KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Luchtkwaliteit
4.2 Geluid
4.3 Bodem
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Water
4.7 Ecologie
4.8 Cultuurhistorie
4.9 Archeologie
4.10 Verkeer En Parkeren
4.11 Duurzaamheid En Gezondheid
4.12 Niet Gesprongen Explosieven
4.13 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
5.2 Planmethodiek
5.3 Verbeelding
5.4 Planregels
Hoofdstuk 6 Financiele Aspecten
6.1 Kostenverhaal
Hoofdstuk 7 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
7.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
7.3 Inspraak
7.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Nader Bodemonderzoek
Bijlage 3 Asbestinventarisatie
Bijlage 4 Parkeerberekening
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Gevelwering
Bijlage 7 Memo - Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 8 Brief Bewoners Omgeving
Bijlage 9 Participatie Gebied
Bijlage 10 Groenplan Boschdijk
Bijlage 11 Detail Groenvoorziening
Bijlage 12 Detail Ondergrondse Situatie
Bijlage 13 Resultaat Rekentool
Bijlage 14 Aanmeldingsnotitie M.e.r.
Bijlage 15 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 16 Aerius-berekening
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlage 1 Ontwerpbesluit Hogere Waarden

VI Limbeek-Woenselse Watermolen 2007 (Boschdijk Veste)

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 24-05-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bekke-Projects BVBA Future Activities B.V. heeft het voornemen om het bestaande pand van de Boschdijk 131 – 139 te Eindhoven te transformeren van kantorenpand naar wooneenheden voor studenten. Het gebouw op de locatie blijft bestaan en zal worden getransformeerd om circa 240 studenten huisvesten. Eveneens zullen er (fiets)parkeervoorzieningen, openbaar groen, gezamenlijke ruimtes zoals wasruimtes, buitenruimtes en studieruimtes gerealiseerd worden.

Het plangebied staat kadastraal bekend als Woensel, sectie G, nummers 5585, 5587 en 5813 (deels) en kent een oppervlak van 3404 m².

Inmiddels is een definitief ontwerp gereed voor twee aaneengesloten gebouwen wat ruimte biedt aan in totaal 240 wooneenheden waarbij eveneens (fiets)parkeergelegenheden in zijn meegenomen. Het bestaande pand zal een herwaardering genieten waarbij een uitbreiding middels nieuwbouw aan de hoek van de Zernikestraat en Boschdijk gerealiseerd zal worden.

Aangezien het ruimtelijk initiatief voor de 240 wooneenheden niet past binnen het vigerende bestemmingsplan en de uitbreiding buiten het bouwvlak valt is bestemmingsplan 'VI Limbeek-Woenselse Watermolen 2007 (Boschdijk Veste)' opgesteld. Dit bestemmingsplan biedt het benodigde juridisch-planologisch kader om de ontwikkeling van de locatie mogelijk te maken.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de T-splitsing van de Boschdijk en de Zernikestraat te Eindhoven, ten noorden van het Philipsstadion, ten noordwesten van het centraal station en ten westen van de Technische Universiteit Eindhoven. Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied, binnen de ring van Eindhoven in de wijk Limbeek. Onderstaande afbeelding geeft de globale ligging van het plangebied weer.

verplicht
Figuur 1 Globale ligging plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Op de locatie van de Boschdijk 131-139 rust momenteel de bestemming 'Kantoren' binnen het vigerende bestemmingsplan 'Limbeek - Woenselse Watermolen 2007', welke is vastgesteld op 21 augustus 2008 door de gemeenteraad van Eindhoven. Het is gelegen in gemengd stedelijk gebied met verschillende functies zoals 'Wonen', 'Nutsdoeleinden', 'Gemengde doeleinden' 'Bedrijfsdoeleinden' en 'Maatschappelijke doeleinden'.

De regels, of bedrijfsvoorschriften zoals genoemd bij het vigerende bestemmingsplan, laten het niet toe om op deze locatie een nieuwe functie als 'Wonen' t.b.v. studenten te creëren. Daarnaast wordt een deel van de nieuwe bebouwing buiten het bouwvlak gesitueerd. Echter zijn er ter plaatse van de tot 'Kantoren' aangewezen gronden reeds wel parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan. Om 'Wonen' op de locatie van het plangebied mogelijk te maken dient een bestemmingsplanprocedure doorlopen te worden.

verplicht
Figuur 2 Uitsnede plankaart vigerende bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 waarin een beschrijving van het plan is opgenomen en de toetsing aan het vigerende bestemmingsplan plaatsvindt. De daaropvolgende hoofdstukken vormen de verantwoording van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. In hoofdstuk 3 wordt het Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 4 wordt inzicht gegeven in diverse planologische aspecten die van belang zijn voor het voorliggende bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. In de laatste hoofdstukken komt de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied is gelegen in de wijk Limbeek van stadsdeel Oud-Woensel aan de T-splitsing van de Boschdijk en de Zernikestraat. De wijk wordt begrensd door de spoorlijn Eindhoven – 's-Hertogenbosch, de Marconilaan, de Boschdijk en Fellenoord. Limbeek-Zuid bestaat voornamelijk uit een in één stijl opgebouwde buurt uit de latere 20e eeuw. De naam Limbeek is afkomstig van een beek welke vroeger de grens vormde tussen de wijken Woensel en Strijp.

verplicht
Figuur 3 Ligging Limbeek t.o.v. Eindhoven

Zoals voorgaand reeds vermeld is het plangebied gelegen aan de T-splitsing van de Boschdijk en de Zernikestraat. De Boschdijk is circa 7.000 meter lang en is in vrijwel een rechte lijn aangelegd. De Boschdijk is onderdeel van de historische wegenstructuur van voor 1900 en verbindt het centrum van Eindhoven met Best, gelegen ten noorden van Eindhoven. De Boschdijk geldt als een van de twee ontsluitingswegen vanaf het centrum van Eindhoven in noordelijke richting. In zuidelijke richting gaat de Boschdijk op in de Fellenoord. De Zernikestraat is een van de twee hoofdontsluitingswegen van Limbeek-Zuid naar de Boschdijk. De Zernikestraat vormt het verlengde van de Lijmbeekstraat, Kramerstraat en de Steenstraat welke in westelijke richting voert richting Strijp-S.

Het plangebied wordt in het Noorden begrenst door de T-splitsing van de Boschdijk en de Zernikestraat. Ten oosten/zuidoosten wordt plangebied begrensd door het aangrenzende appartementencomplex van de Boschdijk 111 – 129. In het zuiden wordt het plangebied begrensd door de appartementen gelegen aan de Rosa Manusstraat. Ten westen/zuidwesten grens het plangebied aan het kantorenpand van Sweco Nederland.

Op de locatie van het plangebied staat momenteel het kantorenpand Boschdijk Veste welke door een variatie van bedrijven in gebruik is genomen. Aan de overzijde van de Zernikestraat is een verscheidenheid aan bedrijven gelegen waaronder een Italiaans Restaurant, een autodealer en eveneens een kantorenpand. Aan de voor- en achterzijde van het pand bevinden zich parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen aan de voorzijde zijn te bereiken via een gedeelde ingang met Sweco Nederland. Het parkeerterrein aan de achterzijde van het pand is te bereiken via de Rosa Manusstraat. Het gebied ten oosten/zuidoosten van het plangebied bestaat voornamelijk uit woningen. Het plangebied en de directe omgeving is vrijwel volledig verhard waarbij vrijwel alle gebouwen beschikken over platte daken.

Onderstaand zijn enkele afbeeldingen opgenomen welke een sfeerimpressie geven van de huidige situatie van het plangebied.

verplicht verplicht
Figuur 4 Zicht op plangebied vanaf Boschdijk Figuur 5 Zicht op plangebied vanaf Rosa Manusstraat
verplicht verplicht
Figuur 6 Zicht op plangebied vanaf zuidkant Boschdijk Figuur 7 Zicht op Plangebied vanaf Lijmbeekstraat

verplicht
Figuur 8 Birdseyeview op het plangebied

2.2 Toekomstige Situatie

2.2 Toekomstige situatie

Door Bekke-Projects BVBA Future Activities B.V. is een ruimtelijke initiatief opgesteld, wat heeft geresulteerd in een plan om 240 wooneenheden voor studenten te realiseren op een locatie waar op dit moment kantoren gelegen zijn. De wooneenheden zullen worden gerealiseerd in het huidige kantorenpand de Boschdijk Veste. Echter zal er ook een uitbreiding plaatsvinden in de richting van de Zernikestraat. Het pand is gelegen binnen de omliggende wegen Boschdijk, Zernikestraat en de Rosa Manusstraat. Met de transformatie wordt optimaal gebruik gemaakt van de huidige bebouwing van het kantorenpand en zorgt voor een ruimtelijke ontwikkeling waar ruime vraag naar is in de gemeente Eindhoven.

Doordat gebruik wordt gemaakt van het huidige pand wordt een duurzaam gebruik van gebouwen gerealiseerd. Het bestaande pand zal een herwaardering krijgen waardoor het past in het huidige straatbeeld en eenheid vormt met de architectonische expressie van overige gebouwen waar wooneenheden voor studenten aangeboden worden en samen een campus vormen. De hoogte van het gebouw zal gelijk blijven. Groenelementen zullen worden toegevoegd aan het gebouw en in de openbare ruimte rondom het gebouw.

verplichtverplicht
Figuur 9 Sfeerimpressies toekomstige situatie

verplicht
Figuur 10 Plattegrond ruimtelijk initiatief

De buitenruimte (Boschtuin) krijgt een groene uitstraling, zoals te zien is figuur 10. Eveneens wordt er maximaal ingezet op ontmoeten en ontspannen. In de binnentuin is eveneens ruimte gecreëerd voor ontmoeting door fietsen van de bewoners in een compacte stalling op te lossen in fietsenstallingen. Deze fietsenstallingen zullen voorzien zijn van een groen dak. Auto's en deelauto's worden allen op het achterterrein opgelost waarbij de bestrating zal bestaan uit graskeien, om de natuurlijke uitstraling te behouden. De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een duidelijke en sterke kwaliteitsimpuls van het ruimtelijke beeld van de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

In de nationale omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie aan voor de toekomstige ontwik-kelingen van de leefomgeving in Nederland. In Nederland staan we voor urgente maatschappelijke opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal gelden zoals klimaatverandering, de energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een perspectief om voort te bouwen op bestaande landschappen en historische steden. In de NOVI zijn vier prioriteiten opgesteld:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Doorwerking plangebied

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten. Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt dertien nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1). De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot

2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.


De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internatio-nale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van "best practices").


Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschil-lend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belan-genafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verste-delijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (water-toets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.


Nationaal belang vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouw-locaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

Doorwerking plangebied

Het project behoort niet tot een van de dertien belangen waarvoor decentrale overheden geen beleidsvrijheid hebben. Het beleid inzake het mogelijk maken van het appartementencomplex wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden.

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Onderhavige ontwikkeling is een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro. In hoofdstuk 3.1.3 wordt ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied

Aangezien er ter plaatse van het plangebied geen specifieke nationale belangen spelen, heeft het Barro geen directe doorwerking in voorliggend bestemmingsplan.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”

Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.” (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).

Doorwerking plangebied

Met onderhavige ontwikkeling wordt de realisatie van nieuwe wooneenheden mogelijk gemaakt. Gezien het in dit initiatief om de toevoeging van maximaal 240 wooneenheden gaat, is een toetsing van het initiatief aan de ladder voor duurzame verstedelijking in basis noodzakelijk. Echter gaat het hierbij om een transformatie van een bestaand kantorenpand. Het pand zal door de transformatie een nieuwe functie krijgen.

Eindhoven is een aantrekkelijke stad voor studenten en expats door de internationale oriëntatie van de stad. Hierdoor is er overschot aan vraag voor wooneenheden voor deze groep van de bevolking. Het planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van 240 (zelfstandige) wooneenheden voor studenten. Ook sluit het initiatief volledig aan bij niet alleen de gemeentelijke doelstellingen, maar ook de regionale doelstellingen zoals deze zijn aangegeven in de beleidsdocumenten van Stedelijk Gebeid Eindhoven (SGE)

  • Met een afnemende huishoudensomvang en het groeiende huishoudensaantal neemt de kwantitatieve woningbehoefte toe in de gemeente Eindhoven.
  • Het plangebied is gelegen in het stedelijk concentratiegebied. En wordt gezien als een duurzame ontwikkeling door de transformatie en herwaardering van het pand. Hiervoor dient de stedelijke ontwikkeling duurzaam te zijn. Ook wordt er voorzien in een goede omgevingskwaliteit met veilige en gezonde leefomgeving, bevordert het ruimtegebruik van het plangebied, geeft optimaal invulling aan de houdt rekening met klimaatverandering, geeft optimale invulling aan duurzame mobiliteit door het gebruik van deelauto's en draagt bij aan duurzame concurrerende economie.
  • Door de toevoeging van de woonvorm voor studenten in bestaand stedelijk gebied wordt de mix van woonvormen gestimuleerd wat het woonmilieu positief beïnvloed.
  • De status als mainport gaat gepaard met een groei van het inwoners aantal. Ook het aantal (internationale) studenten die zich in Eindhoven vestigen zal toenemen. Het planvoornemen voorziet in de toevoeging van 240 wooneenheden voor studenten waardoor er ingespeeld wordt op de verwachte groei en huisvesting van (internationale) studenten.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 De Brabantse Omgevingsvisie

Brabantse Omgevingsvisie

De provincie wil alvast gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet.

De Provinciale Staten hebben daarom op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' vastgesteld. In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Doorwerking plangebied

De provincie wil het gesprek over stedelijke ontwikkeling dat in de afgelopen decennia werd gedomineerd door de vraag: 'wat moeten we nog toevoegen', ombuigen naar het gesprek over: 'welke opgave en kansen liggen er in het bestaand stedelijk gebied en de bestaande gebouwenvoorraad?'

Uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied in steden en dorpen is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Herbestemmen is het nieuwe bouwen: Als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen interessante kansen voor het toekomstbestendig maken van het stedelijk gebied en ook voor het creëren van ruimte voor nieuwe economische ontwikkelingen en voor woningbouw! De komende 10 jaar ligt er een forse woningbouwopgave (ca 120.000 woningen), daarna loopt de woningbouwopgave in omvang terug.

De ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft de transformatie van een kantorenpand naar een gebouw waarin wooneenheden worden aangeboden aan studenten, binnen bestaand stedelijk gebied, op een goed bereikbare locatie in de schil van Eindhoven. Met de voorgestane ontwikkeling wordt de ruimtelijke kwaliteit in het gebied verbeterd.

De transformatie van het bestaande kantorenpand voorziet in een duurzame ontwikkeling door het hergebruik van een bestaand gebouw. Dit gebouw wordt aangepast waardoor het energiezuiniger wordt door verbeterde isolatie en zal eveneens gasloos worden aangelegd. Ook worden de platte daken voorzien van groene daken om zo hemelwater tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren. Tevens heeft een groen dak ook een energiezuinige functie doorat het gebouw beter geïsoleerd wordt en een verkoelende werking ervaart van het dak waardoor er tijdens warme periodes energie wordt bespaart voor het verkoelen van de wooneenheden. Het planvoornemen voldoet hiermee aan de Brabantse Omgevingsvisie.

3.2.2 Structuurvisie Noord-Brabant 2010 (partiële herziening 2014)

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A Visie en sturing

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

verplicht
Figuur 11 Ligging plangebied structuurvisie Noord-Brabant 2010 (blauwe cirkel)

Deel B Structuren: ambitie, beleid en uitvoering

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier

ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

  1. de groenblauwe structuur

De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

  1. het landelijk gebied

Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

  1. de stedelijke structuur

De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste de stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

  1. infrastructuur

Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Uitwerking structuurvisie

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

Doorwerking plangebied

Het plangebied is aangeduid als 'Stedelijk concentratiegebied'. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De verschillen tussen de (middel)grote steden, suburbane kernen, dorpen en plattelandskernen, zowel in ruimtelijk, sociaal als economisch opzicht, zijn een belangrijke kwaliteit van Brabant. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Om zo bij te dragen aan een onderscheidend leef- en vestigingsklimaat ter versterking van de kenniseconomie in Brabant. Bij de opgave voor wonen en werken wordt het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen.

De beoogde ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en betreft de herontwikkeling van een kantorenpand. De kantooractiviteiten zullen worden gestaakt en de bebouwing wordt getransformeerd ten behoeve van wooneenheden voor studenten. Er is sprake van een transformatie van het bestaand stedelijk gebied en zorgvuldig ruimtegebruik. Het initiatief is in lijn met de Structuurvisie Noord-Brabant.

3.2.3 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is vastgesteld op 25 oktober 2019. Net zoals de Omgevingswet een groot aantal wetten vervangt, zo vervangt de Brabantse omgevingsverordening een aantal provinciale verordeningen (Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en Verordening wegen). De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale omgevingsvisie en structuurvisie.

De onderwerpen die in de Verordening Ruimte stonden en nu dus in de Interim omgevingsverordening, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dat betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage dienen te leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant en dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik moeten toepassen. Hiermee wordt beoogd de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag op het buitengebied af te remmen. Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Dit betekent dat de realisering van woningbouw, bedrijventerreinen, overige stedelijke voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden (bestaand stedelijk gebied van de grotere kernen). Nieuw ruimtebeslag buiten deze gebieden kan slechts als inbreiding of herstructurering in bestaand stedelijk gebied niet tot de mogelijkheden behoren.

Zorgvuldig ruimtegebruik is dat als basisprincipe is opgenomen vanuit de zorg voor een goede omgevingskwaliteit, is hierbij uitgangspunt. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in beginsel plaatsvindt binnen 'Stedelijk gebied' en dat de ruimte binnen 'Stedelijk gebied' zo goed als mogelijk wordt benut. Hierbij past ook dat er wordt gekeken naar eventuele hergebruiksmogelijkheden van leegstaand of leegkomend erfgoed, zoals industriële complexen, kloosters, verzorgingshuizen et cetera.

Doorwerking plangebied

Eindhoven is aangewezen als concentratiegebied binnen het 'Stedelijk gebied'. Voor het bouwen van woningen binnen het 'Stedelijk gebied' geldt als voorwaarde dat dit past binnen de regionale afspraken die over wonen zijn gemaakt. Het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik staat hierbij centraal en is uitgangspunt voor elke stedelijke ontwikkeling. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in beginsel plaatsvindt binnen het 'Stedelijk gebied' en dat de ruimte binnen het 'Stedelijk gebied' zo goed als mogelijk wordt benut. De stedelijke ontwikkeling dient duurzaam te zijn. Hierbij wordt er rekening gehouden met een goede omgevingskwaliteit met veilige en gezonde leefomgeving, bevordert het ruimtegebruik, geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie van duurzame energie, houdt rekening met klimaatverandering, geeft optimale invulling aan duurzame mobiliteit en draagt bij aan duurzame concurrerende economie. De beoogde transformatie past binnen de regionale afspraken die gemaakt zijn over woningbouw en er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2.4 Verordening ruimte Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening ruimte Noord - Brabant' vastgesteld. Op 8 juli 2017 is de 'Wijziging Verordening Ruimte 2014, actualisatie 2017' vastgesteld. In de verordening staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt. De Verordening ruimte Noord-Brabant is op 1 januari 2019 opnieuw geconsolideerd.

In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden.

Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • Bestaand stedelijk gebied
  • Natuur Netwerk Brabant
  • Groenblauwe mantel
  • Gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening Ruimte. Voor onderhavig plangebied is de themakaart 'stedelijke ontwikkeling' van belang. Op deze themakaart staan het bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, integratie stad-land en de regionale bedrijventerreinen. Het plangebied is aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

Doorwerking plangebied

De Verordening heeft het plangebied aangewezen als de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'.

4.2 Stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

4.3 Nieuwbouw van woningen

  1. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop
    1. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 39.4, onder b, worden nagekomen
    2. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
  2. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:
    1. wordt uitgedrukt in aantallen woningen;
    2. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.

Met onderhavige ontwikkeling worden bedrijfsactiviteiten beëindigd en het kantorenpand getransformeerd tot een gebouw dat ruimte biedt voor zelfstandige wooneenheden gericht op studenten. Het terrein wordt vervolgens natuurlijk ingericht. De ontwikkeling betreft dan ook een herstructurering in bestaand stedelijk gebied waardoor er sprake is van zorgvuldig ruimte gebruik. Dit past in de visie van de provincie voor het bestaand stedelijk gebied. Het planvoornemen is derhalve in lijn met de Verordening ruimte.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Volkshuisvesting

Regionaal

Regionaal

Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 240 woningen mogelijk. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit.

Marktonderzoek

Voor de behoefte aan woningen, zowel naar kwantiteit als naar kwaliteit, baseren we ons op het onderzoek “Marktmechanismen op de Eindhovense woningmarkt 2018” van Companen. De woningbehoefte voor Eindhoven is voor de periode 2019 t/m 2023 berekend op 15.000 woningen. Deze kwantitatieve behoefte van 15.000 woningen voor de periode 2019 t/m 2023 is ook opgenomen in de Woondeal.

Woondeal

Op 7 maart 2019 hebben de minister van Binnenlandse Zaken (BZK), de provincie Noord-Brabant en het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de Woondeal ondertekend. Met de ondertekening van de Woondeal zetten partijen zich in om de woonopgave in deze regio aan te pakken.

De Woondeal helpt de gewenste versnelling van de woonopgave in Eindhoven en de andere acht gemeenten binnen het SGE te realiseren: meer woningen, op de juiste locatie en voor de goede doelgroep. De versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. Dit komt in Eindhoven neer op een forse versnelling van de jaarlijkse woningbouwproductie naar ongeveer 3.000 woningen gemiddeld per jaar. De Woondeal gaat daarnaast ook over de werking van de woningmarkt (met name op het gebied van regelgeving), de plancapaciteit (de periode tot 2040) en integrale gebiedsontwikkeling in Eindhoven. De Woondeal is een eerste stap van een langjarig partnerschap met de betrokken partijen.

Versnellen woningbouwproductie

Het SGE heeft behoefte aan 27.000 woningen in de periode 2019 tot en met 2023. Deze behoefteraming geldt als richtinggevend bij de versnelling van de woningbouwproductie. De minister, de provincie en het SGE hebben hierover het volgende afgesproken in de Woondeal:

  • Het zwaartepunt voor het realiseren van groen-stedelijke woonmilieus ligt – zoals vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen SGE 2017 – in de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. De minister, de provincie en het SGE volgen de ontwikkeling van deze locaties als geheel op het gebied van aantallen en exploitatie. Het zwaartepunt voor het realiseren van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring.
  • Onderzoek toont aan dat de woningbehoefte in Eindhoven de komende vijf jaar ca. 15.000 woningen bedraagt (als onderdeel van het totaal van 27.000 voor het SGE). Dit vraagt een forse versnelling van de jaarlijkse woningbouwproductie naar ca. 3.000 woningen gemiddeld per jaar.
  • De minister, de provincie en het SGE onderzoeken of de versnelling kan worden uitgevoerd binnen de bestaande mogelijkheden. Indien aanpassingen nodig zijn in bijvoorbeeld provinciale beleidskaders, regelgeving of instrumenten, dan spannen de provincie en het SGE zich gezamenlijk in om deze wijzigingen door te voeren. De minister spant zich in om, indien nodig, het toepassen van bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte mogelijk te maken.

Monitoren van de woningbouwplanning en -programmering

De woningmarkt is per definitie – en zeker voor de middellange en langere termijn – omkleed met de nodige onzekerheden, samenhangend bijvoorbeeld met (veranderende) demografische, economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. Om hier goed op in te kunnen spelen is door het SGE en de provincie een monitoringssysteem ingericht op basis waarvan jaarlijks afspraken worden gemaakt over de woningbouwplanning en -programmering in het SGE. De richtinggevende principes uit de Brabantse Agenda Wonen en de principes uit het Afsprakenkader Wonen 2017 zijn hierbij leidraad. Uitgangspunt is te voorzien in een realistisch, flexibel planaanbod op basis waarvan woningbouwlocaties versneld en vraaggericht worden ontwikkeld. Doel van de monitoring is om steeds een actueel, gezamenlijk beeld te hebben van wat er speelt op de regionale woningmarkt, waar knelpunten zijn of dreigen en welke strategieën moeten worden ingezet om de voortgang van de woningbouwproductie te bevorderen.

Afspraken in de Woondeal over voldoende plancapaciteit

Plancapaciteit

Het SGE heeft de behoefte om tussen 2024 en 2040 tussen de 22.500 en 35.000 woningen te realiseren, waarvan voor Eindhoven tussen de 12.500 en 25.000. Om deze productie mogelijk te maken is ook hier bovenstaande formulering onder punt c. van toepassing. Ter onderbouwing gaat het SGE in 2021, in samenwerking met de provincie, de regionale woningbehoefte nader onderzoeken. De uitkomsten hiervan worden gebruikt voor een actualisatie van het woningbouwprogramma vanaf 2024, als onderdeel van het huidige Afsprakenkader 2017.

Monitoren

Op basis van het bovengenoemde monitoringssysteem bespreken de minister, Eindhoven, de provincie en het SGE jaarlijks de ontwikkeling van de feitelijke woningbouwproductie en de woningbehoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief, evenals de (harde en zachte) plancapaciteit, met specifieke aandacht voor de betaalbaarheid. Indien nodig wordt op basis van deze monitoring extra inzet gepleegd.

Het plan is akkoord bevonden door de SGE.

Doorwerking plangebied

Door de toevoeging van studentenwoningen wordt er ingespeeld op een verbreding van het type woningen in de omgeving van het plangebied. Het zorgt voor een bredere mix van leefmilieus. Hierdoor ontstaat er een inclusieve en gezonde samenleving. Ook wordt er met het ruimtelijke initiatief ingespeeld op de huisvesting van (internationale) studenten binnen het stedelijk gebied.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven

De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Daarom zet Eindhoven randvoorwaardelijk in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Mede door de sterke economische positie blijft de Brainportregio Eindhoven groeien. Dit vraagt om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die geboden wordt door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring wordt duurzaam omgegaan met de (groene) ruimte die de stad heeft. De kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied worden hierdoor behouden. Door het verschil tussen de ambitie van de gemeente en de huidige stand van zaken in Eindhoven zijn er zes stedelijke opgaven opgesteld:

  1. Werken aan een gezonde groei van de stad
  2. Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
  3. Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
  4. Werken aan een duurzame en concurrerende economie
  5. Werken aan de energietransitie van de stad
  6. Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid

Het is een opgave om voldoende betaalbare woningen voor alle inwoners te realiseren in de wijken. De gemeente Eindhoven gaat samen met de partners bouwen aan wijken met een gemengd woningaanbod. Nieuwe ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan de sociale cohesie, aan ruimtelijke kwaliteit en inclusiviteit.

Doorwerking plangebied

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van wooneenheden voor studenten op een locatie waar momenteel een kantorenpand gevestigd is. Dit is een ontwikkeling die de sociale cohesie en inclusie vergroot. Ook wordt het ruimtelijk initiatief voorzien in ene gebied binnen de Ring van Eindhoven waardoor hier een verdichting optreedt. De ontwikkeling voorziet eveneens in een natuurlijke inrichting van de buitenruimte waardoor het groene karakter van de stad versterkt wordt. Het planvoornemen voldoet daarmee aan de aspecten zoals benoemd in de Omgevingsvisie Eindhoven.

3.4.2 Klimaatplan 2016-2020

De klimaatplan bestaat uit twee delen. Deel A richt zich voornamelijk op klimaatmitigatie in de vorm van CO2 reductie. Deel B focust zich voornamelijk op het aspect klimaatadaptatie waarbij de omgeving wordt aangepast op de huidige klimaatverandering en toekomstige scenario's.

Deel A Klimaatmitigatie is CO2- reductie

In de 'Klimaatverordening Eindhoven 2016´ zijn de doelen kwantitatief vastgelegd: In 2050 moet de CO2-emissie met 95% zijn verminderd ten opzichte van 1990 en in 2030 met 55%. Dit is een ambitieuze doelstelling die van alle partijen in de gemeente Eindhoven een grote inspanning zal vragen en die een grote impact heeft op de structuur van de stad midden deze eeuw. Zo zullen de verwarming van de gebouwde omgeving en de mobiliteit in de stad van andere energiebronnen gebruik moeten maken dan nu. Over 35 jaar zullen aardgas, benzine, diesel en LPG taboe of onbetaalbaar zijn, en een ingrijpende transitie, ook in de infrastructuur voor energie, is dus noodzakelijk. De te behalen reductie van de uitstoot is gedefinieerd ten opzichte van het jaar 1990. Met behulp van enig rekenwerk en inschattingen wordt de CO2-uitstoot in jaar 1990 geraamd op 1.200.000 ton/jaar. De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor meer dan de helft van de CO2-emissies in Eindhoven. Hieronder vallen dan niet alleen de woningen maar ook utiliteitsgebouwen (instellingen, organisaties) en de bedrijfsgebouwen van de dienstverlenende bedrijven. De subsector wonen stoot circa 381.887 ton CO2 per jaar uit in 2014. In 2020 dient de emissiebeperking in 2020 circa 32.000 ton/jaar te bedragen voor huur- en koopwoningen, waarbij het overgrote deel door huurwoningen bewerkstelligt dient te worden: 28.000 ton/jaar.

Om hieraan te voldoen zijn drie invalshoeken gedefinieerd:

  • Energietransitie: de transitie in energiebronnen (van fossiel naar duurzaam) met name benaderd vanuit de gebruiker
  • Energiesystemen: de innovatie in energiesystemen op technisch, maar ook sociaal gebied
  • Infrastructuur en data: de impact op de energie-infrastructuur (smart grids), het gebruik big data en open data.

Om te voldoen aan de reductie is het van belang dat vrijwel alle gebouwen in Eindhoven aardgasloos verwarmd dienen te worden. Ook de productie van duurzame energie is een belangrijk onderwerp binnen de gemeente Eindhoven. Er wordt ingezet op een sterkere toename van het aantal zonnepanelen in de stad en streven naar circa 200.000 extra panelen in 2020. We doen dit door:

  • Initiatief te nemen voor een grootschalige grondgebonden zonnepark in Eindhoven
  • Deelname aan het initiatief 'schooldakrevolutie'
  • Ondersteunen van de woningcorporaties bij initiatieven voor zonnepanelen
  • Ondersteunen van de lokale energiecoöperaties bij acties om zonnepanelen te stimuleren
  • Ondersteunen van bedrijven en Verenigingen van Eigenaren bij initiatieven voor zonnepanelen

Deel B: Klimaatadaptatie is aanpassen aan weersextremen

De toename van weersextremen heeft gevolgen voor de fysieke leefomgeving, onder andere op het gebied van water, groen en gezondheid. De gemeente Eindhoven heeft daarom de landelijke ambitie omarmd om in 2020 klimaatadaptatie onderdeel te laten zijn van gemeentelijk handelen en beleid en in 2050 klimaatbestendig te zijn. Deze ambitie vergt integraal werken en de uitrol van een slimme mix van maatregelen over de stad. In tegenstelling tot klimaatmitigatie, is de impact van adaptatiemaatregelen afhankelijk van de lokale en regionale omstandigheden (grondsoort, hoogteligging, bebouwing etc.).

Aanpassen betekent dat er geïnvesteerd blijft worden in slim en klimaatbestendig waterbeheer. Het is daarom belangrijk om de kwetsbare gebieden voor wateroverlast, droogte en hittestress in beeld te hebben. De gemeente heeft watergevoelige en hittegevoelige gebieden in kaart gebracht, droogte ontbreekt echter nog. Om klimaatbestendigheid van de stad te garanderen heeft de gemeente Eindhoven een uitvoeringsagenda opgesteld waarin per initiator staat aangegeven hoe hier uitvoering aan wordt gegeven.

Doorwerking plangebied

Het plangebied voorziet in de aanleg van gasloze wooneenheden. Eveneens worden de platte daken benut in de vorm van een groen dak. Deze daken hebben niet alleen en watervasthoudende functie en daarmee een positief effect op de vermindering van de druk op het riool en wateroverlast, maar zorgen ook voor een betere isolatie van het pand. Door deze isolatie hoeft er minder energie verbruikt te worden omdat de warmte langer in het gebouw aanwezig blijft. Tijdens warme dagen heeft een groen dak het voordeel dat het een verkoelende functie heeft. Het planinitiatief voldoet hiermee aan het klimaatplan.

3.4.3 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur en een kaart met het gebruik van de ruimte.

Doorwerking plangebied

De projectlocatie is in onderstaande afbeelding (zie figuur 12 en 13) aangeduid en ligt buiten de aangeduide transformatiegebieden op het kaartbeeld met de ruimtelijke hoofdstructuur.

verplicht
Figuur 12 Plangebied (rode cirkel) in de Interimstructuurvisie 2009

Het plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als 'Wonen'.

verplicht
Figuur 13 Plangebied (rode cirkel) in de Interimstructuurvisie 2009

De gronden voor 'Wonen' zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.

De transformatie van een kantorenpand naar wonen die in het plangebied plaats vindt, past binnen het gebruiksgebied 'Wonen". Onderhavig initiatief is in lijn met de Interimstructuurvisie.

3.4.4 Woonvisie 2015 en woonprogramma 2021-2025

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee wordt de richting waarin de gemeente zich wil ontwikkelen duidelijk gemaakt aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad. Drie pijlers zijn geformuleerd als kader voor de nieuwe opgave: Eindhoven als ambitieuze stad, als solidaire stad en als innovatieve stad.

Ambitieuze stad

Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid wordt een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten verstaan. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

De gemeente Eindhoven staat voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. Zij verwacht dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden. Tot 2030 wil de gemeente Eindhoven minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren.

Solidaire stad

De gemeente Eindhoven wil dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. Voor hen wordt gezorgd voor een vangnet.

Ook is er oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. De gemeente Eindhoven zal gaan inzetten op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad

De gemeente Eindhoven gaat partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder wil de gemeente Eindhoven in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast wil de gemeente Eindhoven dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen.

Doorwerking plangebied

De beoogde ontwikkeling van 240 wooneenheden voor studenten draagt bij aan vitaal houden van Eindhoven. Het betreft de transformatie van kwalitatief hoogwaardige kleinschalige wooneenheden waarmee de stedelijke structuur wordt versterkt welke eveneens binnen de rondweg gerealiseerd wordt. Ook voorziet de transformatie van het kantorenpand binnen de pijler solidaire- en innovatieve stad. Het plan wordt in lijn met het volkshuisvestingbeleid gerealiseerd.

Woonprogramma Eindhoven 2021-2025

Het Woonprogramma is op 15 december 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Met het Woonprogramma sluiten we aan bij het bestaande beleid. De gemeente Eindhoven heeft in 2015 een Woonvisie opgesteld. In 2020 is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving in de stad vastgelegd in de Omgevingsvisie. En in 2019 is een Woondeal gesloten met het ministerie van BZK, provincie Noord-Brabant en de regio. Het Woonprogramma Eindhoven 2021-2025 hangt nauw samen met dit beleid.

De ambities uit de Woonvisie van 2015 blijven cruciaal voor de ontwikkeling van de stad in de komende jaren. Deze zijn gericht op de ontwikkeling van Eindhoven van een middelgrote naar een grote, economisch sterke en inclusieve stad. De ambities komen echter in een ander daglicht te staan: door de snelle prijsstijgingen in de afgelopen jaren en mogelijk door de coronacrisis. Vandaar dat in het Woonprogramma gekozen is voor een accentverschuiving richting de volgende ambities:

  1. Forse groei van de woningvoorraad om de grote vraag naar woningen op te kunnen vangen.
  2. Een evenwichtig woningaanbod, zodat alle inwoners een betaalbare woning kunnen vinden.
  3. Voldoende geschikte woningen voor kwetsbare inwoners.

Om alle inwoners van Eindhoven een passende en betaalbare woning te kunnen bieden, wordt ge-werkt aan een goed kwantitatief en kwalitatief Woonprogramma. Kwantitatief wordt voorgenomen om gemiddeld 3.000 woningen per jaar toe te voegen in komende jaren. De woonopgave zal binnen én buiten de Ring worden gerealiseerd. Ook buiten de Ring liggen immers kansen, met name rondom centrale plekken in de wijken en langs HOV-lijnen.


De Woonvisie 2015 blijft het vertrekpunt. De gemeente Eindhoven werkt aan een inclusieve stad, met een gevarieerd aanbod voor alle doelgroepen. Daarnaast wordt aangesloten op de regionale visie op Wonen (2019). Er is immers een duidelijke relatie met de regiogemeenten. Deze relatie wordt verder vorm gegeven door gezamenlijk met de regio de Visie op Wonen en de Woondeal uit te voeren.


Woonprogramma

Op basis van de woonbehoefte voor de stad, de bestaande plannen en de uitwerking naar woonmili-eus komen we tot het Woonprogramma. We doen dit voor de stad als geheel en per woonmilieu.


Voor de stad als geheel is onderstaand schema leidend. Dit betekent overigens niet dat deze percen-tages in elk woningbouwproject gerealiseerd moet worden. We onderscheiden immers woonpro-gramma's naar woonmilieu (centrumstedelijk, groenstedelijk, binnen de Ring en buiten de Ring). Daar-naast is een exacte invulling op projectniveau bijvoorbeeld ook afhankelijk van de bestaande voor-raad in een buurt of straat. Via de wijk- en buurtmonitor houden we realisatie in de gaten.

verplicht
Figuur 14 Woonprogramma


Wat betreft sociale huur vormt het Collegeprogramma, waarin 20% sociale huur is opgenomen, het uitgangspunt. Voor de langere termijn, vanaf 2022 voorzien we een noodzakelijke groei naar 30%.

3.4.5 Groenbeleidsplan 2017

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bij-drage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

Doorwerking plangebied

Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als 'Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

Het plangebied betreft een kantoorlocatie en heeft geen kwalitatief hoogwaardig/waardevol groen. De beoogde woningbouw vindt grotendeels plaats middels de herontwikkeling van het voormalige kantoorpand. Door TBInfra is in opdracht van Landman Vastgoed B.V. een groenplan opgesteld Bijlage 10 Groenplan Boschdijk. In dit plan is de huidige groenstructuur in het plangebied in kaart gebracht en beschreven. In de huidige situatie is slechts 6 m² groen aanwezig in het plangebied. Deze groenstructuren hebben zo goed als geen invloed op de natuurwaarde in de omgeving. Daarnaast heeft het aanwezige groen geen positieve effecten ten aanzien van het klimaat, milieu en water. Het dak en het verharde terrein zijn traditioneel ingericht om het water zo snel mogelijk af te voeren, zonder dat het tijdelijk wordt vastgehouden of opgeslagen. Het terrein gaat hiermee op in de verstedelijkte omgeving. Geconcludeerd wordt dat het terrein geen positieve invloed heeft op de biodiversiteit, de waterhuishouding en hittestress. Door de juiste aanpassingen kan er meer uit het terrein gehaald worden en het geheel groen ingericht worden. In het groenplan is de nieuwe situatie weergegeven en beschreven hoe de toekomstige groenstructuur en daarmee de ruimtelijke kwaliteit in het openbaar gebied van de locatie van het plangebied getransformeerd en verbeterd wordt.

Figuur 14 geeft het groenplan weer. Voor een gedetailleerde tekening ten aanzien van de invulling van de groenvoorzieningen wordt verwezen naar Bijlage 11 Detail groenvoorziening. Wat opvalt is de hoeveelheid groen in het plangebied. De voormalige parkeerplaats aan de Zernikestraat is volledig groen ingericht met mogelijk ruimte voor waterberging. Daarnaast zijn er verschillende bomen en hagen toegevoegd aan het plangebied. Ook wordt het wooncomplex voorzien van groene daken en wordt een zijde voorzien van gevelbeplanting. Verder wordt de halfverharding op de parkeerplaats toegepast en wordt de overkapping van de fietsparkeerplaatsen ook voorzien van een groene overkapping.

Door deze ontwikkelingen in het plangebied zal het aandeel van groen flink stijgen, naar circa 850 m² groen en circa 1.023 m² halfverharding. Het aanwezige groen kan worden verdeeld in verschillende categorieën: bomen, heesters, hagen en gazon en halfverharding gevuld met gras.

Door deze ontwikkelingen ontstaat er een positieve ontwikkeling voor de lokale natuurwaarden. Doordat er meerdere soorten groen worden aangelegd met verschillende soorten en beheer wordt er ruimte geboden voor flora en fauna en is er voldoende bescherming en voeding in het plangebied aanwezig. Hierdoor ontstaat er een uitgebreider en meer divers leefgebied.

Het groene dak zorgt voor waterbuffering en vertraagde afvoer van hemelwater. Ook het groen in de openbare ruimte speelt hier een rol bij waardoor het hemelwater op een duurzame manier kan infiltreren. Daarnaast heeft groen een koelend effect op de directe omgeving. Met name de bomen zullen zorgen voor schaduwwerking en verkoeling. Daarnaast heeft een groen dak ook een isolerende werking waardoor warmte langer wordt vastgehouden in het gebouw zelf, terwijl het in de zomer juist voor verkoeling zorgt.

In de nieuwe situatie is het terrein ontwikkeld van parkeerterrein naar verblijfsgebied. De openbare ruimte kan hierdoor gebruikt worden als tuin/park voor verblijf en recreatie. Het groen zorgt voor een groene beleving van het gebied. Dit zorgt voor rust, beschutting en een aantrekkelijk woon- en verblijfsklimaat.

Het planvoornemen is daarmee in lijn met het Groenbeleidsplan van de gemeente Eindhoven.

verplicht
Figuur 15 Groenplan Boschdijk Veste

3.4.6 Beleid bomen

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 4 mei 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming.

De Wet natuurbescherming is van toepassing op de volgende houtopstanden, voor zover deze buiten de 'bebouwde kom Boswet' vallen:

  • houtopstanden die groter zijn dan 10 are;
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij of rijen uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord-Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing. Bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Boswet, vallen onder de Verordening Bomen / Nadere Regels Bomen zoals opgesteld door de gemeente Eindhoven.

Verordening Bomen

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene kaart

Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van de categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels Bomen

De Verordening (2021 is uitgewerkt in nadere regels Bomen. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting bij houtopstanden.

Doorwerking plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een kantoorlocatie. Er zijn geen relevante groen- of bomenstructuren in het plangebied zelf aanwezig. Het plangebied voorziet in het planten van nieuw groen in de vorm van bomen en struiken en draagt hiermee bij aan de ontwikkeling van een natuurlijke stad.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Luchtkwaliteit

Hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

De nieuwe regels maken onderscheid in projecten die wel en 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Als een project NIBM aan de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.

In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling een project altijd NIBM is. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is. In de Regeling NIBM is met betrekking tot woningen het volgende opgenomen:

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg;
  • 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeers-verdeling (voorschrift 3A.2).

Ontwikkeling

Onderzoek NIBM toets

De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen (de realisatie van 1.500 woningen). Desondanks is in het kader van dit bestemmingsplan een luchtkwaliteitsonderzoek in de vorm van een 'NIBM' toets uitgevoerd. Hiermee is bepaald in hoeverre de ontwikkeling in betekenende mate zal bijdragen aan de luchtkwaliteit ter plaatse.

Als basis voor de berekening zijn de volgende uitgangspunten genomen:

  • 408 motorvoertuigen per etmaal (gebaseerd op paragraaf 4.10 Verkeer en parkeren).
  • Aandeel vrachtverkeer van 2%.

Met deze uitgangspunten is de NIBM-toets uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van realisatie in 2021 (worstcasescenario):

verplicht

Berekend is dat de bijdrage van het plan aan de concentraties voor NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) mogelijk in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De berekening laat zien dat het extra verkeer ten gevolge van het plan maximaal 0,35 µg/m³ bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie NO2. Voor de concentratie PM10 zal het verkeer maximaal 0,07 µg/m³ bijdragen.

Onderzoek NSL-Monitoringstool 2019

Om te beschouwen of de gecumuleerde concentraties voldoen aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit wordt het planeffect opgeteld bij de heersende concentraties. Dit is inzichtelijk gemaakt door middel van de NSL-Monitoringstool 2019. De beschouwde rekenpunten zijn weergegeven in onderstaande tabel en geven de totale concentratie in de nabije omgeving van het plangebied. Voor het jaartal 2020 bedraagt de hoogste totale concentratie NO2 29,4 µg/m³ en voor PM10 20,88 µg/m³. Voor PM2,5 geldt een hoogste totale concentratie van 12,49 µg/m³.

verplicht

Wanneer het planeffect hierboven op wordt geteld worden de totale concentraties voor NO2 en PM10 respectievelijk 30,6 µg/m³ en 20,9 µg/m³. Deze concentraties blijven met de bijdrage van de ontwikkeling, ruim beneden de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van de gebleken samenhang tussen de concentraties voor PM10 (fijn stof) en PM2,5 (fijn stof) kan het volgende worden gesteld: vanwege het feit dat de concentratie voor PM10 voldoet aan de grenswaarde kan in voldoende mate aannemelijk gemaakt worden dat ook voor PM2,5 de ontwikkeling niet in betekenende mate zal bijdragen en dat de geldende grenswaarde niet zal worden overschreden. Ook in het prognosejaar 2030 zal worden blijven voldaan aan de grenswaarden.

Conclusie

Het planinitiatief zal de luchtkwaliteit niet in betekenende mate beïnvloeden. Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het ruimtelijke initiatief.

4.2 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet inzicht worden geboden in de aanvaardbaarheid van de ontwikkeling vanuit akoestisch oogpunt. Het geluidsaspect is relevant in relatie tot industrielawaai, wegverkeerslawaai en/of spoorweglawaai. Toetsingskader is de Wet geluidhinder en enkele uitvoeringsbesluiten.

Wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) dient bij een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:

  • de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg;
  • de aanleg van een nieuwe weg;
  • de reconstructie van een bestaande weg.

De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. In een akoestisch onderzoek kunnen wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt buiten beschouwing worden gelaten.

In de Wgh zijn grenswaarden opgenomen met betrekking tot de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevel is 48 dB en mag in principe niet worden overschreden. Onder bepaalde voorwaarden, als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en het voldoen aan de grenswaarden onoverkomelijke bezwaren ontmoet van landschappelijke, stedenbouwkundige of financiële aard, mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor dient middels een ontheffing een hogere waarde te worden vastgesteld.

Spoorweglawaai

Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart van het Geluidregister spoor. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).

Binnen deze zone gelden voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor spoorweglawaai (art. 4.9 t/m 4.12 Bgh). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is vaststelling van een hogere waarde mogelijk, mits de maximale grenswaarde daarbij niet wordt overschreden (art. 4.10 t/m 4.12 Bgh). Hogere grenswaarden worden alleen verleend als maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Doorwerking plangebied

Er is een geluidsonderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd voor het voorgestelde ruimtelijk initiatief Bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Onderstaand worden de conclusies uit het onderzoek weergegeven. Het volledige onderzoek is als separate bijlage bij onderhavige toelichting opgenomen.

Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden op rekenpunten 1 tot en met 4, 7 en 8. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt echter nergens overschreden. De hoogste geluidsbelasting op de gevels is ter plaatse van rekenpunten 1 tot en met 3 (gevel Boschdijk) en bedraagt 61 dB ten gevolge van de Boschdijk. De geluidsbelastingen zijn conform de wettelijke correctie conform artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012.

Doordat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden, maar de voorkeursgrenswaarde wel, kunnen hogere waarde aangevraagd worden. De hogere waarde kunnen door het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Eindhoven worden verleend wanneer is vastgesteld dat maatregelen onvoldoende doelmatig zijn.

Er kan onderscheidt worden gemaakt voor de maatregelen ter reductie van de geluidbelasting, namelijk:

  • maatregelen aan de bron;
  • maatregelen in het overdrachtsgebied;
  • maatregelen aan de ontvangzijde.

Geen van bovengenoemde maatregelen is realistisch op de locatie van het ruimtelijk initiatief. Hierdoor is het noodzakelijk om hogere waarde aan te vragen voor de studio's direct gesitueerd aan de Boschdijk (begane grond tot en met 5de etage, 74 stuks) en diverse studio's aan de Zernikestraatzijde (1e t/m 5e verdieping, 5+10 stuks).

Daarnaast hebben de studio's slechts een gevel en daardoor geen geluidluwe zijde. In onderhavig transformatieproject, bestaand pand met de studentenstudio's zijn weinig ontwerpvrijheden. B&W wordt verzocht, aangezien het bestaande bebouwing betreft om af te wijken van deze eis. Ter onderbouwing hiervoor is een memo met datum 12 maart 2021 opgesteld Bijlage 7 Memo - Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai.

Ter plaatse van de studio's aan de Boschdijkzijde is de geluidsbelasting maximaal 66 dB. Bij een transformatie wordt in het Bouwbesluit gesteld, dat moet worden voldaan aan het rechtens verkregen niveau (kantoorfunctie, jaar 1988). In dit geval betekend dat, dat aan de eis voor woningbouw, bestaande bouw zou moeten worden voldaan. Er zijn geen eisen gesteld aan de gevelwering voor bestaande bouw in het Bouwbesluit 2012. Geadviseerd wordt om aansluiting te zoeken bij het toetsingskader voor geluidsaneringen waarbij een binnenniveu van 43 dB acceptabel wordt geschat. Aangezien er veranderingen aan de gevel plaatsvinden kan er worden gestreefd naar een binnenniveau van 38 dB.

Het nastreven van de nieuwbouweis volgens het Bouwbesluit (maximaal binnenniveau van 33 dB), stuit in onderhavig transformatieproject op verschillende praktische problemen:

  • Omdat het compacte appartementen betreft, waarin de relatief hoge ventilatiecapaciteit voor de keuken en badkamer (minimaal 35 dm3/s, conform Bouwbesluit) uit één klein geveldeel onttrokken dient te worden, is er praktisch gezien een grens aan de geluidreductie van de ventilatievoorziening (suskast);
  • De beglazing in de bestaande geveldelen wordt bij voorkeur behouden. Dit betreft dubbele beglazing in aluminium kozijnen met een dubbele kierdichting. Het vervangen van deze, technisch gezien goede, beglazing is uit duurzaam oogpunt niet wenselijk.

Voorgesteld wordt om, rekening houdend met bovenstaande beperkende randvoorwaarden, een zo laag mogelijke binnenwaarde te realiseren per appartement/studio. Dit zal voor de appartementen met nieuwe gevels een lagere binnenwaarde opleveren, dan voor de bestaande appartementen.

Conclusie

Omdat het ruimtelijk initiatief gerealiseerd wordt in een bestaand pand waarbij er een uitbreiding plaats vindt in de vorm van nieuwbouw, zal er zo veel mogelijk aansluiting worden gezocht bij de nieuwbouweisen. Daarnaast is er een gevelweringrapport opgesteld ten aanzien van het binnenniveau Bijlage 6 Akoestisch onderzoek gevelwering. Er dient een hogere waarde aangevraagd te worden voor meerdere studio's om het ruimtelijk initiatief te realiseren.

4.3 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van het plangebied of de projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  1. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  2. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  3. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Doorwerking plangebied

Op basis van verkennend (voor)onderzoek waarbij is uitgegaan van een onderzoeksstrategie 'diffuus belaste niet- lijnvormige locatie met n heterogeen verdeelde verontreinigde stof op schaal van monsterneming (VED-HE-NL) uit de NEN5740 is de bodemgesteldheid in beeld gebracht. Bijlage 1 Bodemonderzoek

Onderstaand worden de conclusies uit het onderzoek weergegeven. Het volledige onderzoek is als separate bijlage bij onderhavige toelichting opgenomen.

Door eerder lokaal verricht onderzoek op de locatie van het plangebied wordt vermoed dat er olieverontreiniging aanwezig is. Hierdoor is er in de directe nabijheid van de eerdere boringen een peilbuis (B01) geplaatst. Bij deze peilbuis is vastgesteld dat de minerale olie in de vaste bodem de grenswaarden wordt overschreden. Op de locatie van de verontreiniging waren tussen 1956 en 1988 en motorenrevisie werkplaatsen actief. Het is hierdoor mogelijk dat het gaat om een zogenaamd 'historische' verontreiniging. Er is echter geen minerale olie ontdekt in het grondwater ter plaatse van peilbuis B01.

Middels nader onderzoek dient de omvang van de geconstateerde verontreiniging met minerale olie in de vaste bodem van boring B01 zowel in horizontale- als verticale richting nader bepaald te worden. In het nader onderzoek dienen aanvullende boringen en analyses overlegt te worden.

Het doel van het nader bodemonderzoek is om vast te stellen of er sprake is van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging'. Hiervan is sprake als er meer dan 25 m² sterk verontreinigde grond aanwezig is. Wanneer dit het geval is spreekt men van een saneringsnoodzaak in het kader van de Wet bodembescherming.

Naast de minerale olie zijn er bodemlagen met baksteenresten. Bodemlagen met ongedefinieerd puin van onbekende herkomst worden, ongeacht de hoeveelheid (hier gaat het slechts om 'sporen') als asbestverdacht beschouwd. Onderzoek naar asbest in de bodem zit niet inbegrepen bij een verkennend (voor)bodemonderzoek en zal uitgevoerd worden in het kader van de omgevingsvergunning procedure.

Het nader onderzoek ten aanzien van de aangetroffen minerale olie is op 1 december uitgevoerd Bijlage 2 Nader bodemonderzoek. Het doel van het nader onderzoek is de omvang van de in de vaste bodem (0,2 tot 1,5 m - mv) aangetoonde sterke verontreiniging met minerale olie in de boring B01 vast te stellen. Ter inkadering van bovengenoemde sterke verontreiniging zijn in het nader bodemonderzoek in totaal acht boringen verricht en zijn zes grondmonsters geanalyseerd op de aanwezigheid van minerale olie, inclusief droge- en organische stof.

Op basis van het geheel aan onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat de omvang van de sterke verontreiniging met minerale olie ter plaatse van de boring B(0)01(A) volledig is ingekaderd. De sterke verontreiniging met minerale olie beperkt zich tot de vaste bodem van deze boring, en in het dieptetraject van 0,2 tot 1,5 m - mv. De totale omvang van de sterke verontreiniging bedraagt maximaal circa 15 m3.

Op basis van de beschikbare gegevens kan derhalve worden gesteld dat de hoeveelheid sterk verontreinigde grond beperkt van omvang is en het gehele 'geval' dus minder dan 25 m3 sterk met minerale olie verontreinigde grond omvat. De verontreinigingssituatie in de vaste bodem is ook weergegeven op de situatietekening SIT-01 in de bijlage B.

Aldus is ter plaatse géén sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging' is sprake indien meer dan 25 m3 sterk verontreinigde grond aanwezig is. In dat geval wordt gesproken over een saneringsnoodzaak in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb). In onderhavige situatie is dit dus niet aan de orde.

Daarnaast is er een asbestinventarisatie uitgevoerd Bijlage 3 Asbestinventarisatie. Het doel van het onderzoek is het in kaart brengen van het aanwezige asbest in het gebouw en het bepalen van de risico's van het aanwezig asbest. Naast de locatie en de afmetingen van het materiaal, is tevens het type en de hoedanigheid van het asbest bepaald. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen asbesthoudende toepassing zijn aangetroffen.

Conclusie

Uit het nader onderzoek blijkt dat in, zowel verticaal als in de horizontaal inkaderende boringen, geen verontreinigingen met minerale olie zijn aangetoond. Ook het asbestonderzoek zorgt niet voor belemmering ten aanzie van het aspect bodem voor de ontwikkeling van onderhavig ruimtelijk initiatief.

4.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.

In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.

Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.

De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.

Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels. De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per ruimtelijk plan beoordeeld.

Visie Externe Veiligheid, Risico's de maat genomen

De gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de visie Externe Veiligheid gepubliceerd waarin aspecten gerelateerd aan risico's voor de leefomgeving beschreven staan.

Doorwerking plangebied

De externe veiligheidsrisico's voor het plangebied zijn met behulp van de risicokaart geïnventariseerd.

verplicht
Figuur 15 Ligging plangebied in relatie tot risicobronnen in de omgeving (Bron: risicokaart)

Risicovolle inrichtingen

Er zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen in de nabije omgeving van het plangebied.

Buisleidingen

De buisleiding (transportrouteID 11433) van de Gasunie Transport Service is gelegen op een afstand van circa 1,1 km ten noordwesten van het plangebied. De betreffende leiding kent geen plaatsgebonden risicocontour buiten de leiding. Wat betreft het groepsrisico zijn de 1% en 100% letaliteitsgrens van belang. De 1% letaliteitsgrens bepaalt het invloedsgebied voor het groepsrisico. Binnen de 100% afstand is de invloed van de leiding zodanig groot dat toename van bebouwing en bewoning bijdraagt aan een verhoging van het groepsrisico. De betreffende leiding heeft een maximale werkdruk van 40 Bar en een uitwendige diameter van 168 millimeter (6,61 inch) wat betekent dat de 100% letaliteitsgrens van de leiding is gelegen op een afstand van 40 meter uit het hart van de leiding. De 1% letaliteitsgrens is gelegen op een afstand van 70 meter uit het hart van de leiding. Gezien het feit dat het plangebied ruimschoots is gelegen buiten de 1% letaliteitsgrens, wordt geconcludeerd dat een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied voor het groepsrisico.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

De spoorlijn tussen Eindhoven en Tilburg/'s-Hertogenbosch geldt op de risicokaart als een route waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Het spoortraject met nummer 12AU.3 als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) geldt voor deze weg een GR-verantwoordingsgebied van 200 meter. Dit invloedsgebied wordt veroorzaakt door de stofgroep brandbare gassen. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 300 meter. Vanuit externe veiligheid gelden er geen belemmeringen voor het planvoornemen.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn geen belemmeringen voor het ruimtelijke initiatief.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

Richtafstanden

Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' . In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Omgevingstype

De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.

Doorwerking plangebied

In de directe omgeving van het plangebied komen – naast woonfuncties – de volgende functies voor:

  • Lijmbeekstraat 247: bestemming gemengd (Autobedrijf Limbeek). Milieucategorie 2 De afstand tot plangebied bedraagt circa 60 meter;
  • Lijmbeekstraat 251: bestemming Gemengd (Coranta Italian Handmade Products). Milieucategorie 2. De afstand tot plangebied bedraagt circa 55 meter;
  • Zernikestraat 17: bestemming Gemengd (Atriensis B.V.). Milieucategorie 1. De afstand tot plangebied bedraagt circa 45 meter;
  • Hemelrijken 310: bestemming Maatschappelijk (Basisschool Fellenoord). Milieucategorie 2. De afstand tot plangebied bedraagt circa 105 meter;
  • Rosa Manusstraat 11: bestemming Maatschappelijk (Moskee Yeni Camii Eindhoven). Milieucategorie 2. De afstand tot plangebied bedraagt circa 100 meter;
  • Diverse kantoren ten westen en oosten van het plangebied.

Omdat er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' kan de richtafstand terug worden gebracht met één afstandsstap. De gedachtegang hierachter is dat er sprake is van een zekere verstoring van het gebied ten opzichte van een rustige woonwijk. Dit betekent dat voor de activiteiten met een milieucategorie 1 en 2 sprake is van een richtafstand van respectievelijk 0 en 10 meter.

De gemengde bestemmingen aan de Zernikestraat en de Lijmbeekstraat liggen op voldoende afstand van het plangebied. Binnen de maatschappelijke bestemmingen rondom het plangebied zijn maatschappelijke voorzieningen, waaronder een basisschool en een moskee Deze maatschappelijke voorzieningen vallen onder milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter binnen gemengd gebied. Zodoende wordt voldaan aan de richt-afstand.

Conclusie

Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn geen negatieve effecten te verwachten voor het voorgestelde ruimtelijke initiatief.

4.6 Water

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

Nationaal waterplan 2016-2021

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie.

Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Waterbeheerplan 'Waardevol Water'

Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.

Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen.

Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen:

  • Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
  • De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
  • Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
  • Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.

Keur Waterschap De Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunningverlening.

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

Gemeentelijk Rioleringsplan (2019-2022)

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht op het gebied van het afval- en oppervlakte- en grondwater. Het GRP bevat de geplande activiteiten gericht op het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd. Hiervoor stimuleert de gemeente Eindhoven vergroenen. Door vergroenen neemt de benodigde waterbergingsopgave af. Om de waterbergingsopgave te berekenen heeft de gemeente een rekentool ontwikkeld.

Doorwerking plangebied

Door middel van een beknopte waterparagraaf is het planvoornemen hydrologisch beschreven, waarbij de belangrijkste hydrologische aspecten onderzocht en beschreven zijn.

Ontwikkelingen dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden. Bij nieuwbouw is afkoppeling verplicht. Door aan de milieuhygiënische voorwaarden te voldoen, zal door de aanvoer van het hemelwater de kwaliteit van het ontvangend grond- of oppervlaktewater niet verslechteren.

In onderstaande tabel zijn de veranderingen tussen de huidige en toekomstige verwachte oppervlakten binnen het plangebied samengevat. Bij bouwplannen dient ten tijde het uiteindelijk verhard oppervlak en de eventueel bijhorende watercompensatie herberekend te worden. Uit onderstaande tabel valt op te maken dat het totaal verhard oppervlak met circa 844 m² afneemt. Echter is hier het aantal vierkante meters half-verharding meegeteld als volledig verhard. In werkelijkheid is de half-verharding deels infiltreerbaar doordat er gras tussen de verharding geplaatst wordt. In werkelijkheid neemt het aantal verhard oppervlak dus meer af dan onderstaand is weergegeven. Daarnaast wordt er ruimte geboden aan extra waterberging op het maaiveld doormiddel van een wadi van circa 9,5 m³.

Bruto oppervlakten Huidige situatie (m²) Toekomstige situatie (m²)
Verhard oppervlak, circa 1.190 1.547
Overige verharding 2.224 1.023 (halfverharding)
Totaal verhard oppervlak 3.414 2.570

Grondwater

De visie van de gemeente Eindhoven is dat er sprake moet zijn van een beheersbaar grondwatersysteem passend bij de aan de grond gegeven bestemming. De verantwoordelijkheid voor het grondwaterbeheer op particulier terrein ligt bij de eigenaar van de grond. De doelstelling van de gemeente voor nieuwe ontwikkelingen is structurele grondwateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen. In bestaande gebieden streeft de gemeente ernaar structurele grondwateroverlastproblemen zoveel mogelijk op te lossen op locaties waar potentieel problemen kunnen ontstaan. Het plangebied is gelegen op hoge zwarte enkeerdgronden; lemig fijn zand, welke relatief goed infiltreerbaar is van aard.

Oppervlaktewater

Uit de gegevens van de Legger van Waterschap De Dommel blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen watergangen zijn gelegen. Ten oosten van het plangebied is op circa 880 meter een A-watergang gelegen (de Dommel) waarin meerdere vaste stuwen aanwezig zijn.

Hemelwater

In het plangebied is momenteel een kantorenpand met bijbehorende parkeervoorzieningen aanwezig. Het plangebied is volledig verhard en wordt eveneens omringt door verharding. Het plangebied is gelegen aan de wegen de Boschdijk en de Zernikestraat. Daarnaast grenst het in het zuidoosten en zuidwesten aan appartementencomplexen. In het westen is eveneens een kantorenpand met bijbehorende parkeervoorzieningen gevestigd. Het hemelwater infiltreert hierdoor nauwelijks in de grond en wordt afgevoerd naar het rioolstelsel.

Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt waarbij de voorkeursvolgorde '(her)gebruiken – vasthouden – bergen – afvoeren' geldt. Overtollig hemelwater afkomstig van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient, na de eventuele stappen hergebruiken en vasthouden, tijdelijk te worden geborgen voordat het vertraagd afgevoerd mag worden naar open water of het gemeentelijke rioolstelsel. Voor iedere m² verharding in het plangebied dient maximaal 75 mm waterberging binnen datzelfde plangebied te worden gecreëerd. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een ontwikkeling met 1.000 m² verhard oppervlak 75 m³ waterberging. De 75mm waterberging per m2 verharding geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Eindhoven met een oppervlak vanaf 150 m².

Bij de planontwikkeling bedraagt het toekomstig verhard oppervlak ca. 2.570 m², een afname van circa 844 m². Voor een ontwikkeling van een ruimtelijk initiatief met een oppervlak kleiner dan 500 m² toename in verharding, en de ligging buiten hydrologisch beschermd gebied, is geen aanvullend overleg met het waterschap noodzakelijk. Vanuit het gemeentelijk beleid van de gemeente Eindhoven wordt gestreeft naar hemelwater neutrale ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied.

Voor een bui van T = 60 bedraagt de benodigde waterberging zonder aanvullende maatregelen circa 154,2 m3. Ter plaatse is geen minderingsfactor van toepassing. De berging van hemelwater wordt zoveel mogelijk voorzien op de platte groene daken, de verticale gevelbeplanting en het groen in de buitenruimte. Op deze manier wordt hemelwater tijdelijk vastgehouden voordat het infiltreert in de grond/danwel wordt afgevoerd naar het (gescheiden) rioolstelsel. Ook kan hemelwater eventueel hergebruikt worden, maar dit is geen strikte eis. Daarnaast is er nog de mogelijkheid om regentonnen te plaatsen waardoor het opgevangen hemelwater kan worden gebruikt voor de besproeiing van het plangebied. Momenteel wordt dit vooralsnog niet meegenomen in het ruimtelijk initiatief. Bij hergebruik dient in voldoende mate rekening te worden gehouden met de omgeving en mag er geen wateroverlast op eigen terrein ontstaan. Voor het vertragen van het afstromen van het hemelwater van groene daken (vanaf 150 m²) en wadi' e.d. is wel een verplichting (tussen de 10 en 72u). Om te voldoen aan de wateropgave past de ontwikkeling de volgende waterberging toe:

  • 592m2 groen dak toe met minimaal 60mm waterberging;653m2 groen dak toe met minimaal 30mm waterberging;
  • 354m2 halfverharding;
  • 850m2 nieuw particulier groen;
  • een wadi met 10,55m3 berging;
  • 7 nieuwe bomen met minimaal 6m3 ondergrondse groeiruimte per boom.

Ook is het van belang dat er géén uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood toegepast worden. Dit om de kwaliteit van het oppervlaktewater te beschermen. Op termijn zal de ontwikkeling afwateren op de Dommel.

Afvalwater

De ambitie is dat het afvalwater van alle panden is aangesloten op openbare riolering. Dit betekent dat er geen ongezuiverde huishoudelijke lozingen meer mogen plaatsvinden naar bodem of oppervlaktewater. Het huidige rioolstelsel wordt in stand gehouden en waar mogelijk worden verbeteringen zoals het opheffen van foutieve aansluitingen, of het voorkomen van terugstroming van oppervlaktewater, doorgevoerd. Bij nieuwbouw wordt een apart afval- en hemelwaterriool aangelegd waarbij het afvalwater separaat van het hemelwater wordt afgevoerd. Voor nieuwe bebouwing geldt dat conform het bouwbesluit afvalwater en hemelwater gescheiden worden.

Tevens is er een notitie opgesteld over het ontwerp van het hemelwaterstelsel (HWA) en het vuilwaterstelsel (DWA) in het plangebied en het functioneren daarvan. De notitie is gebaseerd op het resultaat van de rekentool van de gemeente Eindhoven Bijlage 13 Resultaat rekentool. De rekentool is ingevuld op basis van de oppervlakte verdeling uit het groenplan. Uit deze notitie blijkt dat de maatregelen zoals deze in het groenplan zijn aangegeven, de waterbergingsopgave teruggebracht kan worden tot -0,0 m³ waarmee voldaan wordt aan de waterbergingsopgave.

Conclusie

Het plangebied betreft een transformatie van een bestaand kantoorpand met een relatief kleine uitbreiding in de vorm van nieuwbouw. Ten opzichte van de huidige situatie worden er meer natuurlijke elementen toegevoegd aan het plangebied en neemt het verharde oppervlak (beperkt) af. Zo worden de platte daken op het bestaande gebouw en nieuw te realiseren uitbreiding evenals de overkappingen bij de fietsenstalling voorzien van beplanting (natuur daken). Deze maatregelen zorgen er voor dat hemelwater tijdelijk wordt opgevangen en vertraagd wordt afgevoerd naar het (gescheiden) rioolstelstel. Daarnaast zullen de parkeerplaatsen worden gerealiseerd in de vorm van graskeien. Ook de buitenruimte zal worden voorzien van een natuurlijk karakter door de toevoeging van bomen, heesters, hagen en gazon en half-verharding. Deze maatregelen bevorderen de waterdoorlatendheid van het plangebied. Om te voldoen aan de wateropgave past de ontwikkeling de volgende waterberging toe:

  • 592m2 groen dak toe met minimaal 60mm waterberging;
  • 653m2 groen dak toe met minimaal 30mm waterberging;
  • 354m2 halfverharding;
  • 850m2 nieuw particulier groen;
  • een wadi met 10,55m3 berging;
  • 7 nieuwe bomen met minimaal 6m3 ondergrondse groeiruimte per boom.

Uit de waterbergingsopgaveberekening blijkt dat de genomen maatregelen voldoende doeltreffend zijn om de waterbergingsopgave terug te brengen naar -0,0 m³.

Het ruimtelijk initiatief voldoet aan de eisen die gesteld worden vanuit nationaal, provinciaal, gemeentelijk en waterschapsbeleid en vormt geen belemmering voor voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.7 Ecologie

De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebieds-bescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen Gedeputeerde Staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen. Binnen de provincie Noord-Brabant bestaat het NNN uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Ecologische Verbindingszones (EVZ). Daarnaast wordt ook de groen-blauwe mantel beleidsmatig beschermd.

De bescherming van houtopstanden, conform de Wet natuurbescherming, heeft betrekking op alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van minimaal tien are of een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gelegen buiten de bebouwde kom. Wanneer houtopstanden worden geveld, niet vallende onder artikel 4.1 van de Wet natuurbescherming, geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten van desbetreffende provincie (artikel 4.2 Wnb). Indien er geen bezwaar is om de houtopstanden te kappen, verplicht artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming om binnen 3 jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand op dezelfde grond houtopstanden opnieuw aan te planten.

Daarnaast is er de Wet natuurbescherming die, voor wat betreft soortenbescherming, betrekking heeft op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. De beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieën:

  • Vogels (artikel 3.1 Wet natuurbescherming)
  • Europees beschermde soorten (artikel 3.5 Wnb)
  • Nationaal beschermde soorten (artikel 3.10 Wnb)

Artikel 2.7. lid 2 van de Wet natuurbescherming schrijft voor dat het verboden is om zonder vergunning van de Gedeputeerde Staten projecten of handelingen te verrichten die de instandhouderingsdoelen of verbeterdoelen van een Natura 2000-gebied verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten die in dat gebied zijn aangewezen. De depositie van grote hoeveelheden stikstof op stikstofgevoelige habitats binnen Natura 2000-gebieden kan een van deze verstorende effecten zijn die ook van grote fysieke afstanden tot Natura 2000-gebieden een rol kan spelen.

Er is geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming als er geen sprake van significante negatieve effecten op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Er is sprake van significant negatieve effecten als de stikstofdepositie groter is dan 0,00 mol/ha/jaar in de gebruiksfase. Voor de aanlegfase heeft Bij12, een overkoepelende uitvoeringsorganisatie van de twaalf provincies, beslist dat er kan worden volstaan met een depositie van 0,05 mol/ha/jaar wanneer er voor maximaal twee jaar tijdelijk depositie plaatsvindt. Bij grotere bouwprojecten die over een langdurige periode (meer dan twee jaar) worden gefaseerd, kan deze regeling daarom vaak niet worden gebruikt. De totale bouwduur is bepalend in het bepalen of deze regeling kan worden gebruikt.

De hoogste bestuursrechter (de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) heeft op 29 mei 2019 beslist dat het Programma Aanpak Stikstof niet gebruikt mag worden als basis voor het verlenen van toestemming van activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten Natura 2000-gebieden. In plaats daarvan dient kwantitatief aangetoond te worden of er sprake gaat zijn van negatieve significante effecten op stikstofgevoelige habitats. Hierdoor dient het door het rijk bij de Regeling natuurbescherming het voorgeschreven AERIUS-model worden gebruikt.

Doorwerking plangebied

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, “Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux”, bevindt zich op circa 5,2 kilometer afstand ten zuidoosten van het projectgebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect als gevolg van storingsfactoren als toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als gevolg van aspecten als licht, geluid en trillingen uitgesloten.

Het plangebied is niet gelegen binnen het NNB (zie figuur 10). Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNB ligt ongeveer 880 meter ten oosten van het plangebied. Gezien de aard van de voorgenomen plannen zullen de omgevingscondities redelijkerwijs gelijk blijven, waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het NNB wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Aangezien het plangebied zich binnen de bebouwde kom bevindt en er geen (onderdelen van) houtopstanden aanwezig zijn is toetsing aan het onderdeel houtopstanden conform de Wet natuurbescherming bij dit plan niet aan de orde.

In de quickscan Bijlage 15 Quickscan Flora en Fauna worden de beschermde diersoorten per categorie beschouwd (vogels, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, reptielen, amfibieën, vissen, ongewervelde diersoorten, vaatplanten). Uit de resultaten blijkt dat geen van deze categorieën dier- of plantsoorten betreft die mogelijk in het plangebied aanwezig zijn en door het planvoornemen negatief worden beïnvloed.

Gelet op de potentiële ecologische waarden kan het voorgenomen plan alleen in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht wordt genomen dat er een Aerius-berekening uitgevoerd dient te worden. Daarnaast is het van belang om het verwijderen van opstaand groen buiten het broedseizoen of na controle plaats te vinden. Ook dient er in het kader van de algemene zorgplicht te worden voldaan aan voldoende zorg voor individuen.

Daarnaast is er een stikstofdepositiecalculatie uitgevoerd voor het voorgestelde ruimtelijk initiatief, Bijlage 16 Aerius-berekening. Met betrekking tot het onderdeel Natura 2000 dient, door middel van een enkelvoudige AERIUS-berekening, inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is het 'Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux' en bevindt zich op het dichtstbijzijnde punt op 5,2 kilometer van het projectgebied. Overige Natura 2000 gebieden zijn op grotere afstand gelegen. Op 21 januari 2021 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak ViA15 (ECLI:NL:RVS:2021:105). Hierin zijn vraagtekens gezet bij de validiteit van Aerius-calculator. Emissies van verkeersbewegingen worden in het huidige Aerius-model na vijf kilometer automatisch 'afgekapt'. Aangezien het voorgenomen ruimtelijk initiatief op grotere afstand dan vijf kilometer gelegen is van Natura 2000-gebieden, is deze uitspraak van belang bij deze ontwikkeling. Hierdoor is er een berekeningen gemaakt waarbij de lijn-bronnen van het wegverkeer als puntbron zijn ingevoerd. Op deze manier wordt de 5 kilometer afkapping die nu in Aerius-calculator aanwezig is ontweken.

Het dichtstbijzijnde NNB-gebied is gelegen op circa 890 meter (De Dommel). Vervolgonderzoek ten behoeve van het NNB en/of toetsing aan het onderdeel houtopstanden is bij dit planvoornemen verder niet aan de orde.

Conclusie

Vanuit het aspect ecologie worden geen belemmeringen verwacht ten aanzien van het voorgestelde ruimtelijke initiatief. Wel dient er voorafgaand aan de werkzaamheden geïnventariseerd te worden of er in het omliggende groen mogelijk rustplaatsen aanwezig zijn.

Middels een AERIUS-berekening is in beeld gebracht of er een toename is van stekstofdepositie ter plaatse van het natura 2000-gebied. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat bij zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden.

4.8 Cultuurhistorie

De provincie Noord-Brabant hanteert het beleidsinstrument “Cultuurhistorische Waardenkaart (CHS)”. De cultuurhistorische kaart van de stad Eindhoven geeft een overzicht van cultuurhistorische kenmerken en waarden in deze provincie. Het is een overzicht op hoofdlijnen, bijvoorbeeld van waardevolle verkavelingspatronen, gebieden met een archeologische verwachtingswaarde of monumentale boerderijlinten. De cultuurhistorische kaart kent drie verschillende thema's: wegenstructuur, stedenbouwkundig gebied en Landschap.

verplicht
Figuur 16 Cultuurhistorische waardenkaart

Zoals op bovenstaande kaart te zien is, grenst volgens de CHW het plangebied aan de cultuurhistorische wegenstructuur: Historische wegenstructuur voor 1900. Het gaat hier om de Boschdijk, die onderdeel was van de steenweg van 's-Hertogenbosch naar Luik. De aanleg van de steenweg tussen 's-Hertogenbosch en Luik heeft plaatsgevonden in de periode 1741-1818. Deze liep langs Eindhoven over de huidige Boschdijk. Het traject van 's-Hertogenbosch naar Eindhoven kwam in 1806 gereed.

Dat zou betekenen dat het een voorloper van de zgn. Napoleonswegen is. Deze werden tussen 1810 en 1813 aangelegd op bevel van Napoleon naar het voorbeeld van de Romeinse heerbanen. Ze waren bedoeld voor troepen- en materieelverplaatsingen vanuit Frankrijk naar de bezette gebieden. Kenmerkend voor Napoleonswegen is dat ze kaarsrecht zijn en zich weinig gelegen laten liggen aan topografische bijzonderheden zoals heuvels of rivieren.

De lintbebouwing die hier ooit gestaan heeft is al tientallen jaren verdwenen. Vóór ca. 1984 was de Zernikestraat er nog niet. Vóór ca. 1973 stond er lintbebouwing. Tussen 1953 en 1962 lag, waar nu de Zernikestraat ligt, een dwarspad.

Het kantoorgebouw 'Boschdijk Veste' (Boschdijk 131-139 / Zernikestraat 1-15) is gebouwd in 1988-1989. Het pand, een kantoorverzamelgebouw, bestaat uit drie afzonderlijke kantoorvleugels opgezet in een U-vorm. De bouwdelen aan de Boschdijkzijde en de Zernikestraat zijn beide vijflaags en het bouwdeel dwars op de Zernikestraat is een zelfstandige vleugel van drie bouwlagen.

Het pand heeft kenmerken van het neo-modernisme (plat dak, gladde gevel (hoekpartij)) en high-tech architectuur (spiegelende gevels). In de periode 1985-1995 was high-tech architectuur populair, waarbij glasgevels, klimaatinstallaties, zonwering en energie-beperkende constructies nadrukkelijk het gevelbeeld bepaalden. De hoofdopzet (centrale hoekpartij met twee uitwaaierende vleugels alsmede een quasi pilasterstructuur met architraaf en begane grond als plint uitgevoerd in prefabblokken refereert aan (sterk versoberde) rationalistisch-klassieke architectuur.

Het gebouw refereert aan het culturele ideaal van die tijd: Amerika. De ingangspartij op de hoek refereert aan spiegelende wolkenkrabbers. Het pand zou niet misstaan in TV-series als 'Dynasty' en 'Dallas'. Het tijdsgewricht rond 1989 s te zien als een overgangstijd van de laatste fase van de Koude Oorlog naar een post-Koude Oorlogstijd. Een tijd waarin het Amerikaans kapitalisme zegevierde en de fundamenten werden gelegd voor het neo-liberalisme.

De voorgestelde uitbreidingen van het pand hebben geen negatieve invloed op de cultuurhistorische waarde van de Boschdijk. Het pand zelf is geen monument en heeft vooralsnog onvoldoende cultuurhistorische waarde om bescherming te rechtvaardigen.

Verder gelden er voor het plangebied geen bijzonderheden conform de gemeentelijke CHW. Er zijn eveneens geen monumenten gelegen in de nabijheid van het plangebied.

Conclusie

Het planvoornemen grenst aan een historische wegenstructuur (Boschdijk). Verder zijn er geen cultuurhistorische waarden in de omgeving van het plangebied.

4.9 Archeologie

Wettelijk en beleidsmatig kader

Nationaal beleid

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is vertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

In 2020 is de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart uit 2008 geactualiseerd in de vorm van een archeologische verwachtingen- en waardenkaart (zie bijlage 3). De kaart uit 2020 wordt beschouwd als een gemeentedekkend bureauonderzoek. Hierbij zijn de archeologische waarden en verwachtingen omgezet in beleidscategorieën en zijn deze gecombineerd met verstoringsinformatie en de resultaten van eerdere onderzoeken binnen de gemeente.

De planning is dat de nieuwe kaart in het najaar van 2021 als onderdeel van de geactualiseerde Erfgoedverordening ter vaststelling wordt voorgelegd aan de raad. De regels in de erfgoedverordening zullen dan per 1 januari 2022 overgaan in het Omgevingsplan van rechtswege. Aanvragen zullen dan worden getoetst aan de nieuwe kaart.

verplicht
Figuur 17 Ligging plangebied ten opzichte van archeologisch waardevol gebied

Conclusie

Volgens de geldende Archeologische Waardenkaart uit 2008 kent onderhavig plangebied geen archeologisch waardevolle gebieden of archeologische verwachtingsgebieden (zie bijlage 2). Er geldt geen archeologische onderzoeksplicht voor het laten uitvoeren van archeologisch (voor)onderzoek.

De ophanden zijnde vaststelling van de geactualiseerde kaart uit 2020 heeft eveneens geen (archeologische) consequenties voor het plan. Op de geactualiseerde kaart heeft het plangebied geen archeologische verwachting, wat betekent dat er ook geen archeologische onderzoeksplicht geldt.

Dat het plangebied volgens de Archeologische Waardenkaart geen archeologische waarde of verwachting heeft, betekent dit niet dat er geen archeologische resten kunnen worden aangetroffen. Er geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten (vondsten, grondsporen et cetera) worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en bij de (afdeling Omgevingskwaliteit) gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.

4.10 Verkeer En Parkeren

De beoogde ontwikkeling dient niet te leiden tot verkeerskundige knelpunten en er dient in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien. Hierbij wordt voor het aspect parkeren getoetst aan het gemeentelijk Parkeerbeleidsplan. De verkeersaantrekkende werking wordt beoordeeld aan de hand van CROW-kengetallen.

4.10.1 Parkeren

Parkeernorm

Op basis van het gemeentelijke 'Actualisatie Nota Parkeernormen 2019' (vastgesteld 24 september 2019) is het aantal benodigde parkeerplaatsen voor het plangebied bepaald Bijlage 4 Parkeerberekening. Hierbij is uitgegaan van 'schil' volgens de overzichtskaart zone-indeling uit hoofdstuk 2 van de actualisatie. De parkeernorm dient berekend te worden voor 240 studentenwoningen. Hierdoor is er in de berekening van de parkeerbehoefte uitgegaan van Bijlage 8b 'zelfstandig wonen met campuscontract'. Hiervoor geldt een parkeernorm van 0,3. Binnen deze norm is het aandeel parkeerplaatsen voor bezoekers opgenomen. Dit is gesteld op 0,3 parkeerplaatsen per woning. Het uitgangspunt van de gemeente Eindhoven is dat het parkeren, zowel voor motorvoertuigen als ongemotoriseerde voertuigen, volledig op eigen terrein dient plaats te vinden.

Op basis van de normen zal het plan 72 parkeerplaatsen nodig hebben (zie onderstaande tabel). Dit is inclusief het aandeel parkeerplaatsen voor bezoekers.

Woningtype conform parkeerbeleidsplan Aantal Parkeernorm Benodigd aantal parkeerplaatsen
Zelfstandige woonruimte met campuscontract 240 0,2 48
Bezoekers zelfstandige woonruimte met campuscontract 240 0,1 24

Middels aanwezigheidspercentages is berekend wat de parkeerbehoefte is voor de nieuwe situatie. De resultaten zijn in onderstaande tabel weergegeven. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de par-keerbehoefte in de nieuwe situatie 62, 4 betreft, afgerond 63. Door de nabijheid van het plangebied op een HOV is er een reductie van 50% toegepast. Hierdoor komt het aantal parkeerplaatsen uit op 31.

Werk
ochtend
Werk
middag
Werk
avond
Koop
avond
Werk
nacht
Zaterdag middag Zaterdag avond Zondag middag
26.4 28.8 62.4 55.2 48 43.2 62.4 50.4

Het parkeren van voertuigen zal voornamelijk plaatsvinden uit het zicht, aan de zuid- en zuidwest zijde van het gebouw, ten zuiden van het kantoor van Sweco Nederland. De toegang van de parkeerplaats geschiedt via Rosa Manusstraat.

In het ontwerp zijn 13 parkeerplaatsen voorzien (10 voor bezoek en 3 voor deelauto's). Door het toevoegen van parkeerplaatsen voor deelauto's wordt voorzien in een parkeerbehoefte van 22 parkeerplaatsen. Voor de overige 9 parkeerplaatsen wordt gebruik gemaakt van parkeren in de openbare ruimte. Studenten mogen uitsluitend gebruik maken van de deelauto's. In het plangebied is voldoende ruimte om de benodigde fiets en voertuig parkeerplaatsen te realiseren.

Ook het aantal fietsparkeerplaatsen is berekend conform de gemeentelijk 'Actualisatie Nota Parkeernormen 2019'. Ook voor deze berekening is uitgegaan van 'zelfstandige woonruimte met campuscontract waarbij een parkeernorm geldt van 1,0. De resultaten zijn in onderstaande tabel weergegeven. In totaal is de fietsparkeerbehoefte 288 stallingen. In figuur 10 zijn de 288 weergegeven.

Woningtype conform parkeerbeleidsplan Aantal Parkeernorm Benodigd aantal parkeerplaatsen
Zelfstandige woonruimte met campuscontract 240 1,0 240
Zelfstandige woonruimte met campuscontract (bezoekers) 240 0,2 48

Vanuit het aspect parkeren worden daarom geen belemmeringen verwacht.

4.10.2 Verkeer

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie voor het plangebied is berekend volgens de CROW-publicatie 381 'Toekomst-bestendig parkeren – Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Hierbij is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'zeer sterk stedelijk' in de 'schil'. Daarnaast is er uitgegaan van de gemiddelde normen, aangezien er geen aanleiding is om juist voor de minimale of maximale normen te kiezen. Voor de volledigheid is de verkeersgeneratie voor twee woningtype berekend. Op basis van de gehanteerde normen zal, in het worstcase scenario, het nieuwbouwplan 408 motorvoertuigen per etmaal genereren voor een gemiddelde weekdag. In werkelijkheid zal dit cijfer echter lager uitvallen en ergens tussen de 240 en 408 verkeersbewegingen betreffen.

Woningtype conform CROW Aantal woningen Verkeersgeneratie per woning Verkeersgeneratie
Kamerverhuur zelfstandig 240 1,7 408
Studentenwoning 240 1,0 240

Ontsluiting en verkeersafwikkeling

De ontsluiting van het plangebied vind voor motorvoertuigen plaats via de Rosa Manusstraat in west/noordwestelijke richting, aansluitend op de Zernikestraat en vervolgens de Boschdijk, danwel via de Rosa Manusstraat in zuidelijke richting, via Roosje Vosstraat naar de Boschdijk. Beide routes zijn ongeveer 250 meter. Hierdoor is de verwachting dat er een evenwichtige spreiding plaatsvindt wat betreft de ontsluiting van het gebied over de twee mogelijke routes. Hierdoor is de verwachting dat de Rosa manusstraat en de omliggende wegen Zernikestraat en Roosje Vosstraat het extra verkeer goed kunnen verwerken.

Conclusie

Vanuit het aspect verkeer en parkeren wordt geen belemmering verwacht voor het voorgestelde ruimtelijke initiatief.

4.11 Duurzaamheid En Gezondheid

Nederland staat voor ingewikkelde opgaven. Niet alleen moeten er steeds meer mensen gehuisvest worden, ook moet er rekening gehouden worden met klimaatverandering en een toenemende schaarste aan energie en grondstoffen. Ook ontwrichten hoosbuien steeds vaker de openbare ruimte.

Op dit moment wordt intensief gewerkt aan het verduurzamen van de gemeente Eindhoven. Hierbij is 'energie' een belangrijk speerpunt binnen de gemeente. Enerzijds door het realiseren van duurzame energievormen en anderzijds door het energiezuinig (neutraal) laten bouwen. Ook oplossingen voor waterbeheer dragen bij aan de ontwikkeling van een duurzame (toekomstbestendige) gemeente.

Klimaatverandering

Het klimaat verandert. Nederland krijgt volgens de meest recente KNMI-modellen in de toekomst te maken met meer extreme weersomstandigheden zoals langere droge periodes, heftigere buien (met mogelijk meer onweer, neerslag, hagel en wind) en gemiddeld zal de temperatuur stijgen. Door hierop tijdig te anticiperen en aanpassingen door te voeren aan de fysieke leefomgeving van de stad en adaptief gedrag van haar inwoners te ondersteunen, blijft de stad van de toekomst veilig en leefbaar.

Klimaatplan 2016-2020

In het klimaatplan 2016-2020 is uitgebreid aandacht besteedt aan het onderwerp duurzame energie. In 2050 moet de CO2-emissie met 95% zijn verminderd ten opzichte van 1990 en in 2030 met 55%. Hierdoor zullen onder andere de verwarming van de gebouwde omgeving en de mobiliteit in de stad van andere energiebronnen gebruik moeten maken dan in de huidige situatie het geval is.

Om aan de gestelde doelstellingen te voldoen zijn drie invalshoeken gedefinieerd:

  • Energietransitie: de transitie in energiebronnen (van fossiel naar duurzaam) met name benaderd vanuit de gebruiker
  • Energiesystemen: de innovatie in energiesystemen op technisch, maar ook sociaal gebied
  • Infrastructuur en data: de impact op de energie-infrastructuur (smart grids), het gebruik big data en open data.

Om te voldoen aan de reductie is het van belang dat vrijwel alle gebouwen in Eindhoven aardgasloos verwarmd dienen te worden. Ook de productie van duurzame energie is een belangrijk onderwerp binnen de gemeente Eindhoven.

Doorwerking plangebied

Verwarming

Het gebouw wordt gasloos uitgevoerd. De warmte voor de verwarming wordt verzorgd met twee lucht-water warmtepompen. De warmtepompen worden opgesteld op het dak van het gebouw. Het warmtepompsysteem maakt CV water van 35graden. Door middel van vloerverwarming worden de studio's verwarmd. De verwarming is per studio regelbaar.

Warmwater

Centraal in het gebouw worden warmtepompen opgesteld ten behoeve van de warmwatervoorziening. De warmtepompen brengen de boilers op temperatuur. Vanuit de boilers worden de studio's voorzien van warmwater.

Ventilatie

Elke studio is voorzien van een automatisch regelende afzuigventilatie. Door middel van een CO2 sensor in de studio wordt de hoeveelheid ventilatie afgestemd op de behoefte.

Warmteterugwinning

De Lucht water warmtepompen zijn verder uitgevoerd met een warmte- terugwin systeem. Door middel van een twee luchtkasten wordt de ventilatielucht vanuit het gebouw bovendaks afgevoerd. In de luchtkasten zit een warmtewisselaar waarmee de warmtepomp de warmte uit de afgevoerde lucht hergebruikt voor de verwarming.

Conclusie

Het ruimtelijk initiatief heeft een positieve bijdrage aan het terugdringen van de uitstoot van CO². Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van technologische ontwikkelingen om het gebouw te voorzien van warmte. Hiermee voldoet het ruimtelijk initiatief in de doelstellingen van de gemeente Eindhoven en draagt het bij aan een duurzamere samenleving.

4.12 Niet Gesprongen Explosieven

In Eindhoven is tijdens de Tweede Wereldoorlog hard gevochten, dat heeft zijn sporen in de bodem achtergelaten. Er worden nog steeds diverse soorten munitie of resten daarvan in de bodem gevonden. Dit noemen we niet gesprongen explosieven (nge's) ook wel conventionele explosieven.

Explosieven in de grond die niet aangeraakt of verstoort worden, leveren in beginsel geen gevaar op. Maar bij aanraken of verstoring (bv. heien) is er wel een risico op explosie, dat kan leiden tot schade aan gebouwen, infrastructuur en de gezondheid van mensen.

Voor nge's gelden de regels uit de ARBO-wetgeving, meer in het bijzonder de WSCS-OCE Werkveldspecifiek certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven. Eindhoven beschikt over kaarten met de gebieden die verdacht zijn op het voorkomen van nge's. In deze gebieden dient voorafgaand aan grondverzet explosieven onderzoek uitgevoerd te worden, in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse (PRA) of een detectie onderzoek. Wanneer op basis van onderzoek nge's worden aangetroffen worden deze geruimd. De Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EODD) is verantwoordelijk de opruiming en vernietiging van niet-gesprongen explosieven.

Op onderstaande afbeelding valt af te lijden dat het plangebied gelegen is in een gebied wat verdacht wordt van het mogelijk aanwezig zijn van niet gesprongen explosieven. De diepte waarop mogelijk niet gesprongen explosieven worden verwacht is vanaf 0,5 m-mv. De verwachting is dat er Afwerpmunitie en Submunitie in de bodem kunnen zitten.

verplicht
Figuur 18 Kaart 'Niet gesprongen explosieven'

Doorwerking plangebied

In het plangebied zal aan de westzijde nieuwbouw worden gerealiseerd. De verwachting is dat de werken en werkzaamheden dieper gaan dan 0,5 m-mv. Het plangebied is echter volledig verhard en is gelegen in stedelijk gebied met een hoge dichtheid. Hierdoor is de verwachting dat er op de locatie van de nieuwbouw reeds veelvuldig in de grond is geroerd waardoor het aspect niet gesprongen explosieven geen belemmering vormt voor onderhavig ruimtelijk initiatief.

Indien er bij de werkzaamheden een verdacht object of mogelijk explosief in de grond wordt aangetroffen zullen de volgende stappen ondernomen worden:

  • Werkzaamheden worden onmiddellijk stopgezet;
  • Aanwezigen houden afstand en zorgen dat anderen ook op afstand worden gehouden;
  • 112 zal worden gebeld;
  • Er wordt gewacht op nadere instructies van de politie. Er bestaat een mogelijkheid dat de politie de Explosieven Opruimingsdienst (EOD) inschakelt.

4.13 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bij het besluit van 21 februari 2011 is het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer in lijn brengen van het besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.(beoordeling). Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.

Vanaf 16 mei 2017 is de Herziening van de m.e.r- wetgeving in werking getreden. Als een project (activiteit die voorkomt in Bijlage D van het Besluit m.e.r.) nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben moet een initiatiefnemer dit melden bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet dan binnen 6 weken beslissen of een m.e.r.-plicht geldt.

Aanmeldingsnotitie

Voor de beoogde ontwikkeling is een aanmeldingsnotitie en vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, welke als bijlage is opgenomen Bijlage 14 Aanmeldingsnotitie m.e.r.. Het bevoegd gezag beslist of er een m.e.r.-plicht geldt.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Boschdijk Veste" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

5.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

5.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

5.4 Planregels

Enkelbestemming Groen

De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor: groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, beheer en/of zuivering van oppervlakte- en rioolwater kunstobjecten, ter plaatse van de aanduiding 'fietsparkeren': fietsenstallingen, met daarbij behorende verhardingen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Enkelbestemming Verkeer – Verblijfsgebied

De gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied zijn bestemd voor wegen en straten, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen met daarbij behorende geluidwerende voorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer is de maximum bouwhoogte voor lichtmasten 6 meter. De maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is 3 meter.

Wonen

De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor woongebouwen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, ter plaatse van de aanduiding 'atelier' is tevens zelfstandige werkruimte toegelaten voor bedrijven in de categorie 1 en 2, zoals aangegeven in de Lijst van bedrijfsactiviteiten. Ter plaatse van de aanduiding 'studentenhuisvesting' is tevens het wonen door studenten, kamerverhuur, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en nutsvoorzieningen.

Algemene regels

In de Anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Overgangs- en slotregels

Slotregel

Deze regel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Financiele Aspecten

6.1 Kostenverhaal

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten, die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst. Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 7 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 27 oktober 2021. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

7.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

7.3 Inspraak

De Wro zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze en aan wie de mogelijkheid wordt geboden hun mening kenbaar te maken.

De gemeente Eindhoven wenst meer aandacht te geven aan participatie en heeft daarom besloten dat dit plan voor inspraak in procedure wordt gebracht. Te zijner tijd zullen de uitkomsten van de inspraakprocedure en de consequenties voor het bestemmingsplan worden beschreven in deze paragraaf.

Vanwege de Corona epidemie was het organiseren van een fysieke informatiebijeenkomst voor de herontwikkeling van de objecten gelegen op de hoek Boschdijk/Zernikestraat helaas niet mogelijk. We zijn dan ook op zoek gegaan naar een passend alternatief. In overleg met de gemeente Eindhoven is gekomen tot informatievoorziening via de website van Landman Vastgoed. Landman heeft daarop volgend in het door de gemeente aangegeven verzorgingsgebied brieven laten bezorgen eind november 2021, waarin alle bewoners zijn uitgenodigd voor een digitale informatievoorziening, beschikbaar vanaf woensdag 2 december 2020 08:00 uur. Deze brief is volledigheidshalve bijgevoegd aan de bestemmingsplan documentatie Bijlage 8 Brief bewoners omgeving.

In de brief is aan alle bewoners gevraagd om als eerste kennis te nemen van het plan en ingeval van vragen, aanvullingen of een gewenste toelichting Landman te mailen op het in de brief vermelde mailadres. Landman begrijpt immers als geen ander dat elke ontwikkeling een veranderingen in de woonomgeving van mensen teweeg brengt en er vaak tijd nodig is om even te wennen aan het project. We snappen dat het verschaffen van informatie hiervoor belangrijk is, maar zijn vooral ook benieuwd naar wat bewoners te zeggen hebben om hiermee rekening te kunnen houden in de verdere planvorming. Er is 1 mail met vragen gekomen, die wij netjes hebben beantwoord. Deze mail is volledigheidshalve bijgevoegd aan de bestemmingsplan documentatie. Eind december 2020 hebben wij de omgevingsvergunning aangevraagd.

De planontwikkeling is in 2020 besproken met de Stichting Wederopbouw Eindhoven, de Henri van Abbe Stichting en Trefpunt Groen Eindhoven. Op hoofdlijnen kunnen zij instemmen met de beoogde ontwikkeling. Het bestemmingsplan is ook voorgelegd aan de SGE Wonen en deze heeft ingestemd met de 240 wooneenheden.

7.4 Zienswijzen

Voor het onderhavige bestemmingsplan 'VI Limbeek-Woenselse Watermolen 2007 (Boschdijk Veste)' en de omgevingsvergunning is de zogenaamde coördinatieregeling toegepast. De ontwerpbesluiten hebben vanaf 3 februari 2022 tot en met 16 maart 2022 ter inzage gelegen.

Er is binnen deze termijn een zienswijze ingediend. Deze was afkomstig van de provincie Noord-Brabant en er werd opgemerkt dat het aantal wooneenheden (240) niet was opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Echter is in de regels wel het maximum aantal van 240 wooneenheden genoemd, alleen wat verderop in de regels. Na overleg met de provincie is afgestemd om de betreffende regel te verplaatsen naar de bestemmingsomschrijving. Het betreft dus een administratieve handeling en dus is zienswijze gegrond verklaard.

Bijlage 1 Bodemonderzoek

bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Nader Bodemonderzoek

bijlage 2 Nader bodemonderzoek

Bijlage 3 Asbestinventarisatie

bijlage 3 Asbestinventarisatie

Bijlage 4 Parkeerberekening

bijlage 4 Parkeerberekening

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Gevelwering

bijlage 6 Akoestisch onderzoek gevelwering

Bijlage 7 Memo - Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

bijlage 7 Memo - Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 8 Brief Bewoners Omgeving

bijlage 8 Brief bewoners omgeving

Bijlage 9 Participatie Gebied

bijlage 9 Participatie gebied

Bijlage 10 Groenplan Boschdijk

bijlage 10 Groenplan Boschdijk

Bijlage 11 Detail Groenvoorziening

bijlage 11 Detail groenvoorziening

Bijlage 12 Detail Ondergrondse Situatie

bijlage 12 Detail ondergrondse situatie

Bijlage 13 Resultaat Rekentool

bijlage 13 Resultaat rekentool

Bijlage 14 Aanmeldingsnotitie M.e.r.

bijlage 14 Aanmeldingsnotitie m.e.r.

Bijlage 15 Quickscan Flora En Fauna

bijlage 15 Quickscan Flora en Fauna

Bijlage 16 Aerius-berekening

bijlage 16 Aerius-berekening

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan VI Limbeek-Woenselse Watermolen 2007 (Boschdijk Veste) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80409-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aardkundige waarden

landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding, (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.7 abiotische waarde

geheel van waarden in verband met het abiotische milieu (=niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige verschijnselen zoals steilranden en bodemovergangen.

1.8 Actualisatie nota parkeernormen 2019

parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.9 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.10 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bestaand

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.24 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.27 geluidgevoelige functies

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.28 geluidgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.29 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.30 hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.31 horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.32 huishouden

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.33 invloedsgebied

gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.

1.34 kamerverhuur

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen.

1.35 kantoor

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.

1.36 kwetsbaar object

  1. woningen, niet zijnde:
    1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
    2. bedrijfswoningen;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen;
    3. sociale werkplaatsen, of;
    4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.

1.37 lunchroom

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.

1.38 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.

1.39 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.40 onzelfstandige woonruimte

woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

1.41 parkeerbalans

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.42 peil

0.30 m boven de kruin van de weg.

1.43 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.44 rijstrook

gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.45 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.46 student

persoon die ingeschreven is bij een studie aan een MBO- of HBO-opleiding, academie of universiteit in de regio.

1.47 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.48 verdieping

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.49 voorgevel

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.50 voorgevelrooilijn

De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.51 voorkeursgrenswaarde

de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.52 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.53 waterberging

voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.

1.54 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.55 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. paden;
  4. speelvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. beheer en/of zuivering van oppervlakte- en rioolwater;
  7. kunstobjecten;
  8. fietsparkeerplaatsen;

met daarbij behorende:

  1. verhardingen;
  2. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten;
  2. voet- en fietspaden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. geluidwerende voorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft
de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie-1 geen gebruik kan worden gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheid voor zover het betreft afwijking ten behoeve van het overschrijden van de voorgevelrooilijnen, de bestaande goot- en bouwhoogte of de bestaande dakhelling;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  5. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
  2. Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

9.2 Afwijken van parkeereis

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 indien:

  1. uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  2. het voldoen aan de in lid 9.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 9.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

9.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

10.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 10.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.

10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan VI Limbeek-Woenselse Watermolen 2007 (Boschdijk Veste).

Bijlage 1 Ontwerpbesluit Hogere Waarden

bijlage 1 Ontwerpbesluit hogere waarden