Hoofdstraat
Wijzigingsplan - Gemeente Geertruidenberg
Vastgesteld op 16-12-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inhoud Van De Regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
Plan
het wijzigingsplan Hoofdstraat met identificatienummer NL.IMRO.0779.RVBPWHoofdstraat-vs01 behorende bij het bestemmingsplan 'Centrum Raamsdonksveer' van de gemeente Geertruidenberg.
Artikel 2 Regels
De regels van het bestemmingsplan 'Centrum Raamsdonksveer' zijn van overeenkomstige toepassing op dit plan.
Artikel 3 Titel
Dit plan kan worden aangehaald onder de naam 'Hoofdstraat'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Vastgoedontwikkelaar Kieboom heeft het voornemen om detailhandel te realiseren op de locatie Hoofdstraat 8-10. De gemeente Geertruidenberg wil medewerking verlenen aan deze herontwikkeling waarbij detailhandel mogelijk is in twee lagen. De ontwikkeling is niet rechtstreeks mogelijk op basis van het bestemmingsplan Centrum omdat detailhandel op de verdieping ter plaatse niet is toegestaan. Wel is voor de gronden een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee onderhavige ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk kan worden gemaakt. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hier in.
1.2 Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt ter hoogte van de Hoofdstraat 8 en 10 en wordt begrensd door de Hoofdstraat in het noordwesten. In het zuidoosten van het plangebied is het Schoolpad gelegen. Ten noordoosten van het plangebied zit Totaalcafé De Praktijck en ten zuidwesten aan het Heereplein is het Grand Café Heerehuys (voorheen Blitz) gevestigd.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan Centrum Raamsdonkveer. Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2013 vastgesteld. De gronden hebben de bestemming Centrum. Het plangebied is gelegen in een bouwvlak met een maximale bouwhoogte van 9 meter en een maximale goothoogte van 4 meter. Het plangebied heeft tevens de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1'. Deze aanduiding geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de realisatie van detailhandel en woningen, waar een aantal voorwaarden aan zijn gekoppeld. In figuur 1.2 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 is de planbeschrijving opgenomen. Hierin is de bestaande situatie beschreven alsmede de beoogde ontwikkeling en toetsing van het plan aan de wijzigingsregels. In hoofdstuk 3 is verslag gedaan van de toetsing aan het beleidskader van de diverse overheden. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op de verschillende omgevingsaspecten (zoals verkeer en parkeren, archeologie, milieuaspecten en ecologie), waarna in hoofdstuk 5 de plansystematiek wordt beschreven. Hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Historische Ontwikkeling
De grens van Raamsdonksveer gaat terug naar die van een middeleeuwse parochie, waarvan de naam voor het eerst in 1273 als ‘Dunc’ in akten voorkomt. De kern Raamsdonksveer vormt samen met de kernen Geertruidenberg en Raamsdonk de gemeente Geertruidenberg. Raamsdonksveer ligt tussen de kernen Geertruidenberg en Raamsdonk, in het agrarisch laagveenlandschap.
De kern Raamsdonksveer is ontstaan aan de oever van de Donge en op enige afstand van de rivier de Maas. Raamsdonksveer ligt aan de zuidoost-zijde van de Donge. De kern is van oorsprong een samenstel van enkele lintbebouwde dijken. De oorspronkelijke lintbebouwing langs dijken is te vinden in de Hoofdstraat, Schoolpad, Prins Hendrikstraat, Julianalaan, de Grote Kerkstraat-Sandoel.
In Raamsdonksveer Centrum is de historische lintenstructuur nog duidelijk herkenbaar. Door planmatige uitbreidingen in de 20e eeuw zijn tussengelegen gebieden ‘opgevuld’, waardoor er een duidelijk contrast tussen ‘oud’ en ‘nieuw’ zichtbaar is. De Hoofdstraat, met daarbij onderhaving plangebied en omgeving, zijn hier een voorbeeld van.
2.2 Huidige Situatie
Het plangebied ligt in het centrum van Raamsdonksveer. Het is gelegen aan de Hoofdstraat. Deze straat wordt in het noordoosten ontsloten door de Prins Bernhardstraat en ten zuidwesten door het Heereplein en Haven, een parkeerterrein. In de Hoofdstraat zijn diverse horecagelegenheden gevestigd. Ook zijn de Bruna, Zeeman en Blokker in deze straat gevestigd. De overzijde van de Hoofdstraat bestaat uit een doorgetrokken gevel met diverse geschakelde winkelpanden. De straatzijde van het plangebied bestaat uit diverse panden die direct aan elkaar zijn gebouwd.
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een braakliggend terrein waar eerder een oude schuur stond. De schuur was ooit in gebruik als ambachtelijk bedrijf met woning. Deze schuur was de laatste jaren nog in gebruik als opslagruimte en is onlangs gesloopt. Het totale terrein heeft een oppervlak van circa 580 m2. De locatie is onderdeel van het project "bouwen binnen strakke contouren". Dit is een project dat vanuit de provincie Noord-Brabant is gestart in 2003. De gemeente Geertruidenberg is voor dit project destijds aangewezen als pilotgemeente. Het doel van dit project is om na te gaan welke mogelijkheden aanwezig zijn om binnen het bestaand stedelijk gebied het ruimtegebruik te intensiveren. Een tweede doel is het oplossen van herstructureringsvraagstukken. Figuur 2.1 is een foto van de oorspronkelijke bebouwing opgenomen.
Figuur 2.1 Oorspronkelijke bebouwing
2.3 Toekomstige Situatie
In de nieuwe situatie wordt nieuwe bebouwing gerealiseerd aan de Hoofdstraat 8-10. De nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd ten dienste van detailhandel en wordt direct aan de naastgelegen bebouwing gebouwd. Het wijzigingsplan staat tevens de bouw van ten hoogste 3 woningen toe.
De nieuwe bebouwing bestaat uit twee lagen detailhandel, de begane grond en een verdieping. De winkelruimte op de begane grond heeft een oppervlakte van circa 450 m2 bvo. Op de verdieping is ruimte voor circa 470 m2 bvo. De ruimte op de verdieping wordt hoofdzakelijk gebruikt als winkelruimte, tevens is ruimte beschikbaar voor een goederenlift, magazijn en personeelsruimten. Deze laatste functies worden in overleg met de toekomstige huurder ingericht in het pand. Figuur 2.2 geeft een impressie van de architectuur weer.
Figuur 2.2 Impressie architectuur nieuwe bebouwing
Het bouwplan sluit zowel voor wat betreft de goot- als bouwhoogte aan op de naastgelegen bebouwing. De gevelindeling is speels maar eigentijds strak uitgevoerd zonder de menselijk maat uit het oog te verliezen. Het dakvlak is voor twee derde gericht op de Hoofdstraat, in lijn met de bebouwing aan de Hoofdstraat 4. Aan de zijde van de Hoofdstraat 12 is er een knip waardoor het dakvlak haaks op de Hoofdstraat komt te staan. Het dakvlak op dit gedeelte is slechst aan een zijde geprojecteerd. De goot sluit aan op de goot van het pand Hoofdstraat 12. Hierdoor ontstaat een subtiele scheiding tussen de twee panden. Het historische karakter van het pand Hoofdstraat 12 blijft hiermee gewaarborgd.
De achterzijde van het pand beslaat uit twee bouwlagen en is plat afgedekt. Op de begane grond zijn enkele garagedeuren geplaatst zodat de bevoorrading op eenvoudige wijze via het Schoolpad kan plaatsvinden.
2.4 De Wijzigingsregels
Het voorliggende bouwplan wordt mogelijk gemaakt op basis van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Centrum Raamsdonksveer. De wijzigingsregels luiden als volgt:
22.1 Wro-zone - wijzigingsgebied 1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd voor het gebied ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 1’ het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de realisatie van detailhandel en woningen, met dien verstande dat:
- a. het aantal woningen niet meer bedraagt dan 3;
- b. de goothoogte van de bebouwing niet meer bedraagt dan 8 m;
- c. de bouwhoogte van de bebouwing aan de Hoofdstraat niet meer bedraagt dan 10 m en de bouwhoogte van de bebouwing aan de Schoolpad niet meer bedraagt dan 13,5 m;
- d. aangesloten wordt bij de bepalingen van de bestemming ‘Centrum’;
- e. vooraf een separaat stedenbouwkundig advies ingewonnen dient te zijn bij een stedenbouwkundig adviesbureau;
- f. de wijziging inpasbaar is in het gemeentelijke woningbouwprogramma;
- g. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
- h. rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit);
- i. voordat aan deze wijzigingsbevoegdheid toepassing wordt gegeven, middels een vooronderzoek inzicht in de archeologische waarden van het gebied dient te zijn gegeven;
- j. voordat aan deze wijzigingsbevoegdheid toepassing wordt gegeven, middels een vleermuisonderzoek inzicht in de aanwezigheid van vleermuizen en eventuele benodigde mitigerende maatregelen dient te zijn gegeven;
- k. voldaan wordt aan de parkeernormen zoals opgenomen in de CROW.
2.5 Toetsing Aan De Wijzigingsregels
- a. De voorgenomen ontwikkeling maakt naast detailhandel ook de bouw van ten maximaal 3 woningen mogelijk.
- b. De goothoogte bedraagt circa 6,5 meter. De wijzigingsregels maken een goothoogte van maximaal 8 meter mogelijk.
- c. De maximale bouwhoogte van de nieuwe bebouwing bedraagt circa 9,5 meter. Het wijzigingsplan maakt een bouwhoogte van 10 meter mogelijk.
- d. De bestemming 'Centrum' is na wijziging van toepassing op het plangebied.
- e. Het ontwerp van de nieuwe bebouwing is ontworpen door een onafhankelijk architectenbureau. Dit wijzigingsplan is opgesteld door een onafhankelijk stedenbouwkundig- en ruimtelijke ordeningsbureau. Het bouwplan is ruimtelijk getoetst in paragraaf 2.3. Hiermee wordt voldaan aan de eis om advies in te winnen bij een stedenbouwkundig adviesbureau.
- f. Het plan voorziet in maximaal 3 woningen. Een en ander is onderbouwd in paragraaf 3.4.
- g. Op basis van bodemonderzoek blijkt dat er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen, zie paragraaf 4.5.
- h. In paragraaf 4.10 is beschreven hoe het plan omgaat met de waterhuishouding.
- i. In paragraaf 4.11 is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de in het plangebied aanwezige archeologische waarden.
- j. Voor de ontwikkeling is de aanwezigheid van vleermuizen onderzocht, zie paragraaf 4.4.
- k. In paragraaf 4.2 is de parkeerbalans voor de beoogde ontwikkeling gegeven.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daarin streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
In de SVIR wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral door de gemeente. De SVIR staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
3.1.2 AMvB Ruimte (2012)
De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, worden geborgd in de AMvB Ruimte. Deze AMvB wordt in juridische termen aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met de AMvB Ruimte geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. Voor onderhavig plangebied zijn geen zaken die van belang zijn voor de AMvB Ruimte.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- b. indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- c. als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Toetsing
Actuele regionale behoefte (stap a.)
Met dit wijzigingsplan wordt een stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt in de vorm van detailhandel. Deze ontwikkeling voorziet in de behoefte bij consumenten aan goede commerciële voorzieningen in het belangrijkste centrumgebied van de gemeente. De ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en het gemeentelijke beleid omtrent detailhandelsontwikkeling (zie paragraaf 3.3 en paragraaf 3.4).
De projectlocatie is gelegen binnen het kernwinkelgebied (figuur 3.1). In planologische zin geldt de verdieping als nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat op de begane grond reeds het gebruik ten behoeve van centrumdoeleinden toegestaan is. Op de verdieping is ruimte voor circa 470 m2 bvo detailhandel voorzien als onderdeel van een winkel over twee verdiepingen (met een totaal oppervlak van 950 m2 bvo ).
De ontwikkeling is gericht op het oplossen van langdurige leegstand ter plaatse door de herontwikkeling van de verouderde bebouwing naar een aantrekkelijke, hedendaagse winkelruimte. De realisatie van deze winkelruimte biedt daarnaast ruimte aan de beleidsmatig gewenste concentratie van detailhandel in het kernwinkelgebied. Er komt namelijk ruimte voor detailhandel die buiten dit winkelconcentratiegebied is gevestigd om te verhuizen (in combinatie met uitbreiding) naar het hart van het kernwinkelgebied. Tevens biedt de ontwikkeling ruimte voor nieuwkomers in de gemeente, waarmee het voorzieningenaanbod zou worden verbreed.
Het plan houdt de mogelijkheid open voor de bouw van drie woningen in plaats van detailhandel. Dit aantal past binnen de gemeentelijke plancapaciteit voor de bouw van appartementen in het centrumgebied (zie paragraaf 3.4). Deze capaciteit is bepaald op basis van de provinciale prognose. De uitwerking ervan is in het kader van het opstellen van de gemeentelijke woonvisie afgestemd binnen de regio in het algemeen en met de buurgemeenten in het bijzonder.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van het belangrijkste winkelgebied van de gemeente Geertruidenberg, waarmee het economisch-duurzaam functioneren van het gebied verder wordt verbeterd. Op deze wijze voorziet de ontwikkeling in de behoefte bij consumenten aan een goed functionerend centrumgebied op aanvaardbare afstand.
Figuur 3.1 Kernwinkelgebied Raamsdonksveer (oranje) met projectlocatie (geel; indicatief)
De huidige leegstand in Raamsdonksveer biedt onvoldoende passende ruimte om de beoogde ontwikkeling zonder meer in te passen.
- Een groot deel van het leegstaande bevindt zich buiten het kernwinkelgebied (tabel 3.1). Inpassing van de beoogde ontwikkeling buiten het kernwinkelgebied staat haaks op het gemeentelijk beleidsstreven tot concentratie van de detailhandel in het kernwinkelgebied.
- De totale omvang van de leegstand in het kernwinkelgebied is te klein om 950 m2 bvo detailhandel (zijnde de omvang van de totale ontwikkeling) in te passen.
- Buiten de supermarkten (Albert Heijn en de te bouwen Lidl) zijn er in het kernwinkelgebied hoe dan geen winkelruimten van 950 m2 bvo in het kernwinkelgebied. De grootste leegstaande winkelruimte in het kernwinkelgebied is circa 200 m2 bvo (een voormalige dierenwinkel; Locatus, mei 2015). De grootste bestaande winkel (uitgezonderd de supermarkten) in het kernwinkelgebied is circa 650 m2 bvo (Blokker).
Gezien het bovenstaande betekent de beoogde ontwikkeling tevens dat in het belangrijkste winkelconcentratiegebeid van de gemeente ruimte wordt geboden aan detailhandel die nu nog niet in het kernwinkelgebied is gevestigd, omdat er geen winkelruimte van een passende omvang beschikbaar was.
Tabel 3.1 Leegstand gemeente Geertruidenberg, kern Raamsdonksveer geheel en kernwinkelgebied Raamsdonkveer (Locatus, mei 2015)
Er bestaat een kans dat de beoogde ontwikkeling effect heeft op de winkelleegstand in Raamsdonksveer. De beleidsmatig gewenste concentratie betekent immers dat detailhandel van buiten het kernwinkelgebied zal verplaatsen naar het kernwinkelgebied. Mogelijk zal in het achter te laten pand geen winkel terugkomen. De gemeente zal, indien gewenst, actief meewerken aan een passende verbreding / wijziging van de bestemming van de achter te laten winkelruimte, zodat herinvulling met een andersoortige functie (waaronder wonen) mogelijk wordt.
Geconcludeerd wordt de effecten van de beoogde ontwikkeling aanvaardbaar zijn. Daarbij wordt geconcludeerd dat er per saldo een positieve bijdrage wordt geleverd aan het woon-, leef- en ondernemersklimaat van de gemeente.
Inpassing in bestaand stedelijke gebied (stap b.)
De ontwikkeling vindt plaats door herstructurering en transformatie binnen bestaand stedelijk gebied.
Zoeken naar passend multimodaal ontsloten locatie (stap c.)
Dit onderdeel is niet van toepassing nu de ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling past in het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
Structuurvisie ruimtelijke ordening (2010)
Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Structuurvisie ruimtelijke ordening vastgesteld. De structuurvisie is vanaf 1 januari 2011 van kracht. De Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) weer.
Het onderhavig plangebied is onderdeel van de stedelijke structuur. Ten aanzien van de stedelijke structuur richt het beleid zich op de volgende uitgangspunten:
- 1. concentratie van verstedelijking;
- 2. zorgvuldig ruimtegebruik;
- 3. meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
- 4. betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
- 5. versterking van de economische kennisclusters.
Binnen de stedelijke structuur wordt onder andere onderscheid gemaakt tussen stedelijke concentratiegebieden, hoogstedelijke zones, stedelijke knooppunten, zoekgebieden verstedelijking en kernen in het landelijk gebied. Onderhavig plangebied is hierbij aangewezen als een kern in het landelijk gebied. In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen. Stedelijke ontwikkelingen moeten echter qua maat en schaal wel bij de kern passen.
Conclusie
Onderhavig plan betreft uitbreiding van een stedelijke functies in een kern gelegen in het landelijk gebied. Met de beoogde ontwikkelingen wordt qua aard, schaal en functie aangesloten bij de dorpskern van Raamsdonksveer. Het plan is derhalve in overeenstemming met de Structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie Noord-Brabant.
Verordening ruimte Noord-Brabant (2014)
Op 14 maart 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening ruimte vastgesteld. De onderwerpen die in de verordening staan komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. In de Verordening ruimte spelen de volgende thema's een rol:
- stedelijk gebied;
- ecologische hoofdstructuur;
- waterberging;
- integrale zonering;
- glastuinbouw en glasboomteelt.
Artikel 4.2 en 4.3 van de verordening stelt, dat stedelijke ontwikkelingen uitsluitend zijn toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied of daarop aan dient te sluiten. Onderhavig plangebied is volgens de plankaart van de verordening gelegen in bestaand stedelijk gebied. Bij de realisatie van woningen moet worden getoetst aan artikel 4.3 Nieuwbouw van woningen. Voor het vestigen van detailhandel dient te worden getoetst aan artikel 4.8 Detailhandelslocaties.
4.3 Nieuwbouw van woningen
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 35.4 onder b, worden nagekomen;
de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
- Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt:
die wordt uitgedrukt in aantallen woningen, en
is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt.
In paragraaf 3.4 is onderbouwd dat de mogelijkheid tot realisatie van 3 appartementen past in de gemeentelijke plancapaciteit. Deze plancapaciteit is gebaseerd op de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. De uitwerking van het woningbouwprogramma is in het kader van het opstellen van de gemeentelijke woonvisie afgestemd binnen de regio in het algemeen en met de buurgemeenten in het bijzonder.
4.8 Detailhandelslocaties
- 1. Een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied kan voorzien in een ontwikkeling of een uitbreiding van een detailhandelslocatie tenzij deze ontwikkeling of uitbreiding leidt tot een bovenregionale detailhandelslocatie.
- 2. Onder een bovenregionale detailhandelslocatie als bedoeld in het eerste lid, wordt begrepen een detailhandelslocatie waarbij:
- a. uit onderzoek blijkt dat ten minste 20% van de bezoekers afkomstig is buiten een straal van 35 kilometer vanaf de beoogde detailhandelslocatie; of
- b. het te verwachten aantal bezoekers ten minste 2.500.000 per jaar bedraagt.
- 3. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ontwikkeling of een uitbreiding van een detailhandelslocatie bevat een verantwoording over de wijze waarop de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 37.4, onder b, worden nagekomen.
De mogelijkheid tot het realiseren van detailhandel in de beoogde ontwikkeling is kleinschalig. Deze leidt niet tot een bovenregionale detailhandelslocatie als bedoeld in de provinciale Verordening. De ontwikkeling bevindt zich binnen het centrumgebied van Raamsdonksveer, wat aansluit bij de regionale afspraken omtrent detailhandelsontwikkeling (zie paragraaf 3.3).
3.3 Regionaal Beleid
Visie op de detailhandelsstructuur 2009-2020 West Brabant
In 2009 is de Visie op de detailhandelsstructuur 2009-2020 West Brabant opgesteld. Het hoofddoel van het regionale detailhandelsbeleid is het tot stand brengen van een evenwichtig en duurzaam detailhandelsapparaat in West-Brabant, waarbij rekening gehouden wordt met de aanwezige marktverhoudingen en ontwikkelingen, en gestreefd wordt naar een maatschappelijk verantwoorde, samenhangende en op elk niveau van de voorzieningenhiërarchie gezonde winkelstructuur.
De visie vormt een leidraad voor een uitwerking op gemeentelijk niveau: enerzijds in gemeentelijk detailhandelsbeleid, anderzijds in de bestemmingsplannen. Nieuwe detailhandelsinitiatieven kunnen hieraan door gemeenten getoetst worden. Er kunnen echter ook initiatieven zijn die door aard en/of omvang bovengemeentelijke effecten hebben, en daarmee de regionale detailhandelsstructuur raken. In dergelijke gevallen is een regionale afstemming gewenst. Onder bovengemeentelijke effecten wordt verstaan: winkelprojecten in de benoemde reguliere winkelcentra en perifere detailhandelslocaties met een kernverzorgingsfunctie vanaf 2.500 m2 bvo. De totale oppervlakte van de eventueel te realiseren ruimte voor detailhandel is maximaal 920 m2 bvo, daarom hoeft geen melding of toetsing van het bestuur SES West-Brabant plaats te vinden.
Een van de, voor Raamsdonksveer, belangrijkste beleidslijnen is de Ruimtelijke concentratie. Bij concentratie en clustering van winkels ontstaat een meerwaarde voor de betreffende bedrijven. Nieuwe ontwikkelingen dienen daarom zoveel mogelijk plaats te vinden binnen de door de regiogemeenten aangewezen winkelcentra en locaties van perifere detailhandel. De mogelijk voor detailhandel die het plan biedt bevindt zich aansluitend aan het bestaande winkelcentrum. Hiermee wordt een concentratie en clustering van de detailhandel bewerkstelligd.
Detailhandelsvisie West-Brabant 2014 - 2020
De centrale doelstelling van regionaal beleid luidt:
"Het bijdragen aan het tot stand brengen van een evenwichtig en duurzaam detailhandelsapparaat in West-Brabant, waarbij rekening gehouden wordt met de aanwezige marktverhoudingen en ontwikkelingen, en gestreefd wordt naar een maatschappelijk verantwoorde, samenhangende en op elk niveau van de voorzieningenhierarchie gezonde winkelstructuur."
Om deze doelstelling te halen zijn de volgende beleidsdoelen geformuleerd:
- De dynamiek in de detailhandel dient in goede banen geleid te worden. Hierbij zijn kwalitatieve overwegingen minstens zo belangrijk als kwantitatieve. Voorkomen moet worden dat de aanbieders niet meer kunnen inspelen op de veranderende vragen vanuit de markt vanwege het enkele feit dat er theoretisch geen uitbreidingsruimte voor de detailhandel te berekenen is.
- Vernieuwing en schaalvergroting moet op de juiste plek in de regionale detailhandelsstructuur plaats vinden: Streven naar complementariteit tussen winkelgebieden en daarmee het bevorderen van het onderscheidend vermogen (niet meer van hetzelfde).
- Bevorderen van ruimtelijke concentratie van detailhandelsvoorzieningen. In dit verband is er voor gekozen om vooral in te zetten op het versterken van de bestaande hoofdstructuur van reguliere en perifere winkelgebieden. Tevens zijn, voor de op de perifere locaties toegestane branches en soorten winkels, richtlijnen opgenomen, evenals voorstellen voor het omgaan met afhaalpunten.
- Daar waar sprake is van voldoende consumentendraagvlak en perspectief voor de langere termijn, inzetten op het behoud van dagelijkse voorzieningen in de kleinste kernen. De regio wil op dit punt de gemeenten ondersteunen bij het maken keuzes op dit gebied, met name door het inbrengen van kennis over detailhandelsontwikkelingen en oplossingsrichtingen. Het zijn met name de meer landelijke gemeenten waar de kleine kernenproblematiek speelt, maar ook in de grotere gemeenten kan de leefbaarheid op buurt- en wijkniveau in het geding zijn.
- De leegstandontwikkeling zo veel mogelijk in goede banen leiden. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van nieuwe leegstand door het zorgvuldig omgaan met nieuwe winkelontwikkelingen en anderzijds om het aandragen van mogelijke maatregelen ter voorkoming van negatieve effecten van structurele leegstand op de omgevingskwaliteit.
- Aandacht geven aan de mogelijkheden voor fasering en/of herstructurering bij de beoordeling van detailhandelsinitiatieven.
- Het versterken van de toeristisch-recreatieve detailhandelsstructuur, bijvoorbeeld door regionale afstemming op het punt van evenementen.
Ten aanzien van de afzonderlijke winkelgebieden in de regio specifieke beleidslijnen geformuleerd. Het centrum van Raamsdonksveer wordt door de regio aangemerkt als lokaalverzorgend regulier winkelgebied. De volgende beleidslijnen zijn van toepassing op het projectgebied.
- Het beleid richt zich op het behoud en het versterken van de hoofdstructuur van reguliere en perifere winkelgebieden. Die hoofdstructuur bestaat uit de grootste, bovenlokaalverzorgende winkelgebieden én de aangegeven lokaalverzorgende reguliere winkelgebieden.
- De ontwikkeling van de aangegeven winkelgebieden dient te passen bij de verzorgingsfunctie en de positionering in de regionale structuur.
Perspectief winkelgebieden Amerstreek
De gemeentes in de Amerstreek, waaronder gemeente Geertruidenberg, hebben samen met de provincie en de Rabobank een onderzoek uitgevoerd naar het perspectief van het merendeel van de winkelgebieden in deze regio. De doelstelling van het Perspectief winkelgebieden Amerstreek is het behoud van koopkracht binnen de Amerstreek en heb bieden van inzicht in het toekomstperspectief voor de retail in de Amerstreek.
In het rapport is per winkelgebied de positie en de perspectieven in de regio Amerstreek weergegeven.
Daarbij worden per winkelgebied aanbevelingen gegeven ten aanzien van de positionering en het actieprogramma.
Ten aanzien van het centrumgebied van Raamsdonksveer gaat het Perspectief in op de volgende aspecten.
Het centrum van Raamsdonksveer is een boodschappen-plus centrum met een bovenlokale functie. Voor niet-dagelijkse artikelen zijn consumenten zeer sterk op de gemeente Oosterhout georiënteerd en in mindere mate, maar nog steeds fors, op de gemeente Breda. Bezien vanuit de vraag, het aanbod, het concurrentieveld en de toekomstige ontwikkelingen is het perspectief van het centrum goed.
Wanneer de geplande vestiging van discountsupermarkt Lidl doorgaat, beschikt het centrum over een volwaardig en sterk dagelijks aanbod. Hiermee kan Raamsdonksveer haar positie als boodschappen-plus centrum in de toekomst zeker behouden.
De gemeente heeft een goede visie op het centrum, maar de plannen in het centrum zijn nog niet allemaal gerealiseerd. Met name de Keizersdijk behoeft op korte termijn aandacht. Op deze plek is sprake van veel leegstand. Deze panden staan bewust leeg om de toekomstige doorsteek zoals beschreven in het centrumplan mogelijk te maken. Stakeholders zullen hier snel de handen ineen moeten slaan.
Raamsdonksveer kan, zeker wanneer zij enkele verbeteringen doorvoert en de herontwikkeling op de Keizersdijk op gang komt, haar positie als hoofdwinkelgebied van de gemeente blijven behouden.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling aansluit bij de aanbeveling vanuit de regio tot een kwalitatieve versterking van het hoofdwinkelgebied van de gemeente in het algemeen en tot spoedige herontwikkeling van de Keizersdijk in het bijzonder, zodanig dat structurele leegstand wordt herontwikkeld.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Geertruidenberg 2030
In de structuurvisie wordt ingezet op de ontwikkeling van een aantrekkelijke gemeente – zowel om te wonen, als te werken en te recreëren. De opgave en kansen voor de gemeente liggen vooral in het onderhouden en versterken van bestaande kwaliteiten.
Onderhavige locatie is aangewezen als één van de ontwikkelingslocaties in het centrum van Raamsdonksveer. Het realiseren van de beoogde commerciële ruimte voor detailhandel past binnen het streven naar een aantrekkelijke woongemeente met goede voorzieningen.
Visie Detailhandel 2013-2018
Een aantrekkelijk winkelaanbod is van groot belang voor de inwoners en de ondernemers van de gemeente. Het is een wezenlijk onderdeel van de levendigheid en de leefbaarheid van onze kernen. Door trends in consumentengedrag en door ontwikkelingen in de economie staat het winkelbestand, net als elders in Nederland, ook in de gemeente Geertruidenberg onder druk.
De Visie Detailhandel Geertruidenberg is een strategisch document en een kader voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling in de detailhandel van de gemeente Geertruidenberg voor de komende 5 jaar met een beperkte doorkijk tot 2023. Met de Structuurvisie Geertruidenberg en de Visie Detailhandel wil de gemeente uitnodigen tot ontwikkeling van de detailhandel. Voor initiatiefnemers is het duidelijk welke ontwikkeling waar mogelijk is.
Ten aanzien van het centrum van Raamsdonksveer meldt de visie dat dit gebied primair een verzorgingsgebied voor de circa 21.500 inwoners van de gehele gemeente Geertruidenberg. De omvang van het winkelaanbod in het centrum is kleiner dan gemiddeld voor een centrumgebied behorende bij een verzorgingsgebied van 21.500 inwoners.
Het centrum van Raamsdonksveer is gepositioneerd als 'boodschappen-plus-gebied'. Een compact centrumgebied is van belang voor de concurrentiepostitie van Raamsdonksveer. Winkels in het concentratiegebied kunnen optimaal profiteren van elkaars aantrekkingskracht. De gemeente streeft daarom naar een verdere concentratie van de detailhandel in dit concentratiegebied (figuur 3.1). Op deze wijze wordt het centrumgebied versterkt, waarmee de functie als boodschappen-plus-gebied voor de gehele gemeente gewaarborgd blijft.
De projectlocatie is gelegen binnen het kernwinkelgebied van Raamsdonksveer. Realisatie van detailhandel past binnen het streven om het kernwinkelgebied van Raamsdonksveer te versterken door ruimte te beiden voor verdere concentratie van het winkelaanbod in het kernwinkelgebied. Ook sluit de herontwikkeling aan bij de gemeentelijke investeringen in de opwaardering van de openbare ruimte.
Welstandsnota 2012
In het bestemmingsplan Centrum Raamsdonksveer worden de functie en het gebruik van de gronden en de maatvoering van de bebouwing geregeld. Het bestemmingsplan vormt de basis voor de stedenbouwkundige opzet van het centrumgebied. De architectonische verschijning wordt gewaarborgd door middel van een welstandsnota of een beeldkwaliteitplan. De welstandsnota Geertruidenberg is vastgesteld op 28 juni 2012.
In de welstandsnota is het grondgebied van de gemeente Geertruidenberg onderverdeeld in verschillende bebouwingstypen. Het plangebied is in de welstandsnota aangeduid als ‘Historisch dorpsgebied’ (H1).
Figuur 3.1 Bebouwingstypen
Figuur 3.2 Welstandbeleid
Het centrum van Raamsdonksveer is uit cultuurhistorisch, architectonisch en stedenbouwkundig oogpunt van belang. Voor de historisch waardevolle gebieden en monumenten/ beeldbepalende panden wordt een uitgebreide welstandstoets beoogd. Voor de rest van het plangebied is een minder uitgebreide welstandstoets aan de orde.
Woonvisie 2012-2016
Op 29 maart 2012 is de Woonvisie 2012-2016 van de gemeente Geertruidenberg vastgesteld. De woonvisie geeft de visie op het wonen in de gemeente Geertruidenberg. De visie geeft aan hoe de gemeente omgaat met nieuwbouwplannen, bestaande woningen, de kwaliteit van de woon- en leefomgeving en de voorzieningen binnen de gemeente. In de woonvisie zijn concrete doelstellingen geformuleerd.
Doelstellingen voor de nieuwbouwwoningen
De gemeenteraad stelt middels een startnotitie vooraf de beleidskaders vast voor nieuwbouwplannen van 5 woningen of meer, welke niet passen binnen het bestemmingsplan. De nieuwbouwmogelijkheden uit het einddocument van de pilot 'Bouwen binnen strakke contouren' worden gefaseerd gerealiseerd.
Voor het totale meerjaren bouwprogramma wordt als basisdifferentiatie gehanteerd:
- 30% goedkoop (30% koop en 0% huur);
- 50% middelduur (20% koop en 30% huur);
- 20% duur (10% koop en 10% huur).
Als kwaliteitscriteria zijn uitgangspunt 'het realiseren van levensloopbestendige woningen', 'het ambitieniveau uit het Manifest Duurzaam Dongemond' en 'het Politiekeurmerk Veilig Wonen'. De mogelijkheid tot het realiseren van 'Brabantwoningen' wordt onderzocht en gestimuleerd.
Doelstellingen voor de bestaande woningen en wijken
Door de gemeente wordt de wijzigende behoefte naar het voorzieningenniveau in de gemeente in de gaten gehouden en hierop wordt het voorzieningenniveau en het accommodatiebeleid zo goed mogelijk afgestemd. In de prestatieafspraken tussen de gemeente en de corporaties wordt vastgelegd op welke wijze er aan de vernieuwing van de bestaande woningvoorraad wordt gewerkt, de minimaal noodzakelijke kernvoorraad huurwoningen naar prijs, kwaliteit en ligging en de mogelijkheden tot verkoop van bestaande huurwoningen.
Volkshuisvestelijk is in de woonvisie opgenomen dat extra aandacht moet zijn voor de realisatie van goedkope koopwoningen en middeldure en dure huurwoningen. Daarnaast is in de woonvisie aangegeven dat aandacht moet zijn voor bestaande woningen en wijken. Het centrumplan Raamsdonksveer wordt apart genoemd om kansen te zoeken om tot verdere uitwerking over te gaan. In de woonvisie is rekening gehouden met de realisatie van 30 appartementen in het centrum.
Gezien het bovenstaande past het open houden van de mogelijkheid tot realisatie van 3 appartementen in de gemeentelijke beleidskaders.
Masterplan Raamsdonksveer Centrum 2010
In november 2010 is het Masterplan Raamsdonksveer Centrum vastgesteld. De aanleiding voor het Masterplan is dat het centrum van Raamsdonksveer al jaren onderwerp van discussie is. Het centrum is ten dele al opgeknapt maar er is behoefte aan een integraal plan. Aanpakken van diverse aspecten is daarbij van belang, zoals: de kwaliteit van de openbare ruimte, leegstand en verwaardelozing van panden en parkeeroverlast op diverse plaatsen. Het Masterplan biedt oplossingsrichtingen en geeft richting aan nieuwe ontwikkelingen waaronder voorliggend initiatief.
In het Masterplan zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
- Het Masterplan vormt een duurzaam ruimtelijk-functioneel beeld, dat de contouren voor het centrum voor de komende 10 tot 20 jaar vastlegt.
- Het Masterplan geeft een integrale visie op het centrumgebied: er wordt niet alleen vanuit een ruimtelijk invalshoek, maar ook vanuit een sociaal-economisch perspectief naar de ontwikkeling van het centrum worden gekeken.
- Het Masterplan handelt over structuren en hoofdlijnen. De visie geeft duidelijk aan welke ontwikkelingen gewenst zijn.
- Het behoud van historische en/of kenmerkende structuren, en het behoud van markante panden en monumenten is uitgangspunt.
- Het Masterplan zal gaat enerzijds in op een significante kwaliteitsverbetering van de publieke ruimte, maar doet zeker ook uitspraken op kwaliteitsverbetering van particuliere panden.
- Het Masterplan is een interactief beleidsstuk: de visie is in nauwe samenwerking met belanghebbenden tot stand te komen: gemeenteraad, bewoners van het centrum, ondernemers, winkeliers etc.
- Het Masterplan zal gefaseerd tot uitvoering worden gebracht en zal om die reden een bepaalde flexibiliteit moeten hebben.
De voorliggende ontwikkeling vloeit voort uit het Masterplan. Omdat de exacte invulling nog niet bekend was bij het opstellen van het bestemmingsplan Centrum Raamsdonksveer is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de invulling van deze bevoegdheid.
Conclusie gemeentelijk beleid
Geconcludeerd wordt dat het wijzigingsplan past binnen het gemeentelijke beleid, zodat dit aspect de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staat.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Onderzoeksplicht Vanwege Mer-wetgeving
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De totale beoogde ontwikkeling beslaat een oppervlak van circa 920 m2 of drie appartementen. Dit blijft ruim onder de drempelwaarde van 100 hectare.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
4.2 Verkeer
Ontsluiting
De ontsluiting van het plangebied vindt plaats vanaf de Hoofdstraat. De Hoofdstraat is een (doodlopende) erftoegangsweg binnen de bebouwde kom van Raamsdonkveer met een maximumsnelheid van 30 km/h. Een deel van de Hoofdstraat is een voetgangersgebied tussen 11:00 en 7:00. Buiten deze tijden is laden en lossen mogelijk, doorgaand verkeer is echter niet mogelijk. De Hoofdstraat ontsluit dan ook alleen vanaf het Heereplein. Deze weg sluit aan op de Vrijheidsstraat en het Gangboord. Via de Vrijheidsstraat wordt de Sint Jozeflaan/Grote Kerkstraat bereikt. Het Gangboord sluit aan op de Keizersdijk, een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom van Raamsdonksveer. Ten zuiden van Raamsdonksveer ligt de Rijksweg A59 en ten oosten de Rijksweg A27.
Vanaf de Rijksweg A59 wordt de Keizersdijk bereikt via de wegen Oosterhoutseweg, Wilhelminalaan en Prins Bernhardstraat. De Prins Bernhardstraat gaat richting het noorden in de Keizersdijk. De Keizersdijk heeft een verkeersluw karakter en kent deels éénrichtingsverkeer. De hoofdroute voor autoverkeer door Raamsdonksveer loopt via de Sint Jozeflaan, Pieter Breughelstraat en Het Spant buiten het centrum om.
Voor de verkeersgeneratie van het plangebied wordt aangesloten bij de kencijfers van een binnenstad / hoofdwinkel(stads)centrum 20.000 - 30.000 inwoners (CROW-publicatie 317). De gemeente Geertruidenberg is een matig stedelijke gemeente. De hierbij behorende verkeersgeneratie bedraagt maximaal 35,2 mvt/etmaal per 100 m2 bvo. Het totale oppervlak van de ontwikkeling bedraagt 920 m2 bvo, waardoor de verkeersgeneratie neerkomt op ca. 320 mvt/etmaal. Dit verkeer verspreidt zich snel over het wegennet van Raamsdonksveer, waardoor de toenames per wegvak beperkt zijn.
Fietsverkeer maakt gebruik van dezelfde infrastructuur als het autoverkeer. Op gebiedsontsluitingswegen wordt fietsverkeer via fietsstroken afgewikkeld.
De locatie is op loopafstand van de bushalte aan de Rembrandtlaan bereikbaar met het openbaar vervoer. De bushalte ligt op een afstand van circa 400 m.
De ontsluiting van de locatie is goed te noemen.
Parkeren
De gemeente Geertruidenberg hanteert de normen 2,8 – 3,8 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo detailhandel op basis van CROW-publicatie 317. De ontwikkeling behelst 920 m2 bvo detailhandel. De bijbehorende parkeerbehoefte bedraagt 25,8 – 35,0 parkeerplaatsen. Uitgaande van een "worst case" scenario bedraagt de parkeerbehoefte 35 parkeerplaatsen. De gemeente heeft reeds rekening gehouden met de parkeervraag van diverse ontwikkelingen in het centrum. Op basis van deze berekeningen blijkt dat de parkeerdruk van onderhavige “centrumontwikkelingen” binnen het betreffende deelgebied van het centrum opgevangen kan worden. Het parkeren voor onderhavige ontwikkeling zal met name op het Heereplein plaatsvinden. Er zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig.
Wanneer in plaats van commerciële ruimten 3 appartementen gerealiseerd worden bedraagt de parkeerbehoefte minimaal 3 en maximaal 6 parkeerplaatsen. Hierbij is uitgegaan van het kencijfer voor appartementen (koop, etage, midden) van 1,0 -1,8 parkeerplaatsen per woning. De commerciële ruimten zijn dus maatgevend aangezien voor deze functie meer parkeerplaatsen benodigd zijn.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is voor alle vervoersmodaliteiten goed. Het verkeer kan op de omliggende wegen worden afgewikkeld. Binnen het centrumgebied kan de parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkeling worden opgevangen. De gemeente heeft hier reeds rekening mee gehouden in de parkeercapaciteit van het centrumgebied.
Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.3 Wegverkeerslawaai
Onderhavig plan maakt primair de ontwikkeling van 920 m² detailhandel mogelijk. Echter, ook de mogelijkheid voor het realiseren van 3 woningen op de verdieping wordt open gehouden. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh), indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen en rond het plangebied zijn 30 km/h-wegen aanwezig. De wegen zijn met name voetgangersgebieden. De wegen zijn op basis van de lage verkeersintensiteit akoestisch niet relevant en worden daarom buiten beschouwing gelaten. De locatie ligt formeel binnen de wettelijke geluidszone van de Grote Kerkstraat/Sint Jozeflaan.
Toetsingskader nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde. Voor nieuwe situaties (nieuwe wegen of nieuwe woningen) bedraagt deze 48 dB.
De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk, gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Zijn deze maatregelen onvoldoende doeltreffend of ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg een hogere waarde vaststellen. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (maximale ontheffingswaarde). De maximale ontheffingswaarde voor een nieuwe woning in binnenstedelijk gebied langs een bestaande weg bedraagt 63 dB.
Dosismaat
De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Aftrek artikel 110g Wgh
Op basis van artikel 110g Wgh mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Op alle in deze paragraaf genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 (RMG 2012) toegepast, tenzij anders vermeld.
Uitgangspunten
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. Voor de verkeersintensiteiten is aangesloten bij het 'Akoestisch onderzoek wegverkeer, Keizersdijk 14-24, Raamsdonksveer', Croonen, 15 mei 2014. Hierbij is uitgegaan van het verkeersmodel voor het toekomstjaar 2020. Om de verkeersgegevens door te rekenen naar het prognosejaar 2025 is uitgegaan van een jaarlijkse autonome groei van 1%. De verkeersgegevens en de uitvoer van de geluidsberekeningen zijn opgenomen in bijlage 5.
Resultaten
De afstand van de gevel tot de wegas van Grote Kerkstraat/Sint Jozeflaan bedraagt circa 126 m. Ten gevolge van het verkeer op de Grote Kerkstraat/Sint Jozeflaan bedraagt de maximale geluidsbelasting op een hoogte van 4,5 meter 48 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Vanwege de afschermende werking van omliggende gebouwen ligt de feitelijke geluidbelasting lager dan 48 dB. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Conclusie
Ter plaatse van de ontwikkeling is geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde als gevolg van de gezoneerde weg. Verdere procedures zijn ingevolge de Wgh niet noodzakelijk.
4.4 Ecologie
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit verharding, bebouwing en wat beplanting.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in realisatie van detailhandel en houdt de mogelijkheid voor de realisatie van 3 appartementen open. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- sloopwerkzaamheden;
- bouwrijp maken;
- bouwwerkzaamheden.
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte.
Het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen ecologische hoofdstructuur) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, legt de provincie nieuwe natuur aan.
Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor planten en dieren zijn nodig om soorten van uitsterven te behoeden. Maar het netwerk is er ook voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur, om te recreëren en tot rust komen.
De provincie wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur. De concrete ambities staan in het natuurbeheerplan. Hierin staan twee kaarten: de beheertypekaart en de ambitiekaart. De beheertypekaart laat zien hoe natuur en landschap in Brabant er nu voor staan. De ambitiekaart geeft aan hoe zij er uit moeten gaan zien.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- d. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- e. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- f. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied in de kern van Raamsdonksveer vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natura 2000-gebied Biesbosch ligt circa 2 km ten noordwesten van het plangebied.
De ontwikkeling voorziet in realisatie van detailhandel en de mogelijkheid voor de realisatie van 3 appartementen. Gezien de afstand en de kleinschalige aard van de ontwikkeling worden vermesting/verzuring, verstoring, versnippering, areaalverlies en verandering van de waterhuishouding uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Op basis van een quick scan (bijlage 1) is bepaald dat in het plangebied mogelijk licht beschermde grondgebonden zoogdieren, algemene broedvogels en vaste verblijfplaatsen vleermuizen voorkomen. In 2013/2014 is daarom nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd (zie bijlage 2). Uit dit onderzoek is gebleken dat in het plangebied geen vaste verblijfplaatsen aanwezig zijn.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met:
- de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt, met in achtneming van de voorgestelde maatregelen, niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.5 Bodemkwaliteit
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Voor de locatie aan de Hoofdstaat 8-10 te Raamsdonksveer is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Rasenberg Milieutechniek B.V., VB/82619-6, d.d. 11 maart 2009, bijlage 3). Hieruit is gebleken dat op de locatie sprake is van sterke grond- en grondwaterverontreiniging. Naar aanleiding hiervan is een nader bodemonderzoek uitgevoerd (Rasenberg Milieutechniek B.V., NB/821121, d.d. 7 januari 2013, bijlage 4). Het doel van het nader bodemonderzoek is het bepalen van de omvang en mate van de tijdens het verkennende bodemonderzoek aangetoonde verontreiniging.
Uit de resultaten van het veld- en laboratoriumonderzoek blijkt het volgende:
Grond:
- De bodem op de gehele onderzoekslocatie bestaat tot ca. 3,3 m-mv (maximale boordiepte) uit afwisselend zwak siltig matig fijn zand. Vanaf ca. 3,3 m-mv bestaat de bodem uit zwak siltig matig fijn zand;
- Tijdens de uitvoering van het veldonderzoek zijn plaatselijk bijmenging met puin en baksteen aangetroffen;
- Analytisch is in de grond (ca. 1,5 – 2,0 m-mv) geen verontreiniging aangetoond.
Grondwater:
- Tijdens de bemonstering van het grondwater zijn geen bijzonderheden waargenomen die kunnen duiden op een eventuele aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Het grondwater is tijdens de bemonstering aangetroffen op ca. 3,2 m-mv;
- Analytisch zijn in het grondwater lichte verontreinigingen met PAK en minerale olie aangetroffen/
- Tijdens de grondwaterbemonstering is in het grondwater een hoog gehalte aan troebelheid gemeten (> 10 NTU). Het lichte gehalte aan PAK (organische vervulling) wat hier in het grondwater is aangetroffen kan hieraan te relateren zijn en is derhalve mogelijk een overschatting.
Conclusie
Op basis van de resultaten van onderhavig nader bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de mate en omvang van de verontreiniging in de grond en het grondwater voldoende zijn bepaald.
De sterke verontreiniging in de grond is zeer beperkt van omvang en heeft een totale omvang van circa 15 m3. Het grondwater is waarschijnlijk niet of slechts zeer beperkt verontreinigd. In geen geval wordt het gevalscriterium van 100 m3 sterk verontreinigd grondwater overschreden.
Op basis van de omvang en concentraties van de grond- en grondwaterverontreiniging (meer dan 25 m3 sterk verontreinigde grond en meer dan 100 m3 sterk verontreinigd grondwater) wordt gesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging.
Op basis van de resultaten van het nader bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van de hygiënische bodemkwaliteit er geen belemmeringen aanwezig zijn voor de beoogde ontwikkeling van de locatie.
4.6 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen en dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.7 Kabels En Leidingen
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
Onderzoek en conclusie
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
4.8 Luchtkwaliteit
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
Het plan voorziet in de ontwikkeling van 920m² detailhandel en de mogelijkheid van 3 appartementen. De realisatie van detailhandel betreft de 'worst case' scenario. Door de ontwikkeling is er een toename van verkeer van ca. 320 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 5%. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,51 µg/m³ en van fijn stof van 0,07 µg/m³. Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Gezien het feit dat het besluit nibm bij de worst case ontwikkeling van toepassing is, zal dit bij de realisatie van 3 appartementen ook het geval zijn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Keizersdijk/Prins Bernhardstraat (maatgevende doorgaande weg nabij het plangebied) onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 32,2 µg/m³ voor NO2, 25,7 µg/m³ voor PM10 en 15,9 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 17,3 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
4.9 Bedrijven En Milieuhinder
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Onderzoek en conclusies
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig, namelijk woningen, kleinschalige horeca en detailhandel. Dit is kenmerkend voor een centrumgebied waar ter plaatse sprake van is. Het plangebied is hierdoor te categoriseren als gemengd gebied.
Voor detailhandel geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 10 m tot een rustige woonwijk en 0 m in een gemengd gebied. De dichtstbijzijnde woningen zijn gelegen op circa 3 m afstand. Van detailhandel gaat dusdanig weinig belasting uit dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend. Daarnaast had het perceel een ambachtelijke bedrijfsbestemming. De belasting naar de omgeving zal door de functiewijziging hierdoor niet toenemen. Ter plaatse van de omliggende woningen en de mogelijke realisatie van 3 appartementen ter plaatse zal ook na de ontwikkeling sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
4.10 Water
Waterbeheer en watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan 2010-2015
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.
De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hebben hun keuren en waterschapsbeleid geharmoniseerd. Als onderdeel van dit harmonisatietraject hanteren de waterschappen sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Hiermee geven de waterschappen ook invulling aan de wens van met name de zogenaamde grensgemeentes die in het verleden te maken hadden met verschillend beleid van de waterschappen.
Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Voor lozingen op een oppervlaktewater eist het Waterschap daarom een vervangende berging, die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert. Gemeenten stellen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid voorwaarden aan de afvoer via een rioleringsstelsel. Bij het invullen van de compensatieopgave wordt tevens gekeken naar de mogelijke realisering van andere waterdoelen. Het gaat hierbij dus om een optimale inpassing van een plan in zijn omgeving, waarbij ook gekeken moet worden naar het huidig en toekomstig functioneren van het totale (deel)stroomgebied waar de ontwikkeling onderdeel van uitmaakt. Naast het behoud van voldoende systeemrobuustheid, kan hiermee beter invulling worden gegeven aan de gewenste doelmatigheid. Bovendien biedt dit mogelijkheden voor waterschappen en gemeenten om ook andere dan hydrologische aspecten mee te nemen in de afweging. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het oplossen van waterkwaliteitsknelpunten of het tegengaan van verdroging.
De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Dit heeft er toe geleid dat voor kleine plannen kan worden volstaan met het toepassen van een eenvoudige rekenregel voor het bepalen van de compensatie-opgave. Deze rekenregel is onderdeel van de algemene regel en wordt in onderliggend document toegelicht. Voor grotere plannen volstaat de rekenregel niet voor het bepalen van de compensatie-opgave, omdat de impact van dergelijke plannen op het watersysteem (veel) groter is. Voor grote plannen is daarom altijd een waterhuishoudkundig onderzoek door de initiatiefnemer noodzakelijk en dient het waterschap vroegtijdig te worden betrokken.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Hoofdstraat 8 in Raamsdonksveer en is in de huidige situatie volledig bebouwd en verhard. Het perceel ligt in het hoge gebied om de voormalige haven van het centrum van Raamsdonksveer, de Hoofdstraat ligt op NAP +3,00 m. In dit hoge gebied zijn geen grondwaterpeilbuizen aanwezig.
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand van nature varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van winkelruimte, bestaande uit twee lagen. Ook houdt het plan de mogelijkheid voor de bouw van drie woningen open. Gezien het feit dat het plangebied reeds volledig is verhard, zijn watercompenserende maatregelen niet aan de orde.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.11 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11.1 Archeologie
Op grond van de Monumentenwet dient de gemeente bij bestemmingsplannen rekening te houden met archeologische (verwachtings)waarden. De wet schrijft niet voor in welke mate met archeologie rekening dient te worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente. De provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart, die overigens grofmazig is en niet volledig, geeft voor het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde aan. De gemeente Geertruidenberg heeft besloten, mede gezien de nieuwe regelgeving, een eigen archeologiebeleid te formuleren. Dit gemeentelijke archeologiebeleid is nog in ontwikkeling, maar er zijn al wel relevante beleidsuitgangspunten voor voorliggend wijzigingsplan. Deze beleidsuitgangspunten zijn mede tot stand gekomen na advies van het archeologisch bureau dat belangrijke bouwstenen heeft aangedragen voor het beleid, intern en extern overleg en overleg met de provincie. In onderstaande afbeelding is het
beleid in beeld gebracht.
Figuur 4.1 Uitsnede (concept) archeologische verwachtingskaart
Volgens deze beleidsuitgangspunten worden enkele zones onderscheiden binnen het gemeentelijke grondgebied. Aan elke zone is een beleidsadvies te koppelen bij welke mate van bodemverstoring vooraf een archeologisch onderzoek te adviseren is. De gemeente kiest er vooralsnog voor om alleen archeologiebeschermende bestemmingsplannen op te nemen voor gebieden met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor andere gebieden met een lagere archeologische verwachtingswaarde dan zeer hoog worden vooralsnog geen archeologiebeschermende bestemmingsplanregels opgenomen, dit vanwege planschaderisico’s van dergelijke regels onder de huidige wetgeving en mede in relatie hiermee vanwege de belangen van de gemeente en van de burger om gevrijwaard te zijn van een onevenredig hoge financiële belasting als uitvloeisel van een bestemmingsplanmatige bescherming van archeologie.
Onderzoek en conclusie
Het gehele plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Op basis van deze hoge verwachtingswaarde is het niet noodzakelijk om archeologisch onderzoek uit te voeren omdat de ontwikkeling niet gepaard gaat met een extra bodemverstoring van meer dan 100 m² (rekening houdende met de bestaande bodemverstoring). Eventuele vondsten tijdens de bouw dienen te worden gemeld bij het bevoegd gezag.
4.11.2 Cultuurhistorie
Aan de noordzijde van het plangebied is de oude dijk van de Halve Zolenlijn aangemerkt als een lijn met een zeer hoge historische waarde. Andere lijnen met een redelijk hoge historische waarde zijn de historische structuurdragers. Het betreft de Keizersdijk, Prins Hendrikstraat/Hoofdstraat, de Wilhelminalaan en de Grote Kerkstraat-Sandoel. Aan deze bebouwingslinten zijn veel monumenten gelegen. Binnen het plangebied zijn geen monumenten aanwezig.
Het bestemmingsplan betreft wel een ontwikkeling, maar op de plek van reeds gesloopte, niet cultuurhistorisch waardevolle, bebouwing, De aanpassing van het gebied leidt niet tot aantasting van cultuurhistorische waarden. Daarnaast is er in dit plangebied geen sprake van een provinciaal cultuurhistorisch belang.
Binnen het plangebied zijn geen monumenten en bouwwerken aanwezig die als beeldbepalend zijn aangemerkt.
Figuur 4.2 Uitsnede provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart - Cultuurhistorische verwachting
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In het vigerende bestemmingsplan 'Centrum Raamsdonksveer' is een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op basis van deze bevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders het plan binnen de wijzigingsregels wijzigen door middel van een wijzigingsbesluit. In de volgende paragrafen wordt uiteengezet welke regels op het plangebied van het wijzigingsbesluit van toepassing zijn.
5.2 Onderdeel Van Vigerend Bestemmingsplan
Dit wijzigingsplan maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Centrum Raamsdonksveer'. Als gevolg van het wijzigingsbesluit zijn de volgende artikelen uit het bestemmingsplan 'Centrum Raamsdonskveer' op het plangebied van toepassing:
- artikel 4 Centrum;
- Inleidende regels (hoofdstuk 1);
- algemene regels (hoofdstuk 3);
- overgangs- en slotbepalingen (hoofdstuk 4).
Verbeelding
Dit wijzigingsplan wijzigt het vigerende bestemmingsplan voor wat betreft het bouwvlak en de maximale goot- en bouwhoogte.
5.3 Regels
Ten aanzien van het wijzigingsplan is een aantal regels opgenomen:
Artikel 1: Begripsbepalingen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen.
Artikel 2: Regels
Uit dit artikel blijkt expliciet dat de regels van het bestemmingsplan 'Centrum Raamsdonksveer' van toepassing zijn op het wijzigingsplan.
Artikel 3: Titel
Dit artikel bevat de slotbepaling.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Voor gebieden waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, moet ingevolge artikel 6.12 van de Wro tegelijk met het nieuwe bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of het sluiten van een overeenkomst met de eigenaar.
Aangezien in voorliggend geval het kostenverhaal is vastgelegd door middel van een project- en realisatieovereenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer, kan de vaststelling van een exploitatieplan achterwege blijven.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerp wijzigingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Belanghebbenden konden in die periode een zienswijze op het plan indienen. Conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het wijzigingsplan tegelijkertijd toegezonden aan overlegpartners.
Op het plan is één overlegreacties (Waterschap Brabantse Delta) ingediend. Het waterschap geeft in haar overlegreactie aan akkoord te zijn met de planvorming en hoe een en ander is verwerkt in de toelichting. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Quick-scan Ecologie
Bijlage 2 Vleermuisonderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Nader Bodemonderzoek
Bijlage 4 nader bodemonderzoek