KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
2.3 Planvoornemen
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Volkshuisvesting
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.7 Verkeer En Parkeren
3.8 Groen
3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden
3.10 Windhinder En Bezonning
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Duurzaamheid
4.7 Bodem
4.8 Natuur
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Beleid
5.3 Eindhovense Klimaattoets
5.4 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
6.2 Planmethodiek
6.3 Verbeelding
6.4 Planregels
Hoofdstuk 7 Handhaving
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Inspraak En Samenspraak
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Ladderonderbouwing
Bijlage 2 Archeologisch Bureau- Booronderzoek
Bijlage 3 Mobiliteitsnotitie
Bijlage 4 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Windhinderonderzoek
Bijlage 7 Studie Schaduwwerking Nieuwbouw Humperdincklaan
Bijlage 8 Notitie Luchtkwaliteit
Bijlage 9 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 10 Natuurtoets Flora En Fauna
Bijlage 11 Vervolgstappen Steenmarter
Bijlage 12 Locaties Maatregelen Steenmarter
Bijlage 13 Aanvullende Informatie Ontheffingsaanvraag Steenmarter
Bijlage 14 Notitie Stikstofdepositie
Bijlage 15 Watertoets
Bijlage 16 Participatieverslag
Bijlage 17 Boominventarisatie
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Woongebied
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie - 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Parkeernormen
Artikel 10 Waterberging
Artikel 11 Groenopgave
Artikel 12 Windklimaat
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Wonen
Bijlage 2 Besluit Hogere Waarden Wegverkeer

I Gestel buiten de Ring 2020 (Humperdincklaan)

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 07-05-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemers zijn voornemens het terrein van o.a. het voormalig Grafisch Lyceum aan de Humperdincklaan in Eindhoven te herontwikkelen. Het plangebied bestaat momenteel uit twee gebieden zijnde het momenteel braakliggend terrein waar het Grafisch Lyceum stond met langs de randen de oorspronkelijke groene inrichting en in het zuiden de momenteel nog aanwezige bebouwing en beplanting van de internationale school.

Het plan omvat de bouw van koop- en huurwoningen in de vorm van appartementen (hoogbouw, middelhoog- en laagbouw) en grondgebonden woningen. Het programma omvat maximaal 400 woningen.

Het planvoornemen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan, derhalve is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. Het bestemmingsplan "I Gestel buiten de Ring 2020 (Humperdincklaan)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied is gelegen in het stadsdeel Blaarthem en wordt begrensd door de Humperdincklaan, Glinkastraat en Karel de Grotelaan in Eindhoven.

verplicht

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied (plangebied rood omlijnd)

De directe omgeving bestaat uit grondgebonden woningen ten oosten en zuidoosten van het plangebied. Ten zuiden en westen bestaat de bebouwing uit appartementencomplexen. Langs de Humperdincklaan en de Karel de Grotelaan staan laanbomen.

1.3 Voorgaande Plannen

Binnen het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Gestel buiten de Ring 2020, vastgesteld op 24-11-2020.
  • Paraplubestemmingsplan waterberging, vastgesteld op 24-11-2020
  • Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerbewoning en woningsplitsing vastgesteld op 24-05-2022

Tot het moment waarop voorliggend bestemmingsplan in werking treedt, gelden bovengenoemde plannen. Binnen het bestemmingsplan Gestel buiten de Ring 2020, is het voorgenomen plangebied bestemd als enkelbestemming Maatschappelijk en als dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 1.

verplicht

Figuur 1.2 Uitsnede vigerende bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders vanuit het Rijks, Provinciaal en gemeentelijk beleid voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Historisch Perspectief

Eindhoven is ontstaan uit een middeleeuwse stad en de omliggende dorpen. Op verschillende kaarten uit de 16e en 17e eeuw is het dorpje Gestel al duidelijk gemarkeerd. De historische dorpskern van Gestel is momenteel nog duidelijk herkenbaar in de Lambertuskerk aan de Hoogstraat, de pastorie, het klooster en de aangrenzende bebouwing.

Het gedeelte van Gestel gelegen tussen het Afwateringskanaal/Gender en de Ring heet Oud-Gestel. Het oude dorpshart lag in het noorden van dit gebied, ter hoogte van de Lambertuskerk aan de Hoogstraat. In het zuiden waar de Hoogstraat over gaat in de Blaarthemseweg, begon een andere dorpskern: de vroeger zelfstandige gemeente Blaarthem. Blaarthem is op diverse historische kaarten als zelfstandig dorp terug te vinden en wordt al in de 13e eeuw genoemd.

Oud Gestel bestaat momenteel uit vijf buurten waarvan de namen een historische context hebben: Rapelenburg, Bennekel-Oost, Bennekel-West/Gagelbosch, Blaarthem en Genderdal.

In 1920, toen Gestel werd samengevoegd met Eindhoven en de overige vier omliggende dorpen, telde Gestel ongeveer 5.600 inwoners. Als snel groeiende industriestad maakte Eindhoven veel gebruik van de arbeidskrachten die pendelden vanuit Gestel en de andere omliggende dorpen. Het huisvesten van de arbeiders in Eindhoven zelf was een probleem en daarom werden er in de omringende dorpen arbeiderswoningen gebouwd; in Gestel onder andere achter de Hoogstraat en Laagstraat. Het grootste deel van Gestel zoals wij dat nu kennen, bleef echter onbebouwd.

In 1947 groeide het aantal inwoners tot bijna 18.000 en in 1966 woonden er ruim 31.000 mensen in Gestel.

In de jaren '60 van de vorige eeuw zijn relatief weinig nieuwe woningen gebouwd waardoor het bewonersaantal door gezinsverdunning geleidelijk afnam. In de jaren zeventig werd echter weer flink gebouwd waardoor het inwonersaantal weer steeg. De afgelopen 15 jaar schommelt het inwoneraantal op circa 28.000 mensen.

verplicht

Figuur 2.1 Begrenzing Blaarthem

Blaarthem

Blaarthem was vroeger een zelfstandige gemeente. Het dorp kwam vervolgens bij Gestel en werd in 1920 door Eindhoven geannexeerd. De buurt bestaat voor iets meer dan de helft uit huurwoningen. Het grootste deel van de woningen dateert uit de periode 1945-1969. De Laagstraat komt al voor op zeer oude kaarten. Circa 30 jaar geleden is een klein deel van de bebouwing aan de Laagstraat gesloopt; daar is vervolgens vervangende nieuwbouw gekomen.

verplicht

Figuur 2.2 Ontwikkeling Blaarthem

2.2 Stedenbouwkundige Structuur

verplicht

Figuur 2.3 Positionering plangebied in omgeving.

Opbouw

Gestel is een van de vijf lobben die rond het centrum van Eindhoven zijn ontwikkeld. Deze lobben zijn te vergelijken met een bloem waarvan de blaadjes (de lobben) rondom het hart zijn geformeerd. Om de bouw van een nieuw stadsdeel mogelijk te maken werd een nieuwe structuur ontworpen in de vorm van een kaarsrechte centrale as, de Karel de Grotelaan, evenwijdig aan de bestaande structuur. Langs deze centrale as en haaks daarop ontwikkelde zich de woonwijken. De Karel de Grotelaan fungeert als uitvalsweg voor het doorgaande verkeer richting de Kempen, maar tevens ter ontsluiting van de daarachter gelegen woonbuurten.

Het rechthoekige plein op de kruising van deze as met de Limburglaan was het centrale punt voor de wijk. Opvallend is de grote stedenbouwkundige maat die met deze opzet werd geïntroduceerd, in tegenstelling tot de voorgaande stadsuitbreidingen van Eindhoven.

Het plangebied is gelegen aan de Karel de Grotelaan en is daarmee onderdeel van een cultuurhistorisch waardevol gebied (zie ook 3.6.2).

Verkeersstructuur

Het plangebied sluit via de Glinkastraat aan op de Karel de Grotelaan en heeft daarmee een directe aansluiting op de stedelijke (rondweg) en het nationale snelwegennet. Het plangebied is op ca.10 fietsminuten afstand gelegen van het centrum van Eindhoven. Binnen 4 fietsminuten is het natuur-, sport- en recreatiegebied de Genneper Parken te bereiken. Tevens liggen ook grote werkgelegenheidscentra als HTC, ASML en De Hurk in de nabije omgeving.

2.3 Planvoornemen

De locatie maakt onderdeel uit van de 'aan de weg gerelateerde' bebouwing aan de Karel de Grotelaan. De Karel de Grotelaan is in de wederopbouwperiode aangelegd als snelle verbinding van en naar het centrum.

Kenmerkend zijn de grote structuren, de middelhoge bebouwingsranden in een repeterend bebouwingsbeeld en de ruime groene setting waaraan de bouwblokken gepositioneerd zijn; de zogenoemde Parkway. De Parkway is een sterke drager in de huidige stadstructuur.

Onderzocht wordt hoe deze structuur in de toekomst ook kan functioneren voor een hoogwaardige openbaar vervoersverbinding (HOV) tussen Eindhoven centrum en de Run Veldhoven. Verdichting langs deze as is door de ruime opzet en de toekomstige optimalisatie voor openbaar vervoer goed voorstelbaar. De locatie grenst ook aan de wijk Blaarthem, direct aan de Humperdincklaan waar grondgebonden woningen georiënteerd zijn op de ontwikkellocatie. Voorheen hebben een basisschool en de internationale school op de ontwikkellocatie gestaan. Deze functies hadden weliswaar een grote maat maar sloten niet aan bij de karaktereigenschappen van de Parkway.

De nieuwe ontwikkeling wordt een gemengd woonmilieu gecreëerd op de scheidslijn van twee werelden: de hoogstedelijke dynamiek aan de buitenkant van het plan, versus een geborgen, ontspannen (woon)sfeer in het binnengebied aansluitend op de bestaande buurt. Er is gekeken naar de manier waarop het plan weer aansluiting kan vinden in de karakteristiek van de Parkway. Daarbij in ogenschouw nemend dat er in de toekomst een HOV-as zal komen en de stad vraagt om een flinke verdichtingsopgave. In het plan is gekozen voor een groene setting. Met name aan de zijde van de Humperdincklaan wordt een ruime groene zone ingericht. Enerzijds als overgang naar de kleinschalige wijk en anderzijds als groen kader waarin de nieuwe bouwblokken onderdeel worden van de groene Parkway. De repeterende blokkenstructuur aan de Parkway wordt overgenomen in de planvorming. Er is ruimte om twee bouwblokken te plaatsen. Deze bouwblokken sluiten aan op de structuur van de Karel de grotelaan. Tussen de bouwblokken haakt het groen aan op de nieuwe groene parkachtige zone aan de Humperdincklaan. De kenmerkende hogere hakenstructuur van de bebouwing aan weerszijden van de Karel de Grotelaan zijn een inspiratie om deze structuur voort te zetten. De hoogte wordt met name gezocht in deze haakstructuur. Dit betekent hogere bebouwingswanden aan de Karel de Grotelaan en haaks op deze volumes, aan de noordelijke zijde, een hoger bouwvolume. Dit bouwvolume sluit met kopse zijde aan op de groene parkachtige zone aan de Humperdincklaan. De haakstructuur wordt aangevuld door lagere bebouwing waarmee de twee bouwblokken worden afgerond. De lagere bebouwing sluit aan bij de kleinschaligere bebouwing aan de wijkzijde. Separaat wordt per blok een parkeergarage aangelegd. Op het dak van de parkeergarage, in het midden van de blokken, is ruimte voor een collectieve daktuin voor bewoners.

Het planvoornemen behelst de ontwikkeling van maximaal 400 wooneenheden. De woningen worden gebouwd in de woningtypologieën appartementen en grondgebonden wooneenheden, waarvan ca. 40% sociale huur, ca. 20% vrije sector huur en ca. 40% koop.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

De ontwikkeling waar dit bestemmingsplan in voorziet heeft betrekking op inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onderhavige ontwikkeling is een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied dient gemotiveerd te worden of deze behoefte niet in stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Dit plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, derhalve hoeft hier geen nadere motivering voor worden gegeven.

De ladderonderbouwing is opgenomen in Bijlage 1. Uit de onderbouwing blijkt dat er een behoefte bestaat aan het beoogde woningbouwplan Humperdincklaan, zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro, voor de nieuwbouwprogramma van maximaal 400 woningen.

3.2.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio’s
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.4) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Het plangebied is niet gelegen binnen het beperkingengebied van Eindhoven Airport. Ook heeft geen van de overige nationale belangen betrekking op dit plangebied.

3.2.4 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel

Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

Bakens luchthaven Eindhoven

Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:

  • een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
  • een NDB; Non Directional Beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen.

De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.

verplicht

Figuur 3.1 Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.

Radarverstoringsgebied Volkel

Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Onderhavig plangebied ligt niet binnen dit radarverstoringsgebied.

verplicht

Figuur 3.2 Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

3.2.5 Outer-horizontal

Met de “outer-horizontal” moet rekening worden gehouden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hoge objecten door de “outer-horizontal” kunnen leiden tot aanpassing van de vliegprocedures wat het, bijvoorbeeld, minder goed mogelijk maakt om het vliegverkeer van- en naar Eindhoven te spreiden. Deze “outer-horizontal” heeft een radius van 15 km rondom het midden van de start- en landingsbaan en ligt op een hoogte van 150 meter boven maaiveld (gerelateerd aan de baan). Objecten hoger dan 150 meter zijn toelaatbaar indien aangetoond is dat deze geen impact hebben op het vliegverkeer. Op de hieronder ingevoegde kaart is aangegeven binnen welke gebieden hoogbouw/windturbines kansrijk (=groen gekleurd), kansarm (= oranje gekleurd) of onmogelijk (= rood gekleurd) zijn. In de oranje gekleurde gebieden kan vooraf advies worden gevraagd bij de luchtverkeersleiding van de vliegbasis of de hoogbouw/winturbines op die locatie mogelijk worden geacht.

verplicht

Figuur 3.3 Uitsnede uit kaart Outer horizontals luchthavens Oost Brabant. Oranje= gebied kansarm voor hoge obstakels. Groen= gebied kansrijk voor hoge obstakels. Rood= gebied ongeschikt voor hoge obstakel

Het plangebied is gelegen binnen het groen gekleurd gebied, waardoor hoogbouw kansrijk is. In dit plan worden geen objecten > 150 meter mogelijk gemaakt. De outer-horizontal is daarom niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Hierdoor is Brabant voorbereid op de Omgevingswet.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

verplicht

Figuur 3.4 structuurvisiekaart provincie Noord-Brabant

Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Uitwerking structuurvisie

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

Dit plangebied bevindt zich in binnen het 'Stedelijke concentratiegebied'. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant, als voldaan wordt aan de afspraken uit het RRO en de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieraan wordt voldaan.

3.3.3 Omgevingsverordening Noord-Brabant

Tegelijkertijd met de invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2024 is de omgevingsverordening Noord-Brabant in werking getreden. Daarmee is ook de tot dan geldende interim omgevingsverordening vervallen. In de omgevingsverordening Noord-Brabant worden, in tegenstelling tot de interim omgevingsverordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De regels in de interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt voor de omgevingsverordening Noord-Brabant. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de interim omgevingsverordening zijn:

  • Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
  • Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
  • De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
  • De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
  • Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.


In het ontwerp bestemmingsplan is uitvoerig op de interim omgevingsverordening ingegaan met betrekking tot dit plangebied. Gelet hierop en gelet op het feit dat in de omgevingsverordening Noord-Brabant geen wijzigingen zijn doorgevoerd ten opzichte van de interim Omgevingsverordening die relevant zijn voor dit plangebied, is de paragraaf 'interim omgevingsverordening' (paragraaf 3.3.4) gehandhaafd. Wel is ter verduidelijking in paragraaf 3.3.4 aangegeven waar de (vergelijkbare) regels uit de interim omgevingsverordening zijn opgenomen in de omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.3.4 Interim omgevingsverordening

De meest recente versie van de Interim omgevingsverordening is op 11 maart 2022 vastgesteld door Provinciale Staten. De Interim omgevingsverordening vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

Om klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet. Zoals in paragraaf 3.3.3 reeds is aangegeven, is de interim omgevingsverordening inmiddels vervangen door deze 'definitieve' verordening.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de wetgeving geldend voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet en moest aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving). Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema’s rechtsreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.

Binnen het plangebied zijn rechtstreekse regels van toepassing voor grondwateronttrekking. Volgens Kaart 1: Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is het plangebied in zijn geheel aangeduid als 'Diep grondwaterlichaam' en 'Geen attentiezone waterhuishouding'. Volgens artikel 2.20 van de Interim omgevingsverordening is de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden boven, in of onder een diep grondwaterlichaam. Artikel 2.21 regelt dat onder bepaalde voorwaarden geen vergunning tot het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem, bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, Waterwet, is vereist als sprake is van de zone 'Geen Attentiezone waterhuishouding'.

Volgens 'Kaart 2 Rechtstreeks werkende regels: landbouw' is het plangebied in zijn geheel aangeduid als 'verbod uitbreiding veehouderij in stedelijk gebied'. Dit werkingsgebied is relevant voor de rechtstreeks regels ten aanzien van landbouw. Binnen het plangebied is geen landbouw aanwezig of toegestaan. Om die reden is dit werkingsgebied voor dit plangebied niet relevant.

Instructieregels

Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De regels zijn gekoppeld aan de aanduidingen die op de verschillende kaarten van de Interim omgevingsverordening zijn opgenomen.

Het plangebied is volledig gelegen binnen de aanduiding 'stedelijk gebied' en daarbinnen bestemd als concentratiegebied. Het 'stedelijk gebied' is primair aangewezen om stedelijke functies zoals wonen, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen op te vangen. In de interim omgevingsverordening zijn hier regels aan gekoppeld. De ontwikkeling binnen het plangebied past binnen de op basis van de verordening toegestaande functies binnen stedelijk gebied.

In artikel 3.42 lid 2 staan de voorwaarden waaraan een duurzame stedelijke ontwikkeling aan moet voldoen (in omgevingsverordening Noord-Brabant zijn de vergelijkbare regels waaraan een duurzame stedelijke ontwikkeling moet voldoen opgenomen in artikel 5.5.5). Deze voorwaarden staan hieronder beschreven met daarbij de manier waarop hiermee in het voorliggend plan wordt omgegaan, daarnaast is ook in paragraaf 4.6 omschreven op welke manier er met duurzaamheid wordt omgegaan.

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;

Het voorliggend plan voorziet in de realisatie van woningbouw waar nu terrein braak ligt of verlaten gebouwen staan. Realisatie van deze ontwikkeling zal de omgevingskwaliteit in de buurt verhogen. De groenstrook zal openbaar toegankelijk worden en verhoogt daarmee de omgevingskwaliteit van de buurt. Verder zal openbaar gebied duurzaam worden ingericht waarbij uit wordt gegaan van bestaande kwaliteiten en duurzame toekomstige inrichting.

b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;

De gebiedsontwikkeling uit het voorliggende plan zorgt voor efficiënt ruimtegebruik. De school binnen het plangebied staat al tijden leeg. De gebouwen naast de school zijn reeds gesloopt, deze grond ligt momenteel braak.

c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;

De woningen in het plangebied worden duurzaam verwarmd middels een wamtre- en koudeopslag.

d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;

Het bestaande groen wordt zoveel mogelijk ingepast in de plannen, daarnaast worden daken en gevels waar mogelijk groen. Waterberging zal binnen het plangebied worden verzorgd.

e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;

Er zijn plannen om een HOV-halte te realiseren aan de Karel de Grotelaan, verder zullen er deelauto's beschikbaar komen voor bewoners (zie ook 3.7).

f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

De bouw van de woningen komt tegemoet aan de vraag naar woonruimte en zorgt daarmee voor meer mobiliteit op de woningmarkt.

Voor het concentratiegebied is in artikel 5.18 Interim omgevingsverordening (vergelijkbare bepaling in artikel 7.5 omgevingsverordening Noord-Brabant) bepaald dat Gedeputeerde Staten in overleg met de regio's ten minste eens per bestuursperiode relevante prognoses en analyses opstellen, zoals in ieder geval een bevolkings- en woningbehoefteprognose, een prognose voor de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen en een trendanalyse van de mobiliteitsontwikkeling, die richtinggevend zijn voor de gezamenlijk te maken afspraken. Verder is aangegeven dat de prognoses en analyses rekening houden met het principe van concentratie van verstedelijking. Hier wordt aan voldaan, zie paragraaf 3.2.1 en 3.5.

verplicht

verplicht

Figuur 3.5 Kaart 3: gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed.

Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan voldeed aan de regels van de Interim omgevingsverordening en voldoet aan de regels van de omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.

Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het vaststellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.

Brainportregio

De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.

Ambitie

Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:

  • economische wereldspeler;
  • gezonde en toekomstbestendige stad;
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.

Van ambitie naar stedelijke opgaven

Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.

De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.

De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.

Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:

  • Werken aan een gezonde groei van de stad
  • Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
  • Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
  • Werken aan een duurzame en concurrerende economie
  • Werken aan de energietransitie van de stad
  • Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid

Samen werken aan de stedelijke opgaven

Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.

Plangebied

Dit bestemmingsplan is gericht op de ontwikkeling van nieuwe woningen. De woningen zijn geschikt voor een brede doelgroep, waardoor wordt bijgedragen aan een gezonde groei van de stad. Daarnaast bevat dit plan meerdere ambities die ook zijn geformuleerd in de Omgevingsvisie. Zo is aandacht voor veel groen in het plangebied, veel openbare ruimte en klimaatadaptieve oplossingen, in paragraaf 4.6 wordt verder ingegaan op de omgang met duurzaamheid. Het bestemmingsplan is in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.

3.4.2 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

3.5 Volkshuisvesting

3.5.1 Regionaal beleid

Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 400 woningen mogelijk. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft de gemeente Eindhoven. Samen met de acht omringende gemeenten (Best, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen. Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) vormt Eindhoven het Stedelijk Gebied Eindhoven. In dit verband werken de gemeenten samen aan regionale opgaven op het gebied van wonen. Het SGE is een subregio van de Metropoolregio Eindhoven, die in totaal 21 gemeenten omvat.

Afsprakenkader Wonen SGE 2022

Het afsprakenkader geeft aan hoe de negen SGE gemeenten omgaan met de afstemming van woningbouwplannen. Het biedt kwantitatieve en kwalitatieve kaders voor de komende jaren. Onze gezamenlijke opgave is om veel en snel nieuwe woningen te bouwen en deze groei in goede banen te leiden vanuit een scherp kwaliteitsbesef. We maken dus in het Stedelijk Gebied Eindhoven een schaalsprong in de woningbouwopgave. Met dit afsprakenkader waarborgen we daarbij de kwaliteit, betaalbaarheid, innovatie, diversiteit en duurzaamheid. En behouden we onze specifieke woon- en leefkwaliteit in deze regio, de unieke schakering van woonmilieus variërend van hoogstedelijk tot landelijk, tussen prachtige natuurlijke en recreatieve groen-blauwe landschappen oftewel onze 'City of Villages'

We richten ons bij de woningbouwopgave op inbreiding en transformatie. Dit is in lijn met het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT). Uit de inventarisatie van plancapaciteit en woningbehoefte blijkt dat er, op de eerder afgesproken negen majeure locaties en de twee recent aangewezen locaties De Kemmer (Oirschot) en Castiliëlaan (Eindhoven) na, geen noodzaak is voor en geen behoefte is aan nieuwe grootschalige uitbreidingslocaties.

Voor nieuwe uitbreidingslocaties geldt daarom nog steeds het uitgangspunt: 'Nee, tenzij…'. Uitbreiden kan alleen onder de volgende voorwaarden:

  • Er is sprake van een ontwikkeling die qua aard en schaal past op de locatie;
  • De ontwikkeling zorgt voor een duurzame afronding van het stedelijk gebied;
  • Hierbij is kwalitatieve landschappelijke aansluiting/ inpassing leidend.

Daarnaast:

  • Monitoren we de woningmarkt voortdurend. Als veranderende prognoses erop wijzen dat wel grootschalige uitbreidingslocaties nodig zijn om te voorzien in de regionale kwalitatieve of kwantitatieve woningbehoefte (Laddertoets), zal herijking van dit afsprakenkader nodig zijn.
  • Toetsen we woningbouwplannen aan de 7 Brainport Principes om de kwaliteit hoog te houden. Dit zijn: 1. Koesteren van Identiteit; 2. Ruimte voor Innovatie; 3. Invloed voor bewoners; 4. Vraaggericht ontwikkelen; 5. Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus: de wauw-factor; 6. Benutting regionaal schaalniveau; 7. Gezonde verstedelijking.
  • Laten we ons inspireren door de SGE-woningmarkt aquarel: de aquarel (voorheen 'kwadrantenbenadering') inspireert ons om met woningbouwprojecten aan te sluiten bij het karakter en de unieke kwaliteiten van het gebied. Zo creëren we diversiteit en kwalitatieve samenhang in woonmilieus in plaats van eenheidsworst.

Woondeal 2023

Op 9 maart 2023 is de Woondeal Zuidoost- Brabant getekend. Rijk, Provincie, MRE gemeenten en woningcorporaties starten hiermee een langjarige samenwerking om de woningbouwproductie in onze regio te vergroten. De regio Zuidoost-Brabant staat voor de opgave om minimaal 45.000 woningen toe te voegen in de periode 2022 t/m 2030. Een gigantische opgave waar Rijk, Provincie Noord-Brabant, regiogemeenten en corporaties zich gezamenlijk voor gaan inzetten. In de Woondeal maken we afspraken over ieders rol en bijdrage aan deze opgave. De gemeente Eindhoven staat in de periode van 2022 t/m 2030 voor 19.885 woningen aan de lat.

Om aan te sluiten bij de grote behoefte aan betaalbare woningen streven we ernaar dat twee derde van de nieuwe woningen betaalbaar zijn: op landelijk, provinciaal en regionaal niveau. Regionaal spreken we af dat nieuwe projecten (gemiddeld) uit minimaal 30% sociale huur, minimaal 16% middenhuur en minimaal 20% betaalbare koopwoningen bestaan. Het minimum van 30% sociale huur en totaal tweederde betaalbaar in de nieuwbouwopgave geldt voor elke gemeente. Het lokale woonprogramma van gemeente Eindhoven voldoet aan deze voorwaarde en blijft daarmee leidend.

Met de woondeals nemen we samen de regie op de volkshuisvesting

Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven 2019

In de Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven uit april 2019 geven de SGE-gemeenten een kwalitatieve invulling aan het Afsprakenkader 2017. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van twee conceptuele handvatten: de kwadrantenbenadering en de uitgewerkte Brainport Principes. De kwadrantenbenadering bevordert de diversiteit bij nieuwe woningbouwprojecten door in te zetten op de eigenheid en kwaliteiten van alle afzonderlijke plekken binnen het SGE. De Brainport Principes zijn algemene kwaliteitscriteria waaraan ieder woningbouwproject wordt getoetst. Zo houden de regiogemeenten zichzelf scherp in het maken van unieke woongebieden die van toegevoegde waarde zijn op het bestaande palet in de regio.

Regionaal woningbehoefteonderzoek 2021

In 2020 hebben de gemeenten in het SGE gezamenlijk opdracht gegeven aan Stec Groep voor de uitvoering van een regionaal woningbehoefteonderzoek voor de periode tot 2040.

Kwantitatieve opgave

In het in mei 2021 gereedgekomen Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven wordt onderbouwd dat het aantal huishoudens in het SGE tot 2040 naar verwachting met circa 48.700 zal toenemen. Daarnaast is er een opgave om het huidige woningtekort in te lopen. De totale woningbouwopgave voor het SGE komt daarmee uit op 53.900 woningen tot 2040.

In de gemeente Eindhoven zouden volgens dit onderzoek tot 2040 ongeveer 35.280 extra woningen moeten worden gerealiseerd. De behoefte aan extra woningen is vooral fors in de periode 2020-2025. In de eerst komende 5 jaar is er regionaal een uitbreidingsbehoefte van circa 16.400 woningen, circa 30% van de woningbehoefte tot 2040. In de MIRT-afspraken met het Rijk is vastgelegd dat de gemeenten in het SGE tot 2040 de bouw van 62.000 woningen faciliteren.

Kwalitatieve opgave

Het Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven geeft ook inzicht in de (ontwikkeling van) de kwalitatieve woningbehoefte. De verwachte groei van het aantal huishoudens is volgens dit onderzoek terug te zien in alle leeftijdsgroepen, maar vooral onder 65-plussers. Waar gezinnen nu nog het merendeel van alle huishoudens in het SGE vormen, bestaat in 2040 het grootste gedeelte van de huishoudens uit alleenstaanden en stellen van 65 jaar of ouder.

Afhankelijk van de mate van doorstroming in de woningmarkt gaat 41% tot 55% van de regionale woningvraag tot 2040 uit naar een appartement. De vraag naar appartementen is op lange termijn structureel hoog. Het overige deel van de vraag gaat uit naar grondgebonden woningen. Vooral in de eerst komende jaren is de vraag naar grondgebonden woningen groot. Op lange termijn neemt deze opgave naar verwachting wel af. Een opvallende bevinding van het onderzoek is dat woningzoekenden tot 35 jaar de voorkeur geven aan een (betaalbare) grondgebonden koopwoning, maar in de praktijk vaker (dan gewenst) verhuizen naar een huurappartement. Dit zien we zowel in de sociale als in de vrije huursector. Voor stedelijke doelgroepen geldt dit tot en met de hoge inkomens, voor suburbane en landelijke doelgroepen primair voor de middeninkomens.

De woningbehoefte in Eindhoven is voornamelijk stedelijk georiënteerd. Het overgrote deel van de woningbehoefte gaat uit naar een grondgebonden woning in een stedelijk woonmilieu buiten het centrum. Opvallend is dat een klein deel van de behoefte aan grondgebonden koopwoningen in een centrum stedelijk milieu landt. Deze vraag kan worden opgevangen door het realiseren van een meer hybride woonvorm, zoals gezinsappartementen in het centrum van Eindhoven.

Specifieke doelgroepen

De toename van het aantal 65-plus huishoudens zorgt ook voor een groeiende behoefte aan woningen die geschikt zijn voor zelfstandig wonen met ondersteuning en zorg aan huis. In de periode tot 2040 wordt een sterke toename verwacht van het aantal inwoners met een indicatie voor langdurige zorg. Door het extramuraliseringbeleid van de rijksoverheid zal het aanbod van intramurale verzorgingsplaatsen naar verwachting niet evenredig meegroeien.

Een specifieke woningvraag is verder te verwachten van studenten. In de gemeente Eindhoven wordt tot het collegejaar 2027-2028 een groei van 120 tot 660 uitwonende studenten verwacht. In de gemeente Helmond blijft het aantal uitwonende studenten tot het collegejaar 2027-2028 naar verwachting stabiel. Voor de andere gemeenten in het SGE is geen informatie beschikbaar over de woningbehoefte van studenten.

De vraag van kennismigranten (expats) maakt onderdeel uit van de totale woningvraag in het SGE. Deze groep woningzoekenden richt zich met name op de gemeente Eindhoven. Volgens onderzoek van het PON zijn in het Stedelijk Gebied Eindhoven daarnaast bijna 20.500 arbeidsmigranten werkzaam, die veelal productiewerk verrichten.

In november 2020 stelden de SGE-gemeenten het Afsprakenkader Huisvesting Arbeidsmigranten Stedelijk Gebied Eindhoven vast. De regionale ambitie is om in de periode 2021 tot en met 2024 circa 4.000 humane huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten te realiseren. Er zijn geen afspraken over specifieke aantallen per gemeente, maar iedere gemeente heeft passend bij de aard en omvang een eigen verantwoordelijkheid. In het afsprakenkader wordt onderscheid gemaakt tussen twee typen huisvesting: tijdelijke huisvesting (korter dan 2 tot 3 jaar) en permanente huisvesting (arbeidsmigranten die zich definitief vestigen in Nederland). Hierbij is bekend (op basis van ervaring) dat zo'n 80% van de arbeidsmigranten in de regio er op tijdelijke basis is en zo'n 20% zich definitief vestigt. De woningbehoefte van arbeidsmigranten die zich definitief in het SGE willen vestigen, maakt onderdeel uit van de totale regionale woningbehoefte.

Planbeschrijving en conclusie

Onderhavige ontwikkeling voorziet in maximaal 400 woningen. Dit past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale omgevingsverordening. Deze ontwikkeling is via het coördinatieteam voorgelegd aan het portefeuillehoudersoverleg en akkoord bevonden. Daarmee past het binnen de bestaande afspraken voor woningbouwontwikkelingen. In paragraaf 3.2.1 is de behoefte nader onderbouwd.

Brainport principes

Alle nieuwe woningbouwontwikkelingen dienen te worden ontwikkeld aan de hand van 7 Brainport Principes. De basis voor deze principes is vastgelegd in het regionale Afsprakenkader. Deze gelden voor alle gemeenten die deel uitmaken van het Stedelijk Gebied Eindhoven. De Brainport Principes zijn:

1. Koesteren van Identiteit;

2. Ruimte voor Innovatie;

3. Invloed voor bewoners;

4. Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus: de wauw-factor;

5. Vraaggericht ontwikkelen;

6. Benutting regionaal schaalniveau;

7. Gezonde verstedelijking.

Koesteren van Identiteit

Bij het ontwerpen van de gebouwen is sterk rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van het gebied (zie ook 3.6.2). Het plan versterkt het Parkwayprincipe door een groene structuur gezien vanaf de Karel de Grotelaan en passende bebouwing die de continuïteit van de Karel de Grotelaan versterkt. Het plan ziet toe op een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

Ruimte voor Innovatie

Duurzaamheid speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling (zie ook 4.6.2).

Invloed voor bewoners

Er is een uitgebreid participatieproces opgezet, daarover is meer te lezen in paragraaf 9.3 en bijlage 16. De toekomstige bewoners zijn nog niet bekend.

Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus

De gebouwen zijn gesitueerd in een aantrekkelijke groene omgeving dat ruimte biedt voor ontmoeting, rust en ruimte.

Vraaggericht ontwikkelen

Het plan bevat verschillende woningbouwcategorieën in verschillende prijsklassen, over de behoefte is geschreven in paragraaf 3.2.1.

Benutting regionaal schaalniveau

Het planvoornemen gaat uit van inbreiding en sluit hiermee aan op regionale afspraken zoals hiervoor beschreven. De bereikbaarheid is met de ligging aan de Karel de Grotelaan uitstekend te noemen, zowel met auto, fiets als OV.

Gezonde verstedelijking

Het plan bevat veel groene verblijfsruimte dat uitnodigt om te ontmoeten.

Het plan voldoet aan de brainport principes.

3.5.2 Lokaal beleid

Woonvisie 2015
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

De realisatie van 400 woningen bij de Humperdincklaan levert een bijdrage aan de vraag naar woningen in de gehele regio. Door onder andere ook sociale huurwoningen te realiseren draagt de ontwikkeling bij aan de sociale woningvoorraad.

3.5.3 Kamerbewoning en woningsplitsing

Op 24 mei 2022 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerbewoning en woningsplitsing' vastgesteld. Het paraplubestemmingsplan voorziet in de koppeling met het geactualiseerde parkeerbeleid van de gemeente Eindhoven. Ook voorziet het in het actualiseren van het ruimtelijk reguleren van kamerbewoning en woningsplitsing.

De gemeenteraad heeft op 26 november 2019 de 'Huisvestingsverordening gemeente Eindhoven 2020' vastgesteld, waarin onder andere is geregeld dat kamerbewoning en woningsplitsing niet zonder meer toegestaan zijn. Dit, aangezien het vormen van extra woningen door middel van kamerbewoning en het splitsen van woningen de leefomgeving onevenredig kan aantasten. Meer specifiek dienen onevenredige en onevenwichtige effecten van schaarste aan reguliere woonruimte voorkomen te worden. Hoewel kamerbewoning en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beide wel eenzelfde soort ruimtelijk effect op de leefbaarheid van het omliggende gebied en is het wenselijk om deze initiatieven op gelijke wijze te reguleren in bestemmingsplannen.

Met de regeling in het paraplubestemmingsplan worden kamerbewoning en woningsplitsing via één omgevingsvergunning geregeld. Er is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen op basis waarvan burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning kunnen afwijken van het verbod op kamerbewoning en woningsplitsing indien de verkamering of splitsing niet leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat ter plaatse van en in de omgeving van het betreffende gebouw, hetgeen wordt getoetst aan de hand van de 'Beleidsregels kamerbewoning en woningsplitsing Eindhoven 2021'. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.

3.5.4 Conclusie

Gelet op het bovenstaande voorziet deze ontwikkeling aldus in een actuele behoefte. Zowel kwantitatief als kwalitatief is er behoefte aan de beoogde appartementen en woningen in het centrumstedelijk milieu. Zie hiervoor ook paragraaf 3.2.1.

3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

3.6.1 Archeologie

Wettelijk en beleidsmatig kader

Nationaal beleid

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.

De geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen en - na inwerkingtreding van de Omgevingswet - het omgevingsplan.

Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden deze (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.

Archeologisch kader
De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.

Archeologisch (voor)onderzoek

Toetsing aan de archeologische verwachtingen- en waardenkaart heeft ertoe geleid dat een archeologisch vooronderzoek door middel van een bureau- en (verkennend) booronderzoek is uitgevoerd.

In het plangebied kunnen, afhankelijk van de opgetrede bodemverstoringen, archeologische waarden aanwezig zijn uit de periode Laat-Paleolithicum – Nieuwe Tijd. De archeologische verwachting voor alle perioden is echter relatief laag. De kans op archeologische waarden is het grootst in delen van de bodem die relatief onverstoord zijn door de 20e-eeuwse bouw.

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in de vorm van een verkennend booronderzoek. Dit veldonderzoek heeft tot doel informatie te verkrijgen over de bodemopbouw en de mate van verstoring. Hiermee kan de archeologische verwachting worden getoetst en waar nodig aangepast worden. Er zijn 6 boringen per hectare geplaatst op locaties waar de bodem niet is verstoord door de bouw van een kelder of door de bestaande riolering. Met een totale oppervlakte van 2,28 hectare betekent dit in totaal 14 boringen.

Mogelijk is onder de 20e-eeuwse bebouwing nog archeologie aanwezig. Onder de Internationale School is de bodem mogelijk verstoord tot op 80 cm diepte, het is echter mogelijk dat alleen voor de funderingen gaten zijn gegraven tot deze diepte en de rest van het terrein vanaf 40 cm onder maaiveld nog intact is. Onder het Grafisch Lyceum is de bodem mogelijk vanaf 40 cm onder maaiveld intact. Ook hier zijn mogelijk nog archeologische waarden aanwezig.

Uit het booronderzoek volgt dat de bovengrond bestaat uit een recente bouwvoor, en ophoogzand, gevolgd door een zeer humeuze dikke eerdlaag. Daaronder vertoont zich een scherpe begrenzing met het geelbeige dekzand. Deze gronden zijn duidelijk gevormd in zeer natte omstandigheden, en daarom waarschijnlijk niet aantrekkelijk voor bewoning. Uit de AHN blijkt dat het plangebied iets hoger gelegen is dan het omringende gebied, ca. 20 tot 30 cm hoger. Er kan wat ophoging hebben plaatsgevonden in het plangebied.

Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden aangetroffen tijdens het booronderzoek. Ook lijken de aanwezige gronden gevormd te zijn in relatief natte omstandigheden, die ongeschikt zijn voor bewoning. Ter plaatse van de in dit booronderzoek onderzochte delen zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor eventuele locaties voor de mogelijke aanwezigheid van archeologische vindplaatsen en kan de archeologische verwachting worden bijgesteld naar laag. Er worden geen archeologische waarden bedreigd door de voorgenomen planontwikkeling.

De tijdens het booronderzoek aangetroffen bodems zijn gevormd in relatief natte omstandigheden en bestaan uit gooreerd/beekeerdgronden. Ook is er een scherpe grens met de C-horizont, die in enkele boringen verspoeld lijkt. Er worden dan ook geen archeologische waarden verwacht binnen het plangebied. De geplande ingrepen kunnen worden uitgevoerd.

Meldingsplicht toevalsvondsten

Het door Sweco opgestelde rapport van het archeologisch bureau- en booronderzoek is door de gemeente Eindhoven getoetst. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het plangebied sprake is van een lage verwachting op het aantreffen van archeologische waarden.

Conform het advies van Sweco, kan de gemeente Eindhoven nu adviseren om geen archeologisch vervolgonderzoek binnen het plangebied uit te laten voeren. Het terrein kan derhalve worden vrijgegeven voor wat betreft het aspect archeologie. In het bestemmingsplan hoeft daarom geen dubbelbestemming waarde archeologie te worden opgenomen.

Er geldt te allen tijde een wettelijke meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens grondwerkzaamheden archeologische resten (vondsten, grondsporen et cetera) worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en bij de (afdeling Omgevingskwaliteit) gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.

3.6.2 Cultuurhistorie

Op 29 november 2022 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven geactualiseerd. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart bestaat uit twee deelwaardenkaarten, te weten de waardenkaart historisch cultuurlandschap en de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed.

Op de waardenkaart historisch cultuurlandschap zijn aangegeven en gewaardeerd de historische landschappelijke gebieden (incl. historische nederzettingslocaties) en elementen (landschapselementen infrastructuur, waterstaat, opgaand groen, religie en funerair erfgoed en reliëf), die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven

Op de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed zijn aangegeven de beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, gemeentelijke archeologische monumenten, cultuurhistorisch waardevolle objecten, historisch waardevolle kunstwerken, historische wegen en waterlopen, historisch-stedenbouwkundige structuren en waardevol aangelegd groen en bomen, die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.

verplicht

Figuur 3.8 Uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed met een globale weergave van het plangebied.

Het plangebied valt onder stedenbouwkundig gebied. Het plangebied is gelegen naast een weg geldend met kenmerk historisch wegenstructuur na 1900. Op de cultuurhistorische waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed valt het plangebied onder de categorie 'aan de weg gerelateerde bebouwing'.

In de cultuurhistorische analyse Genderdal wordt ingegaan op de cultuurhistorische kenmerken van de Karel de Grotelaan en omgeving. Genderdal ligt aan de rand van het voormalige dorp Gestel in het zuidwesten van de gemeente Eindhoven, aan de buitenzijde van de stadsring. Het gebied vormt samen met Hagenkamp één van de zogenaamde ‘bloembladen’ rond de binnenstad. De Karel de Grotelaan werd in de jaren vijftig aangelegd als de ‘nerf’ van het blad. Genderdal wordt begrensd door:

  • het tracé van de stadsring met de Limburglaan en de Boutenslaan aan de noordzijde;
  • de historische linten van de Hoogstraat, Laagstraat en de Blaarthemseweg aan de oost- en zuidzijde;
  • de groene zone aan weerszijden van het Afwateringskanaal en het beekdal van de Gender aan de westzijde.

Aan weerszijden van de Karel de Grotelaan kwam tussen 1955 en 1960 een nieuwe woonwijk tot ontwikkeling. Ten noorden van de ring werd de wijk Hagenkamp afgebouwd. Ten zuiden hiervan verrees de nieuwe wijk Genderdal. De wijken Hagenkamp en Genderdal vormden samen één bloemblad in het uitbreidingsmodel van Eindhoven. Genderdal vormde één parochie, waarvan de kerk (architectenbureau Geenen & Oskam, 1961-1963), de lagere scholen en twee buurtcentra waren gepland in het gebied ten noordwesten van de Karel de Grotelaan. De historische bebouwing aan de Hoogstraat en de nieuwbouw ten zuidoosten daarvan vormden eveneens een parochie rond de bestaande St. Lambertuskerk en een nieuw winkelplein.

De Karel de Grotelaan kenmerkt zich door de naoorlogse hoven, de blokstructuur, licht, ruimte en het assymetrische profiel. Ter hoogte van de Humperdincklaan kenmerkt het gebied zich door de naoorlogse structuur met blokken in het groen.

In de cultuurhistorische analyse wordt gesteld dat de Karel de Grotelaan mist aan continuïteit in de uitstraling ter plaatse van de Aireybuurt door de toevoeging van een ventweg en de onderbreking in de bomenrij, en ter plaatse van de Glinkastraat omdat het lage schoolgebouw niet meedoet in de stedelijke rand: continuïteit over de volle lengte doortrekken. De complexen aan weerszijden van de Karel de Grotelaan ten zuiden van de rotonde kunnen bij vervangende nieuwbouw als voorbeeld dienen.

In het stedenbouwkundig ontwerp wordt de zogenaamde Parkway en haar kwaliteiten gerespecteerd en waar mogelijk versterkt. Hierbij is sterk rekening gehouden met de cultuurhistorsiche waarde van het gebied. De bebouwing sluit qua ligging aan bij de bestaande bebouwing aan de Karel de Grotelaan, waardoor de continuïteit langs de Parkway wordt hersteld. De cultuurhistorische elementen worden met dit plan niet aangetast. Gezien het vorenstaande heeft cultuurhistorie geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen.

3.7 Verkeer En Parkeren

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld en recent geactualiseerd (Actualisatie Eindhoven op weg 2022). Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het gebied beschreven.

Autoverkeer

Het plangebied wordt omsloten door de gebiedsontsluitingswegen Keizer Karel V Singel (onderdeel van de Ring) en de Karel de Grotelaan en door de erftoegangswegen (30-km zone) Glinkastraat en Humperdincklaan. De verkeersafwikkeling is beschreven in de verkeersnotitie, opgenomen in Bijlage 3. Het bouwplan brengt 1450 verkeersbewegingen met zich mee. In de bestaande situatie rijden er afgerond 2000 voertuigen per etmaal over de Humperdincklaan en afgerond 4000 over de Glinkastraat. Het extra verkeer als gevolg van het plan kan verkeerskundig probleemloos aan deze straten worden toegevoegd. De twee kruispunten die het bouwplan toegang geven tot de genoemde gebiedsontsluitingswegen, worden ook drukker. De afwikkelcapaciteit van deze kruisingen is, ook in de toekomst, voldoende om het extra verkeer te kunnen verwerken. De verkeersafwikkeling kan geoptimaliseerd worden door aanpassing van de infrastructuur waardoor de wachtrijen in de spits korter worden, maar dit is niet noodzakelijk. De bestaande infrastructuur is toereikend voor de bereikbaarheid van het plan.

Fietsverkeer

De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie
'Eindhoven op Weg' is het fietsnetwerk van Eindhoven opgenomen dat bestaat drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding. Het plangebied ligt nabij de primaire fietsroute langs de Ring en de Karel de Grotelaan die onderdeel uitmaakt van het secundaire fietsroutenetwerk.

verplicht

Figuur 3.9 Regio en Randwegen fiets

Openbaar vervoer

Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV) en een netwerk van ontsluitende buslijnen. Het plangebied wordt aan de noordwestzijde ontsloten door de doorstroomas van het OV over de Karel de Grotelaan en Meerveldhovenseweg. Er bevindt zich een HOV-halte ter hoogte van het plan aan de Karel de Grotelaan.

Autoparkeren

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren
parkeerplaatsen gesteld. Het college van burgemeester en
wethouders heeft in 2019 de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 vastgesteld.

De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de
ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren in en om het
autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min mogelijk nieuwe
parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve vervoerswijzen:
lopen, fietsen en openbaar vervoer.

In de nota is dat uitgewerkt in de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minder
parkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van
gebruik van deelauto's voor bewoners. Als tweede aanpassing willen we de bestaande (privé) parkeercapaciteit beter en efficiënter gaan benutten ten opzichte van realisatie van
parkeerplaatsen op eigen terrein. De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars een
bijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige openbare
parkeerplaatsen of bij afkoop van een deel van de parkeeropgave. Het mobiliteitsfonds is bestemd voor de ontwikkeling van stadsbrede mobiliteitsvoorzieningen.

Verder is van belang dat elk bestaand adres of een nieuw adres waar een
omgevingsvergunning is afgegeven na 2016 in het POET-overzicht (parkeren op eigen terrein) komt. Adressen uit dit overzicht kunnen geen (nieuwe) parkeervergunning aanvragen en
hebben geen recht op een bezoekersregeling binnen betaald parkeergebieden. Bestaande
parkeervergunningen worden niet meer verlengd. Dat gaan we in een vroeg stadium
communiceren met de nieuwe bewoners.

Volgens de gemeentelijke parkeernormen bestaat de parkeeropgave inclusief HOV-reductie uit 318 parkeerplaatsen. Het plan zet in op deelmobiliteit met 7 deelauto's (waarmee netto 21 parkeerplaatsen worden bespaard) en gebruikt 10 openbare parkeerplaatsen in de omgeving die nog beschikbaar zijn. Het grootste deel (280 plaasten) van de parkeeropgave wordt opgelost in twee parkeergarages op eigen terrein met plek voor 229 auto's en de overige op maaiveld. Met de afkoop van de resterende 7 parkeerplaatsen via het mobiliteitsfonds is de parkeerbalans sluitend waarmee het plan voldoet aan de gemeentelijke parkeernorm. Voorts komen de woningen niet in aanmerking voor een parkeervergunning waardoor parkeeroverlast zou kunnen ontstaan.

Tot slot worden er een aantal plaatsen voor kort parkeren gerealiseerd. Hier kunnen bezorg- en servicediensten kort parkeren om hun goederen of diensten te leveren.

Fietsparkeren

De fietsparkeerbehoefte bedraagt volgens de norm 1273 plaatsen. Het grootste deel van deze opgave (1136 plekken) wordt op eigen terrein opgevangen in inpandige fietsenstallingen. Het restant wordt op maaiveld opgelost met fietsparkeerplekken voor bezoekers. In de fietsparkeervoorzieningen wordt rekening gehouden met voldoende ruimte voor verschillende soorten tweewielers zoals bakfietsen. Het plan voldoet hiermee aan de fietsparkeernorm.

Conclusie

In de regels van het bestemmingsplan zijn regels opgenomen ten aanzien van parkeren, waardoor geborgd wordt dat voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden. Het plan is uitvoerbaar voor wat betreft verkeer en parkeren. Er worden geen belemeringen verwacht op het gebied van parkeren en verkeer door de voorgenomen ontwikkeling.

3.8 Groen

3.8.1 Groenbeleidsplan

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplicht

Figuur 3.10 Ruimtelijke Strategieënkaart

Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als deels stad, rood beeldbepalend en deels structureel stadsgroen In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie(en) aangehouden:

Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

Strategie 4: Structureel stadsgroen

Deze gebieden zijn bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebieden en het verbinden tot robuuste structuren. Toevoeging van niet-groene voorzieningen is slechts mogelijk als sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang, als er geen alternatieven voorhanden zijn, als door een 'groen-inclusief ontwerp' de groene kwaliteit tenminste wordt gehandhaafd en als compensatie plaatsvindt van de per saldo verloren deel van de groenstructuur.

Het plangebied

Het plangebied is overwegend aangeduid als ruimtelijke strategie 'stad, rood beeldbepalend'. Aan de rand van het plangebied aan de Karel de Grotelaan zijn de gronden aangeduid als 'structureel stadsgroen'.

Voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure is een boominventarisatie uitgevoerd om het bomenbestand binnen het plangebied in kaart te brengen en te waarderen. Aan de hand van de plankaart is in beeld gebracht welke bomen binnen de woonbestemming vallen in komen te vervallen. Tijdens de vergunningfase zal aan de hand van het definitieve inrichtingsplan een boomeffect analyse worden opgesteld. In een latere fase wordt vervolgens een boombeschermingsplan opgesteld.

Bij de nader uitwerking van de inrichting zal gekeken worden hoe wordt omgegaan met de hoogteverschillen en bosschages in de zone 'Hoek Glinkastraat – Karel de Grotelaan'. Een afwisselend beeld van open delen met kruidenrijk gras + enkele bomen en dichtere delen met bosplantsoen en boomvormers is hier een mogelijke invulling.

Ook bij de invulling van het groen wordt het NL Greenlabel gehanteerd (zie paragraaf 4.6). Zo wordt bij het opstellen van het groenplan ingezet op een positief effect naar de omgeving door middel van de parkzone tussen de bebouwing en de woningen aan de huidige Humperdincklaan. Met deze zone wordt hittestress verminderd. Bij de invulling wordt duurzaam plantmateriaal toegepast waarbij uiteraard wordt gekeken naar de bestaande waarden in het gebied en wordt gezorgd dat het project aansluit bij de lokale natuur. Hiertoe zal bij de uitwerking van de inrichting worden gekeken hoe wordt omgegaan met de hoogteverschillen en bosschages in de zone 'Hoek Glinkastraat – Karel de Grotelaan'. Een afwisselend beeld van open delen met kruidenrijk gras en enkele bomen en dichtere delen met bosplantsoen en boomvormers is hier een mogelijke invulling.

Bij het bewerken van de grond en eventuele aanvoer van grond wordt rekening gehouden met de bestaande bodem en welke maatregelen nodig zijn om het bodemleven de stimuleren en de biodiversiteit te verhogen en of te bevorderen.

Per toe te voegen woning zal minimaal 8 m² groen binnen het plangebied worden gerealiseerd. Dit is ook geborgd in de regels van het bestemmingsplan.

Beleidsregel groencompensatie

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.

3.8.2 Beleid Bomen

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.

Verordening Bomen 2021

In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.

Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:

  • bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250 m2;
  • een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
  • een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college.
  • voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.

Groene kaart

Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:

  • Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
  • Groenarme gebieden;
  • Centrumgebied;
  • Bebouwde komgrens Wet natuurbescherming;
  • (Particuliere) percelen groter dan 250 m2.

De informatie op de groene kaart is nodig om:

  • Te duiden waar de waardevolle bomen staan;
  • Te duiden waar de monumentale bomen staan;
  • Inzicht te geven in de Bebouwde komgrens wet natuurbescherming;
  • Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.

Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.

Compensatieplicht bomen
Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.

Nadere regels voor compensatie
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april 2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de 'Nadere Regels voor compensatie'.

Het plangebied

Voor het plangebied is een bomeninventarisatie uitgevoerd. Geïnventariseerd is welke bomen behouden kunnen en moeten worden.

verplicht

Figuur 3.11 Bomeninventarisatie

De bomen die niet behouden kunnen worden, worden in het plangebied gecompenseerd. Wanneer fysieke compensatie niet mogelijk is op locatie kan financieel compensatie bepaalt worden aan het Bomencompensatiefonds van de gemeente Eindhoven. De hoogte van het compensatiebedrag is gelijk aan de waarde van de houtopstand conform de verordening bomen 2021 vermenigvuldigd met de compensatiefactor conform de nadere regels voor compensatie. Wanneer in het plangebied sprake is van activiteiten met betrekking tot kappen en compensatie van bomen, is de bescherming van bomen niet geregeld in het bestemmingsplan. De Bomenverordening 2021 is in die gevallen van toepassing.

3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.

3.10 Windhinder En Bezonning

3.10.1 Windhinder

Op basis van artikel 3.1. Wro dient in het kader van de zorg voor een goede ruimtelijke ordening bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar te worden meegenomen in de afwegingen, indien aard of omvang van de bebouwing en van de omgeving hiertoe aanleiding geeft.

Het plan heeft een maximale bouwhoogte van 35 meter. Volgens het beslismodel zoals opgenomen in de Nederlandse norm NEN 8100:2006 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving wordt, gezien de bouwhoogte van meer dan 30 meter, het uitvoeren van een windklimaatonderzoek als noodzakelijk gezien. Ter indicatie van het te verwachten windklimaat is een kwalitatieve beoordeling van de geplande windsituatie rondom de planlocatie uitgevoerd (Bijlage 6).

Grootschalig gezien is de locatie binnenstedelijk gelegen, hetgeen in het algemeen gunstig is voor het windklimaat. De dominante windrichting is zuidwest. De hoogste bouwdelen van het plan zijn gezien de dominante windrichting relatief gunstig gelegen in de luwte van de rest van het plan.

Ten gevolge van de zuidwestelijke wind is een plaatselijke toename van de windhinder te verwachten bij de noord- en oosthoek, en in de doorgang tussen de rood en blauw aangegeven bouwdelen van zowel bouwveld A als B, en tussen het roze en gele bouwdeel in bouwveld A. Dit wordt met geel aangeven in figuur 3.11.Dit wordt veroorzaakt doordat de wind, die over de omgevingsbebouwing heen stroomt, door de hogere bouwdelen van het plan wordt tegengehouden, en door drukverschillen naar beneden slaat. In het geval van de noordhoek van beide bouwvelden wordt de toename in hinderkans veroorzaakt door de relatief vrije aanstroom tot aan de noordwestgevels van de roze bouwdelen.

Deze toename van windhinder kan zich uiten als een plaatselijk matig windklimaat volgens de categorie doorlopen. Bij de noord- en oosthoek van de planlocatie kan deze windhinder zich uitstrekken over het voet- en fietspad. Mogelijk strekt de windhinder bij de noordhoek van bouwveld A zich eveneens uit over het voet- fietspad.

Windaanstroming uit andere windrichtingen zal nauwelijks bijdragen aan de hinderkans. Verder rondom de planlocatie, behalve op de eerdergenoemde plekken, zal voornamelijk sprake zijn van een goed windklimaat, voor zowel het criterium doorlopen als het criterium slenteren.

verplicht

Figuur 3.12 Verwachtte windsituatie bij zuidwestenwind

Op basis van de windstatistiek, de oriëntatie en hoogte van de geplande nieuwbouw en omgevingsfactoren is bepaald dat het optreden van windhinder in het openbaar gebied aan de voet van de hoogbouw op voorhand niet uit te sluiten is. Een exacte duiding van de hinderkans kan alleen worden vastgesteld met een aanvullend onderzoek op basis van windtunnel- of CFD simulaties. De windhinder wordt oplosbaar geacht op basis van de eerste beoordeling. Aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd als onderdeel van de omgevingsvergunning voor bouwen.

Alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, wordt getoetst of het plan voldoet aan de beleidsregel 'gemeentelijke normen windhinder'. Er moet sprake zijn van een acceptabel windklimaat. In de regels is hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Gelet op het bovenstaande wordt het plan uitvoerbaar geacht voor het aspect windhinder.

3.10.2 Bezonning

Er bestaan geen wettelijke normen die zien op een minimum aantal zonuren per dag in een woning of op een balkon. De wetgever heeft ervoor gekozen regulering hiervan over te laten aan bestuursorganen. Dit betekent dat bestuursorganen op dit onderwerp beleidsruimte hebben. Deze beleidsruimte heeft de gemeente Eindhoven ingevuld door in 2017 de 'beleidsregels voor bezonning woningen' vast te stellen. Volgens deze beleidsregels is ten aanzien van zonlicht in de woning onder andere het volgende bepaald:

In de periode van 19 februari t/m 21 oktober moet minimaal 2 uur zonneschijn per dag aanwezig kunnen zijn op de gevel, ter hoogte van het midden van de vensterbank van het raam van de woonkamer.

In de gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van zonlicht op het balkon is het volgende bepaald:

In de periode van 21 maart t/m 21 september moet minimaal 2 uur zonlicht aanwezig kunnen zijn op enig punt op het balkon. Zonlicht op het balkon mag in de nieuwe situatie in tijdsduur niet meer dan 50% verminderen dan in de bestaande situatie.

Voor de planontwikkeling is een studie gedaan naar schaduwwerking (Bijlage 7):

verplicht

verplicht

Figuur 3.13 Schaduwwerking in het plangebied.

De studie toont aan dat wordt voldaan aan de beleidsregels.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Wettelijk kader

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of wanneer het een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat.

Het planvoornemen ligt onder de plandrempels waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is. De (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit mer worden niet overschreden, zodat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden uitgevoerd. Voor het plan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (Bijlage 4).

4.1.2 Conclusie

Gezien de omvang van de activiteiten in relatie tot de drempelwaarden en te verwachten effecten, zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu uit te sluiten (zie ook Bijlage 4). Nader onderzoek in een MER/m.e.r.-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

Met het planvoornemen worden geen bedrijven gerealiseerd die een effect op nabijgelegen gevoelige objecten hebben. Daarnaast zijn er geen andere bedrijven in de omgeving die een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Geluid

4.3.1 Wettelijk kader

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

In dit bestemmingsplan worden woningen mogelijk gemaakt. Een woning is een geluidgevoelig object.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

Het plan ligt in de zone van de Karel de Grotelaan en de Limburglaan, een weg gelegen in (of buiten) stedelijke gebied met een maximumsnelheid van meer dan 30 km per uur.

In het kader van "Duurzaam Veilig" zijn alle overige wegen in en nabij het plangebied 30 km per uur wegen geworden. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat deze verder buiten beschouwing kunnen blijven.

De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen zogenaamde bestaande situaties en nieuwe situaties. Ingevolge hoofdstuk VI, afdeling 3 ("bestaande situaties") van de Wet geluidhinder hoeft voor de reeds aanwezige geluidgevoelige bebouwing geen nieuw akoestisch onderzoek te worden ingesteld.

Voor het planvoornemen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai (Bijlage 5). Ter plaatse van het plangebied wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen overschreden. De geluidsbelasting ten gevolge van verkeer over de Limburglaan en Karel de Grotelaan veroorzaken allen afzonderlijk beschouwd voor een overschrijding van de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van Lden 48 dB. De hoogst gevonden waarde is Lden 61 dB ten gevolge van de Karel de Grotelaan. Deze waarde is inclusief correctie art. 3.4 uit het RMG 2012. Deze waarde is hoger dan de ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB, maar lager dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Hiervoor dienen maatregelen te worden onderzocht. Het treffen van bron- en overdrachtsbeperkende maatregelen, zoals het toepassen van een stil wegdek en geluidschermen, biedt geen reële mogelijkheden om de geluidbelastingen te reduceren daarom worden hogere waarden vastgesteld.

Alvorens het bestemmingsplan kan worden vastgesteld moet de procedure tot vaststelling van hogere ontheffingswaarden zijn gevolgd. Wanneer ontheffingswaarden worden vastgesteld, die hoger zijn dan 53 dB, dan moeten die woningen volgens het gemeentelijk hogere waardenbeleid worden uitgevoerd met een geluidluwe zijde. Reconstructies van wegen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, die leiden tot een toename van de geluidbelasting met 2 dB of meer, worden niet toegestaan.

4.3.3 Railverkeerslawaai

Het plan ligt niet in de zone van een spoorlijn.

4.3.4 Industrielawaai

Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein

4.3.5 Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op enige afstand (circa 4,3 km) van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militaire luchthaven met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). De Wet luchtvaart regelt het gebruik van luchtvaartuigen en luchtvaartterreinen in Nederland. De wet voorziet in regels over besluitvorming en normen voor alle luchthavens. Op basis van deze wet is voor luchthaven Eindhoven een luchthavenbesluit vastgesteld.

De Wet luchtvaart regelt onder andere dat grenswaarden moeten worden vastgesteld voor de maximaal toegelaten geluidbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen. Deze geluidsbelasting wordt uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). De nadere regelgeving over de geluidsbelasting staat in het Besluit militaire luchthavens. De grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor het burgerluchtverkeer en voor het militaire luchtverkeer is in beginsel 35 Ke. Deze grenswaarde geldt voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen (art. 1 Besluit militaire luchthavens jo artikel 1.1 Bouwbesluit 2012) en voor standplaatsen en ligplaatsen.

De ligging van de Ke contouren is opgenomen in het luchthavenbesluit Eindhoven. In bijlage 7 is de 35 Ke contour voor het militaire luchtverkeer aangewezen en in bijlage 8 de contour van het commercieel burgerluchtverkeer. De cumulatieve Ke contouren staan in bijlage 3. De 35 Ke contour is tevens in het Barro en Rarro verwerkt. Hierbinnen zijn geen geluidsgevoelige objecten (woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede standplaatsen en ligplaatsen) toegestaan. Het plangebied ligt buiten bereik van deze geluidszone. Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

verplicht

Figuur 4.1 Cumulatieve Ke-contouren luchthaven Eindhoven zoals opgenomen in het luchthavenbesluit Eindhoven.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor

dioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Planbeschrijving en toetsing

Voor het planvoornemen is een toetsing uitgevoerd (Bijlage 8). Het plan omvat de aanleg van maximaal 400 woningen. Dit past binnen de getalsmatige begrenzing voor “niet in betekende mate”projecten. Uit een berekening met de NIBM-tool blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer niet “in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Conclusie

Aangezien het plan niet meer dan 400 nieuwe woningen omvat, kan gesteld worden dat er geen sprake is van een “in betekende mate“ project zodat de realisatie van het plan niet zal leiden tot overschrijding van de luchtkwaliteitseisen. Er is dan ook sprake van een goede ruimtelijk ordening.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is.

4.5.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Het plangebied
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.

Inrichtingen
Risicovolle inrichtingen vormen op gebied van externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavig plan. Er zijn geen risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied gelegen.

Transport
Transportroutes waarover risicovolle stoffen vervoerd worden vormen op gebied van externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavig plan. Er zijn geen transportroutes waarover risicovolle stoffen vervoerd worden in of nabij het gebied gelegen.

Buisleidingen
Buisleidingen vormen op gebied van externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavig plan. Er zijn geen buisleidingen in of nabij het gebied gelegen.

4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

In de Visie Externe Veiligheid is de omgeving van het gebied aangewezen als woonwijk waar geen risicovolle activiteiten plaatsvinden.

4.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen voor onderhavig plan.

4.6 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. De gemeente Eindhoven zet in op:

  • CO2 reductie
    1. Aardgasloze verwarming
    2. Duurzame mobiliteit
    3. Warmte- en energiebesparing
    4. Duurzame energie opwekking
  • Circulaire economie
    1. Duurzame materialen
    2. Geen afval
    3. Flexibel en demontabel bouwen
    4. Deeleconomie/as a service concepten
  • Natuur
    1. Biodiversiteit
    2. Oppervlakte groen
  • Sociale basisbehoeften
    1. Klimaatadaptatie
    2. Gezonde verstedelijking
    3. Participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
    4. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)

4.6.1 NL Greenlabel

Het NL Greenlabel is een duurzaamheidscertificaat voor gebiedsontwikkelingen. Onafhankelijke experts en assessoren toetsen plannen door te kijken naar welke positieve ontwikkeling een plan maakt. Het is dus van belang dat wordt gekeken naar de bestaande waarde en hiermee een vertrekpunt wordt bepaald, om vervolgens een verbeterde eindsituatie achter te laten.

Het NL Greenlabel hanteert een zevental thema's waarop punten gescoord kunnen worden. Afhankelijk van het behaald aantal punten voor de ontwikkeling van een gebied wordt een duurzaamheidsscore vergeven. Hierbij is A de hoogste haalbare score en G het laagst haalbare. De ambitie is om met de gebiedsontwikkeling uit het voorliggende plan een duurzaamheidsscore B te behalen. Om deze ambitie te kunnen verwezenlijk is Heijmans een samenwerking met NL Greenlabel gestart.

De thema's die bij het NL Greenlabel worden gehanteerd sluiten aan bij de duurzaamheidsdoelen (Sustainable Development Goals, SDG's) waar Nederland zich aan heeft gecommitteerd.

Onderstaand zijn de thema's waarop getoetst wordt weergegeven.

  1. Ontwerp, realisatie en beheer
  2. Producten en materialisatie
  3. Energie en klimaatbestendigheid
  4. Bodem en water
  5. Biodiversiteit en landschappelijke waarden
  6. Relatie mens en omgeving
  7. Borging en beleid

Het NL Greenlabel moet gezien worden als een dynamisch proces en vraagt om betrokkenheid en toewijding van alle stakeholders. Daarbij is het essentieel dat aan de voorkant de uitgangspunten om te komen tot een duurzame leefomgeving gezamenlijk worden geformuleerd. Dit omvat onder andere onderzoeken naar de bestaande situatie, maar ook bij het contracteren van opdrachtnemers en formuleren van ontwerpuitgangspunten.

4.6.2 Planbeschrijving

Het plan Humperdincklaan kent hoge ambities als het gaat om duurzaamheid. Er wordt met het plan gestreefd naar minimaal duurzaamheidsscore B volgens het NL Greenlabel, dit uit zich o.a. in het volgende:

  • CO2 reductie
    1. Er wordt op een duurzame methode verwarmd middels een warmte- en koudeopslag;
    2. Er komen deelauto's beschikbaar voor bewoners (zie ook 3.7);
    3. Het plan is gelegen nabij hoogwaardige OV-verbindingen.
  • Circulaire economie
    1. Er wordt zoveel mogelijk afval beperkt bij de sloop, het bouwrijp maken en de bouw door middel van een grondstromenplan en selectief ontgraven;
    2. Indien mogelijk wordt gebruik gemaakt van duurzame (bouw)materialen.
  • Natuur
    1. De groene buitenruimte wordt ingericht met oog voor biodiversiteit, daarbij wordt ingezet op inheemse soorten en/of aanwezige bodemkwaliteiten;
    2. Bestaand groen wordt zoveel mogelijk ingepast in de plannen;
    3. Er wordt geheel natuurvriendelijk gebouwd;
    4. Daken en gevels worden waar mogelijk groen/blauw.
  • Sociale basisbehoeften
    1. De buitenruimte wordt ingericht op ontmoeten en bewegen;
    2. De buurt wordt betrokken bij de inrichting.

4.7 Bodem

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. In dit kader is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de planlocatie aan de Humperdincklaan te Eindhoven (Bijlage 9).

Op de gehele onderzoekslocatie zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond in de grond (zware metalen, PAK en PCB). In het grondwater zijn eveneens maximaal lichtverhoogde concentraties gemeten (barium en nikkel). Ter plaatse van het uitgevoerde asbestonderzoek van deellocatie 1.2 (ter plaatse van opstallen) is geen asbest aangetoond. Voor PFAS geldt over het algemeen de hergebruiksklasse Landbouw/Natuur. Enkel ter plaatse van deellocatie 4 is plaatselijk de bovengrond geclassificeerd als Wonen/Industrie.

Op basis van het huidige onderzoek is de bodem op de locatie maximaal licht verontreinigd. Deze verontreinigingen vormen geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging en navolgende herontwikkeling van de onderzoekslocatie. Na sloopwerkzaamheden van de internationale school dient aanvullend een verkennend bodem- en asbestonderzoek te worden uitgevoerd.

Aanbevolen wordt om geen infiltratievoorziening toe te passen in de bodemlagen ter hoogte van de GHG (circa 0,5 m-mv) vanwege de beperkte doorlatendheid van deze bodemlagen. In de diepere ondergrond, beneden de grondwaterstand (circa 1,5 tot 2,5 m-mv), zijn wel mogelijkheden voor de infiltratie van hemelwater met behulp van een infiltratievoorziening.

4.8 Natuur

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2023 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.

4.8.1 Soortenbescherming

Uit het soortgericht onderzoek en de in januari 2021 opgestelde natuurtoets door Arcadis (Bijlage 10 ) volgt dat binnen het plangebied de volgende gericht onderzochte beschermde soort(groep)en zijn aangetroffen:

  • Steenmarter – een actueel in gebruik zijnde leefgebied, rustplaats van minder dan drie jaar oud.
  • Gewone dwergvleermuis – foerageergebied en vliegroute (niet essentieel leefgebied door de aanwezigheid van een binnenstedelijk netwerk aan bebouwing en (laan)beplanting die een structuur aan alternatieve verbindingen vormt).
  • Laatvlieger – vliegroute (niet essentiële vliegroute door de aanwezigheid van een binnenstedelijk netwerk aan bebouwing en (laan)beplanting die een structuur aan alternatieve verbindingen vormt).

De volgende soorten kunnen in het plangebied, gezien hun wijde verspreiding, veelvuldig voorkomen en geschikt habitat in het plangebied niet worden uitgesloten:

  • Algemene grondgebonden zoogdieren als egel, mol, huismuis etc.
  • Algemeen voorkomende broedvogels zonder jaarrond beschermd nest (koolmees, zwarte kraai, houtduif, merel, heggenmus, roodborstje etc.).

Steenmarter

Het plangebied is onderdeel van functioneel leefgebied van de steenmarter en er bevindt zich een rustplaats binnen het plangebied. De steenmarter is een beschermde soort. De rustplaats is beschermd, behalve als deze aantoonbaar minimaal drie jaar niet in gebruik is geweest. De aangetroffen rustplaats is niet ouder dan drie jaar en daardoor beschermd onder de Wnb. De rustplaats maakt ook deel uit van functioneel leefgebied voor de soort. Verlies van deze beschermde (incidenteel gebruikte) rustplaats zorgt voor een overtreding van de Wnb. Het leefgebied kan niet als essentieel worden bestempeld door het uitgevoerde onderzoek. Aan de hand van de waarnemingen (regelmatige vastlegging van volwassen en jonge individuen in het gebied) is wel te concluderen dat het leefgebied actief gebruikt wordt. Verlies van dit leefgebied, als gevolg van de gebiedsontwikkeling, heeft betrekking op een actueel in gebruik zijnde onderdeel van het leefgebied van de steenmarter. Verwacht wordt dat de werkzaamheden een negatief effect zullen hebben op de aanwezige individuen. Verlies van het leefgebied kan ook leiden tot een aantasting van rustplaatsen buiten het plangebied.

Vleermuizen

Door de aanwezigheid van voldoende alternatieven in de nabije omgeving van het plangebied is bepaald dat het hier gaat om niet-essentieel foerageergebied. Door de beperkte aantallen vleermuizen op de routes en de aanwezigheid van diverse alternatieve geleidende structuren rondom het plangebied geldt dit ook voor aanwezige vliegroutes. In combinatie met de ambitie tot behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke groene structuur binnen het plangebied, die aansluiting zal vinden bij de ruimtelijke en groene structuren in de omgeving van het plangebied, zal de ingreep niet leiden tot negatieve effecten op de lokale populaties en daarmee niet leiden tot overtreding van verbodsbepalingen door indirecte aantasting van verblijfsfunctionaliteit. De afwezigheid van verblijfplaatsen, essentieel foerageergebied en essentiële verblijfplaatsen zorgt ervoor dat de verbodsbepalingen van lid 1 tot en met lid 4 van art. 3.5 niet overtreden zullen worden. Lid 5 is voor vleermuizen niet aan de orde.

Algemeen voorkomende zoogdieren, amfibieën en broedvogels

Het verwijderen van vegetatie en mogelijk ook de sloophandelingen en het bouwrijp maken kan negatieve effecten hebben op algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en algemene broedvogels zonder jaarrond beschermd nest. Het plangebied vormt geen essentieel leefgebied voor algemeen voorkomende zoogdieren en algemene broedvogels. De staat van instandhouding van deze soorten komt hierdoor niet in het geding bij het uitvoeren van de werkzaamheden mits rekening wordt gehouden met de zorgplicht. Tevens dient rekening gehouden te worden met het vogelbroedseizoen om zodoende overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen.

Uit het onderzoek komt naar voren dat zich in het te slopen gebouw aan de Humperdincklaan een rustplaats van de steenmarter bevindt en dat het plangebied onderdeel is van het functioneel leefgebied van deze soort. De beoogde ontwikkeling aan de Humperdincklaan heeft, door de sloop van het gebouw en het verwijderen van vegetatie, mogelijk effect op de aanwezige functies voor steenmarter. Om deze reden is het noodzakelijk om een ontheffing Wet natuurbescherming aan te vragen voor overtreding van verbodsbepalingen. Nader onderzoek naar mogelijke en noodzakelijke mitigerende en/of compenserende maatregelen en de manier waarop deze al dan niet moeten worden toegepast dient ter aanvulling op de natuurtoets uitgevoerd te worden. De natuurtoets, in combinatie met het nader onderzoek naar mogelijk mitigerende en/of compenserende maatregelen zullen dienen ter onderbouwing voor de aanvraag van een ontheffing Wet natuurbescherming.

Door middel van een omgevingscheck is onderzocht waar binnen het mogelijk primaire leefgebied van de steenmarter geschikt leefgebied (verblijfplaats en foerageergebied) aanwezig is (Bijlage 11). Een deel van de aangewezen potentiële verblijfplaatsen is door de huidige functie als ongeschikt bestempeld. Op basis van huidige leegstand en dekkingsmogelijkheden (voornamelijk door opgaand groen) zijn ook een aantal locaties als geschikt bestempeld.

Gelet op het geringe aanbod aan verblijfsmogelijkheden in de omgeving van de planlocatie dienen conform Wnb alternatieve verblijfsvoorzieningen aangeboden te worden. Bij een aantal van de geschikte locaties zijn mogelijkheden aanwezig voor het realiseren van alternatieve verblijfsvoorzieningen. Hierbij wordt de mitigatietaakstelling van twee verblijfsvoorzieningen per verloren verblijfplaats gehanteerd (voor dit project zullen dus twee verblijfsvoorzieningen gerealiseerd moeten worden). Het heeft de voorkeur om een combinatie van verblijfsvoorzieningen aan te bieden om kans op acceptatie te vergroten: de focus ligt daarom op een marterhoop én een steenmarterkast. Ook heeft het de voorkeur om de verblijfsvoorzieningen zo dicht mogelijk bij het plangebied te realiseren.

De realisatie van de verblijfsvoorzieningen dient door middel van fotomateriaal te worden vastgelegd. Bij de aanleg van de marterhopen moet dit in stappen worden vastgelegd zodat de verblijfsconstructie aan de binnenkant goed in beeld is gebracht. Bij een eventuele controle kan bevoegd gezag dan oordelen of de verblijfsvoorzieningen correct zijn gerealiseerd.

Indien de verblijfsvoorzieningen gerealiseerd zijn, zijn aanvullende stappen met betrekking tot het aanbieden van alternatieve verblijfsvoorzieningen voor steenmarter, niet aan de orde. Hiermee wordt voldaan aan de inspanning conform Wnb. In bijlage 12 en 13 van deze toelichting staan de locaties en de te treffen maatregelen nader beschreven.

4.8.2 Gebiedsbescherming

Voor het planvoornemen zijn stikstofberekkeningen uitgevoerd (Bijlage 14). Op basis van de Aerius berekeningen op basis van rekenjaar 2022 voor het gebruik met woon-werk verkeer is de uitkomst dat er 0,00 mol depositie optreedt zonder gebruik te maken van de referentiesituatie. Op basis van de Aerius berekeningen op basis van rekenjaar 2022 voor de bouwfase is de uitkomst dat er 0,00 mol depositie optreedt met gebruik maken van de referentiesituatie, er is zelfs sprake van een afname in stikstofdepositie.

In de gebruiksfase is er geen depositie in rekenjaar 2022, dit zal voor elk ander rekenjaar na 2022 niet wijzigen. De emissies van verkeer neemt in de loop van de jaren af door het steeds schoner en emissie loos worden van de Nederlandse voertuigen.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied ligt op circa 4,1 km waarmee vaststaat dat Natura 2000gebieden op een grotere afstanden 5 km geen negatieve effecten zullen ondervinden van de ontwikkeling door de verkeer aantrekkende werking.

Op basis van vaste jurisprudentie van de Raad van State en Aerius Calculator berekeningen is de conclusie dat het plan gerealiseerd en gebruikt kan worden zonder toestemming Wet Natuurbescherming.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het bestemmingsplan I Gestel buiten de Ring 2020 (Humperdincklaan) heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.2 Provinciaal beleid

5.2.3 Beleid Waterschap

5.2.4 Gemeentelijk beleid

5.2.5 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Eindhovense Klimaattoets

Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.

5.3.1 Klimaatadaptiebeleid

In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.

De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:

  • Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
  • Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
  • Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.

Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.

5.3.2 Waterbergingsnorm

5.3.3 Toelichting rekentool

De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.

De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.

5.4 Beschrijving Watersysteem Plangebied

Voor het plangebied is een watertoets opgesteld (Bijlage 15).

Maaiveldhoogten

Op basis van de AHN3 is de hoogte van het bestaande maaiveld bepaald. De maaiveldhoogte bevindt zich op circa NAP +17,40 m. De maaiveldhoogte varieert van
NAP +17,28 m in het zuiden tot NAP +17,73 m in het noorden. De weghoogte van de Karel de Grootelaan (noord-westelijk ten opzichte van de locatie) bedraagt circa NAP +17,50 m. De Humperdincklaan (zuidoostelijk ten opzichte van de locatie) ligt op circa NAP +17,40 m.

Bodemopbouw

In tabel 5-1 is de globale bodemopbouw op de onderzoekslocatie weergegeven. Hieruit blijkt de bodem tot de verkende boordiepte voornamelijk te bestaan uit fijn, zwak tot sterk siltig zand. Op een diepte vanaf circa 2,35 m-mv is een kleilaag aangetroffen.

verplicht

Tabel 5-1. Afgeleide globale bodemopbouw

Grondwaterstand

Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden is een grondwaterstand in het boorgat waargenomen van ongeveer 0,8 à 1,0 m -mv. Dit betreft een momentopname. In het opgeboorde materiaal zijn ter hoogte van 0,5 à 0,8 m -mv hydromorfe kenmerken (zoals roest) waargenomen. Dit duidt erop dat de hoogste grondwaterstand zich ongeveer op dit niveau bevindt. Binnen het plangebied worden de grondwaterstanden gemonitord. Geadviseerd wordt de meetreeksen te analyseren en de GHG nauwkeuriger in te schatten als input voor de verdere uitwerking van het gebied.

Doorlatendheid

De resultaten van de doorlatendheidsmetingen zijn in tabel 5-2 weergegeven.

verplicht

Tabel 5-2. Resultaten doorlatendheidsmetingen (m/dag)

Zoals tabel 5-2 weergegeven, varieert de doorlatendheid op de onderzoekslocatie van 1,3 tot 5,4 m/dag.

Ondanks de relatief 'goede’ doorlatendheid in de diepere zone, zijn vanwege de hoge grondwaterstand de mogelijkheden beperkt voor het infiltreren van hemelwater. De sterk siltige zeer fijne zandlaag van circa 0,45 tot 1,5 m -mv biedt zeer beperkte mogelijkheden voor de infiltratie van hemelwater. De matig fijn en matig siltige bodemlaag daaronder tot circa 2,5 m -mv biedt meer mogelijkheden voor het infiltreren van hemelwater. Daarnaast bevindt zich op circa 2,5 m -mv een kleilaag die zeer slechte mogelijkheden biedt voor het infiltreren van hemelwater. Indien het hemelwater met behulp van een infiltratievoorziening infiltreert in de bodemlaag boven de leemlaag, kan het hemelwater op de leemlaag stagneren en daardoor wateroverlast veroorzaken. Aanbevolen wordt om geen infiltratievoorziening toe te passen in de bodemlagen ter hoogte van de GHG (circa 0,5 m-mv) vanwege de beperkte doorlatendheid van deze bodemlagen. In de diepere ondergrond, beneden de grondwaterstand (circa 1,5 tot 2,5 m-mv), zijn wel mogelijkheden voor de infiltratie van hemelwater met behulp van een infiltratievoorziening.

Watersysteem

In het plangebied en de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig. Het gebied watert af naar het gemeentelijk rioolstelsel.

5.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem

5.5.1 Verharding

De stedenbouwkundige schets (VOSP) gaat uit van realisatie van woningbouw in mix van sociale woningbouw en vrije sector woningen. Binnen het plan wordt voorzien in woningen, parkeergelegenheid en ontsluiting naar bestaande infrastructuur. Parkeren voor bewoners en bezoekers vindt deels plaats in een gebouwde parkeervoorziening ter plaatse van de bebouwing en deels buiten de gebouwen. De verwerking van hemelwater wordt geheel binnen de ontwikkeling gerealiseerd met mogelijkheid tot noodafvoer naar het gemeentelijk watersysteem. Vuilwater wordt separaat afgevoerd naar de bestaande gemeentelijke vuilwaterriolering.

De bestaande panden op het perceel worden gesloopt. Daarvoor in de plaats komen gestapelde appartementen en grondgebonden woningen inclusief infrastructuur en groen. Uitgangspunt is een klimaat adaptieve ontwikkeling. Voornaamste aspecten hiervoor zijn het voorkomen van hittestress en droogte, verbetering van de luchtkwaliteit en biodiversiteit. Tevens wordt de buitenruimte multifunctioneel gebruikt waarbij het hemelwater volledig afgekoppeld wordt tot de waterbergingsnorm voor dit gebied. De wateropgave dient binnen de contour van groene ruimtes (collectief / privé) worden gerealiseerd.

Aan de hand van de ontwerpschets en de voormalige situatie is een inschatting van de toekomstige verharding opgenomen.

verplicht

Tabel 5-3. Globale balans areaal verhard en onverhard

Uit tabel 5-3 blijkt dat in de toekomstige situatie netto 1.840 m2 verharding afneemt, hiervoor komt groen in de plaats. Uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen in Eindhoven is klimaatadaptief bouwen, Dit betekent dat voor de nieuwe verhardingen in principe 60 mm berging gerealiseerd moet worden. Afhankelijk van de locatie, inrichting en oplossingsrichtingen wordt de uiteindelijke opgave bepaald binnen het Eindhovens klimaatbeleid.

Omdat de ontwikkeling zich in een groenarme buurt bevindt geldt hier de bonus/malus regel; bonus is van toepassing op de hoeveelheid groen binnen het plan. Hoe meer groen, hoe lager de rekenbui. Bijvoorbeeld bij meer dan 50% groen wordt een rekenbui á 30 mm gehanteerd. Door de toepassing van de malus kan het voorkomen dat een ontwikkeling in een groenarme buurt die alleen niet-groene maatregelen kiest op een vereiste extra waterberging uitkomt die past bij een grotere rekenbui dan 60 mm: bij een maximale malus van 20% is dat een rekenbui van maximaal 75 mm. Ook is de bonus/malus van toepassing op de resterende bergingsopgave. Zo geldt de bonus voor toepassen van extra (substraat)berging op groen dak en waterberging op maaiveld en de malus voor ondergrondse voorzieningen met leegloop op het gemeentelijk riool. Tenslotte kunnen naast bergingsvoorzieningen extra voorzieningen gerealiseerd worden die bijdragen aan waterberging zoals bomen en regentonnen. Per voorziening wordt een gespecificeerde bijdrage aan de waterberging toegekend. Deze achterliggende voorwaarden zijn in de online rekentool van de gemeente Eindhoven verwerkt.

5.5.2 Berging

In de watertoets is de klimaattool van gemeente Eindhoven doorlopen (zie Bijlage 15). Het huidig VOSP gaat uit van 100% groendaken met (substraat) berging. In de klimaattool is = 60 mm berging aan de daken toegekend. Uit de berekening met de Klimaattool blijkt dat de waterbergingsopgave ruimschoots binnen het plan gerealiseerd kan worden bij toepassen van de groene daken conform het VOSP.

Na realisatie van de waterberging op de daken bedraagt de bergingsopgave nog 74,7 m3. De resterende bergingsopgave wordt gerealiseerd op het parkeerdek in de binnentuinen. Dit wordt gerealiseerd middels een dunne laag “kratten” onder de beplanting. Bij ontwerp opstallen zal rekening gehouden worden met een bergend vermogen tot 18 cm.

Als dat conform rekentool mogelijk is zal een minder dik pakket worden aangebracht t.b.v. grondpakket voor groenvoorzieningen.

5.5.3 Waterkwaliteit

Bij de inrichting, bouw en beheer fase dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem worden toegevoegd. Blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater moet tot een minimum beperkt worden. Ook een gifvrij beheer van de ruimte (weg- en groenbeheer) levert een belangrijke positieve bijdrage aan de waterkwaliteit en dient aandacht te krijgen bij het uitwerken van het beheersplan voor de ontwikkeling.

5.5.4 Advies / overleg Waterschap

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van bestaande bebouwing en ontwikkeling en realisatie van woningbouw. In het plan is voorzien van binnenhoven met groenzones en kleine tuinen te plaatse van de grondgebonden woningen. Het plan wordt omzoomd door gemeentelijk openbaar groen.

De ondergrond bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig zand. De zone van circa 0,45 tot 1,5 m -mv biedt zeer beperkte mogelijkheden voor de infiltratie van hemelwater. De bodemlaag daaronder tot circa 2,5 m -mv biedt meer mogelijkheden voor het infiltreren van hemelwater. Op circa 2,5 m -mv is een kleilaag aangetroffen die slechte mogelijkheden biedt voor het infiltreren van hemelwater. Ondanks de relatief 'goede’ doorlatendheid in de zone tot 2,5 m -mv zijn, vanwege de hoge grondwaterstand, de mogelijkheden beperkt voor het infiltreren van hemelwater.

Als gevolg van de ontwikkeling is in de toekomstige situatie sprake van een netto afname van 4.395 m2 verharding (inclusief groendak). Uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen in Eindhoven is klimaatadaptief bouwen. Dit betekent dat voor de nieuwe verhardingen 60 mm berging gerealiseerd moet worden. Afhankelijk van de locatie, inrichting en oplossings- richtingen is de uiteindelijke opgave bepaald binnen het Eindhovens klimaatbeleid. Hiervoor is de online rekentool doorlopen.

Uit de rekentool volgt dat het planvoornemen nog een bergingsopgave van 73,7 m3 heeft. Met toepassing van extra waterberging in de binnentuinen (aangegeven als substraatberging in de Rekentool) is aangetoond dat aan de opgave wordt voldaan. Het Voorlopig Ontwerp toont aan dat de opgave is in te passen in plan. In een later stadium (WHHP), bij de afgifte omgevingsvergunning voor bouw, wordt nader civieltechnisch uitgewerkt op welke concrete wijze hieraan invulling wordt gegeven.

Vuilwater en hemelwater worden in de toekomstige situatie gescheiden opgevangen en verwerkt. Ten opzichte van de historische situatie neemt de normafvoer naar het openbaar rioolstelsel af met 0,11 m3/h. De afname wordt voornamelijk veroorzaakt, doordat het afstromend hemelwater in de toekomstige situatie grotendeels binnen het plangebied geborgen wordt. Enkel tijdens zeer extreme neerslagsituaties zal de waterberging overstorten naar het rioolstelsel, hiervoor is 10% van de pompovercapaciteit gehanteerd. Door de netto afname is het waarschijnlijk dat het stelsel in de toekomstige situatie beter zal functioneren dan in de huidige situatie.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "I Gestel buiten de Ring 2020 (Humperdincklaan)" is te typeren als een globaal plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

6.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. DeInleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In"Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.

Bestemming `Groen” (Artikel 3)

De gronden binnen de bestemming 'Groen' zijn primair bestemd voor groenvoorzieningen. Om de groenvoorzieningen te beschermen zijn slechts zeer kleine bouwwerken binnen de bestemming "Groen" toegelaten. Binnen de groenbestemming mogen gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde slechts tot een zeer beperkte hoogte en oppervlakte gerealiseerd worden, zoals speelvoorzieningen.

Zoekgebieden

Op een later moment zal er preciezere invulling gegeven worden aan de parkeeropgave en de ontsluiting van de parkeergarage. In de verbeelding zijn daarom twee zoekgebieden opgenomen binnen de bestemming Groen. Het betreft hier de aanduidingen 'overige zone - zoekgebied ontsluiting parkeergarage' en 'overige zone - zoekgebied parkeren'.

Bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 4)

Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden. Ook is deze bestemming bedoeld ten behoeve van parkeergelegenheden en voor het groen dat een onderdeel is van de straatinrichting.

Bestemming 'Woongebied' (Artikel 5)

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en het omliggende gebied, waaronder het binnenterrein. Tevens is in het woongebied onder andere ruimte voor parkeergarages, water, groen- en speelvoorzieningen en fietsparkeervoorzieningen.

In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw. Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd.

Het binnenterrein is gelegen op het dek van de halfverdiepte parkeergarage. Het maaiveld ter plaatse is daarom een stuk hoger dan het peil dat is opgenomen in de regels. Daarom is voor de erfafscheidingen aan de achterzijde van de woongebouwen opgenomen dat voor het berekenen van de bouwhoogte uitgegaan moet worden van het aansluitende afgewerkte terrein tot aan het hoogste punt van de erf- en terreinafscheiding. Hiervoor geldt dus een afwijkende regeling met betrekking tot het berekenen van de bouwhoogte zoals opgenomen in artikel 2.3 van de planregels.Het aansluitende afgewerkte terrein is hier de bovenkant van het parkeerdek. De erfafscheidingen die haaks op de woongebouwen staan mogen maximaal 2 meter zijn. De erfafscheiding die evenwijdig (dan wel parallel) aan de achtergevel is gesitueerd mag maximaal 1 meter hoog zijn. Deze erfafscheiding grenst aan het (semi) openbaar gebied en daar is een openheid gewenst. Bij grondgebonden woningen is het ook mogelijk om de erf- en terreinafscheiding te realiseren met een verticale pergola. In dat geval mag de bouwhoogte dan maximaal 2,50 meter zijn. Hieronder is een impressie opgenomen van een dergelijke pergola als erf-/terreinafscheiding.

verplicht


Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2

De gebieden in het plangebied welke cultuurhistorisch waardevol zijn, hebben de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 gekregen. In de regeling is opgenomen dat advies wordt gegeven door de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur.

Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de Algemene afwijkingsregels, de Parkeernormen, de Waterberging, de Groenopgave en Windklimaat.

Parkeren

De regeling voor parkeren heeft betrekking op fiets- en autoparkeren.

Voorwaardelijke verplichting waterberging

In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” waarnar verwezen wordt in bijlage 10 van het Water en klimaatadaptaties Aanpak (WKA). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt.

Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.

De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl. De rekentool is dynamisch van aard, dat wil zeggen dat deze kan worden aangepast.

Voorwaardelijke verplichting Groenopgave

In artikel 11 is geregeld dat per toegevoegde woning minimaal 8 m2 groen gerealiseerd moet worden. Hiermee wordt voldaan aan het groenbeleid (zie ook paragraaf 3.8) Omdat het realiseren van de groenopgave pas zal plaatsvinden na realisatie van de woningen, is geregeld dat de groenopgave uiterlijk 1,5 jaar na realisatie van de woningen het groen gerealiseerd moet zijn en in stand gehouden moet worden. Het is uiteraard wel mogelijk dat de woningen voor deze tijd in gebruik genomen worden. Dat regelt lid 3.

Voorwaardelijke verplichting windhinder

De regeling voor windhinder is in artikel 12 geregeld. In paragraaf 3.10 is ingegaan op het windklimaat.

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en deSlotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd
    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
  • Gebiedsgericht
    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
  • Risico- en oplossingsgerichte benadering
    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
  • Consequent en doelmatig
    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht
    - Bouwen en Wonen
    - Openbare leefomgeving
    - Bedrijven
  • Gebiedsgericht
    - Pilot Veiligheid en leefbaarheid
    - Actiegebieden
  • Themagericht
    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en gemeente zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 9 september 2020. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Met de provincie heeft vooroverleg plaatsgevonden middels het digitaal vooroverlegformulier. In het plan zijn geen provinciale belangen in het geding. Het digitaal vooroverlegformulier is ingevuld en hiermee is het vooroverleg afgerond.

Het Waterschap De Dommel kan instemmen met dit plan. De resultaten van het overleg zijn opgenomen in hoofdstuk 5.

Bij de voorbereiding heeft ook informeel overleg plaatsgevonden met de volgende overlegpartners:

  • Trefpunt Groen Eindhoven (TGE);
  • Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven (SBWE);
  • Henri van Abbe Stichting (HvA).

TGE, SBWE en HvA staan positief tegenover dit bestemmingsplan. De SBWE heeft wel aangegeven het jammer te vinden dat het deel op de hoek met de Rondweg (de Karel V-singel) niet in het plan is opgenomen.

9.3 Inspraak En Samenspraak

In het kader van participatie hebben de initiatiefnemers van het plan al vroegtijdig betrokkenen te informeren en betrekken bij de planvorming. Partijen hebben sinds 2020 een gespecialiseerd bureau in de armen genomen om deze participatie vorm te geven. Het bureau vervult daarbij een onafhankelijke rol. Insteek is om deze samenwerking door te zetten tot en met de realisatiefase van het project.

Partijen hebben een Communicatie- en participatieplan opgesteld. Doel van plan is om in alle ontwikkelings- en realisatiefasen de communicatie en betrokkenheid van betrokken partijen te waarborgen. Door direct en open contact hopen en kunnen de partijen de ervaren overlast van de ontwikkeling voor met name omwonenden tot een minimum beperken.

Het gespecialiseerde bureau draagt zorg voor een heldere en evenwichtige manier om ieders wensen en randvoorwaarden te inventariseren, te formuleren en bespreekbaar te maken.

Afgelopen jaar is veel energie gestoken in het informeren van omwonenden over de beoogde planontwikkeling. Dit aan de hand van centrale informatieavonden waarbij de plannen werden toegelicht, alsook bezoeken huis-aan-huis waarbij omwonenden op de man af werden bevraagd over de voorgenomen plannen. Deze werkwijze zal worden voortgezet. Daarbij zal de drempel voor omwonenden om vragen en opmerkingen te plaatsen laag worden gehouden doordat het bureau in het plangebied kantoor houdt.

Op 6 april 2023 is een inloopavond over de bestemmingsplanwijziging georganiseerd. Tijdens deze avond zijn de plannen nogmaals gepresenteerd en is aangegeven dat het ontwerp bestemmingsplan in april ter inzage wordt gelegd. In het voorjaar van 2023 vindt het participatietraject voor de inrichting van het openbaar groen plaats.

In de bijlage (Bijlage 16) is een participatieverslag opgenomen van het participatieproces tot dusver. In het verslag is aangegeven wat er is georganiseerd, welke reacties er zijn geweest en wat daarmee is gedaan.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan ligt met ingang van donderdag 27 april 2023 tot en met woensdag 7 juni 2023 op de gebruikelijke wijze ter inzage. Gedurende deze termijn wordt iedereen in de gelegenheid gesteld om digitaal, schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in het Gemeenteblad Eindhoven van 26 april 2023 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Er zijn 54 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn van een gemeentelijk standpunt voorzien in de nota van zienswijzen en ambshalve wijzigingen. Ook zijn een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan. In voornoemde nota is hierp ingegaan.

Bijlage 1 Ladderonderbouwing

bijlage 1 Ladderonderbouwing

Bijlage 2 Archeologisch Bureau- Booronderzoek

bijlage 2 Archeologisch bureau- booronderzoek

Bijlage 3 Mobiliteitsnotitie

bijlage 3 Mobiliteitsnotitie

Bijlage 4 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

bijlage 4 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

bijlage 5 Akoestisch onderzoek

Bijlage 6 Windhinderonderzoek

bijlage 6 Windhinderonderzoek

Bijlage 7 Studie Schaduwwerking Nieuwbouw Humperdincklaan

bijlage 7 Studie schaduwwerking nieuwbouw Humperdincklaan

Bijlage 8 Notitie Luchtkwaliteit

bijlage 8 Notitie luchtkwaliteit

Bijlage 9 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek

bijlage 9 Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Bijlage 10 Natuurtoets Flora En Fauna

bijlage 10 Natuurtoets flora en fauna

Bijlage 11 Vervolgstappen Steenmarter

bijlage 11 Vervolgstappen Steenmarter

Bijlage 12 Locaties Maatregelen Steenmarter

bijlage 12 Locaties maatregelen steenmarter

Bijlage 13 Aanvullende Informatie Ontheffingsaanvraag Steenmarter

bijlage 13 Aanvullende informatie ontheffingsaanvraag steenmarter

Bijlage 14 Notitie Stikstofdepositie

bijlage 14 Notitie stikstofdepositie

Bijlage 15 Watertoets

bijlage 15 Watertoets

Bijlage 16 Participatieverslag

bijlage 16 Participatieverslag

Bijlage 17 Boominventarisatie

bijlage 17 Boominventarisatie

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan I Gestel buiten de Ring 2020 (Humperdincklaan) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80392-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden-beroep

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Actualisatie nota parkeernormen (2019)

Nota gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijfsvloeroppervlak

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.9 bestaand

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijgebouw

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.17 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.18 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.19 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.20 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.21 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.22 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.25 gemeentelijke normen windhinder

normen windhinder, gepubliceerd op 4 juni 2020 (gemeenteblad van Eindhoven 2020, nr. 141113) en in werking getreden op 5 juni 2020.

1.26 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.27 hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.28 huishouden

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.29 inwoning

  1. woonvorm, waarbij de volledig eigenaar/volledig eigenaren van de woning die gedurende de inwoning door hem/hen en eventueel zijn/hun gezin ten minste een jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemeen maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning een (of meerdere) kamer(s) in gebruik geeft/geven aan de maximaal een persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon;
  2. woonvorm, waarbij de hoofdhuurder van de woning van een woningcorporatie die gedurende de inwoning door hem en eventueel zijn gezin ten minste een jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemeen maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning een (of meerdere) kamer(s) in gebruik geeft/geven aan de maximaal een persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon.

1.30 kamerbewoning

woonvorm - niet zijnde inwoning in de zin van artikel 1.29 - waarbij sprake is van woonruimte die bestaat uit een of meer verblijfsruimten, die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van een of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen. De huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijke huishouden voeren wordt niet als kamerbewoning aangemerkt.

1.31 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.32 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.33 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.34 kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen

bij collegebesluit van 20 april 2021 vastgestelde nadere regels ter uitwerking van de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).

1.35 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, bodemwarmte, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.36 onzelfstandige woonruimte

woonruimte (kamer) in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privedomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.

1.37 parkeerbalans

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.38 peil

17.95+ N.A.P. (Normaal Amsterdams Peil).

1.39 pergola

een verticale open constructie van latten of palen in de tuin waarlangs planten kunnen groeien.

1.40 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.41 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.42 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.43 voorgevel

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.44 voorgevelrooilijn

een lijn die wordt bepaald door de naar het openbaar toegankelijk gebied, zoals de weg, openbaar groen of water, gekeerde gevel of het verlengde daarvan, van een hoofdgebouw.

1.45 voorkeursgrenswaarde

de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.46 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.47 waterberging

voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.

1.48 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.49 Wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.50 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.51 woongebouw

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.

2.4 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens of bouwhoogte door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, dakranden, installaties, liftopbouwen, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens of bouwhoogte niet meer dan 3,5 meter bedraagt, met uitzondering van de balkons en/of galerijen waarvan de overschrijding niet meer dan 2,5 meter mag bedragen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. paden;
  4. speelvoorzieningen;
  5. parkeervoorzieningen, enkel ter plaatse van 'overige zone - zoekgebied parkeren';
  6. ontsluiting ten behoeve van een parkeergarage ter plaatse van 'overige zone - zoekgebied ontsluiting parkeergarage';
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. beheer en/of zuivering van oppervlakte- en rioolwater;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. kunstobjecten;
  11. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;

met daarbij behorende:

  1. verhardingen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van de gronden ten behoeve van parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in 3.1 onder f, geldt dat er maximaal 20 parkeerplaatsen zijn toegestaan.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten;
  2. pleinen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. een in/uitrit van de parkeergarage;

met daarbij behorende:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Woongebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Woongebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woongebouwen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. fietsparkeervoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  9. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  10. nutsvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. een woning en/of kamersgewijs bewoonde woning niet mag worden gewijzigd naar twee of meerdere woningen;
  2. kamerbewoning van een woning is niet toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft;
  3. inwoning is toegestaan;
  4. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen;

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft
de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het verbod op kamerbewoning en woningsplitsing indien de verkamering of splitsing niet leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat ter plaatse van en in de omgeving van het betreffende gebouw.
  2. of sprake is van een onaanvaardbare negatieve inbreuk op het woon- en leefklimaat wordt beoordeeld aan de hand van de 'Beleidsregels kamerbewoning en woningsplitsing Eindhoven 2021, met dien verstande dat, indien deze beleidsregels worden gewijzigd, de gewijzigde beleidsregels gelden.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het aangewezen gebied en/of de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het bouwen van bouwwerken is mogelijk krachtens de onderliggende andere bestemming(en), met dien verstande dat:
    1. advies is ingewonnen bij de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur en/of commissie ruimtelijke kwaliteit waaruit blijkt dat met het bouwen van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waardenen kenmerkende elementen;
    2. als blijkt dat het bouwen van het bouwwerk leidt tot onevenredige verstoring van die cultuurhistorische waarden en kenmerken, aan de omgevingsvergunning de verplichting kan worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor cultuurhistorische waardevolle en kenmerkende elementen kunnen worden behouden.

6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan met het oog op het belang van het behoud van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  5. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.

Artikel 9 Parkeernormen

9.1 Bouwregel parkeren

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van de beleidsregeling Actualisatie nota parkeernormen (2019) en de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is;
  2. Als de onder sub a bedoelde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

9.2 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 9.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Artikel 10 Waterberging

10.1 Voorwaardelijke verplichting waterbergingen

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van het "Water- en klimaatadaptatie aanpak (WKA) 2023-2026" (bijlage 10);
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Artikel 11 Groenopgave

11.1 Voorwaardelijke verplichting groenopgave

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen staat vast dat wordt voorzien in minimaal 8 m2 aan groenvoorzieningen per toegevoegde woning.
  2. Het gebruiken of (doen) laten gebruiken van de gronden en gebouwen als bedoeld in artikel 5.1, is slechts toegestaan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    1. de groenvoorzieningen van 8 m2 groen per toegevoegde woning, zoals bedoeld in lid 1, binnen 1,5 jaar na realisatie van de woningen zijn gerealiseerd, en
    2. de groenvoorzieningen als bedoeld in sub a in stand worden gehouden.
  3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 mogen de gronden en gebouwen als bedoeld in artikel 5.1 gebruikt worden tot 1,5 jaar na realisatie van de woningen.

Artikel 12 Windklimaat

12.1 Voorwaardelijke verplichting windklimaat

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat sprake is van een acceptabel windklimaat, overeenkomstig de beleidsregel 'gemeentelijke normen windhinder';
  2. De eventueel te treffen maatregelen om tot een acceptabel windklimaat te komen dienen in stand gehouden te worden;
  3. Als de onder sub a. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

13.2 Afwijken

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 13.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10%.

13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan I Gestel buiten de Ring 2020 (Humperdincklaan).

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Wonen

bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen

Bijlage 2 Besluit Hogere Waarden Wegverkeer

bijlage 2 Besluit hogere waarden wegverkeer