BP A27 - Geertruidenberg
Bestemmingsplan - Gemeente Geertruidenberg
Vastgesteld op 30-06-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan BP A27 - Geertruidenberg met identificatienummer NL.IMRO.0779.BPverbredingA27-vs01 van de gemeente Geertruidenberg;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 afslagstrook:
een extra rijstrook, naast de hoofdrijbaan, dat bestemd is voor afslaand verkeer;
1.6 agrarisch grondgebruik:
gebruik van gronden dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bestaande situatie:
- t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats op of in de grond;
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die (in)direct met de grond is verbonden, hetzij (in)direct steun vindt in of op de grond;
1.18 brutovloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten in een gebouw.
1.19 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
1.20 deskundige:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake cultuurhistorie, milieu, landschap;
1.21 ecologische verbindingszone:
zone die dienst doet als verspreidingsgebied respectievelijk migratieroute voor planten en dieren tussen verschillende natuurgebieden. Aanleg van verbindingszones heeft als doel barrières tussen deze gebieden op te heffen;
1.22 gebiedsontsluitingsweg:
een weg die in de Nederlandse wegcategorisering wordt aangemerkt als een weg met gelijkvloerse kruisingen welke is bedoeld om landelijk of stedelijk gebied te ontsluiten. De wegvakken hebben hierbij een doorstroomfunctie, terwijl de gelijkvloerse kruispunten uitwisseling van verkeer mogelijk maken met lagere orde wegen;
1.23 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 geluidgevoelige objecten:
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
1.25 geluidwerende voorziening:
een object bedoeld om geluid, afkomstig van verkeer op de weg, te verminderen in het gebied dat vanaf de weg gezien achter het object ligt, in de meeste gevallen bebouwing of natuurgebied;
1.26 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;
1.27 hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;
1.28 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.29 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.30 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.31 peil:
- a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
- b. voor bouwwerken die zijn gebouwd in het talud van de dijk en op een afstand van ten hoogste 4,0 m uit de grens van de dijkweg: de hoogte van de kruin van de dijk;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.32 rijstrook:
een begrensd gedeelte van de rijbaan dat voldoende breed is voor een rij voor het op dat gedeelte voorkomende verkeer;
1.33 ruimtelijke ontwikkeling:
bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is.
1.34 slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken;
1.35 spitsstrook:
een vluchtstrook die als rijstrook is aangewezen;
1.36 stroomweg:
een weg die in de Nederlandse wegcategorisering wordt aangemerkt als een weg waarop gemotoriseerd verkeer zo veel mogelijk ononderbroken kan doorstromen;
1.37 vluchtstrook:
door een doorgetrokken streep van de rijbaan van de autosnelweg afgescheiden weggedeelte, dat bestemd is voor gebruik in noodgevallen, behoudens voor de duur van openstelling als spitsstrook;
1.38 watergang:
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang;
1.39 waterhuishoudkundige doeleinden:
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 peil:
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
- voor bouwwerken die zijn gebouwd in het talud van de dijk en op een afstand van ten hoogste 4 m uit de grens van de dijkweg: de hoogte van de kruin van de dijk;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
2.9 ondergeschikte bouwdelen
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Leiding - Gas
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een gastransportleiding en uitsluitend in het bestaande type met de bestaande druk en diameter;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leiding, alsmede uit oogpunt van externe veiligheid geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de in het plan opgenomen bestemming Leiding - Gas te wijzigen met in achtneming van de volgende voorwaarden:
- a. de planwijziging mag uitsluitend worden toegepast voor het aanbrengen van ondergeschikte wijzigingen in het tracé van de gasleiding;
- b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden door de planwijziging niet onevenredig geschaad;
- c. voldaan wordt aan de normstelling van het plaatsgebonden risico conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Tevens wordt de omvang van het groepsrisico bepaald en een eventuele toename daarvan bij de planwijziging verantwoord;
- d. Alvorens toepassing te geven aan deze wijzigingsbevoegdheid vragen burgemeester en wethouders advies aan een milieudeskundige over het bepaalde in c.
Artikel 5 Leiding - Hoogspanning 150 Kv-ondergronds
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning 150 kV-ondergronds' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding met de daarbij behorende belemmeringenstrook van ten hoogste 5 meter aan weerszijden van het kabelbed;
met de daarbij behorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. groenvoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. toegangswegen;
- f. waterlopen en waterpartijen;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m;
- b. ten behoeve van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder b en toestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:
- a. de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;
- b. vooraf de leidingbeheerder van de desbetreffende hoogspanningsverbinding gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling bedoeld onder a, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden ter bescherming van de daar genoemde belangen, dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen en de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning 150 kV-ondergronds ter plaatse te verwijderen indien na aanleg van de hoogspanningsverbinding de bescherming door middel van de dubbelbestemming ter plaatse niet noodzakelijk is. Burgemeester en wethouders winnen hiervoor advies in bij de leidingbeheerder.
Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg en instandhouding van een bovengrondse hoogspanningsverbinding en uitsluitend in het bestaande type met de bestaande hoeveelheid KV's;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Binnen deze dubbelbestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet toegestaan.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de hoogspanningsverbinding geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken hoogspanningsverbindingsbeheerder.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Leiding - Riool
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg en instandhouding van een rioolpersleiding en uitsluitend in het bestaande type met de bestaande druk en diameter, één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Leiding - Water
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een watertransportleiding en uitsluitend in het bestaande type met de bestaande druk en diameter;
één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
8.2 Bouwregels
Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van deze dubbelbestemming.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Waarde - Archeologie 1
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden zijn geen bodemingrepen toegestaan zonder vergunning van de Minister.
Artikel 10 Waarde - Archeologie 3
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek in de vorm van opgravingen noodzakelijk zijn, mits het bepaalde in leden 10.3 en 10.4 vooraf in acht is genomen.
- b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de andere op die gronden voorkomende bestemming(en), mits het bepaalde in leden 10.3 en 10.4 vooraf in acht is genomen.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarden-archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld zoals het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage, het frezen, scheuren van grasland, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en het verwijderen van funderingen;
- het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- het aanleggen of rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het heien of boren van palen en slaan van damwanden, een en ander met dien verstande, dat de oppervlakte van de bodemverstoring door hei- of boorpalen wordt berekend door de oppervlakte van een paal te vermenigvuldigen met het aantal palen en vervolgens met twee.
10.4 Toelaatbaarheid
- a. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 10.3 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van een door aanvrager ingediend archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond dat archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
- b. Een door de aanvrager ingediend archeologisch onderzoek dient te voldoen aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, kan het bevoegd gezag verplichten dat eerst een Programma van Eisen conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) wordt opgesteld en dat dit programma ter goedkeuring bij het bevoegd gezag wordt ingediend.
- c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de vergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
- 1. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
- 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
- 3. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
- 4. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).
10.5 Uitzondering
Het verbod zoals bedoeld in lid 10.3 is niet van toepassing, indien:
- a. sprake is van een bodemverstoring door de uitvoering van de werken/werkzaamheden die niet dieper gaat dan 40 cm onder het maaiveld;
- b. sprake is van een bodemverstoring die dieper gaat dan 40 cm onder het maaiveld, maar deze een oppervlakte van niet meer dan 100 m2 beslaat;
- c. de werken of werkzaamheden:
- 1. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- d. de werken en werkzaamheden op archeologisch onderzoek zijn gericht;
- e. sprake is van het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, mits de grondwerkzaamheden niet dieper zijn dan 1,2 m en niet breder dan 1 m;
- f. de werken en/of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
- g. duidelijk is aangetoond dat sprake is van een vervangende aanleg, waarbij geen sprake is van een extra bodemverstoring die dieper gaat dan 40 cm onder het maaiveld en dat voor een oppervlakte van meer dan 100 m2;
- h. naar het oordeel van het bevoegd gezag uit andere beschikbare informatie voldoende blijkt dat de archeologische waarden door de bodemverstorende activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- i. de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan dat betrekking heeft op een vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte van de bestaande bebouwing, voorzover gelegen op of onder maaiveldpeil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.
10.6 Advies
Bij de beoordeling van een archeologisch onderzoek en van een Programma van Eisen voor archeologisch onderzoek, kan het bevoegd gezag zich laten adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
10.7 Wijzigingsbevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het plan te wijzigen door de bestemming Waarde-archeologie te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel gemeentelijk archeologiebeleid hiertoe aanleiding geeft.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 4
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek in de vorm van opgravingen noodzakelijk zijn, mits het bepaalde in leden 11.3 en 11.4 vooraf in acht is genomen.
- b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de andere op die gronden voorkomende bestemming(en), mits het bepaalde in leden 11.3 en 11.4 vooraf in acht is genomen.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarden-archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- a. grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm onder het maaiveld zoals het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage, het frezen, scheuren van grasland, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en het verwijderen van funderingen;
- b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- c. het aanleggen of rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
- d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- e. het heien of boren van palen en slaan van damwanden, een en ander met dien verstande, dat de oppervlakte van de bodemverstoring door hei- of boorpalen wordt berekend door de oppervlakte van een paal te vermenigvuldigen met het aantal palen en vervolgens met twee.
11.4 Toelaatbaarheid
- a. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 11.3 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van een door aanvrager ingediend archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond dat archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
- b. Een door de aanvrager ingediend archeologisch onderzoek dient te voldoen aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, kan het bevoegd gezag verplichten dat eerst een Programma van Eisen conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) wordt opgesteld en dat dit programma ter goedkeuring bij het bevoegd gezag wordt ingediend.
- c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de vergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
- 1. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
- 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
- 3. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
- 4. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).
11.5 Uitzondering
Het verbod zoals bedoeld in lid 11.3 is niet van toepassing, indien:
- a. sprake is van een bodemverstoring door de uitvoering van de werken/werkzaamheden die niet dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld;
- b. sprake is van een bodemverstoring die dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld, maar deze een oppervlakte van niet meer dan 100 m2 beslaat;
- c. de werken of werkzaamheden:
- 1. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- d. de werken en werkzaamheden op archeologisch onderzoek zijn gericht;
- e. sprake is van het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, mits de grondwerkzaamheden niet dieper zijn dan 1,2 m en niet breder dan 1 m;
- f. de werken en/of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
- g. duidelijk is aangetoond dat sprake is van een vervangende aanleg, waarbij geen sprake is van een extra bodemverstoring die dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld en dat voor een oppervlakte van meer dan 100 m2;
- h. naar het oordeel van het bevoegd gezag uit andere beschikbare informatie voldoende blijkt dat de archeologische waarden door de bodemverstorende activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- i. de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan dat betrekking heeft op een vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte van de bestaande bebouwing, voorzover gelegen op of onder maaiveldpeil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
- j. het werken en/of werkzaamheden betreft ten behoeve van de eenmalige aanleg van nieuwe drainage op agrarische gronden, mits:
- 1. eventuele vervanging van de buizen in de toekomst op dezelfde plaats gebeurt;
- 2. het drainageplan vooraf door de gemeente wordt goedgekeurd.
11.6 Advies
Bij de beoordeling van een archeologisch onderzoek en van een Programma van Eisen voor archeologisch onderzoek, kan het bevoegd gezag zich laten adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
11.7 Wijzigingsbevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het plan te wijzigen door de bestemming Waarde-archeologie te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel gemeentelijk archeologiebeleid hiertoe aanleiding geeft.
Artikel 12 Waarde - Archeologie 5
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden.
12.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek in de vorm van opgravingen noodzakelijk zijn, mits het bepaalde in leden 12.3 en 12.4 vooraf in acht is genomen.
- b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de andere op die gronden voorkomende bestemming(en), mits het bepaalde in leden 12.3 en 12.4 vooraf in acht is genomen.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarden-archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- a. grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm onder het maaiveld zoals het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage, het frezen, scheuren van grasland, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en het verwijderen van funderingen;
- b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- c. het aanleggen of rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
- d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- e. het heien of boren van palen en slaan van damwanden, een en ander met dien verstande, dat de oppervlakte van de bodemverstoring door hei- of boorpalen wordt berekend door de oppervlakte van een paal te vermenigvuldigen met het aantal palen en vervolgens met twee.
12.4 Toelaatbaarheid
- a. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 12.3 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van een door aanvrager ingediend archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond dat archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
- b. Een door de aanvrager ingediend archeologisch onderzoek dient te voldoen aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, kan het bevoegd gezag verplichten dat eerst een Programma van Eisen conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) wordt opgesteld en dat dit programma ter goedkeuring bij het bevoegd gezag wordt ingediend.
- c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de vergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
- 1. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
- 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
- 3. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
- 4. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).
12.5 Uitzondering
Het verbod zoals bedoeld in lid 12.3 is niet van toepassing, indien:
- a. sprake is van een bodemverstoring door de uitvoering van de werken/werkzaamheden die niet dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld;
- b. sprake is van een bodemverstoring die dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld, maar deze een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 beslaat;
- c. de werken of werkzaamheden:
- 1. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- d. de werken en werkzaamheden op archeologisch onderzoek zijn gericht;
- e. sprake is van het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, mits de grondwerkzaamheden niet dieper zijn dan 1,2 m en niet breder dan 1 m;
- f. de werken en/of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
- g. duidelijk is aangetoond dat sprake is van een vervangende aanleg, waarbij geen sprake is van een extra bodemverstoring die dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld en dat voor een oppervlakte van meer dan 1.000 m2;
- h. naar het oordeel van het bevoegd gezag uit andere beschikbare informatie voldoende blijkt dat de archeologische waarden door de bodemverstorende activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- i. de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan dat betrekking heeft op een vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte van de bestaande bebouwing, voorzover gelegen op of onder maaiveldpeil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
- j. het werken en/of werkzaamheden betreft ten behoeve van de eenmalige aanleg van nieuwe drainage op agrarische gronden, mits:
- 1. eventuele vervanging van de buizen in de toekomst op dezelfde plaats gebeurt;
- 2. het drainageplan vooraf door de gemeente wordt goedgekeurd.
12.6 Advies
Bij de beoordeling van een archeologisch onderzoek en van een Programma van Eisen voor archeologisch onderzoek, kan het bevoegd gezag zich laten adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
12.7 Wijzigingsbevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het plan te wijzigen door de bestemming Waarde-archeologie te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel gemeentelijk archeologiebeleid hiertoe aanleiding geeft.
Artikel 13 Waarde - Archeologie 6
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden.
13.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek in de vorm van opgravingen noodzakelijk zijn, mits het bepaalde in leden 13.3 en 13.4 vooraf in acht is genomen.
- b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de andere op die gronden voorkomende bestemming(en), mits het bepaalde in leden 13.3 en 13.4 vooraf in acht is genomen.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarden-archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- a. grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm onder het maaiveld zoals het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage, het frezen, scheuren van grasland, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en het verwijderen van funderingen;
- b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- c. het aanleggen of rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
- d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- e. het heien of boren van palen en slaan van damwanden, een en ander met dien verstande, dat de oppervlakte van de bodemverstoring door hei- of boorpalen wordt berekend door de oppervlakte van een paal te vermenigvuldigen met het aantal palen en vervolgens met twee.
13.4 Toelaatbaarheid
- a. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 13.3 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van een door aanvrager ingediend archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond dat archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
- b. Een door de aanvrager ingediend archeologisch onderzoek dient te voldoen aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, kan het bevoegd gezag verplichten dat eerst een Programma van Eisen conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) wordt opgesteld en dat dit programma ter goedkeuring bij het bevoegd gezag wordt ingediend.
- c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de vergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
- 1. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
- 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
- 3. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
- 4. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).
13.5 Uitzondering
Het verbod zoals bedoeld in lid 13.3 is niet van toepassing, indien:
- a. sprake is van een bodemverstoring door de uitvoering van de werken/werkzaamheden die niet dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld;
- b. sprake is van een bodemverstoring die dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld, maar deze een oppervlakte van niet meer dan 50.000 m2 beslaat;
- c. de werken of werkzaamheden:
- 1. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- d. de werken en werkzaamheden op archeologisch onderzoek zijn gericht;
- e. sprake is van het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, mits de grondwerkzaamheden niet dieper zijn dan 1,2 m en niet breder dan 1 m;
- f. de werken en/of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
- g. duidelijk is aangetoond dat sprake is van een vervangende aanleg, waarbij geen sprake is van een extra bodemverstoring die dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld en dat voor een oppervlakte van meer dan 50.000 m2;
- h. naar het oordeel van het bevoegd gezag uit andere beschikbare informatie voldoende blijkt dat de archeologische waarden door de bodemverstorende activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- i. de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan dat betrekking heeft op een vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte van de bestaande bebouwing, voorzover gelegen op of onder maaiveldpeil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.
- j. het werken en/of werkzaamheden betreft ten behoeve van de eenmalige aanleg van nieuwe drainage op agrarische gronden, mits:
- 1. eventuele vervanging van de buizen in de toekomst op dezelfde plaats gebeurt;
- 2. het drainageplan vooraf door de gemeente wordt goedgekeurd.
13.6 Advies
Bij de beoordeling van een archeologisch onderzoek en van een Programma van Eisen voor archeologisch onderzoek, kan het bevoegd gezag zich laten adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
13.7 Wijzigingsbevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het plan te wijzigen door de bestemming Waarde-archeologie te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel gemeentelijk archeologiebeleid hiertoe aanleiding geeft.
Artikel 14 Waterstaat - Waterkering
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het treffen van voorzieningen ten behoeve van het kwantitatieve waterbeheer;
- b. behoud, bescherming en het vervullen van een waterkerende functie, onder meer door middel van de aanleg en instandhouding van een dijklichaam.
14.2 Bouwregels
Ten aanzien van bebouwing, zijn op of in de in 14.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, die ten dienste staan van deze bestemming.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 16 Algemene Bouwregels
16.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
16.2 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
- a. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. in geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
16.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van beeldbepalende gebouwen
16.4 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Artikel 17 Algemene Gebruiksregels
17.1 Gebruiksbepaling
Het is verboden gronden en bouwwerken te (laten) gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de op de verbeelding aangeven bestemming en deze voorschriften.
17.2 Strijdig gebruik van onbebouwde gronden
- a. Onder strijdig gebruik van onbebouwd blijvende gronden als bedoeld in lid 17.1 wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 7.2 Wro, in elk geval verstaan:
- 1. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
- 2. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- 3. het opslaan van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
- 4. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- 5. andere doeleinden dan toegestaan na een vrijstellings- of wijzigingsbesluit;
- 6. detailhandelsdoeleinden, voor zover zulks niet ingevolge de bestemmingsbepalingen is toegestaan;
- 7. een seksinrichting, prostitutiedoeleinden en/of erotisch getinte horeca, tenzij voldaan wordt aan het gemeentelijk locatiebeleid inzake seksinrichtingen.
- b. Aanvullend op het bepaalde onder a is het verboden de in het plan begrepen gronden - voor zover zij onbebouwd blijven- te gebruiken voor:
- 1. het aanbrengen van bovengrondse en/of ondergrondse transportleidingen met bijbehorende constructies, installaties of apparatuur, wanneer deze leidingen een diameter hebben van 500 mm of meer, dan wel potentieel verontreinigende stoffen vervoeren;
- 2. het aanleggen van bovengrondse of ondergrondse energieleidingen met bijbehorende constructies, installaties of apparatuur, met een spanning van meer dan 10 kV;
- 3. het aanleggen van bovengrondse of ondergrondse telecommunicatieleidingen van meer dan plaatselijk belang;
- 4. het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden voor doeleinden of gebruiksvormen, welke in strijd zijn met de bestemming.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing voor zover het betreft:
- 1. opslag van goederen voor de krachtens het plan toegestane bedrijfsvoering;
- 2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen die nodig zijn voor de realisering of de handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen;
- 3. het opslaan of storten van afval- of meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en watergangen.
- d. het bepaalde onder b is niet van toepassing op het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden van geringe omvang en uit een oogpunt van ruimtelijke ordening van ondergeschikte betekenis;
- e. het bepaalde onder b, onder 1 t/m 3, is niet van toepassing op de dubbelbestemmingen als bedoeld in artikel 4, 5, 6, 7 en 8 (dubbelbestemmingen voor leidingen).
17.3 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in de leden 17.1 en 17.2 indien strikte toepassing van de regel zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
17.4 Algemeen
De aan te leggen wegen, landschappelijke inpassing, natuurcompensatie, fietspaden en faunapassage, inclusief bijbehorende kunstwerken, moeten in overeenstemming zijn met het Tracébesluit A27 Houten - Hooipolder, vastgesteld op 20 december 2018. Het Tracébesluit, voornoemd, en het bijbehorende landschapsplan zijn als bijlage 1 en 2 bij de regels gevoegd en worden geacht daarmee onderdeel uit te maken van deze regels.
Artikel 18 Algemene Aanduidingsregels
18.1 Geluidzone - industrie
In afwijking van het overigens in het plan bepaalde is het niet toegestaan nieuwe geluidsgevoelige objecten te bouwen ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie', te weten de 50 dB(A) zone behorende bij het industrieterrein.
18.2 Geluidzone - industrieterrein De Pontonnier
18.3 Vrijwaringszone - hoogspanningsverbinding te vervallen
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - hoogspanningsverbinding te vervallen' komt de onderliggende (dubbel)bestemming of aanduiding ten behoeve van een bovengrondse 150 kV- hoogspanningsverbinding met bijbehorende voorzieningen, te vervallen vanaf het moment dat de hoogspanningsverbindingen, als bedoeld in Artikel 5, in gebruik zijn genomen. De andere daar voorkomende (dubbel)bestemming(en) en/of aanduiding(en) blijven onverkort van toepassing.
Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds omgevingsvergunning kan worden verleend - door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
- c. omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 20 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet de ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen als de wijziging betrekking heeft op:
- a. de wijziging van het fietstracé tussen de Keizersveerbrug en de nieuw aan te leggen rotonde op de Maasdijk, om te voorkomen dat de Maasdijk wordt gekruist en fietsers dienen over te steken.
Artikel 21 Overige Regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
22.1 Overgangsrecht bouwwerken
22.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 23 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'BP A27 - Geertruidenberg'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De doorstroming van het verkeer op de A27 tussen de aansluiting Houten en het knooppunt Hooipolder vormt een probleem. De weg kan op een groot aantal plaatsen het huidige verkeersaanbod niet goed verwerken. De afgelopen jaren stonden op delen van het traject bijna dagelijks files. Als er niets zou gebeuren dan nemen de verkeersproblemen de komende jaren alleen maar verder toe, vanwege de toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling van stedelijke gebieden in de omgeving van de A27. Maatregelen zijn nodig om de doorstroming te verbeteren en het aantal files te verminderen. Daarom heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op 20 december 2018 het tracébesluit A27 Houten – Hooipolder vastgesteld. Naar aanleiding van ingestelde beroepen heeft de Raad van State op 26 augustus en 16 december 2020 uitspraak gedaan en is het tracébesluit onherroepelijk geworden
Een deel van het tracébesluit, waaronder de aanpassing van knooppunt Hooipolder, heeft betrekking op het grondgebied van de gemeente Geertruidenberg. Dit betekent dat de gemeenteraad, nadat het tracébesluit onherroepelijk is geworden, een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening overeenkomstig het tracébesluit moet vast stellen. Met dit bestemmingsplan wordt daarin voorzien.
1.2 Ligging Projectgebied
De A27 loopt dwars door de gemeente Geertruidenberg heen. Ten westen van de A27 ligt de kern van Raamsdonksveer en bedrijventerrein Dombosch. Ten oosten ligt het buitengebied van de gemeente. Knooppunt Hooipolder is de aansluiting van de autosnelwegen A27 en A59, tussen Oosterhout en Raamsdonksveer. Als onderdeel van de verbreding van het traject Houten - Hooipolder wordt ook ter hoogte van het knooppunt deels de A59 aangepast, vanwege de nieuwe verbindingsweg tussen aansluiting 33 Oosterhout en de Kloosterhoeve.
Onderdeel van het projectgebied zijn alle gronden uit het tracébesluit, die gelegen zijn binnen het grondgebied van de gemeente. Navolgende afbeelding toont globaal de ligging en begrenzing van het projectgebied. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
Onderdeel van het tracé is het fietspad tussen de Keizersveerbrug en de nieuw aan te leggen rotonde op de Maasdijk. Kenmerkend voor dit tracé is dat de fietsers nabij de rotonde de Maasdijk moeten oversteken. De gemeente overweegt een alternatief fietstracé, zonder dat fietsers hoeven over te steken. Dit tracé loopt vanaf het bestaande fietspad langs de Maasdijk naar het fietspad op de Keizersveerbrug zonder dat daarbij de Maasdijk wordt gekruist. Ten behoeve van de eventuele uitvoering van dit alternatieve fietstracé is de projectgrens ter hoogte van de rotonde aangepast, zodat het in onderzoek zijnde tracé onderdeel is van het projectgebied. Planologisch is op basis van de geldende bestemmingsplannen het verleggen van fietstracé reeds mogelijk.
Globale ligging en begrenzing projectgebied (rode stippellijn)
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Voor de gronden in het projectgebied gelden de volgende ruimtelijke plannen:
Naam ruimtelijke plan | Vaststellingsdatum |
Bestemmingsplan Buitengebied | 28 april 2011 |
Bestemmingsplan Buitengebied 1e herziening | 5 november 2015 |
Bestemmingsplan Dombosch | 1 augustus 2009 |
Bestemmingsplan Raamsdonksveer Zuid | 19 december 2007 |
Bestemmingsplan Bedrijventerrein De Pontonnier | 27 juni 2013 |
Paraplubestemmingsplan Parkeren - deel 2 | 19 april 2018 |
Bestemmingsplan Verkabeling 150 kV verbinding Geertruidenberg | 7 oktober 2021 |
Wijzigingsplan verlegging gastransportleiding A-531 | 24 november 2020 |
Met het onderhavig bestemmingsplan worden delen van de ruimtelijke plannen, die gelegen zijn in het voorliggende bestemmingsplangebied, herzien.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het projectgebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en beschrijving projectgebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het projectgebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
De gemeente Geertruidenberg is goed bereikbaar door de ligging ten opzichte van twee belangrijke autoverbindingen. Van noord naar zuid loopt de rijksweg A27 (Amsterdam-Utrecht-Breda) door de gemeente heen. De A27 overspant de rivier de Bergsche Maas, ten noorden van de gemeente, via de Keizersveerbrug. Van oost naar west loopt de rijksweg A59 (Den Bosch-Zevenbergen). Beide autosnelwegen komen samen op knooppunt Hooipolder. De wegen zijn buitenstedelijk gelegen en bestaan in beide richtingen uit twee rijstroken en een spits-/vluchtstrook. Dit aantal is onvoldoende gebleken. Op een aantal plaatsen kan het verkeersaanbod niet goed worden verwerkt, met langzaamrijdend verkeer en files tot gevolg. Behalve economische schade, vanwege toenemende reistijden, zorgt dit voor aantasting van de leefkwaliteit en een toename van het sluipverkeer op het onderliggend wegennet. Op navolgende afbeeldingen zijn impressies van het projectgebied weergegeven:
Impressie rijstrookverdeling A27
Impressie Keizersveerbrug
2.2 Toekomstige Situatie
De A27 wordt verbreed en zodanig ingericht dat de weg de huidige en toekomstige verkeersstromen aankan, met voldoende alternatieve routes in geval van calamiteiten. Op hoofdlijnen betekent het tracébesluit voor de gemeente Geertruidenberg het volgende:
Vanuit noord (Utrecht) naar zuid (Breda) komen er drie rijstroken tot Hooipolder. Twee van de drie rijstroken gaan richting Waalwijk-Zonzeel. Vanuit zuid (Breda) worden drie rijstroken aangelegd richting noord (Utrecht). Ook wordt er een verbindingsboog aangelegd tussen Zonzeel en Utrecht. Dit betekent dat het verkeer vanuit Zonzeel straks zonder verkeerslichten naar Utrecht kan rijden.
Afsluiten aansluiting #34 Raamsdonksveer A59
Om plaats te maken voor de verbindingsboog tussen Zonzeel (A59) en Utrecht (A27) moet aansluiting #34 bij de Watertoren worden opgeheven. Om te zorgen dat de gemeente bereikbaar blijven wordt een nieuwe verbindingsweg aangelegd tussen Raamsdonksveer en aansluiting #33 Oosterhout A59. De carpoolplaats komt te vervallen.
Impressie nieuwe verbindingsweg naar Raamsdonksveer
Hooipolder
Naast de verbindingsboog tussen Zonzeel en Utrecht worden de resterende verkeerslichten op het knooppunt vervangen. Ook komt er ruimte vrij onder het knooppunt doordat het verkeer naar Utrecht in de toekomst via de verbindingsboog gaat rijden. Deze ruimte wordt benut door hier extra rijstroken te realiseren. Daarnaast komen er zogenaamde “conflictvrije rechtsaffers”. Verkeer vanuit Waalwijk kan daardoor straks rechts afslaan richting Utrecht zonder te hoeven wachten voor de verkeerslichten. Dit geldt ook voor het verkeer vanuit Utrecht naar Zonzeel.
Impressie nieuwe situatie knooppunt Hooipolder
Brug Keizersveer
De huidige Keizersveerbrug voldoet niet meer aan de nieuwe eisen. Dit betekent dat deze in zijn geheel vervangen wordt. Om te voldoen aan de nieuwe eisen voor de doorvaarhoogtes wordt het brugdek met ongeveer vijf meter verhoogd. De nieuwe brug komt aan de oostzijde van de huidige brug. Hierdoor kan gefaseerd worden gebouwd en blijft de bereikbaarheid gewaarborgd. De huidige tractortunnel komt te vervallen. Bij het ontwerp van de nieuwe brug is rekening gehouden met ruimte voor landbouwverkeer.
Impressie nieuwe Keizersveerbruggen over de Bergsche Maas
Aansluiting #20 Geertruidenberg A27
Aan de westzijde van aansluiting #20 komt een nieuwe weg waardoor bedrijventerrein Dombosch II met de Maasdijk wordt verbonden. Aan de oostzijde van de A27 wordt een nieuwe rotonde aangelegd op de huidige kruising Werfkampenseweg-Aanwassenweg. De huidige carpoolplaats wordt verplaats naar de overzijde van Keizersveer (de straat). Daarnaast gaan de fietsvoorzieningen op de schop. In de nieuwe situatie komt aan de westzijde van de A27 een nieuw fietspad. In afwijking van het beoogde fietstracé in het Tracébesluit overweegt de gemeente Geertruidenberg een alternatief tracé, waarmee wordt voorkomen dat fietsers ter hoogte van de rotonde de weg moeten oversteken.
Impressie nieuwe aansluiting en nieuwe rotonde
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie subparagraaf 3.1.2.
Planspecifiek
Het projectgebied is onderdeel van het structuurvisiegebied ‘Hoofd watersysteem’ behorende tot het nationaal belang ‘Waterveiligheid en zoetwatervoorziening’. Binnen dit nationaal belang wordt gestreefd naar ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling. De A27 kruist de primaire waterkering langs de Bergsche Maas (dijkring 35, Donge). Ter vervanging van de huidige Keizersveerbrug, komen twee bruggen waarbij aan de oostzijde een verbinding is voor landbouwverkeer en aan de westelijke brug een fietsverbinding. Deze kruisen allen de primaire waterkering op grote hoogte. De rivierkundige beoordeling voor de nieuwe situatie van de Bergsche Maas laat voor de linker oever (= zuidzijde) in de bouwfase een toename van de rivierstanden zien en in de gebruiksfase een afname. Voor de opstuwingen in de bouwfase zijn er voldoende realistische maatregelen denkbaar die getroffen kunnen worden om de situatie te optimaliseren. Zoals niet alle pijlers tegelijk bouwen, nagaan of de pijlers van de nieuwe brug meer in lijn met die van de oude brug kunnen worden ontworpen en nagaan of de bouwkuipen (tijdelijke, waterdichte constructies, waarbinnen ontgravingen plaatsvinden) mogelijk smaller kunnen worden gemaakt.
Daarnaast zijn delen van het projectgebied onderdeel van de herijkte nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inmiddels opgevolgt door het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het nationaal belang binnen deze natuurgebieden is ruimte bieden voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. Door de verbreding van de A27 vindt fysieke aantasting van NNN-gebieden binnen het projectgebied plaats. Het betreft een deel van de uiterwaarden langs de Bergsche Maas voor het realiseren van de landhoofden van de nieuwe brug en een deel van gronden direct aan en rondom de Donge voor de nieuw te realiseren verbindingsweg Raamsdonksveer. De fysieke aantasting wordt gecompenseerd.
Verder zijn voor het onderhavig projectgebied geen specifieke doelstellingen geformuleerd.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Op de kaart 'Grote rivieren' is het binnen het projectgebied gelegen buitendijkse deel van de rivier de Bergsche Maas aangeduid als 'stroomvoerend deel rivierbed' en 'rivierbed'. In het stroomvoerend deel van het rivierbed is wijziging van het bestemmingsplan onder andere mogelijk indien, zoals in het geval van het tracébesluit, voorzieningen van groot openbaar belang worden verwezenlijkt, die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd. Binnen de aanduiding 'rivierbed' mag een bestemmingsplan, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, alleen nieuwe bestemmingen aanwijzen in een rivierbed, in het geval er sprake is van:
- a. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- b. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
- c. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en
- d. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
De rivierkundige beoordeling voor de nieuwe situatie van de Bergsche Maas laat voor de linker oever (= zuidzijde) in de gebruiksfase een afname van de rivierstanden zien. Daarmee vormen de bestemmingen in het voorliggende plan geenszins een belemmering voor de afvoercapaciteit, dan wel voor het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam.
Op de kaart 'Electriciteitsvoorziening' is binnen het projectgebied een hoogspanningsverbinding aangeduid. Het betreffende tracé van de hoogspanningsverbinding kruist de A59. Dit tracé moet in het bestemmingsplan worden opgenomen en het gebruik als hoogspanningsverbinding toelaten.
Verder zijn voor het onderhavig projectgebied geen specifieke regelingen geformuleerd.
3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is gebaseerd op het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is bepaald dat bij ministeriele regeling verschillende gebieden, objecten en zones kunnen worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden.
Planspecifiek
In het projectgebied is in het Rarro een reserveringsgebied aangewezen voor de verbreding en uitbreiding van de A27 en de A59. Ten behoeve van de verbreding met één rijstrook, is een strook van 34 meter gereserveerd, gemeten vanaf de buitenste kantstreep van de huidige weg.
Onderhavig plan betreft de beoogde uitbreiding, waarvoor de betreffende gebieden in het projectgebied zijn gereserveerd. Daarmee is het plan passend binnen de kaders van het Rarro.
3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder wordt in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro wordt een stedelijke ontwikkeling omschreven als: 'de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een weg met bijbehorende voorzieningen. De aanleg van een weg wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. Bij een nieuwe weg hoeft dus niet te worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.5 Conclusie
In het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
De provincie Noord-Brabant wil alvast gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet. Daarom is op 14 december 2018 de omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' vastgesteld. Hierin geeft de provincie Noord-Brabant haar visie op de toekomst van de Brabantse leefomgeving. Tot aan 2050 focust de provincie op vier grote maatschappelijke opgaven, te weten:
- Werken aan de Brabantse energietransitie: Klimaatverandering heeft nu al een grote impact op de Brabantse leefomgeving en gaat in de toekomst nog meer van zich doen gelden. De verbranding van fossiele brandstoffen levert een grote bijdrage aan de uitstoot van broeikasgassen. Besparing in het gebruik van fossiele brandstoffen en grondstoffen en het overschakelen naar duurzame vormen van energieopwekking zijn de belangrijkste manieren om vanuit Brabant een bijdrage te leveren aan de beperking van de CO2-uitstoot. Daarom zetten we in op het besparen en verduurzamen van de energievoorziening. Met 50% CO2-equivalenten reductie en tenminste 50% duurzame energie als doel in 2030, en een energieneutraal Brabant in 2050.
- Werken aan een klimaatproof Brabant: de klimaatverandering heeft een grote impact op Brabant. Het wordt steeds natter, droger, warmer en de zeespiegel stijgt. Daarom is het nodig dat Brabant in 2030 klimaatproof handelt, om in 2050 klimaatproof te zijn. Dit houdt in dat we bij pieken van teveel water zorgen dat we het kwijt kunnen zonder het te verplaatsen naar lager gelegen delen. Het beeklandschap voorkomt overlast in het bebouwd gebied. We houden water zo veel mogelijk vast om het in tijden van droogte te kunnen benutten. We zorgen in steden voor voldoende afkoeling. We zorgen dat de grote rivieren voldoende ruimte hebben zodat ze geen overlast veroorzaken.
- Werken aan de slimme netwerkstad: de bereikbaarheid in Brabant staat onder druk, en steden en omliggende kernen krijgen te maken met verandering van woon- en winkelbehoeften, gevolgen van klimaat en verslechterde omgevingskwaliteit. Daarom spelen we in op de transformatie van stedelijke gebieden en hun omgeving, en slimme mobiliteit. Zodat Brabant in 2050 een goed functionerend netwerk is van stedelijke en landelijke gebieden, waarbij fysieke, sociale en digitale netwerken elkaar op de verschillende schaalniveaus versterken. Het doel is dat het handelen hiernaar in 2030 door de vele verschillende partijen in Brabant vanzelfsprekend is.
- Werken aan een concurrerende, duurzame economie: De behoefte aan grondstoffen neemt alleen maar toe terwijl grondstoffen schaarser worden. Steeds duidelijker wordt de noodzaak om duurzamer met de beschikbare grondstoffen om te gaan. Dat is beter voor onze leefomgeving maar is ook in toenemende mate een kwestie van economie. Daarom zetten we in op een Brabantse economie waarin herbruikbaarheid van grondstoffen en het behoud van natuurlijke hulpbronnen het uitgangspunt is in 2050. Het streven naar waardecreatie voor mens, natuur en economie gaan daarbij hand in hand. Richting 2030 willen we samen met maatschappelijke partners het gebruik van primaire grondstoffen verminderen.
Planspecifiek
De provincie geeft aan dat de bereikbaarheid steeds meer onder druk komt te staan, ook omdat het aantal verplaatsingen de komende decennia verder gaat toenemen in Brabant. De beoogde ontwikkeling speelt hier op in, aangezien de verbreding van de A27 de doorstroming van het verkeer op de snelweg en de omliggende wegen bevorderd, nu en in de toekomst. Vandaar dat de omgevingsvisie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
Naast een omgevingsvisie moet een provincie, als de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden, ook een omgevingsverordening vaststellen voor haar grondgebied. In de omgevingsvisie staat wat de provincie wil bereiken en wat ze wil doen om dat te bereiken. Soms vraagt dat om een nadere uitwerking van beleid en maatregelen in een (beleids)programma, soms zijn er regels nodig om de ambities te realiseren. Als het vanuit het beleid van de provincie nodig is om regels op te nemen voor ruimtelijke ontwikkelingen, dan staan die in de omgevingsverordening.
De provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de 'Interim omgevingsverordening Noord-Brabant' vastgesteld. Net zoals de Omgevingswet een groot aantal wetten vervangt, vervangt de Brabantse omgevingsverordening een aantal provinciale verordeningen. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
Planspecifiek
Op de kaarten bij de verordening zijn binnen het projectgebied de gebieden behorende tot Het Natuurnetwerk Nederland aangeduid als Natuur Netwerk Brabant (NNB). Het betreft de gronden langs de uiterwaarden van de Bergsche Maas voor het realiseren van de landhoofden van de nieuwe brug en een deel van gronden direct aan en rondom de Donge voor de nieuw te realiseren verbindingsweg Raamsdonksveer. Daarnaast zijn de gronden ten zuiden van de A59 onderdeel van de 'Groenblauwe mantel' en is de rivier De Donge, die voor de nieuw te realiseren verbindingsweg wordt overbrugd, aangeduid als 'Natuur Netwerk Brabant - Ecologische verbindingszone'.
Natuur Netwerk Brabant (NNB)
Het NNB is een samenhangend netwerk van natuur- en landbouwgebieden met natuurwaarden van (inter)nationaal belang. Door de verbreding van de A27 vindt binnen het projectgebied fysieke aantasting van de NNB-gebieden plaats. De fysieke aantasting wordt conform de Omgevingsverordening gecompenseerd.
Ecologische verbindingszones
De ecologische verbindingszones vormen de groene verbindingen tussen de natuurgebieden uit het Natuurnetwerk Brabant, om te zorgen dat dieren en planten niet geïsoleerd raken. Bestemmingsplannen die van toepassing zijn op ecologische verbindingszones strekken tot de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de ecologische verbindingszone. De brug ten behoeve van de nieuwe verbindingsweg Raamsdonksveer, kruist de ecologische verbindingszone de rivier De Donge en bijbehorende oever. Vandaar dat de brug een ecologische verbindingszone aan de westelijke oever krijgt. In het zuidelijke baanlichaam komt een faunapassage.
Groenblauwe mantel
De Groenblauwe mantel zijn gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan het NNB en de ecologische verbindingszones of die deze verbinden. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Daarnaast stelt het regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Het project A27 Houten-Hooipolder heeft op twee locaties in het onderhavige projectgebied ruimtebeslag op de groenblauwe mantel: ter plaatse van knooppunt Hooipolder en langs de A59. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de mantel zijn mogelijk, mits ze gunstig zijn voor de natuur- en landschapswaarden en het bodem- en watersysteem. Deze aspecten zijn in het Landschapsplan welke voor de A27 Houten-Hooipolder is opgesteld meegenomen.
3.2.3 Conclusie
In het projectgebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie 2030
In de structuurvisie van de gemeente Geertruidenberg, vastgesteld op 14 december 2013, wordt ingezet op de ontwikkeling van een aantrekkelijke gemeente, zowel om te wonen, als te werken en te recreëren. De opgave en kansen voor de gemeente liggen vooral in het onderhouden en versterken van bestaande kwaliteiten.
Uitsnede structuurvisiekaart
Planspecifiek
In de structuurvisie wordt benadrukt dat een goede bereikbaarheid één van de kenmerken van de gemeente is, vanwege de aanwezigheid van A27 en A59. Om de bereikbaarheid te behouden wil de gemeente dat de A27 wordt verbreed, dat knooppunt Hooipolder wordt aangepast, dat op beide snelwegen een volwaardige aansluiting komt en dat de verkeersproblemen op de A59, die voortvloeien uit de aanwezigheid van verkeerslichten op de A59, worden opgelost. Het tracébesluit voorziet hierin en is daarmee passend binnen het gemeentelijke beleid.
3.3.2 Omgevingsvisie
In voorbereiding op de Omgevingswet heeft de gemeente een omgevingsvisie opgesteld. In de omgevingsvisie komen de verschillende opgaven, die spelen per thema samen in integrale ambities voor de komende 10 à 20 jaar. Met de ambities geeft de gemeente aan waar ze voor staan en waar ze voor gaan. Er worden keuzes gemaakt en prioriteit gegeven aan de opgaven, waar de gemeente mee aan de slag wil, omdat niet alle opgaven tegelijk én overal opgepakt kunnen worden.
- Een toekomstbestendige en groene gemeente.
- Een ondernemende gemeente.
- Een gezonde en veilige gemeente.
- Een levendige gemeente.
Planspecifiek
In de omgevingsvisie wordt aangegeven dat de gemeente zich in blijft spannen om de bereikbaarheid van de gemeente via de snelweg te behouden en te verbeteren. Onder andere doormiddel van de onderhavige reconstructie van knooppunt Hooipolder, waarmee de gemeente een hoogwaardige aansluiting op de snelwegen behoudt en sluipverkeer wordt beperkt.
3.3.3 Conclusie
In het projectgebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
3.4 Conclusies
Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met het hierboven genoemde beleid.
Hoofdstuk 4 Milieu- & Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
4.1.1 Regelgeving
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
4.1.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In het kader van het Tracébesluit zijn een deelrapport en een oplegnotitie opgesteld voor het aspect 'Bodem'. Deze stukken zijn in bijlagen 1 en 2 bij de toelichting gevoegd. Hierin worden de bevindingen op basis van het uitgevoerde historisch onderzoek en het aanvullend historisch onderzoek conform NEN 5725 en NEN 5717 beschreven. Op basis van de bevindingen zijn de (potentieel) aanwezige grond-, grondwater-, en waterbodemverontreinigingslocaties in kaart gebracht, die van invloed kunnen zijn op de voorgenomen werkzaamheden aan het tracé. De onderzoekscontour van het historisch onderzoek bestaat uit het gebied dat binnen 25 meter afstand van de grens van het Tracébesluit ligt. Onderzocht zijn het vroegere bodemgebruik, het huidige bodemgebruik, de bodemopbouw en de geohydrologische situatie.
Uit het onderzoek is gebleken dat ter plaatse van de voorgenomen verbreding en in de directe nabijheid verdachte locaties aanwezig zijn welke mogelijk (water)bodemverontreinigingen hebben veroorzaakt. Bovendien worden alle wegbermen langs de A27 beschouwd als potentieel verdachte locaties met betrekking tot het voorkomen van bodemverontreinigingen. De van (water)bodemverontreiniging verdachte locaties binnen het ruimtebeslag van de voorziene ingrepen worden voorafgaand aan de uitvoeringsfase nader onderzocht. Wanneer verontreinigingen zich binnen het ruimtebeslag van de voorziene ingrepen bevinden kan sanering voorafgaand aan of tijdens de aanleg nodig zijn.
De ontgraven grond in de uitvoering wordt zoveel mogelijk hergebruikt binnen het project. Grond die niet ter plaatse kan worden verwerkt, wordt afgevoerd naar een hergebruikslocatie of een erkend verwerker.
4.2 Geluid
4.2.1 Regelgeving
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt bescherming tegen wegverkeerslawaai aan geluidsgevoelige bestemmingen. Het basisbeschermingsniveau of de voorkeursgrenswaarde is 48 dB. Door middel van een hogere waarde kan door het bevoegd gezag een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare waarde. De hoogte van deze maximaal toelaatbare waarde is afhankelijk van verschillende factoren, zoals bijvoorbeeld de ligging van de geluidsgevoelige bestemming in binnenstedelijk of buitenstedelijk gebied.
4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Voor het tracébesluit is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het hoofdrapport van het akoestisch onderzoek is in bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. Door de uitvoering van het project zouden langs het gehele traject geldende geluidproductieplafonds worden overschreden, wanneer geen maatregelen worden getroffen. Binnen het onderzoeksgebied ter hoogte van de betreffende referentiepunten bevinden zich langs het gehele traject duizenden geluidgevoelige objecten waar de geluidbelasting bij volledig benut geluidproductieplafond in dat geval zou worden overschreden. Onderzocht is of dit met doelmatige maatregelen kan worden voorkomen of zoveel mogelijk beperkt.
Om de geluidsbelasting te verminderen komt op grote delen van de A27 tussen Houten en Hooipolder stiller asfalt in de vorm van tweelaags ZOAB te liggen en worden nieuwe geluidsschermen aangebracht. De schermen worden rechtop geplaats, absorberend uitgevoerd en krijgen aan beide kanten (klim)beplanting. Op kunstwerken, zoals bruggen en viaducten, komen transparante geluidsschermen. De nieuwe Keizersveerbrug krijgt stille voegovergangen en er komt het stillere tweelaags ZOAB te liggen.
De geadviseerde maatregelen zorgen ervoor dat de toekomstige geluidbelasting op geen van de aanwezige geluidgevoelige objecten toeneemt.
Er is één locatie waar wel sprake is van toename van de geluidbelasting in de projectsituatie. Dit betreft het NNN-gebied bij De Donge (De Hillen) ter plaatse van de nieuwe verbindingsweg A59 Raamsdonksveer. Om de toename weg te nemen worden geen mitigerende maatregelen (bron- en/of overdrachtsmaatregel) getroffen maar er worden compenserende maatregelen getroffen in de vorm extra NNN gebied.
Bij uitvoering van het pakket van maatregelen is in het Tracébesluit voor referentiepunten een nieuw geluidproductieplafond vastgesteld of is het geluidproductieplafond gewijzigd.
4.3 Luchtkwaliteit
4.3.1 Regelgeving
Het wettelijk kader voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door de Wet milieubeheer en de onderliggende regelgeving in AMvB’s en ministeriële regelingen. Aannemelijk moet worden gemaakt dat de uitvoering van een project:
- niet leidt tot overschrijden van de grenswaarden.
- niet leidt tot een verslechtering boven de grenswaarden.
- niet in betekenende mate bijdraagt.
- is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, dan wel past binnen of elk geval niet in strijd is met een vastgesteld programma, te weten het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is het plan van de gezamenlijke overheden om de luchtkwaliteit in Nederland te verbeteren. Het NSL houdt rekening met voorgenomen grote projecten die de luchtkwaliteit verslechteren en zet hier maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tegenover.
Alleen indien aannemelijk wordt gemaakt dat een project aan één of meer van bovenstaande grondslagen voldoet, voldoet het project aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit.
4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Ten behoeve van het Tracébesluit is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Resulterend in een deelrapport en een oplegnotitie, die in bijlage 4 en 5 bij de toelichting zijn gevoegd.
Door de opname van het project in het NSL is de juridische haalbaarheid voor het project ten aanzien van luchtkwaliteit geborgd en is verzekerd dat de projectwijzigingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
Er worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd.
4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan
De voorgenomen ontwikkeling betreft een aanpassing van een aantal wegvakken waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In het kader van het Tracébesluit is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Het deelrapport is opgenomen in bijlage 6 bij de toelichting.
Ten gevolge van het plan is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de PR plafonds voor de wegvakken van de A27 en A59. Ook zijn in zowel de referentie- als de plansituatie geen objecten gelegen binnen de basisnetafstand. Daarnaast is een verantwoording van het groepsrisico niet vereist, omdat ter plaatse van het projectgebied nergens sprake is van een groepsrisico dat hoger is dan 0.1 maal de oriëntatiewaarde.
4.5 Water
4.5.1 Regelgeving
Om negatieve effecten op het watersysteem te voorkomen geldt op basis van beleid en regelgeving dat er minimaal sprake moet zijn van een standstill-beginsel, eventueel doormiddel van compensatie.
Het Waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer van het binnendijkse deel van het projectgebied. De doelen van het waterschap voor de periode 2016 - 2021 staan beschreven in het waterbeheerplan ‘Grenzeloos verbindend’. Ook is de Keur van het waterschap Brabantse Delta van toepassing is op het gebied. De Keur is een verordening waarin regels zijn opgesteld voor onderhoud en handelingen in het grond- en oppervlaktewatersysteem en rondom waterkeringen.
Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het waterbeheer binnen het deel van het projectgebied dat buitendijks is gelegen, waaronder de Bergsche Maas. Rijkswaterstaat ziet toe op een goede kwalitatieve en kwantitatieve toestand van het watersysteem en op een veilige en ongehinderde afvoer van water.
4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan
De uitbreiding van de A27 leidt tot effecten op het watersysteem. In het deelrapport, in bijlage 7 bij de toelichting, is voor het Tracébesluit, de uitbreiding beoordeeld op de aspecten waterkwantiteit, -kwaliteit en -veiligheid.
De reconstructie van de A27 leidt tot beperkte effecten op het watersysteem. Met name op de locaties waar de bestaande vluchtstrook wordt ingericht als spitsstrook zijn nauwelijks effecten. De effecten die optreden zijn te compenseren of met technische maatregelen te voorkomen. Er worden geen grote risico’s verwacht in relatie tot het functioneren van het watersysteem of gevolgen voor de omgeving door ingrepen in het watersysteem.
Waterkwantiteit
Door de aanleg van verharding en het dempen van oppervlaktewater is watercompensatie noodzakelijk. In het ontwerp van het Tracébesluit is 28,3 ha water ingepast ter reparatie van de waterstructuur en ter compensatie van de berging. Waar oppervlaktewater wordt gedempt, wordt ook nieuw water gegraven, om de waterstructuur te herstellen en invulling te geven aan de wateropgave. Doordat er geen diepe ondergrondse constructies zijn, is geen sprake van permanente effecten op het grondwater.
Waterkwaliteit
Er is geen effect op de waterkwaliteit. Potentieel kan de kwaliteit van het aanliggende oppervlaktewater verslechteren als bij verbreding regenwater onveranderd naar de watergang wordt afgevoerd. Door meer gebruik te maken van oppervlakkige afstroming of het hemelwaterafvoerstelsels te laten lozen in een bezinkvoorziening zal er geen negatief effect optreden en verbetering optreden.
Water van de nieuwe brug over de Bergsche Maas wordt geloosd op het oppervlaktewater. Als maatregel voor geluidsreductie wordt ZOAB (zeer open asfaltbeton) toegepast. De vracht van verontreinigingen in afstromend wegwater en verwaaiing vanaf rijkswegen met ZOAB ligt gemiddeld respectievelijk 50% en 93% lager dan vanaf rijkswegen met DAB (dicht asfaltbeton). Het verschil in afstromend wegwater wordt veroorzaakt door een groter vuil- en waterbergend vermogen van ZOAB vanwege de open structuur. Doordat de bestaande brug wordt vervangen en in de nieuwe situatie wordt voorzien van ZOAB is er sprake van een verbetering ten opzichte van de bestaande waterkwaliteit.
Bij afstroming naar de berm worden verontreinigingen in de bovengrond gebonden. Door het periodiek monitoren en indien nodig afschrapen van de berm wordt de verontreiniging weggenomen en treedt er geen verslechtering van de grondwaterkwaliteit op.
Waterveiligheid
Voor waterveiligheid is gekeken naar twee aspecten: de waterkeringen en de rivierwaterstanden. De rivierkundige beoordeling voor de nieuwe situatie laat gedurende de bouwfase een toename van de rivierstand van de Bergsche Maas zien. De opstuwingen in de bouwfase zijn strijdig met het criterium in het Rivierkundig Beoordelings Kader. Er moeten maatregelen worden getroffen om deze strijdige opstuwingen te mitigeren. Voor de uitvoerbaarheid van het Tracébesluit zijn er voldoende realistische maatregelen denkbaar die getroffen kunnen worden om de situatie te optimaliseren Te denken valt aan niet alle pijlers tegelijk bouwen, nagaan of de pijlers van de nieuwe brug meer in lijn met die van de oude brug kunnen worden ontworpen en nagaan of de bouwkuipen mogelijk smaller kunnen worden gemaakt.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden geldt als uitgangspunt dat deze niet leiden tot een tijdelijke of permanente verslechtering van de stabiliteit van keringen. Dit zal in de systeemeisen worden opgenomen. De aannemende partij zal bij de aanvraag van de watervergunning moeten aantonen dat dit het geval is en mogelijk mitigerende maatregelen moeten treffen, zoals bijvoorbeeld aanpassingen van de werkperiode, of het treffen van tijdelijke vervangende keringsconstructies.
Ter toetsing van het Tracébesluit is gekeken naar de kruisingen van de A27 Houten-Hooipolder met de waterkeringen bij een zichtjaar over 100 jaar. Per kruising is een theoretisch profiel opgesteld en is getoetst of deze binnen het profiel van de aanpassing van de A27 valt om zo het ruimtebeslag te toetsen. Voor de keringen in het projectgebied is één knelpunt geconstateerd, welke is opgelost door het ontwerp van de kering op te hogen.
4.6 Natuur
4.6.1 Regelgeving
In 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan moet duidelijk zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
- Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
- Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
- 1. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- 2. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
- 3. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
- de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
- de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
- Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
- 1. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- 2. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Geertruidenberg is de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook moet gelet worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' moet worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering
Op 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering (Wsn) in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten, met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen, in het kort de bouwvrijstelling. Er is een knip gemaakt tussen de bouw en het gebruik van een bouwwerk. De milieubelasting tijdens de bouw is tijdelijk, terwijl het gebruik een permanent karakter heeft. Vanwege de vrijstelling is het niet langer nodig een activiteit met tijdelijke emissies te toetsen op stikstof. Dit betekent dat voor het aspect stikstof alleen nog de depositie in de gebruiksfase een rol speelt. De vrijstelling geldt expliciet alleen voor stikstof en niet voor andere negatieve effecten die tijdens de bouwfase als gevolg van geluid, licht en trillingen op Natura 2000-gebieden kunnen optreden.
4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Ten behoeve van het Tracébesluit is het deelrapport Natuur opgesteld, dat in bijlage 8 bij de toelichting is gevoegd. De effecten van het project op de natuur zijn onderzocht. Uit het onderzoek komt naar voren dat in de directe omgeving meerdere beschermde natuurgebieden voorkomen. Het Natura 2000-gebied Biesbosch ligt op circa 1 km van het projectgebied. Ook grenst de weg aan meerdere NNN-gebieden en wordt in het onderhavige projectgebied de ecologische verbindingszone, De Donge, gekruist. De Donge is een natte ecologische verbinding welke valt onder het waterschap Brabantse Delta. Het doel van het inrichten van De Donge als ecologische verbindingszone is het verbinden van de Bergsche Maas met het Wilhelminakanaal. Hierdoor ontstaat een natte verbindingszone tussen het rivierengebied en het Brabantse achterland.
Soortenbescherming
Er zijn geen soorten vaatplanten aangetroffen die beschermd zijn door de Wet natuurbescherming. Er is geen sprake van fysieke aantasting van groeiplaatsen van beschermde planten. Er is geen ontheffing nodig vanuit de Wet natuurbescherming. Wel zijn er binnen de grens van het Tracébesluit groeiplaatsen van de voorheen beschermde wilde marjolein, spindotterbloem, grote kaardenbol en zwanenbloem aanwezig. Hiervoor hoeven wettelijk gezien geen maatregelen te worden genomen. Vanuit het zorgprincipe van artikel 1.11 Wnb wordt aanbevolen om deze soorten voorafgaand aan de werkzaamheden uit te steken en te verplanten.
Uit de effectbeoordeling blijkt dat er sprake is van negatieve effecten door fysieke aantasting of verstoring van verblijfplaatsen van beschermde diersoorten binnen de grenzen van het Tracébesluit. Voor soorten waarvoor geen algemene vrijstelling geldt, is ontheffing nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Voor het verkrijgen van de ontheffing is het nodig om mitigerende en compenserende maatregelen te treffen. Deze maken onderdeel uit van de ontheffingvoorwaarden. Door het nemen van de mitigerende en compenserende maatregelen zoals beschreven in het deelrapport komt de gunstige staat van instandhouding van de lokale populaties niet in het geding. Het is dan ook aannemelijk dat een ontheffing Wet natuurbescherming verleend zal worden. Ook omdat er geen andere bevredigende oplossing bestaat en er sprake is van een in de wet genoemd belang. Het maatschappelijk belang van de verbreding van de A27 wordt gevormd door dwingende redenen van groot openbaar belang. De A27 Houten – Hooipolder heeft in de huidige situatie en in de toekomst onvoldoende capaciteit om het verkeer af te wikkelen.
Gebiedsbescherming
Uit de uitgevoerde Voortoets en Passende Beoordeling volgt dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de aangewezen habitattypen- en soorten en vogelsoorten in het Natura 2000-gebied Biesbosch. Voor het Natura 2000-gebied Biesbosch zijn in de Passende Beoordeling maatregelen opgenomen om mogelijke tijdelijke negatieve effecten in de aanlegfase als gevolg van verstoring door geluid en licht te voorkomen.
Door de verbreding van de A27 vindt fysieke aantasting van NNN-gebieden binnen het projectgebied plaats. Het betreft een deel van de uiterwaarden langs de Bergsche Maas voor het realiseren van de landhoofden van de nieuwe brug en een deel van gronden direct aan en rondom De Donge voor de nieuw te realiseren verbindingsweg Raamsdonksveer. De fysieke aantasting wordt gecompenseerd.
Voor stikstofdepositie is ontwikkelingsruimte voor het project gereserveerd. Het project A27 Houten-Hooipolder staat op de lijst prioritaire projecten. Op basis van het PAS en de conclusies uit de Passende Beoordeling, kan de ontwikkelingsruimte worden toebedeeld. Uit de toets in AERIUS Register is gebleken dat er voor het project voldoende ontwikkelingsruimte is gereserveerd. Bovendien kan voor de aanlegfase inmiddels worden aangesloten bij de in de Wet stikstofreductie en natuurbescherming (Wsn) opgenomen vrijstelling.
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.7.1 Regelgeving
Erfgoedwet
De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2022 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
- Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten.
- Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
- Bescherming van stads- en dorpsgezichten.
Gemeentelijk erfgoedbeleid
In de in 2016 vastgestelde Erfgoednota is vastgelegd hoe de gemeente wil omgaan met het cultureel erfgoed binnen de gemeentegrenzen. De erfgoednota gaat over bovengrondse monumentenzorg, waaronder bouwhistorie en historische geografie/landschapselementen.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Voor het ondergrondse erfgoed heeft de gemeente de Nota Archeologie, vastgesteld door de raad op 30 november 2017. Dit beleid omvat onder meer een archeologische verwachtingswaardenkaart. Deze kaart geeft per gebied aan of archeologisch onderzoek nodig is bij bodemverstoring.
4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In het kader van het Tracébesluit is een bureauonderzoek Archeologie en Cultuurhistorie uitgevoerd en zij een deelrapport en een oplegnotitie opgesteld voor het aspect 'Archeologie'. Deze stukken zijn in bijlagen 9, 10 en 11 bij de toelichting gevoegd.
Archeologie
Voor aantasting van (eventueel aanwezige) archeologische waarden geldt dat bij de aanleg van de bestaande A27 meer verstoring is opgetreden dan bij de huidige verbreding het geval is. Maar ook nu zullen er diverse zones worden doorsneden waar archeologische waarden in de ondergrond aanwezig kunnen zijn. Waar bodemverstorende ingrepen plaatsvinden (aanleg cunetten, aanbrengen taluds, graven van bermgreppels/sloten) kunnen deze worden verstoord. Daarom worden ter plekke van die zones waarvoor conform de gemeentelijke verwachtings- en beleidskaart een onderzoeksplicht geldt en waar bodemverstoring zal optreden archeologisch vervolgonderzoek uitgevoerd. Het deel dat al eerder is onderzocht door middel van verkennende boringen hoeft hierbij niet nogmaals te worden onderzocht. Wanneer de resultaten van het booronderzoek dat op delen in het projectgebied moet worden uitgevoerd bekend zijn, kunnen de details van het verdere vervolgonderzoek worden uitgewerkt in een Programma van Eisen. Eventueel uit het booronderzoek voortvloeiend karterend en/of waarderend veldonderzoek in de vorm van boringen of proefsleuven dient plaats te vinden, al dan niet gevolgd door een opgraving van eventueel bedreigde vindplaatsen.
Net ten westen van Sandoel in Raamsdonkveer bevindt zich een archeologisch rijksmonument/AMKterrein binnen het projectgebied (AMK-terrein 549). Indien behoud in situ hier niet mogelijk is, moet een Monumentenvergunning worden aangevraagd
Cultuurhistorie
Het tracé A27 Houten – Hooipolder doorkruist een relatief dunbevolkt gebied, waar veel cultuurhistorische elementen nog relatief onaangetast aanwezig zijn. In algemene zin heeft de grootste verstoring in het projectgebied, waar het gaat om historisch-geografische waarden (zichtlijnen, verkavelingsstructuren, inundatiegebieden, dijken, bewoningslinten, wegen, molenbiotopen etc.), reeds plaatsgevonden door de huidige A27. De werkzaamheden in het kader van de verbreding zullen deze niet of slechts in beperkte mate verder aantasten.
In het geval van historische (steden)bouwkundige waarden geldt in hoofdlijnen hetzelfde. Een beperkt aantal rijks- en gemeentelijk monumenten ligt in de nabijheid van de A27 (< 100 m) maar, op Fort Altena buiten het onderhavige projectgebied na, worden geen van alle bij de verbreding aangetast. Wel gaat de bestaande Keizersveerbrug, een cultuurhistorisch waardevol bouwwerk verloren. De huidige Keizersveerbrug voldoet niet meer aan de nieuwe eisen.
4.8 Milieueffectrapportage
Ter onderbouwing van het Tracébesluit is een Project-MER opgesteld overeenkomstig artikel 7.2, eerste lid, Wet milieubeheer. De rapportage is in bijlage 12 bij de toelichting gevoegd. Door middel van een Milieueffectrapportage ontstaat inzicht in de milieueffecten die optreden als gevolg van een voorgenomen activiteit. Daardoor kunnen bepaalde negatieve milieueffecten worden voorkomen of beperkt.
Uit de rapportage blijkt dat de negatieve effecten van het (O)TB-ontwerp (deels) kunnen worden weggenomen middels het treffen van mitigerende maatregelen. Dit is onder andere het geval bij geluid, water, natuur en ruimtelijke kwaliteit. Resterende negatieve effecten bij natuur worden gecompenseerd. Op de thema’s verkeersveiligheid, ruimtegebruik en sociale aspecten is sprake van (licht) negatieve effecten, welke inherent zijn aan de keuze om de A27 te verbreden (middels grotendeels spitsstroken).
Nagenoeg alle maatregelen zijn integraal onderdeel van het (O)TB-ontwerp en het (Ontwerp-)Tracébesluit. Enkele maatregelen, veelal landschappelijk van aard, kunnen niet dwingend voorgeschreven worden en zijn opgenomen in het landschapsplan. Dit plan gaat onderdeel uitmaken van het uitvoeringscontract voor de aannemer(s), waarmee de uitvoering is geborgd.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Geertruidenberg.
5.1.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.1.2 Bestemmingsregels
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken (geen bouwwerken zijnde)) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de bestemmingsomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde (specifieke) gebruiksregels.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
In dit onderdeel zijn omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden opgenomen. Er zijn tevens uitzonderingen van de vergunningplicht opgenomen.
Wijzigingsbevoegdheid
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden specifiek voor de betreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
5.1.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat regels ten aanzien van overschrijdingen bouwgrenzen, bestaande maten, omgevingsvergunning voor het slopen van beeldbepalende gebouwen en voldoende parkeergelegenheid.
Algemene gebruiksregels
De bepaling bevat een algemene gebruiksverboden en uitzonderingen hierop.
Algemene aanduidingsregels
Er zijn drie gebiedsaanduidingen opgenomen in dit bestemmingsplan. Ter plaatse van de door gebiedsaanduiding aangeduide gronden gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bepaling.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene wijzigingsregels
Deze bepaling bevat een algemene wijzigingsregel ten aanzien van een alternatief fietstracé.
Overige regels
In de overige regels is aangegeven dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
5.1.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken die op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2 Bestemmingen
Verkeer
Binnen de bestemming 'Verkeer' is onder andere ruimte voor verkeersdoeleinden in de vorm van stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen. Ook biedt de bestemming de mogelijkheid om water en waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen, onder andere ten behoeve van natuurcompensatie, in te passen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, behoudens gebouwen ten dienste van openbare nutsvoorzieningen.
Leiding - Gas
Middels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' is de bescherming van de binnen de plangrenzen liggende aardgastransportleidingen geregeld.
Leiding - Hoogspanning 150 kV-ondergronds
Middels de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning 150 kV-ondergronds' is de aanleg en toekomstige bescherming van de nieuwe ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding met de daarbij behorende belemmeringenstrook geregeld.
Leiding - Hoogspanningsverbinding
Middels de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' is de bescherming en het functioneren van de binnen de plangrenzen liggende hoogspanningsverbindingen geregeld.
Leiding - Riool
Middels de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' is de bescherming van de binnen de plangrenzen liggende rioolwatertransportleidingen geregeld.
Leiding - Water
Middels de dubbelbestemming 'Leiding - Water' is de bescherming van de binnen de plangrenzen liggende watertransportleidingen geregeld.
Waarde - Archeologie
Middels vijf verschillende dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' is de bescherming van eventuele archeologische waarden binnen de plangrenzen geregeld. Deze dubbelbestemmingen zijn gebaseerd op de 'Nota Archeologie' van de gemeente Geertruidenberg d.d. 30 november 2017.
Waterstaat - Waterkering
Middels de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is de bescherming van de waterkerende werking van de binnen de plangrenzen liggende waterkering geregeld.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Voorliggend bestemmingsplan 'Tracébesluit A27 Houten - Hooipolder' maakt op zichzelf geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, maar vormt de wettelijk verplichte doorvertaling van een Tracébesluit in een bestemmingsplan. Gelet op de aard van dit bestemmingsplan is er geen aanleiding om een aanvullend exploitatieplan vast te stellen. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Overleg
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), toegezonden aan diverse overleginstanties.
6.2.2 Inspraak
Omdat er al inspraak heeft plaatsgevonden in het kader van het Tracébesluit, vindt er geen inspraak plaats over Tracébesluit in het kader van het bestemmingsplan.
Het ontwerptracébesluit heeft van 10 juni tot en met 21 juli 2016 ter inzage gelegen. Op basis van de ingediende zienswijzen zijn diverse optimalisaties doorgevoerd. Daarnaast heeft de minister begin 2017 besloten drie grote bruggen niet te renoveren, maar geheel te vervangen. Het gaat daarbij om de Hagesteinsebrug, de Merwedebrug en de Keizersveerbrug. De minister heeft op 20 december 2018 het Tracébesluit vastgesteld met daarbij een Nota van Antwoord. In deze Nota van Antwoord wordt bij alle ingediende zienswijzen aangegeven hoe deze zijn verwerkt. Ook is er een Nota van Wijziging opgesteld, die een compleet overzicht geeft van alle veranderingen tussen het ontwerptracébesluit en het Tracébesluit. Het Tracébesluit heeft van 10 januari tot en met 21 februari 2019 ter inzage gelegen. Op 2, 3 en 4 maart 2020 zijn de beroepen tegen het Tracébesluit voor verbreding van de A27 behandeld door de Raad van State. Op 26 augustus en 16 december 2020 heeft de Raad van State uitspraak gedaan en is het Tracébesluit onherroepelijk geworden.
6.2.3 Zienswijzen
Gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen.
Bijlage 1 Tracébesluit A27 Houten - Hooipolder
Bijlage 1 Tracébesluit A27 Houten - Hooipolder
Bijlage 2 Landschapsplan
Bijlage 1 Bodem - Deelrapport
Bijlage 2 Bodem - Oplegnotitie
Bijlage 2 Bodem - Oplegnotitie
Bijlage 3 Geluid - Hoofdrapport
Bijlage 3 Geluid - Hoofdrapport
Bijlage 4 Luchtkwaliteit - Deelrapport
Bijlage 4 Luchtkwaliteit - Deelrapport
Bijlage 5 Luchtkwaliteit - Oplegnotitie
Bijlage 5 Luchtkwaliteit - Oplegnotitie
Bijlage 6 Externe Veiligheid - Deelrapport
Bijlage 6 Externe veiligheid - Deelrapport
Bijlage 7 Water - Deelrapport
Bijlage 8 Natuur - Deelrapport
Bijlage 8 Natuur - Deelrapport
Bijlage 9 Bureauonderzoek Archeologie En Cultuurhistorie
Bijlage 9 Bureauonderzoek Archeologie en Cultuurhistorie
Bijlage 10 Archeologie - Deelrapport
Bijlage 10 Archeologie - Deelrapport
Bijlage 11 Archeologie - Oplegnotitie
Bijlage 11 Archeologie - Oplegnotitie