KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Verkeer En Parkeren
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Kabels En Leidingen
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Ecologie
4.9 Bodem
4.10 Water
4.11 Archeologie En Cultuurhistorie
4.12 Geur
4.13 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
5.1 Inleiding
5.2 Verbeelding
5.3 Opbouw Van De Regels
5.4 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Memo Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Asbestonderzoek
Bijlage 5 Nader Bodemonderzoek En Verkennend Asbestonderzoek 14-12-2022
Bijlage 6 Ecologische Quickscan
Bijlage 7 Endoscoop Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 8 Aerius Memo
Bijlage 9 Stikstofberekening Gebruiksfase
Bijlage 10 Memo Aanlegfase Stikstofberekening
Bijlage 11 Aerius Berekening Aanlegfase
Bijlage 12 Standaard Verantwoording Groepsrisico Gemeente Geertruidenberg
Bijlage 13 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Parkzicht Raamsdonksveer

Bestemmingsplan - Gemeente Geertruidenberg

Vastgesteld op 05-10-2023 - geheel in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Parkzicht Raamsdonksveer' met identificatienummer NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01 van de gemeente Geertruidenberg.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 afwijking bij omgevingsvergunning

een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo, zoals die luidde ten tijde van inwerkingtreding van dit plan.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanbouw/uitbouw/bijgebouw

gebouw van maximaal één bouwlaag dat zowel wat betreft afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

1.7 achtergevellijn

de lijn van de van de weg af gerichte, al dan niet verspringende, achterzijde van het hoofdgebouw/de hoofdbebouwing.

1.8 achtergevelrooilijn

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;

indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak op de verbeelding is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw -zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen- alsmede het verlengde daarvan.

1.9 Archeologisch deskundige

de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie of een door het College van Burgemeester en Wethouders aangewezen deskundige op het gebied van archeologie.

1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door een gecertificeerde dienst, bedrijf of instelling zoals bedoeld in de Erfgoedwet 2016 en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) dan wel, na vaststelling ervan door de Minister van OCW, de normen zoals opgesteld door het Centraal College van Deskundigen Archeologie (CCvD).

1.11 archeologisch rapport

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.

1.12 archeologische verwachtingswaarde

de aan een gebied toegekende verwachtingswaarde in verband met de kans op het voorkomen van archeologische resten.

1.13 archeologische waarde

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context. Zowel grote complexen / structuren zoals nederzettingsterreinen, als afzonderlijke vondsten kunnen met deze term worden aangeduid.

1.14 bebouwing

één of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.15 bestaand

ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 Bevoegd gezag

het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning, zoals bedoeld in de Wabo.

1.19 Bodemingreep

werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten, waaronder het bouwen van een fundering wordt begrepen.

1.20 bouwen

het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk alsmede het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 commerciële activiteiten

activiteiten ten behoeve van dan wel georganiseerd door bedrijven, zoals het geven van presentaties, workshops en lessen en het houden van vergaderingen.

1.27 cultureel erfgoed

uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden.

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 evenementen

periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, (straat)voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en markten.

1.30 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.31 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 hoofdfunctie

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.33 hoofdgebouw/hoofdbebouwing

een gebouw/bebouwing, dat/die op een bouwperceel door zijn/haar constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw/bebouwing op een bouwperceel kan worden aangemerkt. In het geval van een woning betreft dit de woning zelf (meestal bestaande uit meer dan een bouwlaag) zonder aanbouwen, uitbouwen of bijgebouwen.

1.34 horeca

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.

1.35 maaiveld

de bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat waar sprake is van een hellend of ongelijk maaiveld onder het "aangrenzende maaiveld" wordt verstaan het maaiveld dat grenst aan de voorgevel van een gebouw.

1.36 maatschappelijke en culturele voorzieningen

educatieve, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen, kinderdagverblijven, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

1.37 kap

een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.38 KNA

de binnen de beroepsgroep geldende norm voor de uitvoering van archeologisch onderzoek (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie);

1.39 omgevingsvergunning

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.40 opgraven/opgraving

de ontsluiting van een vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen.

1.41 ophoging

het blijvend verhogen van het bestaande maaiveld door het aanbrengen van grond of andersoortige materialen. Tijdelijke ophoging tot een maximum van 6 maanden in relatie tot de agrarische bedrijfsvoering wordt niet gezien als een ophoging.

1.42 overkapping

een dakconstructie (vrijstaand) zonder wanden, dan wel aan maximaal één zijde begrensd door een eigen wand of door een gevel van een belendend gebouw.

1.43 verstoring

aantasting van een gebied met archeologische waarden. Dit verschijnsel kan zich voordoen: door erosie, afgraving of egalisatie, door (diepe) bewerking van de bovengrond, door zetting als gevolg van ophoging, door verdroging en verzuring.

1.44 vervangende nieuwbouw

de bouw van een gebouw in de plaats van een gesloopt of anderszins tenietgegaan gebouw.

1.45 Wet/wettelijke regelingen

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 peil

  1. a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m.
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven;
  2. b. evenementen;

met daarbij behorende:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. speelvoorzieningen;
  4. f. parkeervoorzieningen;
  5. g. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  2. b. (ondergrondse) afvalcontainers;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. evenementen;
  7. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek in de vorm van opgravingen noodzakelijk zijn, mits het bepaalde in leden 5.3 en 5.4 vooraf in acht is genomen.
  2. b. Tevens mogen op deze gronden gebouwen/bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht voor de andere op die gronden voorkomende bestemming(en), mits het bepaalde in leden 5.3 en 5.4 vooraf in acht is genomen.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarden-archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. a. grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm onder het maaiveld zoals het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het (ver)graven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage, het frezen, scheuren van grasland, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en het verwijderen van funderingen;
  2. b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. c. het aanleggen of rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
  4. d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. e. het heien of boren van palen en slaan van damwanden, een en ander met dien verstande, dat de oppervlakte van de bodemverstoring door hei- of boorpalen wordt berekend door de oppervlakte van een paal te vermenigvuldigen met het aantal palen en vervolgens met twee.

5.4 Toelaatbaarheid

  1. a. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 5.3 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van een door aanvrager ingediend archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond dat archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  2. b. Een door de aanvrager ingediend archeologisch onderzoek dient te voldoen aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Indien het gravend archeologisch onderzoek betreft, kan het bevoegd gezag verplichten dat eerst een Programma van Eisen conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) wordt opgesteld en dat dit programma ter goedkeuring bij het bevoegd gezag wordt ingediend.
  3. c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de vergunning een of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
    1. 1. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    3. 3. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
    4. 4. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

5.5 Uitzondering

Het verbod zoals bedoeld in lid 5.3 is niet van toepassing, indien:

  1. a. sprake is van een bodemverstoring door de uitvoering van de werken/werkzaamheden die niet dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld;
  2. b. sprake is van een bodemverstoring die dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld, maar deze een oppervlakte van niet meer dan 100 m2 beslaat;
  3. c. de werken of werkzaamheden:
      • mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
      • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  4. d. de werken en werkzaamheden op archeologisch onderzoek zijn gericht;
  5. e. sprake is van het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, mits de grondwerkzaamheden niet dieper zijn dan 1,2 meter en niet breder dan 1 meter;
  6. f. de werken en/of werkzaamheden het normale onderhoud en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  7. g. duidelijk is aangetoond dat sprake is van een vervangende aanleg, waarbij geen sprake is van een extra bodemverstoring die dieper gaat dan 50 cm onder het maaiveld en dat voor een oppervlakte van meer dan 100 m2;
  8. h. naar het oordeel van het bevoegd gezag uit andere beschikbare informatie voldoende blijkt dat de archeologische waarden door de bodemverstorende activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  9. i. de werken en/of werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan dat betrekking heeft op een vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte van de bestaande bebouwing, voorzover gelegen op of onder maaiveldpeil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  10. j. het werken en/of werkzaamheden betreft ten behoeve van de eenmalige aanleg van nieuwe drainage op agrarische gronden, mits:
    1. 1. eventuele vervanging van de buizen in de toekomst op dezelfde plaats gebeurt;
    2. 2. het drainageplan vooraf door de gemeente wordt goedgekeurd.

5.6 Advies

Bij de beoordeling van een archeologisch onderzoek en van een Programma van Eisen voor archeologisch onderzoek, kan het bevoegd gezag zich laten adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om het plan te wijzigen door de bestemming Waarde-archeologie te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel gemeentelijk archeologiebeleid hiertoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

7.2 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. a. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. c. in geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Algemeen gebruiksverbod

Onder verboden gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.2 onder b van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie voor de opslag van (aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. b. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. c. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. d. het gebruik van gronden en/of bouwwerken als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van aanwezige legale minicampings

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds omgevingsvergunning kan worden verleend - door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  3. c. omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

10.2 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%.
  3. c. Dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Parkzicht Raamsdonksveer'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Door de fusie van de twee rooms-katholieke basisscholen 'De Vonder' en 'De Wilsdonck' in Raamsdonksveer, is de gemeente voornemens ruimte te creëren voor een nieuw schoolgebouw. Binnen het plangebied stond voorheen een sporthal, deze is inmiddels gesloopt. Vanwege de vrijgekomen ruimte wordt deze locatie gezien als kansrijk voor de nieuwbouw van de school en een toekomstige nieuwe sporthal.

De scholen willen samen onderwijs vanuit visie realiseren. Dit kan mede door deze fusie plaatsvinden. De nieuwbouw maakt ruimtegebruik passend bij de onderwijsideologie. Het samenwerken van kinderen, het meer op maat instructie geven en het tonen van de kracht van gedeelde verantwoordelijkheid middels voorleven door de medewerkers, zijn hier voorbeelden van.

Ook de ruimte rondom de nieuwe school geeft uitvoering aan de onderwijsvisie van de twee samengevoegde teams; de aansluiting met het park maakt het onderwijs op meer plekken mogelijk dan alleen in het klaslokaal. In de klas zal de wereld naar het kind gehaald worden. In het park worden de kinderen zelf de wereld in gestuurd.

Tevens kunnen grotere gezamenlijke voorzieningen worden gerealiseerd en zal de sporthal faciliteren in behoeften die relevant zijn voor de scholieren. Voor een relatief kleine gemeente als Geertruidenberg is een fusie gezien het voorzieningsgebied wenselijk om krachten te bundelen en bepaalde kosten te kunnen delen.

De ontwikkeling wordt vastgesteld in een stedenbouwkundig kader. Deze komt in voorliggend plan nader aan de orde. Binnen het huidige bestemmingsplan en de daarbij vigerende bestemmingen is deze ontwikkeling niet mogelijk. Het mogelijk maken van deze ontwikkeling is daarmee het doel van voorliggend plandocument.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Raamsdonksveer en binnen het buitengebied Geertruidenberg. De beoogde locatie is gelegen aan de rand van de stadskern en fungeert als sport cluster voor het gebied. Het plangebied heeft een globale grootte van 7.500 m², waarvan circa 1.918 m² wordt bestemd voor het schoolgebouw en omringend gebied t.b.v. parkeer-, groen-, plein- en speelvoorzieningen.

Het plangebied wordt ontsloten door de Parklaan, een fietspad en ten noorden het Koningspark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01_0001.png"

Figuur 1.1 Grenzen sportcluster Geertruidenberg (wit omkaderd)

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01_0002.png"

Figuur 1.2 Grenzen plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

De gemeente Geertruidenberg is voornemens een nieuwe school (KC) te realiseren op de locatie Parkzicht. De school is momenteel in concept vastgesteld in een stedenbouwkundig plan. Het gebouw zal een oppervlakte van circa 4.800 m² BVO. De ontwikkeling van de school en het bijbehorende parkeerterrein is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Ter plaatste geldt momenteel namelijk de enkelbestemming Sport. Dit is vastgesteld periodieke planherziening 2018 Geertruidenberg. Onder het vigerende bestemmingsplan is een bouwvlak aangegeven, een functieaanduiding specifieke vorm van sport - 10 en een maximum bouwhoogte van 10 meter. Om de school te kunnen realiseren is daarom een nieuw bestemmingsplan nodig, met een passende bestemming 'Maatschappelijk'. Naast deze ontwikkeling zal ook een sporthal worden gerealiseerd. Deze zal bestemd worden binnen een afzonderlijke procedure en bestemmingsplan. Echter zal deze op gebiedsniveau in de toekomst in verbinding staan met de school en bijbehorende groen- en infrastructuur die beide kansrijke ontwikkelingen zullen bieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01_0003.png"

Figuur 1.3 Vigerend bestemmingsplan

Naast het bestemmingsplan zijn twee parapluplannen van toepassing op het plangebied. Het paraplubestemmingsplan wonen ligt momenteel ter ontwerp sinds 15-04-2022, hier zal nog niet aan getoetst moeten worden. Daarnaast is het parapluplan archeologie van toepassing, deze is onherroepelijk en vastgesteld op 11-02-2021. De dubbelbestemming, waarde - Archeologie 4 deze archeologische waarde zal daarom getoetst worden. Verdere toelichting zal in hoofdstuk 4 onder omgevingsaspecten worden besproken in een aparte paragraaf.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd: in hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied in de bestaande en beoogde situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader beschreven en in hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten toegelicht. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische aspecten en ten slotte komt in hoofdstuk 6 de economische en- maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Ter onderbouwing van het bestemmingsplan is een toelichting van de bestaande en beoogde situatie noodzakelijk. Deze zal in dit hoofdstuk worden toegelicht, waar nodig met kaartbeelden en een visie.

2.2 Bestaande Situatie

Historie

In de huidige structuur van het gebied zijn de oude landschappelijke richtingen nog terug te vinden. Zo volgt de ten noorden gelegen woonwijk de oorspronkelijke kavelrichting. In het plangebied zelf volgen de watergang en het langzaam verkeer pad tussen de tennis en de voetbal de oorspronkelijke oost-west richting. In de bouwjarenkaart zijn de oude bebouwde linten goed zichtbaar. Het grootste deel van Raamsdonksveer is na 1968 ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01_0004.png"

Figuur 2.1 Historische kaartbeelden plangebied

In de bestaande situatie van dit plangebied is de functie sport vigerend. Deze bestemming is destijds toegewezen aan deze locatie om de functie van het huidige sportpark te bestemmen. Momenteel is o.a. hier een tennisvereniging en was hier het gemeentelijk sportcentrum gesitueerd. Dit sportcentrum werd gebruikt door voor sporten als handbal en voetbal. Deze is echter sinds 2020 niet meer in gebruik en is in 2021 gesloopt. Het is daarom wenselijk om een nieuwe bestemming te vinden voor dit gebied met in achtneming van de huidige structuren en het karakter van het gebied. Het plangebied bestaat voornamelijk uit braakliggend terrein en verharding voor parkeerplaatsen. Daarnaast is het omringd door veel groen, water, andere sportfaciliteiten en een woonwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01_0005.png"

Figuur 2.2 Planontwikkeling en omringend gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01_0006.png"

Figuur 2.3 Luchtfoto plangebied en omringend gebied (Bron: Cyclomedia)

Koningspark

Het Koningspark ligt ten noorden van het plangebied. Het park heeft ondanks de beperkte afmetingen een hoge verblijfskwaliteit en is opgezet volgens de Engelse landschapsstijl: het park heeft een mooie poort die de entree accentueert; een centrale waterplas met een terras; om de plas een wandelroute; bomen zijn zorgvuldig gepositioneerd met specifieke doorzichten. Boven op deze Engelse stijl is er een modern gebruik aan het park toegevoegd. Zo is er een waterspeelplaats, een regulier speeltuintje, een ontdekkingspad en de honden uitlaatplaats. De heuvel in het midden van het park is een latere toevoeging die wat met de Engelse stijl detoneert, maar een mooi uitzicht biedt over het park en als speelaanleiding kan worden gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01_0007.png"

Figuur 2.4 Foto Koningspark

Bestaande bebouwing

Het voormalige gebouw betrof een anonieme gesloten sportloods op een verhard vlak. Dit gebouw is inmiddels gesloopt. Het gebouw had weinig aanknoping met het omringende gebied. Er bestond geen relatie tussen het gebouw en de groene omgeving. Hier ligt een kans om richting de Parklaan het plangebied een duidelijk gezicht te geven daarnaast een echte relatie met het Koningspark te zoeken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01_0008.png"

Figuur 2.5 Foto braakliggend terrein Parkzicht

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01_0009.png"

Figuur 2.6 bestaande situatie parkeerterrein

2.3 Toekomstige Situatie

Omdat de sporthal die momenteel op het plangebied is gesitueerd momenteel niet meer in gebruik is, wordt een nieuwe ontwikkeling gestart. Op het plangebied zal in de toekomst een KC worden gerealiseerd. Ook wel een integraal kindcentrum, dit is een voorziening voor kinderen van 0 tot 13 jaar, waar zij gedurende de dag komen om te leren, spelen en te ontwikkelen. Binnen een KC is er een vloeiende overgang tussen onderwijs en kinderopvang en wordt er gewerkt met een integrale visie. Deze ontwikkeling is ontstaat vanuit de fusie van twee bestaande scholen in Geertruidenberg. Namelijk basisscholen De Vonder en De Wilsdonck. Daarnaast is de gemeente voornemens een sporthal te realiseren ter vervanging van het huidige sporthal. De nieuwe hal zou ook kunnen fungeren als sportfaciliteit voor het KC naast de invulling van eventuele lokale binnensportverenigingen. Zoals reeds benoemd past de nieuwe sporthal in het vigerende bestemmingsplan en wordt de sporthal niet meegenomen in dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01_0010.png"

Figuur 2.7 Globale begrenzing plangebied met bouwvlak

Ten behoeven van deze planontwikkeling is een stedenbouwkundig ontwerp gemaakt. Deze is in onderstaande figuur te zien. Naast dit ontwerp is een programma van eisen opgesteld. Deze is leidend voor de toekomstige ruimtelijke indeling van de bebouwing en openbare ruimte.

Programma van eisen voor plangebied:

  • PvE school – ca. 4.200 m² BVO.
  • PvE KDV – ca. 600 m² BVO.
  • Maximaal twee verdiepingen (max. bouwhoogte van ca. 8 m).
  • ca. 1.800 m² op de begane grond (school en kinderdagverblijf).
  • ca. 1.200 m² op de verdieping (school).
  • (entrees, fietsenstallingen) ca. 400 m² buitenspeelplaats ca. 2.000 m².
  • Totale oppervlakte school + perceel ca. 4.200 m². 4m x 24m).

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01_0011.png"

Figuur 2.8 Stedenbouwkundig ontwerp planontwikkeling

In het schetsontwerp is het KC met name georiënteerd op de Parklaan en de parkeerplaats. De bouwmassa van de school, de 2e bouwlaag en de hoofdentree van de school bevinden zich aan deze zijde. Het lagere gedeelte grenst aan het park. De sporthal heeft zijn entree en de kantine aan de parkeerplaats en wordt ook op deze zijde georiënteerd. De flexibele groene ruimte - die indien nodig kan worden benut worden voor extra parkeerplaatsen en verkeersmaatregelen - is gesitueerd tussen de parkeerplaats en het schoolgebouw.

Buitenruimte

De vier zijden van de school hebben een eigen identiteit en kunnen een eigen sfeer met zich meekrijgen en daarmee de diverse gebruikers van de school bedienen:

  • Richting de Parklaan: een voorplein.
  • Richting het parkeerveld: het entreeplein.
  • Richting de tennis: het zonneplein.
  • Richting het Koningspark: het schaduw - parkplein.

Om bij de laatstgenoemde bestaat de kans om het Koningspark geleidelijk in het schoolplein over te laten lopen. In het park bevindt zich aan deze zijde de hondenuitlaatplaats. Deze ambitie vraagt een aanpassing aan het park.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante ruimtelijke beleidsaspecten voor de herontwikkeling van het plangebied.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie

In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 januari 2023, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Welke per 11 september 2020 in werking is getreden.

Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak. Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Welke zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven. De drie afwegingsprincipes zijn:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht, welke 'nationale belangen' genoemd worden. De NOVI richt zich op 21 nationale belangen. Deze worden geografisch weergegeven via de Nationale hoofdstructuur.

Doorwerking plangebied

Er geldt op grond van de NOVI uiteraard dat voldaan dient te worden aan de voorwaarden van zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij ruimtelijke plannen. Voor wat betreft de ontwikkeling van het basisschoolgebouw in het plangebied is sprake van een lokale ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen uit de Structuurvisie direct in het geding zijn.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. In de NOVI wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Doorwerking plangebied

Zoals al in voorgaande paragraaf bij de NOVI is aangegeven, is er geen sprake van nationale belangen in het plangebied en voor de voorgestane ontwikkeling. Het Barro bevat daarom ook geen kaderstellende uitspraken voor het plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling

Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de ladder) is een motiveringsvereiste voor ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Het doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder is opgenomen in artikel 3.1.6. lid 2 Bro en luidt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan voorzien'.

Afweging

De realisatie van een nieuw basisschoolgebouw betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit plan voorziet in het realiseren van een school met een oppervlakte van circa 4.800 m² BVO. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijk is daarom vereist. Hiertoe dient eerst de behoefte aangetoond te worden. Vervolgens dient onderbouwd te worden waarom niet in het bestaand stedelijk gebied in deze behoefte voorzien kan worden.

Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Geertruidenberg. Op basis van vaste jurisprudentie hoeft de gemeente - indien een behoefte bestaat waarin kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied – niet te beoordelen of ook elders binnen bestaand stedelijk gebied in de gemeente of de regio in deze behoefte zou kunnen worden voorzien.

Behoefte

Met het oog op de ontwikkeling van een nieuwe gezamenlijke sportaccommodatie en multifunctionele accommodatie oprichten op deze locatie gelegen aan de rand van de stad. De keuze voor gezamenlijke voorzieningen komt voort uit de noodzaak om de leefbaarheid in de stad te borgen. Omdat het financieel en qua inwoneraantal niet haalbaar is om in binnen de stad afzonderlijke voorzieningen te behouden, hebben de basisscholen gekozen om een aantal voorzieningen te bundelen. Vanuit de basisscholen op een relatief kleine afstand van elkaar bestaat de wens om deze te bundelen in één school en daarmee in één gebouw. Beide schoolgebouwen zijn momenteel aan vervanging toe en voldoen niet aan de huidige duurzaamheidseisen.

Bovendien sluiten de gebouwen niet meer aan bij het gewenste onderwijsconcept voor de 21e eeuw. Het aanpassen van beide gebouwen is vanuit kostenoverwegingen geen optie. Ook het aanpassen en uitbreiden van één van de gebouwen om hier de gezamenlijke school te huisvesten is geen reële optie. Nieuwbouw blijft hierdoor de enige reële optie.

Kwalitatieve behoefte school

De fusieschool komt tot stand via verdere samenwerking van de bestaande onderwijs instellingen. De oude gebouwen locaties van de basisscholen kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt ter transformatie naar woningen, waarin grote vraag is binnen in de stedelijke kernen. Vervolgens vervult het nieuwe gebouw een locatie die momenteel ongebruikt wordt en daarmee leegstand tegengaat. Daarmee kan gesteld worden dat sprake is van een zorgvuldig ruimtegebruik. Tenslotte wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen de gemeentelijke beleidsdoelstellingen om knooppunten van ontmoeting te behouden in de kernen en de behoefte van onderwijs om een doorgaande lijn onder één dak aan te kunnen bieden (efficiënt en betere kwaliteit).

Conclusie

Het verplaatsen en concentreren van deze twee basisscholen en vergroten van de mogelijke activiteiten in een KC voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hiermee is sprake van zorgvuldig en efficiënt ruimtegebruik.

Conclusie Rijksbeleid

Gezien de beperkte schaal van de ontwikkeling zijn de doelen uit de NOVI niet relevant. Op basis van de toetsing wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal Beleid

De provincie Noord-Brabant heeft een belangrijk deel van haar ruimtelijke beleid en regelgeving vastgelegd in de ‘Omgevingsvisie Noord-Brabant’ en de ‘Interim omgevingsverordening Noord-Brabant’. In onderstaande twee subparagrafen wordt aandacht besteed aan de relevantie van dit provinciale beleid en deze provinciale regelgeving voor onderhavig plan.

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 14 december 2018 de ‘Omgevingsvisie Noord-Brabant’ vastgesteld. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal de visie officieel de juridische status van omgevingsvisie krijgen.

Voor het handelen van de provincie zijn kernwaarden geformuleerd. Het gaat achtereenvolgens om de volgende kernwaarden:

  • gaan voor meerwaardecreatie;
  • gaan voor technische én sociale innovatie;
  • gaan voor kwaliteit boven kwantiteit;
  • gaan voor steeds beter;
  • gaan voor proactief en preventief boven gevolgbeperking en herstel.

De provincie heeft tevens een basisopgave opgenomen in haar omgevingsvisie. Centraal hierbij staat het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Hoewel er gesproken wordt over één basisopgave, is deze opgave in feite tweeledig, aangezien voor zowel het jaar 2030 als voor het jaar 2050 een basisopgave geformuleerd is. Een en ander is als volgt geformuleerd:

  • Doel 2050: “Brabant heeft een goede leefomgevingskwaliteit doordat wij op alle aspecten beter presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald. Brabant staat met zijn TOP-landschap van oude en nieuwe landschappen in de top 5 van Europa. De biodiversiteit binnen en buiten de natuurgebieden is op orde, de lucht- en waterkwaliteit voldoet en de bodem is vitaal”.
  • Doel 2030: “Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Natuurgebieden zijn ingericht, de afname van biodiversiteit is naar een positieve trend omgebogen, waardevolle cultuurhistorische landschappen zijn behouden en er is breed draagvlak voor de nieuwe energie- en klimaatadaptieve landschappen door de ontwerpende aanpak”.

De basisopgave ligt – zoals al in de naam besloten ligt – aan de basis van vier hoofdopgaven. De volgende hoofdopgaven worden benoemd:

  • werken aan de Brabantse energietransitie;
  • werken aan een klimaatproof Brabant;
  • werken aan de slimme netwerkstad;
  • werken aan een concurrerende, duurzame economie.

3.3.2 Interim Omgevingsverordening

Op 25 oktober 2019 is de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Interim Omgevingsverordening vormt het toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant. De provincie wil met haar regels aansluiten op de werkwijze die gevraagd wordt in de Omgevingsvisie en de Omgevingswet. Daarom is ervoor gekozen om de verschillende provinciale verordeningen voor de fysieke leefomgeving samen te voegen tot de Interim omgevingsverordening.

Er wordt expliciet gesproken over een interim omgevingsverordening, om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de definitieve omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving, moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen en dient ter vervanging van zes provinciale verordeningen, waaronder de Verordening Ruimte 2014.

Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik is al geruime tijd in het provinciaal beleid verankerd en omvat diverse aspecten. Doel is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Het optimaal benutten van de bestaande bebouwde omgeving draagt bij aan het behoud van de openheid en kwaliteit van het buitengebied en aan hergebruik van leegkomende of bebouwingslocaties in zowel stedelijk als landelijk gebied.

Het voorkomen van onnodig nieuw ruimtebeslag in het landelijk gebied door nieuwvestiging, bijvoorbeeld van individuele bedrijven, is hierbij een belangrijk uitgangspunt. Dit beleid wordt gecontinueerd. Mede gelet op de leegstand van agrarisch vastgoed is het toelaten van functies in het landelijk gebied door nieuwvestiging niet opportuun. Hierop bestaan wel uitzonderingen, bijvoorbeeld in geval van verplaatsing van een bedrijf in het kader van een groot openbaar belang of in het geval van functies die vanuit het borgen van een goede en veilige leefomgeving niet in de directe omgeving van kwetsbare functies mogelijk zijn, zoals windturbines.

Het voorkomen van onnodig nieuw ruimtebeslag krijgt ook vorm door eerst de mogelijkheden binnen bestaande bebouwde omgeving optimaal te benutten. Dat betekent niet dat alle fysieke ruimte benut moet worden voordat nieuw ruimtebeslag mogelijk is. Binnen stedelijk gebied is vanuit kwaliteitsoverwegingen bijvoorbeeld ook ruimte nodig voor groenvoorzieningen en voldoende opvang van water. Een verbijzondering voor stedelijke ontwikkeling is dat er toepassing gegeven moet zijn aan de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze voorwaarde geldt rechtstreeks vanuit de nationale wetgeving. Omdat de toepassing van de ladder vanuit provinciale beleid essentieel is, is deze in de verordening opgenomen. Er zijn daarbij geen extra eisen gesteld.

Een ander aspect van zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt dat gebouwen, bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen het bouwperceel. Het is niet wenselijk dat overal ‘los’ in het landelijk gebied dergelijke voorzieningen worden opgericht. Juist daarom kent de verordening het begrip bouwperceel. Dit biedt ruimte aan de gemeente om binnen een bouwperceel onderscheid te maken in bijvoorbeeld een gedeelte waar alleen bouwwerken zijn toegestaan, zoals permanente teeltondersteunende voorzieningen, en een gedeelte waar het bouwvlak ligt ten behoeve van het oprichten van gebouwen. Overigens zijn in veel gevallen de omvang van het bouwperceel en het bouwvlak gelijk. Met name in de land- en tuinbouw of bij sommige recreatiebedrijven waar slechts op een beperkt deel van een bouwperceel gebouwen staan, is het gewenst of nodig onderscheid te maken.

Afdeling 3.5 Stedelijke ontwikkeling en mobiliteit

Voor stedelijke ontwikkeling zijn er twee werkingsgebieden opgenomen:

1. Stedelijk gebied met een onderverdeling in:

  • stedelijk concentratiegebied
  • kernen in landelijk gebied

2. Verstedelijking afweegbaar

Er is een basisregeling geformuleerd voor een duurzame stedelijke ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is dat eerst de mogelijkheden in Stedelijk gebied worden benut of de mogelijkheden in leegkomend of leegstaand erfgoed elders in de gemeente. Als daarbinnen vanuit kwalitatieve- of kwantitatieve overwegingen geen ruimte beschikbaar is, kan een afweging worden gemaakt voor nieuw ruimtebeslag in Verstedelijking afweegbaar.

Bij stedelijke ontwikkelingen is de relatie gelegd met de afspraken die in het regionaal overleg zijn gemaakt.

Doorwerking plangebied

Op de verbeelding van de Interim omgevingsverordening is het plangebied aangewezen als stedelijke ontwikkeling. Onder het aspect stedelijke ontwikkeling komt voornamelijk het duurzame gebruik van ruimte naar voren. Daarnaast is de belangrijkste pijler het toepassen en onderbouwen van de ladder van duurzame verstedelijking. Deze onderbouwing vindt plaats in paragraaf 3.2.3. In deze paragraaf wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in lijn is met de ladder voor duurzame verstedelijking. Wat betreft ruimte gebruik is er voor deze ontwikkeling geen opoffering van stedelijk gebied nodig en hoeft en ook geen landelijk gebied verloren gaan ten koste van deze ontwikkeling. Het gebied is namelijk al ingericht als stedelijk gebied en vindt met het realiseren van deze ontwikkeling een nieuwe functie.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Geertruidenberg

De Omgevingsvisie Geertruidenberg is op 3 juni 2021 door de Raad vastgesteld. In de omgevingsvisie laat de gemeente Geertruidenberg zien waar ze voor staat en waar ze naar toe willen in de toekomst. De gemeente Geertruidenberg wordt in de Omgevingsvisie onderscheidt gemaakt in elf gebieden. Voor al deze gebieden is het mogelijk om gebiedsgericht maatwerk te formuleren. Dat betekent dat afhankelijk van het gebied bepaalt word wat er wel en niet kan, en welke thema’s, waarden en ambities daaraan worden gekoppeld. De combinatie van ‘thema’s’, ‘waarden’ en ‘ambities’ bepaalt de mogelijkheden voor nieuwe initiatieven in de verschillende gebieden. In de Omgevingsvisie komen de volgende vier ambities aan bod:

  • Toekomstbestendige en groene gemeente;
  • Gezonde en veilige gemeente;
  • Levendige gemeente
  • Ondernemende gemeente

Het plangebied is gelegen in het gebied Raamsdonksveer. Raamsdonksveer is met 12.500 inwoners de grootste kern in de gemeente Geertruidenberg. Raamsdonksveer heeft een aangenaam woon, werk en verblijfsklimaat. Er is een hoogwaardige kwaliteit van de openbare ruimte in wijken en buurten en er bestaan voldoende recreatiemogelijkheden voor de inwoners. Ook kent de grootste kern in de gemeente een goed ondernemersklimaat met veel mogelijkheden voor ondernemers. Raamsdonksveer is te typeren als een groot dorp met een dynamisch centrum en een meer dan gemiddeld voorzieningenaanbod.

Rondom het centrum zijn Raamsdonksveer Noord en Raamsdonksveer Zuid gelegen, met als hoofdbestemming wonen. In deze buurten zijn ook andere voorzieningen te vinden, zoals sportvoorzieningen (o.a. tennis en voetbal), het Dongemond College (vmbo, havo en vwo) en basisscholen. Het voorzieningenniveau is aanzienlijk. In de wijken is een netwerk van groene plekken, voornamelijk aan de oost- en zuidoostzijde, nabij de A27 en A59. Deze plekken bieden ruimte in de wijk en beleving van groen. Ook liggen in de wijk (of dicht tegen de wijk aan) enkele sportcomplexen.

Raamsdonksveer kent het kernwinkelgebied en het grootste werkgebied van de gemeente Geertruidenberg. Maar in het grootste gedeelte van deze kern is het vooral fijn wonen. De Donge is de ruggengraat, waar de kern tegenaan gebouwd is. Aan de andere zijden wordt de kern begrensd door de snelwegen A27 en A59. In de toekomst zorgt de gemeente ervoor dat onze inwoners fijn kunnen blijven wonen in Raamsdonksveer. We houden de voorzieningen op peil in het centrum, zodat deze dichtbij zijn en gemakkelijk me t de fiets of lopend te bereiken. Hiervoor houden we de kwaliteit van de wegen op peil.

Kracht van kleinschaligheid

De kleinschaligheid van onze gemeente is een kracht van onze gemeente die we willen behouden. Het kenmerkt onze hechte samenleving. Onze beperkte ruimte zorgt ervoor dat we slimme keuzes moeten maken als het gaat om onze ruimte.

Onze gemeente heeft basisscholen, een middelbare school, een bibliotheek, een theater, zwembaden, een sporthal en kerken. Deze voorzieningen willen we behouden. Ook zorgen we voor goede verbindingen zodat onze inwoners ook de voorzieningen in nabijgelegen dorpen of steden kunnen vinden. Hierbij trachten we concurrentie tussen voorzieningen in verschillende gemeenten te voorkomen. En onze kleinschaligheid biedt volop kansen voor sociale cohesie en participatie. Deze kunnen en mogen wel verder versterkt worden. Alle inwoners van onze gemeente kunnen meedoen in onze samenleving. We gaan uit van de eigen kracht van inwoners en dat we als gemeente goed willen luisteren naar wensen van inwoners. We willen meer samenwerken, en meer initiatieven ondersteunen.

De kernen kennen alle een eigen identiteit, schaal en maat. Omzien naar elkaar is niet vanzelfsprekend, in sociale cohesie bestaat verschil tussen kernen en wijken. Achter de voordeur liggen soms ‘verborgen’ sociale problemen die om nog meer betrokkenheid op elkaar vragen. We kunnen de kracht van onze kleinschaligheid inzetten om onze samenleving nog hechter te laten groeien.

Voorzieningen

Maatschappelijke organisaties zoals (thuis)zorgorganisaties, scholen, sportverenigingen en woningbouwcorporaties zijn onze partners op het gebied van (maatschappelijke) voorzieningen. De gemeente werkt graag samen als er vragen rondom het moderniseren, transformeren, vervangen of nieuw bouwen van voorzieningen opkomen.

Conclusie

De ontwikkelingen binnen dit plan sluiten aan bij de gemeentelijke visie. Voorliggend plan voorziet in de ambitie om vanuit het oogpunt van multifunctioneel ruimtegebruik naar gebouwen te kijken. Hiermee wordt bedoeld dat samenwerken tussen bedrijven en organisaties mogelijk moet zijn. En de gemeente dit wil stimuleren. Doordat de gemeente meewerkt in deze ontwikkeling wordt voldaan aan de ambities om organisatie te helpen in het vernieuwen van voorzieningen. Het tegengaan van concurrentie wordt binnen dit plan gestimuleerd door een fusie van twee organisaties de ruimte te geven hiertoe. Dit voorziet in een solidair en gemeenschappelijk beeld.

Door bij de ontwikkeling van dit plan goed te kijken naar het gebruik van de openbare ruimte en eventuele clustering en behoud van groenvoorziening wordt voldaan aan het toekomstperspectief opgesteld in de omgevingsvisie.

Hiermee voldoet dit plan aan de relevante thema's en ambities binnen de gemeentelijke omgevingsvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.

4.2 Verkeer En Parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW-publicatie 381 (Toekomstbestendig Parkeren). De gemeente Geertruidenberg wordt door het CBS als 'matig stedelijk gebied'. Binnen Raamsdonksveer ligt de planlocatie in de 'rest bebouwde kom'. De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen uit het Parkeerbeleidsplan Gemeente Geertruidenberg, hierna parkeernormenbeleid.

4.2.1 Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

De beoogde ontwikkeling wordt ontsloten op de Parklaan, een gebiedsontsluitingsweg type II met een maximum snelheid van 50 km/u. In noordelijke richting vanaf het plangebied eindigt de Parklaan op het kruispunt Parklaan – Koningstraat – Brejaartstraat. De Koningstraat is ingericht als een erftoegangsweg type II met een maximum snelheid van 30 km/u, terwijl de Brejaartstraat is ingericht als een gebiedsontsluitingsweg type II met een maximum snelheid van 50 km/u. De Brejaartstraat leidt richting het noorden naar het centrum van Raamsdonksveer, terwijl de Koningstraat in zuidoostelijke richting leidt naar het kruispunt Koningstraat – Wilhelminalaan – Burgemeester Prinssenlaan. Zowel de Wilhelminalaan als de Burgemeester Prinssenlaan zijn ingericht als een gebiedsontsluitingsweg type II met een maximum snelheid van 50 km/u. In zuidelijke richting wordt het verkeer via de Wilhelminalaan afgewikkeld naar het kruispunt Wilhelminalaan – Oosterhoutseweg – Beethovenlaan, vanaf waar de Oosterhoutseweg leidt naar de aansluiting op de A59, tussen Oss en Numansdorp.

Openbaar vervoer

De dichtstbijzijnde OV-halte is gelegen op circa 600 meter loopafstand op de Rembrandtlaan. Bij deze halte halteert buslijn 229, tussen 's Gravenmoer en Almkerk, met een frequentie van 1 uur, en buslijn 326, tussen Breda en Geertruidenberg, met een frequentie van 30 minuten. De ontsluiting per openbaar vervoer kan als redelijk worden beoordeeld.

Langzaam verkeer

Aan de Parklaan zijn aan weerszijden van de weg trottoirs aanwezig voor voetgangers. Tevens is aan weerszijden van de Parklaan een fietssuggestiestrook aanwezig, zodat het fietsverkeer een duidelijk plek binnen het wegprofiel heeft. Langs de zuidzijde van het plangebied ligt een fiets- en voetpad dat in westelijke richting door het Koningspark naar de Wilhelminalaan, vanaf waar het fietspad in noordelijke richting leidt naar het centrum van Raamsdonksveer

4.2.2 Parkeren

Parkeerbehoefte

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling wordt het 'Parkeerbeleidsplan Gemeente Geertruidenberg 2016' aangehouden. De parkeernormen uit het gemeentelijk parkeerbeleid zijn gebaseerd op de landelijke parkeernormen uit CROW-publicatie 317, waarbij wordt aangesloten op een stedelijkheidsgraad van 'matig stedelijk'. Voor de ligging van het plangebied wordt op basis van de gebiedsindeling uit het gemeentelijke parkeernomenbeleid uitgegaan van 'rest bebouwde kom'. Bij de schoollocatie wordt ingezet op zo min mogelijk autogebruik. Daarom wordt voor de te hanteren normen de minimum van de bandbreedte aangehouden.

De beoogde ontwikkeling betreft een basisschool met een bijbehorende kinderdagverblijf. Alhoewel de beoogde ontwikkeling van de naastgelegen sporthal niet is opgenomen in dit bestemmingsplan, is de sporthal wel meegenomen in de berekening van de parkeerbehoefte. De reden hiervoor is het feit dat de parkeerbehoefte van de sporthal opgevangen zal worden op de parkeerplaats binnen het plangebied. In onderstaande tabel is de parkeerbehoefte bepaald aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen. Voor basisscholen is de berekende parkeerbehoefte op basis van de gemeentelijke parkeernormen exclusief de benodigde parkeerplaatsen voor het faciliteren van het halen en brengen van kinderen.

Tabel 4.1 de nominale parkeerbehoefte van het plangebied

Functie Aantal Parkeernorm Parkeerbehoefte Aandeel bezoekers
Basisschool 18 leslokalen 0,5 per leslokaal 9 pp 0 pp (0%)
Kinderdagverblijf 400 m² (bvo) 1,3 per 100 m² (bvo) 5,2 pp 0 pp (0%)
Sporthal 1.056 m² (bvo) 2,6 per 100 m² (bvo) 27,5 pp 26,4 pp (96%)
Totaal 41,7 pp 26,4 pp

In totaal bedraagt de normatieve parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling 42 parkeerplaatsen, waarvan minimaal 27 parkeerplaatsen openbaar toegankelijk dienen te zijn voor bezoekers die hun auto willen parkeren. Omdat de beoogde ontwikkeling twee verschillende functies betreft kan dubbelgebruik worden toegepast. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling gedurende de maatgevende periode zijn per functie de aanwezigheidspercentages uit het gemeentelijke parkeernormenbeleid toegepast in onderstaande tabel.

Tabel 4.2 de parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling na toepassing dubbelgebruik

Functie Werkdag
ochtend
Werkdag
middag
Werkdag
avond
Koopavond Zaterdag
middag
Zaterdag
avond
Zondag
middag
Dagonderwijs 100% 100% 0% 0% 0% 0% 0%
14,2pp 14,2 pp 0 pp 0 pp 0 pp 0 pp 0 pp
Sport 30% 50% 100% 90% 100% 90% 85%
8,2 pp 13,7 pp 27,5 pp 24,7 pp 27,5 pp 24,7 pp 23,3 pp
Totaal 22,4 pp 27,9 pp 27,5 pp 24,7pp 27,5 pp 24,7 pp 23,3 pp

De maatgevende periodes voor de beoogde ontwikkeling is de werkdagmiddag. Gedurende deze periode bedraagt de parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling 28 parkeerplaatsen.

Kiss & Ride plekken

Bij basisscholen dient naast de parkeerbehoefte van de werknemers ook rekening gehouden te worden met de benodigde parkeerplaatsen voor het faciliteren van het halen en brengen van leerlingen. Conform het gemeentelijk parkeernormenbeleid dient ingezet te worden op zo min mogelijk autogebruik voor halen en brengen. Bij de beoogde ontwikkeling wordt daarom rekening gehouden met 10 kiss & ride plekken die buiten de schoolperiode als de parkeerbehoefte van de sporthal het hoogst is ingezet kunnen worden voor dubbelgebruik met de sporthal.

Parkeeraanbod

Binnen het plangebied zijn 28 parkeerplaatsen ingericht, met een ruimte reservering voor het aanleggen van 14 aanvullende parkeerplaatsen indien nodig. Daarnaast zijn aan de noordzijde van de ontsluitingsweg van het plangebied 10 kiss & ride plaatsen toegewezen voor het halen en brengen van leerlingen. Uitgaande dat de aanvullende parkeerplaatsen worden aangelegd, bedraagt het parkeeraanbod binnen het plangebied 52 parkeerplaatsen. Hierbij kunnen de parkeerplaatsen van de nabijgelegen sportvelden, gelegen aan de Oosterhoutseweg, indien benodigd ingezet worden als overloopterrein voor het opvangen van de parkeerbehoefte. De parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling gedurende de maatgevende periode bedraagt 38 parkeerplaatsen. Hiermee wordt de parkeerbehoefte volledig op eigen terrein opgevangen.

Verkeersgeneratie

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van kencijfers uit CROW-publicatie 381. Hierbij wordt op basis van CBS-data voor de stedelijkheidsgraad van de gemeente Geertruidenberg uitgegaan van 'matig stedelijk' en wordt voor de ligging van het plangebied uitgegaan van 'rest bebouwde kom'. Per kencijfer wordt het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd. Met behulp van de kencijfers uit CROW-publicatie 381 kunnen de weekdagintensiteiten worden berekend, terwijl voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling de werkdagintensiteiten maatgevend zijn. Voor het omrekenen van weekdagintensiteiten naar werkdagintensiteiten wordt voor sportfuncties een omrekenfactor van 1,0 aangehouden.

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een basisschool zijn vanuit het CROW geen kencijfers beschikbaar. Daarom wordt de verkeersgeneratie bepaald aan de hand van het gegenereerde haal- en brengverkeer en de benodigde parkeerplaatsen voor de werknemers. Voor het bepalen van het gegenereerde verkeer voor het halen en brengen van leerlingen zijn gegevens benodigd omtrent het aantal leerlingen, het percentage leerlingen dat met de auto naar school wordt gebracht, het gemiddelde aantal kinderen per auto en het percentage kinderen dat tijdens de lunch overblijft. Het schoolbestuur heeft aangegeven dat de toekomstige basisschool circa 432 leerlingen zal hebben, waarvan 162 onderbouw leerlingen, 167 middenbouw leerlingen en 102 bovenbouw leerlingen. Verder heeft de ontwikkelaar aangegeven dat in een worst-case situatie naar inschatting minimaal 40% van de leerlingen tijdens de lunch overblijft. De gehanteerde methodiek is gebaseerd op een onderverdeling tussen onderbouw en bovenbouw. Aangezien de gehanteerde kencijfers voor de onderbouw hoger zijn dan voor de bovenbouw, wordt voor het hanteren van een worst-case benadering voor de middenbouw leerlingen dezelfde waardes aangehouden als voor de onderbouw. Voor de overige benodigde gegevens zijn aannames gemaakt op basis van expert judgement. Tenslotte wordt voor het bepalen van de verkeersgeneratie van de werknemers een turnover van 1 per parkeerplaats aangehouden.

Tabel 4.3 het gegenereerde verkeer voor het halen en brengen van leerlingen

Groep Aantal leerlingen % begeleid naar school % begeleid per auto Blijft over tijdens lunch Gemiddelde aantal kinderen per auto Verkeersgeneratie (mvt/etmaal)
Onderbouw (+ middenbouw) 329 leerlingen 80% 45% 40% 1,33 427,5
Bovenbouw 102 leerlingen 30% 45% 40% 1,18 56,0
Totaal 483,5

In totaal zorgt het halen en brengen van kinderen voor een verkeersgeneratie van 484 mvt/etmaal. Daarnaast zorgt het personeel van de basisschool voor een verkeersgeneratie van (11 x 2 =) 22 mvt/etmaal, wat betekent dat de beoogde basisschool zal zorgen voor een verkeersgeneratie van 506 mvt/etmaal op werkdagen.

Naast de basisschool betreft de beoogde ontwikkeling ook de aanleg van een kinderdagverblijf. Conform CROW-publicatie 381 dient voor een kinderdagverblijf een kencijfer van 33,05 per 100 m² (bvo) te worden gehanteerd. Met een oppervlakte van 400 m² (bvo) bedraagt de verkeersgeneratie van het beoogde kinderdagverblijf (400 * 33,05 / 100 =) 132,2 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde weekdag. Voor het omrekenen naar werkdagintensiteiten is geen omrekenfactor beschikbaar vanuit het CROW. Daarom wordt aangehouden dat de werkdagintensiteit gelijk is aan de weekdagintensiteit.

Daarnaast wordt binnen het plangebied ook een sporthal ontwikkeld, alhoewel deze ontwikkeling niet is opgenomen in dit bestemmingsplan. In de huidige situatie is binnen het plangebied al een sporthal aanwezig met een oppervlakte van 1.885 m². In de toekomstige situatie zal de huidige sporthal worden gesloopt en vervangen worden door de beoogde basisschool en een nieuwe sporthal met een vloeroppervlakte van 1.056 m². Conform CROW-publicatie 381 wordt voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een sporthal een kencijfer van 9,95 per 100 m² (bvo) aangehouden. In de huidige situatie zorgt de bestaande sporthal voor een verkeersgeneratie van (1.885 x 9,95 / 100 =) 187,6 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde weekdag en werkdag. In de toekomstige situatie zal de beoogde sporthal zorgen voor een verkeersgeneratie van (1.056 x 9,95 / 100 =) 105,1 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde weekdag en werkdag. Dit betekent dat ten opzichte van de huidige situatie de nieuwe sporthal zal zorgen voor een verkeersafname van 82,5 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag, exclusief de verkeersgeneratie van de beoogde schoollocatie.

Inclusief de verkeersgeneratie van de basisschool en de kinderopvang zal de beoogde ontwikkeling in totaal zorgen voor een verkeerstoename van (505,5 + 132,2 - 82,5 =) 555,2 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag.

Verkeersafwikkeling

Vanaf het plangebied zal 70% (389 mvt/etmaal) van het gemotoriseerde verkeer ontsloten worden over de Parklaan in noordelijke richting, terwijl de resterende 30% (167 mvt/etmaal) via de Parklaan en de Landonk in zuidelijke richting wordt afgewikkeld. Op het kruispunt Parklaan – Koningstraat – Brejaartstraat zal 40% (222 mvt/etmaal) in oostelijke richting over de Koningstraat afgewikkeld, vanaf waar 35% (194 mvt/etmaal) wordt afgewikkeld over de Burgemeester Prinssenlaan in oostelijke richting en 5% (28 mvt/etmaal) in zuidelijke richting over de Wilhelminalaan. De overige 30% (167 mvt/etmaal) van het gegenereerde verkeer zal over de Brejaarstraat in noordelijke richting worden ontsloten vanaf waar 25% (139 mvt/etmaal) in oostelijke richting over de Beatrixlaan wordt ontsloten en 5% (28 mvt/etmaal) in westelijke richting over de Sint Jozeflaan. De verkeersafwikkeling van de beoogde ontwikkeling is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01_0012.jpg"

Figuur 4.1 De verkeersafwikkeling van de beoogde ontwikkeling

De hoogste verkeerstoename (389 mvt/etmaal) zal plaatsvinden op de Parklaan ten noorden van het plangebied. De Parklaan is ingericht als een gebiedsontsluitingsweg type II binnen de bebouwde kom. Binnen het verkeerskundig vakgebied wordt op basis van Duurzaam Veilig voor GOW-type II aangehouden dat een verkeersomvang van 6.000 à 15.000 mvt/etmaal zonder problemen vlot en veilig kan worden afgewikkeld. De beoogde verkeerstoename van 389 mvt/etmaal op de Parklaan is dermate laag ten opzichte van de beoogde capaciteit van de weg dat de invloed op kwaliteit de verkeersafwikkeling gering zal zijn.

Verkeersveiligheid

De toename in de verkeersgeneratie zal niet leiden tot knelpunten in de verkeersveiligheid. Op de Parklaan zijn aparte voorzieningen aanwezig voor het langzaam verkeer zodat de verkeersveiligheid op de weg wordt geborgd. Om de verkeersveiligheid van het langzaam verkeer te verbeteren zullen aanvullende verkeerskundige maatregelen toegepast worden op de Parklaan.

Zo zal een schoolzone worden ingevoerd op de Parklaan. Binnen de schoolzone zal parkeren worden verboden en de oversteekbaarheid voor het langzaam verkeer verbeterd worden met een vluchtheuvel en snelheidsremmende maatregel.

Conclusie

Binnen het plangebied kan de volledige parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling opgevangen worden. De ontsluiting van het plangebied zal tevens niet tot knelpunten leiden. De verkeerstoename als gevolg van de beoogde ontwikkeling is dermate laag dat het niet tot een verslechtering zal leiden van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid op de omliggende wegen. In de toekomstige situatie zullen aanvullende verkeerskundige maatregelen worden toegepast op de Parklaan om de verkeersveiligheid van het langzaam verkeer rondom het plangebied te waarborgen. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.

4.3 Geluid

Wettelijke zones langs wegen

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidzone voor wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. De breedte van een geluidzone van een weg is in tabel 4.4 weergegeven.

Tabel 3.1: schema zonebreedte aan weerszijden van de weg volgens artikel 74 Wgh

aantal rijstroken breedte van de geluidzone [m]
buitenstedelijk gebied stedelijk gebied
5 of meer 600 350
3 of 4 400 350
1 of 2 250 200

De breedte van de geluidzone wordt hierbij gemeten vanaf de as van de weg en is gelegen aan de buitenste rand van de weg.

In artikel 1 van de Wgh zijn de definities opgenomen van stedelijk en buitenstedelijk gebied. Deze definities luiden:

  • stedelijk gebied: gebied binnen de bebouwde kom, doch, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg;
  • buitenstedelijk gebied: gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg;

Dosismaat Lden

De berekende geluidsniveaus wordt beoordeeld op basis van de Europese dosismaat Lden (Lday-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De berekende geluidwaarde in Lden vertegenwoordigt het gemiddelde geluidniveau over een etmaal.

Aftrek op basis van artikel 110g Wgh

De in de Wgh genoemde grenswaarden gelden inclusief de standaard aftrek op basis van artikel 110g van de Wgh. Dit artikel houdt in dat een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het verkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/u geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of hoger geldt de volgende aftrek:

• 4 dB voor situaties dat de geluidbelasting zonder aftrek artikel 3.4 RMG 2012 57 dB bedraagt;

• 3 dB voor situaties dat de geluidbelasting zonder aftrek artikel 3.4 RMG2012 56 dB bedraagt;

• 2 dB voor andere waarden van de geluidbelasting.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg, gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de bestemmingen (binnen- of buitenstedelijk). Bestemmingen met een binnenstedelijke ligging, maar binnen de geluidzone van een autosnelweg, worden bij het bepalen van de geluidzone voor die autosnelweg gerekend tot buitenstedelijk gebied.

Een onderwijsgebouw is op grond van art. 1.2 van het Besluit geluidhinder een ander geluidsgevoelig gebouw. Er is sprake is van een binnenstedelijke situatie. De maximale grenswaarde bedraagt Lden = 63 dB. De algemene voorkeursgrenswaarde bedraagt Lden = 48 dB.

Toetsing van de situatie

Het IKC ligt formeel binnen de zone van de Koningstraat; de afstand tot de Koningstraat bedraagt circa 165 meter. De Koningstraat is een lokale binnenstedelijke weg en het geluid vanwege deze weg wordt in de richting van het IKC afgeschermd door de langs de weg gelegen bebouwing. Aangenomen wordt dat aan de richtwaarde van Lden = 48 dB wordt voldaan. Overige gezoneerde wegen (Eendrachtsweg/Wilhelminalaan) liggen op een grotere afstand dan 200 meter.

Conclusie

De ontwikkelingslocatie is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van 200 meter van de Parklaan. Onderzoek is gedaan naar de geluidbelasting als gevolg van het verkeer op deze weg. Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting ten hoogste 56 dB Lden bedraagt als gevolg van het verkeer op de Parklaan. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden uit de Wet geluidhinder overschreden. Wel wordt ruimschoots voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB Lden.

Redelijkerwijs zijn er geen doelmatige en/of effectieve maatregelen in de vorm van bron en overdracht mogelijk om de geluidbelasting voldoende te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde. Het bevoegd dient dan ook verzocht te worden een hogere waarde vast stellen. Eventuele hogere waarden worden conform het beleid van de gemeente Geertruidenberg alleen toegekend indien, ondanks de hogere geluidbelasting, een aanvaardbaar akoestisch klimaat wordt gerealiseerd. Aan de hiervoor gestelde eisen uit het gemeentelijk beleid wordt voldaan. Het bevoegd gezag dient dan ook verzocht te worden een hogere waarde vast te stellen. De vast te stellen hogere waarde bedraagt 56 dB Lden als gevolg van het verkeer op de Parklaan. De resultaten van waar deze conclusie uit is getrokken is terug te vinden onder bijlage 1.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijnstof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijnstof (Pm²,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m²bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Besluit gevoelige bestemmingen

Volgens het Besluit gevoelige bestemmingen is de vestiging van een nieuwe gevoelige bestemming niet zonder meer mogelijk op een locatie die (gedeeltelijk) binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg is gelegen, dan wel binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, en waar sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. De vestiging van een dergelijke bestemming is alleen mogelijk indien dit niet leidt tot een toename van het aantal ter plaatse verblijvende personen.

Onderzoek

Ten gevolge van de nieuwe school zal de verkeersgeneratie 555,2 motorvoertuigen per etmaal bedragen, zie paragraaf 4.2. In de NIBM-tool (versie 23-04-2022) is 2024 als jaar van realisatie aangehouden. Voor de berekening is worst-case van 2 zware bewegingen per etmaal uitgegaan (0,4%). Uit de berekening blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,29 µg/m³ en van fijnstof van 0,08 µg/m³ (figuur 4.2). Beide toenames zijn onder 1,2 µg/m³.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01_0013.png"

Figuur 4.2 Uitsnede NIBM-tool

Tevens bevindt de beoogde school zich op circa 220 meter van de provinciale weg de Wilhelminalaan en circa 470 meter van de A59. Hiermee wordt er voldaan aan het Besluit gevoelige bestemmingen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Wilhelminalaan direct ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020: 22,4 µg/m³ voor NO2, 17,4 µg/m³ voor PM10 en 9,6 µg/m³ voor Pm²,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,1 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader

Om een belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving en bedrijvigheid te kunnen maken, wordt in het algemeen gebruik gemaakt van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies.

De VNG-publicatie is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties. Verder moet ook bij de vaststelling van een bestemmingsplan waarin mogelijk een (deels) feitelijk bestaande situatie wordt bestemd, worden onderzocht of het laten voortbestaan van een dergelijke situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ook om die reden wordt aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie.

De VNG-brochure hanteert twee soorten omgevingstypen. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied, voor beide omgevingstypen gelden andere richtafstanden en/of normen. De definitie van een rustige woonwijk/rustig buitengebied is:

“Een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.“

De definitie van een gemengd gebied is:

“Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden en hogere milieunormen rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten meestal bepalend.“

Onderzoek

In de beoogde situatie worden een school en kinderopvang gerealiseerd. Hiermee wordt een milieuhinderlijke functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving zijn er woningen, sportfuncties en een tankstation aanwezig. Verder ligt op enige afstand de Eendrachtsweg en (iets verder weg) de snelweg A59. Het gebied en de eerstelijns woonbebouwing aan de Parklaan kan daarom worden gezien als 'gemengd gebied'.

Volgens de VNG-brochure vallen een school en kinderopvang in milieucategorie 2. Met betrekking tot een 'rustige woonwijk' geldt voor geluid een richtafstand van 30 meter. In 'gemengd gebied' bedraagt de richtafstand 10 meter. De afstand van de dichtstbijzijnde woning tot de beoogde school bevindt bedraagt circa 27 meter afstand, zodat aan de richtafstand voldaan. De buitenspeelplaats ligt dichterbij, maar voldoet eveneens aan de richtafstand van 10 meter.

Verder geldt dat momenteel de locatie al een sportbestemming heeft en is een sportcentrum en sportterrein al mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Deze functies vallen volgens de VNG-brochure in milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 meter in een 'gemengd gebied'. Bij een onderwijs- en sportfunctie is geluid het maatgevend milieu-aspect. Naast dat er aan de voor de school/kinderopvang aan de richtafstand wordt voldaan, geldt dat met het mogelijk maken van de school en kinderopvang zeer lagere milieucategorie wordt toegestaan.

Naast dat een IKC een milieuhinderlijke functie betreft, is het tevens een andere geluidsgevoelig gebouw. Het IKC komt naast het bestaande tenniscomplex. Voor een tennisbaan met verlichting geldt een richtafstand van 30 meter in 'gemengd gebied'. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Daarnaast geldt dat de maatgevende gebruiksperiode van tennisbanen met name in de avondperiode en weekenden is, in een periode dat het IKC niet wordt gebruikt.

Ten zuidwesten van het plangebied ligt een tankstation (geen LPG). De richtafstand bedraagt 10 meter in 'gemengd gebied'; hieraan wordt voldaan.

Onderzoek geluid

Op het maatgevende aspect (geluid) heeft de gemeente door Econsultancy een aanvullende onderzoek (zie bijlage 2) laten verrichten. Het onderzoek richt zich enerzijds op het zoveel mogelijk beperken van geluidhinder voor omliggende geluidsgevoelige objecten en anderzijds op het inzichtelijk maken van de akoestische situatie ter plaatse van de basisschool en het kinderdagverblijf als gevolg van de activiteiten van de tennisvereniging (TPV Raamsdonksveer).

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de realisatie van de basisschool, kinderdagverblijf en de sporthal voldoet aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie en grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Op basis van de maximale invulling van de representatieve bedrijfssituatie gelden er geen akoestische belemmeringen.

Als gevolg van de activiteiten van de naastgelegen tennisvereniging wordt de richtwaarde uit stap 2 voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van de VNG-publicatie overschreden. Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet wenselijk. Het werk- en leefklimaat wordt gegarandeerd door het treffen van voldoende gevelmaatregelen. Middels een onderzoek naar de geluidwering van de gevels wordt het binnenniveau gewaarborgd. De benodigde gevelwering dient minimaal 24 dB te bedragen. Hiermee wordt de tennisvereniging voldoende zekerheid geboden dat zij haar activiteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Conclusie

Voor het IKC geldt dat er wordt voldaan aan de richtafstanden, gekeken naar de omliggende woningen en uitgaande van de gebiedstypering 'gemengd gebied'. Het nieuwe gebruik heeft daarnaast een lagere milieucategorie dan het nieuwe IKC. Het naastliggend tenniscomplex wordt niet belemmerd. Wel dient rekening gehouden te worden met een gevelwering van minimaal 24 dB.

4.6 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied bevinden zich een planologisch relevante leidingen, namelijk een rioolleiding (zie figuur 4.3). Deze zal opgenomen worden in het plan en zal worden beschermd in de planregels. Bij de voorbereiding van de uitvoering van de beoogde ontwikkeling zal geborgd worden dat deze niet gestoord worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01_0014.png"

Figuur 4.3 Ligging rioolleiding

4.7 Externe Veiligheid

Normstelling en beleid

In de huidige wetgeving zijn de begrippen risicobron, (beperkt) kwetsbaar object, plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) van belang. Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor de kans per jaar dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. Het GR is de kans per jaar dat een groep personen van een bepaalde grootte tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) is van toepassing op het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar, bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het groepsrisico, maar wel geldt hiervoor een verantwoordingsplicht in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Op het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet van toepassing; het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden.

Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01_0015.png"

Figuur 4.4 Uitsnede risicokaart met het plangebied blauw omcirkeld

Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen te vinden met een externe werking (figuur 4.4). Ook vindt er in de omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het spoor of het water.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Ten oosten bevindt zich buisleiding A-531 in beheer van de Gasunie. Het gaat om een aardgasleiding met een grootte van 18 inch en een maximale werkdruk van 66 bar. Het bijbehorende invloedsgebied is 240 meter. De beoogde ontwikkelingen bevinden zich op minimaal 890 meter en vallen hiermee niet in het invloedsgebied. Een berekening of verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Ten westen van het plangebied bevindt zich de A27 op een afstand van circa 800 gemeten van de beoogde ontwikkelingen. De afstand tot de zuidelijke gelegen A59 bedraagt circa 470 meter. Over deze wegen vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied van de A27 en A59 wordt bepaald door stofcategorie LT2 en bedraagt 880 meter. De ontwikkeling bevindt zich in het invloedsgebied van beide wegen. Omdat de afstand echter groter is dan 200 meter, hoeven volgens het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording waarin wordt ingegaan op de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid. Ook uit de stroomschema van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant kan geconcludeerd worden dat er kan worden volstaan met een standaard verantwoording. Zo is het plan in een blauwe zone gelegen van een transportroute en geldt een beperkte verantwoording op basis van het Bevt.

Beknopte verantwoording

De standaard verantwoording groepsrisico 2019 van de gemeente Geertruidenberg is in bijlage 12 toegevoegd. In deze standaard verantwoording is het advies van de veiligheidsregio verwerkt.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via Parklaan. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Raamsdonksveer. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zullen een school, kinderopvang en sporthal gerealiseerd worden. De kinderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groep wordt ervan uitgegaan dat zij ondersteunt zullen worden door de begeleiders bij een incident. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. Ook het personeel dient geïnformeerd te worden over de verschillende risico's bij een incident. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A27 en A59. In de beknopte verantwoording is op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied ingegaan. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechteren en wordt als aanvaardbaar gezien. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wnb en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke Habitats en Habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  1. 1. Alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  2. 2. Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  3. 3. De nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en Habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij'-principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • Soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • Soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • Overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen, zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS-vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Biesbosch welke op circa 2,6 kilometer is gelegen. Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01_0016.png"

Figuur 4.5 Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Brabant ten opzichte van het plangebied (rood omcirkeld)

Om stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden door emissies van de aanleg- en gebruiksfase van de beoogde ontwikkeling uit te sluiten is hier een onderzoek voor uitgevoerd. De memo voor de gebruiksfase is opgenomen in bijlage 8. De bijbehorende AERIUS-berekening is opgenomen in bijlage 9. De memo voor de aanlegfase is opgenomen in bijlage 10. De bijbehorende AERIUS-berekening is opgenomen in bijlage 11. Voor het plan wordt alleen de gebruiksfase beschouwd omdat er op 1 juli 2021 nieuwe wetgeving in werking is getreden die aangeeft dat voor de aanlegfase een vrijstelling geldt. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat voor de gebruiksfase geen depositiebijdrage binnen Natura 2000-gebieden is berekend. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot significante negatieve effecten. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.

Soortenbescherming

Voor de beoogde ontwikkeling is er een ecologische quickscan uitgevoerd, zie bijlage 6. Het doel van een ecologische quickscan is om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van beschermde gebieden, beschermde soorten flora en fauna en beschermde houtopstanden. Tevens dient dit onderzoek om te toetsen of er bij een ruimtelijke ontwikkeling kans is op overtreding van de Wet Natuurbescherming.

Vaatplanten

Tijdens het veldbezoek op 23 april 2021 zijn enkel algemeen voorkomende, ruderale soorten aangetroffen. Er is geen geschikt habitat voor beschermde vaatplanten aangetroffen tijdens het veldbezoek. Negatieve effecten van de voorgenomen ontwikkeling op beschermde vaatplanten kunnen hiermee worden uitgesloten.

Vleermuizen

Tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat er open stootvoegen aanwezig zijn in de onderste bouwlaag van de reeds gesloopte sporthal. Op basis van deze quickscan valt niet uit te sluiten dat in de achtergelegen spouw verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Met behulp van een endoscooponderzoek kan onderzocht worden of er achter de open stootvoegen geschikte ruimtes aanwezig zijn voor vleermuisverblijfplaatsen. Dit onderzoek is uitgevoerd en toegevoegd in bijlage 7. Alle stootvoegen en andere openingen zijn onderzocht met behulp van een endoscoopcamera. Uit dit onderzoek blijkt dat er zich geen ruimtes achter deze openingen bevinden die een functie kunnen vervullen als vleermuisverblijfplaats. De ruimte achter de openingen is volledig geïsoleerd. Tussen de bakstenen van de buitenmuur en het isolatiemateriaal zit geen ruimte waar vleermuizen tussen kunnen kruipen. Er zijn daarnaast geen vleermuizen of sporen van vleermuizen waargenomen, die duiden op gebruik van de bebouwing door vleermuizen. Er is geen aanvullend jaarrond onderzoek nodig naar vleermuizen en het is niet noodzakelijk om compenserende en/of mitigerende maatregelen te treffen ten aanzien van vleermuizen.

Overige zoogdieren

In het veld is voor de vastgestelde, niet vrijgestelde soorten, het ecologisch belang van het plangebied bepaald. Dit betreft de soorten Bever, Bunzing en Wezel. Alle waarnemingen van deze soorten zijn gedaan op meer dan een kilometer afstand van het projectgebied. Voor beschermde soorten zoogdieren ontbreekt geschikt habitat binnen het projectgebied of de invloedssfeer van de werkzaamheden. Negatieve effecten op beschermde overige zoogdieren kunnen op voorhand worden uitgesloten.

Vogels

Tijdens het veldbezoek zijn de volgende soorten waargenomen binnen het projectgebied en de directe omgeving: Ekster, Houtduif, Kauw, Koolmees, Meerkoet, Merel, Turkse tortel, Waterhoen en Zwartkop. De meeste waarnemingen zijn gedaan in het Koningspark, ten noordoosten van het plangebied. Er zijn geen mogelijkheid voor nestlocaties van gebouwbewonende soorten in de aluminium constructie van de bovenste bouwlaag. Ook de onderste bouwlaag biedt geen mogelijkheden voor nestlocaties van vogels. Er zijn geen bomen aanwezig binnen het projectgebied. De werkzaamheden beperken zich tot de sloop van de huidige bebouwing. Negatieve effecten op beschermde vogels of jaarrond beschermde nesten kunnen hiermee worden uitgesloten.

Reptielen en amfibieën

Er is binnen het plangebied geen geschikt habitat aangetroffen voor de beschermde en verwachtte exoten Lettersierschildpad en Roodwangschildpad. Er zijn geen voortplantingswateren of geschikt landhabitat aanwezig. Ook voor algemene, vrijgestelde soorten ontbreekt geschikt habitat. Negatieve effecten op beschermde soorten reptielen en amfibieën kunnen hiermee worden uitgesloten.

Insecten, vissen en houtopstanden

Wegens het ontbreken van een diverse opgaande begroeiing en waterlopen of -partijen is er geen geschikt habitat aanwezig voor insecten en vissen. Negatieve effecten op beschermde soorten insecten en vissen kunnen worden uitgesloten. Er is geen sprake van beschermde houtopstanden, omdat er geen bomenkap zal plaatsvinden binnen het plangebied.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek

Voor de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het krijgen van inzicht in de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en daarmee vast te stellen of er sprake is van verontreinigde stoffen in de grond en/of het freatisch grondwater.

Uit de verzamelde informatie binnen het vooronderzoek (inclusief de uitgevoerde terreininspectie) is de gehele onderzoekslocatie aangemerkt als een, voor bodemverontreiniging, onverdachte locatie. Voor het verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 is derhalve de volgende onderzoeksstrategie aangehouden:

  • Onverdachte (niet-lijnvormige) locatie, (ONV-NL), met een oppervlakte tot maximaal 7.200 m2.

Uit de resultaten van het veld- en laboratoriumonderzoek blijkt het volgende:

Grond:

  • Uit het veldonderzoek blijkt dat de bodem op de gehele onderzoekslocatie tot ca. 2,0 m-mv deels bestaat uit zand en deels uit klei.
  • In de bovengrond, en plaatselijk in de ondergrond, zijn bijmengingen met bodemvreemde bestanddelen (baksteen, puin, slakken en asfalt) waargenomen die kunnen duiden op een eventuele aanwezigheid van een bodemverontreiniging.
  • Aangezien het aannemelijk is dat het aangetroffen puin afkomstig is van de recente sloop en/of is aangebracht als werkweg (boring 007) tijdens de recente sloop van de sporthal is het puin als 'niet asbestverdacht' beschouwd. Een asbest in bodemonderzoek is hierom achterwegen gelaten.
  • Analytisch zijn in de bovengrond enkel ter plaatse van de boringen met bijmengingen (met baksteen en puin) lichte tot matige verontreinigingen met zware metalen en PAK en een lichte verontreiniging met minerale olie aangetoond. Vanwege de matig verhoogde gehalten PAK en lood in mengmonster MM2 is dit mengmonster uitgesplitst en zijn de deelmonsters separaat geanalyseerd op PAK en lood. Uit deze uitsplitsing is gebleken dat ook de deelmonsters slechts licht tot matig verontreinigd zijn met PAK en lood.
  • In de sterk asfalthoudende bovengrond ter plaatse van boring 013 (MM3) is een sterk verhoogd gehalte aan nikkel aangetoond. Na heranalyses van deze bodemlaag is het resultaat echter niet reproduceerbaar gebleken en is slechts nog een matig verhoogd gehalte met nikkel aangetoond.
  • In de bovengrond zonder zintuigelijke bijmengingen zijn geen verontreinigingen aangetoond.
  • In de bovengrond zijn geen PFAS-concentraties boven de detectielimiet aangetoond.
  • In de ondergrond (0,50-1,0 m-mv) zijn geen verontreinigingen aangetoond.
  • Op locatie is een depot gelegen welke indicatief is gekeurd middels 20 grepen. In het depot zijn lichte verontreinigingen met zware metalen, PAK en minerale olie aangetoond. De indicatieve bodemkwaliteitsklasse van deze partij betreft 'industrie'.

Grondwater:

  • Tijdens de bemonstering van het grondwater zijn geen bijzonderheden waargenomen die kunnen duiden op een eventuele aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Het grondwater is tijdens de bemonstering aangetroffen op 0,90 à 1,00 m-mv;
  • Analytisch is in het grondwater ter plaatse van beide peilbuizen licht verontreinigd met barium en xylenen.

Tijdens de grondwaterbemonstering is een (licht) verhoogd troebelgehalte gemeten (>10 NTU). Het lichte gehalte aan xylenen wat hier in het grondwater is aangetroffen kan hieraan te relateren zijn en derhalve overschat.

De verontreiniging met barium is waarschijnlijk te relateren aan een (van nature aanwezige) verhoogde achtergrondwaarde. Voor onderhavige locatie bestaat geen verdenking dat door menselijk handelen barium in de bodem terecht is gekomen. Daarnaast zijn in de grond geen noemenswaardige verhoogde gehalten aan barium aangetroffen.

Conclusie

De hypothese 'onverdacht' wordt op basis van de aangetroffen verontreinigingen verworpen. Er zijn lichte/matige verontreinigingen met zware metalen, PAK en minerale olie aangetoond. De aangetoonde verontreinigingen zijn enkel aangetoond in de bodemlagen waar ook bijmengingen met bodemvreemde materialen zijn aangetroffen en zijn vermoedelijk ook hieraan te relateren.

Met het oog op de ontwikkeling van het terrein wordt er geadviseerd om bij, eventueel benodigd, grondverzet de zintuigelijk verontreinigde grond apart te ontgraven (en gescheiden af te voeren) van de zintuigelijk schone grond. Grondstromen van verschillende kwaliteit mogen namelijk niet worden (op)gemengd.

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater geen belemmeringen aanwezig zijn voor de beoogde ontwikkelingen op de locatie. De onderzoeksresultaten (geen overschrijdingen van de interventiewaarden) geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek of sanerende maatregelen tijdens de ontwikkeling van het terrein.

Asbestonderzoek

Onderdeel van de ontwikkeling is het slopen van de sportschool. Voor de sportschool is een asbestonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4. Tijdens de inventarisatie zijn er asbesthoudende en asbestverdachte toepassingen waargenomen. Uit oogpunt van een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid is er geen aanleiding om de aangetroffen asbesthoudende materialen direct te laten verwijderen. Deze materialen worden echter verwijderd in het kader van de sloop of renovatie van de bouwkundige eenheid.

Conclusie

De puinhoudende bovengrond blijkt op basis van onderhavig onderzoek niet asbesthoudend en vormt geen belemmering voor de toekomstige ontwikkeling en het toekomstig gebruik van het terrein.

De loodconcentratie is over het gehele terrein, met een toekomstig gevoelig gebruik, bepaald. In geen enkel geval wordt de GGD-norm van 100 mg/kg ds overschreden. De loodconcentratie in de bodem vormt hiermee geen belemmering voor het toekomstig gebruik.

De matige verontreinigingen met nikkel, lood en PAK zijn tijdens onderhavig onderzoek niet meer aangetoond. Er zijn slechts licht verhoogde gehalten met lood en nikkel aangetoond. Met onderhavig onderzoek is aangetoond dat geen geval van sterke bodemverontreiniging aanwezig is ter plaatse van de onderzoekslocatie.

Op basis van de resultaten van onderhavig bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond geen belemmeringen aanwezig zijn voor de beoogde ontwikkelingen op de locatie.

4.10 Water

Toetsingskader

Waterbeheer en watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plan en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.

Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer) in het projectgebied. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. In dit waterbeheerprogramma richt het waterschap die koers vooral op duurzaamheid en het beperken van de gevolgen van de klimaatverandering.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'Hydrologische uitgangspunten bij Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen, 2015'. Per maart 2021 zijn de regels rondom afkoppeling van verhard oppervlak aangescherpt.

In de Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  1. a. Het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  2. b. De toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
  3. c. De toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
  4. d. De toename van verhard oppervlak groter dan 500 m² tot en met 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale compensatie conform de rekenregel:

benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)

De voorziening voldoet aan de volgende eisen:

  1. i. De bodem van de voorziening ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG);
  2. ii. De afvoer uit de voorziening vindt plaats via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  3. iii. Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.

Toetsing

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit sportvelden, tennisbanen en enkele gebouwen. De locatie is momenteel compleet verhard, zie figuur 2.7.

Bodem

Omdat het plangebied in de bebouwde kom ligt, is het plangebied op de Bodemkaart van Nederland niet gekarteerd. Er is in de omgeving hoofdzakelijk sprake van lemig fijn zand en hoge zwarte enkeerdgronden. Voor verdere informatie over de bodemopbouw wordt verwezen naar het bodemonderzoek, bijgevoegd in bijlage 3.

Waterkwantiteit

Ten zuiden van het plangebied is een B waterlopen gelegen. Deze watergang heeft geen keurzone. Voor werkzaamheden hierin dient een watervergunning aangevraagd te worden. Het plangebied is ook geen onderdeel van een waterwin- of grondwaterbeschermingsgebied. In figuur 4.6 is een uitsnede te zien van het plangebied in relatie tot de informatie beschikbaar via het waterschap Brabantse Delta.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01_0017.png"

Figuur 4.6 Uitsnede Legger met plangebied rood omkaderd (bron: Waterschap Brabantse Delta)

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het projectgebied.

Veiligheid en waterkeringen

Ten zuiden van het plangebied is er sprake van een waterkering met bijbehorende beschermingszones. Het plangebied bevindt zich niet in deze zones.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande gebouwen zijn aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van een nieuw kindcentrum.

Bodem en grondwater

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de bodem.

Waterkwantiteit

Watercompensatie is vanuit het waterschap Brabantse Delta verplicht bij een planvoornemen met een toename in verharding van meer dan 500 m².Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling wordt de ondergrens van 500 m² niet overschreden. Watercompenserende maatregelen zijn derhalve vanuit het waterschap niet noodzakelijk.

Waterveiligheid

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Bij het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (o.a. lood en zacht PVC) kunnen deze stoffen zich ophopen in het water(bodem)systeem. Hierdoor kan het gebruik hiervan een zeer nadelige invloed hebben op de water(bodem)kwaliteit en ecologie. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden milieuvriendelijke bouwmaterialen gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Het afvalwaterdebiet mag niet voor overbelasting van de bestaande riolering zorgen. De extra aanvoer van vuilwater verhoogt de kans op water op straat en verhoogt de mate van verontreiniging van dat water. Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  1. 1. hemelwater vasthouden voor benutting;
  2. 2. (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  3. 3. afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  4. 4. afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Conclusie

Met de beoogde ontwikkeling is er geen sprake van een toename aan verharding van meer dan 500 m², watercompensatie is derhalve niet aan de orde. In en in de omgeving van het plangebied is een watergang gelegen. Voor werkzaamheden in de beschermingszone hiervan zal een watervergunning aangevraagd worden.

4.11 Archeologie En Cultuurhistorie

Archeologie

Beleid en normstelling

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen met als uitgangspunt: 'de verstoorder betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Toetsing

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Cultuurhistorie

Toetsingskader

De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling heeft geen betrekking op beeldbepalende objecten of te beschermen cultureel erfgoed. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft geen betrekking op beeldbepalende objecten of te beschermen cultureel erfgoed. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Geur

Toetsingskader

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door veehouderijen. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In de Wet geurhinder en veehouderij zijn in artikel 3 grenswaarden opgenomen voor de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object. De geurbelasting van een individuele veehouderij wordt 'voorgrondbelasting' genoemd. De maximaal toegestane geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten is afhankelijk van de ligging (concentratiegebied of geen concentratiegebied en binnen of buiten de bebouwde kom).

Onderzoek

De Wgv kent geen normen voor de achtergrondbelasting of de mogelijkheid dergelijke normen te stellen. De geurkaart 2022 van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) is redelijk recent en geeft een indicatie van de leefkwaliteit. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de kaart rooskleuriger is dan de werkelijkheid. Uit de geurkaart 2022 blijkt dat de achtergrondbelasting binnen het plangebied wordt gekwalificeerd als 'zeer goed'. De dichtstbijzijnde veehouderijen zijn op voldoende afstand gelegen. Tussen het plangebied en de veehouderijen zijn tevens momenteel al geurgevoelige objecten gelegen waardoor deze maatgevend zijn voor de veehouderijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0779.RVBPParkzicht-vs01_0018.png"

Figuur 4.7 Achtergrondbelasting plangebied (Bron: ODZOB)

Conclusie

Het aspect geur staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Ter plaatse van het plangebied is een aanvaardbaar verblijfsklimaat.

4.13 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor de betreffende activiteiten die niet aan de drempelwaarden voldoen, dient het bevoegd gezag na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Het plangebied heeft een globale grootte van 7.500 m² , waarvan circa 1.800 m² wordt bestemd voor het schoolgebouw en omringend gebied t.b.v. parkeer-, groen-, plein- en speelvoorzieningen en blijft daarmee (ruim) onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze is opgenomen in bijlage 13.

Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

5.2 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

5.3 Opbouw Van De Regels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In Artikel 1 Begrippen geeft een omschrijving van in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

De "anti-dubbeltelregel" is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De "algemene bouwregels" bevatten een regeling voor bestaande maten en afmetingen

opgenomen, die voor alle bestemmingen van toepassing is.

De "algemene gebruiksregels" bevatten de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.

In de "algemene afwijkingsregels" wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

In de "overige regels" is bepaald dat bij het bouwen of het wijzigen van het bestaande gebruik voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij getoetst wordt aan de beleidsregels

Op basis van het "overgangsrecht" mogen bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

De "Slotregel" geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.4 Bestemmingen

In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

5.4.1 Maatschappelijk

Het bestemmingsplan kent de enkelbestemming 'maatschappelijk', zoals vervat in artikel 3, op basis waarvan de gronden bestemd zijn voor een schoolgebouw al dan niet in combinatie met andere activiteit die vallen binnen deze bestemming. Deze gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen zoals onderwijs en kinderdagverblijf met de daarbij ondergeschikte evenementen, tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, en groenvoorzieningen. Hierbij behorend zijn wegen, straten, paden en overige verhardingen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bouwregels en de omschrijving van strijdig gebruik completeren het betreffende artikel 3. Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.

5.4.2 Verkeer

Deze gronden zijn bestemd voor voorzieningen voor verkeer en verblijf, (ondergrondse) afvalcontainers, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, evenementen en terrassen, en voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.

5.4.3 Waarde - Archeologie 4

Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (verwachte) archeologische waarden. Het gaat hier om (middel)hoge archeologische (verwachtings)waarden. Bouwen is toegestaan indien voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk, en voor de andere op die gronden voorkomende bestemming(en), mits het bepaalde omtrent de omgevingsvergunning voor uitvoeren van werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden in acht is genomen. Ter bescherming van de archeologische waarden is de mogelijkheid van een omgevingsvergunning voor uitvoeren van werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden opgenomen voor bodemverstoringen dieper dan 50 cm met een oppervlakte van meer dan 100 m². Het bevoegd gezag is bevoegd deze bestemming te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

6.1.1 Kostenverhaal

De gronden zijn in eigendom van de gemeente. De gemeenteraad heeft algemene middelen beschikbaar gesteld om de school te realiseren. Hierdoor is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Het afsluiten van een anterieure overeenkomst is derhalve niet noodzakelijk.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is overleg gevoerd met diverse instanties. Het voorontwerpbestemmingsplan is in dat verband toegestuurd aan de betreffende instanties waaronder het waterschap Brabantse Delta. De overlegreacties die de gemeente naar aanleiding daarvan heeft ontvangen, zijn behandeld en beantwoord met een positief advies als gevolg. Waar benodigd is de inhoud van het bestemmingsplan bijgesteld of aangevuld.

6.2.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 23 maart tot en met 3 mei ter inzage gelegen. Tijdens deze inspraakronde zijn geen reacties op het bestemmingsplan ontvangen. Het bestemmingsplan is niet aangepast naar aanleiding van de inspraak.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken heeft van 22 juni 2023 tot 4 augustus 2023 ter visie gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen. Er is één ambtshalve wijziging, deze wijziging heeft betrekking op de begrenzing van het bestemmingsplan. Met de vergunningverlening van de sporthal is de begrenzing van de percelen definitief. Dit leidt er toe dat de begrenzing van het bestemmingsplan dienovereenkomstig aangepast dient te worden. Dit heeft geen gevolgen voor de omgeving van het plangebied. Het gebied krijgt daarmee de bestemming Maatschappelijk. Deze bestemming past bij het toekomstig gebruik als speelplaats van het kindcentrum.

Bijlage 1 Memo Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Memo akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek industrielawaai

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Asbestonderzoek

Bijlage 4 Asbestonderzoek

Bijlage 5 Nader Bodemonderzoek En Verkennend Asbestonderzoek 14-12-2022

Bijlage 5 Nader bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek 14-12-2022

Bijlage 6 Ecologische Quickscan

Bijlage 6 Ecologische quickscan

Bijlage 7 Endoscoop Onderzoek Vleermuizen

Bijlage 7 Endoscoop onderzoek vleermuizen

Bijlage 8 Aerius Memo

Bijlage 8 Aerius memo

Bijlage 9 Stikstofberekening Gebruiksfase

Bijlage 9 Stikstofberekening gebruiksfase

Bijlage 10 Memo Aanlegfase Stikstofberekening

Bijlage 10 Memo aanlegfase stikstofberekening

Bijlage 11 Aerius Berekening Aanlegfase

Bijlage 11 AERIUS berekening aanlegfase

Bijlage 12 Standaard Verantwoording Groepsrisico Gemeente Geertruidenberg

Bijlage 12 Standaard verantwoording groepsrisico gemeente Geertruidenberg

Bijlage 13 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 13 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling