KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
2.2 Beschrijving Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.6 Verkeer En Parkeren
3.7 Groen
3.8 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Bodem
4.7 Natuur
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Beleid
5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
6.2 Planmethodiek
6.3 Verbeelding
6.4 Planregels
Hoofdstuk 7 Handhaving
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Samenspraak
Bijlage 1 Bureauonderzoek Archeologie
Bijlage 2 Verkeersveiligheidsaudit So Fietsroute
Bijlage 3 Verkeersveiligheidsaudit So Fietsroute De Run - Htce
Bijlage 4 Aanvulling Verkeersveiligheidsaudit Do Fietsroute
Bijlage 5 Bea
Bijlage 6 Memo Plus Stikstofdepositieberekening
Bijlage 7 Natuurtoets
Bijlage 8 Vervolgonderzoek
Bijlage 9 Nader Onderzoek Ecologie
Bijlage 10 Cultuurhistorisch Onderzoek Uitgevoerd Door Raap (Rapportnr. 3258: 'De Groene Zoom Van Eindhoven - Een Cultuurhistorische Waardenkaart Van Het Buitengebied Van Eindhoven, Alsmede Enkele Groene Delen Van De Bebouwde Kom').
Bijlage 11 Participatieverslag Fietsroute De Run-htce
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur - 1
Artikel 4 Natuur - 2
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Leiding - Leidingstrook
Artikel 7 Waarde - Archeologie 6
Artikel 8 Waarde - Archeologie 7
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie - 2
Artikel 10 Waarde - Ecologische Verbindingszone
Artikel 11 Waarde - Natuur En Landschap
Artikel 12 Waterstaat - Water
Artikel 13 Waterstaat - Waterbergingsgebied
Artikel 14 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 19 Voorwaardelijke Verplichting Waterberging
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
Artikel 21 Slotregel
Bijlage 1 Mitigerende Maatregelen
Bijlage 2 Groenplan
Bijlage 3 Kwalitatieve Beschrijving Groen-/natuurgebieden

Fietspad HTCE - De Run

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 25-02-2025 - geheel in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het verkeers- en vervoerbeleid in Eindhoven en in de regio is erop gericht de vraag naar mobiliteit te faciliteren op een zodanige wijze dat betrouwbare reistijden worden gerealiseerd met behoud van een prettig en gezond leefmilieu. De fiets wordt als een steeds aantrekkelijker alternatief gezien voor de auto. De concurrentiepositie van de fiets wordt onder andere verbeterd door het aanleggen van snelle en comfortabele (regionale) snelfietsroutes. Omdat naast snelheid en comfort ook directheid en veiligheid belangrijke aspecten zijn spreken we bij voorkeur over doorfietsroute. Een van die fietsroutes is de route 'De Run en de High Tech Campus Eindhoven (HTCE)'. Deze fietsroute verbindt het bedrijventerrein De Run met de High Tech Campus via De Run 4200 (Veldhoven), Ulenpas en een route door het gebied de Klotputten (Eindhoven).

Een gedeelte van het beoogde fietspad past niet binnen de geldende bestemmingsplannen van de gemeente Eindhoven. Om het fietspad te kunnen realiseren, dient daarom een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Het Veldhovense deel is in een eerdere fase behandeld en wordt nu door de gemeente Veldhoven verder voorbereid.

verplicht

Situatieschets snelfietsroute HTCE – De Run (rood is traject voorliggend bestemmingsplan, groen is overige route passend binnen geldend bestemmingsplan)

Het bestemmingsplan "Fietspad HTCE-De Run" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het Plangebied

Deze fietsroute verbindt het bedrijventerrein De Run met de High Tech Campus via De Run 4200 (Veldhoven), Ulenpas en een route door het gebied de Klotputten (Eindhoven).

verplicht

Luchtfoto van het plangebied (rood omlijnd)

1.3 Voorgaande Plannen

Het beoogde fietstracé ligt binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld op 22 augustus 2006).

verplicht

Uitsnede Bestemmingsplan Buitengebied (tracégebied globaal met rode lijn)

Het tracé van het fietspad heeft volgens het geldende bestemmingsplan de bestemmingen 'Multifunctioneel Groen (GHS)' en betreft grotendeels een bestaand fietspad. Het bestaande fietspad is ook aangeduid. Echter wijkt het beoogde ontwerp op verschillende plekken af van het huidige tracé en wordt de breedte van het fietspad verbreed van 2,50 m naar 3,50 m.

Daarnaast dragen de gronden de dubbelbestemming 'Beschermingszone natte natuurparel' en de aanduidingen 'Reservering waterberging'.

Momenteel wordt het bestemmingsplan Buitengebied geactualiseerd. Het geactualiseerde bestemmingsplan is op 16 februari 2023 als ontwerp gepubliceerd. Het beoogde fietspad is hierin (vooralsnog) niet meegenomen en doorloopt een aparte procedure.

Daarnaast is een klein gedeelte gelegen binnen bestemmingsplan 'Gestel buiten de Ring 2020'. Het betreft alleen het bestemde fietspad tussen de Hunenborg en Hanevoet/Klotputten. Deze gronden zijn bestemd met 'Groen' en 'Verkeer – Verblijfsgebied' en met de gebiedsaanduidingen 'milieuzone – boringsvrije zone' en 'vrijwaringszone – waterstaatwerk'. Het beoogde fietspad op deze locatie is niet strijdig met het geldende bestemmingsplan (fietspaden zijn binnen 'Groen' en 'Verkeer – Verblijfsgebied' toegestaan, echter is deze voor de volledigheid wel meegenomen, zodat het goed aansluit op de bestaande straat.

verplicht

Uitsnede bestemmingsplan 'Gestel buiten de Ring 2020'. (tracégebied globaal met rood omlijnd)

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 7. Hoofdstuk 8 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

In dit hoofdstuk wordt zowel het gebied waar de ontwikkeling plaats gaat vinden als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Historisch Perspectief

Historie plangebied

In de Klotputten was van oorsprong de landbouw prominent aanwezig met aan de randen natuur. Door de ontwikkeling tot waterwingebied zijn de functies landbouw, waterwinning en natuur verder geïntegreerd en heeft het gebied ook een meer recreatieve functie gekregen.

Wat nu als de Klotputten bekend staat, heette nog in de vroege 20e eeuw De Achterd. Het bestond uit natte heide, die naar het zuiden geleidelijk overging in de veel drogere Neerheide.

verplichtTopografische kaart uit ca. 1900


Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in het Buitengebied. Het plangebied betreft een zone van ongeveer 4 meter breed en circa 1 kilometer lang waarbij in de huidige situatie reeds een fietspad aanwezig is met een breedte van ca. 2,5 meter.

2.2 Beschrijving Toekomstige Situatie

De beoogde fietsroute verbindt het bedrijventerrein De Run met de High Tech Campus via De Run 4200 (Veldhoven), Ulenpas en een route door het groene gebied van de Klotputten (Eindhoven). Het verbeteren van de fietsroute tussen De Run en de HTCE draagt bij aan een verbeterde bereikbaarheid tussen deze beide campussen en van de tussenliggende woongebieden. Daarnaast draagt de verbinding bij aan het stimuleren van het fietsgebruik van de werknemers op de beide campussen en van de bewoners die in nabijheid van de fietsroute wonen. Uitgangspunt bij de realisatie is een verkeersveilige inrichting en vormgeving van de fietsroute en een goede inpassing in deze omgeving. Voor het deel in het gebied Hanevoet geldt als nevendoelstelling van het project de voetpadenstructuur in het natuurgebied te verbeteren.


verplicht

Ontwerptekening fietspad


Bij de uitwerking van het voorlopig ontwerp (VO) zijn o.a. de volgende algemene verkeerskundige uitgangspunten gehanteerd voor het tracé gedeelte binnen het plangebied:

  • Verwachte fietsintensiteiten Ulenpas zijn op basis van de verkeersveiligheidsaudit en prognose door de gemeente in de nieuwe situatie maximaal 4.200 fietsers per etmaal (werkdag) op het drukste deel van de Ulenpas.
  • Om de ontbrekende schakel in de doorgaande looproute tussen de Hunenborg en het gebied Hanevoet/Klotputten te realiseren dient op de Backenhagen een trottoir met 1,80 m breedte te worden gerealiseerd.
  • De breedte van het fietspad wordt verbreed van 2,50 m naar 3,50 m. Dit is de minimale maat voor een dergelijk tweerichtingenfietspad met de verwachte intensiteiten.
  • In het gebied Hanevoet wordt, in afwijking van het VO, een fietspad met breedte van 3,50 m i.p.v. 4,00 m gerealiseerd i.v.m. de natuurwaarden en bomen in het gebied. Ligging is afgestemd op de bestaande ligging van het fietspad, de aanwezige bomen en waterkering (dijkje).
  • Het fietspad in het gebied Hanevoet wordt middels bord G13 aangewezen tot onverplicht fietspad waardoor brom- en snorfietsers en speed pedelecs niet zijn toegestaan op dit gedeelte.
  • Het ontwerp is afgestemd op het behoud van zo veel mogelijk bomen, hiervoor is een bomeneffectanalyse (BEA) uitgevoerd. Waar nodig wordt het fietspad plaatselijk versmald tot 3,50 m om bomen te kunnen behouden.
  • Tussen de Hanevoetvijver en de brug HTCE wordt de ontbrekende wandelpadenstructuur toegevoegd zodat een van het fietspad gescheiden doorlopende looproute ontstaat.


De verbreding wordt in principe uitgevoerd aan de noordzijde van het fietspad omdat dit vanuit het oogpunt van natuurwaarden het meest wenselijk is. Op het gedeelte waar het fietspad verhoogd ligt zal ook het talud verschuiven en wordt er dus grond opgehoogd. De brug over het Afwateringskanaal wordt mogelijk vervangen door een nieuwe brug.

Het verlichtingsplan wordt in de nadere detaillering uitgewerkt door de gemeente Eindhoven en is derhalve op dit moment nog niet beschikbaar. Langs het vrijliggend fietspad door het park langs de recreatieplas komt dynamische verlichting. Deze verlichting heeft ’s avonds en ‘s nachts een heel laag lichtniveau en schakelt naar een hoger lichtniveau als er beweging is.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio’s
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Voorafgaand aan het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is het belangrijk om te bepalen of met het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt en of derhalve de ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde is op de betreffende ontwikkeling. In dit bestemmingsplan gaat het om het realiseren van een fietstracé met een totale lengte van circa 1 kilometer.

Uit jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:448 en ECLI:NL:RVS:2015:2929) is gebleken dat de aanleg van een weg of een busbaan niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.6.1, tweede lid van het Bro. Daarbij heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het volgende afgewogen: "Gelet op de nota van toelichting en de strekking van de regeling die mede gericht is op het tegengaan van leegstand, is de Afdeling van oordeel dat de busbaan, evenals een weg, niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, in samenhang met artikel 1.1.1, aanhef en eerste lid, onder i, van het Bro."

De beoogde fietsroute verbindt het bedrijventerrein De Run met de High Tech Campus. De aanleg van fietspad zal niet zorgen voor leegstand elders. In lijn met de voorgenoemde jurisprudentie kan dan ook worden geconcludeerd dat de aanleg van een fietspad niet als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro kan worden aangemerkt. Een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan dan ook achterwege blijven.


Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hieronder alsnog stilgestaan bij de behoefte aan deze fietsverbinding en de locatiekeuze.

De beoogde fietsroute verbindt het bedrijventerrein De Run met de High Tech Campus. Dit gebied is economisch gezien van groot belang voor Nederland. Het verbeteren van de fietsroute tussen De Run en de HTCE draagt bij aan een verbeterde bereikbaarheid tussen deze beide campussen en van de tussenliggende woongebieden. Daarnaast draagt de verbinding bij aan het stimuleren van het fietsgebruik van de werknemers op de beide campussen en van de bewoners die in nabijheid van de fietsroute wonen. Uitgangspunt bij de realisatie is een verkeersveilige inrichting en vormgeving van de fietsroute en een goede inpassing in deze omgeving. Voor het deel in het gebied Hanevoet geldt als nevendoelstelling van het project de voetpadenstructuur in het natuurgebied te verbeteren.

In Eindhoven worden op verschillende plaatsen snelfietspaden aangelegd. Met de realisatie van dit fietspad zijn beide campussen per fiets nog beter met elkaar verbonden, waardoor de forens naast de auto of het openbaar vervoer voortaan nog een mogelijkheid extra heeft om zich binnen de regio te verplaatsen.

Het fietspad wordt aangelegd door een gebied dat voor een klein gedeelte aangemerkt als Natuur Netwerk Brabant (NNB). De NNB is aangemerkt als natuur van nationaal belang, als onderdeel van Natuur Netwerk Nederland (NNN). Het betreft hierbij het afwateringskanaal tussen de Gender en de Dommel. Het beoogde fietspad zal, net als in de bestaande situatie, middels een brug, over het water geprojecteerd worden. Van aantasting is dan ook geen sprake.

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat onderhavig plan geen belemmering ondervindt als gevolg van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Het plan voorziet in een duurzame verstedelijking.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het Barro bevestigt in juridische zin kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd.

Voor Eindhoven is de 380 Kv-hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in het noorden en deels oosten van Eindhoven. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van Natuurnetwerk Nederland (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNN vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de NNN een provinciaal belang geworden, namelijk Natuurnetwerk Brabant (NNB). Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Het plangebied ligt niet nabij de hoogspanningsleiding. Wel is het plan gelegen nabij de NNB. Hier wordt in paragraaf 3.3.2. nader op ingegaan.

Volgens de kaarten behorende bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen het obstakelbeheergebied van de vliegbasis Eindhoven. Hiervoor gelden verschillende maximum bouwhoogten. Het bestemmingsplan maakt geen dergelijke bouwhoogte mogelijk (waardoor kan worden geconcludeerd dat kan worden voldaan aan het obstakelbeheergebied

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2024 wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

Het verbeteren van de fietsroute tussen De Run en de HTCE draagt bij aan een verbeterde bereikbaarheid tussen deze beide campussen en van de tussenliggende woongebieden. Daarnaast draagt de verbinding bij aan het stimuleren van het fietsgebruik van de werknemers op de beide campussen en van de bewoners die in nabijheid van de fietsroute wonen. Uitgangspunt bij de realisatie is een verkeersveilige inrichting en vormgeving van de fietsroute en een goede inpassing in deze omgeving.

3.3.2 Interim omgevingsverordening

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtstreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.

Binnen het plangebied zijn rechtstreekse regels van toepassing voor grondwateronttrekking. Volgens Kaart 1: Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is het plangebied in zijn geheel aangeduid als 'Diep grondwaterlichaam', 'Waterwinning voor menselijke consumptie' en 'Boringsvrije zone'. Volgens artikel 2.20 van de Interim omgevingsverordening is de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden boven, in of onder een diep grondwaterlichaam. Degene die binnen de Waterwinning voor menselijke consumptie een activiteit verricht waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van het grondwater is verplicht om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen en voor zover deze niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Het verrichten van werkzaamheden in de bodem op een diepte van tien meter of meer onder het maaiveld binnen een Boringsvrije Zone is alleen toegestaan tot de diepte zoals weergegeven op de kaart ( = 70 m). Hiervan is in onderhavig geval geen sprake


Instructieregels voor gemeenten

Dit zijn de regels die voorheen waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De regels zijn gekoppeld aan de aanduidingen die op de verschillende kaarten van de Interim omgevingsverordening zijn opgenomen.

verplichtUitsnede Kaart 6: Instructieregels gemeenten: basiskaart Landelijk gebied

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in een gebied (toepassing van de lagenbenadering) en meerwaardecreatie.

Zorgvuldig ruimtegebruik

Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. In sommige gevallen is uitbreiding mogelijk, wanneer er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt verder in dat toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Ten slotte moeten gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen een bouwperceel worden geconcentreerd.

In paragraaf 3.1.2 is toepassing gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De beoogde fietsroute verbindt het bedrijventerrein De Run met de High Tech Campus. Het verbeteren van de fietsroute tussen De Run en de HTCE draagt bij aan een verbeterde bereikbaarheid tussen deze beide campussen en van de tussenliggende woongebieden. Daarnaast draagt de verbinding bij aan het stimuleren van het fietsgebruik van de werknemers op de beide campussen en van de bewoners die in nabijheid van de fietsroute wonen. Uitgangspunt bij de realisatie is een verkeersveilige inrichting en vormgeving van de fietsroute en een goede inpassing in deze omgeving. Voor het deel in het gebied Hanevoet geldt als nevendoelstelling van het project de voetpadenstructuur in het natuurgebied te verbeteren. Tevens wordt de ligging afgestemd op de bestaande ligging van het fietspad, de aanwezige bomen en waterkering. Zodoende is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

Waarden in het gebied (lagenbenadering)

De lagenbenadering legt de fysieke leefomgeving uit aan de hand van drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het watersysteem en het biotisch systeem. De volgende laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de effecten daarvan. Dit plan voorziet in een gewijzigd tracé van een bestaand fietspad, waardoor de claim op de beschikbare ruimte beperkt blijf. Verderop in hoofdstuk 3 en in de hoofdstukken 4 en 5 komen de verschillende aspecten van de diverse lagen aan de orde. Daaruit blijkt dat deze waarden voldoende bij het plan zijn betrokken.

Meerwaardecreatie

Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat of de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn. Daarnaast kan de fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

De meerwaarde in onderhavig planvoornemen betreft het verbinden van twee naastgelegen campussen met een fietspad, waardoor de forens naast de auto of het openbaar vervoer voortaan nog een duurzame mogelijkheid extra heeft om zich binnen de regio te verplaatsen.

Groenblauwe mantel

Artikel 3.32 Landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel

Lid 1 Een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel:

  1. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken;
  2. stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied;
  3. borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.

Lid 2 De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de aanwezige ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.

Het plangebied is voor een groot gedeelte gelegen binnen de Groenblauwe mantel. Omdat het gaat om een wijziging van een bestaand fietspad en niet om bouwwerken is de aantasting van het landschap miniem. Daar komt bij dat het fietspad zorgt voor een verbetering van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied en de omgeving.

Eén van de punten die specifiek genoemd wordt in de Interim Omgevingsverordening als mogelijkheid tot kwaliteitsverbetering van het landschap. Verder worden de bermen langs het fietspad ecologisch beheerd, wat een positief effect heeft op de natuurlijke en landschappelijke waarden. Door deze vorm van inpassing wordt het zicht op het omliggende landschap niet beperkt. Deze vorm van inpassing is in lijn met het oriënterende gesprek met de provincie in het kader van het bestemmingsplan.

In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op effecten van de verbreding van het fietspad voor (niet-)beschermde soorten en kansen binnen het project ten aanzien van biodiversiteit.

Kwaliteitsverbetering landschap

Vanuit het bereiken van een goede omgevingskwaliteit geldt in Brabant sinds 2014 de regeling Kwaliteitsverbetering landschap. Een bestemmingsplan dat een ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied voorziet daartoe in een regeling.

Op diverse plaatsen in de verordening zijn verbijzonderingen van de kwaliteitsverbetering landschap opgenomen. De verplichtingen die daaruit voortvloeien, maken deel uit van de kwaliteitsverbetering landschap als bedoeld in dit artikel, zoals bijvoorbeeld verplichtingen tot sloop van bebouwing, het saneren van windturbines of de vastgelegde minimale verplichting voor een landschappelijke inpassing bij veehouderijen en mestbewerking.

Soms is nadrukkelijk bepaald dat dit artikel niet van toepassing is omdat de regeling zelf al voorziet in kwaliteitsverbetering, zoals de ontwikkeling van ruimte voor ruimte woningen en landgoederen. Er is derhalve geen sprake van een stapeling van regelingen. Om alle onduidelijkheid over het begrip landschap weg te nemen is duidelijk aangegeven dat het begrip landschap niet alleen betrekking heeft op groenontwikkeling maar ook betrekking heeft op de sloop of uiterlijke verschijningsvorm van bebouwing.

Omdat het plangebied binnen 'Landelijk Gebied' gelegen is betekent dit dat conform artikel 3.9 IOV ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard moeten gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap.

Gemeente Eindhoven heeft geen specifiek beleid in het kader van kwaliteitsverbetering van het landschap. Wel kan aangesloten worden bij het geldende beleid van omliggende gemeenten en de handreiking die provincie Noord-Brabant hiervoor heeft opgesteld.

Kwaliteitsverbetering van het landschap ziet niet alleen op groenontwikkeling, maar ook op sloop van bebouwing of uiterlijke verschijningsvorm van bebouwing. De noodzaak van kwaliteitsverbetering van het landschap hangt deels samen met de vraag of er sprake is van een 'ruimtelijke ontwikkeling'. Ingevolge de Interim omgevingsverordening wordt onder een 'ruimtelijke ontwikkeling' verstaan: "bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is". In dit geval is er sprake van een ruimtelijke ontwikkeling.

Voorliggend initiatief valt onder een categorie 'geen ruimtelijke impact; geen tegenprestatie nodig'. Het beoogde tracé is nagenoeg volledig geprojecteerd op het bestaande fietspad en wordt enkel verbreed van 2,50 m naar 3,50 m. Wel is gekeken hoe het fietspad zo goed mogelijk landschappelijk ingepast kan worden en is de ligging afgestemd op de aanwezige bomen en waterkering. Hier wordt in paragraaf 3.7.2 nader op ingegaan.

Het belang van het fietspad voor de verkeersveiligheid is echter groot. Bovendien is het een belangrijk onderdeel van het recreatief netwerk ter plaatse. Ook op die manier draagt het plan bij aan de beleving van het landschap in bredere zin.

Natuurnetwerk Brabant

In het projectgebied is nagenoeg geen NNB-gebied aanwezig. Het projectgebied is wel omsloten door delen van het NNB. Dit betreft de Recreatieplas Hanevoet, De Dommel en de daaromheen gelegen terreinen. Delen van het NNB gebied bevinden zich tot circa één meter ten zuiden van het fietspad en (in de aanloop richting en) onder de bestaande (en beoogde) fietsbrug. De in de omgeving aanwezige delen van het NNB zijn divers in natuurbeheertype betreffende: N04.20 Zoete plas, N12.06 Ruigteveld, N14.01 Rivier- en beekbegeleidend bos, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, N03.01 Beek en bron en N16.04 Vochtig bos met productie.

Er is geen sprake van directe aantasting van de NNB. In de huidige situatie is reeds een fietspad gelegen binnen het kleine gebied dat is aangeduid als NNB. Het bestaande fietspad en brug worden enkel iets verbreed. Negatieve effecten op de ecologische waarden en kenmerken van het NNB in het plangebied kunnen om die reden worden uitgesloten.

In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op effecten van de verbreding van het fietspad voor (niet-)beschermde soorten en kansen binnen het project ten aanzien van biodiversiteit.

verplicht

Uitsnede Kaart 4: Instructieregels gemeenten: natuur en stiltegebieden

Externe werking

Naast directe aantasting van het NNB is er mogelijk ook sprake van een indirecte aantasting op omliggende NNB-gebieden. Hier is de focus voornamelijk gelegen op het aansluitende NNB gebied, aan het plangebied.

Geluid overlast

Het fietspad in het gebied Hanevoet wordt middels bord G13 aangewezen tot onverplicht fietspad waardoor brom- en snorfietsers en speed pedelecs niet zijn toegestaan op dit gedeelte. Hierdoor zijn negatieve effecten als gevolg van geluidsoverlast uitgesloten.

Lichtoverlast

Verlichting langs het fietspad kan voor lichtverstoring zorgen. Daarnaast geldt dit ook als een optische verstoring gedurende de nacht. Met name vleermuizen zijn lichtgevoelig en kunnen hier effecten van ondervinden. Wanneer de lampen naar beneden worden gericht is de lichtverstoring op vleermuizen minimaal. Uit onderzoek blijkt daarnaast dat gewone dwergvleermuizen en laatvliegers ook verlichting langs fietspaden opzoeken in de loop van de nacht (www.vleermuis.net). Wanneer de verlichting naar beneden wordt gericht en van het NNB gebied af schijnt, zijn negatieve effecten als gevolg van lichtverstoring uitgesloten.

Attentiezone waterhuishouding

Het plangebied ligt bovendien ook in de attentiezone waterhuishouding. In hoofdstuk 5 (waterparagraaf) wordt onderbouwd dat in het kader van onderhavig planvoornemen de waterhuishouding wordt beschermd en wordt aangetoond dat het initiatief geen negatief effect heeft op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.

3.3.3 Omgevingsverordening Noord-Brabant

De provincie heeft als eerste stap een Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. Provinciale Staten hebben vervolgens op 11 maart 2022 de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De verordening treedt gelijktijdig met de Omgevingswet in werking. In de definitieve verordening zijn, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt.


De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
  • Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
  • De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
  • De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
  • Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.


In de omgevingsverordenig Noord-Brabant zijn geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de interim omgevingsverordening die relevant zijn voor onderhavig plangebied.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.

Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.

Brainportregio

De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.

Ambitie

Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:

  • economische wereldspeler;
  • gezonde en toekomstbestendige stad;
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.

Van ambitie naar stedelijke opgaven

Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.

De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen

de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.

De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.

Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:

  • Werken aan een gezonde groei van de stad
  • Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
  • Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
  • Werken aan een duurzame en concurrerende economie
  • Werken aan de energietransitie van de stad
  • Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid

Samen werken aan de stedelijke opgaven

Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.

Beoordeling planvoornemen

De beoogde fietsroute verbindt het bedrijventerrein De Run met de High Tech Campus. Het verbeteren van de fietsroute tussen De Run en de HTCE draagt bij aan een verbeterde bereikbaarheid tussen deze beide campussen en van de tussenliggende woongebieden. Daarnaast draagt de verbinding bij aan het stimuleren van het fietsgebruik van de werknemers op de beide campussen en van de bewoners die in nabijheid van de fietsroute wonen. Uitgangspunt bij de realisatie is een verkeersveilige inrichting en vormgeving van de fietsroute en een goede inpassing in deze omgeving. Voor het deel in het gebied Hanevoet geldt als nevendoelstelling van het project de voetpadenstructuur in het natuurgebied te verbeteren.


Het planvoornemen past goed binnen het opgestelde beleidskader van de gemeente Eindhoven

3.5 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

3.5.1 Archeologie

Wettelijk en beleidsmatig karakter

Nationaal beleid

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld wanneer andere belangen zwaarder wegen, dan moeten de waarden worden opgegraven en daarmee ex situ worden behouden. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente het bevoegd gezag op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen en het toekomstig omgevingsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.

Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.

De geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – het omgevingsplan.

Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden deze (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming Waarde – Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.

Op 23 januari 2024 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan archeologie 2023' vastgesteld. Het bestemmingsplan is op 22 maart 2024 onherroepelijk geworden en in werking getreden. De dubbelbestemmingen 'Waarde- Archeologie 6 en 7' alsmede enkele begrippen zijn in het vast te stellen bestemmingsplan met het paraplubestemmingsplan in overeenstemming gebracht.

Archeologisch kader

De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.

Beoordeling plangebied

Uit de archeologische verwachtingen- en waardenkaart blijkt dat vooral aan de noordkant van het zoekgebied de hoogste kans is om archeologische resten tegen te komen.

verplicht

Archeologische verwachtingen- en waardenkaart gemeente Eindhoven 2022

Uit de archeologische verwachtingen- en waardenkaart blijkt dat vooral aan de noordkant van het zoekgebied de hoogste kans is om archeologische resten tegen te komen. In verband met het voornemen in plangebied de Run-HTCE de bestaande fietsroute opnieuw in te richten, is voor dit gebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Deze rapportage is tevens als Bijlage 1 toegevoegd bij deze toelichting. Hieronder worden de conclusies uit het rapport beschreven.

De bekende archeologische gegevens geven voor het westelijke deel van het plangebied (dekzandrug en – vlakte) vanwege de egalisatie, die hier is uitgevoerd in de jaren '70 van de vorige eeuw, en de verstoringen veroorzaakt door het aanleggen van kabels, leidingen en riolering, voldoende concrete aanwijzingen voor een lage archeologische verwachting voor het aantreffen van resten van bewonen en begraven uit alle archeologische periodes.

In het oostelijke deel van het plangebied (het beekdal van de Dommel) wordt de oorspronkelijke bodem afgedekt door een opgehoogde laag; uit boringen blijkt dat de oorspronkelijke bodem hier goed bewaard gebleven is. Daarom wordt de kans op het aantreffen van aan water gerelateerde sporen en vondsten (deposities, visnetten, (fossiele) resten van dieren en plantenresten) als hoog ingeschat voor alle archeologische periodes. Daarnaast wordt de kans op het aantreffen van archeologische resten van landinrichting (greppels en wallen) uit de periode Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd en vondsten die verband houden met het Franse legerkamp in Waalre als hoog ingeschat. Vanwege de aanwezige ophoging, worden de archeologische resten verwacht vanaf een diepte van 1 m -mv.

De kans op waardevolle resten uit de Tweede Wereldoorlog wordt in het hele plangebied als laag ingeschat.

Uit bovenstaande blijkt dat de kans op archeologische resten in het oostelijke deel van het plangebied hoog is, maar dat deze pas verwacht worden vanaf een diepte van 1 m -mv. Omdat het de verwachting is dat de uit te voeren werkzaamheden zich beperken tot een diepte van 50 cm -mv, wordt voor de voorgenomen werkzaamheden geen vervolgonderzoek geadviseerd.

Omdat de kans op waardevolle vindplaatsen in het westelijke deel van het plangebied, vanwege de aanwezige verstoringen, als laag ingeschat wordt, wordt geadviseerd dit deel van het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen werkzaamheden.

3.5.2 Cultuurhistorie

Op 29 november 2022 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven geactualiseerd. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart bestaat uit twee deelwaardenkaarten, te weten de waardenkaart historisch cultuurlandschap en de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed.

Op de waardenkaart historisch cultuurlandschap zijn aangegeven en gewaardeerd de historische landschappelijke gebieden (incl. historische nederzettingslocaties) en elementen (landschapselementen infrastructuur, waterstaat, opgaand groen, religie en funerair erfgoed en reliëf), die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.

Op de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed zijn aangegeven de beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, gemeentelijke archeologische monumenten, cultuurhistorisch waardevolle objecten, historisch waardevolle kunstwerken, historische wegen en waterlopen, historisch-stedenbouwkundige structuren en waardevol aangelegd groen en bomen, die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.

Beoordeling plan

Het gebied ter plaatse van het beoogde fietspad is op de gemeentelijke waardenkaart niet specifiek aangeduid. Het beoogde fietspad wordt middels een brug over de historische waterloop de Dommel geprojecteerd. De Dommel heeft grote invloed gehad op de bewoningsgeschiedenis en het grondgebruik rondom het plangebied. De aanwezige landschapstypen en -elementen laten deze geschiedenis zien en zijn derhalve van grote cultuurhistorische waarde.

verplicht

verplicht

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart historisch landschap: landschappen en elementen (Bron: De Groene Zoom van Eindhoven. Een cultuurhistorische waardenkaart van het buitengebied van Eindhoven, alsmede enkele groene delen van de bebouwde kom, RAAP-rapport 3258, Weesp 2017).

In de 'De Groene Zoom van Eindhoven' is het tracé van het fietspad gelegen binnen een gebied dat landschappelijk wordt gewaardeerd als 'middenwaarde' en 'pluswaarde'. Er is geen sprake van directe aantasting van cultuurhistorische waarden. In de huidige situatie is reeds een fietspad aanwezig. Het bestaande fietspad en brug worden enkel iets verbreed.

3.6 Verkeer En Parkeren

In de visie Actualisatie Eindhoven op Weg (maart 2022) geeft gemeente Eindhoven een visie op het toekomstbeeld van de mobiliteit in de stad. In deze actualisatie is aangegeven dat de doelstellingen uit de visie Eindhoven op weg 2013 nog steeds actueel zijn. De visie is verdeeld in vier gebiedstypen, waarvoor een visie wordt gegeven ten aanzien van vier modaliteiten. Onderhavig plan heeft betrekking op de modaliteit 'fietser' binnen het gebiedstype 'stadsrand en randweg'.

In de visie Actualisatie Eindhoven op Weg zijn ten aanzien van de fietser in het gebiedstype 'Stadsrand en Randweg' een aantal ambities weergegeven. De Slowlane Brainport Avenue is uitgewerkt en hier aan toegevoegd is de ambitie doorfietsroutes en stadsroutes ontsluiten de toplocaties. Zo wil de gemeente Eindhoven een aantrekkelijke en optimaal en duurzaam bereikbare stad zijn. Daarnaast wil de gemeente goede verbindingen tussen economische clusters in Brainport, die aanhaken op (internationale) netwerken. Ook streeft de gemeente Eindhoven naar een verbeterde leefbaarheid van stedelijke en groene gebieden en wil ze meer fietsen op korte afstanden stimuleren. De gemeente Eindhoven tracht deze ambities te bereiken door snelfietsroutes naar omliggende kernen te realiseren en een slowlane aan te leggen tussen campussen en economische toplocaties.

verplicht

Uitsnede kaart Stadsrand en Randweg / Fietser

In deze visie is de beoogde fietsroute aangeduid als 'doorfietsroute'. Het verbeteren van de fietsroute tussen De Run en de HTCE draagt bij aan een verbeterde bereikbaarheid tussen deze beide campussen en van de tussenliggende woongebieden. Daarnaast draagt de verbinding bij aan het stimuleren van het fietsgebruik van de werknemers op de beide campussen en van de bewoners die in nabijheid van de fietsroute wonen. Uitgangspunt bij de realisatie is een verkeersveilige inrichting en vormgeving van de fietsroute en een goede inpassing in deze omgeving. Voor het deel in het gebied Hanevoet geldt als nevendoelstelling van het project de voetpadenstructuur in het natuurgebied te verbeteren.

Ten behoeve van de fietsroute zijn diverse verkeersveiligheidsanalyses uitgevoerd. Uit deze analyses is gebleken dat het fietspad op een verkeersveilige manier kan worden aangelegd. De betreffende analyses zijn in de bijlagen 2, 3 en 4 bij deze toelichting opgenomen.

3.7 Groen

3.7.1 Groenbeleidsplan

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplicht

Kaart ruimtelijke strategieën Groenbeleidsplan 2017

Beoordeling plan

In het onderhavige plangebied is volgens het Groenbeleidsplan 2017 grotendeels gelegen in de ruimtelijke strategie 'Natuur en landschap' en voor kleine gedeeltes in 'Multifunctioneel groe' en 'groen, beeldbepalend'.

Strategie 'Natuur en landschap' omvat gebieden die zijn opgenomen in het door de provincie ontwikkelde Natuur Netwerk Brabant (NNB, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), gebieden die door gemeente in bestemmingsplannen als “Natuur” en “Bos” zijn bestemd en stedelijke ecologische verbindingszones.

Deze Beleidsregel is niet van toepassing bij locaties buiten het bestaand stedelijk gebied, zoals aangegeven in de plankaart behorend bij de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant. In dat gebied is de Verordening ruimte (is nu Interim omgevingsverordening) leidend.

In enkele van deze gebieden staat een vrijwel ongestoord verloop van ecologische processen voorop, om de natuur haar gang te laten gaan. In andere gebieden is het wenselijk om met beheer of een bepaalde (agrarische) gebruiksvorm een gebied in een bepaalde fase in het ecologische proces vast te houden of een historisch waardevol landschap met specifieke natuurwaarden in stand te houden. Het beleid is er op gericht het contrast tussen stad en landschap te benutten door scheiding van functies na te streven. De functies die aanwezig zijn of worden ontwikkeld staan in dienst van het primaire doel; namelijk natuur- en landschapsbehoud en ontwikkeling. De aanpak van verdroging is daarbij een van de belangrijkste thema's, uiteraard met respect voor het cultuurhistorisch waardevol landschap. De gebieden in de strategie Natuur en landschap kennen een hoge mate van biodiversiteit. Het streven naar behoud en vergroting van de biodiversiteit krijgt in deze gebieden vorm door wettelijke opgaven betreffende gebiedsbescherming (NNB) en bijzondere soorten (Wet natuurbescherming).

Voorts is het beleid gericht op het behoud van rust en duisternis. Functies met een geluidsstorend effect passen niet. Uitgangspunt is geen verlichting. Dit is zowel van belang voor de daar aanwezige natuur als voor de beleving van het gebied als “buitengebied”. Maatwerk kan soms aan de orde zijn bij belangrijke fietsroutes, in combinatie met technologische innovaties die verstoring van de aanwezige natuur tot een minimum beperken. Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap zijn in deze gebieden de primaire functies, gecombineerd met extensief recreatief medegebruik.

Er is ruimte om te recreëren en natuur en landschap te beleven, voor zover daar geen verstorende inrichtingsmaatregelen voor nodig zijn. Andere bestaande voorzieningen of gebouwen ter ondersteuning en behoud van natuur en (historisch) landschap worden gedoogd. Gebouwen zonder functie voor het behoud of de ontwikkeling van natuur en landschap worden verwijderd na functiebeëindiging. Verstedelijking of andere ingrepen (infrastructuur) zijn in deze categorie niet aan de orde, tenzij het gaat om zwaarwegende maatschappelijke belangen, waarvoor alternatieven ontbreken, en met toepassing van compensatie.

Onderhavig bestemminsplan voorziet in de realisatie van een fietspad binnen een gebied dat binnen het Groenbeleidsplan is aangeduid met de strategie 'Natuur'. Het realiseren van infrastructuur is binnen een dergelijk gebied in principe niet gewenst. Een uitzondering wordt gemaakt voor projecten met een zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor geen deugdelijke alternatieven zijn en waarvoor compensatie zal plaatsvinden.

Naast ruimtebeslag zal sprake zijn van beperkte toename van verstoring binnen het natuur. Het beoogde fietspad is namelijk nagenoeg gelegen op het bestaande fietspad en zal enkel worden verbreed en op een aantal locaties worden gewijzigd.

Vanuit de regio en vanuit de Brainport-gedachte is het wenselijk een veilige fietspad mogelijk te maken tussen beide campussen. Ook recreatief verkeer profiteert van dit verbeterde fietstracé.

Beleidsregel groencompensatie

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.

3.7.2 Beleid Bomen

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2024. Deze is op 7 mei 2024 door de gemeenteraad vastgesteld. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Omgevingswet. De Omgevingswet is onder andere van toepassing op:
- houtopstanden die buiten de 'bebouwingscontour' liggen als bedoeld in artikel 5.165b Besluit kwaliteit leefomgeving;
- alle houtopstanden met een oppervlakte van 10 are of groter of bestaan uit een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor bomen geldt dus of de Omgevingswet of de Verordening Bomen 2024. Voor het vellen van bomen waar de Omgevingswet op van toepassing is dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.

Verordening Bomen 2024

In de Verordening Bomen 2024 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.

Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen binnen de bebouwingscontour nodig voor:

  • bomen/houtopstand vanaf 45 cm stamomtrek op 1.30 meter hoogte;
  • het snoeien van het kroonvulume of wortelgestel van een boom of houtopstand van minimaal 45 cm stamomtrek op 130 centimeter hoogte met meer dan 30%;
  • het verplanten van een boom/houtopstand vanaf 45 cm stamomtrek op 1.30 meter hoogte;
  • een houtopstand of boom met een stamnomtrek van minimaal 45 cm op 130 centimeter hoogte die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
  • een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college.
  • het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden een vergunning nodig.

Groene kaart

Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:

  • Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
  • Groenarme gebieden;
  • Centrumgebied;
  • Bebouwdingscontour houtkap als bedoeld in artikel 5.165b Besluit kwaliteit leefomgeving;
  • gemeentelijke waardevolle bomen en monumentale bomen.

De informatie op de groene kaart is nodig om:

  • Te duiden waar de waardevolle bomen staan;
  • Te duiden waar de monumentale bomen staan;
  • Inzicht te geven in de Bebouwingscontourgrens;
  • Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.

Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.

Compensatieplicht bomen
Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.

Nadere regels voor compensatie
De Verordening bevat de bevoegdheid voor het college nadere nadere regels voor compensatie uit te werken.

Het plangebied

Voor het gehele fietstracé is een bomenonderzoek uitgevoerd die als Bijlage 5 onderdeel uitmaakt van deze toelichting. Verreweg de meeste bomen hebben een voldoende of goede vitaliteit. Bij twintig bomen zijn gebreken aanwezig, waarvan er elf van invloed kunnen zijn op de toekomstverwachting. De actuele toekomstverwachting van de bomen zijn bepaald op basis van conditie, gebreken, standplaats en soortspecifieke eigenschappen. Onderstaande tabel vat de toekomstverwachting van de bomen samen. De toekomstverwachting geldt bij gelijkblijvende omstandigheden, dus zonder invloed van voorgenomen plannen.

verplicht

De monetaire waarde van alle bomen, met uitzondering van twee bomen is afgerond in totaal € 370.000,-.

De wortelkluiten van de zijn ongeveer zo groot als de kroonprojectie. Maar het bestaande fietspad met onderliggende fundering vormt hierin een barrière. Slechts op enkele plekken hebben wij aanwijzingen gezien dat wortels ook echt onder het fietspad groeien. Veel wortels zijn wel te verwachten tegen de rand van het fietspad.

De voorgenomen plannen hebben op acht bomen een neutrale invloed. Deze acht bomen staan op ruime afstand van de voorgenomen ingrepen. Op 31 bomen is de invloed ‘licht negatief’. Dat komt omdat er een kans is op schade aan de boven- en ondergrondse delen van de boom en kwaliteitsverlies van de groeiplaats. Door beschermende maatregelen te treffen, kan dit voorkomen worden of beperkt tot wat de bomen nog goed kunnen verdragen. Op 32 bomen is de invloed ‘negatief’. Dit komt omdat ernstige schade aan de wortels en kwaliteitsverlies van de groeiplaats ontstaat door de voorgenomen ingrepen. Op elf bomen hebben de voorgenomen plannen een zeer negatieve invloed. Dit omdat de bomen op of in de strook van de geplandekabelsleuf of faunakeerwand of zeer dicht op het te ontgraven fietspadcunet staan.

De 39 ‘neutraal’ of ‘licht negatief’ beoordeelde bomen kunnen duurzaam behouden blijven zonder aanpassingen in het ontwerp of de uitvoeringswijze. Maar de bomen en hun groeiplaatsen moeten goed worden beschermd. De 32 ‘negatief’ beoordeelde bomen kunnen alleen duurzaam behouden blijven als maatregelen worden getroffen om ernstige wortelschade en kwaliteitsverlies van de groeiplaatsen te voorkomen. De elf ‘zeer negatief’ beoordeelde bomen kunnen bij de gegeven planvorming niet duurzaam behouden blijven.

Om de 32 ‘negatief’ beoordeelde bomen duurzaam te behouden, zijn specifieke maatregelen
nodig. Deze maatregelen worden ook wel boomvriendelijke alternatieven genoemd. Deze maatregelen zijn in hoofdstuk 6 van 5 bescheven.

3.8 Kabels, Leidingen En Straalpaden

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Een invloedsgebied van een leidingstrook valt wel voor een klein gedeelte binnen het plangebied. Hiervoor is een planologische (dubbel)bestemming opgenomen waarbij rekening gehouden moet worden met het milieukundig veiligheidsaspect voor de omgeving.

Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Wettelijk kader

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De activiteit is niet genoemd in de onderdelen C en D van de bijlagen van het Besluit m.e.r. Het betreft namelijk geen autosnelweg/autoweg (activiteit C 1.2) of weg met meer dan 4 rijstroken (C. 1.3). De activiteit geeft daarom in dit geval geen aanleiding tot het opstellen van een milieueffectrapportage of vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Voor dit bestemmingsplan zijn echter wel bepaalde milieueffecten nader onderzocht, zoals de invloed van de aanleg van het fietspad op de bodem, waterberging en de natuur. Daaruit kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan geen wezenlijk negatieve effecten heeft op het milieu.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een fietspad. Een fietspad is geen zoneplichtige activiteit of inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Activiteitenbesluit en er gelden conform de VNG-publicatie geen richtafstanden. Het fietspad is daarnaast niet als kwetsbaar object aan te merken. Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' is dan ook niet aan de orde.

4.3 Geluid

4.3.1 Wettelijk kader

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

Beoordeling plan

In het voorliggend plan worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Een fietspad wordt in de zin van de Wet geluidhinder niet gezien als een weg, omdat de gebruikers ervan niet gezien worden als motorvoertuigen. Een fietser en bromfietser zijn in de zin van de Wet geluidhinder juncto Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 geen motorvoertuig, waardoor geen sprake is van de aanleg van een rijstrook. Daarnaast wordt het fietspad in het gebied Hanevoet middels bord G13 aangewezen tot onverplicht fietspad waardoor brom- en snorfietsers en speed pedelecs niet zijn toegestaan op dit gedeelte.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Planbeschrijving en toetsing

Dit plan voorziet in de realisatie van een fietspad. Een dergelijk plan is niet te plaatsen onder een categorie die is opgenomen in de bijlage van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). Het fietspad is bestemd voor fietsers. Het fietspad wordt middels bord G13 aangewezen tot onverplicht fietspad waardoor brom- en snorfietsers en speed pedelecs niet zijn toegestaan op dit gedeelte en is ook niet toegankelijke voor ander gemotoriseerd verkeer.

Gezien de aard en omvang van het project kan dan ook worden gesteld dat de aanleg van het fietspad niet in betekenende mate zal bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze conclusie kan zeker getrokken worden wanneer het project wordt vergeleken met andere categorieën van ontwikkelingen (bijvoorbeeld woningbouw of kantoorlocaties) die in de bijlage van de Regeling NIBM zijn opgenomen en die eveneens niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van een gevoelige bestemming in de zin van Besluit gevoelige bestemmingen. Daardoor is het Besluit gevoelige bestemmingen niet van toepassing.

Het tracé van het fietspad is voornamelijk gelegen in het buitengebied en in de nabije omgeving zijn geen gevoelige bestemmingen gelegen. De primaire gebruikers van het tracé, fietsers, zorgen in ieder geval niet voor een verslechtering van de luchtkwaliteit, maar juist omgekeerd voor een verbetering van de luchtkwaliteit indien het fietspad het fietsgebruik stimuleert ten koste van het autogebruik.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.

4.5.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

4.5.3 Toepassing plangebied

Een verantwoording van het plaatsgebonden risico is conform het Bevt van belang wanneer middels een bestemmingsplan een (beperkt) kwetsbaar object in de zin van het Bevi wordt mogelijk gemaakt. Onderhavig plan heeft betrekking op de aanleg c.q. verbreding van een fietspad en dit is geen (beperkt) kwetsbaar object. Daarom hoeft in dit geval geen aandacht te worden besteed aan een verantwoording van het plaatsgebonden risico.

4.6 Bodem

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. Daarbij gaat het enerzijds om de bodemgesteldheid en anderzijds om bodemverontreiniging.

In voorliggend geval blijft de bodem haar gevoeligste (bodem-) functie behouden. Er zijn geen aanwijzingen dat ter hoogte van het aan te leggen fietspad sprake is van een bodemverontreiniging of dat hier een calamiteit heeft plaatsgevonden. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Indien er grondwerkzaamheden worden uitgevoerd en grond wordt toegepast in een ander werk, is onderzoek noodzakelijk. Om aan te kunnen tonen of vrijkomende grond geschikt is voor toepassing in een ander werk, is het uitvoeren van partijkeuringen noodzakelijk. Dit levert echter geen belemmeringen op voor de bestemmingswijziging.

4.7 Natuur

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Deze wet en de bijbehorende Bnb en Rnb zijn opgegaan in de Omgevingswet die op 1 januari 2024in werking is getreden. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.

4.7.1 Gebiedsbescherming

In het plangebied is geen Natura 2000-gebied aanwezig. Er komen ook geen beschermde Natura 2000-gebieden voor binnen de invloedssfeer van het plangebied, omdat het dichtstbijzijnde gebied op circa 3 km afstand ten zuiden van het plangebied is gelegen. Het betreft het gebied het Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux. Het Natura 2000-gebied ligt buiten het invloedsgebied van het project wat betreft verdroging of geluid- en lichtverstoring. Vanwege de afstand, de geringe omvang van de ontwikkeling in het projectgebied, de ligging in het stedelijke gebied en daardoor de afscherming worden geen effecten op soorten, habitats van soorten of habitattypen in het Natura 2000-gebied verwacht.

Op 2 november 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan in de Porthos-project zaak (ECLI:NL:RVS:2022:3159). Hierin is geoordeeld dat de bouwvrijstelling die in de Wet natuurbescherming is verankerd, niet meer gebruikt mag worden. Deze vrijstelling is namelijk in strijd met Europese recht. Dit wil zeggen dat er voor de aanlegfase een stikstofberekening moet worden aangeleverd. Deze berekening is enkel uitgevoerd voor de aanlegfase, omdat de gebruiksfase (fietspad) geen stikstofemissie veroorzaakt. Een toelichtend memo alsmede de berekening maken als Bijlage 6 onderdeel uit van deze toelichting.

Uit de berekening volgt dat er in de aanlegfase geen sprake is van significante depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden.

Er is geen passende beoordeling of Wet natuurbeschermings-vergunning voor het onderdeel gebiedsbescherming van de Wet natuurbescherming noodzakelijk voor dit project.

NNB-Gebied

Het beoogde fietspad gaat met een (reeds bestaande) fietsbrug over een NNB-gebied (De Dommel). Het projectgebied is wel omsloten door delen van het NNB. Dit betreft de Recreatieplas Hanevoet, De Dommel en de daaromheen gelegen terreinen. Delen van het NNB gebied bevinden zich tot circa één meter ten zuiden van het fietspad en (in de aanloop richting en) onder de bestaande (en beoogde) fietsbrug.

Het plangebied betreft een zone van ongeveer 3,5 meter breed en circa 1 kilometer lang waarbij in de huidige situatie reeds een fietspad aanwezig is met een breedte van ca. 2,5 meter.

4.7.2 Soortenbescherming

De bescherming van soorten is geregeld in de Wnb. Onder de werking van deze wet vallen circa 1.000 dier- en plantensoorten. Zo zijn alle inheemse zoogdieren, amfibieën en reptielen een beschermde status, evenals een aantal soorten planten, vissen, insecten en ongewervelden. Volgens de wet mogen beschermde soorten niet worden verwond, gevangen, opzettelijk worden verontrust en gedood. Ook mogen voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen niet worden beschadigd, vernield of verstoord. Om een goed beeld te vormen van de binnen het plangebied aanwezige beschermde soorten en habitats is een natuurtoets noodzakelijk.

Op basis van de Natuurtoets (zie Bijlage 7) is gebleken dat het projectgebied een potentieel geschikt biotoop biedt voor vogels (boomvalk, grote gele kwikstaart, ransuil, sperwer en algemene broedvogels), vleermuizen, grondgebonden zoogdieren (bever, bunzing, otter en wezel), levendbarende hagedis, alpenwatersalamander en de grote weerschijnvlinder. Om deze reden is er enkel op deze soort(groep)en een potentieel effect aan de orde. De onderstaande effectbeoordeling richt zich alleen op deze soort(groep)en. Overige beschermde soorten zijn uitgesloten en ondervinden geen effect van het voornemen.

Vogels

Er is een aantal vogelsoorten waarvan de broedplaatsen jaarrond beschermd zijn en bij verwijdering van de broedplaats altijd ontheffing moet worden aangevraagd. Dit zijn de zogenoemde categorie 1-4-vogelsoorten. Het is niet uit te sluiten dat vaste rust- en verblijfplaatsen van de boomvalk, sperwer en de ransuil in de te verwijderen bomen in het projectgebied aanwezig zijn. Voor deze soorten geldt dat aantasting niet zonder meer toegestaan is. Indien daadwerkelijk verblijfplaatsen van de soorten aanwezig zijn in de bomen en deze worden gekapt, dan worden de beschermde verblijfplaatsen verstoord en vernietigd. Dit is een overtreding van gestelde verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming (artikel 3.1).

Om de functie van het projectgebied en tevens het effect van de plannen op deze eventueel aanwezige jaarrond beschermde nesten te kunnen bepalen, is een vervolgonderzoek (zie Bijlage 8) naar het voor komen van deze soorten en hun nesten uitgevoerd.

Negatieve effecten als gevolg van de kap van de bomen op nestplaatsen van vogels met jaarrond beschermde nesten worden niet verwacht. Negatieve effecten op broedende eksters worden voorkomen door, in de directe omgeving van het nest te werken buiten de broedperiode van de ekster. Negatieve effecten op overige broedende vogelsoorten worden voorkomen door te werken buiten de broedperiode.

De in de omgeving aanwezige nestlocaties van de grote gele kwikstaart worden niet beschadigd of vernield als gevolg van de geplande werkzaamheden. Indien de werkzaamheden buiten de broedperiode van de grote gele kwikstaart uitgevoerd worden, kan verstoring van broedgevallen worden voorkomen en is er geen aanvullend onderzoek noodzakelijk.

Algemene broedvogels

Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming (artikel 3.1). Met de meeste broedvogels kan echter in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door de werkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met augustus) indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Wet Natuurbescherming aan de orde.

Zo kunnen in het projectgebied nesten gebouwd worden door (algemeen voorkomende) soorten met name in opgaande vegetatie). Indien nesten aanwezig zijn mogen deze tijdens de broedperiode (en wanneer deze in gebruik zijn) niet verwijderd of verstoord worden.

Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen om te werken dan dient het projectgebied (waar de werkzaamheden plaatsvinden) vóór het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden voor (broed)vogels. Mocht dit niet mogelijk zijn dan dient vooraf aan de werkzaamheden het projectgebied gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels door een erkend ecoloog. Indien vastgesteld wordt dat sprake is van actuele broedgevallen binnen het projectgebied dan worden locatiespecifieke maatregelen voorgesteld en/of wordt het projectgebied niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden totdat het nest niet meer in gebruik is.

Vleermuizen

In de directe omgeving van het projectgebied kunnen vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen aanwezig zijn. Wegens de aanwezigheid van voldoende alternatieven wordt niet verwacht dat de mogelijk te verwijderen groenstructuren een essentieel onderdeel vormen van in de omgeving aanwezige vliegroutes van vleermuizen. Door het gebruik van nachtelijke verlichting in de realisatiefase en de gebruiksfase kunnen in de omgeving aanwezige individuen van vleermuizen worden verstoord. Verlichting langs het fietspad kan voor lichtverstoring zorgen.

Negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen door de kap van de bomen worden niet verwacht.

Daarnaast geldt dit ook als een optische verstoring gedurende de nacht. Met name vleermuizen zijn lichtgevoelig en kunnen hier effecten van ondervinden. Wanneer de lampen naar beneden worden gericht is de lichtverstoring op vleermuizen minimaal. Uit onderzoek blijkt daarnaast dat gewone dwergvleermuizen en laatvliegers ook verlichting langs fietspaden opzoeken in de loop van de nacht (www.vleermuis.net). Wanneer de verlichting naar beneden wordt gericht en naar het omliggende NNB of boven schijnt, zijn negatieve effecten als gevolg van lichtverstoring uitgesloten.

Bever en otter

In de te aanpassen delen van het projectgebied is geen geschikt habitat voor verblijfplaatsen van de bever en de otter aanwezig. In de omgeving van het projectgebied zijn knaagsporen aanwezig wat duidt op de aanwezigheid van de bever. Mogelijk kunnen in de omgeving aanwezige individuen van de bever verstoord worden als gevolg van de werkzaamheden. Om die reden is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van de otter en de bever ten zuiden van het fietspad (zie Bijlage 9). Middels het uitgevoerde nader onderzoek is de aanwezigheid van de bever en de otter in het plangebied/ dan wel binnen de invloedssfeer van de geplande werkzaamheden vastgesteld. Voor desbetreffende soorten zijn nader te specificeren mitigerende maatregelen benodigd alsmede een ontheffing voor de Wet natuurbescherming om de werkzaamheden uit te kunnen voeren.

Bunzing en wezel

De buzing en de wezel kunnen verblijfplaatsen hebben in de omgeving van het projectgebied. In de te verwijderen bosschages langs het fietspad kan leefgebied van de bunzing en de wezel aanwezig zijn. Om die reden is aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 9). Gedurende de verschillende onderzoeken en veldinventarisaties zijn geen individuen of sporen van kleine marterachtigen (bunzing en wezel) aangetroffen in (de directe omgeving van) het plangebied. Op basis van het uitgevoerde nader onderzoek, is de aanwezigheid van desbetreffende soorten uitgesloten. Er zijn derhalve geen ontheffing en maatregelen ten aanzien van desbetreffende soorten benodigd.

Reptielen en amfibieën

In het projectgebied kunnen individuen van de levendbarende hagedis en de alpenwatersalamander in landfase aanwezig zijn. Mogelijk wordt het fietspad overgestoken door individuen van de alpenwatersalamander om in de omgeving aanwezige voortplantingsplaatsen en overwinteringsplaatsen. Door uitvoer van de werkzaamheden en het verwijderen van bosschages langs de weerzijden van het fietspad, kunnen individuen van de alpenwatersalamander en de levendbarende hagedis worden gedood en overwinteringsplaatsen/verblijfplaatsen worden vernield. Om die reden is aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 9).

Middels het uitgevoerde nader onderzoek is de aanwezigheid van de Alpenwatersalamander in het plangebied/ dan wel binnen de invloedssfeer van de geplande werkzaamheden vastgesteld. Voor desbetreffende soort zijn nader te specificeren mitigerende maatregelen benodigd alsmede een ontheffing voor de Wet natuurbescherming om de werkzaamheden uit te kunnen voeren.

Gedurende de verschillende onderzoeken en veldinventarisaties zijn geen individuen of sporen van de levendbarende hagedis aangetroffen in (de directe omgeving van) het plangebied. Op basis van het uitgevoerde nader onderzoek, is de aanwezigheid van desbetreffende soort uitgesloten. Er zijn derhalve geen ontheffing en maatregelen ten aanzien van desbetreffende soort benodigd.

Ongewervelden

De grote weerschijnvlinder is bekend in de omgeving van het projectgebied voor te komen. Indien door verbreding van het fietspad wilgen langs het fietspad worden verwijderd, kunnen eiafzetplaatsen en overwinteringsplaatsen van de grote weerschijnvlinder worden vernield en overwinterende individuen worden gedood. Op basis van het nader onderzoek (zie Bijlage 8) worden negatieve effecten op deze soort als gevolg van de kap van de bomen niet verwacht.

Natuurwaardenonderzoek

Aanvullend is er ingegaan op effecten van de verbreding van het fietspad voor niet-beschermde soorten en kansen binnen het project ten aanzien van biodiversiteit. De rapportage hiervan maakt als Bijlage 8 onderdeel uit van deze toelichting.

Bij het aanpassen van het fietspad zijn diverse maatregelen mogelijk die bijdragen aan de natuurwaarden rondom het fietspad en de directe omgeving. Hierbij hangt de effectiviteit van de maatregelen niet noodzakelijkerwijs samen met de benodigde financiële investering.

Geadviseerd wordt om in eerste instantie te focussen op maatregelen die bijdragen aan de zorgplicht (zoals het voorkomen van verkeerslachtoffers tijdens werkzaamheden) en het doorvoeren van een meer natuurlijke/extensieve vorm van beheer (zoals het aanpassen van het maaibeheer). Bestaande natuurwaarden worden daardoor behouden of zo min mogelijk geschaad. Vervolgens kunnen overige maatregelen worden toegepast om de bestaande natuurwaarden verder te versterken. Natuurwaarden die nog minder sterk zijn ontwikkeld verdienen daarbij de voorkeur, omdat daar de grootste winst voor de natuur te behalen is.

Naar aanleiding van het natuurwaardenonderzoek heeft een extra terreinbezoek plaatsgevonden waarbij de maatregelen met Gemeente Eindhoven en Trefpunt Groen Eindhoven (TGE) verder zijn besproken en waarbij de toepassingsmogelijkheden van deze maatregelen verder is onderzocht (zie bijlage). In het natuurwaardenonderzoek zijn eenmalige en lange termijn maatregelen genoemd. De bevindingen vanuit het terreinbezoek zijn hieronder kort toegelicht.

De eenmalige maatregelen zijn als volgt:

  • Tijdens werkzaamheden fietspad ontoegankelijk maken d.m.v. paddenschermen
  • Inzaaien bermen
  • Faunapassage(s)
  • Dood hout (waaronder takkenhopen) terugbrengen in de directe omgeving
  • Opstellen Ecologisch Werkprotocol ter bescherming van bomen
  • Plaatsing oeverzwaluwwand/ijsvogelwand
  • Bijenburcht en/of zandige delen creëren
  • Talud langs wateren aanpassen (talud verflauwen) – Vanwege reeds aanwezige flauw hellende oeverdelen en het recreatief medegebruik van de omgeving, is bij het terreinbezoek vastgesteld dat het aanpassen van oevers geen prioriteit vormt

De lange termijn maatregelen zijn als volgt:

  • Aanpassen maaibeheer
  • Snoeibeheer bomen aanpassen (gefaseerd snoeien)
  • Onderhoud oeverzwaluwwand/ijsvogelwand
  • Bewoners stimuleren tot vergroenen en/of het plaatsen van soort-specifieke kasten

Bovenstaande mitigerende en versterkende maatregelen zullen worden uitgevoerd. Voor de overige maatregelen geldt dat op dit moment onvoldoende informatie beschikbaar is om de optimale locatie voor de maatregel te bepalen en dat op basis van vervolgonderzoek dit nader bepaald zal worden.

4.7.3 Algemene zorgplicht

Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het bestemmingsplan Fietspad HTCE-De Run heeft ten dele een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.2 Beleid

5.2.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.2 Provinciaal beleid

5.2.3 Beleid Waterschap

5.2.4 Gemeentelijk beleid

5.2.5 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied

5.3.1 Checklist watersysteem

Checklist Watersysteem
A-wateren binnen fietspad Ja
B-wateren binnen fietspad Nee
Keurgebied binnen plangebied? Ja, regionale waterkering: veiligheid 1/100 beekdal en attentiegebied
Binnen 25-100 jaarszone? Nee, wel nabij (zuidelijk van De Dommel)
Binnen boringsvrije zone? Ja, maximale boordiepte hoofdzakelijk 70 m . en klein deel 80 m.
Ecologische verbindingszone? Nee
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? Nee, wel nabij (zuidelijk van De Dommel)
Attentiegebied NNB Nee, wel noordelijk van ecologische hoofdstructuur
Rioolwatertransportleiding Nee
Waterschap gemaal Nee
Verdachte/verontreinigde locaties? Toegelicht in bodemonderzoek
Infiltratie praktisch mogelijk? Nee, tenzij infiltratieonderzoek anders uitwijst
Wijzigingsbevoegdheid Ja

5.3.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water

Het huidige fietspad is een belangrijke route dat onderdeel uitmaakt van de fietsverbinding tussen het centrum van Eindhoven en ASML in Veldhoven. Het fietspad vormt een kering of dijk langs de watergangen. Vlakbij het fietspad liggen A-watergangen de Dommel, de Klotputten, het Werdje en het Afwateringskanaal. A-watergangen vormen een wezenlijk onderdeel voor de afwatering van Eindhoven en vallen onder de keur van waterschap De Dommel. Daarnaast bevindt het fietspad zich in een regionale waterkeringszone en is laag gelegen. Het fietspad wordt ook benoemd als beekdal in de keur van het waterschap. Tevens is het fietspad gelegen binnen de boringsvrije zone van waterwingebied Welschap. Binnen de boringsvrije zone mogen (diepliggende) beschermende kleilagen niet zonder meer doorboord worden.

5.3.3 Oppervlaktewater

Vier A-watergangen bevinden zich in nabijheid van het huidige fietspad. De watergangen hebben zowel een watervoerende als een waterbergende functie tijdens natte periode en vallen bij gebrek aan neerslag niet droog. De Klotputten mondt uit in De Dommel en Het Werdje mondt uit in het Afwateringskanaal.

5.3.4 Verharding

Het huidige fietspad is volledig verhard en uitgevoerd in asfalt. De verharding kan worden opgesplitst in twee delen. Deel 1 (kant van Ooievaarsnest) loopt van de Ulenpas tot de Hunenborg en heeft een lengt van ca. 470 meter. Dit deel ligt grotendeels buiten voorliggend plangebied. Deel 2 (kant van Hanevoet) vormt de regionale waterkering en loopt van de Hunenborg tot de brug (over Afwateringkanaal) en heeft een lengte van ca. 886 meter. De verharding van het laatste deel wordt verbreed van 2,5 naar 3,5 meter.

5.3.5 Bodemopbouw

De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven is te typeren als matig doorlatend. Het nemen van bodem verbeterende maatregelen is noodzakelijk om infiltratie van hemelwater binnen het plangebied mogelijk te maken. Onderstaande gegevens zijn afkomstig van de onderzoeklocatie van Geofoxx.

verplicht

5.3.6 Grondwater

Binnen het projectgebied zijn er geen peilbuizen aanwezig. Net buiten het plangebied, in het zuiden en noorden, bevinden zich drie peilbuizen. Het gemiddelde grondwater in deel 1 (Ooievaarsnest) bevindt zich op een diepte van circa 3,0 m-mv. Het grondwater van deel 2 (kant Hanevoet) fluctueert tussen de 16,07 m +NAP en 16,45 m +NAP. Ter plaatse van laatstgenoemde locatie wordt het grondwater sterk beïnvloedt door de watergangen.

5.3.7 Regenwater

Het plangebied ligt niet in de 25-jaarszone van drinkwaterwinning Welschap. Dit betekent dat het hemelwater afkomstig van het fietspad wel mag worden geïnfiltreerd. Tevens watert het fietspad af naar de berm.

5.3.8 Berging

De naast gelegen watergangen worden beschouwd als bergingen voor het huidige fietspad.

5.3.9 Waterkwaliteit

Bij het afwateren van een fietspad in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromend regenwater bijzondere aandacht. Sommige nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloedden (bv. olie van parkeerterrein, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper). In het kader van duurzaamheid worden de initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare materialen te werken.

5.3.10 Boringsvrije zone

Het plangebied is tevens gelegen in een 'boringsvrije zone'. Een bestemmingsplan dat is gelegen in een 'boringsvrije zone' strekt mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Het is niet noodzakelijk om inhoudelijke bescherming via het ruimtelijke spoor op te nemen omdat in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov) al is voorzien in een systeem van melding van dergelijke activiteiten. Van opname in het bestemmingsplan van de boringsvrije zone gaat dan ook vooral een signalerende functie uit.

5.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem

5.4.1 Verharding

Om de toename van het aantal fietsers op te vangen, wordt het huidige fietspad verbreed van 2,5 naar 3,5 meter over een lengte van ca. 886 meter. Bovendien wordt het nieuwe fietspad ter plaatse van deel 2 verhoogd conform opgaaf van waterschap De Dommel. Dit wil zeggen dat een oppervlak van ca. 3.100 m2 wordt verhoogd. De hoogte van de kering op een bepaald punt is vastgesteld door middel van rechtlijnige interpolatie tussen tracé 1: +18.02 m & +17.97 m en tracé 2: +17.97 m +17.74m. De reden van de verhoging is dat het fietspad een regionaal waterkerende functie heeft en het moet voldoen aan de nieuwe veiligheidsnorm van een keer in de 100 jaar toekomstig klimaat

verplicht

Figuur 1: Tracé fietspad met verschillende hoogtes.

5.4.2 Berging

Conform de afspraak met het waterschap is in dit plangebied er voor gekozen de waterberging langs het fietspad aan te leggen. Deze bergingsopgave wordt gerealiseerd door middel van drainzand (zie figuur 2), omdat in het kader van klimaatdoestelling 0,2 m3/ m2 berging wordt vereist voor dit plan. Dit betekent in de praktijk dat voor iedere m2 verhard oppervlak, een berging moet wordengecreëerd binnen dit plan. Langs het fietspad wordt ca.797 m3 berging gerealiseerd, terwijl de totale vereiste berging voor dit plan ca. 620 m3 is.

verplicht

verplicht

Figuur 2: profiel fietspad en drainzand.

5.4.3 Oppervlaktewater

Het fietspad is omgeven door de volgende watergangen. Ten zuiden van het fietspad de Klotputten/Dommel, ten noorden Het Werdje of DL61_HO9c en ten oosten het Afwateringskanaal. Het fietspad heeft een regionaal waterkerende functie om aan de veiligheidsnorm van T100 toekomstig klimaat te voldoen. Hiervoor moet in een latere fase een watervergunning worden aangevraagd bij het waterschap.

5.4.4 Waterkwaliteit

De aanleg van het fietspad mag de waterkwaliteit niet verslechteren. Er wordt zorg gedragen voor niet uitloogbare materialen en schone grond. De vuilvracht van een intensiever fietspad heeft nauwelijks invloed op de waterkwaliteit. De naast gelegen berm dient afgewerkt te worden, zodat voldoende humus en lutum (beide 2%) aanwezig is. Hier hechten de vuildeeltjes zich gemakkelijker aan, zodat uitloging of uitspoeling van vervuiling wordt tegen gegaan.

5.4.5 Hydrologisch neutraal bouwen

Het nieuwe fietspad heeft een verhard oppervlak van ca. 3.101 m2. Het fietspad (breed 3,5 meter) wordt toonrond aangelegd en een drainzand (breed 2 meter) wordt aangebracht langs het fietspad. Op deze manier wordt een berging gecreëerd waarin het water van het fietspad kan zakken in de bodem.

5.4.6 Advies / overleg Waterschap

In 2020 is met waterschap De Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgesteld ten aanzien van de waterhuishouding:

  • De duiker DL61-KDU13 (Ø 800 mm) kan verlengen worden met 2 meter;
  • De hoogte van de kering op een bepaald punt kan worden vastgesteld (tracé 1: 18,02 m & 17,97 m; tracé 2: 17,97 m & 17,74 m);

Op 19 december 2023 is deze waterparagraaf met waterschap De Dommel besproken en daarop is positief gereageerd.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Fietspad HTCE-De Run" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.

Inleidende regels (Artikel 1 en 2)

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.

In 'Begrippen' (Artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.

In 'Wijze van meten' (Artikel 2) zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemming wordt hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Natuur - 1' (Artikel 3)

Deze bestemming beperkt zich tot grond die ingevolge de provinciale Interim omgevingsverordening behoort tot het ruimtelijke werkingsgebied Natuur Netwerk Brabant (NNB). Deze gronden genieten een hoge mate van bescherming tegen ontwikkelingen die een inbreuk kunnen betekenen op de ecologische waarden en kwaliteiten ervan. Extensief medegebruik (bijvoorbeeld wandelen en fietsen) is een belangrijk functioneel onderdeel hiervan.

Bestemming 'Natuur - 2' (Artikel 4)

De gronden die ingevolge de provinciale Interim omgevingsverordening (IOV) behoren tot de ruimtelijke structuur Groenblauwe mantel zijn voorzien van de bestemming 'Natuur - 2' en zijn gericht op het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van natuur- en watersystemen en het landschap. Ook hier is extensief recreatief medegebruik van belang.

Van een aantal gebieden zijn de specifieke waarden en kenmerken beschreven. Die beschrijvingen zijn toegevoegd in een bij de regels behorende bijlage (Bijlage 3). Aan de hand hiervan kan worden beoordeeld of ontwikkelingen ter plaatse al dan niet aanvaardbaar zijn.

Bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 5)

Deze bestemming rust op het fietspad, de fietsbrug en de daarbij behorende bermen en taluds.

Dubbelbestemmingen 'Leiding - Leidingstrook' (Artikel 6)

De hierop betrekking hebbende regels hebben tot doel de leidingen te beschermen. Daarvoor is een beschermingszone van in totaal 15 meter (7,5 aan weerzijden van het hart van de leiding).

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 6 en -7' (Artikel 7 en Artikel 8)

Deze dubbelbestemming rust op gronden waarvan verwacht wordt daar sprake is van een mogelijke concentratie aan archeologische sporen en vondsten. Deze bestemmingen bieden een beschermingsniveau.

Dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' (Artikel 9)

Het betreft de gebieden die zijn opgenomen als (landschaps)elementen met hoge en zeer hoge waarde, weergegeven op de 'Cultuurhistorische waarderingskaart historisch landschap' (kaart 2b, blad 1 t/m 4 en kaart 2c, blad 1 t/m 4) met de bijbehorende rapportage, en opgenomen in Bijlage 10.

Dubbelbestemming 'Waarde - Ecologische verbindingszone'(Artikel 10)

De dubbelbestemming is gericht op realisatie, behoud en beheer van ecologische verbindingszones. Voor de ecologische verbindingszones geldt een beperkt beschermingsregime, gericht op het bieden van basisbescherming. De strekking van de regels is om onevenredige aantasting van die ecologisch van belang zijnde verbindingsfuncties te voorkomen. Dit overeenkomstig de provinciale verordening; Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone (artikel 3.25 IOV).


Dubbelbestemming 'Waarde - Natuur en landschap' (Artikel 11)

Een aantal gebieden hebben bijzondere natuur- en landschappelijke waarden en kenmerken waarvan het van belang is om die te beschermen tegen ongewenste ontwikkelingen. De dubbelbestemming in combinatie met de in de bijlage bij de regels vervatte beschrijving van die waarden en kenmerken vormen het beoordelingskader of een ontwikkeling/activiteit op grond van de andere ter plaatse van toepassing zijnde bestemming al dan niet is toegestaan.


Dubbelbestemming 'Waterstaat - Water' (Artikel 12)

Door het toekennen van deze dubbelbestemming is een combinatie tussen een basisbestemming en een waterbestemming gewaarborgd. Vaak waar de bestemming 'Verkeer' de bestemming 'Water' kruist, is voor deze dubbelbestemming gekozen (o.a. bij Beatrixkanaal).


Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' (Artikel 13)

Om te kunnen voorzien in voldoende waterbergend vermogen zijn bepaalde gebieden aangewezen en voorzien van deze dubbelbestemming opdat die in voorkomende gevallen gronden kunnen dienen voor de tijdelijke opvang van water. Het gaat hier om de in de provinciale verordening opgenomen aanduidingen 'Regionale waterbering' (artikel 3.35 IOV) en 'Reservering waterbering' (artikel 3.36 IOV). De onderliggende bestemmingen zijn ondergeschikt aan deze dubbelbestemming.


De regels zijn gericht op het beperken van functies en activiteiten die ten koste kunnen gaan van het waterbergend vermogen van het gebied. Binnen regionale waterberging gelden meer beperkingen dan in de reserveringsgebieden waterberging, omdat deze gebieden concreet nodig zijn om wateroverlast tegen te gaan. Binnen reservering waterberging is een afweging mogelijk. Daarom geldt dat betrokkenheid van de waterschappen, als primair verantwoordelijk bestuursorgaan voor de inrichting van de waterbergingsgebieden, nodig is.


Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' (Artikel 14)

In het plangebied ligt een kering. Deze kering (met beschermingszone), die per 21 april 2020 is vastgelegd als 'Legger waterkering 2020', is met deze dubbelbestemming op de verbeelding en regels geborgd.

Algemene regels

Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene gebruiksregels, Algemene aanduidingsregels, Algemene afwijkingsregels en de Voorwaardelijke verplichting waterberging. Deze regels gelden voor het hele plan.

Onder Algemene aanduidingsregels (Artikel 17) is een aantal aanduidingsregel opgenomen die voortkomen uit de provinciale verordening, zoals:

Overige zone - attentiezone waterhuishouding (artikel 17.3)

Deze attentiezone strekt tot bescherming van de waterhuishouding en sluit functies en activiteiten uit die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant. Dit overeenkomstig de geldende provinciale verordening (artikel 3.26 IOV). Doel van de attentiezone is om ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels tegen te gaan. Stromingen in het grondwatersysteem kunnen veranderen door verandering van bodemopbouw of het doorboren van lagen (bij grondverzet of diepploegen). Voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben, is een vergunning nodig. Bij het toelaten van functies die een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding, geldt dat overleg met het waterschap nodig is.


Overige zone - behoud en herstel watersystemen (artikel 17.4)

Het werkingsgebied 'Behoud en herstel watersystemen' is gebaseerd op het Provinciaal milieu- en waterplan en gebaseerd op: waterlopen met de functie waternatuur, (natte) ecologische verbindingszones en gebieden die in de reconstructie- en gebiedsplannen zijn aangeduid als 'ruimte voor beek- en kreekherstel'. In deze gebieden is het beleid vanuit een regionaal belang gericht op behoud, verbetering en herstel van het natuurlijke watersysteem. Het werkingsgebied behoud en herstel van watersystemen overlapt voor een deel met het Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone en de groenblauwe mantel. Binnen behoud en herstel van watersystemen zijn dan aanvullend, specifieke regels gesteld ter bescherming van het belang, zoals het ophogen van gronden.

De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.

Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de vigerende parkeernormen.

Overgangs- en slotregels

In de Overgangs- en slotregels (Hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd
    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.

  • Gebiedsgericht
    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.

  • Risico- en oplossingsgerichte benadering
    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.

  • Consequent en doelmatig
    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht
    - Bouwen en Wonen
    - Openbare leefomgeving
    - Bedrijven

  • Gebiedsgericht
    - Pilot Veiligheid en leefbaarheid
    - Actiegebieden

  • Themagericht
    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin een 'bouwplan' mogelijk wordt gemaakt, moet de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vaststellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten, die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt voor welke 'bouwplannen' een exploitatieplan moet worden vastgesteld. De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is geen 'bouwplan' als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Hierdoor hoeft geen exploitatieplan voor dit bestemmingsplan te worden vastgesteld. De kosten voor zowel het opstellen als het realiseren van het bestemmingsplan worden bekostigd uit reeds beschikbare en toegezegde bijdragen en subsidies.

Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in het Gemeenteblad van 25 januari 2023 (nr. 31132). Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Gezien de aard en omvang van het planvoornemen alsmede het feit dat er met het plan geen Rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg met het Rijk plaatsgevonden. Met het waterschap De Dommel heeft vooroverleg plaatsgevonden. Tevens is de waterparagraaf en de bijbehorende watertoets beoordeeld door het waterschap. De resultaten hiervan zijn opgenomen in hoofdstuk 5.

Het concept van het ontwerp bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg aan de provincie voorgelegd.

9.3 Samenspraak

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

De participatie voor dit project heeft gelopen van 2018 tot 2023. Bij de start van dit project werden voornamelijk Trefpunt Groen Eindhoven en de fietsersbond betrokken en werden inwoners geïnformeerd. In 2020 is door het college besloten om dit proces te veranderen. Om de route zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij de behoefte van bewoners en belanghebbenden zijn zij uitgenodigd om me te denken (consulterende rol) over de voorkeursroute, met een vast begin- en eindpunt. Ook is toen de projectwebsite actief ingezet. Na het uitgebreide proces om tot een voorkeursroute te komen is de rol van de bewoners veranderd naar een insprekende rol.

Een samenvatting van dit traject is participatieverslag (zie Bijlage 11) bij de toelichting van dit plan gevoegd en is samen met het geoptimaliseerd definitief ontwerp gedeeld met de omgeving via de website en via het mailadres van de fietsroute.

Bijlage 1 Bureauonderzoek Archeologie

bijlage 1 Bureauonderzoek Archeologie

Bijlage 2 Verkeersveiligheidsaudit So Fietsroute

bijlage 2 Verkeersveiligheidsaudit SO fietsroute

Bijlage 3 Verkeersveiligheidsaudit So Fietsroute De Run - Htce

bijlage 3 Verkeersveiligheidsaudit SO fietsroute DE Run - HTCE

Bijlage 4 Aanvulling Verkeersveiligheidsaudit Do Fietsroute

bijlage 4 Aanvulling verkeersveiligheidsaudit DO fietsroute

Bijlage 5 Bea

bijlage 5 BEA

Bijlage 6 Memo Plus Stikstofdepositieberekening

bijlage 6 Memo plus stikstofdepositieberekening

Bijlage 7 Natuurtoets

bijlage 7 Natuurtoets

Bijlage 8 Vervolgonderzoek

bijlage 8 Vervolgonderzoek

Bijlage 9 Nader Onderzoek Ecologie

bijlage 9 Nader onderzoek ecologie

Bijlage 10 Cultuurhistorisch Onderzoek Uitgevoerd Door Raap (Rapportnr. 3258: 'De Groene Zoom Van Eindhoven - Een Cultuurhistorische Waardenkaart Van Het Buitengebied Van Eindhoven, Alsmede Enkele Groene Delen Van De Bebouwde Kom').

bijlage 10 Cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd door RAAP (rapportnr. 3258: 'De groene zoom van Eindhoven - Een cultuurhistorische waardenkaart van het buitengebied van Eindhoven, alsmede enkele groene delen van de bebouwde kom').

Bijlage 11 Participatieverslag Fietsroute De Run-htce

bijlage 11 Participatieverslag Fietsroute De Run-HTCE

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.2 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 aardkundige waarden

landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding, (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.4 abiotische waarde

geheel van waarden in verband met het abiotische milieu (=niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige verschijnselen zoals steilranden en bodemovergangen.

1.5 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door een daartoe gecertificeerde instantie en werkend volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.6 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 beeldbepalende boom

Bomen met een hoge esthetische en belevingswaarde voor de directe omgeving of voor de wijk. De bomen zijn door hun leeftijd, omvang of verschijningsvorm onvervangbaar voor het karakter van de omgeving en vormen bovendien een buitengewoon structurerend element voor de openbare ruimte. Het criterium beeldbepalend zegt tevens iets over de zichtbaarheid.
Een beeldbepalende boom dient voor >50% van de omvang zichtbaar te zijn vanaf openbaar terrein.

1.10 behoud ex situ

behoud van archeologische informatie door middel van een opgraving.

1.11 behoud in situ

behoud van archeologische resten op dezelfde plaats door planaanpassing (behoudsmaatregelen).

1.12 belemmeringenstrook

een strook grond ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding waarbinnen geen bebouwing mag worden opgericht en/of werken en werkzaamheden (niet zijnde bouwen) mogen worden uitgevoerd die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de buisleiding.

1.13 beperkt kwetsbaar object

  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  2. bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  3. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een bevi- inrichting;
  4. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  5. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  6. objecten die met het onder a. tot en met e. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  7. objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.14 bestaand

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.23 dagrecreatie

Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.

1.24 ecologische waarden en kenmerken

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, waterhuishouding, kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, mate van stilte, donkerte, openheid, landschapsstructuur en belevingswaarde

1.25 evenementen

een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

1.26 extensief agrarisch grondgebruik

die vormen van agrarisch grondgebruik die het behoud en/of ontwikkeling van de aanwezige natuur- en landschapswaarden beogen en waarbij voor de grondbewerking slechts in geringe mate gebruik wordt gemaakt van agrarische middelen en de verbouw van (vollegronds)teeltproducten in hoofdzaak gericht op de instandhouding en/of vergroting van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

1.27 extensief recreatief medegebruik

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.30 gebruiksfunctie

een gebruiksfunctie passend binnen een bestemming waarbij sprake is van een auto- en fietsparkeerbehoefte conform de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).

1.31 geluidgevoelige functies

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.32 gemeentelijk adviseur archeologie

een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen aantoonbaar ervaringsdeskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.33 gemeentelijk archeologisch monument

archeologisch monument dat overeenkomstig de erfgoedverordening als beschermd monument is aangewezen en is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister.

1.34 gevaarlijke stoffen

gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.

1.35 kleinschalig kamperen

Kleinschalig kamperen is een kampeerfunctie, uitsluitend als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf.

1.36 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.37 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.38 landschappelijke waarden

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.

1.39 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.40 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.41 peil

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.42 plan

het bestemmingsplan Fietspad HTCE-De Run met identificatienummer NL.IMRO.0772.80438-0302 van de gemeente Eindhoven.

1.43 rijstrook

gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.44 voorkeursgrenswaarde

de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.45 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.46 waterberging

voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.

1.47 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.48 Wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.49 Wet milieubeheer

Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.50 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Natuur - 1´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. extensief recreatief medegebruik;
  4. instandhouding van (onverharde) wegen, voet- en fietspaden;

met daarbij behorende:

  1. voorzieningen, zoals informatieborden, banken, picknicktafels en prullenbakken.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 3.2.2 onder a tot en met c en een bouwhoogte van 4 m toestaan, mits dit noodzakelijk is voor het natuurbeheer.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Natuur - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Natuur - 2´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden;
  2. extensief agrarisch grondgebruik
  3. extensief recreatief medegebruik;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen

met de daarbij behorende:

  1. voorzieningen, zoals (onverharde) voet- en fietspaden, informatieborden, schuilgelegenheden, banken, picknicktafels en prullenbakken.
  2. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 4.2.2 onder a tot en met c en een bouwhoogte van 4 m toestaan, mits dit noodzakelijk is voor het natuurbeheer.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voet- en fietspaden, met dien verstande dat de breedte van de verharding van het fietspad over de lengte van het fietspad in het plangebied maximaal 3,5 meter bedraagt;
  2. groenvoorzieningen;
  3. kunstobjecten;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.3 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals vermeld in lid 5.1 wordt in ieder geval gerekend het niet realiseren en nadien in standhouden van de mitigerende maatregelen zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, uiterlijk binnen 3 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

Artikel 6 Leiding - Leidingstrook

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van leidingen met een strook van 7,5 meter ter weerszijden van de aangeduide leiding.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook' mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd. Voor de gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat de maximum hoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen. De vloeroppervlakte van gebouwen is maximaal 20 m2.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.2 en toestaan dat de in de basis bestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding en vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder/directeur van het energiebedrijf.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 6.4 en toestaan dat de gronden gebruikt worden conform de basisbestemming, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding en vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder/directeur van het energiebedrijf.

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Archeologie 6

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' (middelhoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Archeologie 7

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 7' (lage archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het aangewezen gebied en/of de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het bouwen van bouwwerken is mogelijk krachtens de onderliggende andere bestemming(en), met dien verstande dat:
    1. advies is ingewonnen bij de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur en/of commissie ruimtelijke kwaliteit waaruit blijkt dat met het bouwen van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waardenen kenmerkende elementen;
    2. als blijkt dat het bouwen van het bouwwerk leidt tot onevenredige verstoring van die cultuurhistorische waarden en kenmerken, aan de omgevingsvergunning de verplichting kan worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor cultuurhistorische waardevolle en kenmerkende elementen kunnen worden behouden.

9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan met het oog op het belang van het behoud van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Waarde - Ecologische Verbindingszone

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologische verbindingszone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de verwezenlijking, het behoud en beheer van een ecologische verbindingszone;

met daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. waterhuishoudkundige voorzieningen.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

10.2 Bouwregels

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Waarde - Natuur En Landschap

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van biotopen van flora en fauna, aardkundige, natuur- en landschappelijke waarden zoals beschreven in de bij de regels behorende Bijlage 3 Kwalitatieve beschrijving groen-/natuurgebieden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouder kunnen met het oog op het belang van het behoud, bescherming en ontwikkeling van de ter plaatse aanwezige waarden en kenmerken zoals beschreven in de bij de regels behorende Bijlage 3 Kwalitatieve beschrijving groen-/natuurgebieden, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Waterstaat - Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. alle oppervlaktewateren, zoals kanalen, rivieren, beken en andere waterlopen, alsmede sloten, greppels, (infiltratie)vijvers ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. zandvang;
  4. recreatief vaarwater;

met de daarbij behorende:

  1. andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals oeverbeschoeiingen, kaden, keermuren, aanlegsteigers, bruggen en sluizen.

12.2 Bouwregels

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.2 met inachtneming van de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van bruggen is 6 m;
  2. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;
  3. er geen onevenredige inbreuk wordt toegebracht aan het gebruik van de belendende percelen.

12.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 12.1 wordt in ieder geval gerekend :

  1. het aanleggen van woonschepen;
  2. het opslaan, storten of bergen van voorwerpen, stoffen, materialen of chemicaliën en soortgelijke producten, behoudens voor zover zulks nodig is voor het op de bestemming gerichte gebruik.

12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Waterstaat - Waterbergingsgebied

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van het waterbergend vermogen van het regionale waterbergingsgebied en reservering waterbergingsgebied, met de daarbij behorende bouwwerken.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

13.2 Bouwregels

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2.1 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mits het waterbergend vermogen van de gronden niet wordt aangetast. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen op een daatoe strekende omgevingsvergunning winnen zij advies in van het waterschap.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 14 Waterstaat - Waterkering

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de inrichting en het onderhoud van waterstaatkundige werken, in het bijzonder een waterkering.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

14.2 Bouwregels

14.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.1 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mits het belang van de waterkering niet onevenredig wordt aangetast, bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming en burgemeester en wethouders advies inwinnen bij de waterkeringbeheerder.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene Gebruiksregels

16.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels

17.1 Geluidzone - industrie

Binnen de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie' zijn geen nieuwe geluidgevoellige functies en gebouwen toegestaan.

17.2 Milieuzone - boringsvrije zone

17.3 Overige zone - attentiezone waterhuishouding

17.4 Overige zone - behoud en herstel watersystemen

Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels

18.1 Binnenplans afwijken

Tenzij al op grond van andere bepalingen uit hoofdstuk 2 kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maatvoering- en situeringseisen met maximaal 10%, met dien verstande dat:
    1. deze afwijkingsbevoegdheid in ieder geval niet van toepassing is op bebouwingspercentages;
    2. de afwijking van de oppervlaktematen en inhoudsmaten niet mag leiden tot een vergroting van >100 m2 en/ of >250 m3;
    3. ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 voor zover het betreft afwijking ten behoeve van het overschrijden van de voorgevelrooilijnen, de bestaande goot- en bouwhoogte of de bestaande dakhelling.
  2. de bij recht in de regels gegeven maximum bouwhoogte van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 20 m is, mits de omgeving geen onevenredige hinder van verlichting ondervindt;
  3. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het landelijke karakter van het gebied;
  • de binnen de bestemming(en) opgenomen waarden,
  • het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 19 Voorwaardelijke Verplichting Waterberging

19.1 Voorwaardelijke verplichting waterbergingen

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid;
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van het Water- en klimaatadaptatieplan (WKA) 2023-2026 (bijlage 10);
  3. Als de onder lid 2 bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

19.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de waterberging, zoals bedoeld in lid 19.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

20.2 Afwijken

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 20.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 20.1 met maximaal 10%.

20.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 20.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

20.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 20.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

20.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 20.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

20.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 20.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Fietspad HTCE-De Run.

Bijlage 1 Mitigerende Maatregelen

bijlage 1 Mitigerende maatregelen

Bijlage 2 Groenplan

bijlage 2 Groenplan

Bijlage 3 Kwalitatieve Beschrijving Groen-/natuurgebieden

bijlage 3 Kwalitatieve beschrijving groen-/natuurgebieden