KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Maatschappelijk
Artikel 5 Tuin
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Waarde - Archeologie
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Beoogde Situatie
2.3 Vertaling Naar Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer En Parkeren
4.2 Wegverkeerslawaai
4.3 Archeologie
4.4 Cultuurhistorie
4.5 Bodem
4.6 Ecologie
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Bedrijven En Milieuhinder
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Luchtkwaliteit
4.11 Water
4.12 Vormvrij Mer-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Het Juridische Plan
5.2 Beschrijving Van De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Parkeerbeleidsplan
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Programma Van Eisen Archeologisch Vervolgonderzoek
Bijlage 5 Bodemonderzoek 2007
Bijlage 6 Actualiserend Bodemonderzoek 2016
Bijlage 7 Verkennend Asbestonderzoek
Bijlage 8 Ecologisch Veldonderzoek 2009
Bijlage 9 Ecologisch Veldonderzoek
Bijlage 10 Bomen Effect Analyse
Bijlage 11 Reactienota Vooroverleg En Inspraak

De Riethorst

Bestemmingsplan - Gemeente Geertruidenberg

Vastgesteld op 28-09-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan De Riethorst met identificatienummer NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01 van de gemeente Geertruidenberg.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanbouw/uitbouw

gebouw van maximaal één bouwlaag dat zowel wat betreft afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

1.7 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.8 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.9 achtergevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder aan- en

uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen- alsmede het verlengde daarvan.

1.10 archeologisch onderzoek

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.11 archeologisch rapport

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.

1.12 archeologische verwachtingswaarde

de aan een gebied toegekende verwachtingswaarde in verband met de kans op het voorkomen van archeologische resten.

1.13 archeologische waarde

de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige archeologische resten.

1.14 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.15 bed & breakfast

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van het hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak.

1.20 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat in bouwkundig opzicht en qua gebruik ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 dakterras

een voor mensen toegankelijke buitenruimte op het dak van een gebouw.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 gevelopbouw

elke verhoging van de gevel boven de toegestane goothoogte.

1.31 hoofdgebouw/hoofdbebouwing

een gebouw/bebouwing, dat/die op een bouwperceel door zijn/haar constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw/bebouwing op een bouwperceel kan worden aangemerkt. In het geval van een woning betreft dit de woning zelf (meestal bestaande uit meer dan een bouwlaag) zonder aanbouwen, uitbouwen of bijgebouwen.

1.32 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)

de binnen de beroepsgroep geldende norm voor de uitvoering van archeologisch onderzoek.

1.33 maatschappelijk

sociale, educatieve, medische, culturele, levensbeschouwelijke en/of religieuze voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van overheids- en openbare dienstverlening, kinderopvangvoorzieningen alsook ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

1.34 nutsvoorzieningen

de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.35 ondergeschikte functie

functie waarvoor ingevolge de planregels maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw of aanbouw/uitbouw/bijgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.36 ongebouwde parkeervoorziening

niet-inpandige parkeervoorzieningen die worden gerealiseerd op maaiveld.

1.37 overkapping

een dakconstructie (vrijstaand) zonder wanden, dan wel aan maximaal één zijde begrensd door een eigen wand of door een gevel van een belendend gebouw.

1.38 peil

  1. a. bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.

1.39 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.40 voorgevellijn

de lijn van de naar de weg gerichte, al dan niet verspringende, voorzijde van het hoofdgebouw/de hoofdbebouwing.

1.41 voorgevelrooilijn

  1. a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
    1. 1. de evenwijdige aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatige beloop van de rooilijn overeenkomstig de weg geeft;
  2. b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    1. 1. bij een wegbreedte van tenminste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
    2. 2. bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.42 zijerf

een deel van het perceel dat is gelegen naast de doorgetrokken zijgevellijn van het hoofdgebouw van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt, tenzij in de regels anders is bepaald, als volgt gemeten c.q. gerekend:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 bebouwingspercentage

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplantingen;
  3. c. ter plaatse van de functieaanduiding: 'laad- en losplaats': tevens voor een ontsluiting van de laad- en losplaats van de aangrenzende maatschappelijke voorziening;
  4. d. ter plaatse van de functieaanduiding: 'specifieke vorm van groen - in- en uitrit ': tevens voor een ontsluiting van de haal- en brengzone van de aangrenzende maatschappelijke voorziening;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - veranda': tevens voor veranda's behorende bij de aangrenzende woningen;

en met daarbij behorende:

  1. f. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  2. g. speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  3. h. voorzieningen voor ondergrondse inzameling van afval;
  4. i. nutsvoorzieningen;
  5. j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. k. voorzieningen voor langzaam verkeer, zoals wandelpaden;
  7. l. recreatieve doeleinden.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. zorginstellingen en andere voorzieningen inzake de gezondheidszorg;

en met daarbij behorende:

  1. b. overige maatschappelijke voorzieningen;
  2. c. ondergeschikte horeca en kantoren;
  3. d. tuinen, erven en verhardingen;
  4. e. groenvoorzieningen;
  5. f. (ongebouwde) parkeervoorzieningen.;
  6. g. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  2. b. voorzieningen voor ondergrondse inzameling van huishoudelijk afval;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. (ongebouwde) parkeervoorzieningen;
  6. f. speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  7. g. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroepen;

en met daarbij behorende:

  1. c. tuinen, erven en verhardingen;
  2. d. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.3 onder n ten behoeve van de bouw van kleine bouwwerken op een dakterras, met dien verstande, dat:

  1. a. de oppervlakte van het bouwwerk bedraagt ten hoogste 5 m²;
  2. b. de hoogte van het bouwwerk bedraagt ten hoogste 2,5 m;
  3. c. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en opstallen niet onevenredig worden beperkt;
  4. d. het cultuurhistorische karakter van het beschermd stadsgezicht niet wordt aangetast.
  5. e. omtrent het bepaalde onder d advies wordt ingewonnen bij de monumentencommissie.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik geldt dat de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan, mits:

  1. a. niet meer oppervlakte voor de uitoefening van dit beroep in gebruik is of zal zijn dan 1/3 deel van de oppervlakte van de begane grondlaag van het legaal gerealiseerde hoofdgebouw en van legaal gerealiseerde aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen;
  2. b. de beroepsuitoefening uitsluitend geschiedt door een bewoner van de desbetreffende woning;
  3. c. er geen detailhandel plaatsvindt;
  4. d. de uitoefening van dit beroep niet plaatsvindt in een vrijstaand bijgebouw bij een aaneengebouwde woning (inclusief hoekwoningen daarbij).

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 en 7.4 voor verblijfsrecreatie in de vorm van een bed & breakfast op de voor Wonen bestemde gronden, met dien verstande dat:

  1. a. een bed & breakfast is toegestaan binnen de eigen woning, mits de hoofdfunctie wonen gehandhaafd blijft;
  2. b. niet meer oppervlakte voor de uitoefening van een bed & breakfast in gebruik is of zal zijn dan 1/3 deel van de oppervlakte van de eerste bouwlaag van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken;
  3. c. de bed & breakfast uit ten hoogste 8 slaapplaatsen mag bestaan;
  4. d. de verblijfsruimte moet voldoen aan de bepalingen van de bouwverordening en het Bouwbesluit;
  5. e. de voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag functioneren als een zelfstandige woning;
  6. f. permanent verblijf niet is toegestaan;
  7. g. het gebruik voor een bed & breakfast niet mag leiden tot een onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van in de omgeving gelegen gronden en/of opstallen, zoals gevolgen ten aanzien van het parkeren.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming van (verwachte) archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek in de vorm van opgravingen noodzakelijk zijn, mits het bepaalde in de leden 8.3.1 en 8.3.2 vooraf in acht is genomen.
  2. b. tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de andere op die gronden voorkomende bestemming(en), mits het bepaalde in de leden 8.3.1en 8.3.2 vooraf in acht is genomen.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het plan te wijzigen door de bestemming Waarde-archeologie te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel gemeentelijk archeologiebeleid hiertoe aanleiding geeft.

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie

9.1 Bestemmingsregels

De voor ‘Waarde –Cultuurhistorie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor beschermd stadsgezicht en daarmee voor het behoud, het herstel en de versterking van het karakter van de historische kom van de stad Geertruidenberg die tot uitdrukking komt in de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden van de gevelwanden en de openbare ruimte.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden, in aanvulling op de regels uit hoofdstuk 2, de volgende regels:

Gevels

  1. a. voor voorgevels en kopgevels van hoofdgebouwen alsmede van aanbouwen en bijgebouwen die een vloeroppervlak hebben van meer dan 6 m² en die zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte, geldt dat voor het materiaalgebruik en het kleurgebruik het Beeldkwaliteitplan Riethorst leidend is.

Daken

  1. b. ten aanzien van het toepassen van kappen, kapvormen en nokrichtingen is het het Beeldkwaliteitplan Riethorst leidend;
  2. c. voor zover sprake is van schuine daken van hoofdgebouwen alsmede van aanbouwen of bijgebouwen die een vloeroppervlak hebben van meer dan 6 m² geldt dat voor het materiaalgebruik van de afdekking het Beeldkwaliteitplan Riethorst leidend is.

Dakkapellen

  1. d. voor dakkapellen in schuine daken aan de zijde van de Venestraat geldt dat voor wat betreft de maatvoering en verschijningsvorm het Beeldkwaliteitplan Riethorst leidend is.

Zonnepanelen

  1. e. zonnepanelen zijn uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan het gestelde in het Beeldkwaliteitplan Riethorst.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 indien en voor zover geen onevenredige schade wordt toegebracht aan dan wel herstel verzekerd is van het historische en ruimtelijke karakter van het beschermd stadsgezicht en nadat de Monumentencommissie schriftelijk advies heeft uitgebracht.

9.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent:

  1. a. de toepassing van materialen als bedoeld in 9.2 onder a en c , hun structuren, textuur en hun kleuren, teneinde gevels of geveldelen meer in overeenstemming te brengen met het Beeldkwaliteitplan Riethorst;
  2. b. de kapvorm en nokrichting van daken teneinde deze meer in overeenstemming te brengen met het Beeldkwaliteitplan Riethorst; .

Alvorens omtrent het stellen van nadere eisen te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de monumentencommissie.

9.5 Specifieke gebruiksregel

Voor het materiaal- en kleurgebruik van gebouwen zichtbaar vanaf de openbare weg dient het Beeldkwaliteitplan Riethorst in acht te worden genomen.

9.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Parkeren

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Gebruiksverbod

Onder verboden gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.2 onder b van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. b. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woning.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. van de regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. b. van de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. 1. de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m3 bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
  3. c. van de regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat deze wordt vergroot:
    1. 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
    2. 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;
    3. 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
  4. d. van de regels ten aanzien van de ten hoogste toegestane goot- en bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze ten hoogste toegestane goot- en bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals gevelopbouwen, schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% bedraagt van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. 2. de goot- en bouwhoogte ten hoogste 1,25 maal bedraagt van de ten hoogste toegestane goot- en bouwhoogte van het betreffende gebouw.

13.2 Voorwaarden voor afwijking

Afwijken zoals bedoeld in lid 13.1 is uitsluitend toegestaan indien:

  1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  2. b. het cultuurhistorische karakter van het beschermd stadsgezicht niet wordt aangetast.
  3. c. omtrent het bepaalde onder a advies is ingewonnen bij de Monumentencommissie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan De Riethorst'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Zorgorganisatie Riethorst Stromenland verleent zorg op een historische locatie in het oude centrum van Geertruidenberg. In het begin van de negentiende eeuw werd op dezelfde locatie het St Agnesgesticht gesticht. Het bestaande verzorgingstehuis stamt uit de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw dient vernieuwd te worden. De gemeente heeft de afgelopen jaren onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor een grootschalige herontwikkeling van de locatie en binnen welke randvoorwaarden deze herontwikkeling plaats dient te vinden.

Er is een stedenbouwkundig verkavelingsplan uitgewerkt dat uitgaat van de herontwikkeling van het zorgcomplex en de bouw van 29 grondgebonden eengezinswoningen. De planvorming heeft in overleg met de omgeving plaatsgevonden. Begin 2016 is het stedenbouwkundig plan tijdens meerdere bewonersavonden besproken en zijn aanpassingen aangebracht die uiteindelijk hebben geleid tot de definitieve stedenbouwkundige opzet. Deze opzet is de basis geweest voor een beeldkwaliteitsplan en onderhavig bestemmingsplan.

Met dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van de Nieuwe Riethorst juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Tevens valt het bestaande Prismagebouw binnen het plangebied. Bij vaststelling van het bestemmingsplan Kom Geertruidenberg 2012 was het Prismagebouw buiten de plangrens gehouden, omdat het in het kader van de nieuwbouw van de Riethorst de bedoeling was op deze locatie nieuwe zorgwoningen op te richten. In het huidige plan blijft het Prisma gebouw echter in de huidige vorm behouden. Om die reden is in dit bestemmingsplan het Prismagebouw wederom opgenomen.

1.2 Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt aan de Venestraat in de oude binnenstad van Geertruidenberg en grenst aan de historische vestingwerken. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Venestraat en aan de westzijde door de Kloosterstraat. Aan de oostzijde vormt de H. Gertrudiskerk en de achterzijde van de bebouwing aan de Koestraat de grens. De begrenzing aan de zuidzijde ter plaatse van het park is opzettelijk wat ruimer gelegd zodat aangesloten kan worden op het bestaande groen en een groene overgang tussen plangebied en het bestaande park wordt gewaarborgd. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron: Google Earth)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Geertruidenberg Kom dat op 24 maart 2008 is vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden'. De westkant van het plangebied heeft de bestemming 'Woondoeleinden'. In de voorschriften van dit bestemmingsplan is een "artikel 3. Bepalingen beschermd stadsgezicht" opgenomen. In dit artikel is onder meer een beschrijving opgenomen van de kwaliteiten van het stadsgezicht van Geertruidenberg en de wijze waarop de bescherming van deze kwaliteiten wordt nagestreefd. Dit artikel is bepalend voor de wijze waarop de Nieuwe Riethorst ruimtelijk wordt vormgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0002.png"

Figuur 1.3 Vigerend bestemmingsplan Geertruidenberg Kom (2008)

Op 29 november 2012 is het bestemmingsplan Kom Geertruidenberg 2012 vastgesteld. Vanwege de voorgenomen herontwikkeling is het gebied van de Nieuwe Riethorst uit dit bestemmingsplan gelaten zodat het bestemmingsplan uit 2008 ter plaatse van het plangebied nog steeds geldt. Een klein deel van het bestemmingsplan uit 2012, namelijk ter plaatse van de overgang naar het park, is wel in het onderhavige bestemmingsplangebied opgenomen. Dit om de samenhang te benadrukken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0003.png"

Figuur 1.4 Bestemmingsplan Kom Geertruidenberg 2012 met uitsparing Riethorst

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de planbeschrijving opgenomen. Hierin is zowel de bestaande situatie als de toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 is verslag gedaan van de toetsing aan het beleid. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op de omgevingsaspecten, waarna in hoofdstuk 5 de juridische plansystematiek is beschreven. Hoofdstuk 6, tenslotte, gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

2.1.1 De Riethorst

Locatie de Riethorst (plangebied) is gelegen aan westelijke grens van de historische binnenstad van Geertruidenberg, direct aan de historische vestingwerken en het park. Dit deel van de binnenstad bestaat overwegend uit woningen en biedt recreatieve mogelijkheden vanwege het aanwezige groen en de ligging van de vestingwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0004.png"

Figuur 2.1 Aanzicht de Riethorst vanaf de Venestraat

De Riethorst vormt een beeldbepalend element aan de zuidzijde van de Venestraat. Het gebouw dateert uit de jaren '70 van de vorige eeuw en voldoet niet meer aan de functionele eisen van deze tijd. In stedenbouwkundig en architectonisch opzicht sluit het slecht aan op het verder zo harmonieuze stadsbeeld.

Langs de Koestraat staat een rijtje met kleinschalige stadswoningen. De achterzijden van deze woningen grenzen aan het plangebied. Onderdeel van deze stedenbouwkundige structuur is het Klein Prinsenhof.

Het gebied achter de Riethorst en achter de Koestraat heeft twee gezichten. Er is een fraai groengebied aangelegd (de voortzetting van de tuin van het voormalige St. Agnes gesticht). Dit park kent echter een beperkte verbinding met het bestaande stedelijke gebied omdat het aan alle zijdes door bebouwing en parkeerplaatsen is omringd. De relatie tussen de stad en het park is dan ook beperkt. Aan de Kloosterstraat staan aan de rand van het groengebied een paar eengezinswoningen uit het midden van de vorige eeuw.

2.1.2 Prisma gebouw

Aan de Commandeurstraat zijn enkele gebouwencomplexen gevestigd voor mensen met een verstandelijke beperking of autisme die intensieve verzorging nodig hebben. De regionaal opererende gespecialiseerde zorgorganisatie Prisma huisvest hier een dertiental patiënten. De locatie is direct tegen de Riethorst gelegen en maakt als zodanig onderdeel uit van het complex de Riethorst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0005.jpg"

Figuur 2.2 Luchtfoto ligging Zorgcentrum de Riethorst en het Prismagebouw

2.2 Beoogde Situatie

2.2.1 Ruimtelijk concept

Zorgorganisatie Riethorst Stromenland wil haar toekomstvisie realiseren en de locatie transformeren tot specialistisch centrum voor vormen van gedrag op basis van hersenlijden en/of psychiatrisch ziektebeeld. De Riethorst baseert haar zorg hierbij op het concept 'Omgevingszorg' waarbij de leefwereld en het welbevinden van de patiënt centraal staat. Het nieuwe gebouw moet hier optimaal aan bijdragen en daarnaast op stedenbouwkundig gebied aansluiting zoeken bij de historische kern van Geertruidenberg en het beschermd stadsgezicht. De ambitie van dit bestemmingsplan is om de Riethorst op harmonieuze wijze in te passen in de historische kwaliteiten van Geertruidenberg, waarbij de ruimtelijke kwaliteit ten opzichte van de huidige situatie aanzienlijk wordt versterkt.

Het stedenbouwkundig plan de Riethorst bestaat uit drie afzonderlijke delen van samenhangende bouwvelden met daartussen een gezamenlijke ruimte met ruime parkeervoorziening. Het westelijke deel van het plangebied bestaat uit één groot zorggebouw, opgebouwd uit verschillende herkenbare gebouwdelen die elke zijde een ander aanzien geven. Het oostelijke deel van het plangebied bestaat uit een verkaveling van twee blokken met grondgebonden woningen in korte rijen tussen de Venestraat en het park. Het noordelijke blok bestaat uit drie rijen die aansluiten op de Venestraat, de entree en de parkeerstraat. Het blok met drie rijen aan de zuidzijde grenst aan het park zodat er juist meer aangesloten wordt bij de groene kwaliteiten van deze ruimte. In onderstaande afbeelding zijn de deelgebieden van het plan inzichtelijk gemaakt, namelijk:

  1. 1. Deelgebied De Nieuwe Riethorst
  2. 2. Deelgebied Stadswoningen
  3. 3. Deelgebied Parkwoningen
  4. 4. Deelgebied openbaar gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0006.jpg"

Figuur 2.3 Stedenbouwkundig verkavelingsplan de Riethorst

Programma

Het plan voorziet in het volgende programma:

  1. a. Vervangen van het bestaande verouderde verzorgingstehuis door een nieuw nieuw zorgcentrum de Riethorst met daarin 75 verpleegplaatsen (in de vorm van somatische verpleeghuisappartementen en psycho-geriatrische verpleeghuisplaatsen), dagbehandelingfaciliteiten met 15 plaatsen en bij het zorgcentrum behorende kantoorruimten (deels nieuw) van circa 1.000m2.
  2. b. 29 grondgebonden woningen in korte rijen en in twee afzonderlijke bouwblokken.
  3. c. De realisatie van circa 130 parkeerplaatsen op maaiveld in het openbare gebied.

2.2.2 Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan

Bij de stedenbouwkundige uitwerking van het ruimtelijke concept is gezocht naar ruimtelijke samenhang en optimale inpassing in het bestaande stedelijk gebied. Deze ruimtelijke samenhang heeft zowel betrekking op de aansluiting van het plan op de omgeving, als op de onderlinge samenhang tussen de verschillende onderdelen van het plan. In dit kader is gelijktijdig met dit bestemmingsplaneen beeldkwaliteitplan opgesteld, waarmee voor de Riethorst een eigen regime van beeldregie is ontworpen.

De richtlijnen in het beeldkwaliteitsplan borduren voort op het stedenbouwkundig plan en hebben mede tot doel om samenhang tussen het plangebied en de historische omgeving te waarborgen. Hieronder wordt de ruimtelijke inpassing per deelgebied of bouwveld binnen het plan kort toegelicht.

De Nieuwe Riethorst

Het bouwveld van de Nieuwe Riethorst bestaat uit één groot gebouw, opgebouwd uit verschillende herkenbare gebouwdelen die elke zijde van dit gebouw een ander aanzien geven. Beeldbepalend zijn de duidelijke wand richting de Venestraat en de overgang tussen de halfomsloten hoven en de openbare ruimte. De noordgevel die georiënteerd is op de Venestraat wordt hier in de bouwgrens gebouwd, zonder uitstekende balkons, waarmee één rooilijn voor het volledige plan wordt verkregen en het ruimtelijke beeld aan de zijde van de Venestraat wordt versterkt. Aan deze zijde bestaat het gebouw uit 2 bouwlagen met kap, maar is er door het gebruik van grote raampartijen sprake van openheid in de gevel. Tevens blijft de pandenstructuur binnen het bouwblok duidelijk herkenbaar door variatie in kleur en metselwerk. De oost- en westgevel van het gebouw bestaan ook uit twee bouwlagen met kap, maar deze hebben een samengestelde kapvorm (afwisselend dwars- en langskap). Aan deze zijden van het gebouw zijn balkons aanwezig als accent binnen de verticaal gelede gevels. Bij de entree en aan de parkzijde heeft het gebouw een duidelijk kop met een open gevel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0007.jpg"

Figuur 2.4 Aanzicht en perspectief vanaf de Venestraat (bron: Beeldkwaliteitplan Riethorst)

De gevelopbouw is overwegend verticaal waarmee wordt aangesloten op de bestaande pandenstructuur in de Venestraat. Op de hoeken van het gebouw worden dubbel georiënteerde accenten aangebracht door middel van materiaalgebruik of kleurstelling. De detaillering van het bouwblok is verfijnd en zorgvuldig door bijvoorbeeld het gebruik van verschillende metselverbanden. Het materiaalgebruik is traditioneel met overwegend gebruik van bakstenen, dakpannen en hout.

De erfafscheidingen en de overgang naar het openbaar gebied waaronder het park zijn overwegend uitgevoerd in groen, in de vorm van lage hagen en grasbermen. De hagen aan de vesting-zijde hebben een hoogte van maximaal 1.80 m, dat wil zeggen dicht op ooghoogte, en de hagen aan de parkzijde maximaal 1.20 m. Over de hagen aan de parkzijde kan heengekeken worden, zodat een grotere aangesloten ruimte ontstaat.

Aan de zijde van de Venestraat is een directe overgang in de vorm van een ondiepe stoep. Aan zijde van de Kloosterstraat wordt een gemetselde tuinmuur en een stalen semitransparante poort gebruikt voor de inpassing van de laad- en loslocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0008.png"

Figuur 2.5 Schets van De Riethorst (bron: De nieuwe Riethorst, 2017-06-28)

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0009.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0010.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0011.png"

Figuur 2.6 Impressies van nagestreefde beeldkwaliteit (bron: Beeldkwaliteitplan Riethorst)

Stadswoningen

Het bouwveld stadswoningen aan de zijde van de Venestraat bestaat uit 15 grondgebonden woningen in korte rijen met een sterke wandvorming en een sterke oriëntatie op de openbare ruimte. Beeldbepalend is de noordgevel van de woningen die in de rooilijn van de Venestraat wordt gebouwd. De gevelopbouw is verticaal en passend in de bestaande pandenstructuur van de Venestraat. De woning op de kop van de Venestraat vormt de gebiedsentree en heeft een sterke dubbele oriëntatie met rustige eenduidige stijlkenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0012.png"

Figuur 2.7 Verbeelding gevelwand en kopgebouw Venestraat (bron: Beeldkwaliteitplan Riethorst)

Langs de Venestraat hebben de woningen dwarskappen of verticale elementen zoals dakopbouwen die de verticaliteit en de afzonderlijke panden benadrukken. De overige woonblokken aan de binnenzijde zijn qua massaopbouw en gevelopbouw vrij.

De stadswoningen hebben zorgvuldig vormgegeven, eigentijdse details. Aan de zijde van de Venestraat wordt een stads ogende architectuur gebruikt. Het materiaalgebruik is traditioneel voor de hoofdvlakken, met verbijzonderingen in afwijkende robuuste materialen zoals beton, glas of zink. Luifels en balkons zijn aan de zijde van de Venestraat niet toegestaan. De erfafscheidingen zijn gemetselde tuinmuren langs openbaar gebied waarbij eenheid per blok nagestreefd wordt. Er wordt gekozen voor verbindende tuinmuur en in het verlengde van de voorgevelrooilijn van de naastgelegen woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0013.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0014.png"

Figuur 2.8 Impressies nagestreefde beeldkwaliteit (bron: Beeldkwaliteitplan Riethorst)

Parkwoningen

Het bouwveld parkwoningen bestaat uit 13 grondgebonden woningen in korte rijen en heeft een sterke oriëntatie op het naastgelegen park. Er wordt gestreefd naar eenheid in het blok. De massaopbouw en de gevelopbouw is vrij, maar wel eenduidig per blok of rij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0015.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0016.png"

Figuur 2.9 Impressie van verandawoningen gericht op park (bron: Beeldkwaliteitsplan Riethorst

De parkwoningen hebben eveneens zorgvuldig vormgegeven, eigentijdse details. Aan de zijde van het park kan worden gekozen voor veranda/terraswoningen. Er wordt een afwijkende architectuur ten opzichte van het noordelijk gelegen blokje stadswoningen nagestreefd, waarbij sprake is van een gevarieerd materiaalgebruik voor de hoofdvlakken (bakstenen in combinatie met houten geveldelen) en verbijzonderingen in afwijkende materialen, zoals hout en glas.

Er wordt een smal en informeel padenstelsel nagestreefd waarbij een dubbel padenstelsel langs het park wordt voorkomen. Erfafscheidingen van voor- en zijtuinen worden vormgegeven door groenblijvende hagen en aan de achterzijde en aan het openbaar gebied door een uniform vormgegeven hardhouten erfscheiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0017.png"

Figuur 2.10 Impressie enkele padenstructuur en hagen grenzend aan openbaar gebied (bron: Beeldkwaliteitsplan Riethorst)

Openbaar gebied

Het openbaar gebied heeft een belangrijke functie als centraal middengebied waarmee de entree naar de Riethorst wordt gemaakt. Er wordt geparkeerd en er is een belangrijke verbinding tussen de Venestraat en het park. De inrichting van de openbare ruimte is essentieel voor de wijze waarop het plangebied wordt beleefd.

Een belangrijk kenmerk is dat de entree doorzicht biedt richting het park en dat een doorlopende rijbaanbreedte wordt gehanteerd. Door de begeleiding met bomen wordt deze lijn ingekaderd, waardoor het 'gat' in de wand van de Venestraat optisch wordt verkleind en er een groen beeld ontstaat. Er is sprake van een samenhang in groenstructuur met hagen rondom parkeervakken en het gebruik van inheemse bomen. Zoveel als mogelijk worden bestaande bomen gehandhaafd.

De openbare ruimte heeft een dorpse uitstraling waarbij eenduidigheid en herkenbaarheid van de verschillende functies (rijbaan, trottoir, parkeervakken) wordt nagestreefd. Voor zowel bewoners als bezoekers vindt het parkeren plaats in de openbare ruimte tussen de bouwblokken en aan de Venestraat.

2.2.3 Groenstructuur

Rondom de locatie ligt een stevige groenstructuur met een aantal voor het beeld belangrijke bomen. Het streven is deze bomen zoveel mogelijk te handhaven. Om het (onbedoeld) verdwijnen van waardevolle bomen door bouwen en aanleggen tegen te gaan is een Bomen Effect Analyse uitgevoerd door Van Helvoirt Groenprojecten (20160380, bijlage 10). Deze Bomen Effect Analyse brengt alle mogelijke effecten van de bouw of aanleg op het duurzaam voortbestaan van de bestaande bomen in beeld. Hierin wordt ook omschreven hoe de nadelige effecten als gevolg van de bouw en aanleg tot een minimum kunnen worden beperkt. In een vroegtijdig stadium worden de effecten van de uitvoering voor de bomen duidelijk en kunnen voorwaarden gesteld worden aan de bouw of de aanleg. Tenslotte heeft de Bomen Effect Analyse een belangenafweging mogelijk gemaakt op basis waarvan een keuze is gemaakt welke bomen wel en welke bomen niet behouden konden worden. Het boombeschermingsplan (zie figuur 2.11) bestaat uit de volgende maatregelen:

  • behoud van de lindes aan de Venestraat, op boom 13 na;
  • behoud van de esdoorn in het park;
  • er worden enkele lindes verwijderd, dan wel verplant om ruimte voor de ontwikkeling van de nieuwe Riethorst te bieden.

Niet te behouden bomen zijn de groep lindes ten westen van het huidige gebouw en de leilindes en gewone platanen op de huidige parkeerplaats. De gemeente heeft hiervoor een boomwaardebepaling laten en een compensatieplan laten opstellen. De compensatie van de niet te behouden bomen wordt geregeld in een anterieure overeenkomst. Overige bomen worden behouden mits tijdens de sloop boombeschermende maatregelen worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0018.png"

Figuur 2.11 Boombeschermingsplan Riethorst (Bron: Bomen Effect Analyse, 2016)

2.2.4 Verkeer en parkeren

Aan de Venestraat komt de entree en de belangrijkste ontsluiting van het nieuwe woon- en zorggebied. Dit vormt de verbinding tussen de Venestraat en het park. Centraal tussen de gebouwen in wordt geparkeerd. Het parkeren wordt groen ingepast en zoveel mogelijk onttrokken aan het zicht vanuit de woningen en de openbare ruimte. Aan de zijde van de Kloosterstraat wordt een laad- en loslocatie ingericht die ruimtelijk wordt ingepast. In paragraaf 4.1 is nader ingegaan op de verkeers- en parkeersituatie.

2.3 Vertaling Naar Het Bestemmingsplan

Tegelijkertijd met dit bestemmingsplan is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Beide documenten hebben als basis het stedenbouwkundig plan en borgen de gewenste ruimtelijke opzet, - uitstraling en versterking van het cultuurhistorische beeld van het beschermd stadsgezicht van Geertruidenberg.

In het bestemmingsplan is de ruimtelijke opzet uit het stedenbouwkundig plan geborgd door de situering en omvang van de bouwvlakken en het bestemmen van de openbare ruimte, waaronder de relatie tussen de Venestraat en het park. Daarnaast zijn enkele aspecten uit het beeldkwaliteitplan eveneens vertaald in het bestemmingsplan. Dit betreft onder andere de goot- en bouwhoogten, het bouwen in de rooilijn aan de zijde van Venestraat en het voorzien in kappen aan de zijde van de Venestraat. Hierbij wordt opgemerkt dat is gezocht naar enerzijds een balans tussen wat geregeld moet worden om de ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit te waarborgen en anderzijds naar voldoende flexibiliteit. Het beeldkwaliteitplan vormt voor het overige de basis voor de toets door welstands- en monumentencommissie waarbij het vooral om de vormgeving/architectuur gaat.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daarin streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.

De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. De SVIR staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.1.2 AMvB Ruimte (2012)

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, worden geborgd in de AMvB Ruimte. Deze AMvB wordt in juridische termen aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met de AMvB Ruimte geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. Voor onderhavig plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. b. indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. c. als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In dit bestemmingsplan wordt een stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt in de vorm van woningbouw. In paragraaf 3.3.2 is aangegeven dat de ontwikkeling van woningbouw en de herontwikkeling van een verzorgingstehuis invulling geeft aan de regionale behoefte. In paragraaf 3.3.3 wordt onderbouwd dat de ontwikkeling invulling geeft aan de behoefte aan geschikt wonen, verzorgd wonen en intramuraal wonen, door het transformeren van de zorginstelling.

Uit jurisprudentie blijkt dat woningbouw in de beoogde omvang wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is de ontwikkeling getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

  1. a. Kwantitatieve behoefte

De regionale woningbehoefte blijkt uit de provinciale 'bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, Actualisering 2014'. Hieruit blijkt een behoefte van ca 700 woningen in de periode 2014-20-30. In de Regionale Agenda Wonen 2016 is voor de periode tot en met 2024 een behoefte van 600 woningen voor de hele gemeente afgestemd.In totaal is er al een harde plancapaciteit voor 200 woningen. Dit houdt in dat er nog voor ongeveer 400 woningen ruimte is.

De gemeente Geertruidenberg heeft deelgenomen aan de pilot Bouwen binnen Strakke Contouren van de provincie Noord-Brabant. In een einddocument is vastgelegd welke projecten nog ontwikkeld kunnen worden. De locatie Riethorst staat hierin opgenomen met maximaal 32 woningen.

Regionale woningbouwopgave 2015 t/m 2024

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0019.png"

Tabel 3.1: Regionale woningvoorraad en woningbouwopgave per gemeente 2015 t/m 2024

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0020.png"

Tabel 3.2 Woningbouwcapaciteiten en -opgaven regio West-Brabant 2015 t/m 2024

Woningbouwopgave Regionale Agenda Wonen 2016

Kwalitatieve behoefte

De behoefte aan woningen voor 'geschikt wonen' en appartementen in een verzorgingstehuis (intramuraal wonen) blijkt uit de bevolkingsprognose Brabant

(www.bevolkingsprognose.brabant.nl/hoofdstuk/wonen-met-zorg-en-welzijn). Met de actualisering van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose is ook een indicatie gegeven van de (regionale) opgaven die er in Noord-Brabant liggen op het vlak van wonen met zorg en welzijn. Hierbij is onderscheid gemaakt in het 'beschermd wonen', 'beschut wonen', 'verzorgd wonen' en 'geschikt wonen'. De vooruitberekeningen hebben betrekking op ouderen ('verzorging en verpleging') en beslaan de periode 2012 tot 2040. In dit geval gaat het om beschut wonen (verzorgingstehuisplaatsen) en verzorgd wonen (zorg op afroep). In de prognose is rekening gehouden met de (recente) ontwikkelingen in het rijksbeleid, waardoor een groot deel van de verzorgingshuiszorg zal worden geëxtramuraliseerd.

Uit deze indicatie blijkt dat in Geertruidenberg in de periode 2012-2030 naar verwachting behoefte is aan een beperkte afname van het aantal intramurale plaatsen (-30) en een toename van 135 woningen met het label verzorgd wonen. Dit project geeft daar invulling aan. Het sluit aan op de strategie om ruimte om verouderde verzorgingstehuizen om te zetten naar deels intramuraal wonen met intensieve zorg en deels naar reguliere woningen waar zorg mogelijk is ('geschikt wonen').

Door de gemeente Geertruidenberg, de lokale zorginstellingen en woningcorporaties is op 4 maart 2015 een woonzorgvisie ondertekend. In deze woonzorgvisie is onderzocht welke behoefte er is aan intra- en extramurale zorgwoningen, rekening houdend met de ingrijpende hervormingen in het zorgstelsel. Het blijkt dat vanwege deze gewijzigde regelgeving in 2020 per saldo een overschot wordt verwacht aan intramurale capaciteit in Geertruidenberg. De nieuwbouw van de Riethorst houdt hiermee rekening (nu 96 eenheden, waren er 147) Vanaf 2030 wordt er echter weer een tekort aan intramurale capaciteit verwacht.

De actuele behoefte is hiermee voldoende aangetoond.

  1. a. Herontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied voldoet aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking.
  2. b. Omdat de locatie voldoet aan stap 2, is toetsing aan deze trede niet noodzakelijk.

Hiermee kan gesteld worden dat wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening, partiële herziening 1 januari 2016

De Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) weer.

Het plangebied is onderdeel van de stedelijke structuur. Ten aanzien van de stedelijke structuur richt het beleid zich op de volgende uitgangspunten:

  1. 1. concentratie van verstedelijking;
  2. 2. zorgvuldig ruimtegebruik;
  3. 3. meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
  4. 4. betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
  5. 5. versterking van de economische kennisclusters.

Binnen de stedelijke structuur wordt onder andere onderscheid gemaakt tussen stedelijke concentratiegebieden, hoogstedelijke zones, stedelijke knooppunten, zoekgebieden verstedelijking en kernen in het landelijk gebied. Onderhavig plangebied is hierbij aangewezen als een kern in het landelijk gebied. In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen. Stedelijke ontwikkelingen moeten echter qua maat en schaal wel bij de kern passen.

Conclusie

Onderhavig plan betreft de herontwikkeling van een bestaande stedelijke (zorg)functie in een stedelijke kern gelegen in het landelijk gebied. Met de beoogde ontwikkelingen wordt qua aard, schaal en functie aangesloten bij de kern van Geertruidenberg. Het plan is daarom in overeenstemming met de Structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie Noord-Brabant.

3.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant, geconsolideerde versie januari (1-1-2016)

De provinciale belangen die rechtstreeks doorwerken in bestemmingsplannen zijn opgenomen in de provinciale verordening ruimte. Hierna is de ontwikkeling getoetst aan de relevante artikelen.

Artikel 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

  1. 1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat:
    1. a. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;
    2. b. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
  2. 2. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:
    1. a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
    2. b. uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
    3. c. ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
    4. d. een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd.
  3. 3. Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:
    1. a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
    2. b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;
    3. c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.
  4. 4. Het eerste tot en met derde lid is niet van toepassing op een uitwerking van een bestemmingsplan, mits dat niet ouder is dan tien jaar, als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de wet.

Artikel 4.2 Stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.


Artikel 4.3 Nieuwbouw van woningen

  1. 1. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
    1. a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 37.4, onder b, worden nagekomen;
    2. b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
  2. 2. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:
    1. a. wordt uitgedrukt in aantallen woningen;
    2. b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.


Toetsing en conclusie

Het plangebied is aangemerkt als 'bestaand stedelijk gebied: kernen in het landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0021.png"

Figuur 3.1 Uitsnede integrale plankaart (Verordening ruimte Noord-Brabant)

Op de toetsing aan de ladder en de regionale afstemming is nader ingegaan in paragraaf 3.1.3.

De Verordening ruimte staat de ontwikkeling niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Geertruidenberg 2030 (2013)

In de structuurvisie wordt ingezet op de ontwikkeling van een aantrekkelijke gemeente – zowel om te wonen, als te werken en te recreëren. De opgave en kansen voor de gemeente liggen vooral in het onderhouden en versterken van bestaande kwaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0022.png"

Figuur 3.2 Uitsnede structuurvisiekaart: benutten woningbouwlocatie

Toetsing en conclusie

De locatie is aangegeven als één van de woningbouwlocaties die benut kunnen worden. Het bestemmingsplan geeft daarmee invulling aan de doelen van structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie 2012-2016 (2012)

De woonvisie geeft de visie op het wonen in de gemeente Geertruidenberg. De visie geeft aan hoe de gemeente omgaat met nieuwbouwplannen, bestaande woningen, de kwaliteit van de woon- en leefomgeving en de voorzieningen binnen de gemeente. De woonvisie is in nauw overleg met de woningcorporaties tot stand gekomen.

Uitgangspunt van de woonvisie is het behouden van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Het woonmilieu moet ruimtelijk en kwalitatief hoogwaardig zijn met voldoende betaalbare woningen voor alle doelgroepen. De diverse (her)ontwikkelingslocaties zullen gefaseerd worden gerealiseerd, afhankelijk van de ontwikkelingen op de woningmarkt.

Uitgangspunt is bouwen naar behoefte, met de nadruk op kwaliteit en op een duurzaam gedifferentieerde woningvoorraad met aandacht voor starters, ouderen en collectief particulier opdrachtgeverschap. De locatie Riethorst is opgenomen in de gemeentelijke planning.

Senioren ouder dan 75 jaar

Vanwege de specifieke woonwensen van senioren ouder dan 75 jaar, is dit in de woonvisie apart toegelicht. In de “marktanalyse De Riethorst Stromenland en Volckaert SBO”, uitgevoerd door TNO in september 2009 wordt aangegeven dat in Geertruidenberg het aantal 75-plussers van 2009 tot 2025 steeds sterker toeneemt, van 1.269 naar 2.245 (een toename van 76,91%).

Van deze groep heeft ongeveer 65% behoefte aan de combinatie van wonen en zorg (extramuraal) en heeft 35% behoefte aan intramurale zorg (zorg die binnen de muren van een instelling wordt verleend).

Op basis van de demografische gegevens kan een verwachting van zorgvraag worden gegeven met daaraan gerelateerd de behoefte aan diverse woon- en verblijfsvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0023.png"

Tabel 3.5: Ontwikkeling huisvestingsvraag gekoppeld aan zorgvraag op basis van bevolkingsprognoses

In 2009 was de vraag naar intramurale voorzieningen op basis van fysieke en andere beperkingen voor 196% afgedekt. Door mutaties neemt de capaciteit af tot 116 % in 2015. Door een toenemende vraag zal de dekkingsgraad teruglopen tot 83% in 2025.

Toetsing en conclusie

Het stedenbouwkundig plan voorziet in ruimtelijke en kwalitatief hoogwaardige huisvesting voor een bepaalde doelgroep, namelijk senioren. Het bestemmingsplan geeft daarmee invulling aan de doelstellingen uit de woonvisie.

3.3.3 Concept woonvisie 2017-2021 Aangenaam en duurzaam wonen (2016)

De concept-woonvisie 2017-2021 "Aangenaam en duurzaam wonen" is gereed. Deze zal begin 2017 worden vastgesteld. In de woonvisie zijn 7 speerpunten opgenomen.

  • Beschikbaarheid
  • Betaalbaarheid
  • Duurzaamheid
  • Woonkwaliteit
  • Transformatie (binnenstedelijk en buitengebied)
  • Leefbaarheid
  • Langer thuis wonen

Per speerpunt zijn haalbare doelstellingen geformuleerd voor de komende periode, waarbij wordt aangegeven hoe de gemeente deze concreet maakt, wanneer ze gepland zijn en wat de rol van de gemeente is. Met name speerpunt 7 "Langer thuis wonen" is relevant voor deze ontwikkeling. Voor degenen voor wie dat vanwege de zorgbehoefte geen optie meer is, wordt in de nieuwe woonvisie geconcludeerd dat de gemeente Geertruidenberg beschikt over verhoudingsgewijs meer specifiek geschikt aanbod voor ouderen. Hierbij speelt ook het aanbod voor intramuraal verblijf een belangrijke rol. Geertruidenberg is één van de weinige West Brabantse gemeenten waar het benodigde aantal beschermde woonvormen redelijk op orde is. De conclusies uit de woonzorgvisie (zie 3.3.4) worden onderschreven.

Focus ligt zoals bij de woonkwaliteit op het levensloopbestendiger maken van de woningvoorraad, vereenzaming tegen te gaan of het laten doorstromen van bewoners naar geschikte woningen.

Langer thuis wonen

Uit de Woonmonitor blijkt dat 95% van de senioren graag thuis oud wil worden oftewel slechts 5% heeft verhuisplannen binnen 5 jaar. Met woningaanpassing is veel mogelijk om thuis te blijven wonen. Hiervoor is de blijverslening een extra instrument om dit te realiseren. Het is goed om dit actief in de markt te zetten, mogelijk met een andere naam. Rondom de woningaanpassingen is actieve voorlichting nodig. Wonen met Gemak is een organisatie die hier in meerdere gemeenten ervaring mee heeft en hierin een rol van betekenis kan vervullen.

Uiteraard is de wens om langer thuis te wonen niet altijd zelfstandig mogelijk. Zorgpartijen zijn gespecialiseerd om hierop in te spelen. De gemeente heeft een rol bij het opzetten van zorgsteunpunten in de omgeving. Samen met zorgpartijen en woningcorporaties zal dit actief worden opgepakt. De 'inclusieve samenleving' houdt in dat 'beschermd wonen' in 2020 in de gewone buurt moet plaatsvinden. De programmaopdracht WWZ zal per kern de behoefte exacter in beeld brengen, zodat daarna een passend programma tussen partijen kan worden opgezet.

Het verhuizen naar een geschikte “normale” woning is voor senioren vaak een lastig proces. Steun van de gemeente en woningcorporaties kan hier voor diverse bewoners een oplossing bieden. Niet alleen voor de senioren maar ook voor zijn “opvolger” kan op deze wijze een geschikte woning worden gevonden, onder andere dus door het actief ondersteunen van doorstroming. Uiteraard is dit niet voor iedereen geschikt, nogal eens heeft het “verkassen” van ouderen naar bijvoorbeeld een andere kern het gevolg dat de oudere zijn sociale netwerk verliest. De WMO gaat er weer vanuit dat het directe sociale netwerk mantelzorg en ondersteuning levert, zodat ouderen langer zelfstandig thuis kunnen blijven wonen. Dus maatwerk voor eenieder is nodig en dat kan de gemeente zeker niet alleen. Gelukkig beschikt de gemeente over verhoudingsgewijs meer specifiek geschikt aanbod voor ouderen. Hierbij speelt ook het aanbod voor intramuraal verblijf een belangrijke rol.

De gemeente is één van de weinige West Brabantse gemeenten waar het benodigde aantal beschermde woonvormen redelijk op orde is. De verwachting is dat rond 2020 de groepen ZZP t/m ZZP 4 volledig uit de zorginstellingen zijn verdwenen en dat dit in het algemeen zelfs mogelijk tot leegstand kan gaan leiden. De kwaliteit van de woningvoorraad in de gemeente is echter dusdanig goed, dat reguliere verhuur van dit bezit goed mogelijk moet zijn (inclusief nieuwbouw bij Mauritsstaete en Rivierzicht). Marktpartijen schatten in dat het risico van leegstand beperkt is, uiteraard is dit wel afhankelijk van diverse (economische) ontwikkelingen. Er zijn op dit moment de volgende intramurale zorgwoningen in de gemeente Geertruidenberg: Kloosterhoeve (54), Rivierzicht (50), het Hoge Veer (103) en Mauritsstaete (ca. 48 mix), Riethorst Venestraat (75).

In de Woonzorgvisie wordt geconcludeerd dat bij ongewijzigd beleid:

  • na 2020 een mogelijk tekort ontstaat aan intramurale capaciteit voor inwoners met Zorgzwaartepakket 5 en hoger;
  • er in 2020 een tekort optreedt van 60 plaatsen verzorgd wonen, dat in 2030 oploopt naar 102 eenheden;
  • er in 2020 een tekort optreedt van 420 eenheden geschikt wonen, dat in 2030 oploopt naar 760 woningen.

Doelstelling gebiedsgerichte aanpak

Bij deze aanpak moet de gemeente de voortrekkersrol innemen en strategisch regisseur zijn (sturing) bij de uitwerking van deze ambitie: vraag en aanbod van wonen, zorg/welzijn en buitenruimte zodanig op elkaar af te stemmen dat ouderen, licht verstandelijk beperkten en inwoners met GGZ-problematiek zolang mogelijk zelfstandig kunnen blijven (wonen). Het gaat hier om de meest kwetsbare groepen in de lokale samenleving, die vaak niet op eigen kracht de juiste oplossingen vinden voor hun huisvestings- en zorgbehoefte.

Door nu proactief in te zetten op deze gebiedsgerichte aanpak wil de gemeente bereiken dat:

  • er een goed integraal overzicht van huidige en toekomstige vraag en aanbod ontstaat waarop gezamenlijk gestuurd kan worden. Er is behoefte aan meer inzicht in de woningbehoefte van kwetsbare groepen en de mate waarin de gemeente hier met de huidige (sociale ) woningvoorraad in kunnen voorzien;
  • zelfstandig wonen en eigen regie en participatie van kwetsbare inwoners wordt behouden en/of bevorderd;
  • wonen, zorg / welzijn en toegankelijkheid en bereikbaarheid van de buitenruimte ten behoeve van deze kwetsbare inwoners in samenhang wordt bezien;
  • er qua woonvormen zorggedragen wordt voor een continuüm van hoge naar lage zorgbehoefte: intramuraal verblijf, beschermde woonvormen (clusterwonen), verzorgd wonen en verspreid zelfstandig wonen (in daartoe aangepaste woningen);
  • eigenaar-bewoners met allerlei instrumenten worden uitgenodigd tot tijdige aanpassing van hun eigen woning en met de woningcorporaties zodanige prestatie-afspraken worden gemaakt dat voldoende geschikte en aangepaste huurwoningen voorradig zijn;
  • noodzakelijke voorzieningen (zoals apotheek, huisarts, bank en supermarkt) bereikbaar en toegankelijk zijn;
  • er qua welzijnsdiensten voldoende steunsystemen in de nabijheid zijn, uitgewerkt in informatie en advies, sociale participatie, activering hulpverlening en begeleiding gericht op zelfstandigheid en zelfredzaamheid én ondersteuning gericht op versterken van zelfzorg en ondersteuning van personen met afnemende competenties;
  • er qua zorg beschikt wordt over voldoende planbare en onplanbare haal- en brengdiensten aan huis en 24-uurs zorg.

Tenslotte wordt in de concept-woonvisie wordt aangegeven dat een grote behoefte is aan goedkope en middeldure koopwoningen. Het voorliggende plan van rijwoningen past hier prima binnen. Ook worden in de concept-woonvisie worden een aantal kwaliteitseisen en duurzaamheidseisen voor nieuwbouw vastgelegd.

Conclusie

De ontwikkeling geeft invulling aan de behoefte aan geschikt wonen, verzorgd wonen en intramuraal wonen. Hiertoe wordt een zorginstelling getransformeerd.

3.3.4 Woonzorgvisie (maart 2015)

Door de gemeente Geertruidenberg, de lokale zorginstellingen en woningcorporaties is op 4 maart 2015 een woonzorgvisie ondertekend. In deze woonzorgvisie is onderzocht welke behoefte er is aan intramurale en extramurale zorgwoningen, rekening houdend met de ingrijpende hervormingen in het zorgstelsel. Deze hervormingen hebben grote gevolgen voor de taken van de gemeente, voor de exploitatie van de gemeenschappelijke voorzieningen en voor de zorg- en vastgoedexploitatie van de zorginstellingen. In de woonzorgvisie wordt de opgave naar wonen en zorg beschreven voor:

  • de intramurale woonzorgopgave (deel 1);
  • de extramurale woonzorgopgave (deel 2); en
  • de zorg- en vastgoedexploitatie zorginstellingen en gemeenschappelijke voorzieningen (deel 3).

Intramuraal

ZZP 5 en hoger:

Tot 2020 zal de vraag ( behoefte) aan een intramurale voorziening voor ZZP 5 en hoger (zwaar verblijf) nagenoeg gelijk zijn aan het aanbod. Na 2020 zou er zelfs een rekenkundig tekort kunnen optreden aan woonvoorzieningen voor verblijf zwaar.

ZZP 1-4:

Door de versnelde extramuralisering van de lagere zorgzwaartepakketten, is per 2020 een overschot aan capaciteit voor licht verblijf (ZZP 1-4). Deze capaciteit is thans of wordt in de nieuwbouwplannen gehuisvest in individuele appartementen. Ten aanzien van de huisvesting is derhalve voldoende flexibiliteit ingebouwd.

Totaal intramuraal:

Het blijkt dat vanwege gewijzigde regelgeving in 2020 per saldo een overschot wordt verwacht aan intramurale capaciteit in Geertruidenberg. Vanaf 2030 wordt er een tekort aan intramurale capaciteit verwacht. De nieuwbouw dient dus flexibel te worden gerealiseerd.

Extramuraal

Verzorgd wonen is een zelfstandige ouderenwoning waarvan gebruik kan worden gemaakt van verpleging of verzorging vanuit een nabij gelegen zorgsteunpunt. Bijvoorbeeld aan- en inleunwoningen.

Aangenomen dat 65+ers met een AWBZ zorgindicatie incl. begeleiding de specifieke wens hebben om nabij een zorgsteunpunt gaan wonen, dan was er in 2013 nog geen tekort aan Verzorgd Wonen. Per 2020 blijkt al een tekort van circa 60 plaatsen en in 2030 loopt dit tekort verder op tot 103 eenheden. Dit tekort neemt toe als ook een deel van de 85-plussers die een CIZ indicatie zonder verblijf en zonder begeleiding hebben, een beroep doen op deze appartementen.

Overige geschikte woningen zijn zelfstandige woningen waarvan diverse kenmerken aangeven dat ze meer geschikt zijn voor de doelgroep dan gebruikelijke woningen (nultredenwoning, ouderenwoning).

Gegeven de gemeentelijke vraag- en aanbodcijfers lijkt er in de gemeente in 2013 al sprake van een licht tekort in de categorie overig geschikte woningen. Naar verwachting zal in 2020 een tekort van 420 zorggeschikte woningen zijn en derhalve zal waarschijnlijk een “gedwongen” verhuizing gaan plaatsvinden naar de bestaande woonzorgcomplexen (Het Hoge Veer, Rivierzicht, Maurits).

In de woonmonitor en woonvisie worden beschreven de gewenste woningdifferentiatie en verhuisbereidheid voor 65+ers. Men wil kleiner, gelijkvloers en met name in huur. Op basis van de inkomensgegevens is het te verklaren om niet alle eenheden Verzorgd Wonen in het Nieuwe Hoge Veer onder de huurtoeslaggrens te verhuren. De huurverdeling van de overige geschikte woningen is bij gebrek aan voldoende informatie over de huurdifferentiatie van het huidige aanbod niet te maken.

Zorg- en vastgoedexploitatie zorginstellingen

Door het scheiden van wonen en zorg neemt het aantal intramurale plaatsen af en het aantal regulier te verhuren eenheden neemt toe.

Conclusie

Met de herontwikkeling wordt ingespeeld op de grote veranderingen in de zorg.

3.3.5 Welstandsnota (2012)

In 2012 heeft de gemeente Geertruidenberg de welstandsnota 2012 vastgesteld. Uit de welstandsnota blijkt dat voor de gehele kom Geertruidenberg een bijzonder welstandsniveau geldt, dat samenhangt met het beschermd stadsgezicht. Bij de in de welstandsnota onderscheiden deelgebieden, zijn voor de locatie de Riethorst twee deelgebieden met een thematisch kenmerk van belang, namelijk 'historisch dorpsgebied' en 'traditionele blokverkaveling'. Voor beide deelgebieden geldt het welstandsniveau "bijzonder", hetgeen de meest strenge wijze van beoordelen inhoudt.

In de welstandsnota is het grondgebied van de gemeente Geertruidenberg onderverdeeld in verschillende bebouwingstypen. Het plangebied is in de welstandsnota aangeduid als bijzondere bebouwing (T1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0024.png"

Figuur 3.3 Bebouwingstypen

De gebouwen binnen dit thema vervullen door het gebruik (en de ligging) een bijzondere functie binnen een wijk of kern. Het gaat onder andere om scholen, kerken, dorpshuizen, instituten als een zorgcentrum of verpleegtehuis, een cultureel centrum, brandweer, een winkelcentrum etc. De gebouwen zijn verspreid en in clusters aanwezig. Dit soort gebouwen onttrekt zich vaak aan de stedenbouwkundige context van de omliggende bebouwing. De gebouwen hebben een individueel karakter, waardoor zij goed herkenbaar zijn en belangrijk zijn voor de oriëntatie binnen de kern. De architectuur van de bebouwing is verschillend, afhankelijk van de bouwperiode en van de functie die wordt gehuisvest.

Voor de gebouwen binnen dit thema geldt dat de bebouwing en de directe omgeving als geheel ontworpen zijn, waarbij de open ruimte en het gebouw elkaar ruimtelijk en functioneel aanvullen. Voorbeelden zijn een school met schoolplein of een kerk met kerkplein. Hoewel het hoofdgebouw door zijn functie veelal naar binnen gekeerd kan zijn, is de bebouwing ook georiënteerd op de openbare ruimte.

In het nieuwe bestemmingsplan worden de functie en het gebruik van de gronden en de maatvoering van de bebouwing geregeld. Het bestemmingsplan vormt de basis voor de stedenbouwkundige opzet van het plangebied. De architectonische verschijning wordt gewaarborgd door middel van een beeldkwaliteitplan. Het beeldkwaliteitplan wordt samen met het nieuwe bestemmingsplan vastgesteld als aanvulling op de welstandsnota, waardoor het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitplan samen het nieuwe toetsingskader vormen.

Toetsing en conclusie

Voor het gebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld en een beeldkwaliteitsplan waarmee een eigen regime van beeldregie, specifiek aansluitend op de welstandsnota, voor het plan is ontworpen. Het beeldkwaliteitsplan zal dan ook met het bestemmingsplan worden vastgesteld.

3.3.6 Bomenbeleidsplan

De gemeente Geertruidenberg hanteert het een bomenbeleidsplan (vastgesteld 17 december 2009) als handleiding voor de omgang met bomen in de gemeente. In het bomenbeleidsplan wordt beschreven hoe binnen planvorming een afwegingskeuze omtrent bestaande bomen moeten worden gemaakt en tot welk resultaat ze moeten leiden, bijvoorbeeld de procedure die dient te worden doorlopen bij een vergunningaanvraag voor het kappen van een boom. Het doel van het bomenbeleidsplan is een duurzaam bomenbestand te ontwikkelen en behouden. Er wordt hierbij onder andere ingezet op het vergroten van het draagvlak en een hoge waardering voor bomen door de inwoners van de gemeente Geertruidenberg.

Onderdeel van het bomenbeleidsplan is een bomenlijst waarop alle waardevolle bomen binnen de gemeente Geertruidenberg staan aangegeven. Deze bomen voldoen aan de voorwaarden uit het bomenbeleidsplan.

Toetsing en conclusie

Voor de ontwikkeling van de Riethorst is op basis van een Bomen Effect Analyse een boombeschermingsplan opgesteld, waarbij het uitgangspunt van maximaal behoud van bestaande bomen is gehanteerd. Een zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden bij de keuze welke bomen wel en welke bomen niet behouden konden worden. Voor de te kappen bomen geldt een compensatieplicht. De afspraken hierover worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Het bestemmingsplan geeft daarmee invulling aan de doelstellingen uit het bomenbeleidsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer En Parkeren

Verkeersontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten op de Venestraat. Deze weg is mede verantwoordelijk voor de ontsluiting van het centrumgebied van de kern Geertruidenberg, gelegen ten oosten van het plangebied. Ter hoogte van het plangebied geldt op de weg een maximum snelheid van 30 km/u. In westelijke richting leidt de Venestraat de oude vesting uit. Daar gaat de weg over in de Stadsweg en geldt een maximum snelheid van 50 km/u. In oostelijke richting leidt de Venestraat naar de Markt. Vanaf de Markt kan in zuidelijke richting via de Koestraat de provinciale weg N623 worden bereikt en via de Brandestraat de Stationsweg. In 2017 wordt de Brandestraat afgesloten voor gemotoriseerd verkeer, waarna de Stationsweg zal worden bereikt via de Koeweg. De Stationsweg maakt onderdeel uit van de hoofdontsluitingsstructuur van de gemeente. Vanaf hier kunnen via de Maasdijk en Keizersdijk/Wilhelminalaan de Rijkswegen A27 en A59 worden bereikt.

De Venestraat is ingedeeld met een enkele rijloper. Het gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer worden hier gemengd afgewikkeld. Ter hoogte van de aansluitingen van de ontsluitende wegen van de kern op het hoofdwegennet (provinciale weg N623 en Stationsweg) wordt aangesloten op vrijliggende fietsvoorzieningen. Voor voetgangers zijn parallel aan de Venestraat trottoirs aanwezig.

De ontsluiting van het plangebied is voor zowel het gemotoriseerd verkeer als langzaam verkeer goed.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Het huidige verpleeghuis zal worden gesloopt. Het plan voorziet vervolgens in de realisatie van een nieuw verzorgingshuis aan de westzijde van het plangebied en 29 grondgebonden woningen aan de oostzijde van het plangebied. Het bestaande Prisma-gebouw op de hoek van de Commandeurstraat blijft gehandhaafd. Uitgangspunt is dat in het nieuwe verpleeghuis evenveel zorgeenheden worden gerealiseerd als in het te slopen, huidige verpleeghuis. Ook de reeds aanwezige ondergeschikte functies zoals horeca, dagbehandeling en het expertisecentrum zijn in de huidige situatie reeds aanwezig en worden binnen de nieuwbouw weer opgenomen. Het verpleeghuis zal in de toekomstige situatie zodoende niet meer verkeer genereren als in de huidige situatie. De 29 grondgebonden woningen zullen wel een additionele verkeersgeneratie als gevolg hebben.

De verkeersgeneratie van de 29 grondgebonden woningen is bepaald op basis van kencijfers van het CROW zoals opgenomen in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW, 2012). Conform het parkeerbeleidsplan van de gemeente Geertruidenberg ('Parkeren doen we zo!', 2015) ligt het plangebied binnen het schilgebied van het centrum en dient voor woningen uitgegaan te worden van de bovenkant van de door het CROW gegeven bandbreedte. Zodoende geldt voor de woningen een verkeersgeneratie van 7,3 mvt/etmaal. De totale additionele verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling bedraagt dan circa 210 mvt/etmaal. Dit betreft de verkeersgeneratie op een weekdag. Omrekening naar een werkdag geschiedt op basis van een omrekenfactor van 1,11. Dit leidt tot een verkeersgeneratie op een werkdag van circa 235 mvt/etmaal.

Door de gemeente zijn in mei 2016 verkeerstellingen verricht op de Venestraat. Hieruit blijkt in de huidige situatie een verkeersintensiteit van circa 1.240 mvt/etmaal op een werkdag. Deze intensiteit wordt opgehoogd naar het planjaar 2027 op basis van een autonome groei van 1% per jaar. De autonome verkeersintensiteit op de Venestraat in 2027 is dan 1.380 mvt/etmaal. Hier is vervolgens de verkeersgeneratie als gevolg van de realisatie van 29 grondgebonden woningen bij opgeteld. Dit leidt tot een verkeersintensiteit van 1.615 mvt/etmaal. De capaciteit van de Venestraat bedraagt op basis van de functie en vormgeving van de weg 3.500 mvt/etmaal. Deze capaciteit wordt in de toekomstige situatie niet overschreden.

Parkeren

Door de gemeente Geertruidenberg is voor het volledige plangebied een parkeerbalans opgesteld. Hierbij is per functie de parkeerbehoefte berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen uit het parkeerbeleidsplan van de gemeente ('Parkeren doen we zo!', 2015). Het parkeerbeleidsplan is in bijlage 1 opgenomen. Vervolgens is op basis van aanwezigheidspercentages per functie rekening gehouden met mogelijk dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Uit de opgestelde parkeerbalans blijkt ten aanzien van de functies binnen het plangebied een maximale parkeerbehoefte van 125 parkeerplaatsen. Deze maximale parkeerbehoefte vindt plaats tijdens de werkdagavond. Binnen het plangebied zal worden voorzien in deze parkeerbehoefte en zullen circa 130 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0025.png"

Tabel 4.1 Parkeerbalans Riethorst op basis van maximale parkeernormen

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor zowel het gemotoriseerd verkeer als langzaam verkeer goed. De additionele verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling is dusdanig gering dat deze zal leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Tenslotte voorziet het plan in de totale parkeerbehoefte voor de functies die binnen het plangebied mogelijk zijn. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Wegverkeerslawaai

Onderzoek

Het plan omvat de realisatie van een verpleeghuis en 29 nieuwe grondgebonden woningen. Verpleeghuizen en woningen zijn binnen de Wet geluidhinder (Wgh) aangemerkt als geluidgevoelige functies. Indien deze zijn gelegen binnen de wettelijke geluidszone van wegen dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient ook ten aanzien van relevante niet gezoneerde wegen (maximaal toegestane snelheid is lager dan 50 km/u) aangetoond te worden dat sprake is van een acceptabel akoestisch klimaat. Het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is opgenomen in bijlage 2. Hierbij is tevens onderzoek gedaan naar de gevolgen van de verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling op bestaande woningen (uitstralingseffect).

Resultaten en conclusies

Nieuwe geluidgevoelige objecten

De ontwikkelingen liggen niet binnen de wettelijke geluidszone van gezoneerde wegen. Er is onderzoek gedaan naar de akoestische situatie ten aanzien van het wegverkeer op de niet gezoneerde Venestraat en Koestraat. Hierbij gelden de voorkeursgrenswaarde (48 dB) en maximale ontheffingswaarde (63 dB), zoals die gelden voor gezoneerde wegen, als respectievelijk streefwaarde en maximaal aanvaardbare waarde. Uit het onderzoek blijkt als gevolg van het wegverkeer op de Venestraat een maximale geluidbelasting van 58 dB op het zorggebouw en 57 dB op de stadswoningen. Dit betekent dat voor de Venestraat de streefwaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Ten gevolge van het wegverkeer op de Koestraat is geen sprake van een overschrijding van de streefwaarde.

Omdat de maximale aanvaardbare waarde bij de nieuwe woningen (63 dB) en zorggebouwen niet wordt overschreden is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Maatregelen om de geluidsbelasting tot beneden de richtwaarde te reduceren zijn vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk of verkeerskundig oogpunt niet mogelijk. Omdat 30 km/u-wegen niet gezoneerd zijn, zijn in het kader van de Wgh geen aanvullende procedures noodzakelijk.

Uitstralingseffect

In het kader van het onderhavig plan is het uitstralingseffect onderzocht voor bestaande omliggende geluidgevoelige functies. Voor toetsing van het uitstralingseffect bestaat geen wettelijk kader. Voor de beoordeling van de geluidstoename is aangesloten bij het beoordelingskader voor reconstructiesituaties uit de Wet geluidhinder. Er is sprake van een reconstructiesituatie c.a. significante geluidstoename als de geluidbelasting met meer dan 1,5 dB toeneemt (artikel 1 Wet geluidhinder). Opvulling tot de richtwaarde van 48 dB is hierbij toegestaan. De toename wordt dan berekend voor de geluidstoename boven deze waarde. De maximaal aanvaardbare geluidstoename bedraagt 5 dB.

Als gevolg van de nieuwe ontwikkeling op de locatie Riethorst neemt de geluidbelasting op de bestaande woningen langs de Venestraat toe met maximaal 0,70 dB. De situatie met ontwikkeling in prognosejaar 2027 is hiervoor vergeleken met de situatie zonder ontwikkeling in prognosejaar 2027. Als echter gekeken wordt naar de geluidstoename in 2027 met ontwikkeling t.o.v. de bestaande situatie dan is er een geluidtoename van 1,90 dB voor de woningen langs de Venestraat. Voor de Venestraat is dan sprake van een overschrijding van de toenamegrens van 1,50 dB. De toename bedraagt echter niet meer dan 5 dB en de geluidbelasting overschrijdt de maximale toelaatbare waarde van 68 dB niet, waardoor sprake is van een acceptabel akoestisch klimaat voor de huidige bebouwing langs de Venestraat. Maatregelen om de geluidstoename tot onder de 1,5 dB te verlagen zijn vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk of verkeerskundig oogpunt niet mogelijk. Omdat het een 30 km/u weg betreft zijn verdere procedures in het kader van de Wgh niet noodzakelijk. Voor de Koestraat blijft de toename van de geluidbelasting beneden de 1,50 dB grens.

4.3 Archeologie

Regelgeving en beleid

Op grond van de Monumentenwet dient de gemeente bij bestemmingsplannen rekening te houden met archeologische (verwachtings)waarden. De wet schrijft niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

Het gemeentelijk archeologiebeleid is nog in ontwikkeling, maar wel kon al worden gekomen tot de relevante beleidsuitgangspunten voor het onderhavige bestemmingsplan. Volgens deze beleidsuitgangspunten worden zones onderscheiden binnen het gemeentelijke grondgebied. Aan elke zone is een beleidsadvies te koppelen bij welke mate van bodemverstoring (door bijvoorbeeld een bouwplan) vooraf een archeologisch onderzoek te adviseren is.

De gemeente kiest er vooralsnog in het algemeen voor om alleen archeologie-beschermende bestemmingsplanregels op te nemen voor gebieden met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde volgens de door het archeologische bureau gemaakte archeologische verwachtingswaardenkaart. Dit is vanwege de belangen van de gemeente en burgers om gevrijwaard te zijn van een onevenredig hoge financiële belasting als uitvloeisel van een bestemmingsplanmatige bescherming van archeologie. In aansluiting op de beleidsuitgangspunten wordt archeologisch onderzoek vereist in het gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde bij een bodemverstoring die dieper is dan 30 cm .

Waar geen archeologisch onderzoek wordt vereist door de gemeente, wordt het aan de verantwoordelijkheid van de bodemverstoorder over gelaten om wel of geen archeologisch onderzoek uit te voeren gezien de archeologische verwachtingswaarden.

Wat blijft gelden, is de wettelijke meldingsplicht. Indien er archeologische waarden worden gevonden bij de graafwerkzaamheden dient hiervan melding gemaakt te worden bij de minister. Ook dient dit gemeld te worden bij de gemeente. Dan kan alsnog besloten worden dat het werk stilgelegd moet worden om de archeologische waarden te documenteren.

Uitgangspunt is dat de verstoorder betaalt, indien er onderzoek dient te worden uitgevoerd en eventueel archeologische begeleiding of een opgraving moet plaatsvinden.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied kent een zeer hoge verwachtingswaarde op de gemeentelijke archeologische verwachtings- en advieskaart. De aangetroffen archeologische waarden uit monumenten, waarnemingen en onderzoeken in Geertruidenberg in de directe omgeving van het plangebied wijst op een duidelijke concentratie van Laat-Middeleeuwse en Nieuwe Tijd waarnemingen in de oude stadskern van Geertruidenberg, waartoe ook het plangebied behoort.

Door Geo-logical is in 2008 een bureauonderzoek uitgevoerd waarin nader archeologisch onderzoek werd aanbevolen. Op basis van het bureauonderzoek is vervolgens door Hollandia Archeologen in 2010 een Programma van Eisen opgesteld voor het uitvoeren van het vervolgonderzoek. Omdat de plannen in de afgelopen periode zijn gewijzigd zijn het uitgevoerde bureauonderzoek en het opgestelde Programma van Eisen ten behoeve van dit bestemmingsplan geactualiseerd.

Actualisatie archeologisch bureauonderzoek (Econsultancy, rapportnr. 1521.002, versie 1)

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Econsultancy een actualisatie van het bureauonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 3 bij de toelichting van het bestemmingsplan.

Resultaten actualiserend bureauonderzoek

Uit de actualisatie blijkt dat de bodem in het plangebied grotendeels matig diep is verstoord tot circa 80 cm –mv en plaatselijk tot maximaal 150 cm –mv. Er zijn ten opzichte van het onderzoek uit 2008 enkele aanvullende onderzoeken uitgevoerd, waarvan de rapportage van de archeologische begeleiding direct ten oosten van het plangebied de meeste gegevens heeft opgeleverd. De aanvullende gegevens bevestigen de hoge verwachting voor archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd voor het plangebied. De gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied hoeft niet te worden aangepast. De nieuw toegevoegde delen van het plangebied hebben een zelfde gespecificeerde verwachting als de reeds onderzochte delen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden om van deze verwachting af te wijken.

Advies

Econsultancy adviseert om het terrein te waarderen op het voorkomen van archeologische sporen door het aanleggen van proefsleuven. In overleg met de gemeente is bepaald dit proefsleuvenonderzoek voorafgaand aan de sloop uit te voeren. Aan de hand van de resultaten van dit proefsleuvenonderzoek zal bepaald worden of een opgraving in (een deel van) het plangebied noodzakelijk is.

Programma van Eisen archeologisch vervolgonderzoek (Econsultancy, PvE nummer 1521.002, versie C1)

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling en als vervolg op het actualiserend archeologisch bureauonderzoek is een programma van eisen opgesteld. Het programma van eisen legt vast op welke wijze een inventariserend veldonderzoek (IVO) uitgevoerd dient te worden en aan welke eisen het onderzoek moet voldoen. Het programma van eisen is opgenomen als bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

Vervolgprocedure

Vooruitlopend op de uiteindelijke resultaten van het archeologisch vervolgonderzoek is een dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen voor het plangebied. Door middel van de dubbelbestemming wordt archeologisch onderzoek vereist in het gebied bij een bodemverstoring die dieper is dan 30 cm. Hierdoor worden de bestaande archeologische waarden binnen het plangebied beschermt en kan de procedure voortgang vinden. Het noodzakelijke vervolgonderzoek kan (deels) worden uitgevoerd gedurende de procedure van onderhavig bestemmingsplan.

4.4 Cultuurhistorie

De binnenstad van Geertruidenberg, waar het plangebied deel vanuit maakt, is aangewezen als beschermd stadsgezicht en heeft een belangrijke cultuurhistorische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0026.png"

Figuur 4.1 begrenzing beschermd stadsgezicht Geertruidenberg

Belangrijke waarden van het beschermd stadsgezicht zijn:

  • de wallen, vestingwerken en grachten rondom de stad;
  • het scherp afgetekende historische stratenpatroon, met daarin een grote en overheersende openbare ruimte (de markt) en een prachtige hiërarchie in straten en stegen.
  • een verfijnd verkavelingspatroon met (met name aan de zuidzijde van de Markt) een enigszins scheef op de gevelwand staande richting.
  • een fijn patroon van bebouwing. Daarin zijn er enkele markante gebouwen aanwezig en verder (althans in het centrale deel van de stad) een kleinschalig patroon van aaneengesloten, samenhangende, maar alle ook verschillende panden met een eigen identiteit.
  • een prachtig ingerichte openbare ruimte, met name van de Markt. De monumentale bomenstructuur voegt een grote rijkdom toe aan het beeld.
  • rustige, soms zeer grote en vaak groene achtererven, goeddeels verstopt binnen de bouwblokken. Hoewel deze plekken meestal indirect beleefd worden (bijvoorbeeld overhangend groen over een tuinmuur) zijn zij van veel belang voor de sfeer in de stad.
  • afwezigheid van storende commerciële uitingen of reclame.

In ruimtelijke zin wordt de locatie van de Riethorst gekenmerkt door verscheidene belangrijke structuurbepalende openbare ruimtes:

  • de Venestraat; vormt tezamen met de Markt de meest kenmerkende pleinruimte in de stad;
  • de Koestraat; is een kenmerkende stadsstraat die schuin op de markt aansluit;
  • de karakteristieke verdedigingswerken; langs de westzijde van het gebied, tegenwoordig een groen- en watergebied met een stedelijke uitloopfunctie.

Conclusies met betrekking tot het bestemmingsplan

De Riethorst vormt vanwege haar ligging en omvang een belangrijk ruimtelijk beeldbepalend element in het westelijke deel van het stadcentrum. De Riethorst ligt ingeklemd tussen de bestaande stedelijke structuur, maar sluit vanuit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt slecht aan op het omringende gebied. De ruimtelijke inpassing is niet optimaal en de beeldkwaliteit die wordt nagestreefd in het kader van het beschermd stadsgezicht wordt op deze locatie dan ook niet bereikt.

Met de ontwikkeling, waarvoor de basis wordt gelegd met dit bestemmingsplan en het beeldkwaliteitplan, wordt aansluiting gezocht bij de kenmerken van het beschermd stadsgezicht waardoor stedenbouwkundige en architectonische inpassing van de locatie in de omgeving wordt geborgd. Deze inpassing krijgt onder andere vorm door het bouwen in de rooilijn aan de Venestraat, de verticale geleding van de gebouwen aan deze straat alsmede de overgang naar het achterliggende park door middel van de zogenaamde parkwoningen.

4.5 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.

Onderzoek en conclusie

In 2007 is door Bakker Milieuadviezen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, waarmee inzicht is verkregen in de bodemkwaliteit op de locatie (zie bijlage 5). Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat de bovengrond op het terrein algemeen licht verontreinigd is. De ondergrond bleek in de drie mengmonsters in lichte mate verontreinigd te zijn met minerale olie. In een van de mengmonsters bleek dat de ondergrond van 0,5 tot 2 meter min maaiveld tevens licht verontreinigd waren met kwik, koper, lood en zink. Tenslotte zijn in het grondwater uit de drie peilbuizen de gehalten van alle NEN-5740-parameters boven de streefwaarden aangetroffen.

Op grond van de resultaten van het in 2007 uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit op de locatie geschikt is voor de nieuwe bestemming en daarom geen belemmering vormt.

Door Econsultancy is een actualiserend vooronderzoek in combinatie met verkennend toplaag (bovengrond) onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd. De resultaten van dit onderzoek worden als aanvulling op het reeds in 2007 uitgevoerde onderzoeken in beknopte vorm gerapporteerd.

Resultaten actualiserend onderzoek

Op basis van het vooronderzoek is de locatie (1 hectare) onderzocht conform de NEN-5740 onverdacht. In overleg met de gemeente Geertruidenberg wordt het veldwerk in twee fases uitgevoerd. Fase 1 heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de sloopactiviteiten en betreft de boringen op het huidige onbebouwde deel van de locatie. Fase 2 wordt uitgevoerd nadat de huidige bebouwing op de locatie is gesloopt en betreft boringen die binnen de huidige bebouwing vallen.

Geadviseerd wordt om het bodemonderzoek na de sloop aan te vullen zodat het voldoet aan de normen welke zijn gesteld in de NEN 5740 (inclusief diepe boringen en peilbuizen).

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd, wordt op basis van lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er ten aanzien van de onderzochte parameters géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (met uitzondering van de parameter asbest) géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging. Tevens zijn er, met uitzondering van de parameter asbest, geen milieuhygiënische belemmeringen voor de geplande nieuwbouw op het onderzochte deel (fase 1) van de onderzoekslocatie.

Ten aanzien van de parameter asbest is door Econsultancy een verkennend onderzoek asbest in bodem en puin uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 7. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem en/of puin. Er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging, alsmede de beoogde nieuwbouw de onderzoekslocatie. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen.

Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij het bouwrijp maken en/of bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.

Het aspect bodem vormt thans geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.6 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat. Ten aanzien van de bunzing, hermelijn en wezel wordt in hetzelfde kader een tijdelijke vrijstelling verleend tot 1 oktober 2017.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuur Netwerk Brabant of een Natte Natuurparel. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Biesbosch bedraagt circa ruim 1 km. Ten noorden van het plangebied, op een afstand van circa 700 m ligt NNB-gebied dat deel uitmaakt van een ecologische verbindingszone, op een afstand van circa 130 m. In de nabijheid van het plangebied zijn geen Natte Natuurparels gelegen.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de stedelijke ligging van het plangebied en de afstand kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Stikstofgevoelige habitattypen liggen op een afstand van circa 12 km. Gezien de geringe ontwikkeling en de grote afstand tot stikstofgevoelige habitattypen, zal er geen sprake zijn van meetbare toename van stikstofdepositie ter plaatse van de stikstofgevoelige habitattypen in de Biesbosch en verder gelegen gebieden. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Noord-Brabant ten opzichte van het Natuurnetwerk staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0027.png"

Figuur 4.2 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Noord-Brabant)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden van het plangebied zijn vastgesteld aan de hand van veldonderzoeken. Aangezien de aanwezigheid van vleermuizen en jaarrond beschermde vogelnesten niet op voorhand kon worden uitgesloten is nader onderzoek naar deze soortgroepen uitgevoerd. Gezien de huidige situatie van het plangebied - grotendeels verhard, afwezigheid van oppervlaktewater en de ligging in stedelijk gebied - kan de aanwezigheid vanbeschermde soorten van overige soortgroepen worden uitgesloten.

In 2009 is vleermuizenonderzoek uitgevoerd door IJzerman advies (2009112, bijlage 8). In dit onderzoek is de aanwezigheid van vaste rust-, verblijfs-, overwinterings- en voortplantingslocaties worden uitgesloten. Het plangebied maakt tevens geen onderdeel uit van substantieel foerageergebied voor vleermuizen of van trek- of vliegroutes. In 2015 is dit onderzoek geactualiseerd door adviesbureau Mertens (2015.1986, bijlage 9), in dit onderzoek is tevens gekeken naar de waarden van het plangebied voor vogels met jaarrondbeschermde nesten. Uit de resultaten van dit onderzoek komt naar voren dat de laatvlieger, gewone- en ruige dwergvleermuizen in het gebeid foerageren. De gewone- en ruige dwergvleermuizen hebben er daarnaast ook baltsplaaten. De ontwikkeling heeft geen invloed op deze functies, de soorten kunnen na en tijdens de ontwikkeling van het plangebied hier blijven foerageren en baltsen. Er zijn geen territoria en nesten aangetroffen van vogels met jaarrond beschermde nesten. Tijdens het onderzoek zijn er wel algemeen voorkomende broedvogels aangetroffen, waaronder: kauw, koolmees en spreeuw. Omdat het geen jaarrond beschermde nestplaatsen betreft, geldt voor de de sloopwerkzaamheden dat er geen strijdigheid is met de Wet natuurbescherming. Wel wordt als voorwaarde gesteld dat de sloopwerkzaamheden buiten het broedseizoen dienen te worden opgestart.

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming, met inachtneming van de volgende maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

  • in het plangebied kunnen algemene soorten aanwezig zijn. Er is geen ontheffing nodig voor deze soorten omdat hiervoor een vrijstelling geldt in provincie Noord-Brabant van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • het plangebied is van betekenis voor vleermuizen als foerageer- en baltsgebied. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient men effecten (externe werking) op deze soorten te voorkomen. Dit kan door het vermijden van uitstraling van felle verlichting in de nachtelijke uren.
  • De nieuw beschermde soorten onder de Wet natuurbescherming betreffen soorten die hoge eisen stellen aan hun leefgebied. De aanwezigheid van deze soorten kan vanwege de ligging in de kern van Raamsdonksveer worden uitgesloten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.7 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

In figuur 4.3 is een uitsnede weergegeven uit de professionele risicokaart. Hierop zijn de risicobronnen in de omgeving weergegeven.

Risicovolle inrichtingen

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Op grotere afstand zijn wel enkele risicovolle inrichtingen gelegen, waaronder een LPG tankstation. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van een risicovolle inrichting. Gelet op de grote afstand tussen deze bronnen en het plangebied vormen deze geen belemmering.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Op korte afstand vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Ten noorden van het plangebied is op grotere afstand een hogedruk aardgasleiding aanwezig. Het invloedsgebied van het groepsrisico deze leiding bedraagt 240 m. Het plangebied ligt op ruim 600 m afstand en buiten het plangebied.

Vanwege het LPG-tankstation zal ten zuiden van het plangebied vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Er is geen sprake van een vastgestelde route voor gevaarlijke stoffen die is opgenomen in het basisnet en de risicokaart. Het aantal transporten van gevaarlijke stoffen zal zeer beperkt zijn en niet leiden tot externe veiligheidsrisico's ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.GBBPRIETHORST-vs01_0028.png"

Figuur 4.3 Uitsnede professionele risicokaart

Verantwoording groepsrisico

Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van risicobronnen in de omgeving. Op basis hiervan kan een verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven.

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.8 Bedrijven En Milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven of andere milieuhinderlijke functies in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek en conclusie

Riethorst

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de herontwikkeling van het verzorgingstehuis Riethorst en de realisatie van 29 woningen. Daarnaast blijft het bestaande Prisma-zorgcentrum in zijn huidige vorm gehandhaafd. Vanwege de ligging van het plangebied nabij het centrum van Geertruidenberg, waar diverse functies aanwezig zijn, kan het gebied getypeerd worden als 'gemengd gebied'.

Op basis van de VNG-publicatie geldt voor een verpleeghuis/verzorgingshuis (inclusief ondergeschikte horeca) een richtafstand van 10 m ten opzichte van een gemengd gebied. De dichtstbijzijnde beoogde en bestaande woningen in de directe omgeving liggen op meer dan 10 m afstand. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.

Prisma

In het Prisma-zorgcentrum, worden patiënten met uiteenlopende verstandelijke beperkingen behandeld. Bekend is dat sommige gehandicapten in groepsaccomodaties of zorginstellingen, afhankelijk van hun handicap, geluidsoverlast voor de omliggende woonwijken kunnen veroorzaken. Voor het Prisma-zorgcentrum wordt niet voldaan aan de richtafstand omdat de dichtstbijzijnde beoogde woningen op minder dan 10 m afstand liggen. Wel kan gesteld worden dat de invloed van het geluid afkomstig van het zorgcentrum beperkt is. Dit komt onder andere doordat :

  • het een gesloten inrichting betreft en er geen sprake is van groepsactiviteiten buiten. Hierdoor is er geen sprake van extra akoestische belasting aan de zijde van de nieuwe woningen.
  • er geen sprake is van extra akoestische belasting als gevolg van verkeersbewegingen of parkeren. In de directe nabijheid van het gebouw liggen reeds bestaande wegen en parkeervakken, maar er is geen sprake van extra belasting aan de zijde van de nieuwe woningen.
  • luchtbehandelingsinstallaties (voor collectieve ruimtes of keukens) die mogelijk extra akoestische belasting kunnen veroorzaken niet aanwezig zijn.

Het Prisma zorgcentrum is hierdoor voor de nieuwe woningen qua milieubelasting te vergelijken met een reguliere woonfunctie. Er zijn geen ruimtelijke knelpunten. Hierdoor kan gesteld worden dat ter plaatse van de nieuwe woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden en het bestaande zorgcentrum niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt.

Verder zijn er geen bedrijven in de directe omgeving aanwezig die van invloed zijn op de milieusituatie binnen het plangebied of die door de ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de beoogde en bestaande woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Kabels En Leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.10 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel 4.2 weergegeven.

stof toetsing van grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De Riethorst wordt binnen het plangebied herontwikkeld. Ten gevolge hiervan is er voor wat betreft het zorgcentrum geen sprake van extra verkeer en deze ontwikkeling is dan ook niet van invloed op de luchtkwaliteit. Tevens worden 29 woningen gerealiseerd. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Stationsweg (als maatgevende doorgaande weg in de directe omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse van het plangebied.

4.11 Water

Waterbeheer en watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015

Waterschapsbeleid

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.

Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Venestraat in de oude binnenstad van Geertruidenberg en grenst aan de historische vestingwerken. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit het bestaande verzorgingstehuis Riethorst met daaromheen verharding.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) is de bodem ter plaatse niet gekarteerd, omdat deze is het bebouwde gebied van Geertruidenberg is gelegen. Buiten het bebouwde gebied komen met name kleigronden voor en is hoofdzakelijk sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 en 0,8 m beneden het maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.

Het huidige maaiveld ligt aan de noordzijde op circa +2,80 m NAP, de achterzijde van het gebouw op +2,10 m NAP en het park op +1,60 m NAP.

Waterkwantiteit

Binnen en direct grenzend aan het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Ten westen van het plangebied is De Veste gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen de beschermingszone van De Veste. Tevens is er in het park nabij het plangebied een vijverpartij aanwezig. Dit betreft geen leggerwater. In de huidige situatie is een deel van het verhard oppervlak aangesloten door een regenwaterriool op de Veste (200 mm diameter). De waterstand in De Veste ligt voor zomer- en winterpeil op -0,05 NAP (marge 0,10 m).

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen een kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het vuilwater van de huidige Riethorst is aangesloten met behulp van een rioolgemaal. Deze ligt nabij de hoofdingang en is aangesloten op het gemeentelijk stelsel via een persleiding naar de Venestraat.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit sloop en nieuwbouw van het verzorgingstehuis Riethorst en de ontwikkeling van 29 woningen. Gelet op het feit dat het plangebied in de huidige situatie volledig verhard is, is er geen sprake van toename in verharding. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

In de toekomstige situatie worden bij de woningen tuinen gerealiseerd. Nabij de woningen en het verzorgingstehuis zal ook meer groen gerealiseerd worden. Aangezien er een afname in verharding plaatsvindt, is er sprake van een verbetering van de waterhuishoudkundige situatie. Om het terrein klimaatproof in te kunnen richten dienen verhardingen daar waar mogelijk af te wateren op de zuidelijk gelegen vijver. Om bij hevige regenbuien wateroverlast te voorkomen, dient er op de verhardingen voldoende berging te zijn. Hierbij dient te worden gerekend met een bui van 60 mm per uur.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om milieuvriendelijke, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  1. 1. hemelwater vasthouden voor benutting,
  2. 2. (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  3. 3. afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  4. 4. afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het vuilwater zal worden aangesloten worden op het vrij-verval stelsel van de Venestraat en de Kloosterstraat. Indien dit niet mogelijk is, worden de gebouwen aangesloten op het vuilwater stelsel met een rioolgemaal en persleiding die het water afvoert naar de Venestraat.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.12 Vormvrij Mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop en nieuwbouw van een verzorgingstehuis en de realisatie van 29 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Het Juridische Plan

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan de digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee, bij het maken van bestemmingsplannen, rekening gehouden moet worden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling, bestaande uit de verbeelding en de planregels, nader toegelicht. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van de Riethorst. Op welke wijze de planopzet in de bestemmingsregeling concreet is verwerkt, wordt in de volgende paragraaf beschreven.

5.2 Beschrijving Van De Bestemmingen

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende regels opgenomen (artikel 1 en 2) en hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 8). Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen (artikel 10 t/m 13) en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels (artikel 14 en 15).

Opzet en volgorde planregels

De regels van dit bestemmingsplan zijn op de volgende wijze opgebouwd.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

De in de regels gebruikte begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De bestemming Groen is opgenomen voor de gronden aan de randen van het plangebied en aansluitend op de binnen het plangebied gelegen delen van het bestaande park.Naast groenvoorzieningen, zijn onder andere ook langzaamverkeersroutes en water mogelijk binnen de bestemming. Ter plaatse van de aanduiding laad- en losplaats is het mogelijk op gronden met de bestemming Groen een ontsluiting ten behoeve van de laad- en losplaats behorende bij de naastgelegen maatschappelijke voorziening te realiseren. Ter plaatse van de aanduiding 'in- en uitrit' is het mogelijk op gronden met de bestemming Groen een inrit ten behoeve van de haal- en brengzone te realiseren.

Artikel 4 Maatschappelijk

De bestemming Maatschappelijk is opgenomen voor de gronden aan de westzijde van het plangebied waar de nieuwbouw van het zorgcentrum gerealiseerd wordt en voor het bestaande Prisma gebouw. Binnen de bestemming geldt een maximum bouwpercentage van 75%, een maximum goothoogte van 8 m en een maximum bouwhoogte van 12 m. Aan de noordzijde van de bestemming (zijde Venestraat) is een gevellijn opgenomen. De voorgevel dient hier in de bouwgrens gebouwd te worden, zodat de nieuwbouw in één rooilijn komt te staan met de grondgebonden woningen. Tevens dient aan deze zijde een kap te worden gerealiseerd.

Artikel 5 Tuin

De bestemming Tuin is opgenomen voor een strook voortuinen behorende bij één van de bouwvlakken met grondgebonden woningen (het zuidelijk bouwvlak). Binnen de bestemming Tuin zijn geen gebouwen toegestaan. De gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

De openbare ruimte in het plangebied is opgenomen binnen de bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’.

De bestemming heeft een openbare functie. Binnen de bestemming zijn ondere andere ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en riolering toegestaan. Binnen deze bestemming kunnen ook groenvoorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 7 Wonen

De bestemming Wonen is opgenomen voor de gronden in het oosten van het plangebied waar grondgebonden aaneengebouwde woningen zijn gepland. De bestemming Wonen geldt voor twee bouwvlakken van grondgebonden woningen, waarbij het noordelijke bouwvlak (zijde Venestraat) een maximum van 16 grondgebonden woningen kent en het zuidelijke bouwvlak (zijde park) een maximum van 13 grondgebonden woningen. Voor beide bouwvlakken geldt een maximum goothoogte van 7 meter en een maximum bouwhoogte van 11 meter.

De precieze positionering van de woningen binnen de bouwvlakken is vrij gelaten. Wel is voor het noordelijke bouwvlak een gevellijn opgenomen. De gevel dient hier in de bouwgrens (zijde Venestraat) gebouwd te worden, om te waarborgen dat de woningen in één rooilijn komen te staan met het zorgcentrum. Ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dienen hoofdgebouwen te worden afgedekt met een kap.

Specifieke regels zijn opgenomen voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen. De mogelijkheden voor deze gebouwen sluiten aan bij de mogelijkheden die in zijn algemeenheid gelden in de gemeente Geertruidenberg.

Tenslotte is binnen de bestemming wonen de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep toegestaan, mits deze maximaal 1/3 deel van de oppervlakte van de begane grondlaag bedraagt.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

Dit artikel is opgenomen ter bescherming van de hoge archeologische verwachtingswaarden in het plangebied. Bij grondroerende werkzaamheden op een diepte dieper dan 30 cm dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden, alvorens met de grondroerende werkzaamheden kan worden begonnen.

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie

Dit artikel is opgenomen ter bescherming van de cultuurhistorische waarden voortvloeiend uit het beschermd stadsgezicht. Er zijn aanvullende bepalingen opgenomen ten aanzien van materiaal- en kleurgebruik van de gevels en daken grenzend aan de openbare ruimte, waarbij verwezen wordt naar het specifiek voor dit gebied opgestelde beeldkwaliteitplan. Ook ten aanzien van dakkapellen is een aanvullende bepaling opgenomen. Bovendien zijn bepaalde werken en werkzaamheden aan een omgevingsvergunning verbonden. Bij de afwijkingsregels en toetsing aan de voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is een adviserende rol voor de monumentencommissie weggelegd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 11 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn algemene bouwregels opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn. Het betreft regels met betrekking tot het voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn alle wijzigingsregels opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn. Bij toepassing van de afwijkingsregels dient onder andere rekening te worden gehouden met de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht. Een advies van de monumentencommissie is daarbij vereist.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.

Artikel 15 Slotregel

Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voor gebieden waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, moet ingevolge artikel 6.12 van de Wro tegelijk met het nieuwe bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of het sluiten van een overeenkomst met de eigenaar. Voor de realisatie van dit plan is een overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de Woningstichting Geertruidenberg (WSG). Hiermee is de uitvoerbaarheid van het plan geborgd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Stedenbouwkundigplan

De basis van het bestemmingsplan ligt in het stedenbouwkundig plan dat is opgesteld voor de Riethorst. Dit stedenbouwkundig plan is op een drietal informatieavonden aan omwonenden en andere geïnteresseerden gepresenteerd en met de betrokken beleidsambtenaren van de gemeente besproken. Op de avonden zijn ideeën en wensen vanuit de bevolking opgehaald. Deze reacties zijn zoveel mogelijk meegenomen bij de afronding van het stedenbouwkundig plan.

Inspraak en vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan “de Riethorst” heeft gedurende een termijn van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn ingezetenen en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld zijn of haar reactie kenbaar te maken op de stukken. Tevens is er gedurende deze periode een inloopavond georganiseerd waar het plan is gepresenteerd. Tijdens deze avond konden belangstellenden vragen stellen en zijn de plannen toegelicht.

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg (ex artikel 3.1.1. Bro), tevens toegezonden aan diverse overleginstanties. De vooroverlegreacties zijn verwerkt in een reactienota vooroverleg en inspraak. Deze nota is als bijlage 11 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

De reacties uit het vooroverleg en de inspraak zijn in dit ontwerpbestemmingsplan verwerkt.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan “de Riethorst” heeft gedurende een termijn van 6 weken, van 29 mei 2017 tot 26 juni 2017, ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn ingezetenen en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld zijn of haar reactie kenbaar te maken op de stukken. Tijdens ter inzage termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.

Bijlage 1 Parkeerbeleidsplan

Bijlage 1 Parkeerbeleidsplan

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch onderzoek

Bijlage 4 Programma Van Eisen Archeologisch Vervolgonderzoek

Bijlage 4 Programma van Eisen archeologisch vervolgonderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek 2007

Bijlage 5 Bodemonderzoek 2007

Bijlage 6 Actualiserend Bodemonderzoek 2016

Bijlage 6 Actualiserend bodemonderzoek 2016

Bijlage 7 Verkennend Asbestonderzoek

Bijlage 7 Verkennend asbestonderzoek

Bijlage 8 Ecologisch Veldonderzoek 2009

Bijlage 8 Ecologisch veldonderzoek 2009

Bijlage 9 Ecologisch Veldonderzoek

Bijlage 9 Ecologisch veldonderzoek

Bijlage 10 Bomen Effect Analyse

Bijlage 10 Bomen Effect Analyse

Bijlage 11 Reactienota Vooroverleg En Inspraak

Bijlage 11 Reactienota vooroverleg en inspraak