KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsregels
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planologisch Relevante Aspecten
4.1 Besluit M.e.r.
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
4.5 Verkeer En Parkeren
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Water
4.9 Flora En Fauna
4.10 Cultureel Erfgoed
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Toelichting Op De Planregels
5.3 Toelichting Op Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economsche Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Verkaveling
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Oppervlakte Verdeling Verharding
Bijlage 5 Flora En Fauna Onderzoek
Bijlage 6 Vooroverlegreactie Waterschap Brabantse Delta

Mondriaanstraat

Bestemmingsplan - Gemeente Geertruidenberg

Vastgesteld op 07-10-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Mondriaanstraat' van de gemeente Geertruidenberg;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0779.BPRVmondriaanstr-vs01, met bijbehorende regels en bijlagen

1.3 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanbouw/uitbouw/bijgebouw

gebouw van maximaal één bouwlaag dat zowel wat betreft afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 afhankelijke woonruimte

een aanbouw/uitbouw die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bed & breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.10 bestaande situatie

  1. a. t.a.v. bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, mits niet gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

  1. b. t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bevoegd gezag

bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.14 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of een ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan voor gebruik ter plaatse en anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;

1.24 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 hoofdfunctie

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;

1.26 hoofdgebouw/hoofdbebouwing

een gebouw/bebouwing, dat/die op een bouwperceel door zijn/haar constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw/bebouwing op een bouwperceel kan worden aangemerkt. In het geval van een woning betreft dit de woning zelf (meestal bestaande uit meer dan een bouwlaag) zonder aanbouwen, uitbouwen of bijgebouwen;

1.27 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)

de binnen de beroepsgroep geldende norm voor de uitvoering van archeologisch onderzoek;

1.28 mantelzorg

het op vrijwillige basis, buiten organisatorisch verband en anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak;

1.29 overkapping

een dakconstructie (vrijstaand) zonder wanden, dan wel aan maximaal één zijde begrensd door een eigen wand of door een gevel van een belendend gebouw;

1.30 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;

1.31 raamprostitutie

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen;

1.32 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.33 straatmeubilair

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, abri's, oplaadpunten voor elektrische auto’s e.d.;

1.34 straatprostitutie

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;

1.35 twee-aaneen gebouwde woning

woning welke aan één zijde middels het hoofdgebouw met een andere woning of ander gebouw is verbonden;

1.36 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.37 voorgevellijn

de lijn van de naar de weg gerichte, al dan niet verspringende, voorzijde van het hoofdgebouw/de hoofdbebouwing;

1.38 voorgevelrooilijn

  1. c. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:

de evenwijdige aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatige beloop van de rooilijn overeenkomstig de weg geeft;

  1. d. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:

bij een wegbreedte van tenminste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;

bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn legen op 10 meter uit de as van de weg;

1.39 wonen

het houden van verblijf, het huren of het gehuisvest zijn in een huis/woning;

1.40 woning

een complex van ruimten geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van niet meer dan één afzonderlijke huishouding;

1.41 zijerf

een deel van het perceel dat is gelegen naast de doorgetrokken zijgevellijn van het hoofdgebouw van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.3 bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;

2.4 bedrijfsvloeroppervlak (brutovloeroppervlak):

binnenwerks, met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten, worden opgeteld;

2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeen-schappelijke scheidingsmuren;

2.6 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.7 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.8 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.9 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane-grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.10 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.11 peil

  1. a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplantingen;
  3. c. ongebouwde parkeervoorzieningen;

en met daarbij behorende:

  1. d. speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  2. e. nutsvoorzieningen
  3. f. voorzieningen voor ondergrondse inzameling van huishoudelijk afval;
  4. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. h. voorzieningen voor langzaamverkeer.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. voorzieningen voor ondergrondse inzameling van huishoudelijk afval;
  4. d. ongebouwde parkeervoorzieningen;

met daarbij horende

  1. e. groenvoorzieningen;
  2. f. speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  3. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. h. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroepen;

en daarbij behorende:

  1. c. tuinen, erven en verhardingen.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Binnen de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep toegestaan, mits:
    1. 1. niet meer oppervlakte voor de uitoefening van dit beroep in gebruik is of zal zijn dan 1/3 deel van de oppervlakte van de begane grondlaag van het legaal gerealiseerde hoofdgebouw en van het legaal gerealiseerde bijbehorend bouwwerk;
    2. 2. de beroepsuitoefening vindt plaats door een bewoner van de desbetreffende woning;
    3. 3. er geen detailhandel plaatsvindt;
    4. 4. de uitoefening van dit beroep geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en/of leidt tot een onevenredige parkeerdruk;
    5. 5. er zijn geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen bestemd voor:

  1. a. voorzieningen ten behoeve van de (primaire) waterkering, zoals dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen.
  2. b. de instandhouding en / of bescherming van de waterkering

6.2 Bouwregels

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend demontabele gebouwen (zonder fundering) worden gebouwd;
  2. b. op deze gronden mogen ten behoeve van deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

6.3 Verhouding met samenvallende bestemmingen

Bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen zijn op deze gronden slechts toelaatbaar indien het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijkt van het bepaalde in lid 6.2. Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken, indien het waterstaatsbelang als aangegeven in lid 6.1 niet onevenredig wordt geschaad.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het plan te wijzigen door de grenzen van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' te veranderen indien de beheerder van de waterkering heeft besloten tot een wijziging van de begrenzing van de (primaire) waterkering en beschermingszone.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande afmetingen en afstanden

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, diepte, en/of de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens of enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Gebruiksverbod

Onder verboden gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.2 onder b van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. b. het gebruik van aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

9.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken van de gronden en/of bouwwerken:

  1. a. voor de opslag van (aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. b. voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. c. voor het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. d. als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. van de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  2. b. van de regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat deze wordt vergroot:
    1. 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
    2. 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;
    3. 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
  3. c. van de regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.

10.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

De in artikel 10.1 genoemde omgevingsvergunningen mogen slechts worden verleend indien:

  1. a. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. sprake is van een algemeen belang of wanneer sprake is van een verbetering van het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. hiermee geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Parkeerregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsregels

12.1 Overgansrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. Gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. Na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als

Regels van het bestemmingsplan 'Mondriaanstraat' van de gemeente Geertruidenberg.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente Geertruidenberg is een verzoek ingediend om een viertal woningen te realiseren aan de Mondriaanstraat in Raamsdonksveer.

De woonwagengemeenschap in Raamsdonksveer is al enkele jaren bezig om een aanvulling van de bestaande woonwagenwijk te krijgen voor de jongere generatie. De doorstroming binnen de woonwagens is zeer beperkt. Hierdoor moet de jonge generatie langer thuis blijven wonen of hun woonruimte buiten de woonwagengemeenschap zoeken. Zij zijn via de gemeente in contact gekomen met Thuisvester. Aan de hand van diverse gesprekken zijn de mogelijkheden bekeken voor een invulling van de locatie aan de Mondriaanstraat, gronden welke in eigendom zijn van Thuisvester. Uiteindelijk is gekozen voor de optie waarbij vier woningen worden gerealiseerd.

De woningen zijn echter niet rechtstreeks mogelijk op grond van het vigerend bestemmingsplan. Door middel van voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van de vier woningen mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

De locatie is gelegen in de kern Raamsdonksveer aan de Mondriaanstraat. De noordoostzijde van het plangebied wordt begrensd door een dijk en jachthaven de Meerpaal. Ten noordwesten en zuidwesten van het plangebied zijn woonwagens aanwezig en aan de zuidoostzijde van het plangebied is een appartementengebouw gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.BPRVmondriaanstr-vs01_0001.jpg"Figuur 1.1 Ligging plangebied binnen de kern Raamsdonksveer

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.BPRVmondriaanstr-vs01_0002.png"

Figuur 1.2 Begrenzing plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Dongeburgh' (onherroepelijk, vastgesteld op 27 juni 2013). De gronden hebben de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer'. Tevens is een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.BPRVmondriaanstr-vs01_0003.png"Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Dongeburgh' (plangebied is rood omlijnd)

Binnen het vigerend bestemmingsplan is woningbouw niet rechtstreeks toegestaan. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het planvoornemen in de vorm van vier woningen planologisch mogelijk gemaakt.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de huidige situatie en het uiteindelijke planvoornemen gegeven in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de planologisch relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische planopzet). Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied ligt op de Zuidoever van de Donge en behoort tot het deelgebied Heereland welke aansluit op de dorpsbebouwing van Raamsdonksveer. Kenmerkend voor Heereland is het gegeven dat de straten gericht zijn op de Donge. Daarmee wordt de nabijheid van de rivier voelbaar. Daarnaast is de Boterpolderlaan een statige laan geworden. De aansluiting op de wijk Sandoel heeft vorm gekregen met veel groen en een speelveld op de overgang van oud en nieuw.

Aan de overzijde van de Mondriaanstraat bevindt zich woningbouw in de vorm van 'woonwagenwoningen' in 1 bouwlaag en afgedekt met een kap. Dit ter vervanging (in 2002) van het eerdere woonwagenkamp dat zich hier bevond. De gemeente wilde dit centrum vernieuwen, zodat het gebied onderdeel ging uitmaken van de (nieuwe) woonwijk Boterpolder.

Achter de bestaande woonwagenwoningen bevindt zich de supermarkt Jumbo en enkele leegstaande bedrijfsruimten dan wel reeds gesloopte bedrijfsruimten. Hier wordt project Heereland ontwikkeld.

Het plangebied bestaat momenteel voornamelijk uit gras. Aan de noordwestzijde van het plangebied zijn 2 parkeerplaatsen aanwezig en aan de zuidwestzijde 8 parkeerplaatsen. Daarnaast zijn nog eens 5 parkeerplaatsen aanwezig aan de zuidoostzijde welke horen bij het appartementencomplex. In totaal zijn in de bestaande situatie 15 parkeerplaatsen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.BPRVmondriaanstr-vs01_0004.jpg"

Figuur 2.1 Boven: woonwagenwoningen aan overzijde plangebied;
Onder: plangebied met rechts naastgelegen appartementengebouw

2.2 Toekomstige Situatie

Binnen het plangebied is het voornemen om vier woningen te realiseren. De woningen worden gerealiseerd als twee twee-onder-één-kap-woningen, bestaande uit twee bouwlagen met plat dak.

De percelen hebben een diepte van 17 meter. De woningen zijn 9,5 meter diep en 5,7 meter breed. Per woning is aan de noordwestzijde van het blok een berging aanwezig worden van circa 6 m2.

De situering van de woningen is gelegen buiten de beschermingszone A van de waterkering Boterpolderdijk. De bergingen mogen, in overleg met het Waterschap, wel in de beschermingszone A worden gerealiseerd, mits de bergingen demontabel zijn. Slechts een deel van de bergingen is gelegen in deze beschermingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.BPRVmondriaanstr-vs01_0005.png"

Figuur 2.2 Situering woningen (Bureau Dhondt, september 2020)

Hoofdstuk 3 Beleid

In het voorliggende hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende relevante beleidstukken. Allereerst wordt ingegaan op het relevante rijksbeleid, vervolgens het provinciaal beleid en tot slot het gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies. Er is alleen nog een taak voor het Rijk weggelegd wanneer sprake is van:

  1. 1. een onderwerp dat nationale baten en / of lasten heeft en de doorzettingsmacht van gemeenten overstijgt (bv. mainports);
  2. 2. een onderwerp waarvoor internationale verplichtingen zijn aangegaan (bv. werelderfgoederen);
  3. 3. een onderwerp dat provincie- of landsgrens overschrijdend is, of een hoog afwentelingsrisico kent of reeds in beheer bij het rijk is (bv. infrastructuur).

Het Rijk heeft 13 onderwerpen benoemd waar het, aan de hand van de bovenstaande criteria, een taak voor zichzelf ziet weggelegd. Door het nemen van verantwoordelijkheid ten aanzien van deze onderwerpen stelt het Rijk zich voor de middellange termijn (2028) en lange termijn (2040) tot doel Nederland concurrerend, veilig en leefbaar te houden. De onderwerpen die een nationaal belang betreffen zijn het creëren van een internationaal bereikbaar vestigingsklimaat, ruimte bieden voor het hoofdnetwerk van (duurzame) energievoorziening en het vervoer van stoffen via buisleidingen en een efficiënt gebruik van de ondergrond. Daarnaast zijn ook het creëren van een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen, het beter benutten en in stand houden van het bestaande mobiliteitssysteem met bijbehorende hoofdinfrastructuur, het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid en klimaatbestendige ontwikkeling, ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationaal unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten van nationaal belang. Tenslotte vindt het Rijk zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij ruimtelijke plannen belangrijk.

Beoordeling en conclusie

Het voorliggend plan treft geen van de onderwerpen die van nationaal belang zijn. Het voorliggend plan wordt niet belemmerd door de SVIR.

Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling en conclusie

Volgens de kaart behorend bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen een radarverstoringsgebied. In dit gebied dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Binnen het plangebied geldt een maximale hoogte van 113 meter ten opzichte van het NAP. Ten behoeve van windturbines is de maximale hoogte op 90 meter t.o.v. NAP gesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.BPRVmondriaanstr-vs01_0006.jpg"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart radarstations Regeling algemene regels ruimte ordening (Rarro, 1-1-2019)

In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt die deze maat overschrijdt.

Ladder voor duurzame verstedelijking, 2017

Op 1 oktober 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: Ladder) opgenomen. De Ladder is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als een nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder in werking getreden.

De Ladder is van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.

Bij toepassing van de Ladder dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de Ladder verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de Ladder niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de Ladder worden voldaan.

  1. a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  2. b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  3. c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  4. d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied?
  5. e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Beoordeling

  1. a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
    Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 12 woningen gezien wordt als stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet in realisatie van 4 woningen. Er is dan ook géén sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

De ontwikkeling betreft geen stedelijke ontwikkeling. Een procesmatige verantwoording van de Ladder is derhalve niet benodigd en belemmert de planvorming niet.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Noord-Brabant

De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.

De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

Om de basisopgave te behalen heeft men ambities verwoord op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie.

De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie. Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie en al dan niet uitgewerkt in de programma's en/of omgevingsverordening.

Conclusie

Met onderhavige ontwikkeling worden nieuwe woningen toegevoegd binnen bestaand stedelijk gebied. De nieuw te bouwen woningen zullen voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van duurzaamheid, zoals gasloos bouwen, wat een verplichting is in het kader van het Bouwbesluit.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant 2019

Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim omgevingsverordening. Deze omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordeningen, waaronder de verordening Ruimte. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.

Beoordeling en conclusie

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijke gebied, de 'landelijke kern'. Er is een basisregeling geformuleerd voor een duurzame stedelijke ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is dat eerst de mogelijkheden in stedelijk gebied worden benut. De provincie wil de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen. Voor de 'kernen in het landelijk gebied', waarin het plangebied is gelegen, betekent dat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied centraal staat. Dit houdt in dat het accent op inbreiden en herstructuren ligt.

Het woningaantal wordt niet meer direct bepaald door de provincie. In plaats daarvan is de verdeling van ruimte voor wonen en werken een resultaat van regionale samenwerkingen. Binnen het regionaal overleg worden afspraken gemaakt over de woningbouwaantallen.

Bij de situering van de woningen is daarnaast aandacht geschonken aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving. Dit blijkt tevens uit hoofdstuk 4 van voorliggende toelichting waar ingegaan wordt op de planologisch relevante milieu- en omgevingsaspecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.BPRVmondriaanstr-vs01_0007.png"

Figuur 3.2 Uitsnede kaart 'stedelijke ontwikkeling'

3.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Geertruidenberg 2030

De Structuurvisie Geertruidenberg 2030 (door de raad vastgesteld op 19 december 2013) legt de missie vast voor de (middel) lange termijn met een planhorizon van 10 tot 15 jaar. De gemeente neemt een regierol op zich. De gemeente wil inzetten op de ontwikkeling als toeristische-recreatieve bestemming en het ontwikkelen van een groen-blauw netwerk om deze bereikbaar te maken en samenhang te geven. Daarnaast speelt de gemeente in op uitnodigingsplanologie om burgers en bedrijfsleven met ideeën bijeen te brengen om te zien of de combinatie daarvan nieuwe mogelijkheden kan genereren, die tot haalbare projecten kunnen leiden. De gemeente wil hierin als moderator fungeren, om zo de partijen bij elkaar te brengen en zo mogelijk te maken wat elk de partijen anders niet mogelijk kan maken.

De gemeente wenst haar drie dorpen met ieder een eigen identiteit vitaal en leefbaar te houden, een evenwichtige bevolkingsopbouw is hierbij van groot belang. Nieuwe woningbouwontwikkelingen zijn een middel om dit te bereiken. De gemeente streeft hierbij naar een gevarieerde woningvoorraad met een diversiteit qua leeftijds-, huishoudens- en inkomensgroepen.

Bij woningbouw legt de gemeente het accent op vernieuwing van binnenuit, op 'inbreiding' (in bestaand bebouwd gebied) in plaats van op uitbreiding. Hiermee wordt aangesloten bij de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Anderzijds is inbreiding (door herstructurering of transformatie) een middel om de ruimtelijke knelpunten in bestaande bebouwde gebieden aan te pakken.

Beoordeling en conclusie

De gemeente Geertruidenberg heeft de ambitie, op het gebied van wonen, om de inwoners te faciliteren in hun wooncarrière in Raamsdonksveer door middel van:

  • het realiseren van woningen die aansluiten op de behoefte;
  • het behouden van jongeren (jongeren: t/m 27 jaar).

De locatie is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied. Het bestemmingsplan maakt vier standplaatsen mogelijk ten behoeve van woonwagenwoningen voor de jongere generatie. De woonwagengemeenschap in Raamsdonksveer is al enkele jaren bezig om een aanvulling van de bestaande woonwagenvoorraad te krijgen voor de jongere generatie. De doorstroming binnen de woonwagens is slechts zeer beperkt. Hierdoor moet de jonge generatie langer thuis blijven wonen of hun woonruimte buiten de woonwagengemeenschap zoeken. Door de aanleg van 4 woonwagenstandplaatsen kan de jongere generatie hun wooncarrière in Raamsdonksveer voortzetten wat aansluit bij de hiervoor genoemde ambitie van de gemeente Geertruidenberg voor het behoud van jongeren.

Woonvisie Geertruidenberg 2017

Voor wat betreft het gemeentelijk woningbouwbeleid is de Woonvisie Geertruidenberg 2017 het belangrijkste beleidsdocument. De Woonvisie Geertruidenberg 2017 (vastgesteld d.d. 24 mei 2017) geeft een doorkijk naar de ontwikkelingen en de visie daarop voor de komende jaren. Het algemene doel van de woonvisie is het realiseren van een goed woonklimaat dat direct bijdraagt aan het vestigingsklimaat, de vitale gemeenschappen en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te behouden en te versterken.

Evenals in de structuurvisie benoemd is de gemeente hierin de regisseur en heeft een faciliterende en informerende rol. Er wordt ingespeeld op de verdere bewustwording van de inwoners met betrekking tot hun eigen verantwoordelijkheid aangaande hun woontoekomst. Het stimuleren van initiatieven uit de gemeenschappen, aanspreken op en actief inzetten van kennis en talenten door de inwoners is het uitgangspunt van deze woonvisie.

In de gemeentelijke Woonvisie wordt de actuele informatie over de woningmarkt vertaald naar speerpunten voor het gemeentelijk beleid. De volgende speerpunten zijn geformuleerd:

  • Beschikbaarheid: zorgen voor voldoende woningen voor de verschillende doelgroepen.
  • Betaalbaarheid: De relatie tussen inkomen en woonlasten moet in balans zijn
  • Duurzaamheid: De woningen verduurzamen is de één van de grootste uitdagingen.
  • Woonkwaliteit: De woonwensen en kwaliteit van wonen verbeteren met betrekking tot het aanpassen van de bestaand woningvoorraad en realisatie van nieuwbouw.
  • Transformatie: Transformatie van binnenstedelijk en buitengebied
  • Leefbaarheid: Naast de woning is ook de locatie en de omgeving belangrijk voor een aangenaam leefklimaat.
  • Langer thuis wonen: Toekomstbestendig maken van woningen van senioren.

Met het planvoornemen worden vier woningen mogelijk gemaakt binnen bestaand stedelijk gebied en in aanvulling op de bestaande woonwijk aan de overzijde van de Mondriaanstraat. Hierdoor komen meer woningen beschikbaar voor de jongere generatie van onder andere de woonwagenbevolking.

Hoofdstuk 4 Planologisch Relevante Aspecten

4.1 Besluit M.e.r.

Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing. Hieronder is het e.e.a. visueel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.BPRVmondriaanstr-vs01_0008.jpg"

Beoordeling en conclusie

De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de realisatie van 4 extra woningen. De realisatie van deze vier extra woningen wordt niet gezien als stedelijk ontwikkelingsproject. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is derhalve niet aan de orde. Daarnaast zijn de mogelijke (milieu)effecten in navolgende paragrafen beschreven. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van (grote) nadelige milieueffecten.

4.2 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.


Beoordeling

In mei 2019 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het perceel. Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied. De volledige rapportage is als Bijlage 2 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Uit de analyseresultaten blijkt zowel de puinhoudende zandige bovengrond als de zintuigelijk schone zandige boven- en ondergrond niet verontreinigd te zijn met de onderzochte stoffen. De zintuigelijk schone kleiige ondergrond blijkt licht verontreinigd te zijn met cadmium, kwik, lood, zink, PAK, PCB en minerale olie. Het grondwater blijkt niet verontreinigd te zijn met de onderzochte stoffen.

De aangetroffen concentraties zijn dermate laag, dat nader onderzoek hier naar niet noodzakelijk wordt geacht.

Zintuigelijk zijn zowel op het maaiveld als in het uitkomende materiaal geen asbestverdachte materialen waar genomen. In de puinhoudende grond is analytisch ook geen asbest aangetoond. Nader onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie en vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Geluid

In de Wet geluidhinder is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

De locatie is in ieder geval gelegen binnen geluidzones van enkele straten waarvoor een maximumsnelheid van 50 km/uur geldt. In april 2020 is dan ook een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in het onderzoek tevens de 30km/uur weg Mondriaanstraat meegenomen.

Het onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Beoordeling

Voor de 30 km/uur weg Mondriaanstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het plan overschrijdt. Bovendien kan voor 30 km/uur wegen geen hogere waarde worden verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn.

Voor de gezoneerde wegen Boterpolderlaan, Het Spant, Jeroen Boschstraat, Pieter Breughelstraat en Rembrandtstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB eveneens niet overschrijdt.

Conclusie

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschreden. Een procedure hogere waarde is derhalve niet aan de orde.

4.4 Bedrijven En Milieuzonering

In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

Beoordeling

Nabij het plangebied bevonden zich aan de Paulus Potterstraat diverse bedrijven welke waren voorzien van een bedrijfsbestemming. In juni 2019 is voor dit gebied echter een nieuw bestemmingsplan vastgesteld, Heereland fase IV. Een deel van de bedrijven is inmiddels ook al gesloopt. In het nieuwe bestemmingsplan is een deel van de voormalige bedrijfsbestemming gewijzigd in een woonbestemming en is de reeds bestaande supermarkt verplaatst binnen dat plangebied en heeft de bestemming 'detailhandel' gekregen.

De supermarkt valt in milieucategorie 1 van de bedrijfsactiviteitenlijst. Hierbij geldt een richtafstand van 10 meter voor geluid. De afstand tot aan het plangebied voor de vier nieuwe woningen bedraagt circa 40 meter en ligt daarmee op voldoende afstand.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

4.5 Verkeer En Parkeren

Parkeren

Bestaand

Aan de noordwestzijde van het plangebied zijn 2 parkeerplaatsen aanwezig en aan de zuidwestzijde 8 parkeerplaatsen. Daarnaast zijn nog eens 5 parkeerplaatsen aanwezig aan de zuidoostzijde welke horen bij het appartementencomplex. In totaal zijn in de bestaande situatie 15 parkeerplaatsen aanwezig.

Parkeernorm

Op 29 december 2015 is het parkeerbeleidsplan Geertruidenberg vastgesteld. Hierin zijn parkeernormen vastgesteld.

Het betreft in onderhavige situatie sociale huurwoningen in de 'rest bebouwde kom'. Op grond van het parkeerbeleidsplan zijn per woning 2,0 parkeerplaatsen benodigd. In totaal zijn dit 8 parkeerplaatsen.

Nieuw

De 2 parkeerplaatsen aan de noordwestzijde blijven behouden (in de verkaveling weergegeven als nummer 1 en 2). Aan de voorzijde van de woningen worden de 8 parkeerplaatsen vervangen door 5 nieuwe parkeerplaatsen (aangeduid met nummers 3 t/m 7). Daarnaast worden de 5 parkeerplaatsen, nu nog horend bij het appartementencomplex (aangeduid met 'B'), uitgebreid met 11 nieuwe parkeerplaatsen (aangeduid met nummers 8 t/m 18).

In totaal zijn in de nieuwe situatie 23 parkeerplaatsen aanwezig. Dit betekent dat er in de nieuwe situatie 8 parkeerplaatsen worden toegevoegd.

Conclusie

Met de toevoeging van 8 parkeerplaatsen wordt derhalve voldaan aan de parkeernorm.

Verkeer

Nieuwe woningen brengt extra verkeer met zich mee. In de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' zijn ook richtlijnen opgenomen ten aanzien van de te verwachte verkeersgeneratie.

Voor sociale huurwoningen in de 'rest bebouwde kom' in een matig stedelijk gebied (waar de gemeente Geertruidenberg onder valt) dient rekening te worden gehouden met een verkeersgeneratie van 6,7 tot 7,5 per woning.

De 4 woningen zullen dan ook maximaal 30 motorvoertuigen per etmaal genereren. De Mondriaanstraat is een ontsluitingsweg van het woongebied. De Mondriaanstraat sluit aan op de gebiedsontsluitingsweg Boterpolderlaan. Beide wegen hebben nog voldoende capaciteit om 30 mvt/etmaal af te wikkelen.

4.6 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden luchtkwaliteitseisen (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.

Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die ´Niet in betekende mate´ (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.

Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2.

Beoordeling

Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) dient echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.

Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties van de nabijgelegen rekenpunten voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen op het dichtstbijzijnde rekenpunt (Het Spant ter hoogte van nummer 1, circa 175 meter). De concentraties zijn in onderstaande tabel weergegeven. Hieruit blijkt dat de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.BPRVmondriaanstr-vs01_0009.png"

Tabel 4.1 Weergave concentraties op basis NSL-monitoring

Conclusie

Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van de bestemmingswijziging “niet in betekende mate” is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.7 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Voor de inventarisatie van de risico's als gevolg van gevaarlijke stoffen kan de Nederlandse risicokaart gebruikt worden. Hiervan is hieronder een uitsnede weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.BPRVmondriaanstr-vs01_0010.jpg"

Figuur 4.1. Uitsnede risicokaart Nederland (plangebied paars omcirkelt)

Beoordeling

Op de risicokaart is te zien dat nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn waar opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De dichtstbijzijnde inrichting is op meer dan 800 meter gelegen van het plangebied.

Transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt bevinden zich op een afstand van meer dan 200 meter van het plangebied (Rijksweg A59 en A27). Op meer dan 200 meter afstand heeft de ontwikkeling geen significant effect meer op de hoogte van het groepsrisico. Een berekening ten aanzien van de hoogte van het groepsrisico is derhalve niet aan de orde. Over beide Rijkswegen worden gevaarlijke stoffen getransporteerd welke een invloedsgebied hebben van maximaal 880 meter (stofcategorie LT2). De afstand van de Rijkswegen tot aan het plangebied bedraagt meer dan 1 km. Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Water

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.

Ten behoeve van de watertoets is een waterparagraaf opgesteld waarin de effecten van voorliggend planvoornemen aan bod komen. De volledige waterparagraaf is als aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder zijn enkel de meest relevante aspecten opgenomen.

Beleid Waterschap

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Geertruidenberg. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021 (vastgesteld op 14 oktober 2015). de 'Keur Waterschap Brabantse Delta 2015' bevat vervolgens regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van het oppervlaktewater en grondwater.

De drie Brabantse waterschappen (Aa en maas, De Dommel en Brabantse Delta) hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'beleidsregel Hydrologische uitgangspunten voor afvoeren van hemelwater'. Bij toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat de plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 2000 m2 is er vanuit het waterschap een compensatieverplichting. Tot 2000 m2is de gemeente het bevoegd gezag.

Beoordeling

Oppervlaktewater en Waterkering

Het plangebied grenst direct aan het oppervlaktewaterlichaam de Donge. Langs de Donge ligt de primaire waterkering de Boterpolderdijk. Bij de waterkering wordt een onderscheid gemaakt van het waterstaatswerk, een beschermingszone A en een beschermingszone B.

De beschermingszone A ligt deels binnen het plangebied. Op de verbeelding heeft de beschermingszone A een dubbelbestemming (Waterstaat - Waterkering). De beschermingszones zijn belangrijk voor onder andere het beheer en de stabiliteit van de waterkering. Binnen de beschermingszone gelden op basis van de keur van het waterschap beperkingen voor het gebruik van de gronden.

Voor alle werkzaamheden in de kernzone en/of de beschermingszone van de primaire waterkeringen moet op basis van de wet op keur- en ontheffingen een ontheffing aangevraagd worden. In het planvoornemen zijn de hoofdgebouwen van de woning buiten de beschermingszone A voorzien. De bergingen zijn wel binnen de beschermingszone A gesitueerd. In overleg met het Waterschap is dit toegestaan mits de bergingen demontabel zijn.

Oppervlakte verdeling bestaand versus nieuw

Het plangebied heeft een oppervlakte van 893 m2. Hierbij zijn de gronden bij de appartementen die reeds een verkeersbestemming hebben buiten beschouwing gelaten.

Het verhard oppervlak binnen het plangebied bestaat enkel uit de de bestaande parkeerplaatsen aan de Mondriaanstraat en hebben een totale oppervlakte van 99 m2.

In de toekomstige situatie wordt naast 70 m2 verharding per kavel (54 m2 woning, 6 m2 berging en 10 m2 verharding in tuin) ook nieuwe parkeerplaatsen als ook een nieuwe weg aangelegd. In onderstaande tekening met bijhorende tabel zijn de metrages opgenomen. De tekening is ook vergoot in Bijlage 4 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.BPRVmondriaanstr-vs01_0011.png"

Bestaand Nieuw
Dakoppervlak woningen 0 m2 220 m2
Dakoppverlak bergingen 0 m2 24 m2
Verharding tuin (25%) 0 m2 49 m2
Parkeerplaatsen 85 m2 162 m2
Verharding (semi) openbaar 0 m2 244 m2
Totaal 85 m2 699 m2

In totaal is er sprake van een toename van het verhard oppervlak met 614 m2. Op basis van de rekenregel van het waterschap geldt hiervoor een bergingsopgave 36,84 m3 (60 mm per m2).

In het openbaar groen is minimale ruimte voor deze bergingsopgave. Het aanleggen van een wadi is derhalve niet realistisch. Gezocht zal moeten worden naar andere oplossingen zoals een ondergrond infiltratiesysteem, zoals infiltratiekratten onder de parkeerplaatsen of onder de verharde weg.

Er zijn verschillende typen infiltratiekratten met verschillende bergingsvolumes. Zo is er infiltratiekrat (1,80m bij 1,20m en 0,6m diep) beschikbaar met een bergingsvolume van 1230 liter. In dat geval zijn er afgerond 30 kratten nodig om 36840 liter water te kunnen opvangen. Elke krat heeft een oppervlakte van 2,16 m2. In totaal neemt dit een oppervlakte van circa 64,8 m2 in beslag. De oppervlakte van de 5 parkeerplaatsen aan de voorzijde bedraagt 62,5m2 en de oppervlakte van parkeerplaatsen aan de oostzijde bedragen circa 100 m2.Hieruit blijkt dat er voldoende ruimte is om onder de parkeerplaatsen een infiltratiesysteem aan te brengen. Ook kan de verharde weg aan de oostzijde van de nieuwe woningen worden gebruikt, waardoor er diverse mogelijkheden zijn om aan de waterbergingsopgave te kunnen voldoen.

De exacte locatie, dimensionering en uitwerking zal in samenwerking met de gemeente Geertruidenberg (bij de uitwerking van het bouwplan en omgevingsvergunning activiteit bouwen) nader worden bepaald. Derhalve is in de regels van voorliggend bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting ten behoeve van de waterberging opgenomen.

Er zal ten behoeve van het voorkomen van verslechtering aan het watersysteemkwaliteit en ecologie geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen, zoals zink, koper of andere uitlogende bouwmaterialen.

Conclusie

Het aspect waterhuishouding vormt derhalve geen belemmering voor het realiseren van de voorgestane ontwikkeling.

4.9 Flora En Fauna

Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde soorten.

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is een quickscan flora en fauna opgesteld. Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 5 aan dit bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Beoordeling

Er zijn ter plaatse geen beschermde gebieden en/of soorten aangetroffen.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.

De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kunnen bijvoorbeeld struiken gedurende het groeiseizoen kort gesnoeid worden, zodat er geen vogels gaan broeden.

Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

Vogels

Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt derhalve geen belemmering voor het realiseren van de voorgestane ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met onderstaande:

  • de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
  • om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenomen sloop- en bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd.

4.10 Cultureel Erfgoed

Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Daarin is bepaald dat bij de vaststelling van bestemmingsplan archeologische waarden in acht moeten worden genomen.

In februari 2016 is door de gemeente Geertruidenberg de Archeologische Verwachtingskaart geactualiseerd. Het gemeentelijke archeologiebeleid staat in de Nota archeologie uit 2017.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.BPRVmondriaanstr-vs01_0012.png"

Figuur 4.2 Uitsnede Actualisatie Archeologische verwachtingskaart Geertruidenberg (BAAC, febr 2016)

Op basis van deze kaart wordt geconcludeerd dat het plangebied een lage archeologisch verwachtingswaarde heeft. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet aan de orde.

Op grond van de erfgoedwet geldt bij eventuele toevalsvondsten altijd de meldingsplicht.

Cultuurhistorie

De gemeente Geertruidenberg beschikt over een lijst met daarin aangewezen monumenten en andere beeldbepalende panden. Binnen het plangebied zijn deze niet aanwezig.

De provincie Noord-Brabant beschikt daarnaast ook over een cultuurhistorische waardenkaart. Hieronder is een uitsnede van deze cultuurhistorische waardenkaart weergegeven. Ook hieruit blijkt dat er geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in of nabij het plangebied aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.BPRVmondriaanstr-vs01_0013.png"

Figuur 4.3 Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant

Conclusie

Het aspect cultureel erfgoed vormt derhalve geen belemmering voor het realiseren van de voorgestane ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige en toekomstige waarden en karakteristieken van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen, dienen - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.

5.2 Toelichting Op De Planregels

Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012).

In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.3 Toelichting Op Bestemmingen

In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen.

Groen

Binnen deze bestemming is ruimte voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, (ongebouwde) parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, ondergrondse afvalverzamelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen voor langzaamverkeer en recreatieve doeleinden. In de regels zijn bebouwingsregels gegeven voor deze gebouwen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Verkeer

Binnen deze bestemming is ruimte voor voorzieningen voor wegen, voet- en fietspaden, ongebouwde parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, ondergrondse afvalverzamelvoorziening en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Wonen

Binnen de bestemming ‘Wonen’ zijn woningen met bijhorende tuinen toegestaan. Op de verbeelding zijn bouwvlakken aangegeven, waarbinnen de hoofdgebouwen moeten worden gerealiseerd. Daarnaast is het maximaal aantal wooneenheden als ook de maximale bouwhoogte op de verbeelding aangegeven. In de regels zijn nadere bebouwingsregels voor hoofdgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde aangegeven. Binnen deze bestemming vallen ook de achtertuinen bij woningen. Ten behoeve van de erfbebouwing zijn eveneens regels opgenomen.

Waterstaat- Waterkering

Binnen deze dubbelbestemming is de bescherming van de binnen de plangrenzen liggende waterkering geregeld. Bouwwerken ten behoeve van andere op deze gronden liggende bestemmingen zijn uitsluitend toegelaten indien het belang van de waterkering niet wordt geschonden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economsche Uitvoerbaarheid

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Een exploitatieplan is niet nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is.

Conclusie

Middels het afsluiten van een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer is het verhaal van de kosten anderszins verzekerd. Een exploitatieplan is dan ook niet aan de orde.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.

Participatie omgeving

Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet. Derden moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van beleids- en besluitvorming.

Bij de voorbereiding van voorliggend planvoornemen zijn omwonenden uitgenodigd voor een online informatieavond waar men zich vooraf diende aan te melden. Er zijn twee racties binnengekomen, waarvan één persoon aangegeven heeft niet aanwezig te kunnen zijn bij de online informatieavond, maar geen bezwaar te hebben tegen de voorgenomen plannen. Met de tweede persoon is persoonlijk contact opgenomen. De plannen zijn telefonisch toegelicht en desbetreffende persoon heeft aangegeven eveneens geen bezwaar te hebben tegen de voorgenomen plannen.

Conclusie

Omwonende zijn vroegtijdig betrokken bij de voorbereiding van de plannen. Er zijn geen reacties ontvangen die hebben geleid tot aanpassingen van het plan. Omwonenden hebben derhalve geen bezwaar.

Vooroverleg

Op 20 april 2021 heeft het college van B&W besloten in te stemmen met het ontwerpbestemmingsplan en het bestemmingsplan voor vooroverleg aan te bieden aan de vooroverlegpartners. Na dit besluit is het ontwerpbestemmingsplan ter vooroverleg aangeboden aan de vooroverlegpartners zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De betreffende vooroverlegpartners zijn Provincie Noord-Brabant, Brabantse Delta, Rijkswaterstaat, Gasunie, Enexis, TenneT en Brandweer midden-west Brabant.

Tijdens de vooroverlegperiode hebben de volgende vooroverlegpartners een vooroverlegreactie gegeven; Waterschap Brabantse Delta, Gasunie, Brandweer midden-west Brabant en Rijkswaterstaat.

Beantwoording en aanpassing

In de vooroverlegreacties van de Gasunie, Brandweer midden-west Brabant en Rijkswaterstaat wordt aangegeven dat zij geen aanleiding zien tot het maken van opmerkingen op het ontwerpbestemmingsplan. De vooroverlegreacties worden ter kennisgeving aangenomen en leiden niet tot aanpassingen.

In de vooroverlegreactie van Waterschap Brabantse Delta wordt aangegeven dat zij aanleiding zien tot het maken van opmerkingen op het ontwerpbestemmingsplan. De vooroverlegreactie leidt echter niet tot aanpassingen aan het ontwerpbestemmingsplan. De reactie van het Waterschap is als Bijlage 6 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Zienswijzen

Na het wettelijk vooroverleg wordt dit bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

Bijlage 1 Verkaveling

Bijlage 1 Verkaveling

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Oppervlakte Verdeling Verharding

Bijlage 4 Oppervlakte verdeling verharding

Bijlage 5 Flora En Fauna Onderzoek

Bijlage 5 Flora en fauna onderzoek

Bijlage 6 Vooroverlegreactie Waterschap Brabantse Delta

Bijlage 6 Vooroverlegreactie Waterschap Brabantse Delta