KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Volkshuisvesting
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.7 Verkeer En Parkeren
3.8 Groen
3.9 Maatschappelijke Voorzieningen
3.10 Sport En Recreatie
3.11 Detailhandel
3.12 Horeca
3.13 Bedrijvigheid
3.14 Kantoren
3.15 Prostitutie
3.16 Kabels, Leidingen En Straalpaden
3.17 Windhinder, Privaatrechtelijke Belemmering En Bezonning
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Duurzaamheid
4.7 Bodem
4.8 Natuur
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Beleid
5.3 Eindhovense Klimaattoets
5.4 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
5.6 Conclusie
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
6.2 Planmethodiek
6.3 Verbeelding
6.4 Planregels
Hoofdstuk 7 Handhaving
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Omgevingsdiagloog
9.2 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.4 Inspraak
9.5 Zienswijzen
9.6 Ambtshalve Aanpassingen
Bijlage 1 Vosp
Bijlage 2 Advies Toetsresultaat Brainport Principes
Bijlage 3 Rapport Raap 3398 'Het Landschap Onder De Stad'
Bijlage 4 Het Landschap Onder De Stad Kb 1
Bijlage 5 Het Landschap Onder De Stad Kb 2
Bijlage 6 Het Landschap Onder De Stad Kb 3
Bijlage 7 Archeologisch Vooronderzoek
Bijlage 8 Parkeerberekening
Bijlage 9 Parkeeradvies
Bijlage 10 Parkeeronderzoek
Bijlage 11 Boom Effect Analyse
Bijlage 12 Bezonningsstudie
Bijlage 13 Wegverkeerslawaai Onderzoek
Bijlage 14 Verkennend Bodem En Asbest In Bodem Onderzoek
Bijlage 15 Memo Aerius Stikstofdepositieberekening
Bijlage 16 Stikstofberekening Sloop 2023
Bijlage 17 Stikstofberekening Aanleg 2024
Bijlage 18 Stikstofberekening Aanleg En Gebruik 2025
Bijlage 19 Onderzoek Vleermuizen, Gierzwaluwen, Huismussen Generalenbuurt 2020
Bijlage 20 Onderzoek Vleermuizen, Gierzwaluwen, Huismussen Generalenbuurt 2021
Bijlage 21 Natuurtoets Generaal Dibbetslaan
Bijlage 22 Tijdelijke Voorzieningen Nestkastjes
Bijlage 23 Aanvraag Ontheffing Wnb Sloop En Nieuwbouw Generaal Dibbetslaan E.o. Eindhoven
Bijlage 24 Participatieverslag 1e Participatieavond 14 Juni 2022
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Parkeren
Artikel 11 Parkeren Bij Wijziging Gebruiksfunctie
Artikel 12 Voorwaardelijke Verplichting Waterberging
Artikel 13 Groenopgave
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Bijlage 1 Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Wonen
Bijlage 3 Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, Artikel 2
Bijlage 4 Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen, Artikel 1b
Bijlage 5 Regeling Provinciale Risicokaart, Bijlage I
Bijlage 6 Hogere Waarden Besluit

IV Woensel buiten de Ring I 2017 (Gen. van Nijnattenstraat-Gen. Dibbetslaan)

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 28-11-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan "IV Woensel buiten de Ring I 2017 (Gen. van Nijnattenstraat-Gen. Dibbetslaan)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied ligt in het stadsdeel Woensel en wordt in grote lijnen begrensd door de Generaal van Nijnattenstraat (noord), de Generaal Smissaertstraat (oost), de Generaal Dibbetslaan (zuid) en de Generaal Marshallweg (west) in de Generalenbuurt in de wijk Begijnenbroek.

Het plangebied betreft de percelen:

  • WSL01 - L - 3525 (plantsoen in noordwesthoek);
  • WSL01 - L - 1812 (woonblokken Generaal van Nijnattenstraat en Generaal Smissaertstraat);
  • WSL01 - L - 4371 (Generaal Smissaertstraat);
  • WSL01 - L - 4370 (klein gedeelte van pad en plantsoen);
  • WSL01 - L - 4369 (woonblok aan Generaal Dibbetslaan)
  • WSL01 - L - 4372 (stoep Generaal Dibbetslaan); en
  • WSL01 - L - 3834 (Generaal Dibbetslaan).

Vanuit een pilot tussen 4 corporaties en de gemeente is deze locatie aangewezen om te verdicht.

1.3 Voorgaande Plannen

Het bestemmingsplan "IV Woensel buiten de Ring I 2017 (Gen. van Nijnattenstraat-Gen. Dibbetslaan)" vervangt deels het bestemmingsplan Woensel buiten de Ring I 2017, vastgesteld door de raad op 2 oktober 2018.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Historisch Perspectief

Generaal Dibbetslaan heette voorheen Bleekweg en vormde de verbinding tussen Woenselsestraat en Eckart. Op oude kaarten is te zien dat deze weg al sinds begin 19e eeuw aanwezig was.

Vanaf eind jaren '50 kwamen in Woensel grootschalige stadsuitbreidingen tot stand. Deze stadsuitbreidingen gingen gepaard met de aanleg van ruim opgezette boulevards met veel groen. De Veldmaarschalk Montgomerylaan is de as van het uitbreidingsplan Woensel uit 1957 en was oorspronkelijk als doorgaande weg geprojecteerd. De J.F. Kennedylaan, uitgevoerd in de periode 1960-1970 als parkway met viaducten, werd de nieuwe uitvalsweg richting Son en Nijmegen.

Generaal Dibbetslaan is als cultuurhistorisch waardevolle wegstructuur opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart, zie paragraaf 3.6.2.

verplicht

Figuur 2.1: Bleekweg / Generaal Dibbetslaan vanaf 1850 al zichtbaar op de kaart (Bron: Topotijdreis.nl)

Generalenbuurt

De buurt heette vroeger officieel Rapenland-Oost, maar in de volksmond werd het de Generalenbuurt genoemd, verwijzend naar de straatnamen in deze buurt. Later is het dan ook officieel de Generalenbuurt geworden. De buurt ligt tussen de Montgomerylaan en de John F. Kennedylaan in.

2.2 Stedenbouwkundige Structuur

Plangebied

Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de Generaal van Nijnattenstraat, ten oosten door de Generaal Smissaertstraat en een plantsoen, ten zuiden door de Generaal Dibbetslaan en ten westen door de Genraal Marshallweg.

verplicht

Figuur 2.2: Plangebied

Opbouw huidige situatie

Het plangebied bestaat uit 46 verouderde grondgebonden jaren 60 woningen. De woningen aan de Generaal Dibbetslaan hebben geen voortuin, wel een achtertuin. De woningen aan de Generaal van Nijnattenstraat en de Generaal Smissaertstraat hebben zowel een voor- als een achtertuin. Ten westen aan de zuidkant van de Generaal van Nijnattenstraat ligt een klein plantsoen. Ten zuiden van de Generaal Dibbetslaan ligt een groot plantsoen.

De woningen aan de Generaal Dibbetslaan zijn in 1930 gebouwd, de gestempelde wijkopbouw ten westen en noorden van deze woningen stampt uit 1970.

verplicht

Figuur 2.3: Bouwjaren (Bron: Atlasleefomgeving)

verplicht

Figuur 2.4: Bestaande situatie met sfeerbeelden (Bron: KAW Bijlage 1)

verplicht

Figuur 2.5: Bestaande situatie met sfeerbeelden (Bron: KAW Bijlage 1)

verplicht

Figuur 2.6: SWOT-analyse (Bron: KAW Bijlage 1)

De sterke punten aan de huidige situatie zijn het historische lint met de bestaande groenstructuur met volwassen bomen, waarbij het groen zowel aan de voor- als achterzijde van de woningen terugkomt. Er zijn veel ontsluitingswegen en een goede fietsverbinding grenzend aan het plangebied.

De rijwoningen aan de Generaal Dibbetslaan zijn jaren 30 woningen aan een oud lint. Ze vormen geen goede aansluiting op de stempelwijk.

Aan de John F. Kennedylaan staan woongebouwen met een hoogte van circa 30 meter. De woningen in de wijk hebben allen een hoogte van circa 8,5 meter. Hierdoor vormt de bebouwing aan de Generaal Dibbetslaan met een hoogte van circa 14 meter een abrupt hoogteverschil richting John F. Kennedylaan en de onderdoorgang voor fietsers. De onderdoorgang wordt als onoverzichtelijk ervaren.

verplicht

Figuur 2.7: Gebouwhoogte (Bron: Gebouwhoogte van Nederland)

Opbouw beoogde situatie

De 46 verouderde grondgebonden ruime eengezinswoningen worden vervangen door 3 woongebouwen met in totaal 157 appartementen.

Ontwerp keuzes

1. Aansluitend op groenstructuur

Het plan zet in op verdichten en vergroenen van de locatie. Het groen dat de locatie omzoomt langs de J.F. Kennedylaan wordt het plangebied ingetrokken. Hierdoor ontstaat er een groenstructuur dat vanaf de J.F. Kennedylaan tot over de Gen. Marshallweg

reikt.

verplicht

Figuur 2.8: Ontwerp keuze 1 Aansluitend op groenstructuur (Bron: KAW Bijlage 1)

2. Richting van J.F. Kennedylaan

In huidig gebruik en verschijning vormt de J.F. Kennedylaan een belangrijke as. De volumes

sluiten daarom ook aan op de richting van de bebouwing langs de J.F. Kennedylaan. De 3 woongebouwen lopen van 7 naar 9 bouwlagen in hoogte op richting de John F. Kennedylaan.

verplicht

Figuur 2.9: Ontwerp keuze 2 Richting J.F. Kennedylaan (Bron: KAW Bijlage 1)

3. Verankeren aan rooilijn Dibbetslaan

De 3 nieuwe woongebouwen zijn evenwijdig aan de Generaal Dibbetslaan gepositioneerd om de historische wegenstructuur van de Dibbetslaan te accentueren.

verplicht

Figuur 2.10: Ontwerp keuze 3 Verankeren aan rooilijn Dibbetslaan

De gebouwen hebben een plint met een collectief programma. De appartementen bevatten inpandige balkons.

Door de sloop van de grondgebonden woningen komt er ruimte vrij voor groen en parkeren. Het parkeren wordt op eenduidige wijze ingepast via instekers vanuit de Dibbetslaan tussen en naast de gebouwen. Het parkeren wordt halfverhard uitgevoerd en zoveel mogelijk landschappelijk ingepast. Tussen de gebouwen en de Generaal van Nijnattenstraat is openbaar toegankelijk groen gesitueerd.

verplicht

Figuur 2.11: Ruimtelijke impressie (Bron: KAWBijlage 1)

Programma

Deze locatie is geschikt om een gemengd programma op te ontwikkelen van 157 woningen voor kleine (1 à 2 persoons) huishoudens in zowel de sociale huur (onder 1e aftoppingsgrens) en de middeldure huur. De 2-en 3-kamer appartementen zijn tussen de 50 m2 en 70 m2 GBO groot.

De programmatische verdeling moet deels een doelgroep bedienen die al in de buurt woont. Om een doorstroom vanuit de wijk te realiseren, waarbij gezinswoningen vrij komen, wordt er gedacht aan een doelgroep van vitale senioren van 55+.

verplicht

Figuur 2.12: Drie nieuwe woongebouwen aan de Generaal Dibbetslaan (Bron: KAW Bijlage 1)

Blok A bevat 7 bouwlagen waarvan 6 woonlagen. Het heeft een oppervlak van 746,8 m2 met een bouwhoogte van 21,3 meter.

Blok B bevat 8 bouwlagen waarvan 7 woonlagen. Het heeft een oppervlak van 746,8 m2 met een bouwhoogte van 24,3 meter.

Blok C bevat 9 bouwlagen waarvan 8 woonlagen. Het heeft een oppervlak van 746,8 m2 met een bouwhoogte van 27.3 meter.

De onderste bouwlaag bevat bergingen en is half verzonken in het maaiveld. De bouwhoogte is exclusief de optopping van het lift- en trappenhuis.

verplichtFiguur 2.13: De profieldoorsnedes van noord naar zuid van Blok A (boven) en Blok B (onder) (Bron: KAW Bijlage 1)

verplicht

Figuur 2.14: Profieldoorsnede van west naar oost vanaf het zuiden (boven) en vanaf het noorden (onder) (Bron: KAW Bijlage 1)

Parkeren

De parkeerbehoefte voor auto's en fietsen worden volledig gerealiseerd binnen het plangebied. Dit is verder uitgewerkt in paragraaf 3.7.

Verkeer

Alle omliggende wegen zijn erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/u. De Winston Churchilllaan ten noorden, de Europalaan ten zuiden en de Veldmaarschalk Montgomerylaan ten westen van het plangebied zijn gebiedsontsluitingswegen met een maximum snelheid van 50 km/u. Via deze gebiedsontsluitingswegen wordt het gebied ontsloten op de gebiedsontsluitingsweg John F. Kennedylaan met een maximum snelheid van 70 km/u.

Groen

In totaal staan er 62 bomen in het plangebied, waarvan er twee waardevol. Er is een Boom Effect Analyse uitgevoerd naar de bestaande bomen. Het ontwerp is zo gemaakt dat zo veel mogelijk bomen behouden blijven. Het aspect bomen is verder toegelicht in paragraaf 3.8.2 en getoetst aan het beleid bomen.

Het groen wordt eigendom van de wooncorporatie en wordt door deze partijen beheerd. Omwonenden kunnen gebruik maken van het openbaar toegankelijk groen dat de uitstraling van 3 tuinen krijgt.

Water

Om aan de waterbergingsopgave te voldoen is een voorstel gedaan om een groen dak van 60 millimeter waterberging per m2 toe te passen op de daken van de drie woongebouwen.

Verder wordt een extra waterberging op maaiveld met een inhoud van 5,6 m3 en 4 nieuwe bomen verlangd om aan de waterbergingsopgave te voldoen.

Het aspect water is verder toegelicht in hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onderhavige ontwikkeling is een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Hieronder wordt ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Met de ontwikkeling worden 150 tot 180 appartementen gerealiseerd, verdeeld over 3 woongebouwen. Deze appartementen zullen voor 66% uit sociale huur bestaan en voor 33% uit middenhuur.

Wel of geen stedelijke ontwikkeling

De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van meer dan 11 woningen of een functiewijziging van meer dan 500 m2 bvo wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Momenteel staan er in het plangebied 46 woningen die mogelijk zijn op basis van het bestemmingsplan 'Woensel buiten de ring 2017'. Er is dus sprake van een toename van meer dan 11 woningen, de ontwikkeling wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Bestaand stedelijk gebied

In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.

De beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied kan worden aangemerkt, hangt volgens de Nota van toelichting (2017) af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. Het begrip is in de jurisprudentie nader ingevuld.

Gelet op de geldende woonbestemming en de omliggende stedelijke functies maakt het plangebied onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied.

Beschrijving woningbehoefte

Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang van het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen is dat de gemeente Eindhoven, binnen het stedelijk gebied Eindhoven.

verplicht

Figuur 3.1 Woonregio's (Bron: Brabantse Agenda Wonen, september 2017)

De woningbehoefte in de gemeente Eindhoven blijkt uit diverse prognoses, onderzoeken en beleidsstukken. Deze worden hierna behandeld.

Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant (2020)

Voor het woningbouwprogramma van de gemeente Eindhoven is de provinciale 'Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant (2020) van de provincie Noord-Brabant richtinggevend. Hierin wordt de kwantitatieve woningbehoefte geraamd op het toevoegen van circa 19.000 woningen in de periode tot en met 2030. Onderstaande tabel is richtinggevend voor het maken van nieuwe regionale afspraken. Versnelling van de woningbouw en (vervolgens) vasthouden van het bouwtempo is een belangrijke doelstelling van de Brabantse Agenda Wonen.

Tabel 3.1: Indicatie toename woningvoorraad gemeente Eindhoven 2020-2030

verplicht

verplicht

Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2020/2021

In de Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2020/2021 wordt de voortgang van de woningbouwopgave in Brabant in beeld gebracht.

Kwantitatief gezien zijn er voor de korte termijn – Brabant-breed gemeten – (ruim) voldoende plannen voor de benodigde woningbouwproductie en zal ook een deel doorschuiven naar de middellange termijn. Voor de wat langere termijn zal nog wel enige aanvullende capaciteit moeten worden gevonden en verdient ook het harde planaanbod op enkele plekken nog aandacht.

In de grote steden (B5) zijn in de periode 2020-2030 nog 60.950 woningen nodig. Er is slechts harde plancapaciteit voor 27.250 woningen (figuur 3).

De eerstkomende tijd zal de feitelijke realisatie van woonruimte in het betaalbare segment extra inspanningen (blijven) vragen. Hierbij zal ook de middenhuur, met huurprijzen net boven de liberalisatiegrens, moeten worden betrokken. Voor de gemeentelijke en (sub)regionale woningbouwplanning en -programmering en de mogelijkheden hier ook daadwerkelijk – bijvoorbeeld via volkshuisvestelijke en/of ruimtelijke instrumenten) op te sturen - zijn dit belangrijke onderwerpen.

verplicht

Figuur 3.2: Woningbouwcapaciteit en opgaven

Afsprakenkader 'bouwen aan de toekomst' Stedelijk Gebied Eindhoven (2021/2022)

De gemeenten in de samenwerking Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) hebben afgesproken om op het gebied van de woningmarkt te handelen als ware het één gemeente. Gezamenlijk is het afsprakenkader opgesteld.

Het SGE richt zich bij de woningbouwopgave op inbreiding en transformatie. Uit inventarisatie van plancapaciteit en woningbehoefte blijkt dat er naast de eerder afgesproken negen majeure locaties en twee recent afgesproken locaties geen noodzaak en behoefte is voor nieuwe grootschalige uitbreidingslocaties.

De Brainport Principes zijn leidend voor alle woningbouwplannen in het SGE. Deze gaan over belangrijke thema's zoals betaalbaarheid, programmering, duurzaamheid en innovatie. Iedere gemeente toetst dit allereerst zelf, boven aan bepaald aantal wordt dit gedaan door het onafhankelijk Coördinatieteam Wonen. Dit wordt gedaan bij:

  • Plannen voor nieuwe uitbreidingslocaties vanaf 12 woningen (stedelijke ontwikkeling).
  • Plannen voor inbreidingslocaties vanaf 75 woningen in de grotere kernen (Eindhoven, Helmond, Veldhoven, Best, Geldrop en Mierlo, Nuenen, Son en Breugel, Oirschot, Aalst en Waalre).
  • Plannen voor inbreidingslocaties vanaf 25 woningen in de kleine kernen (Gerwen, Nederwetten, Oost-West- en Middelbeers en Spoordonk).

In Bijlage 2 zit het Advies toetsresultaat Brainport Principes. Op 24 november 2022 is door het Coördinatieteam Wonen een positief besluit afgegeven.

In de Woondeal werd met Rijk en Provincie afgesproken om binnen het SGE de komende 20 jaar (tot 2040) 62.000 woningen te bouwen. Op dit moment is er met de bestaande plannen en ambities een planvoorraad van 74.000 woningen voor de gehele periode tot 2040. Deze planvoorraad van 120% ten opzichte van de Woondeal en MIRT-ambitie geeft voldoende zekerheid op het daadwerkelijk realiseren van de afgesproken woningbouwopgave. Nieuwe planlocaties zijn daarom (met de kennis van begin 2021) niet nodig. Dit betekent niet dat nieuwe capaciteit op een onvoorziene inbreidingslocatie wordt tegenhouden. Maar de gemeenten gaan niet actief op zoek naar nieuwe locaties. De focus ligt op het daadwerkelijk realiseren van de plannen die nu in voorbereiding zijn (“van ambities naar zachte plannen en zachte capaciteit hard maken”).

Vanuit het Actieplan versnelling woningbouw SGE wordt voor de gemeente Eindhoven gericht op realisatie van 3.000 woningen per jaar. Voor de overige gemeenten samen wordt gestreefd naar realisatie van 2.400 woningen per jaar.

Qua zachte en harde plannen samen zit de regio nu op 130% plancapaciteit (74.000 woningen), om vertraging en uitval te kunnen opvangen. Ongeveer 26% van deze planvoorraad valt momenteel in de categorie harde plancapaciteit. Niet alle plannen hoeven nu al hard te zijn. Om flexibel te kunnen blijven inspelen op de veranderende kwalitatieve woningbehoefte is adaptief programmeren noodzakelijk. Dit betekent dat de harde plancapaciteit steeds voor een periode van 5-10 jaar vooruit, op peil gehouden moet houden.

De ontwikkeling betreft een plan in Eindhoven van meer dan 75 woningen. Dat betekent dat de ontwikkeling getoetst wordt door het Coördinatieteam wonen. Met de ontwikkeling kan harde plancapaciteit worden toegevoegd aan de woonopgave in Eindhoven.

Versnelling woningbouw Stedelijk gebied Eindhoven

Het SGE maakt gebruik van de Flexpoolregeling van de provincie Noord-Brabant voor versnelling van het uitvoeren van woningbouwplannen. Via de Flexpoolregeling is ruim € 5,6 miljoen beschikbaar, € 3,8 miljoen rijksgeld en € 1,9 miljoen cofinanciering door de provincie. Brabant zet de regeling op twee vlakken in. Het grootste deel van het geld, namelijk € 4,6 miljoen, is voor gemeenten om meer werk te kunnen verzetten om woningbouw mogelijk te maken, de procedures sneller af te kunnen werken. Gemeenten kunnen met het geld bestaande krachten meer uren laten werken of nieuwe mensen tijdelijk inhuren. Het gaat daarbij uitdrukkelijk niet om nieuwe projecten, maar om bestaande geplande bouwplannen die nu dus versneld uitgevoerd kunnen worden.

Het SGE krijgt een bijdrage uit de Flexpool van ruim €1,23 miljoen. Met behulp van het geld uit de Flexpool kunnen dertien projecten verdeeld over de gemeente versneld worden uitgevoerd.

De ontwikkeling is een project dat onderdeel uitmaakt van de versnelling van de woningbouwopgaven Stedelijk Gebied Eindhoven.

Woonprogramma gemeente Eindhoven 2021-2025 (2020)

Dit Woonprogramma is een aanvulling en actualisering op de huidige Woonvisie van 2015. Daarnaast zet de gemeente de ambities uit de Woonvisie om in concrete plannen. Tegelijkertijd wordt uitvoering gegeven aan de gemeentelijke Omgevingsvisie voor het thema wonen en wordt de Woondeal op onderdelen concreet uitgewerkt.

In het woonprogramma wordt gekozen voor een accentverschuiving in ambities ten opzichte van de woonvisie:

  1. Forse groei van de woningvoorraad om de grote vraag naar woningen op te kunnen vangen.
  2. Een evenwichtig woningaanbod, zodat alle inwoners een betaalbare woning kunnen vinden.
  3. Voldoende geschikte woningen voor kwetsbare inwoners.

De ambitie is om 15.000 woningen in de periode 2019 t/m 2023 te realiseren. Dit komt overeen met de behoefte die is opgenomen in de Woondeal. Op dit moment staan er circa 18.500 woningen in de planning (geplande productie tot 2030 uit de gemeentelijke woningbouwmonitor, peildatum oktober 2020). Worden onttrekkingen meegerekend (waaronder sloop), dan wordt de woningvoorraad uitgebreid met 17.500 woningen. Belangrijk is dat de gewenste aantallen daadwerkelijk gerealiseerd worden.

Naast de kwantitatieve opgave is het van belang dat alle inwoners een passende en betaalbare woning moeten kunnen vinden. Uit onderzoek blijkt dat de volgende groepen het moeilijk hebben op de woningmarkt: stedelijke starter (lange wachttijd sociale huurwoning), settlers (gebrek goedkope koopwoningen), traditionele gezinnen (grote eengezinswoningen onbetaalbaar), wijkgebonden senioren (ontbreken geschikt aanbod in de wijk), woonwagenbewoners, studenten en internationals. Een gevarieerd woningbouwprogramma is dus van belang.

Het woonprogramma voor de hele stad zet in op 30% sociale huur, 20% goedkope koop, 35% middelduur en 15% duur.

Voor het gebied Buiten de Ring wordt uit een vergelijking van de behoefte in relatie tot de geplande woonprogramma's geconstateerd dat extra vraag is naar sociale huur, goedkope koop en middeldure koop. Er is een relatief grote vraag naar sociale huurwoningen.

De gemeente streeft er naar om het aanbod van sociale huurwoningen te vergroten. Dit wordt gedaan door de bestaande instrumenten als prestatieafspraken tussen gemeente, corporaties en huurders, passend grondbeleid, achtervangpositie bij garantstelling leningen aan woningcorporaties en anterieure overeenkomsten. Aanvullend wordt een doelgroepenverordening opgesteld. Daarin kan geregeld worden dat een bepaald percentage van categorieën woningen (zoals sociale huur) wordt gerealiseerd in nieuwbouwplannen. Ook worden de mogelijkheden van een woningbouw- c.q. vereveningsfonds onderzocht.

Met deze ontwikkeling worden 157 sociale en middeldure huurwoningen toegevoegd aan het aanbod in Eindhoven. Dit sluit aan bij de ambitie van de gemeente om het aanbod sociale- en middeldure huurwoningen te vergroten.

Conclusie

In de provincie Noord-Brabant, en met name de grote steden is sprake van een grote woningbehoefte. De harde plancapaciteit blijft echter achter bij deze behoefte. Om te kunnen voldoen aan de behoefte zal veel zachte plancapaciteit hard gemaakt moeten worden. De beoogde ontwikkeling kan daar aan bijdragen. Het planvoornemen betreft een woningbouwproject met sociale- en middeldure huurwoningen. In Eindhoven is behoefte aan betaalbaar en gevarieerd woningaanbod, uitbreiding van het sociale- en middeldure woningaanbod is gewenst.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling invulling geeft aan de woningbehoefte in Eindhoven. Met dit plan kan de benodigde harde plancapaciteit worden toegevoegd.

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de (uitgangspunten van de) ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio’s
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving, omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Toetsing

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen. Het bouwen van nieuwe woningen is juist een opgave die op nationale schaal geldt.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Toetsing

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de Barro.

3.2.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Deze gebieden zijn op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op geluid en in paragraaf 3.2.5 op de beperkingengebieden. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.

verplicht

Figuur 3.3: kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro) (Bron: http://wetten.overheid.nl)

Toetsing

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de Rarro opgenomen. Het plangebied ligt ook niet in het militaire luchtvaartterrein van Eindhoven Airport.

3.2.5 Luchthavenbesluit

In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.

Het beperkingengebied bestaat uit:

  1. de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 4.2.5 op ingegaan). Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
  2. de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
  3. het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.

Toetsing

Het plangebied ligt niet in de geluidszone, het obstakelgebied of vogelbeheersgebied.

3.2.6 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel

Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met een baken van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.


Baken luchthaven Eindhoven

Op en nabij de luchthaven Eindhoven is een baken (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:

  • een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.

Toetsing

De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.

verplicht

Figuur 3.4: Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF.

Radarverstoringsgebied Volkel

Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt.

verplicht

Figuur 3.5: Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

Toetsing

Onderhavig plangebied ligt binnen dit radarverstoringsgebied, maar blijft ruim onder de toelaatbare 65 meter hoogte.

3.2.7 Outer-horizontal

Met de “outer-horizontal” moet rekening worden gehouden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hoge objecten door de “outer-horizontal” kunnen leiden tot aanpassing van de vliegprocedures wat het, bijvoorbeeld, minder goed mogelijk maakt om het vliegverkeer van- en naar Eindhoven te spreiden. Deze “outer-horizontal” heeft een radius van 15 km rondom het midden van de start- en landingsbaan en ligt op een hoogte van 150 meter boven maaiveld (gerelateerd aan de baan). Objecten hoger dan 150 meter zijn toelaatbaar indien aangetoond is dat deze geen impact hebben op het vliegverkeer. Op de hieronder ingevoegde kaart is aangegeven binnen welke gebieden hoogbouw/windturbines kansrijk (=groen gekleurd), kansarm (= oranje gekleurd) of onmogelijk (=rood gekleurd) zijn. In de oranje gekleurde gebieden kan vooraf advies worden gevraagd bij de luchtverkeersleiding van de vliegbasis of de hoogbouw/winturbines op die locatie mogelijk worden geacht.

verplicht

Figuur 3.6: Uitsnede uit kaart Outer horizontals luchthavens Oost Brabant. Oranje= gebied kansarm voor hoge obstakels. Groen= gebied kansrijk voor hoge obstakels. Rood= gebied ongeschikt voor hoge obstakel

Toetsing

Het plangebied ligt in een oranje zone. Met een hoogte van 22,5 meter is er geen sprake van hoogbouw, eerder van een buurtacccent.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2023 wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

verplicht

Figuur 3.7: Visiekaart Structuurvisie 2010, partiële herziening

Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

3.3.3 Interim omgevingsverordening

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema’s rechtsreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.

Binnen het plangebied zijn voor de volgende werkingsgebieden rechtstreekse regels van toepassing:

  • Stedelijk gebied

verplicht

Figuur 3.8: UItsnede Interim Omgevingsverordening kaart 3 (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Stedelijk gebied

Dit werkingsgebied is relevant voor de rechtstreeks regels ten aanzien van stedelijke ontwikkeling en mobiliteit (afdeling 3.5). Het planvoornemen wordt getoetst aan:

artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  1. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  2. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  1. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  2. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  3. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  4. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  5. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  6. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Toetsing

Dat het planvoornemen past binnen de regionale afspraken voor wonen is onderbouwd in de ladder voor duurzame verstedelijking, zie 3.2.1.

Het planvoornemen is een duurzame stedelijke ontwikkeling, omdat de huidige buurt sterk verouderd is. In de beoogde situatie wordt een aantrekkelijk openbaar toegankelijk groengebied gerealiseerd rondom drie nieuwe woongebouwen.

De waterbergingsopgave wordt behaald door groene daken met een substraatberging van 5 millimeter over een oppervlakte van 1.342,5 m2, een wadi van 20 m3, 6 nieuwe bomen, 30 stuks faunavoorziening en 6 regentonnen.

De woongebouwen komen op nog geen 500 meter van een HOV-bushalte te liggen. Hier vandaan rijden er iedere 10 minuten bussen naar centraal station Eindhoven.

3.3.4 Ontwerp omgevingsverordening Noord-Brabant

De provincie heeft als eerste stap een Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt. De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
  • Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
  • De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
  • De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
  • Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.

Gedeputeerde Staten hebben op 23 maart 2021 het ontwerp van de Omgevingsverordening vastgesteld. Deze ligt vanaf 9 april 2021 ter inzage voor de duur van zes weken.

Toetsing

In het ontwerp van de omgevingsverordenig Noord-Brabant zijn geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de interim omgevingsverordening die relevant zijn voor onderhavig plangebied. Daarbij komt dat de meest recente interim omgevingsverordening als laatst geconsolideerd is op 15 april 2022. Het ontwerp omgevingsplan is voor het laatst gewijzigd op 23 maart 2021.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.

Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.

Brainportregio

De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.

Ambitie

Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:

  • economische wereldspeler;
  • gezonde en toekomstbestendige stad;
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.

Van ambitie naar stedelijke opgaven

Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.

De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.

De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.

Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:

  • Werken aan een gezonde groei van de stad
  • Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
  • Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
  • Werken aan een duurzame en concurrerende economie
  • Werken aan de energietransitie van de stad
  • Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid

Samen werken aan de stedelijke opgaven

Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.

Toetsing

Dit bestemmingsplan draagt bij een een gezonde groei van de stad en aan een leefbare sociale wijk met een sterk identiteit.

Gezonde groei stad

Ondanks dat het plangebied buiten de Ring ligt, ligt hier wel een kans om een verouderde straat van 46 woningen te transformeren naar drie nieuwe woongebouwen met een aantrekkelijk openbaar toegankelijk groengebied. In de drie woongebouwen worden in totaal 157 woningen mogelijk gemaakt. Dit draagt bij aan de gezonde groei van de stad Eindhoven en aan de doorstroming in de wijk.

Leefbare sociale wijk

Het transformeren van een oude straat naar nieuwe woongebouwen, geeft een upgrade aan de wijk. Daarnaast neemt het percentage openbaar groen toe met dit planvoornemen.

Het bestemmingsplan is dus in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.

3.4.2 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

3.5 Volkshuisvesting

3.5.1 Regionaal beleid

Het bestemmingsplan maakt de bouw van 157 woningen mogelijk. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft de gemeente Eindhoven. Samen met de acht omringende gemeenten (Best, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen. Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) vormt Eindhoven het Stedelijk Gebied Eindhoven. In dit verband werken de gemeenten samen aan regionale opgaven op het gebied van wonen. Het SGE is een subregio van de Metropoolregio Eindhoven, die in totaal 21 gemeenten omvat.

Afsprakenkader wonen 2017

Zowel in de gemeente Eindhoven als in de overige SGE-gemeenten is de woningbehoefte groter dan de totale harde plancapaciteit. De sterke economische groei in de Brainportregio stelt de gemeenten in het SGE voor de dubbele opgave om voldoende woningen toe te voegen om de groei van de bevolking te kunnen opvangen, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit. Om dit te realiseren, besloten de negen gemeenten woningbouwafspraken te maken en de woningbouwproductie programmatisch af te stemmen vanuit een gezamenlijke visie op wonen. In het Afsprakenkader wonen 2017 hebben de SGE-gemeenten vastgelegd dat zij majeure en nieuwe projecten gefaseerd en gezamenlijk ontwikkelen, zodat deze elkaar versterken en niet beconcurreren. Ook is in het Afsprakenkader Wonen opgenomen dat hierbij bij voorkeur gekozen wordt voor inbreiding en transformatie. Nieuwe uitbreidingslocaties worden in principe de komende jaren niet meer toegevoegd.

Woondeal 2019-2023

Op 7 maart 2019 heeft Eindhoven, samen met de andere SGE-gemeenten en de provincie Noord-Brabant, een Woondeal gesloten met de minister van Binnenlandse Zaken (BZK). De Woondeal is gericht op het versnellen van de woningbouwproductie in het SGE. Deze versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. Voor Eindhoven komt dit neer op een productie van 15.000 woningen, gemiddeld 3.000 per jaar. Dit komt overeen met de in het onderzoek Marktmechanismen op de Eindhovense woningmarkt (2018) geraamde behoefte.

In navolging van het Afsprakenkader Wonen SGE 2017, is in de Woondeal vastgelegd dat de ontwikkeling van groen-stedelijke woonmilieus zich zal concentreren op de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. Het zwaartepunt voor de realisatie van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring. Naast het Afsprakenkader is de Brabantse Agenda Wonen een belangrijke leidraad bij de uitvoering van de Woondeal.

Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven 2019

In de Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven uit april 2019 geven de SGE-gemeenten een kwalitatieve invulling aan het Afsprakenkader 2017. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van twee conceptuele handvatten: de kwadrantenbenadering en de uitgewerkte Brainport Principes. De kwadrantenbenadering bevordert de diversiteit bij nieuwe woningbouwprojecten door in te zetten op de eigenheid en kwaliteiten van alle afzonderlijke plekken binnen het SGE. De Brainport Principes zijn algemene kwaliteitscriteria waaraan ieder woningbouwproject wordt getoetst. Zo houden de regiogemeenten zichzelf scherp in het maken van unieke woongebieden die van toegevoegde waarde zijn op het bestaande palet in de regio. In Bijlage 2 zit het Advies toetsresultaat Brainport Principes. Op 24 november 2022 is door het Coördinatieteam Wonen een positief besluit afgegeven.

Regionaal woningbehoefteonderzoek 2021

In 2020 hebben de gemeenten in het SGE gezamenlijk opdracht gegeven aan Stec Groep voor de uitvoering van een regionaal woningbehoefteonderzoek voor de periode tot 2040.

Kwantitatieve opgave

In het in mei 2021 gereedgekomen Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven wordt onderbouwd dat het aantal huishoudens in het SGE tot 2040 naar verwachting met circa 48.700 zal toenemen. Daarnaast is er een opgave om het huidige woningtekort in te lopen. De totale woningbouwopgave voor het SGE komt daarmee uit op 53.900 woningen tot 2040.

In de gemeente Eindhoven zouden volgens dit onderzoek tot 2040 ongeveer 35.280 extra woningen moeten worden gerealiseerd. De behoefte aan extra woningen is vooral fors in de periode 2020-2025. In de eerst komende 5 jaar is er regionaal een uitbreidingsbehoefte van circa 16.400 woningen, circa 30% van de woningbehoefte tot 2040. In de MIRT-afspraken met het Rijk is vastgelegd dat de gemeenten in het SGE tot 2040 de bouw van 62.000 woningen faciliteren.

Kwalitatieve opgave

Het Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven geeft ook inzicht in de (ontwikkeling van) de kwalitatieve woningbehoefte. De verwachte groei van het aantal huishoudens is volgens dit onderzoek terug te zien in alle leeftijdsgroepen, maar vooral onder 65-plussers. Waar gezinnen nu nog het merendeel van alle huishoudens in het SGE vormen, bestaat in 2040 het grootste gedeelte van de huishoudens uit alleenstaanden en stellen van 65 jaar of ouder.

Afhankelijk van de mate van doorstroming in de woningmarkt gaat 41% tot 55% van de regionale woningvraag tot 2040 uit naar een appartement. De vraag naar appartementen is op lange termijn structureel hoog. Het overige deel van de vraag gaat uit naar grondgebonden woningen. Vooral in de eerst komende jaren is de vraag naar grondgebonden woningen groot. Op lange termijn neemt deze opgave naar verwachting wel af. Een opvallende bevinding van het onderzoek is dat woningzoekenden tot 35 jaar de voorkeur geven aan een (betaalbare) grondgebonden koopwoning, maar in de praktijk vaker (dan gewenst) verhuizen naar een huurappartement. Dit zien we zowel in de sociale als in de vrije huursector. Voor stedelijke doelgroepen geldt dit tot en met de hoge inkomens, voor suburbane en landelijke doelgroepen primair voor de middeninkomens.

De woningbehoefte in Eindhoven is voornamelijk stedelijk georiënteerd. Het overgrote deel van de woningbehoefte gaat uit naar een grondgebonden woning in een stedelijk woonmilieu buiten het centrum. Opvallend is dat een klein deel van de behoefte aan grondgebonden koopwoningen in een centrum stedelijk milieu landt. Deze vraag kan worden opgevangen door het realiseren van een meer hybride woonvorm, zoals gezinsappartementen in het centrum van Eindhoven.

Specifieke doelgroepen

De toename van het aantal 65-plus huishoudens zorgt ook voor een groeiende behoefte aan woningen die geschikt zijn voor zelfstandig wonen met ondersteuning en zorg aan huis. In de periode tot 2040 wordt een sterke toename verwacht van het aantal inwoners met een indicatie voor langdurige zorg. Door het extramuraliseringbeleid van de rijksoverheid zal het aanbod van intramurale verzorgingsplaatsen naar verwachting niet evenredig meegroeien.

Een specifieke woningvraag is verder te verwachten van studenten. In de gemeente Eindhoven wordt tot het collegejaar 2027-2028 een groei van 120 tot 660 uitwonende studenten verwacht. In de gemeente Helmond blijft het aantal uitwonende studenten tot het collegejaar 2027-2028 naar verwachting stabiel. Voor de andere gemeenten in het SGE is geen informatie beschikbaar over de woningbehoefte van studenten.

De vraag van kennismigranten (expats) maakt onderdeel uit van de totale woningvraag in het SGE. Deze groep woningzoekenden richt zich met name op de gemeente Eindhoven. Volgens onderzoek van het PON zijn in het Stedelijk Gebied Eindhoven daarnaast bijna 20.500 arbeidsmigranten werkzaam, die veelal productiewerk verrichten.

In november 2020 stelden de SGE-gemeenten het Afsprakenkader Huisvesting Arbeidsmigranten Stedelijk Gebied Eindhoven vast. De regionale ambitie is om in de periode 2021 tot en met 2024 circa 4.000 humane huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten te realiseren. Er zijn geen afspraken over specifieke aantallen per gemeente, maar iedere gemeente heeft passend bij de aard en omvang een eigen verantwoordelijkheid. In het afsprakenkader wordt onderscheid gemaakt tussen twee typen huisvesting: tijdelijke huisvesting (korter dan 2 tot 3 jaar) en permanente huisvesting (arbeidsmigranten die zich definitief vestigen in Nederland). Hierbij is bekend (op basis van ervaring) dat zo'n 80% van de arbeidsmigranten in de regio er op tijdelijke basis is en zo'n 20% zich definitief vestigt. De woningbehoefte van arbeidsmigranten die zich definitief in het SGE willen vestigen, maakt onderdeel uit van de totale regionale woningbehoefte.

Toetsing

Het planvoornemen voorziet in een toevoeging van 110 woningen. In de huidige situatie bestaan er 46 grondgebonden woningen die plaats maken voor 157 appartementen. De appartementen zijn gemiddeld groot, van 63 m2 tot 91 m2. Ze zijn geschikt voor eenpersoonshuishoudens tot kleine gezinnen. De gelijkvloerse woningen zijn geschikt voor ouderen.

De beoogde ontwikkeling past binnen de kwantitatieve en kwalitatieve opgaven voor volkshuisvesting.

3.5.2 Lokaal beleid

Woonvisie 2015

Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad van Eindhoven de Woonvisie 2015 vastgesteld. De woonvisie geeft inzicht in de gemeentelijke ambities op het gebied van bouwen en wonen en steunt op drie pijlers: Eindhoven als ambitieuze stad, als solidaire stad en als innovatieve stad.

Ambitieuze stad

Eindhoven groeit en wil verder verstedelijken, in het bijzonder in het gebied binnen de Rondweg (Ring). Tot 2030 wil de gemeente minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen dit gebied realiseren. Hierbij wordt gestreefd naar een gemengde en gevarieerde woonomgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En die tegelijkertijd ook groen en gemoedelijk blijft.

Solidaire stad

De gemeente wil dat Eindhoven een inclusieve en solidaire samenleving is. De meeste inwoners kunnen hierin zelf hun plek vinden. Minder zelfredzame inwoners worden hierbij ondersteund. Door de vergrijzing en de decentralisatie van de langdurige zorg, neemt de vraag naar passende huisvesting voor ouderen en bijzondere doelgroepen toe. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie van bijzondere doelgroepen in bepaalde wijken is ongewenst.

Innovatieve stad

De gemeente Eindhoven daagt ontwikkelaars van nieuwe woningen uit om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. Ook in de aanpak van de bestaande woningvoorraad en in de transformatie van kantoren en zorgvastgoed is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen. Voor inwoners die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte, die snel beschikbaar en financieel bereikbaar is, worden in Eindhoven flexwoningen ontwikkeld. Dit biedt tevens kansen voor transformatie van leegstaand vastgoed. Verder wil de gemeente Eindhoven dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast wil de gemeente dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor huishoudens met een hoger inkomen.

Toetsing

Het plangebied bevindt zich buiten de Ring, maar binnen het stedelijk gebied van Eindhoven.

Woonprogramma Eindhoven 2021-2025

Vanwege de hoge dynamiek op de woningmarkt heeft de gemeenteraad op 15 december 2020 het Woonprogramma 2021-2025 vastgesteld. Het Woonprogramma sluit aan bij eerder vastgesteld beleid voor wonen en de fysieke leefomgeving. De ambities uit de Woonvisie 2015 blijven cruciaal voor de ontwikkeling van de stad, maar komen door de snelle prijsstijgingen in de afgelopen jaren in een ander daglicht te staan. Met het oog daarop kiest de gemeente voor een accentverschuiving richting de volgende ambities:

  1. forse groei van de woningvoorraad (binnen én buiten de ring) om de grote groei van woningen te kunnen opvangen;
  2. een evenwichtig woningaanbod, zodat alle inwoners een betaalbare woning kunnen vinden;
  3. voldoende geschikte woningen voor kwetsbare inwoners.

Eindhoven streeft ernaar om jaarlijks minimaal 3.000 extra woningen aan de voorraad toe te voegen. Voor de stad als geheel is voor de periode 2020-2022 de onderstaande differentiatie leidend:

Tabel 3.2: Leidende verdeling voor programmering woningbouwprojecten

verplicht

Deze percentages hoeven niet bij elk woningbouwproject gerealiseerd te worden. De exacte invulling op projectniveau is onder meer afhankelijk van het (beoogde) woonmilieu en de bestaande woningvoorraad in het betreffende gebied. Het streefpercentage van 20% sociale huur is opgenomen in het Collegeprogramma 2018-2022. Voor de periode daarna voorzien we een noodzakelijke groei naar 30%.

Toetsing

In de 3 woongebouwen worden alle appartementen als sociale huurwoningen gerealiseerd. Daarbij wordt bijgedragen aan de groeiende vraag naar dit soort woningen.

3.5.3 Kamerverhuur en woningsplitsing

Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied.

Toetsing

Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen, zie artikel 5.5.1 Kamerbewoning en woningsplitsing.

3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

3.6.1 Archeologie

Wettelijk en beleidsmatig kader

Nationaal beleid

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld wanneer andere belangen zwaarder wegen, dan moeten de waarden worden opgegraven en daarmee ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit zal na inwerkingtreding van de Omgevingswet overgaan in het omgevingsplan.

Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart (Berkvens/Arts 2022). Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische verwachtingen- en waardenkaart.

Archeologisch (voor)onderzoek

Toetsing aan de archeologische verwachtingen- en waardenkaart heeft ertoe geleid dat een archeologisch vooronderzoek door middel van een bureau- en (verkennend) booronderzoek is uitgevoerd. Deze rapportage maakt in Bijlage 7. onderdeel uit van deze toelichting.

Resultaten inventariserend veldonderzoek

De resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) laten zien dat binnen de woonerven, en daarmee binnen het merendeel van het plangebied, reeds moderne/recente bodemingrepen/vergravingen hebben plaatsgevonden. Ook de sterk variërende maar over het algemeen wel diepgaand verstoringen duiden op verschillende vergravingen die hebben plaatsgevonden tijdens bouwwerkzaamheden als tijdens verdere inrichting/veranderingen binnen de woonpercelen (aanleggen van siertuin, oprichten van bijgebouwtjes). Verstoringen reiken gemiddeld tot 110 cm -mv, met uitschieters tot wel 250 en 270 cm -mv, met in het geroerde/sterk gevlekte deel van de bodenopbouw plaatselijk een bijmenging van resten beton- en baksteenpuin (machinale baksteen), machinaal geproduceerd (helder) glas en kolengruis. Ook is een duidelijke vermengen met cunet-/bouwzand dan wel brokken “geel” van de oorspronkelijke C-horizont waargenomen, waarbij het laatste ook duidelijk aangeeft dat verstoringen/vergravingen tot in de oorspronkelijke top van de C-horizont zijn uitgevoerd.

Alleen voor het noordwestelijke deel van het plangebied geldt dat bodemverstorende ingrepen in beperkte mate zijn uitgevoerd. Er is sprake van een (bewerkt/geroerd deel van een) restant van wat waarschijnlijk een dik plaggendek is geweest (hoge enkeerdgrond), met hieronder een intact restant van wat waarschijnlijk een overgangs-BC-horizont van een oorspronkelijk (mineralogisch rijkere) holtpodzolbodem (moderpodzolbodem). Het oorspronkelijke moedermateriaal betreft dekzand als ten

dele verspoelde dekzanden (eolisch en fluvioperiglaciaal), welke meest waarschijnlijk tot het Oud Dekzand kunnen worden gerekend.

Voor het noordwestelijke deel van het plangebied geldt dat het archeologisch potentiële vondstniveau reeds verstoord is, maar dat het potentiële sporenniveau nog wel deels intact aanwezig is. Dit betekent dat eventuele vuursteenvindplaatsen van jagers-verzamelaars (Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum) zullen zijn verstoord, maar dat sporen van permanente bewoning (landbouwers) nog wel intact kunnen worden aangetroffen direct onder het restant van het plaggendek en zichtbaar zullen zijn in het resterende deel de BC-horizont en de overgang naar de C-horizont. Voor de woonerven, en daarmee het merendeel van het plangebied, geldt dat moderne bodemingrepen/vergravingen reiken tot in de oorspronkelijke top van de C-horizont, en zal het potentiële sporenniveau merendeels, zo niet geheel zijn verstoord (zeker ondiepe (bewonings)sporen zullen waarschijnlijk al geheel zijn verstoord/vernietigd, hooguit dieper doorlopende sporen kunnen mogelijk nog worden aangetroffen).

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er voor het merendeel van het plangebied (woonerven) sprake is van een sterk verstoorde bodemopbouw, waardoor hier geen aanleiding meer is om nog intacte/in situ gelegen restanten van een archeologische vindplaats binnen het plangebied te verwachten (er is hier sprake van een lage kans op het aantreffen van een intact sporenniveau). Voor dit merendeel van het plangebied dient de middelhoge verwachting voor de perioden (Laat-)Paleolithicum t/m MiddenNeolithicum en de hoge verwachting voor de perioden vanaf het Laat-Neolithicum bijgesteld te worden naar een lage verwachting. Voor het noordwestelijke deel van het plangebied geldt dat middelhoge verwachting voor de perioden (Laat-)Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum ook bijgesteld kan worden naar een lage verwachting, maat dat de hoge verwachting voor de perioden vanaf het LaatNeolithicum behouden blijft (de kans op het aantreffen van een intact sporenniveau blijft hier hoog).

Vervolgonderzoek zal binnen het noordwestelijke deel van het plangebied dan ook noodzakelijk zijn.

verplicht

Figuur 3.11: Uitsnede Archeologische verwachtingen- en waardenkaart gemeente Eindhoven met daarop het plangebied geel omkaderd

Advies

Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO-O) wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om binnen het noordwestelijke deel van het plangebied (terreindeel openbaar groen) een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Hier is het archeologisch potentiële sporenniveau nog merendeels intact aanwezig zijn en behoudt dan ook zijn hoge verwachting op nog in situ aanwezige archeologische (bewonings)resten en -sporen van landbouwers. Geadviseerd wordt een vervolgonderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een waardestellend proefsleuvenonderzoek. Het doel hiervan dient te zijn de intactheid, spreiding, diepte en mate van verstoring van archeologisch kansrijke niveaus in kaart te brengen en op basis daarvan inzichtelijk te maken wat de consequenties zijn van de voorgenomen plannen op mogelijke archeologische resten. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld, waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.Voor de woonerven, en daarmee het merendeel van het plangebied, wordt verder geadviseerd om geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. Hier is sprake van een duidelijk verstoorde bodemopbouw en is het archeologisch potentiële vondst- als sporenniveau merendeels, zo niet geheel verstoord/aangetast.

Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. Ten aanzien van het vrij te geven merendeel van het plangebied kan de aanwezigheid van archeologische sporen of resten nooit volledig worden uitgesloten. Mochten hier tijdens graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5

Op het noordwestelijke deel van het plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 opgenomen.

3.6.2 Cultuurhistorie

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

Toetsing

De Generaal Dibbetslaan in het plangebied is onderdeel van de historische wegenstructuur vóór 1900, zie onderstaande figuur.

De omgeving van Eindhoven, vóór de eerste stadsuitbreidingen en de annexatie van de randgemeenten Woensel, Gestel, Stratum, Strijp en Tongelre in 1920, werd gekenmerkt door een radiale wegenstructuur die nog goed herkenbaar is. Het waren wegen die de stad met de dorpen en met de regio verbonden. De oudste wegen volgden het natuurlijk beloop van de zandruggen tussen de beekdalen. De Generaal Dibbetslaan (voorheen Bleekersweg, verbinding tussen Woenselsestraat en Eckart) behoort tot de infrastructuur die in het begin van de 19e eeuw al aanwezig was. Met de komst van de Sint Petruskerk in 1874 werd een nieuwe dorpskern gecreëerd met de Kloosterdreef als belangrijke verkeersroute.

verplicht

Figuur 3.12: Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Eindhoven, plangebied blauw omkaderd

In het planvoornemen is rekening gehouden met de cultuurhistorische wegenstructuur van de Generaal Dibbetslaan en van de John F. Kennedylaan door de woongebouwen aan de historische as van de Generaal Dibbetslaan te positioneren en ze in hoogte te laten oplopen richting de John F. Kennedylaan.

Door de sloop van de huidige woningen ontstaat er meer ruimte voor openbaar groen.

verplicht

Figuur 3.13: Positionering drie woongebouwen langs historische as (Bron: KAW)

Conclusie

Middels de positionering van de woongebouwen wordt rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van de Generaal Dibbetslaan.

3.7 Verkeer En Parkeren

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven.

Autoverkeer
De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'.

In het plangebied en in de directe omgeving zijn alle omliggende wegen erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/u. De Winston Churchilllaan ten noorden, de Europalaan ten zuiden en de Veldmaarschalk Montgomerylaan ten westen van het plangebied zijn gebiedsontsluitingswegen met een maximum snelheid van 50 km/u. Via deze gebiedsontsluitingswegen wordt het gebied ontsloten op de gebiedsontsluitingsweg John F. Kennedylaan met een maximum snelheid van 70 km/u.

verplicht

Figuur 3.14: Kaart Stadsdelen en Ring / Automobilist, plangebied geel omkaderd (Bron: Eindhoven op Weg)

Fietsverkeer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.

verplicht

Figuur 3.15: Kaart Stadsdelen en Ring / Fietser, plangebied geel omkaderd (Bron: Eindhoven op Weg)

Fietsers fietsen op de 30 km/u wegen op de weg. Langs de 70 km/u weg de John F. Kennedylaan ligt een vrijliggend fietspad. Fietsers kunnen de John F. Kennedy oversteken via de fietspaden langs de 50 km/u wegen over de viaducten of via fietstunnels, zoals ten zuiden van het plangebied. Dit is een fietspad in het verlengde van de Generaal Pattonlaan.


Openbaar vervoer
Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.

Op minder dan 2 minuten lopen bevindt zich ten zuiden van het plangebied de bushalte 'Dorsserstraat' en ten noorden op slechts 3 minuten lopen bevindt zich bushalte Generaal Hardenbergpad. Deze bussen voeren naar het centrum van Eindhoven. Op 7 minuten lopen bevindt zich de HOV bushalte 'General Pattonlaan' waar snelbussen tussen Eindhoven Centraal en onder andere Eindhoven Airport stoppen.

verplicht

Figuur 3.16: Kaart Stadsdelen en Ring / (H)OV reiziger, plangebied geel omkaderd (Bron: Eindhoven op Weg)


Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019.


De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren in en om het autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve vervoerswijzen: lopen, fietsen en openbaar vervoer.

In de nota is dat uitgewerkt in de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minder parkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van gebruik van deelauto's voor bewoners. Als tweede aanpassing willen we de bestaande (privé) parkeercapaciteit beter en efficiënter gaan benutten ten opzichte van realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein. De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars een bijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige openbare parkeerplaatsen. Met dat geld willen we onder andere de opbouw van een stadsbreed deelmobiliteit netwerk op weg helpen. In de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 hebben we eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd en gaan daar uitgebreider op toetsen en handhaven.


Verder is van belang dat elk bestaand adres of een nieuw adres waar een omgevingsvergunning is afgegeven na 2016 in het POET-overzicht (parkeren op eigen terrein) komt. Adressen uit dit overzicht kunnen geen (nieuwe) parkeervergunning aanvragen en hebben geen recht op een bezoekersregeling binnen betaald parkeergebieden. Bestaande parkeervergunningen worden niet meer verlengd. Dat gaan we in een vroeg stadium communiceren met de nieuwe bewoners.

Fietsparkeren

In de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019) zijn eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd, waarop uitgebreider zal worden getoetst en gehandhaafd. Bij besluit van 20 april 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders als uitwerking van de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019) de Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen vastgesteld.

Het succes van een fietsenstalling hangt sterk af van de kwaliteit, de bruikbaarheid, sociale veiligheid en het comfort ervan. Er zijn voorbeelden van stallingen waar fietsers onvoldoende gebruik van maken, terwijl er in de omgeving toch grote behoefte aan fietsparkeerplaatsen is. De aanwezigheid van een fietsenstalling op zich is nog geen garantie dat hij goed wordt gebruikt. De belangrijkste kwaliteitseisen voor toegankelijkheid, inrichting en bruikbaarheid zijn om die reden vastgesteld.

3.7.1 Toetsing Verkeer

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

De parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen 'Actualisatie Nota Parkeernormen 2019' en kencijfers uit CROW-publicatie 381. Hierbij wordt uitgegaan van de gemiddelde van de bandbreedte. Op basis van de parkeernormen van gemeente Eindhoven de stedelijkheidsgraad vastgesteld als 'sterk stedelijk'. Het projectgebied ligt in het gebied 'rest bebouwde kom'.

Bestaande situatie

Gemotoriseerd verkeer

In de omgeving van het plangebied liggen de Generaal van Nijnattenstraat en de Generaal Marshallweg. De Generaal van Nijnattenstraat is gecategoriseerd als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30km/uur. De Generaal Marshallweg is gecategoriseerd als een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50km/uur.

Langzaam verkeer

Op de erftoegangswegen rondom het plangebied, deelt de fietser de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer en zijn geen fietsvoorzieningen aanwezig. Langs beide zijden van de Generaal Marshallweg zijn fietsstroken aanwezig. Langs de wegen rondom het plangebied zijn voetpaden aanwezig.

Openbaar vervoer

Op circa 300 meter loopafstand van het plangebied ligt langs de Generaal Coenderslaan de bushalte Drosserstraat stop Eindhoven, waar elk halfuur buslijn 3 Eindhoven Station – Eindhoven Bronziet halteert.

Beoogde ontwikkeling

De planontwikkeling omvat de bouw van 3 appartement complexen met een totaal van 150 tot 180 sociale huurappartementen. Het aantal woningen staat in dit stadium nog niet vast. Daarom is voor het bestemmingsplan uitgegaan van een worst-case scenario, waarbij rekening is gehouden met een scenario dat het meeste verkeer zal genereren, namelijk het scenario waarbij er 180 appartementen worden gerealiseerd, allen van het type 'sociale huur'

Verkeersgeneratie

Bij het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381. Hierbij wordt op basis van de omgevingsadressendichtheid en het autobezit per kengetalen het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd.

In de bestaande situatie zijn er 46 sociale huurwoningen. De bestaande bebouwing met de daarbij behorende functie worden gesloopt. In de worst-case situatie zullen er 157 huurappartementen worden gerealiseerd, waarvan 100% sociale huur.

De verkeersgeneratie is bepaald voor een gemiddelde weekdag en een gemiddelde werkdag. De gemiddelde werkdagintensiteit voor woonfuncties is bepaald door gebruik te maken van een omrekenfactor 1,11 (CROW 381)

Omdat de functies in de bestaande situatie worden gesloopt, kan de verkeersgeneratie van deze functies worden gesaldeerd met de verkeersgeneratie van de beoogde situatie. Tabel 3.3 laat de verkeersgeneratie van de bestaande en tabel 3.4 laat de verkeersgeneratie van de beoogde situatie zien en geeft het beeld van de verkeersgeneratie na saldering.

Tabel 3.3: Berekening verkeersgeneratie bestaande situatie (Bron: Rho adviseurs)

Huidige situatie
Functie Aantal / Oppervlakte in m² Kengetal Weekdagintensiteit (mvt/etmaal) Werkdagintensiteit (mvt/etmaal)
Woning, sociale huur 46 4,3 per woning 197,2 219,6
Totale verkeersgeneratie bestaande situatie 198 220

Tabel 3.4: Berekening verkeersgeneratie toekomstige situatie (Bron: Rho adviseurs)

Toekomstige situatie
Functie Aantal Kengetal Weekdagintensiteit (mvt/etmaal) Werkdagintensiteit (mvt/etmaal)
Appartementen, huur, midden/goedkoop 157 3,2 per woning 499,2 554,112
Totale verkeersgeneratie toekomstige situatie 499 554

De verkeersgeneratie na planontwikkeling kan worden bepaald door de verkeersgeneratie van de bestaande te slopen bebouwing (220 mvt/etmaal) in mindering te brengen op de toekomstige ontwikkeling (554 mvt/etmaal). Per saldo leidt dit tot een verkeersgeneratie van 334 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag (301 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag). Daarnaast dient bij het beoordelen van de verkeersafwikkeling gekeken te worden naar het maatgevende uur spitsuur. Als vuistregel geldt dat de intensiteit in het drukste uur circa 10% bedraagt van de totale etmaalintensiteit. Met een verkeersgeneratie van 334 motorvoertuigen op een werkdag extra betekent dit op drukste uur een verkeersgeneratie van 33 motorvoertuigen per uur extra.

Verkeerstoedeling

Het plan wordt via twee ontsluitingen ontsloten. De noordelijke uitrit ontsluit eerst op de Generaal van Nijnattenstraat, die vervolgens aansluit op de Generaal Marshallweg. De westelijke uitrit ontsluit direct op de Generaal Marshallweg. Op basis van de navigatietool van Google Maps is een inschatting gemaakt van hoe het verkeer vanaf het plangebied wordt ontsloten.

Er wordt uitgegaan van een gelijkmatige verdeling tussen de twee ontsluitingen. Het verkeer vanuit de noordelijke uitrit zal eerst worden ontsloten op de Generaal van Nijnattenstraat waarna het opsplitst op de Generaal Marshallweg, hierbij rijdt circa 15% naar het noorden richting de Veldmaarschalk Montgomerylaan en 35% naar het zuiden richting de Europalaan. De westelijke uitrit zal gelijk worden ontsloten op de Generaal Marshallweg, waarna het opsplitst op de Generaal Marshallweg, hierbij rijdt circa 15% naar het noorden richting de Veldmaarschalk Montgomerylaan en 35% naar het zuiden richting de Europalaan.

verplicht

Figuur 3.17: Ontsluiting westelijke uitrit (Bron: Rho adviseurs)

verplicht

Figuur 3.18: Ontsluiting noordelijke uitrit (Bron: Rho adviseurs)

Effecten verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid

De beoogde ontwikkeling zal worden ontsloten op de Generaal Marshallweg. De Generaal Marshallweg heeft een wegbreedte van circa 4,6 meter. De Generaal Marshallweg is een voorrangsweg 50 km/u en er zijn een beperkt aantal snelheidsremmers op de betreffende weg aanwezig. Wel delen de fietsers de weg met het gemotoriseerd verkeer.

De Generaal Marshallweg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg. Een gebiedsontsluitingsweg met vrijliggende fietspaden kan normaal gesproken een verkeersintensiteit tussen de 10.000 en 15.000 mvt/etmaal vlot en veilig verwerken. Aangezien er op de Generaal Marshallweg fietssuggestiestroken aanwezig zijn in plaats van vrijliggende fietspaden komt de capaciteit op de Generaal van Marshallweg lager te liggen. Naar verwachting ligt deze capaciteit tussen de 6.000 en 10.000 mvt/etmaal.

Ondanks dat er geen verkeersintensiteiten bekend zijn, kan wel een uitspraak worden gedaan over de verkeersintensiteit op de Generaal Marshallweg. De weg maakt namelijk onderdeel uit van de ontsluiting van de Generalenbuurt. Volgens de intensiteiten die afkomstig zijn van de Nsl-monitoring, liggen de intensiteiten op drukke ontsluitingswegen in de omgeving, zoals de Europalaan en de Veldmaarschalk Montgomerylaan op circa 11.000 mvt/etmaal. Aangezien deze wegen een grotere verzamelfunctie hebben ten opzichte van de Generaal Marshallweg, zal naar verwachting de Generaal Marshallweg een ruim lagere verkeersintensiteit hebben dan de verkeersintensiteit van 11.000 mvt/etmaal die bekend is van de Europalaan en de Veldmaarschalk Montgomerylaan.

Daarmee kan gesteld worden dat de verwachte verkeersintensiteit op de Generaal Marshallweg dan ook ruim onder de capaciteit van de Generaal Marshallweg (tussen de 6.000 en 10.000 mvt/etmaal) zal zitten. Wanneer de planbijdrage wordt toegevoegd aan de Generaal Marshallweg (420 mvt/etmaal) de verkeersafwikkeling dan ook niet tot knelpunten leiden.

Ook voor de beoordeling van de verkeersveiligheid kan gesteld worden dat de toename als gevolg van het plan dermate gering is en de Generaal Marshallweg een relatief lage verkeersintensiteit kent ten opzichte van de capaciteit van de weg, dat de verkeersveiligheid op deze weg na planontwikkeling niet leidt tot knelpunten.

3.7.2 Toetsing Parkeren

Autoparkeren

De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van de Rekentool Parkeerbehoefte Auto van de gemeente Eindhoven. Deze rekentool maakt gebruik van de parkeernormen van de gemeente Eindhoven uit de 'Nota parkeernormen 2019'.

verplicht

Figuur 2.13: Bestaande parkeersituatie (Bron: KAW Bijlage 1)

verplicht

Figuur 2.14: Nieuwe parkeersituatie (Bron: KAW Bijlage 1)

Volgens de rekentool parkeerbehoefte auto, gebaseerd op Nota Parkeernormen 2019, is de parkeerbehoefte 149 parkeerplaatsen. Dit zijn 99 parkeerplaatsen + 50 verwijderde parkeerplaatsen. 10 parkeerplaatsen worden afgekocht door de wooncorporatie en er worden 4 deelauto's ingezet. Hierdoor komt de parkeerbehoefte neer op (149 - 10 - 12 =) 127.

Alle parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. Ze worden als parkeerkoffers in stroken tussen de woongebouwen op maaiveld gerealiseerd.

Onderzoek naar aanleiding van zienswijze

Ten behoeve van dit plan heeft een concept ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Hierop heeft de gemeente Eindhoven een zienswijze ontvangen. In deze zienswijze geeft de belanghebbende aan zich zorgen te maken over de toenemende parkeerdruk in de omgeving van het plangebied.

Naar aanleiding hiervan is een parkeeronderbouwing opgesteld waarin mede de toekomstige parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van het te verwachten daadwerkelijke autobezit onder de toekomstige bewoners. In de rapportage in Bijlage 10 staan de aanpak, gehanteerde uitgangspunten en resultaten beschreven.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken:

  • Conform gemeentelijk beleid is er sprake van een sluitende parkeerbalans, door gebruik te maken van restcapaciteit in de openbare ruimte en de inzet van deelmobiliteit.
  • Het uitgevoerde maatwerk bestaat uit:
    1. Een analyse naar het daadwerkelijke autobezit bij vergelijkbare woningtypen in de wijk Begijnenbroek;
    2. Een onderbouwde gereduceerde bezoekersnorm op basis van kennis en ervaringscijfers.
  • Conform het uitgevoerde maatwerk blijkt dat er in de praktijk naar verwachting voldoende parkeerplaatsen in het plan zijn opgenomen.

Fietsparkeren

verplicht

Figuur 2.15: Fietsparkeren binnen (Bron: KAW Bijlage 1)

verplicht

Figuur 2.16: Fietsparkeren buiten (Bron: KAW Bijlage 1)

Volgens de rekentool parkeerbehoefte fiets, gebaseerd op Nota parkeernormen 2019, zijn 468 stallingen nodig.

Op de begane grond van gebouw A komen 27 fietsenstallingen en is er in de private bergingen ruimte voor 88 parkeerplaatsen. In zowel gebouw B als in gebouw C is ruimte voor 120 fietsen in de private bergingen. Op de eerste verdieping komen in gebouw A 18 fietsttallingen en 15 parkeerplekken voor scootmobielen, in zowel gebouw B als C komen 36 fietsstallingen en 8 parkeerplekken voor scootmobielen.

Buiten worden er nog 32 fietsstallingen gerealiseerd.

Dit zijn in totaal (476 + 32 =) 508 stallingen inclusief 31 parkeerplekken voor scootmobielen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte voor fietsen.

3.8 Groen

3.8.1 Groenbeleidsplan

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplichtFiguur: 3.17: Ruimtelijke Strategieënkaart (Bron: Groenbeleidsplan 2017 Eindhoven)

Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als' Stad, rood beeldbepalend'. In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie(en) aangehouden:

Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

Beleidsregel groencompensatie

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.

Het plangebied

In de bestaande situatie is het oppervlakte openbaar groen in het plangebied: 1.228,5 m2.

verplicht

Figuur 3.18: Oppervlakte openbaar groen in bestaande situatie (Bron: KAW Bijlage 1)

In de nieuwe situatie is het nieuwe groen in het plangebied: 4.628,5 m2. Dit is groen in eigendom van de wooncorporatie. Het groen is wel openbaar toegankelijk. Het oppervlakte openbaar toegankelijk groen neemt toe met (4.628,5 m2 - 1.228,5 m2 =) 3.400 m2.

De drie woongebouwen krijgen ook een groen dak met een totaal oppervlak van 1.342 m2. Het nieuwe groen is daarmee in totaal: 3.400 m2 + 1.342 m2 = 4.742 m2. Dit betekent (4.742 m2 / 157 woningen=) 30 m2 nieuw groen per woning.

De parkeerplekken worden uitgevoerd in halfverharding of open bestrating met een 1.738,5 m2.

verplicht

Figuur 3.19: Oppervlakte openbaar groen in nieuwe situatie (Bron: KAW)

Het aandeel groen wordt in de wijk aanzienlijk vergroot door deze nieuwe ontwikkeling. Trefpunt Groen Eindhoven staat positief tegenover het planvoornemen.

Beheer en onderhoud

De adviezen van Trefpunt Groen Eindhoven over ecologisch groenbeheer worden overgenomen.

3.8.2 Beleid Bomen

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.

Verordening Bomen 2021

In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.

Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:

  • bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250 m2;
  • een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
  • een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college.
  • voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.

Groene kaart

Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:

  • Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
  • Groenarme gebieden;
  • Centrumgebied;
  • Bebouwde komgrens Wet natuurbescherming;
  • (Particuliere) percelen groter dan 250 m2.

De informatie op de groene kaart is nodig om:

  • Te duiden waar de waardevolle bomen staan;
  • Te duiden waar de monumentale bomen staan;
  • Inzicht te geven in de Bebouwde komgrens wet natuurbescherming;
  • Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.

Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.

Compensatieplicht bomen
Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.

Nadere regels voor compensatie
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april 2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de 'Nadere Regels voor compensatie'.

Het plangebied

Op De Groene Kaart 2021 (figuur 3.20) is alleen het zuidoostelijke hoekje van het plangebied onderdeel van de 'Groene dooradering_zone', de rest van het plangebied wordt niet als onderdeel van een groenstructuur aangeduid.

verplicht

Figuur 3.20: Plangebied, rood omkaderd, op De Groene Kaart 2021


Wanneer in het plangebied sprake is van activiteiten met betrekking tot kappen en compensatie van bomen, is de bescherming van bomen niet geregeld in het bestemmingsplan. De bomenverordening 2021 is in die gevallen van toepassing. Om de drie woongebouwen te realiseren zal een aantal bomen gekapt moeten worden. Daarom is er een Boom Effect Analyse uitgevoerd. De volledige rapportage is te raadplegen in Bijlage 11.

Als eerste is er een inventarisatie gedaan van alle 62 bomen in het plangebied. Vervolgens zijn de levensverwachting, de kroonprojecties en de theoretische stabiliteitskluit van de bomen geïnventariseerd. Daarna is bepaald welke bomen negatief beïnvloed worden door het planvoornemen.

verplicht

Figuur 3.21: Overzichtskaart met aanwezige bomen binnen de (mogelijke) invloedssfeer van het plan,met verdeling in boomsoorten en aanduiding waardevolle gemeentelijke status (Bron: Pius Floris)

Uit het rapport in Bijlage 11 bleek dat minimaal 16 bomen geveld moeten worden en nog eens 11 extra als het ontwerp niet gewijzigd zou worden. Op basis van het initiële ontwerp zouden dus 27 bomen geveld moeten worden. De twee waardevolle bomen 42 en 48 blijven buiten de invloedssfeer van het plan en blijven dan ook behouden.

Doordat het ontwerp later nog is aangepast, is de bomen inventarisatie op het nieuwe ontwerp geprojecteerd, zie onderstaande figuur.

verplicht

Figuur 3.22: De bestaande bomen geprojecteerd op het nieuwe ontwerp (Bron: KAW Bijlage 1)

In dit nieuwe ontwerp zullen in ieder geval 22 bomen geveld moeten worden. In onderstaande verbeelding zijn de te vellen bomen aangegeven met een rood kruis.

verplicht

Figuur 3.23: 22 te vellen bomen rood doorkruist (Bron: KAW Bijlage 1)

Doordat de Dibbetslaan in de nieuwe situatie verder wordt doorgetrokken richting het oosten komt de weg in de kwetsbare zone van de bomen 55 en 56 en de bomen 60 en 62 te liggen. Wanneer het huidige wegdek inclusief de fundering wordt vervangen, worden de bomen 49 t/m 52 en 61 mogelijk ook bedreigt.

Op dit moment gaan we uit van een worst-case scenario waarbij er 22 + 9 = 31 bomen geveld zullen worden.

Van de 31 te vellen bomen zijn de condities 'goed'. Alleen de conditie van boom 30 is 'redelijk'. De waarde van de te vellen bomen zal volledig worden gecompenseerd in de vorm van een investering in extra groen binnen het plangebied.

verplicht

Figuur 3.24: Zoekgebied bomencompensatie (Bron: KAW Bijlage 1)

Format Groenplan

Het huidige groen wordt niet volledig en on aangetast ingepast binnen het nieuwe ontwerp. Het huidige groen dat moet verdwijnen voor de nieuwe ontwikkeling wordt volledig gecompenseerd binnen het plangebied.

In de huidige situatie is 1.228.5 m2 groen aanwezig. Dit bestaat uit bomen in huidige tuinen en een openbaar plantsoen met een grasveld en afwisselend bomen en laag groeiende struiken. De huidige kwaliteit is goed. De bomen brengen met hun schaduw verkoeling en samen met de struiken zorgen ze voor een goed leefgebied voor verschillende planten en dieren.

Er komt 4.628,5 m2 groen terug in het plangebied. Dit is een toename van 3.400 m2 . In een volgende fase wordt nader toegelicht waar dit nieuwe groen uit bestaat. Zo ook op welke termijn dit nieuwe groen wordt aangelegd en door wie het beheerd wordt.

Het ingevulde format groenplan is opgenomen in Bijlage 1 op pagina 43.

3.9 Maatschappelijke Voorzieningen

In dit bestemmingsplan worden geen maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt.

3.10 Sport En Recreatie

De groene omgeving wordt openbaar groen waar de bewoners en omwonenden kunnen recreëren op de wandelpaden. Er worden geen sportmeubilair of speeltoestellen gerealiseerd.

3.11 Detailhandel

In dit bestemmingsplan wordt geen detailhandel mogelijk gemaakt.

3.12 Horeca

In dit bestemmingsplan wordt geen horeca mogelijk gemaakt.

3.13 Bedrijvigheid

In dit bestemmingsplan wordt geen bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Alleen aan-huis-verbonden-beroep wordt toegestaan, zie artikel 5.4.1.

3.14 Kantoren

In dit bestemmingsplan worden geen kantoren mogelijk gemaakt.

3.15 Prostitutie

In dit bestemmingsplan wordt geen prostitutie mogelijk gemaakt.

3.16 Kabels, Leidingen En Straalpaden

Er lopen geen noemenswaardige kabels en leidinigen onder het plangebied of straalpaden boven het plangebied.

3.17 Windhinder, Privaatrechtelijke Belemmering En Bezonning

3.17.1 Windhinder

In Nederland bestaat geen wetgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Op basis van artikel 3.1. Wro dient in het kader van de zorg voor een goede ruimtelijke ordening echter bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect windhinder of windgevaar te worden meegenomen in de afwegingen, indien aard of omvang van de bebouwing en van de omgeving hiertoe aanleiding geeft.

In 2006 is de privaatrechtelijke norm NEN 8100 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' uitgekomen. Deze norm geeft richtlijnen (methodes) voor het uitvoeren van windtunnel- en CFD onderzoek. Het doel van het onderzoek is om een indicatie te krijgen van het te verwachten windklimaat. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in windhinder en windgevaar. Bij overschrijding van een bepaalde windsnelheid en afhankelijk van de activiteit (doorlopen, slenteren of langdurige zitten) wordt inzichtelijk gemaakt of sprake is van goed, matig of slecht windklimaat. Van windgevaar is sprake indien zodanig hoge windsnelheden ontstaan dat mensen daarvan ernstige problemen ondervinden tijden het lopen. Voor het beoordelen ervan worden de gradaties gevaarlijk, beperkt risico en geen gevaar/voldoet gebruikt.

Op 26 mei 2020 heeft de gemeente Eindhoven de beleidsregel gemeentelijke normen windhinder vastgesteld. De gemeente Eindhoven kiest nadrukkelijk voor het toevoegen van hoge gebouwen binnen de stad maar stelt ook eisen aan windhinder en windgevaar.

Windhinder en windgevaar moeten conform NEN 8100:2006 in beeld worden gebracht. Voor de openbare ruimte moet als ondergrens een 'goed' (zoals gekwalificeerd in NEN 8100:2006) windklimaat worden nagestreefd. Voor 'langdurig zitten' wordt altijd een kwalificatie 'goed' verlangd. Deze kwalificatie geldt ook voor 'slenteren' wanneer een hoofdentree van een gebouw ineen dergelijk gebied is gelegen.

Als een bestemmingsplan bebouwing met een bouwhoogte van 30 meter of hoger mogelijk maakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de windhinder. Als lager dan 30 meter gebouwd mag worden, moet er een afweging plaatsvinden of de bebouwing kan leiden tot windhinder. Een specialist moet beoordelen of windonderzoek nodig is voor beschut gelegen gebouwen met een hoogte tussen 15 en 30 meter en voor onbeschut gelegen gebouwen tot een hoogte van 30 meter.

Toetsing

De maximale bouwhoogte is 27,3 meter. De firma Peutz heeft op basis van de plankaart de volgende beoordeling gegeven: Het grootste woongebouw, blok C, ligt voor de belangrijkste windrichtingen volgens de norm onbeschut. Door deze vrij open aanstroming en de interactie tussen de verschillende gebouwen zal het windklimaat goed tot matig zijn.

3.17.2 Privaatrechtelijke belemmeringen

Uit jurisprudentie blijkt dat eigendomsverhoudingen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in beginsel niet van doorslaggevende betekenis zijn. Hieraan kan slechts betekenis toekomen, indien privaatrechtelijke verhoudingen van een dusdanig evident belemmerende aard zijn dat in verband daarmee de realisering van het bestemmingsplan binnen de planperiode niet aannemelijk is.

Toetsing

Er is geen sprake van privaatrechtelijke belemmering in dit plangebied.

3.17.3 Bezonning

Opgave

Op basis van het nieuwbouwplan voor de Generaal Nijnattenstraat te Eindhoven is een bezonningsstudie uitgevoerd. De vraagstelling is of dit

nieuwbouwplan hinder kan veroorzaken voor de omliggende bebouwing. Het nieuwbouwplan bestaat uit drie bouwvolumes van 7, 8 en 9

bouwlagen.

Onderzoek

Om inzicht te geven in de toekomstige bezonningssituatie is de situatie op de maatgevende dagen van de 4 seizoenen in de bestaande situatie

en de toekomstige situatie vergeleken. Dit zijn de volgende dagen:

  • 21 december: de dag dat de zon het laagst staat;
  • 21 juni: de dag dat de zon het hoogst staat;
  • 21 maart: de dag dat de zon op 'half' staat, namelijk precies tussen de stand van 22 december en 21 juni in (wintertijd);
  • 23 september: de dag dat de zon op 'half' staat, namelijk precies tussen de stand van 21 juni en 22 december in (zomertijd);

In juni is 20:00 uur ook opgenomen vanwege de lange zonuren in deze periode. In december is 9:00 vervangen door 10:00. Ook valt 18:00

hier af, omdat de zon dan al onder is.

Tabel 3.5

verplicht

Normstelling (TNO)

De optredende effecten op de bezonning in het plangebied kunnen worden getoetst aan de TNO-normen voor bezonning. Er gelden 2 normen:

  • De 'lichte' TNO-norm: ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari - 21 oktober (gedurende 8 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam.
  • De 'strenge' TNO-norm: ten minste 3 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 21 januari - 22 november (gedurende 10 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam.

Deze normen worden alleen toegepast op gevels die zon kunnen ontvangen; noordgevels ontvangen immers - hoogbouw of niet - nooit direct

zonlicht. Met behulp van deze quickscan bezonningsstudie kan een indruk worden verkregen of en in hoeverre voor de woningen in de

omgeving een ongunstige situatie dreigt te ontstaan ten gevolge van de nieuwe ontwikkelingen.

Het plan moet voldoen aan de 'lichte' TNO norm en aan de beleidsregels voor bezonning woningen.

Toetsing

De bezonningsstudie is toegevoegd in Bijlage 12.

  • Alle buitenruimtes ontvangen minimaal 2u bezonning
  • 2e laag (1e woonlaag): 21 maart
    1. Bestaande situatie 13:00 . 18:00
    2. Nieuwe situatie moet min 50% halen van bestaande situatie: 2u 30min (oftewel van 13:00-15:30)
    3. Nieuwe situatie controle: 13:00 . 15:30, voldoet
  • 2e laag (1e woonlaag): 21 september
    1. Bestaande situatie 12:45 . 17:40
    2. Nieuwe situatie moet min 50% halen van bestaande situatie: 2u27min (oftewel van 12:45 . 15:12)
    3. Nieuwe situatie controle: 12:45 . 15:15, voldoet
  • 3e laag (2e woonlaag): 21 maart
    1. Bestaande situatie 13:00 - 18:30
    2. Nieuwe situatie moet min 50% halen van bestaande situatie: 2u 45min (oftewel van 13:00 - 15:45)
    3. Nieuwe situatie controle: 13:00 - 15:45, voldoet
  • 3e laag (2e woonlaag): 21 september
    1. Bestaande situatie 12:45 - 18:10
    2. Nieuwe situatie moet min 50% halen van bestaande situatie: 2u 43min (oftewel van 12:45 . 15:28)
    3. Nieuwe situatie controle: 12:45 . 15:30, voldoet
  • 4e laag (3e woonlaag): 21 maart
    1. Bestaande situatie 13:00 . 18:50
    2. Nieuwe situatie moet minimaal 50% halen van bestaande situatie: 2u55min (oftewel van 13:00 . 15:55)
    3. Nieuw situatie controle: 13:00 . 15:55, voldoet
  • 4e laag (3e woonlaag): 21 september
    1. Bestaande situatie: 12:45 . 18:40
    2. Nieuwe situatie moet min 50% halen van bestaande situatie: 2u 58min (oftewel van 12:45 . 15:48)
    3. Nieuwe situatie controle: 12:45 . 15:50, voldoet

Conclusie

Het plan voldoet hiermee aan de lichte TNO-norm en aan de beleidsregels voor bezonning van woningen.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Wettelijk kader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2019 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben:

  1. de kenmerken van de activiteit (aard, omvang, cumulatie met andere ontwikkelingen);
  2. de locatie van de activiteit (kenmerken van het plangebied en de kwetsbaarheid van de omgeving);
  3. de mogelijke gevolgen van de activiteit.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit een herontwikkeling (sloop en herbouw) van 46 grondgebonden woningen naar 157 appartementen in 3 woongebouwen. Tegelijk wordt het aandeel groen vergroot. Binnen het plangebied vindt juist geen verstening of uitbreiding van de gebouwde omgeving. Hierdoor kan worden geredeneerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, waardoor een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. niet nodig is.

4.1.2 Conclusie

Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject, een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. hoeft daarom niet opgesteld te worden.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

Toetsing plangebied

Het plangebied ligt in een gemengd gebied doordat de oostzijde van het plangebied bijna direct grenst aan de John F. Kennedylaan. Richtafstanden mogen met één trap verlaagd worden.

Op circa 135 en circa 300 meter afstand liggen benzinestations zonde LPG langs de John F. Kennedylaan. Deze hebben een richtafstand van 30 meter, dit mag in gemengd gebied verlaagd worden naar 10 meter. Het plangebied ligt op ruim voldoende afstand.

verplicht

Figuur 4.1: Twee bezinestations aan de John F. Kennedylaan (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Op circa 200 meter ten westen van het plangebied ligt een bedrijf met ten hoogste categorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter, dit mag in gemengd gebied verlaagd worden naar 10 meter. Ook hier wordt ruimschoots aan voldaan.

Op minimaal 40 meter ten zuiden van het plangebied ligt een verzorgingstehuis. Voor 'verpleeghuizen' geldt een richtafstand van 30 meter, dit mag in gemengd gebied verlaagd worden naar 10 meter. Het plangebied ligt op voldoende afstand.

verplicht

Figuur 4.2: Bedrijf ten westen en verzorgingstehuis ten zuiden van plangebied (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Geluid

4.3.1 Wettelijk kader

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

In het voorliggende bestemmingsplan liggen de volgende geluidgevoelige bestemmingen:

  1. een woongebouw

4.3.2 Wegverkeerslawaai

Het plan ligt in de zone van de John F. Kennedylaan, een weg gelegen in stedelijke gebied met een maximumsnelheid van meer dan 30 km per uur, bestaande uit 2 x 3 rijstroken, met een zonebreedte van 350 meter aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de as daarvan.

In het kader van "Duurzaam Veilig" zijn alle overige wegen in en nabij het plangebied 30 km per uur wegen geworden. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat deze verder buiten beschouwing kunnen blijven.

De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen zogenaamde bestaande situaties en nieuwe situaties. Ingevolge hoofdstuk VI, afdeling 3 ("bestaande situaties") van de Wet geluidhinder hoeft voor de reeds aanwezige geluidgevoelige bebouwing geen nieuw akoestisch onderzoek te worden ingesteld.

Een onderzoek naar wegverkeerslawaai heeft aangetoond dat de geluidbelasting van de John F. Kennedylaan de voorkeursgrenswaarde op een aantal toetspunten overschrijdt, zie rapportage in Bijlage 13. Hieronder zijn de resultaten per gebouw beknopt weergegeven:

  • Gebouw A: de geluidbelasting overschrijdt ter plaatse van een gedeelte van de zuidgevel en een klein gedeelte van de oostgevel de voorkeursgrenswaarde met maximaal 2 dB. De overige gevels c.q. geveldelen zijn geluidonbelast.
  • Gebouw B: de geluidbelasting overschrijdt ter plaatse van de oost- en zuidgevel de voorkeursgrenswaarde met maximaal 4 dB. De noord- en westgevel zijn geluidonbelast.
  • Gebouw C: De geluidbelasting overschrijdt ter plaatse van de oostgevel, zuidgevel en de bovenste bouwlaag van de noordgevel de voorkeursgrenswaarde met maximaal 10 dB. De overige geveldelen zijn geluidonbelast.

Voor de door de John F. Kennedylaan geluidbelaste gevels geldt dat het mogelijk is een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente, indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet en wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.

Het aanleggen van een geluidswal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidsbron en ontvanger is in onderhavige situatie niet doeltreffend. Gebruikmakend van de tool 'Swung2dmc' van Antea Group is de doelmatigheid van het wijzigen van het wegdektype ter plaatse van de John F. Kennedylaan van referentiewegdek naar dubbele deklagen B getoetst. Hieruit blijkt dat het toepassen van een stiller wegdek op de John F. Kennedylaan doelmatig wordt bevonden. Het stiller wegdek dient derhalve op basis van de doelmatige afweging te worden toegepast. De praktische- en financiële gevolgen met betrekking tot de realisatie hiervan dienen te worden afgestemd met de gemeente.

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met de documenten 'Hogere Waarden Beleid Geluid' d.d. maart 2010 en 'het gemeenteblad Beleidsregels hogere waardenbeleid geluid' d.d. 17 juli 2018 van de gemeente Eindhoven.

De realisatie van dubbele deklagen B ter plaatse van de John F. Kennedylaan hebben te grote praktische- en financiële gevolgen en zijn daarom niet realistisch als oplossing voor dit plan. Voor de volledigheid is hieronder het gemeentelijk geluidbeleid besproken voor zowel de situatie met het huidige wegdek als de situatie waarin het wegdek gewijzigd wordt.

In de bestaande situatie geldt voor gebouw A en B dat de geluidbelasting ten gevolge van de John F. Kennedylaan nergens de in het gemeentelijk geluidbeleid genoemde grenswaarde van 53 dB overschrijdt. Derhalve geldt geen aanvullende voorwaarde tot het creëren van een geluidluwe gevel. De gecumuleerde geluidbelasting overschrijdt nergens de maximale ontheffingswaarde. Voor gebouw C geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van de John F. Kennedylaan de in het gemeentelijk geluidbeleid genoemde grenswaarde van 53 dB ter plaatse van de oostgevel en een gedeelte van de zuidgevel overschrijdt. Derhalve dienen de appartementen welke enkel aan deze gevels zijn gelegen te beschikken over een geluidluwe gevel. Het is binnen de in bijlage 1 (van het akoestisch onderzoeksrapport in Bijlage 13) opgenomen plattegronden mogelijk een geluidluwe gevel te creëren door de inpandige balkons behorende bij deze appartementen afsluitbaar uit te voeren. Hierdoor wordt er ter plaatse van het balkon een geluidluwe buitenruimte gecreëerd met daaraan liggend geluidluwe gevels. Bij toepassing van de juiste materialen en maatregelen (conform een aanvullende berekening) wordt het geluidsniveau ter plaatse van het balkon gewaarborgd. Een andere mogelijkheid is het toepassen van SilentAir gevelschermen (zie bijlage 6 van het akoestisch onderzoeksrapport in Bijlage 13). Hiermee wordt de geluidbelasting lokaal gereduceerd tot de voorkeursgrenswaarde. Bij toepassing van SilentAir wordt geadviseerd in overleg te treden met de gemeente. De gecumuleerde geluidbelasting overschrijdt nergens de maximale ontheffingswaarde.

In de situatie na wijziging van het wegdek ter plaatse van de John F. Kennedylaan geldt dat de geluidbelasting nergens de in het voornoemde geluidbeleid genoemde waarde van 53 dB overschrijdt. Derhalve geldt geen aanvullende voorwaarde tot het creëren van een geluidluwe gevel. De gecumuleerde geluidbelasting overschrijdt de maximale ontheffingswaarde op geen van de gevels van onderhavig plan.

Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de appartementen een aanvullend onderzoek nodig ter bepaling van de geluidswering van de gevels. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.

4.3.3 Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet in de zone van een spoorweg.

4.3.4 Industrielawaai

Het plangebied ligt niet in de zone van een industrieterrein.

4.3.5 Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op enige afstand (circa 6,3 km) van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militaire luchthaven met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). De Wet luchtvaart regelt het gebruik van luchtvaartuigen en luchtvaartterreinen in Nederland. De wet voorziet in regels over besluitvorming en normen voor alle luchthavens. Op basis van deze wet is voor luchthaven Eindhoven een luchthavenbesluit vastgesteld.

De Wet luchtvaart regelt onder andere dat grenswaarden moeten worden vastgesteld voor de maximaal toegelaten geluidbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen. Deze geluidsbelasting wordt uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). De nadere regelgeving over de geluidsbelasting staat in het Besluit militaire luchthavens. De grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor het burgerluchtverkeer en voor het militaire luchtverkeer is in beginsel 35 Ke. Deze grenswaarde geldt voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen (art. 1 Besluit militaire luchthavens jo artikel 1.1 Bouwbesluit 2012) en voor standplaatsen en ligplaatsen.

De ligging van de Ke contouren is opgenomen in het luchthavenbesluit Eindhoven. In bijlage 7 is de 35 Ke contour voor het militaire luchtverkeer aangewezen en in bijlage 8 de contour van het commercieel burgerluchtverkeer. De cumulatieve Ke contouren staan in bijlage 3. De 35 Ke contour is tevens in het Barro en Rarro verwerkt. Hierbinnen zijn geen geluidsgevoelige objecten (woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede standplaatsen en ligplaatsen) toegestaan. Het plangebied ligt niet binnen deze geluidszone. Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

verplicht

Figuur 4.3: Cumulatieve Ke-contouren luchthaven Eindhoven (Bron: Luchthavenbesluit Eindhoven)

Conclusie

Het aspect 'Geluid' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Planbeschrijving en toetsing

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 160 woningen. Daarmee blijft de ontwikkeling ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen. Een dergelijke ontwikkeling kan worden gezien als een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de John F. Kennedylaan. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2030 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2030; 19,4 µg/m³ voor NO2, 17,1 µg/m³ voor PM10 en 8,7 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,1 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.

4.5.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Het plangebied
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.

Inrichtingen
De twee benzinestations leveren geen LPG, waardoor de richtafstand slechts 30 meter is. Het plangebied ligt op ruim voldoende afstand.

Transport
Het plangebied ligt dicht tegen de John F. Kennedylaan. Deze transportroute is niet vermeld in de Regeling Basisnet, maar is door de gemeente Eindhoven wel opgenomen in de rapportage “Transport gevaarlijke stoffen door de gemeente Eindhoven – actualisatie van het onderzoek naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven” vastgesteld in 2010. Hierin wordt aangegeven dat de John F. Kennedylaan niet over een plaatsgebonden risico beschikt, maar wel over een invloedsgebied. Het plan ligt binnen dit invloedsgebied.

Buisleidingen
niet van toepassing

4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

Op circa 135 en circa 300 meter afstand liggen benzinestations zonde LPG langs de John F. Kennedylaan. Deze hebben een richtafstand van 30 meter. Het plangebied ligt op ruim voldoende afstand.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen (minder dan 50 woningen, waarbij de woningen niet specifiek bedoeld zijn voor een hulpbehoevende of minderjarige doelgroep) binnen 200 meter van de lokale wegen de standaard verantwoording groepsrisico geldt. Aangezien het plan 157 appartementen betreft moet advies te worden ingewonnen bij de Veiligheidsregio. Dit advies is verwerkt in standaard verantwoording groepsrisico.

verplicht

Figuur 4.4: Risicobronnen externe veiligheid (Bron: Visie Externe Veiligheid Eindhoven)

4.5.3 Overige wet- en regelgeving

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van het Basis Net.

4.5.4 Standaard verantwoording groepsrisico

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Op basis van de beleidsregels dient er voor de woonfuncties met vijf woonlagen of meer binnen 3 minuten na het ter plaatse zijn van de tankautospuit(en) een bluscapaciteit beschikbaar te zijn van 60 m3/uur. Middels de bestaande projectering van de ondergrondse brandkranen wordt hieraan voldaan. Daarnaast wordt het plangebied op dit moment ontsloten via de Generaal Marshallweg. Deze weg sluit aan op de Europalaan, de Pastoriestraat, de Marconilaan en de Tilburgseweg, die vervolgens aansluit op het verdere wegennetwerk van Eindhoven, zoals de N2. Dit biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk kom de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie worden woningen gerealiseerd. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van aanwezige (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

4.5.5 Conclusie

Uit de standaard verantwoording van het groepsrisico komt naar voren dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet verslechten en wordt als aanvaardbaar gezien. Het aspect 'Externe Veiligheid' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.

  1. CO2 reductie

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. De gemeenteraad heeft in het Klimaatplan 2021-2025 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

1A) Aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.

1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

1C) warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

1D) duurzame energie opwekking

Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.

2 Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

2A) duurzame materialen

Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.

2B) geen afval

In 2030 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

2C) flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

2D) deeleconomie/ as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.

3) Natuur

Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?

3A) biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.

3B) oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.

4. Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

4A) Klimaatadaptatie

Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

4B) gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte

4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen

We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.

Specifiek Eindhovens

Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.6.1 Planbeschrijving

In het planvoornemen wordt bijgedragen aan duurzaamheid door:

  • 1A: Aardgasloos te verwarmen. Hierdoor wordt aangesloten bij de rest van de Generalenbuurt die is aangewezen als Proeftuin Aardgasvrije Wijken.
  • 1C: warmte- en energiebesparing
  • 2: Een te selecteren sloopbedrijf zorgt voor een tweede leven voor bouwmaterialen uit de te slopen rijwoningen.
  • 3A: Bestaande bomen worden zoveel mogelijk ingepast in de nieuwe ontwikkeling. Te kappen bomen worden gecompenseerd of terug geplant in het plangebied.
  • 3B: Het aandeel groen wordt vergroot.
  • 4A: Oppervlakte verharding neemt af.
  • 4B: Gezonde lucht, bodem, water, geluid en externe veiligheid zijn in voorliggende toelichting onderbouwd. In het openbaar toegankelijk groengebied worden wandelpaden aangelegd.
  • 4C: De bewoners worden via een participatieproces betrokken. XX

4.7 Bodem

Voor een groot deel van het plangebied is bodemonderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn te lezen in paragraaf 4.7.1. Na sloop van de huidige bebouwing zal aanvullend bodemonderzoek worden verricht ter plekke van de gesloopte bebouwing.

PFAS

Volgens de notitie 'Aanvulling bodemkwaliteitskaart gemeente Eindhoven voor PFAS-verbindingen en grondstromenbeleid PFAS-houdende grond', is PFAS voor een groot gedeelte van het Eindhovens grondgebied geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen. Mocht voor de herontwikkeling van de locatie grond afgevoerd moeten worden dan is onderzoek naar PFAS noodzakelijk voor de afvoer van de grond.

verplicht

Figuur 4.5: Schone bodem ter plaatse van plangebied (Bron: Atlas van de grond Eindhoven)

NGE's

Gemeente Eindhoven beschikt over kaarten met de gebieden die verdacht zijn op het voorkomen van nge’s (niet gesprongen explosieven). In deze gebieden dient voorafgaand aan grondverzet explosieven onderzoek uitgevoerd te worden, in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse (PRA) of een detectie onderzoek. Wanneer op basis van onderzoek nge’s worden aangetroffen worden deze geruimd.

Deze ontwikkeling valt buiten deze verdachte gebieden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

verplicht

Figuur 4.6: Geen niet gesprongen explosieven in het plangebied (Bron: Atlas van de grond Eindhoven)

4.7.1 Resultaten bodemonderzoek

Aangezien een deel van het grondgebied van bestemming zal veranderen: van groen of verkeer naar wonen, dient de bodem onderzocht te worden. Er is een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in de bodem uitgevoerd. Zie Bijlage 14 voor het gehele rapport. Hieronder staat de samenvatting en de conclusies.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk ziltig, zeer fijn tot matig grof zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak tot matig gley- en oerhoudend. De ondergrond bestaat plaatselijk uit sterk zandige klei en vanaf 3,0 m -mv uit zwak tot sterk zandig leem.

Zintuiglijk zijn over de gehele onderzoekslocatie in de bovengrond in diverse gradaties bijmengingen met baksteen, puin, slakken en beton waargenomen.

Tijdens uitvoering van het veldwerk is ter plaatse van asbestinspectiegaten A06, A10 en A19 in de grove fractie (> 20 mm) asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen.

Verkennend bodemonderzoek NEN 5740

Op basis van het milieuhygienisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een “verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig” (VED-HE).

Analytisch is de zwak puinhoudende bovengrond op het noordwestelijke deel van de onderzoekslocatie (MMA1) licht verontreinigd met PCB. De zwak puin-, slakken-, en asbesthoudende bovengrond op het zuidwestelijke deel van de onderzoekslocatie (MMA2) is licht verontreinigd met cadmium, koper, lood, zink, PCB en PAK. De zwak tot matig puinhoudende bovengrond ter plaatse van diverse siertuinen (MMA3) is licht verontreinigd met cadmium, lood, zink, minerale olie en PCB en matig verontreinigd met PAK. Na uitsplitsing bleek de bovengrond ter plaatse van boring/gat A14 en A18 licht verontreinigd met PAK en de bovengrond ter plaatse van boring/gat A24 matig verontreinigd met PAK. De zwak baksteenhoudende bovengrond ter plaatse van het zuidelijke deel van de onderzoekslocatie (MMA5) is licht verontreinigd met lood en zink. De zwak baksteen-, zwak beton- en zwak asbesthoudende bovengrond ter plaatse van de met tegels- en klinkers verharde delen van de onderzoekslocatie (MMA6) is licht verontreinigd met zink, minerale olie, PCB en PAK. De zwak baksteenhoudend bovengrond ter plaatse van de Generaal Smissaertstraat (MMA7) en de zintuiglijk schone ondergrond (MMA4 en MMA8) zijn niet verontreinigd.

Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met zink.

Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707

Op basis van het milieuhygienisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een “verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig” (VED-HE).

Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen.

In de bovengrond ter plaatse van boring/asbestinspectiegat A06, is zintuiglijk (> 20mm) hechtgebonden asbest aangetroffen (7,9 gram, hechtgebonden, chrysotiel, 10-15%). Analytisch is in de bovengrond ter plaatse van boring/asbestinspectiegat A06 in de fijne fractie (< 20mm) een gewogen asbesthalte van <0,3 mg/kg d.s. aangetoond. Het berekende asbest gehalte ter plaatse van boring/asbestinspectiegat A06 bedraagt 15,3 mg/kg d.s.

In de bovengrond ter plaatse van boring/asbestinspectiegat A10, is zintuiglijk (> 20mm) niet hechtgebonden asbest aangetroffen (1,9 gram, chrysotiel, 30-60%). Analytisch is in de bovengrond ter plaatse van boring/asbestinspectiegat A10 in de fijne fractie (< 20mm) een gewogen asbesthalte van <0,5 mg/kg d.s. aangetoond. Het berekende asbest gehalte ter plaatse van boring/asbestinspectiegat A10 bedraagt 19,7 mg/kg d.s.

In de bovengrond ter plaatse van boring/asbestinspectiegat A19, is zintuiglijk (> 20mm) hechtgebonden asbest aangetroffen (11,7 gram, hechtgebonden, chrysotiel, 2-5%). Analytisch is in de bovengrond ter plaatse van boring/asbestinspectiegat A19 in de fijne fractie (< 20mm) een gewogen asbesthalte van <0,3 mg/kg d.s. aangetoond. Het berekende asbest gehalte ter plaatse van boring/asbestinspectiegat A19 bedraagt 7,2 mg/kg d.s.

Ter plaatse van de overige boringen/asbestgaten is zowel in de grove fractie (> 20mm) als de fijne fractie (< 20mm) geen asbest aangetoond.

Het berekende gehalte asbestgehalte overschrijdt voor geen van de boringen/asbestgaten de interventiewaarde en/of de helft van de interventiewaarde.

Conclusie

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van de lichte tot plaatselijk matige verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader bodemonderzoek en/of nader onderzoek asbest in bodem.

Algemeen

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie” of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

4.8 Natuur

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2023 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.

4.8.1 Wet natuurbescherming

De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.

Gelijktijdig met de in werkingtreding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo zijn een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.

Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.

Houtopstanden

De regeling zoals die was vervat in de voormalige Boswet is grotendeels ongewijzigd overgenomen in de Wnb en is gericht op het behoud van het bosareaal en is van toepassing op alle bossen en houtopstanden buiten de door de gemeenteraad in dat kader vastgestelde grenzen van de bebouwde kom, die een grotere oppervlakte beslaan dan 1000 m2 en op rijbeplantingen van meer dan 20 bomen. De begrenzing van de bebouwde kom als bedoeld in artikel 4.1 Wnb hoeft niet samen te vallen met de bebouwde kom in het kader van de wegenverkeerswet. De op grond van de Boswet vastgestelde bebouwde kom grens blijft ook onder de nieuwe Wnb gelden totdat deze opnieuw wordt vastgesteld. Naar verwachting zal de gemeenteraad in 2017 een nieuwe grens vaststellen. Op onderdelen zal die afwijken van de huidge begrenzing.

verplicht

Figuur 4.7: Kaart: grens bebouwde komals bedoeld in de (toenmalige) Boswet

De Wnb (artikel 4.1) vindt geen toepassing als het gaat om onder andere:

  • houtopstanden op erven en tuinen
  • windschermen langs boomgaarden
  • wegbeplantingen en eenrijige beplanting van populier of wilg op of langs landbouwgronden en waterwegen
  • fruitbomen
  • naaldbomen (bedoeld als kerstbomen niet ouder dan 20 jaar)
  • kweekgoed.

Voor het (doen) vellen van een houtopstand (geheel of gedeeltelijk) die onder de Nbw valt, moet eerst een melding bij gedeputeerde staten worden ingediend. Verder moet de eigenaar (of degene die een beperkt genotsrecht heeft op de grond) er voor zorgdragen dat binnen drie jaar nadat tot velling is overgegaan het betreffende perceel opnieuw en op bosbouwkundig verantwoorde wijze is herplant. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen teneinde de herplantplicht uit te voeren op een ander perceel dan het perceel waar de velling heeft plaatsgevonden.

Artikel 4.6 Wnb verklaart provincies en gemeenten niet bevoegd om op grond van andere aan hen toegekende bevoegdheden regels te stellen ter bescherming van buiten de grenzen van de bebouwde kom gelegen houtopstanden. De gemeente is (ingevolge het bepaalde in 2e lid van dit artikel) nog wel bevoegd om regels te stellen ter bescherming van de hieronder opgesomde houtopstanden, mits die geen deel uitmaken van een bij het Bosschap geregistreerde bosbouwonderneming:

  • houtopstanden van meer of minder dan 1000 m2 op erven en tuinen;
  • houtopstanden van minder dan 1000 m2 - voor zover die bestaan uit:
    1. fruitbomen (al dan niet hoogstam), geknotte populieren of wilgen en windschermen rond boomgaarden
    2. naaldbomen (kerstbomen) niet ouder dan 20 jaar
    3. kweekgoed
    4. wegbeplantingen bestaande uit populieren of wilgen of beplanting lang waterwegen of eenrijige beplantingen langs landbouwgronden;
  • rijbeplantingen van minder dan 20 bomen;
  • te dunnen houtopstanden al dan niet groter dan 1000 m2 of rijbeplantingen van al dan niet meer dan 20 bomen;
  • beplantingen al dan niet groter dan 1000 m2 bestaande uit populieren, wilgen, essen of elzen die zijn aangelegd na 1 januari 2013 en zijn bedoeld voor productie van houtige biomassa en mits die eens per 10 jaar worden geoogst en bestaan uit tenminste 10.000 stoven per hectare per aaneengesloten, niet door onbeplante stroken van meer dan 2 meter breed doorsneden, beplantingseenheid.

Ten aanzien van de houtopstanden die voldoen aan de hierboven beschreven uitzonderingscriteria en waarvan de instandhouding vanuit landschappelijk of cultuurhistorisch oogpunt van belang wordt geacht zal in het bestemmingsplan in een daartoe strekkende regeling worden voorzien.

Wnb en onderscheid in gebieden

De Wnb gaat uit van vijf gebiedssoorten te weten: Natura 2000-gebieden, het Natuur Netwerk Nederland, bijzondere nationale natuurgebieden, nationale parken, bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen. De Wnb verplicht tot het tot stand brengen van het Natuur Netwerk Nederland en tot het aanwijzen van Natura 2000-gebieden, die beide van cruciaal belang zijn voor het nakomen van de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn.

De provincies kunnen voor de bescherming van het Natuur Netwerk Nederland, de bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen zorg dragen door die gebieden op te nemen in de provinciale ruimtelijke verordeningen door daarin te bepalen dat die in de door de gemeente vast te stellen bestemmingsplannen dienen te worden beschermd. Voor de Natura 2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden voorziet de Wnb zelf in verschillende beschermingsregimes, waaronder een vergunningenregime, een toetsingsregime voor (bestemmings)plannen aan de zorgplicht, het programma en het beheerplan. Het aanwijzen van andere soorten natuurgebieden is op grond van deze Wnb niet uitgesloten.

In Nederland waren 64 gebieden aangewezen tot 'beschermd natuurmonument' als bedoeld in de NBW1998. Die status is komen te vervallen door de inwerkintreding van de Wnb per 1 januari 2016. Op grond van de Wnb is het ook niet meer mogelijk om gebieden aan te wijzen teneinde te voldoen aan internationale verplichtingen en komt de beschermde status ook van die gebieden te vervallen. In Nederland betreft dit 49 gebieden (wetlands) die tevens de status van Natura 2000-gebieden bezitten. Daarom blijft de wettelijke bescherming hiervan gewaarborgd. De bevoegdheid om gebieden aan te wijzen teneinde te voldoen aan internationale verplichtingen, mits die hun grondslag vinden in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, blijft nog wel mogelijk.

Artikel 1.12, lid 2 Wnb ziet op het tot stand brengen en het in stand houden van het Natuur Netwerk Nederland. Dit netwerk stond voorheen bekend onder de benaming 'Ecologische hoofdstructuur (EHS)'. Het Natuur Netwerk Nederland is zowel voor de soortenbescherming als voor de gebiedsbescherming van belang. In het Natuurpact zijn de afspraken vastgelegd tussen de rijksoverheid en de provincies over de omvang van het netwerk. De gebieden die tot dit netwerk behoren zijn inmiddels door de provincies als zodanig aangewezen. Deze gebieden gelden op grond van het overgangsrecht, (artikel 9.11 Wnb) als gebieden die behoren tot het natuurnetwerk Nederland.

Zowel de Wnb als het Barro bevatten bepalingen die gericht zijn op de aanwijzing en de bescherming van het Natuur Netwerk Nederland. Opgemerkt moet worden dat deze regelingen niet eenduidig zijn als het gaat om het bestuursorgaan dat bevoegd is om tot aanwijzing te besluiten.

Uitgangspunt voor bestemmingsplannen waarin gebieden zijn begrepen die behoren tot het Natuur Netwerk Nederland is dat deze geen mogelijkheden mogen bieden voor ruimtelijke ontwikkelingen die (per saldo) een significante aantasting tot gevolg hebben van de wezenlijke waarden en/of kenmerken en/of een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden en/of van de samenhang tussen die gebieden. Alleen als sprake is van een groot openbaar belang én er geen reële alternatieven zijn én mits de negatieve effecten worden gecompenseerd kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.

Provincies en gemeenten zijn voorts bevoegd om het beschermingsregime verder te laten reiken dan de gebieden die behoren tot dit netwerk. Het gaat dan om ingrepen die weliswaar buiten die gebieden plaatsvinden maar die wel gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke waarden en kenmerken ervan. Ook al is een dergelijk aanvullend beschermingsregime niet van kracht dan nog dient een ruimtelijke ingreep die plaatsvindt buiten de begrenzing van het natuurnetwerk beoordeelt te worden of die zich al dan niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening.

2.2 Bijzondere provinciale natuurgebieden en bijzondere provinciale landschappen

Gedeputeerde staten zijn op grond van artikel 1.12, 3e lid Wnb bevoegd om gebieden die niet tot het Natuur Netwerk Nederland behoren aan te wijzen als bijzonder provinciaal natuurgebied of als bijzonder provinciaal landschap. Immers ook buiten het Natuur Netwerk Nederland komen gebieden voor met natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inbegrip van hun cultuurhistorische kenmerken, die bijzonder zijn en die bijdragen aan hetgeen Nederland mooi en authentiek maakt. Als een provincie een dergelijk gebied van provinciaal belang acht en bijzonder beschermingswaardig vindt, kan het worden aangewezen als bijzonder provinciaal natuurgebied of bijzonder provinciaal landschap.

2.3 Nationale parken

Artikel 8.3 Wnb bepaalt dat gedeputeerde staten de minister van EZ kunnen verzoeken gebieden als 'nationaal park' aan te wijzen. In Nederland gaat het om een twintigtal van dergelijke gebieden die die status al hadden op grond van de Regeling aanwijzing nationale parken. Die status blijft ook ingevolge de Wnb onverkort van kracht. De Nbw voorziet niet in bescherming van nationale parken. Provincies zijn zelf verantwoordelijk voor de bescherming en het beheer daarvan. Zij kunnen de benodigde bescherming bieden onder andere door gebruik te maken van de mogelijkheden die de Wro biedt.

Maakt een nationaal park deel uit van een Natura 2000-gebied of van het Natuur Netwerk Nederland dan is de beschermingsregeling die geldt voor die specifieke gebieden vantoepassing. De gebieden die al zijn aangewezen tot nationaal park maken allemaal al deel uit van het Natuur Netwerk Nederland. Het door de minister van EZ vastgestelde Programma Nationale Parken de daarvan deel uitmakende standaard streeft ‘Nationale Parken nieuwe stijl’ na waar integratie van natuur en sociaal economische ontwikkeling centraal staat. Het is niet uitgesloten dat dit programma wijziging brengt in de omvang van die gebieden of in het aantal nationale parken.

2.4 Bijzondere nationale natuurgebieden

Met uitzondering van Natura 2000-gebieden is de minster van EZ bevoegd om gebieden aan te wijzen tot 'bijzonder nationaal natuurgebied'. Een dergelijke aanwijzing is bedoeld voor gebieden waarvan het aannemelijk is dat die in de toekomst de status van Natura 2000-gebied zullen krijgen en die in afwachting daarvan bescherming behoeven. De voorwaarden/redenen om tot aanwijzing te besluiten zijn opgesomd in artikel 2.11, lid 1 Wnb. Op grond van de Wnb is het mogelijk voor die gebieden een programma vast te stellen dat tot doel heeft de belasting van natuurwaarden te verminderen en de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren. Verder kan het programma voorzien in de aanschrijvingsbevoegdheid, het toegangsbeperkingsbesluit, het treffen van feitelijke behoud- of herstelmaatregelen en in instrumenten ter bescherming van deze gebieden.

2.5 Natura 2000-gebieden

Natura 2000-gebieden worden aangewezen door de minster van EZ. Hij is ook bevoegd om eerder genomen besluiten geheel of gedeeltelijk te wijzigen of in te trekken. Behoudens ingeval het gaat om wijzigingen van ondergeschikte aard dienen de besluiten tot stand te komen met inachtneming van afdeling 3.4 Awb. In het aanwijzingsbesluit dient beschreven te worden voor welke vogel- en habitatsoorten en habitattypen het gebied wordt aangewezen alsmede de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (voor zover nodig ter uitvoering van de Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (voor zover nodig ter uitvoering van de Habitatrichtlijn). In Nederland zijn op grond van de Nbw 1998 163 gebieden aangewezen tot Natura 2000-gebied. Deze aanwijzingsbesluiten zijn ook 'overgenomen' in de nieuwe Wnb. Wel is het zo dat de Natura 2000-gebieden die ingevolge de Nbw 1998 tevens waren aangewezen tot beschermd natuurmonument niet langer bescherming bieden ten aanzien van de doelen die ten grondslag hebben gelegen aan die aanwijzing tot natuurmonument.

3. Beschermingsregimes voor bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden

De Nbw kent een aantal instrumenten die zowel voor de 'bijzondere nationale natuurgebieden' als voor de Natura 2000-gebieden gelden; het betreft:

  • de zorgplicht
  • de mogelijkheid programma's vast te stellen die tot doel hebben de belasting van natuurwaarden te verminderen en de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren
  • de aanschrijvingsbevoegdheid
  • het toegangsbeperkingsbesluit
  • en het treffen van feitelijke behoud- of herstelmaatregelen.

Voor Natura 2000-gebieden staan ook nog de volgende instumenten ter beschikking:

  • het beheer plan
  • het treffen van instandhoudings- en passende maatregelen
  • een vergunningen- en toetsingsregime voor handelingen en projecten die verslechterende of significant verstorende effecten voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben.

3.1 De zorgplicht

Artikel 1.11 Wnb voorziet in de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nagelaten moeten worden of dat maatregelen genomen moeten worden om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Die plicht is niet alleen van belang voor soorten maar ook voor gebieden. De zorgplicht fungeert als vangnet ten opzichte van de bij en krachtens de Wnb gestelde voorschriften. Bestuursrechtelijke handhaving van de zorgplicht is mogelijk in kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen en in situaties waarin er geen concreet voorschrift ter bescherming van de desbetreffende natuurwaarde van toepassing is.

Tabel 4.1

Natuurgebieden in de Wnb Bevoegd gezag Aanwijzing Beschermingsregime / -instrumenten
natuurnetwerk Nederland gedeputeerde staten verplicht Wro
bijzonder provinciaal natuurgebied / landschap gedeputeerde staten kan Wro
Natura 2000-gebied minister EZ verplicht Wnb
bijzonder nationaal natuurgebied minister EZ kan Wnb
nationaal park minister EZ kan geen

3.2 Het programma

Artikel 1.13 Wnb bevat de algemene grondslag voor het vaststellen van programma’s door het rijk of provincies voor de programmatische aanpak van de verbetering van natuurwaarden in Natura 2000-gebieden of de instandhouding van soorten. Een landelijk programma kan bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld terwijl een provinciale verordening de basis moet zijn voor een provinciaal programma. Projecten en/of andere handelingen die zijn beschreven in het programma en die dienovereenkomstig zullen worden gerealiseerd, mogen zonder vergunning (gebieden) en/of ontheffing (soorten) worden uitgevoerd.Ook kan in het programma worden bepaald dat geen vergunning nodig is voor projecten en handelingen mits die een zekere grenswaarde niet overschrijden.

Tegen een besluit tot vaststelling van een programma kan beroep worden ingesteld. Dit beroep moet dan beperkt blijven tot de daarin beschreven projecten en handelingen waarvoor geen vergunning- en/of ontheffingsplicht geldt.

3.3 Het beheerplan

Voor Natura 2000-gebieden dienen door gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen het gebied zich bevindt, beheersplannen te worden vastgesteld die gericht dienen te zijn op het behoud of het herstel van een gunstige staat van instandhouding van de soorten en typen waarvoor het betreffende Natura 2000 gebied is aangewezen.Artikel 2.3 Wnb bepaalt dat in het beheerplan in elk geval de instandhoudingsmaatregelen en de passende maatregelen en het beoogde resultaat daarvan moeten worden beschreven. Hoewel dit niet expliciet in de wet is bepaald kan het beheerplan ook gericht zijn op de soortenbescherming. In het beheerplan kunnen projecten en andere handelingen worden beschreven waarvoor dan geen (Natura 2000) vergunningplicht of soortenontheffingsbesluit meer nodig is.Met de (tijdige) uitvoering van de in het beheerplan beschreven instandhoudings- en passende maatregelen zijn de besturen belast die daarmee hebben ingestemd. De op grond van de Nbw 1998 vastgestelde beheerplannen worden beheerplannen als bedoeld in de Wnb en blijven van kracht totdat de daaraan gekoppelde geldigheidsduur is verstreken.

3.4 De aanschrijvingsbevoegdheid, het toegangsbeperkingsbesluit en het treffen van feitelijke maatregelen

Gedeputeerde staten zijn op grond van artikel 2.4 Wnb bevoegd om degene die een handeling verricht of het voornemen daartoe heeft te verplichten informatie te verstrekken, de nodige preventieve of herstelmaatregelen te treffen, de handeling overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften uit te voeren of de handeling niet uit te voeren of te staken. Deze verplichtingen kunnen bij beschikking of voor bepaalde categorieën van handelingen bij provinciale verordening of bij algemene maatregel van bestuur, worden opgelegd. De bevoegdheid kan niet worden toegepast ten aanzien van projecten en handelingen waarvoor een natuurvergunningplicht geldt.

De Wnb (artikel 2.5) maakt het mogelijk om de toegang tot een Natura 2000-gebied te verbieden of te beperken op grond van een toegangsbeperkingsbesluit. Het uitgangspunt is dat de natuurgebieden zoveel mogelijk toegankelijk zijn voor bezoekers, maar bijvoorbeeld in het broedseizoen kan worden bepaald dat het gebied waar vogels broeden niet toegankelijk is.
Verder kunnen feitelijke maatregelen worden getroffen in zowel Natura 2000-gebieden als ook gronden die daarbuiten zijn gelegen, mits die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor die Natura 2000-gebieden nodig zijn.

3.5 De natuurvergunning

Zowel op grond van de Wnb als de Wabo (annex het Bor) is het verboden om zonder vergunning projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die een nadelig of significant verstorend effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. De verhouding tussen de beide wettelijke verboden is geregeld in het Bor. Het in de Wabo/Bor opgenomen verbod is alleen van toepassing als voor de Natura 2000 activiteit tevens een omgevingsvergunning is vereist op een van de andere gronden genoemd in artikel 2.1 en artikel 2.2 Wabo èn voor die handeling of dat project geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 Wnb is aangevraagd of verleend. Met andere woorden: voorzien is in het faculatief aanhaken van de Natura 2000 activiteit aan de omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo. Gedeputeerde staten van de provincie waarin het project wordt uitgevoerd of de handeling wordt verricht zijn bevoegd om een natuurvergunning te verlenen, terwijl de minister daartoe bevoegd is in de gevallen genoemd in het Bnb.

Artikel 2.8 Wnb bevat het beoordelingskader voor een vergunning voor een project of voor een andere handeling. Een vergunning voor een project dat significante gevolgen kan hebben wordt uitsluitend verleend nadat blijkens een passende beoordeling zeker is dat het project de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten. Als die zekerheid niet is verkregen, dan kan een vergunning uitsluitend worden verleend indien er geen alternatieven zijn én wanneer dwingende redenen van groot openbaar belang gemoeid zijn met het project én onder de voorwaarde dat de schade wordt gecompenseerd.

Bij de verlening van een vergunning voor andere handelingen dan de hiervoor bedoelde projecten wordt uitsluitend rekening gehouden met de gevolgen die de handeling kan hebben voor een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.

Artikel 2.9 Wnb bevat een opsomming van de uitzonderingen op de vergunningplicht. Het betreft handelingen en projecten die zijn beschreven in en worden verricht overeenkomstig een beheerplan of een programma. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden. Een uitzondering op de vergunningplicht is ook mogelijk krachtens een algemene maatregel van bestuur of provinciale verordening.

3.6 De Natura 2000 plantoets

Plannen die al dan niet in samenhang met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, mogen uitsluitend alleen worden vastgesteld indien blijkens een passende beoordeling zeker is dat die de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zal aantasten. Ingeval die zekerheid niet wordt gekregen en er geen alternatieven bestaan, maar wel sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang dan kan het plan toch worden vastgesteld mits de schade wordt gecompenseerd. Voor plannen geldt als toetsingscriterium 'significante gevolgen' en voor vergunningen 'verslechtering/significante verstoring'.

Onder plannen worden bestemmingsplannen begrepen. Voorzien die plannen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dan zal een zogenoemde voortoets moeten worden gemaakt waarin wordt bezien of op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan significante gevolgen heeft. Zijn die uitgesloten dan is de Wnb niet van toepassing. Kunnen significante gevolgen niet worden uitgesloten, dan dient een passende beoordeling gemaakt te worden. In dat geval geldt op grond van artikel 7.2a Wet milieubeheer tevens dat voor het plan een milieueffectrapport voor plannen wordt gemaakt. De passende beoordeling behoeft geen onderdeel te zijn van de milieueffectrapportage maar mag ook worden uitgevoerd nadat de milieueffectrapportage al is afgerond. Wel dienen beide te zijn afgerond voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

Tabel 4.2

Wnb beschermingsregime bijzonder nationaal natuurgebied Natura 2000-gebied
zorgplicht x x
programma x x
aanschrijvingsbevoegdheid x x
toegangsbeperkingsbesluit x x
feitelijke maatregelen x x
beheerplan x
instandhoudings/passende maatregelen x
vergunningstelsel x
toetsingsregime voor plannen x

In paragraaf 4.8.2 wordt ingegaan op de vraag of het nieuwe bestemmingsplan, in het bijzonder als gevolg van ontwikkelruimte voor dierenhouderijen, siginificante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden.

4. Beroepsmogelijkheden

Tegen besluiten op grond van de Wnb is beroep in twee instanties mogelijk, namelijk beroep bij de rechtbank en vervolgens hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

4.8.2 Toetsing

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied vormt geen onderdeel van een Natura 2000-gebied. De locatie is gelegen op circa 6,4 kilometer van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Leenderbos, Grootte Heide & De Plateaux en circa 8,3 kilometer van het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Strabrechtse Heide & Beuven'.

verplicht

Figuur 4.8: Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied (rood omcirkeld)

Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde onderdeel van Natuurnetwerk Nederland bevindt zich op circa 820 meter.

verplicht

Figuur 4.9: Natuurnetwerk Brabant ten opzichte van plangebied (rood omcirkeld)

Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering van de natuurgebieden kunnen door de afstand worden uitgesloten.

Stikstofdepositie

Voor de ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd naar de gebruiksfase en de realisatiefase. De memo van de stikstofberekening is te lezen in Bijlage 15.

In Bijlage 16 is de stikstofdepositieberekening van de sloop in 2023 te lezen, in Bijlage 17 de berekening van de aanlegfase in 2024 en in Bijlage 18 de berekening van de aanleg- en gebruiksfase in 2025.

Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet boven de 0,00 mol N/ha/jaar uit komt. Hiermee is aangetoond dat het plan, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat ervoor de ontwikkeling geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist.

Soortenbescherming

De wooncorporatie en tevens initiatiefnemer is de afgelopen jaren in de hele Generalenbuurt bezig met renovaties van hun woningen. In 2020 en 2021 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen in de woningen van de wooncorporatie in de Generalenbuurt.

In 2020 waren de huizen aan de Generaal van Nijnattenstraat en de Generaal Smissaertstraat die onderdeel zijn van het plangebied van voorliggend planvoornemen (figuur 4.11). Het gehele rapport inclusief alle vindplaatsen is te vinden in Bijlage 19.

verplicht

Figuur 4.10: Onderzochte woningen in 2020, rood omkaderd zijn de woningen die onderdeel zijn van het plangebied van voorliggend planvoornemen (Bron: Ecologisch vervolgonderzoek 2020 Staro)

In 2021 is onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen in en rondom de woningen aan de Generaal Dibbetslaan, nummer 125 t/m 189 (figuur 4.12). Het gehele rapport inclusief alle vindplaatsen is te vinden in Bijlage 20.

verplicht

Figuur 4:11: De onderzochte woningen aan de Generaal Dibbetslaan (Bron: Ecologisch vervolgonderzoek 2021 Staro)

In tabel 4.3 is een samenvatting per deelgebied opgenomen met de waargenomen beschermde verblijfplaatsen van de onderzoeken van Staro in 2020 en 2021.

Tabel 4.3: Samenvatting aangetroffen beschermde functies (Bron: Natuurtoetst februari 2022 Arcadis)

verplicht

In de Natuurtoets uitgevoerd door Arcadis in februari 2022 is een mitigatie- en compensatieplan voor de vleermuis en de huismus opgesteld. Indien de ontheffing tijdig (uiterlijk september 2022) door het Bevoegd Gezag (ODBN) is verleend, kunnen de activiteiten als volgt plaatsvinden, waarbij rekening wordt gehouden met het toepassen van een fasering van werkzaamheden aan woningblokken met en zonder vastgestelde functies. De werkzaamheden voor de woningblokken zonder vastgestelde verblijfplaatsen voor beschermde soorten kunnen na ontmoediging en vrijgave starten in april 2023, die voor de woningblokken met vastgestelde functies voor beschermde soorten kunnen na ontmoediging en vrijgave in september 2023 starten.

Tabel 4.4: Samenvatting activiteitenplan (Bron: Natuurtoetst februari 2022 Arcadis)

verplicht

In de Natuurtoets van Arcadis worden de tijdelijke voorzieningen voorgesteld aan de Generaal Pattonlaan en aan de Generaal Marshallweg.

verplicht

Figuur 4.12: Tijdelijke voorzieningen in Generalenbuurt (Bron: Natuurtoetst februari 2022 Arcadis)

In Bijlage 22 is de rapportage tijdelijke voorzieningen opgenomen. Hierin staan de exacte locaties van de opgehangen vleermuiskasten.

In Bijlage 23 is de aanvraag ontheffing Wet natuurbescherming (Wnb) opgenomen. De ontheffing is aangevraagd voor de periode van 1 september 2022 tot 1 september 2025 voor de adressen Generaal Dibbetslaan 125 t/m 189 (oneven), Generaal Smissaertstraat 2 t/m 12 (oneven) en Generaal van Nijnattenstraat 65 t/m 77 (oneven).

Op 25 oktober 2022 hebben de Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant besloten ontheffing te verlenen voor het opzettelijk verstoren en het vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen van de gewone dwergvleermuis. Deze ontheffing heeft het kenmerk Z/169859.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het bestemmingsplan IV Woensel buiten de Ring I 2017 (Gen. van Nijnattenstraat-Gen. Dibbetslaan) bevindt zich in stedelijk gebied. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.2 Provinciaal beleid

5.2.3 Beleid Waterschap

5.2.4 Gemeentelijk beleid

5.2.5 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Eindhovense Klimaattoets

Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.

5.3.1 Klimaatadaptiebeleid

In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.

De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:

  • Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
  • Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
  • Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.

Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.

5.3.2 Waterbergingsnorm

5.3.3 Toelichting rekentool

De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.

De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.

5.4 Beschrijving Watersysteem Plangebied

Onderstaand dient per plan bekeken en beoordeeld te worden door de afdeling Water.

5.4.1 Checklist watersysteem

Tabel 5.1

Checklist Watersysteem
Hoofdwatergang cq open water Nee
zijwatergang Nee
Keurgebied binnen plangebied? Nee
Binnen 25-100 jaarszone? Nee
Binnen boringsvrije zone? Nee
Ecologische verbindingszone? Nee
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? Nee
Attentiegebied EHS Nee
Rioolwatertransportleiding Ja
Waterschap gemaal Nee
Landelijke afvoernorm binnen plangebied 1,33 l/s/ha
Verdachte/verontreinigde locaties? Nee
Infiltratie praktisch mogelijk? Ja
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid Nee

5.4.2 Oppervlaktewater

Momenteel is er geen oppervlaktewater aanwezig in of nabij het plangebied. Al het regenwater dat in de omgeving van het plangebied valt verdwijnt grotendeels in het gemengde rioleringstelsel van Eindhoven.

5.4.3 Verharding

Het plangebied is momenteel deels bebouwd.

5.4.4 Bodemopbouw

De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen.

5.4.5 Grondwater

In het plangebied bevinden zich momenteel geen peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar.

5.4.6 Regenwater

Het regenwater dat op daken en wegen valt, stroomt overwegend af naar de riolering. De riolering in dit gebied is overwegend gemengd uitgevoerd waardoor regenwater samen met afvalwater naar de zuivering wordt afgevoerd. Overig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem.

5.4.7 Afvalwater

Alle panden in de omgeving van het plangebied zijn aangesloten op het vuilwaterriool dat afvoert naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie.

5.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem

5.5.1 Verharding

verplicht

Figuur 5.1: Oppervlakte plangebied (Bron: KAWBijlage 1)

Het plangebied betreft in totaal 11.010 m2. In figuur 5.2 staat de ingevoerde rekentool waterbergingsopgave weergegeven. De rekentool resulteert in een nog te realiseren waterbergingsopgave van 38,6 m2.

verplicht

Figuur 5.2: Rekentool waterbergingsopgave, gemaakt op 11-11-2022

5.5.2 Berging

De waterbergingsopgave wordt behaald door groene daken met een substraatberging van 5 millimeter over een oppervlakte van 1.342,5 m2, een wadi van 20 m3, 6 nieuwe bomen, 30 stuks faunavoorziening en 6 regentonnen.

verplicht

Figuur 5.3: Waterhuishoudkundige aspecten (Bron: KAWBijlage 1)

5.5.3 Oppervlaktewater

In de omgeving bevinden zich geen oppervlaktewateren. Met de beoogde ontwikkeling worden geen watergangen gedempt of gewijzigd.

5.5.4 Waterkwaliteit

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken.

Bij de inrichting-, bouw- en beheerfasen worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater moet tot een minimum beperkt worden.

5.5.5 Advies / overleg Waterschap

Onderhavig planvoornemen wordt in het kader van de watertoets voorgelegd aan het waterschap.

5.6 Conclusie

De laagst gelegen bergende voorziening (in dit geval de wadi) is het enige aansluitpunt voor de riolering van het plangebied. Verder worden géén uitlogende materialen gebruikt die in aanraking komen met hemelwater. Het aspect waterhuishouding vormt géén belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "IV Woensel buiten de Ring I 2017 (Gen. van Nijnattenstraat-Gen. Dibbetslaan)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. DeInleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In"Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan kan worden onderzocht of de regels op andere wijze aanknopingspunten voor een definitie bevatten. Die kunnen volgen uit de toelichting bij de regels en/of uit de systematiek van de regels zelf. Ontbreken dergelijke aanknopingspunten dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik . In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.

Bestemming `Groen” (Artikel 3)

In de bestemming `Groen´ is openbaar toegankelijk. Naast de groenvoorziening wordt de parkeervoorziening ook in deze bestemming geregeld. Er is ruimte voor waterbergende voorzieningen, nutsvoorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie.

Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied” (Artikel 4)

Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het verkeer van en naar de parkeerterreinen.

Bestemming `Wonen” (Artikel 5)

Deze bestemming is gelegd op het privéterrein met daarbinnen de woongebouwen, de parkeerplaatsen en het omliggende groen.

verplicht

Figuur 6.1: Privé terrein (Bron: KAWBijlage 1)

In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn voorzieningen voor de opwek van duurzame energie toegestaan.

Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

Dubbelbestemming `Waarde - Archeologie 5´ (Artikel 6)

Deze bestemming geldt voor die delen in het plangebied, waarbij bij bepaalde ingrepen eerst nader archeologisch onderzoek vereist is. Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige waarden optimaal beschermd worden.

Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de Parkeren en deAlgemene afwijkingsregels.

Parkeren

De regeling voor parkeren heeft betrekking op fiets- en autoparkeren.

Partiële herziening inzake parkeernormen
Met dit artikel werken de geldende Actualisatie Nota Parkeernormen (2019) en de Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen concreet door in de bestemmingsplannen waarop de regeling van toepassing is. Indien dit beleid op enig moment wordt gewijzigd, wordt van de gewijzigde regeling uitgegaan. Hierdoor is de regeling 'dynamisch', in die zin dat een bestemmingsplan niet hoeft te worden herzien als het beleid wijzigt.

In bijzondere gebieden of situaties kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van de regeling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

Verder kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Voorwaardelijke verplichting waterberging

In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt.

Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.

De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl. De rekentool is dynamisch van aard, dat wil zeggen dat deze kan worden aangepast.

Bestaande situaties gesplitste woningen

Voor de bedoelde bestaande situaties zoals in dit bestemmingsplan geregeld in de begrippenlijst gaat het uitsluitend om legale bestaande gevallen op grond van het bestemmingsplan en niet om bestaande legale gevallen op basis van de huisvestingswet en/of - verordening. Hierdoor worden de bestaande legale situaties op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan (en situaties die beschikken over een betreffende vergunning voor planologisch strijdig gebruik), in dit bestemmingsplan ook positief bestemd.

Kamerbewoning en Woningsplitsing

Een woning of een kamergewijs bewoonde woning of woonwagen mag niet worden verbouwd tot meer woningen / woonwagens. Hiermee wordt geregeld dat het in strijd is met het bestemmingsplan als in een woning of woonwagen één of meer woonvoorzieningen (zoals wc, keuken en sanitair) en/of (een) scheidingswand(en) worden geplaatst, waardoor meer woningen of woonwagens ontstaan. Ditzelfde geldt als een kamergewijs bewoonde woning of woonwagen wordt verbouwd tot meer zelfstandige woningen/appartementen/woonwagens.

Een onvrije woning of onvrije etage is een woning waarvan de vertrekken uitkomen op een gemeenschappelijke gang of hal, maar met de beschikking over een eigen keuken, douche en toilet. De vertrekken zijn afsluitbaar. Te denken valt aan woonsituaties waarin voor ieder huishouden per saldo voldoende eigen wezenlijke voorzieningen aanwezig zijn. Een onvrije woning/etage wordt dus ook tot een zelfstandige woonruimte gerekend.

Verder is een regeling opgenomen op grond waarvan inwoning onder bepaalde voorwaarden rechtstreeks wordt toegestaan.

Tot slot is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen op basis waarvan het college omgevingsvergunning kan verlenen indien de verkamering of splitsing niet leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat ter plaatse van en in de omgeving van het betreffende gebouw.

In de overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregelopgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd
    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
  • Gebiedsgericht
    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
  • Risico- en oplossingsgerichte benadering
    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
  • Consequent en doelmatig
    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht
    - Bouwen en Wonen
    - Openbare leefomgeving
    - Bedrijven
  • Gebiedsgericht
    - Pilot Veiligheid en leefbaarheid
    - Actiegebieden
  • Themagericht
    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Omgevingsdiagloog

Op dinsdag 14 juni 2022 heeft de eerste participatieavond plaatsgevonden buiten op het plantsoen aan de Dibbetslaan. Het verslag is te lezen in Bijlage 24. Het was een goede opkomst met naar schatting 60 deelnemers. Er werden veel goede en constructieve vragen gesteld en oplossingen aangedragen. Er hebben zich al een aantal geïnteresseerden gemeld om naar de nieuwe woongebouwen te verhuizen.

In het najaar zal een tweede participatieavond plaatsvinden en zal aan de deelnemers worden getoond wat er gedaan is met alle input.

9.2 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in het Gemeenteblad eind 2022 / begin 2023. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.4 Inspraak

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 9-2-2023 tot en met 23-3-2023 ter inzage gelegen. In die periode is iedereen in de gelegenheid gesteld een reactie ten aanzien van het ontwerp in te dienen.

9.5 Zienswijzen

Op het ontwerpbestemmingsplan heeft de gemeente Eindhoven een zienswijze ontvangen. In deze zienswijze geeft de belanghebbende aan zich zorgen te maken over de toenemende parkeerdruk in de omgeving van het plangebied en over de bezonning op de Trudoflat.

Op basis hiervan is een parkeeronderbouwing uitgevoerd. Deze rapportage staat beschreven in Bijlage 10. Ook is een extra bezonningsstudie uitgevoerd, bijgevoegd in Bijlage 12.

9.6 Ambtshalve Aanpassingen

Naast de aanpassingen naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen zijn ambtshalve aanpassingen doorgevoerd, deze betreffen:

  • Het meest recente archeologische onderzoek Bijlage 7;
  • Marge bouwvlak in verbeelding.

Bijlage 1 Vosp

bijlage 1 VOSP

Bijlage 2 Advies Toetsresultaat Brainport Principes

bijlage 2 Advies toetsresultaat Brainport Principes

Bijlage 3 Rapport Raap 3398 'Het Landschap Onder De Stad'

bijlage 3 Rapport RAAP 3398 'Het landschap onder de stad'

Bijlage 4 Het Landschap Onder De Stad Kb 1

bijlage 4 Het landschap onder de stad KB 1

Bijlage 5 Het Landschap Onder De Stad Kb 2

bijlage 5 Het landschap onder de stad KB 2

Bijlage 6 Het Landschap Onder De Stad Kb 3

bijlage 6 Het landschap onder de stad KB 3

Bijlage 7 Archeologisch Vooronderzoek

bijlage 7 Archeologisch vooronderzoek

Bijlage 8 Parkeerberekening

bijlage 8 Parkeerberekening

Bijlage 9 Parkeeradvies

bijlage 9 Parkeeradvies

Bijlage 10 Parkeeronderzoek

bijlage 10 Parkeeronderzoek

Bijlage 11 Boom Effect Analyse

bijlage 11 Boom Effect Analyse

Bijlage 12 Bezonningsstudie

bijlage 12 Bezonningsstudie

Bijlage 13 Wegverkeerslawaai Onderzoek

bijlage 13 Wegverkeerslawaai onderzoek

Bijlage 14 Verkennend Bodem En Asbest In Bodem Onderzoek

bijlage 14 Verkennend bodem en asbest in bodem onderzoek

Bijlage 15 Memo Aerius Stikstofdepositieberekening

bijlage 15 Memo Aerius stikstofdepositieberekening

Bijlage 16 Stikstofberekening Sloop 2023

bijlage 16 Stikstofberekening sloop 2023

Bijlage 17 Stikstofberekening Aanleg 2024

bijlage 17 Stikstofberekening aanleg 2024

Bijlage 18 Stikstofberekening Aanleg En Gebruik 2025

bijlage 18 Stikstofberekening aanleg en gebruik 2025

Bijlage 19 Onderzoek Vleermuizen, Gierzwaluwen, Huismussen Generalenbuurt 2020

bijlage 19 Onderzoek vleermuizen, gierzwaluwen, huismussen Generalenbuurt 2020

Bijlage 20 Onderzoek Vleermuizen, Gierzwaluwen, Huismussen Generalenbuurt 2021

bijlage 20 Onderzoek vleermuizen, gierzwaluwen, huismussen Generalenbuurt 2021

Bijlage 21 Natuurtoets Generaal Dibbetslaan

bijlage 21 Natuurtoets Generaal Dibbetslaan

Bijlage 22 Tijdelijke Voorzieningen Nestkastjes

bijlage 22 Tijdelijke voorzieningen nestkastjes

Bijlage 23 Aanvraag Ontheffing Wnb Sloop En Nieuwbouw Generaal Dibbetslaan E.o. Eindhoven

bijlage 23 Aanvraag ontheffing Wnb Sloop en nieuwbouw Generaal Dibbetslaan e.o. Eindhoven

Bijlage 24 Participatieverslag 1e Participatieavond 14 Juni 2022

bijlage 24 Participatieverslag 1e participatieavond 14 juni 2022

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan IV Woensel buiten de Ring I 2017 (Gen. van Nijnattenstraat-Gen. Dibbetslaan) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80433-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden-beroep

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Actualisatie Nota Parkeernormen 2019

Nota gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.8 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 beeldbepalende boom

Bomen met een hoge esthetische en belevingswaarde voor de directe omgeving of voor de wijk. De bomen zijn door hun leeftijd, omvang of verschijningsvorm onvervangbaar voor het karakter van de omgeving en vormen bovendien een buitengewoon structurerend element voor de openbare ruimte. Het criterium beeldbepalend zegt tevens iets over de zichtbaarheid.
Een beeldbepalende boom dient voor >50% van de omvang zichtbaar te zijn vanaf openbaar terrein.

1.12 beperkt kwetsbaar object

  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  2. bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  3. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een bevi- inrichting;
  4. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  5. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  6. objecten die met het onder a. tot en met e. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  7. objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.13 Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)

Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.14 bestaand

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

Overgangs- en slotregels

1.17 bijgebouw

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.26 dagrecreatie

Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.

1.27 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.29 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.30 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.31 eengezinswoningen

als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.

1.32 evenementen

een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

1.33 extensief recreatief medegebruik

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.36 gebruiksfunctie

een gebruiksfunctie passend binnen een bestemming waarbij sprake is van een auto- en fietsparkeerbehoefte conform de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).

1.37 geluidgevoelige functies

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.38 geluidgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.39 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.40 gemeentelijke normen windhinder

normen windhinder, gepubliceerd op 4 juni 2020 (gemeenteblad van Eindhoven 2020, nr. 141113) en in werking getreden op 5 juni 2020.

1.41 geprojecteerd (beperkt) kwetsbaar object

nog niet aanwezig (beperkt) kwetsbaar object dat op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan toegestaan is.

1.42 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.43 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.44 hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.45 huishouden

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.46 invloedsgebied

gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.

1.47 inwoning

  1. woonvorm, waarbij de volledig eigenaar/volledig eigenaren van de woning die gedurende de inwoning door hem/hen en eventueel zijn/hun gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meerdere) kamer(s) in gebruik geeft/geven aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon;
  2. woonvorm, waarbij de hoofdhuurder van de woning van een woningcorporatie die gedurende de inwoning door hem en eventueel zijn gezin ten minste één jaar in ongewijzigde samenstelling (behoudens naar algemene maatstaven passende wijzigingen) wordt bewoond, in die woning één (of meer) kamer(s) in gebruik geeft aan maximaal één persoon en maximaal twee minderjarige kinderen van die persoon.

1.48 kamerbewoning

woonvorm - niet zijnde inwoning in de zin van artikel 1.47 - waarbij sprake is van woonruimte die bestaat uit één of meer verblijfsruimten, die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen. De huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren wordt niet als kamerbewoning aangemerkt.

1.49 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.50 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.51 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.52 kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen

bij collegebesluit van 20 april 2021 vastgestelde nadere regels ter uitwerking van de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).

1.53 kwetsbaar object

  1. woningen, niet zijnde:
    1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
    2. bedrijfswoningen;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen;
    3. sociale werkplaatsen, of;
    4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.

1.54 mantelzorg

het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.55 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.56 nevenactiviteiten

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.

1.57 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.58 onzelfstandige woonruimte

woonruimte (kamer) in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privédomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.

1.59 parkeerbalans

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.60 peil

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.61 Revi (Regeling externe veiligheid inrichtingen)

regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Bevi zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan (zoals opgenomen in bijlage 4).

1.62 rijstrook

gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.63 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.64 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.65 verdieping

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.66 voorgevel

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.67 voorgevelrooilijn

De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.68 voorkeursgrenswaarde

de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.69 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.70 waterberging

voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.

1.71 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.72 Wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.73 Wet milieubeheer

Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.74 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.75 wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen

het feitelijk wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen, waarbij geen sprake is van omgevingsvergunningplichtige bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.76 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.77 woongebouw

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. paden;
  4. speelvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. kunstobjecten;
  7. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;

met daarbij behorende:

  1. verhardingen;
  2. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten;
  2. pleinen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft
de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie 5

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' (hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 6.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:

  1. dit in overeenstemming is met de andere ter plaatse geldende bestemming(en); en
  2. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de afwijking de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ).

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 meter, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 meter is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 meter is.
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 centimeter ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  5. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.

Artikel 10 Parkeren

10.1 Bouwregel parkeren

  1. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen 2019' en de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is;
  2. als de onder a. genoemde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

10.2 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

10.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 10.1, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Artikel 11 Parkeren Bij Wijziging Gebruiksfunctie

11.1 Verbod

Als gebruik in strijd met het bestemmingsplan geldt het wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming, indien niet in voldoende mate parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, een en ander volgens de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven zoals vastgesteld op 24 september 2019 en opgenomen in Bijlage 1 bij de planregels.

11.2 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

Artikel 12 Voorwaardelijke Verplichting Waterberging

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Artikel 13 Groenopgave

13.1 Voorwaardelijke verplichting groenopgave

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen staat vast dat wordt voorzien in minimaal 8 m2 aan groenvoorzieningen per toegevoegde woning.
  2. Het gebruiken of (doen) laten gebruiken van de gronden en gebouwen als bedoeld in artikel 5 , is slechts toegestaan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    1. de groenvoorzieningen van 8 m2 groen per toegevoegde woning, zoals bedoeld in lid 1, binnen 1,5 jaar na realisatie van de woningen zijn gerealiseerd, en
    2. de groenvoorzieningen als bedoeld in sub a in stand worden gehouden.
  3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 mogen de gronden en gebouwen als bedoeld in artikel 5 gebruikt worden tot 1,5 jaar na realisatie van de woningen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

14.2 Afwijken

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 14.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 met maximaal 10%.

14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan IV Woensel buiten de Ring I 2017 (Gen. van Nijnattenstraat-Gen. Dibbetslaan).

Bijlage 1 Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)

bijlage 1 Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)

Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bij Wonen

bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen

Bijlage 3 Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, Artikel 2

bijlage 3 Besluit externe veiligheid inrichtingen, artikel 2

Bijlage 4 Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen, Artikel 1b

bijlage 4 Regeling externe veiligheid inrichtingen, artikel 1b

Bijlage 5 Regeling Provinciale Risicokaart, Bijlage I

bijlage 5 Regeling provinciale risicokaart, Bijlage I

Bijlage 6 Hogere Waarden Besluit

bijlage 6 Hogere waarden besluit