Buitengebied 1e herziening
Bestemmingsplan - Gemeente Gilze en Rijen
Vastgesteld op 22-04-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
De herziening van het bestemmingsplan Buitengebied (NL.IMRO.0784.BPbuitengebied-VG01) wordt als volgt aangemerkt:
1.1 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0784.BPBuisleiding40Bar-VG01 met de bijbehorende regels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Op de gronden vervat in de herziening is de bestemming Leiding - Gas -3 van toepassing waarvoor het volgende artikel geldt:
Artikel 28 A Leiding - Gas - 3
28 a.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas - 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk hoofdaardgastransportleiding met een diameter van maximaal 6 inch en een druk van maximaal 40 bar met een belemmerde strook ter breedte van 4 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding.
28 a.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 28A.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 4 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
28 a.3 Afwijking van de bouwregels
28 a.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
28 a.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Leiding - Gas - 3 en/ of de hartlijn wijzigen en/of gedeeltelijk verwijderen voor zover van belang voor een betere realisering van de bestemming dan wel voor zover wijziging noodzakelijk is in verband met de werkelijke mogelijkheden voor aanleg van de leiding. Uitsluitend de gronden tot een afstand van ten hoogste 6 m aan weerszijden van de bestemming Leiding - Gas - 3, zoals deze geldt op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, komen voor wijziging in aanmerking. Voorwaarde voor toepassing van de wijziging is dat de veiligheid van de leiding en de nabijgelegen gronden en bouwwerken is gewaarborgd.
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Gelet op de bepalingen in artikel 3.2.1 Bro wordt aan de herziening een bepaling omtrent het overgangsrecht toegevoegd. Deze bepaling is uitsluitend van toepassing op de gronden binnen de herziening.
Artikel 3 Overgangsrecht
3.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
3.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 4 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Herziening Bestemmingsplan Buitengebied
De Nederlandse Gasunie stelt hoge eisen aan de kwaliteit van haar gastransportleidingen en streeft naar een zo hoog mogelijk veiligheidsniveau. Daarom beheert de Nederlandse Gasunie haar gastransportleidingen in een strak 'Beheer en Onderhoudsprogramma'. Onderdeel van dit programma is het aanpassen van het leidingsysteem aan de zich wijzigende omstandigheden.
In haar regionale transportnet heeft de Nederlandse Gasunie een aantal gastransportleidingen in gebruik die kort na de Tweede Wereldoorlog door het toenmalige Gasdistributiebedrijf (GDB) van de Staatsmijnen zijn aangelegd (periode 1948 – 1950). De pijpen zijn geproduceerd in de periode van circa 1930 tot 1945 door de firma Stewarts en Lloyds (S&L). Onderzoek door de Nederlandse Gasunie heeft uitgewezen dat de S&L gastransportleidingen aan het eind van hun technische levensduur zijn en vervangen moeten worden.
Voor de vervanging van de S&L gastransportleidingen is een plan uitgewerkt dat voorziet in een pakket aan maatregelen dat in de periode 2011 t/m 2015 wordt uitgevoerd. Het plan omvat de vervanging of aanpassing van gastransportleidingen, gasontvangstations en meet- en regelstations. Het nieuwe systeem is zodanig ontworpen dat in de eindsituatie kan worden volstaan met per saldo minder kilometers gastransportleidingen en minder stations.
De aanleg van een nieuwe gastransportleiding in de omgeving van Rijen maakt onderdeel uit van dit pakket van maatregelen. De nieuwe gasleiding (Z-528-07) wordt gekoppeld aan een bestaande gasleiding (Z-528-01) ter hoogte van de Raakeindse Kerkweg te Gilze en Rijen en eindigt bij het nieuw te realiseren gasontvangststation (GOS) aan de Sportparkweg / Kleine Vospad te Rijen. Het eerst gedeelte van de nieuwe leiding gaat door agrarisch gebied. Er zijn kruisingen met slootjes en kleine weggetjes. Het tracé gaat na de kruising met de Broekstraat richting het terrein van defensie (luchtmachtbasis Gilze Rijen). Aan de binnenkant van het hek van de luchtmachtbasis ligt het tracé onder het surveillance pad tot aan de ingang van de luchtmachtbasis, nabij de N282. Van hier is een gestuurde boring (HDD) van circa 850 meter voorzien, onder het sportpark Vijf Eiken door, tot het eindpunt bij het gasontvangststation. De aanleg van de leiding is voorzien vanaf maart 2013.
De nieuwe gastransportleiding vervangt de huidige gastransportleiding die evenwijdig aan de spoorbaan is gelegen. Deze bestaande leiding wordt alleen nog gebruikt voor de kern Rijen en zal op den duur verdwijnen.
De totale lengte van de nieuwe leiding is circa 3,8 km. Deze herziening van het bestemmingsplan Buitengebied heeft betrekking op het leidinggedeelte van circa 3,6 km. Het nieuwe leidinggedeelte dat ter hoogte van sportpark Vijf Eiken wordt aangelegd en het gasontvangststation aan de Sportparkweg / Kleine Vospad worden niet in de herziening meegenomen; hiervoor wordt een andere planologische procedure gevolgd.
1.2 Beschrijving Huidig Juridisch-planologisch Regime
Het tracé van de nieuw aan te leggen gasleiding is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld 27 september 2010). Ter plaatse zijn de gronden bestemd tot de volgende enkelbestemmingen:
- Agrarisch.
- Maatschappelijk – Defensieterrein -1: op deze gronden is voor het verlagen of ophogen van de bodem, het aanbrengen van meer dan 200 m2 verharding en het aanleggen van leidingen een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden noodzakelijk.
- Maatschappelijk – Militaire vliegbasis -1: op deze gronden is voor het verlagen of ophogen van de bodem, het aanbrengen van meer dan 200 m2 verharding, het aanleggen van leidingen en het verwijderen van houtgewas een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden noodzakelijk.
- Natuur: op deze gronden is voor grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm, het aanbrengen van verhardingen, het aanleggen van leidingen en het verwijderen van houtopstanden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden noodzakelijk.
- Recreatie – Verblijfsrecreatie.
- Wonen.
- Verkeer, Water en Groen.
Daarnaast zijn de gronden voorzien van:
- de dubbelbestemming Waarde – Archeologie: op deze gronden is voor grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm , het aanbrengen van meer dan 100 m2 verharding en het aanleggen van leidingen een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden noodzakelijk;
- diverse gebiedsaanduidingen: deze gebiedsaanduidingen houden verband met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven of de aanwezigheid van de militaire vliegbasis Gilze Rijen (noodzaak van obstakelvrije start- en landingsbanen) en zijn in dit verband niet van belang.
De aanleg van de nieuwe gasleiding is in strijd met deze enkelbestemmingen. Voor het tracé en de belemmerde strook van 4 meter aan weerszijden van de leiding wordt een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Buitengebied opgesteld. Met de gedeeltelijke herziening wordt een dubbelbestemming Leiding – Gas – 3 toegevoegd. De onderliggende enkelbestemmingen en samenvallende dubbelbestemmingen en aanduidingen blijven van kracht. Voor de daadwerkelijke aanleg van de leiding zijn op basis van enkele onderliggende enkelbestemmingen en samenvallende dubbelbestemmingen tevens omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden (aanlegvergunningen) nodig.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
In de Nederlandse bodem ligt ongeveer 300.000 kilometer aan ondergrondse leidingen. Hiervan wordt circa 18.000 kilometer buisleidingen gebruikt om gevaarlijke stoffen te transporteren, vooral aardgas en brandbare vloeistoffen.
De rijksoverheid staat positief tegenover het transport door buisleidingen gelet op de voordelen:
- het is een relatief veilige en betrouwbare manier van transport;
- het is een mogelijkheid om snel grote hoeveelheden gassen of vloeistoffen te vervoeren;
- het neemt weinig ruimte in beslag;
- het versterkt de economische positie van haven- en industriegebieden en ontlast het weg- en spoorvervoer.
Nieuwe regels voor veiligheid buisleidingen
Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu.
In het op 1 januari 2011 in werking getreden 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben bijvoorbeeld een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.
2.2 Provinciaal Beleid
Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant (2011)
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden (vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010). De provincie wil minder vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor, en geeft de voorkeur aan vervoer per buis of over het water. Vanuit het oogpunt van veiligheid draagt dit bij aan een beperking van het vervoer van gevaarlijke stoffen door bestaand stedelijk gebied. Het buisleidingennetwerk dient te voldoen aan de eisen van veiligheid. Een veilig buisleidingennetwerk is van belang voor de economische ontwikkeling van de provincie.
Verordening Ruimte (2011)
In de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SRO) wordt het provinciale beleid van de provincie Noord-Brabant beschreven. De onderdelen van het beleid waaraan de provincie groot belang hecht zijn vastgelegd in de Verordening Ruimte (VR). Deze verordening is op 1 maart 2011 in werking getreden.
In zijn algemeenheid kunnen de volgende onderdelen uit de VR relevant zijn voor de aanleg van gasleidingen:
- de ecologische hoofdstructuur (EHS): doel is het behoud herstel en de duurzame ontwikkeling van de ecologisch waarden van de aangewezen gebieden;
- de groenblauwe mantel: de groenblauwe mantel vormt een buffer ten opzichte van de EHS en is opgebouwd uit de volgende deelgebieden:
- 1. gebieden die vanuit het bodem- of watersysteem essentieel zijn voor het behoud van de ontwikkeling van natuurwaarden van Noord-Brabant en/of;
- 2. van belang zijn voor het opvangen van omgevings- en klimaatinvloeden op de EHS en/of;
- 3. zelf hoge actuele of potentiële natuurwaarden hebben en/of;
- 4. van belang zijn voor de geleding tussen steden, de groenblauwe verbinding en dooradering van het stedelijk netwerk en het agrarische cultuurlandschap;
- het agrarisch gebied: het gebied waar een gemengde plattelandseconomie wordt nagestreefd;
- ecologische verbindingszones: doel is de verwezenlijking, het behoud en beheer van de ecologische verbindingszones;
- zoekgebieden voor behoud en herstel watersystemen: waterlopen die in aanmerking komen voor herstel van het oorspronkelijke watersysteem;
- de attentiegebieden EHS: doel is het voorkomen van ingrepen die een negatieve invloed hebben op de natte natuurgebieden;
- regionale waterberging: doel is het voorkomen van ingrepen die een negatieve invloed hebben op het waterbergend vermogen;
- reserveringsgebied voor waterberging: gebied dat mogelijk in de toekomst noodzakelijk is om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan;
- waterwingebied, 25-jaarszone kwetsbaar en boringvrije zone: doel is de instandhouding van de openbare drinkwatervoorziening; voor ontwikkelingen binnen de 25 jaarszone kwetsbaar moet uit een verantwoording blijken dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater geheel of nagenoeg geheel gelijk blijven; ontwikkelingen in de boringvrije zone mogen de beschermende kleilaag in de bodem niet aantasten.
Voor de aanleg van de gasleiding zijn de volgende elementen uit de VR van toepassing:
- de ecologische hoofdstructuur (EHS): het bosgebieden en militaire terreinen;
Figuur 2.1. EHS (groen) zoals opgenomen in de VR (fragment ruimtelijkeplannen.nl)
- waterwingebied, 25-jaarszone kwetsbaar en boringvrije zone van waterwingebied Dorst.
Figuur 2.2. Waterwinning (oranje), 25-jaarszone kwetsbaar (roze) en boringvrije zone (lila) zoals opgenomen in de VR (fragment ruimtelijkeplannen.nl)
2.3 Gemeentelijk Beleid
Het college van burgemeester en wethouders is op 8 december 2011 in principe akkoord gegaan met de aanleg van circa 4 kilometer gasleiding en een gasontvangststation tussen het Kleine Vospad en de Sportparkweg in Rijen. Reden om in principe akkoord te gaan is dat uit oogpunt van veiligheid de risico's van het nieuwe tracé kleiner dan die van het huidige tracé, omdat deze langs het spoor het woongebied van Rijen doorkruist.
Hoofdstuk 3 Toetsing
3.1 Algemene Beschrijving
De nieuwe gasleiding heeft een diameter van 150 DN (168 mm) en een ontwerpdruk van 40 bar. De nieuwe leiding wordt gedeeltelijk aangelegd met open ontgravingen en gedeeltelijk met een gestuurde boring.
Figuur 3.1. Tracé aardgasleiding
Op figuur 3.1 zijn de open ontgravingen in rood weergegeven, de gestuurde boring is in geel gemarkeerd.
De totale lengte van de open ontgraving bedraagt circa 3 km, de te graven sleuf is circa 1,4 meter diep zoals op onderstaande tekening aangegeven.
Figuur 3.2. Open ontgraving
De lengte van de gestuurde boring bedraagt binnen het plangebied circa 650 meter; de diepte van de boring wordt nader bepaald aan de hand van geotechnisch onderzoek, maar zal ongeveer liggen tussen de 10 tot 20 meter onder maaiveld.
Voor de aanleg van de leiding in een open ontgraving is een zogenaamde werkstrook van 20 meter noodzakelijk (10 meter aan weerszijden van de aan te leggen leiding). Waar nodig wordt in de werkstrook de aarde (inclusief de zode) afgegraven en apart gezet. Binnen de werkstrook wordt een tijdelijke rijbaan aangelegd met zand, en indien nodig, met rijplaten. Zodra de rijbaan klaar is worden de leidingdelen neergelegd en aan elkaar gelast. Naast de leidingdelen wordt de sleuf gegraven waar de leidingdelen in komen te liggen. Op de sleuf wordt een bronbemaling geplaatst. Na uitvoering van de werkzaamheden wordt de werkstrook zoveel als mogelijk in de oorspronkelijke staat terug gebracht. Ongeveer vanaf de Broekstraat tot het beginpunt van de gestuurde boring wordt gewerkt met een versmalde werkstrook van in totaal 10 meter waarbij maatregelen worden genomen om bomen te beschermen en terug te snoeien.
Bij een gestuurde boring wordt de leiding uitgelegd in het verlengde van het boortracé. Vanaf het eindpunt wordt geboord naar het beginpunt van waaruit de leiding in het geboorde tracé wordt getrokken. Ter plaatse van de gestuurde boring wordt geen werkstrook aangelegd.
De gestuurde boring (HDD) is hier de oplossing die het minste schade geeft aan de omgeving en het milieu. Een tracé langs de sportvelden of over de sportvelden in open ontgraving zou veel schade geven in verband met de vele grote bomen die gekapt zouden moeten worden en beschadiging van de nieuwe sportvelden. Met een gestuurde boring kan de verbindingsweg N282 eenvoudig worden gekruist en wordt schade voorkomen aan het natuurgebied gelegen tussen de sportvelden en de N282 (schade die ontstaat door de het inrichten van een werkstrook en het graven van de sleuf).
De lange streng die voor de gestuurde boring gemaakt moet worden kan in zijn geheel uitgelegd worden over het schouwpad van de luchtmachtbasis van Gilze Rijen. Hierover is overeenstemming met het ministerie van Defensie.
3.2 Ruimtelijke Aspecten
Tijdens de aanleg van de leiding is er tijdelijk sprake van meer activiteit en (werk)verkeer. Wanneer de gastransportleiding eenmaal ondergronds is aangelegd zijn er geen directe ruimtelijke of stedenbouwkundige effecten van de leiding op de omgeving. Deze herziening voorziet in een zone van 4 meter uit het hart van de leiding waarin bouwbeperkingen gaan gelden. Dit is het belangrijkste ruimtelijke gevolg van de aanleg van de leiding.
3.3 Vormvrije Mer-beoordeling
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusies
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
3.4 Water
Toetsingskader
Normstelling
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen moet een watertoets plaatsvinden; een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Brabantse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits - en waterkwaliteitsbeheer. Het waterschap zal een wateradvies afgeven in het kader van het artikel 3.1.1. Bro-overleg.
Beleid
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW).
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21).
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan 2010-2015.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) staan de doelen en de noodzakelijke ingrepen in het watersysteem van waterschap Brabantse Delta. Knelpunten in het watersysteem zullen samen met gemeenten aangepakt worden en er zullen afspraken gemaakt worden om water te bergen en overstromingen te voorkomen. Het nieuwe waterbeheerplan bevat minder details en biedt daardoor meer ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.
In de Beleidsregel Hydraulische Randvoorwaarden geeft het waterschap aan hoe het dagelijks bestuur omgaat met zijn bevoegdheid om als waterbeheerder hydraulische normen te stellen aan ingrepen die effecten hebben op het watersysteem. In de beleidsregel zijn de technische voorwaarden vastgelegd die gehanteerd worden bij de beoordeling van ingrepen in het watersysteem. Randvoorwaarden zijn bijvoorbeeld: voldoende hoeveelheid berging om het water niet versneld af te voeren, voldoende afmetingen van sloten om wateroverlast te voorkomen, nadere definiëring van het begrip 'water neutraal bouwen' en dergelijke. Hierbij is eveneens aansluiting gezocht bij de beginselen uit het NBW.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Gilze en Rijen heeft geen beleid geformuleerd dat specifiek is gericht op water in het landelijk gebied.
Onderzoek
Huidige situatie
Het plangebied maakt onderdeel uit van het landelijk gebied ten zuiden van Rijen en is voornamelijk in agrarisch gebruik. De bodem in het plangebied bestaat voornamelijk uit zand. Volgens de bodemkaart van Nederland is voornamelijk sprake van grondwatertrap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier van nature tussen 0,8 en 1,4 m onder het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m onder het maaiveld ligt.
In het plangebied is een stelsel van kleine watergangen en (drainage)sloten aanwezig.
Toekomstige situatie
Met de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied wordt de aanleg van een nieuwe aardgastransportleiding mogelijk gemaakt.
In het algemeen is het uiteraard van belang om de uitgangspunten van duurzaam waterbeheer, zoals geformuleerd door het waterschap Brabantse Delta, daar waar mogelijk toe te passen.
De nieuwe leiding wordt gedeeltelijk aangelegd met open ontgravingen en gedeeltelijk met een gestuurde boring, tot het eindpunt bij het gasontvangststation.
De transportleiding zal bestaan uit duurzame, niet-uitloogbare materialen (dus geen zink, lood, koper, en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.
Aanleg in sleuf
De transportleiding wordt voor een deel aangelegd 'in den droge', ten behoeve van de leiding wordt een sleuf gegraven die droog gehouden wordt door middel van bemaling. Het aanlegniveau van de sleuf bedraagt circa 1,4 m onder het maaiveld. De breedte van de sleuf op maaiveldniveau bedraagt circa 2,5 m. Waar mogelijk zal door middel van horizontale bemaling (sleufdrainage) de wateronttrekking worden geminimaliseerd. Na aanleg van de transportleiding wordt de sleuf weer gevuld, waarbij de oorspronkelijke bodemlagen worden hersteld.
Door de bemaling daalt in een strook langs de leidingsleuf tijdelijk de grondwaterstand. Door het graven van de sleuf, wordt de afsluitende deklaag tijdelijk doorsneden. Bij het dichten van de sleuf zal de oorspronkelijke bodemopbouw en daarmee de afsluitende deklaag worden hersteld. Eventuele effecten op grondwaterstanden en –stroming in het watervoerende pakket zijn hierdoor slechts van tijdelijke aard.
Aanleg met gestuurde boring
De diepte van de gestuurde boring wordt nog nader bepaald aan de hand van geotechnisch onderzoek, maar zal ongeveer liggen tussen de 10 tot 20 meter onder maaiveld. De boring heeft geen invloed op de waterhuishouding.
Beheer en onderhoud
Op basis van de Keur van Waterschap Brabantse Delta en de Waterwet is het verboden om zonder vergunning van het waterschap op of onder een oppervlaktewaterlichaam en/of de onderhoudsstrook een leiding aan te leggen. Ook grondwateronttrekkingen in beschermd gebied is altijd vergunningplichtig.
De benodigde vergunningen en ontheffing op basis van de Keur zijn voor een deel al aangevraagd bij waterschap Brabantse Delta. Overige aanvragen met betrekking tot het onttrekken en lozen van grondwater worden spoedig gedaan.
Specifiek onderzoek
Door MWH is in opdracht van de Gasunie specifiek hydrologisch onderzoek gedaan naar de gevolgen van de aanleg van de gasleiding en de effecten van de geplande bemaling. Hiervoor is een quickscan van de ondergrond gemaakt. Op basis van de hieruit voortvloeiende indicatieve geologische en geohydrologische parameters is een inschatting gemaakt van het te verwachten debiet, als ook van het te verwachten invloedsgebied en effecten van de geplande bemaling. (MWH, Hydrologische effecten S&L leiding Rijen, 26 april 2012; zie bijlage 1).
De conclusies zoals beschreven in de notitie zijn als volgt.
Het leidingentracé bevindt zich niet in een grondwaterbeschermingsgebied. Het noordelijke gedeelte van het tracé bevindt zich op ruim 2 km van het intrekgebied van de waterwinning Dorst. Dit is ver buiten het invloedsgebied van de geplande bemalingen die nodig zijn voor de aanleg van de leiding.
De leiding bevindt zich gedeeltelijk in een beschermd gebied waterhuishouding; van een natte natuurparel of bijbehorend attentiegebied is in de buurt van het tracé geen sprake. Door de ligging in een beschermd gebied waterhuishouding kan het waterschap de verplichting opleggen om onttrokken grondwater te herinfiltreren in de bodem.
De leiding is gedeeltelijk in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gelegen. Bij de aanleg van de leiding zal bemaling nodig zijn. Hierdoor vindt een tijdelijk verlaging van het freatische grondwater plaats in EHS - gebied. Afhankelijk van het tijdstip van bemaling ontstaat een theoretische kans op droogteschade aan de natuurwaarden in de EHS. Dit is afhankelijk van de soort vegetatie en de hoeveelheid neerslag tijdens de bemaling. Door het monitoren van de grondwaterstand tijdens de bemaling en/of – indien mogelijk – herinbrengen van onttrokken grondwater kan schade aan vegetatie bij eventueel voorkomende droogteschade worden beperkt.
Melding grondwaterbeschermingsgebied
Op grond van de Provinciale Milieuverordening Provincie Noord-Brabant (Pmv) gelden voor activiteiten binnen beschermingszones (waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones) bijzondere regels. Hiervoor moet een melding bij de provincie worden ingediend waarmee moet worden ingestemd.
Met de Pmv wordt beoogd in verschillende gebieden van de provincie het grondwater, dat bestemd is voor drinkwater, te beschermen. Daarom zijn er voor bepaalde activiteiten en werkzaamheden verbodsbepalingen opgenomen. Een aantal van die activiteiten en werkzaamheden kunnen alleen plaatsvinden als Gedeputeerde Staten hiermee instemmen, na toetsing van een melding.
De melding bevat een beschrijving van de activiteit en op welke wijze aan bodembeschermende voorzieningen en maatregelen (voorschriften) zal worden voldaan.
Voor de aanleg van de gasleiding in de boringsvrije zone van waterwingebied Dorst gaat de Gasunie in januari 2013 een melding doen bij de Provincie.
Conclusie
De aanleg van de aardgastransportleiding is in overeenstemming met het rijksbeleid, provinciaal beleid en waterschapbeleid ten aanzien van water.
3.5 Ecologie En Landschap
Door RBOI is een quickscan uitgevoerd naar de gevolgen van de aanleg van de gastransportleiding voor de flora en fauna (RBOI: Gasunie: Gasleidingen West-Brabant, Quickscan Flora- en Faunawet, mei 2012; zie bijlage 2). Voor de quickscan hebben veldbezoeken plaats gevonden op 16 en 25 februari 2012.
Voor de aanleg van de leiding in een open ontgraving is een zogenaamde werkstrook van 20 meter noodzakelijk (10 meter aan weerszijden van de aan te leggen leiding). Waar nodig worden in de werkstrook bodembewerkingen uitgevoerd en op de sleuf wordt een bronbemaling geplaatst. Na uitvoering van de werkzaamheden wordt de werkstrook zoveel als mogelijk in de oorspronkelijke staat terug gebracht. Voor de aanleg van de leiding op het grondgebied van Gilze en Rijen wordt een standaard werkstrook van 20 meter gehanteerd met uitzondering van het gedeelte vanaf de Broekstraat tot het beginpunt van de gestuurde boring. De totale breedte van de werkstrook wordt hier ongeveer 10 meter waarbij er maatregelen worden genomen om bomen te beschermen en terug te snoeien. Ter plaatse van de gestuurde boring wordt geen werkstrook aangelegd.
Voor de beoordeling van de effecten voor flora en fauna is in voorkomende gevallen uitgegaan van een breder onderzoeksgebied (2 x 25 meter).
Deze paragraaf bevat de conclusie uit de toetsing aan de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en provinciaal natuurbeleid (EHS).
Regelgeving Soortenbescherming
Voor de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied is de Flora- en faunawet (Ffw) van toepassing. De wet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet.
Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
De wettelijk beschermde soorten zijn ingedeeld in de volgende vier categorieën.
- Meer algemene soorten (tabel 1 Ffw): voor deze soorten is een algemene vrijstellingsregeling van kracht in geval van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
- Andere, niet algemeen voorkomende soorten (tabel 2 Ffw), met uitzondering van beschermde inheemse vogels: ontheffing is alleen mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een gedragscode. Deze code dient door een sector of ondernemer zelf opgesteld te worden en dient vervolgens goedgekeurd te zijn door het verantwoordelijke ministerie.
- Strikt beschermde soorten (tabel 3 Ffw): voor deze soorten dient in geval van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling altijd ontheffing te worden aangevraagd van de Ffw. Ontheffing wordt alleen verleend indien er geen alternatief is en geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor soorten in tabel 3 die ook op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (HR) voorkomen, wordt ontheffing echter alleen nog maar verleend indien er daarnaast een dwingende reden van groot openbaar belang is; dit is het gevolg van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) in augustus 2009.
- Beschermde inheemse vogels: deze vallen onder de Europese Vogelrichtlijn (VR). Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn volgens rechtspraak van de ABRS geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de VR zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn. Indien soorten van tabel 2 en/of 3 of vogels voorkomen, geldt dat een ontheffingsaanvraag niet aan de orde is indien mitigerende maatregelen (voorafgaand aan de ruimtelijke ontwikkeling) getroffen kunnen worden die het behoud van de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen van de soorten garanderen. Ontheffing is dan niet nodig, omdat er geen sprake is van overtreding van de Ffw. Er kan worden volstaan met het werken volgens een ecologisch werkprotocol, dat moet worden opgesteld door een deskundige; ook bij het overzetten van dieren moet een deskundige worden betrokken. Eventueel kan overigens wel ontheffing worden aangevraagd (die dan wordt afgewezen) om de mitigerende maatregelen te laten goedkeuren.
Overigens geldt voor alle in het wild levende planten- en diersoorten de zogenaamde zorgplicht. Dit houdt in dat 'voldoende zorg' in acht moet worden genomen voor alle planten en dieren en hun leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op de voortplantingsperiode van amfibieën, het broedseizoen voor vogels en de zoogperiode van zoogdieren.
Regelgeving Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 is de Europese regelgeving in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn geheel in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de directe omgeving van de aan te leggen gasleiding zijn geen gebieden aanwezen of aangemeld die vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998. Gebiedsbescherming is derhalve niet aan de orde.
Ecologische hoofdstructuur
De ecologische hoofdstructuur (EHS) is beschermd in het provinciale beleid. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
De gasleiding ligt voor een deel op gronden die behoren tot de EHS: het gedeelte van de Molenschotse heide. Het betreft het gedeelte op het defensie terrein en een agrarische kavel ten noorden van de Broekstraat.
Toetsing gebiedsbescherming
Aanleg in EHS
Het inspectiepad rond het vliegveld is voor een deel gelegen binnen de EHS. Naast het defensieterrein is ook een agrarisch perceel aangewezen als EHS. Op het perceel vindt gangbaar agrarisch beheer plaats.
Figuur 3.3. EHS met globale ligging tracé
Beoordeling
Door de aanleg wordt de bodem verstoord over een breedte van circa 2,5 meter. Het betreft hier een gebied zonder hoge vegetatiekundige waarden of bijzondere hydrologische omstandigheden. Het is te verwachten dat binnen 5 jaar na aanleg de vegetatie een zelfde samenstelling heeft als de huidige.
In de directe omgeving van de leiding zijn geen natuurwaarden aanwezig die gevoelig zijn voor geluid en beweging. Dit wordt veroorzaakt door de verstoring die voortkomt uit:
- het gebruik van het inspectiepad;
- de ligging van de drukke openbare weg, direct langs het inspectiepad;
- de aanwezigheid van een camping grenzend aan een deel van het inspectiepad.
Naast het defensieterrein is ook een agrarisch perceel aangewezen als EHS. Op het perceel vindt gangbaar agrarisch beheer plaats. Door de aanleg wordt de bodem verstoord over een breedte van circa 2,5 meter. Het betreft hier een gebied zonder bijzondere hydrologische omstandigheden.
De aanleg zal dan ook niet leiden tot onevenredige schade aan (potentiële) natuurwaarden.
Toetsing soortbescherming
Aanleg
De benodigde werkzaamheden ten behoeve van de realisatie van het project kunnen leiden tot aantasting van beschermde natuurwaarden. De beschermde natuurwaarden van het plangebied staan alle vermeld op tabel 1 van de Flora- en faunawet, daarnaast komt mogelijk de levend barende hagedis voor en broedvogels.
Er is geen ontheffing nodig voor de soorten uit categorie 1 (algemene soorten) daar er voor deze soorten een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
Een mogelijke verstoring van de levendbarende hagedis (een soort die staat vermeld op tabel 2 van de Flora- en faunawet) is een tijdelijk effect. Door de werkzaamheden wordt het inspectiepad en overige schaars begroeide terreinen ongeschikt als leefgebied. Er is echter geen sprake van vernietiging van het leefgebied, want op termijn heeft het terrein weer dezelfde inrichting. De kans dat dieren onbewust worden gedood door de werkzaamheden is ook verwaarloosbaar. Eventueel zonnende hagedissen zullen bij aanvang van de werkzaamheden wegvluchten. Na afloop van de werkzaamheden heeft het terrein weer de zelfde kwaliteiten. Er is dus geen sprake van het verstoren van de levendbarende hagedis.
De aantasting en verstoring van broedvogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of geen broedvogels te verstoren. Dit is met name van belang bij het rooien van struweel maar toch ook bij het tracé door het agrarisch gebied, ook al is hier de kans op aanwezigheid van broedvogels gering. Doordat de leiding op het defensieterrein wordt aangelegd op het inspectiepad, dat grotendeels langs een camping en een drukke doorgaande weg is gelegen, zijn er in de directe omgeving geen broedvogels aanwezig die gevoelig zijn voor beweging en geluid. De graafwerkzaamheden kunnen hier dus ook tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd. Uit oogpunt van zorgvuldigheid zal de Gasunie vlak voor de start van de werkzaamheden een nadere inventarisatie van broedvogels in de directe omgeving van het werkterrein uitvoeren.
Indien de beplanting tijdig wordt gerooid en de aanvullende werkzaamheden in het kader van het zorgvuldig handelen ook worden uitgevoerd is er vanuit de Flora- en faunawet geen bezwaar tegen een open ontgraving voor deze elementen.
Op het intreepunt van de gestuurde boring vinden werkzaamheden gedurende een langere tijd plaats, met relatief veel geluid. Deze locatie ligt ook op enige afstand van de weg. In dit gebied kunnen broedvogels aanwezig zijn. Het is noodzakelijk dat hier de werkzaamheden niet tijdens het broedseizoen aanvangen of het moet op grond van een nadere inventarisatie blijken dat er in de directe omgeving van het werkterrein (afstand tot 50 meter) geen broedvogels aanwezig zijn.
Specifiek onderzoek
Door MWH is in opdracht van de Gasunie specifiek hydrologisch onderzoek gedaan naar de gevolgen van de aanleg van de gasleiding en de effecten van de geplande bemaling (zie ook paragraaf 3.4).
De conclusies zoals beschreven in de notitie zijn onder ander als volgt.
De leiding is gedeeltelijk in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gelegen. Bij de aanleg van de leiding zal bemaling nodig zijn. Hierdoor vindt een tijdelijk verlaging van het freatische grondwater plaats in EHS - gebied. Afhankelijk van het tijdstip van bemaling ontstaat een theoretische kans op droogteschade aan de natuurwaarden in de EHS. Dit is afhankelijk van de soort vegetatie en de hoeveelheid neerslag tijdens de bemaling. Door het monitoren van de grondwaterstand tijdens de bemaling en/of – indien mogelijk – herinbrengen van onttrokken grondwater kan schade aan vegetatie bij eventueel voorkomende droogteschade worden beperkt.
Landschap
In de quickscan naar de gevolgen van de aanleg van de gastransportleiding voor de flora en fauna (RBOI: Gasunie: Gasleidingen West-Brabant, Quickscan Flora- en Faunawet, mei 2012)is een overzicht opgenomen van de te kappen bomen en struiken en de wijze waarop dit gecompenseerd zal worden. Overigens zal de Gasunie in aanloop naar de aanleg van de gasleiding ter plaatse bepalen of de noodzaak aanwezig is om bomen en struweel - die nu naar verwachting gekapt of gerooid moeten worden - daadwerkelijk te verwijderen; uitgangspunt is dat zorgvuldig wordt getracht om het aantal te kappen bomen en struiken tot een minimum te beperken en bijzondere bomen te sparen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde ontwikkeling geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is, daar er geen soorten van tabel 3 van de Flora- en faunawet te verwachten zijn. Hierbij dient wel gewerkt te worden volgens de principes van zorgvuldig handelen en mogen broedvogels niet verstoord worden.
Voor de gebieds- en soortbescherming wordt geconcludeerd dat zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Flora- en faunawet geen belemmeringen vormen voor de beoogde ontwikkeling. Landschapselementen die gekapt worden zullen worden gecompenseerd.
3.6 Archeologie
Toetsingskader
De gemeenteraad van Gilze en Rijen heeft op 26 april 2011 het beleidsplan 'Gilze en Rijen, van onderaf bekeken, Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg' met de bijbehorende beleidskaart vastgesteld.
Figuur 3.4. Uitsnede uit de archeologische beleidskaart gemeente Gilze en Rijen
Het gebied waarin de nieuwe gasleiding wordt aangelegd heeft verschillende aanduidingen in verband met archeologische verwachtingswaarden. Met de aanleg van de leiding mogen de archeologisch waarden niet onevenredig worden geschaad. Indien nodig zal mogelijke schade door het nemen van maatregelen voorkomen moeten worden.
Door adviesbureau IDDS is een verkennend archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Archeologisch bureauonderzoek gasleidingen Bosschenhoofd, Etten-Leur en Rijen, IDDS Archeologierapport 1363). Op basis van dit onderzoek is geadviseerd om voor een gebied grenzend aan de Heideweg en het westelijk deel van de Broekstraat een verkennend en karterend booronderzoek te verrichten. Door IDDS is een rapport opgesteld met de resultaten van het verkennend en karterend booronderzoek (Inventariserend Veldonderzoek, verkennende en karterende fase; Gasleidingen Bosschenhoofd, Etten-Leur en Rijen, IDDS Archeologierapport 1404; zie bijlage 4). Op basis van dit onderzoek wordt geadviseerd om, voor de aanleg van de gasleiding, op een gedeelte van het tracé (omgeving Heideweg 13) proefsleuven te graven.
Conclusie
Het verkennend archeologisch bureauonderzoek en het verkennend en karterend booronderzoek geven inzicht in de voorkomende archeologische waarden in het leidingentracé. Voor een gedeelte van het tracé zal voor de aanleg van de gasleiding met het graven van proefsleuven nog aanvullend archeologisch onderzoek worden gedaan. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van bijzondere archeologische waarden die de aanleg van de gasleiding ongewenst maken. Voor de volledige verantwoording van de aanwezige archeologische waarden in relatie tot de voorgenomen aanleg van de gasleiding wordt verwezen naar de rapporten van IDDS (zie bijlage 3 en 4).
3.7 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Algemeen
Wat betreft normstelling, begrippenkader en rekenmethodiek voor het bepalen van de risico's, wordt in het beleidsveld voor externe veiligheid gewerkt met twee begrippen:
- het plaatsgebonden risico (PR);
- het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is omschreven als de kans dat een persoon die gedurende een heel jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, tengevolge van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof komt te overlijden. Voor het PR geldt de risicocontour van de kans één op een miljoen (10-6) als grenswaarde voor kwetsbare objecten (zoals woningen, afwijken is niet mogelijk). Voor beperkt kwetsbare objecten (zoals bedrijfsgebouwen) geldt deze norm als richtwaarde (afwijken is mogelijk maar alleen na motivering).
Groepsrisico (GR)
Het GR is de cumulatieve kans dat een groep personen van 10, 100 en 1.000 personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof. Het GR kan grafisch worden weergegeven in een curve, de zogenaamde fN-curve. De (f) staat hierbij voor de kans op een ongeval en (N) voor het aantal personen dat komt te overlijden. Het GR is niet wettelijk genormeerd. Voor het GR geldt enkel de oriënterende waarde als richtlijn. De oriënterende waarde wordt gevormd door een rechte lijn in de fN-curve (figuur 3.5).
Figuur 3.5. Oriënterende waarde (rood) van het GR (fN-curve)
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Op het transport van risicovolle stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het besluit werkt met een vaste norm voor het PR die in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Deze norm betreft de contour van het PR met kans 10-6. Binnen deze contour is de bouw van kwetsbare objecten geheel niet toegestaan. Daarnaast verplicht het Bevb tot het opnemen van een adequate bestemming van solitaire buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen in het bestemmingsplan. In elk geval dient de belemmeringenstrook op de verbeelding te worden weergegeven. Binnen deze belemmeringenstrook mogen geen nieuwe bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken toestaan; met een afwijkingsbevoegdheid kan bouwen voor aanwezige positief bestemde functies worden toegestaan, mits het geen kwetsbare objecten betreft. Het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen deze strook, dient aan een vergunningenstelsel te worden gekoppeld. In de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) is een verdere technische uitwerking gemaakt van onderdelen van het Bevb. In het Revb is onder andere de rekenmethodiek voor het beoordelen van het PR en het GR voorgeschreven.
Het Bevb treedt gefaseerd in werking. Dat houdt in dat per 1 januari 2011 alleen het transport van aardgas en aardolieproducten binnen de werkingssfeer van het Bevb is gebracht.
Op grond van artikel 12 van het Bevb dient het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding te worden verantwoord.
Onderzoek risicocontouren en invloedsgebied
Toetsing aan het Bevb
Voor de nieuwe leiding van maximaal 6 inch en een ontwerpdruk van 40 bar volgt uit het Revb dat het PR van deze leiding op een afstand van 4 meter gemeten uit het hart van de leiding niet hoger mag zijn dan 10-6 per jaar.
Ten behoeve van de aanleg van de hoofdtransportleiding is daarom een risicostudie uitgevoerd voor het tracé (Gasunie, Kwantitatieve Risicoanalyse Z-528-07, 16 november 2012; zie bijlage 5).
Diepteligging en wanddikte
Voor de leiding geldt een standaard minimale gronddekking van 1,0 m en een wanddikte van 6,3 mm. Lokaal kan de situatie een grotere gronddekking vereisen, bijvoorbeeld in verband met reeds aanwezige drainage.
Berekening en analyse
Uit de berekening blijkt dat de leiding geen 10-6 en 10-7 per jaar PR contouren heeft en dat de leiding ter hoogte van de (gestuurde) boring ook geen 10-8 per jaar PR contouren heeft. Om deze redenen zijn deze contouren dan ook niet zichtbaar in figuur 3.6.
Figuur 3.6. Ligging van gastransportleiding Z-528-07 (blauw); de contouren van het PR van 10- 8 per jaar van de leiding wordt weergegeven als (licht)blauw gebied.
Het PR van de geprojecteerde gastransportleiding Z-528-07 voldoet in het beschouwde gebied aan de in het Bevb gestelde voorwaarde. Het niveau van 10-6 per jaar wordt niet bereikt en dus wordt tevens voldaan aan de voorwaarde dat er zich geen kwetsbare objecten binnen deze contour bevinden.
Voor de beschouwde leiding is het GR berekend voor die kilometer die het hoogste GR oplevert (worst-casesegment). De kilometer met de hoogste overschrijdingsfactor van 0,01 wordt gevonden bij 27 slachtoffers (N) en een frequentie (F) van 1,43·10-7 per jaar. Hieruit blijkt dat het GR voor de leiding kleiner is dan de in het Bevb gestelde orientatiewaarde (zie figuur 3.7).
Figuur 3.7. FN-curve van de kilometer met de hoogste overschrijdingsfactor (0,01) van de leiding Z-528-07
Hieruit blijkt dat invloed van de aanleg van de gastransportleiding op het GR ruim onder de orientatiewaarde blijft. Er is dan ook geen aanleiding om het GR nader te onderbouwen. De gemeente acht het GR en de beperkte toename daarvan acceptabel.
Wat betreft aspecten van zelfredzaamheid en beheersbaarheid kan het volgende worden opgemerkt.
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Dit kan door schuilen of vluchten uit het bedreigde gebied. Wat betreft het deel van het tracé dat door het landelijk gebied loopt, is het mogelijk om van de bron af te vluchten via de ontsluitingswegen van het gebied. In de nabijheid van de leiding, op de militaire basis, is een kinderdagverblijf gelegen. De aanwezigen in een kinderdagverblijf zijn verminderd zelfredzaam. Om de zelfredzaamheid te vergroten kan meerdere malen per jaar op evacuatie wordt geoefend en de bedrijfshulpverleners worden getraind op het in veiligheid brengen van de aanwezigen. Door het nemen van deze maatregelen en de relatief gezien lage externe veiligheidsrisico's (het kinderdagverblijf is niet gelegen naast de kilometer met de hoogste overschrijdingsfactor) is de gemeente van mening dat de verminderde zelfredzaamheid van de aanwezigen geen belemmering is voor de aanleg van de gastransportleiding. Naar aanleiding van het advies van de brandweer (zie hieronder) neemt de Gasunie extra maatregelen om de veiligheid te plaatse van het kinderdagverblijf te vergroten.
Bij de bestrijdbaarheid spelen twee aspecten een rol; is de ramp te bestrijden en is het gebied voldoende ingericht om bestrijding te faciliteren. Een ramp met een gasleiding wordt in omvang bestreden door direct de toevoer van gas af te sluiten bij lekkage. Dit is onderdeel van het veiligheidssysteem van de Gasunie. Binnen de veiligheidsregio is sprake van een goed georganiseerde rampenbestrijding met aandacht voor het informeren van burgers over vluchtroutes en hoe te handelen bij rampen en een adequate hulpverlening door hulpdiensten.
Advies brandweer
Door de Brandweer Midden en West-Brabant, concern brandweertaken, afdeling risicobeheersing is op 19 september 2012 een advies over de externe veiligheid uitgebracht (zie bijlage 6).
De brandweer heeft geen planologische bezwaren en adviseert de gemeente en initiatiefnemer het volgende:
- een secundaire bluswatervoorziening in de vorm van een norton-boring op de nabijgelegen camping Linbergpark zo snel mogelijk te (laten) realiseren;
- actief de risico's van de gasleiding te communiceren met bewoners, werknemers en anderen in het effectgebied van de gasleiding;
- ter hoogte van het kinderdagverblijf de kans op ongevallen met de gasleiding tot een minimum te beperken; dit kan door het treffen en (één van) de volgende maatregelen:
- a. afdekken van de leiding met betonplaten (dit voorkomt beschadiging van de leiding door (illegale) grondwerkzaamheden);
- b. aanbrengen van 'attentie lint' in de bodem bij de gasleiding (dit attendeert de grondwerker nog eens extra op de aanwezigheid van de leiding bij het uitvoeren van (illegale) grondwerkzaamheden).
De brandweer constateert dat in geval van een calamiteit de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant voldoende is ingericht om binnen het eerste uur materieel te kunnen leveren en de ramp te bestrijden.
De Gasunie heeft naar aanleiding van het advies van de brandweer de aanleg en ligging van de leiding ter plaatse van het kinderdagverblijf aangepast. De aardgasleiding zal ter plaatse van het kinderdagverblijf worden aangelegd door middel van een verlengde horizontaal gestuurde boring. Dit houdt in dat de leiding lokaal op een diepte ligt van ongeveer 15 meter en pas na ongeveer 80 meter, gerekend vanaf het kinderdagverblijf, langzaam weer naar boven komt. De diepteligging heeft een dusdanig positief effect op de veiligheid nabij het kinderdagverblijf dat de voorgestelde betonplaten en het waarschuwingslint achterwege kunnen worden gelaten. De Brandweer Midden en West-Brabant heeft per mailbericht van 31 oktober 2012 aangegeven akkoord te gaan met deze oplossing. In deze toelichting op het bestemmingsplan is het gewijzigde tracé en de gewijzigde aanleg verwerkt.
In aansluiting op het advies van de Brandweer is de gemeente voornemens om door middel van publicatie e.d. inwoners te informeren over vervolgproces en gevolgen van de aanleg van de aardgasleiding.
Conclusie
Er wordt voldaan aan het beleid omtrent externe veiligheid nabij buisleidingen.
3.8 Bodem
Toetsing
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit. Als er sprake is van bodemverontreiniging dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Bij functiewijzigingen wordt bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende nieuwe functie.
Onderzoek en conclusie
Voor de aanleg van een gasleiding is geen bepaalde kwaliteit van de bodem noodzakelijk. Aanwezige bodemverontreinigingen mogen niet verplaatst of verspreid worden als gevolg van de aanleg van de leiding.
Op basis van informatie van het bodemloket (www.bodemloket.nl) is gebleken dat er langs het tracé verschillende als vervuild bekende locaties bevinden. Voor het plangebied ten zuiden van de N282, waar de leiding wordt ingegraven, raakt het tracé de verontreinigde locaties niet.
Ten noorden van de N282, waar de leiding middels een gestuurde boring wordt aangelegd, zijn ook diverse als vervuild bekende locaties aanwezig. De leiding wordt met een boring door het gebied “de Grote Spie” gestuurd. Dit gebied is in het verleden onderzocht (Witteveen & Bos, 1985), naar aanleiding van het nader bodemonderzoek was geen vervolg noodzakelijk.
De aanwezige bodemkwaliteit levert daarom naar verwachting geen belemmering op voor de beoogde aanleg van de leiding.
3.9 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Nieuwe ontwikkelingen die kunnen leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit moeten worden getoetst aan wettelijke grenswaarden. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (hierna: Wlk) en bijbehorende besluiten en regelingen. Het Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder meer toepassen of uitoefenen indien de toepassing niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a).
Onderzoek
De ontwikkeling heeft hooguit zeer lokaal, tijdelijk een beperkte verkeersaantrekkende werking vanwege bouwverkeer. Daarnaast kunnen de gebruikte installaties in de aanlegfases een beperkte emissie naar de lucht veroorzaken. De achtergrondconcentratie van de jaargemiddelde concentratie PM10 bedroeg in 2010 in het plangebied tussen de 25 en 30 µg/m3 en die van NO2 tussen de 20 en 30 µg/m3 (bron: www.compendiumvoordeleefomgeving.nl). Dit is ver beneden de grenswaarden van 40 µg/m3. Naar de toekomst toe wordt een verdere daling verwacht als gevolg van beleidsmaatregelen. Van een overschrijding van de grenswaarden zal dan ook geen sprake zijn. Op basis van de Wlk kan verdere toetsing aan de grenswaarden achterwege blijven.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de regelgeving rond luchtkwaliteit.
3.10 Kabels En Leidingen
In en rond het plangebied zijn geen planologische relevante en als zodanig bestemde kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgestelde ontwikkeling.
Er ligt wel een rioolpersleiding van het waterschap binnen het plangebied (de leiding ligt gedeeltelijk parallel aan de gasleiding en kruist de gasleiding ter hoogte van de kruising
Heideweg/Rijksweg).
Op deze rioolpersleiding is de VUW 2004 (Voorwaarden betreffende de Uitvoering en Instandhouding van Werken door, respectievelijk van derden, in de nabijheid van zuiveringstechnische eigendommen (persleidingen, rioolgemalen en zuiveringen ed) van Waterschap Brabantse Delta) van toepassing. Op basis van VUW 2004 is een schriftelijke overeenkomst met het waterschap nodig voor het aanbrengen van leidingen binnen de beperkende strook, en zal er toezicht zijn van het waterschap bij de uitvoering van de werkzaamheden. De Gasunie zal contact opnemen met het waterschap om de werkzaamheden, maatregelen en het toezicht te bespreken.
Overigens wordt de aanleg van de aardgasleiding bij de kruising Heideweg/Rijksweg uitgevoerd met een gestuurde boring. De gasleiding gaat hier op grote diepte onder de rioolpersleiding door. Gezien de afstand tussen de persleidingen en de gastransportleiding worden hier geen uitvoeringsproblemen verwacht.
3.11 Vliegbasis Gilze-rijen
Vliegbasis Gilze Rijen
De aan te leggen aardgasleiding grenst aan en ligt gedeeltelijk op het militaire terrein van het Ministerie van Defensie, de vliegbasis Gilze-Rijen, waardoor diverse zoneringen over het plangebied zijn gelegen.
Hierna wordt ingegaan op de beperkingen van de bouwhoogte en de ligging van het plangebied in diverse geluidzones en een munitiezone.
IHCS
Het plangebied ligt geheeltelijk binnen het horizontale obstakelvrije vlak van vliegbasis Gilze-Rijen (onderdeel van de Inner Horizontal en Conical Surface IHCS). Voor dit vlak geldt een bouwhoogtebeperking van 56 meter boven NAP. De aardgasleiding wordt ondergronds aangelegd dus de bouwhoogtebeperking wordt niet overschreden.
Daarnaast ligt het plangebied deels in de funnel van de vliegbasis. De funnel is een obstakelvrij start- en landingsvlak waarbinnen een de bouwhoogtebeperking geldt. Ook deze bouwbeperking wordt door de ondergrondse aanleg van de leiding niet overschreden.
Munitiezone
Luchtvaart is te beschouwen als een risicovolle activiteit. Het huidige externe veiligheidsbeleid is met name gericht op 'stationaire bronnen' (fabrieken, opslagplaatsen en dergelijke) en op het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor en buisleidingen). In de luchtvaart gaat het om 'bewegende bronnen', die een ander risicobeeld met zich mee brengen. Daarom wordt voor de luchtvaart specifiek externe veiligheidsbeleid ontwikkeld, dat zal worden geïmplementeerd in de Wet Luchtvaart. Het beleid beperkt zich op dit moment nog tot Schiphol. Voor militaire vliegvelden blijft het Ministerie van Defensie verantwoordelijk. Het huidige toetsingskader legt geen beperkingen op aan ontwikkelingen in het plangebied. Wel is op de vliegbasis Gilze-Rijen een munitiecomplex aanwezig. Het plangebied ligt deels in beschermingszone C rond dit munitiecomplex. Binnen deze zone mogen de volgende gebouwen niet worden opgericht:
- gebouwen met vlies- of gordijngevelconstructies;
- gebouwen met zeer grote glasoppervlakten waarbinnen zich als regel een groot aantal personen bevindt;
- bedrijven die bij calamiteit gevaar voor munitieopslag of omgeving opleveren.
De aanleg van een aardgasleiding is hiermee niet in strijd.
Geluid
Over het plangebied vallen twee zoneringen die verband houden met aspect geluid. Enerzijds gelden voor een gedeelte van het plangebied beperkingen vanwege luchtverkeerslawaai. Anderzijds ligt het plangebied deels binnen de zone industrielawaai van de proefdraai-installatie op de vliegbasis. De voorziene gasleiding is niet aan te merken als geluidgevoelige bestemmingen zodat geluid hier verder buiten beschouwing kan blijven.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voorbereiding
In de periode november - december 2011 hebben gesprekken plaatsgevonden met de eigenaren/gebruikers van de gronden waar de nieuwe leiding is geprojecteerd. Alle belanghebbenden zijn telefonisch benaderd voor het maken van een afspraak. Vervolgens zijn de belanghebbenden bezocht. De inzet van het gesprek was het mondeling toestemming verkrijgen voor het verrichten van voorbereidende werkzaamheden voor het leggen een aardgastransportleiding. Nagenoeg alle grondeigenaren verleenden medewerking aan deze voorgenomen onderzoeken.
Er worden nog vervolgstappen gezet met het oogmerk om tot overeenstemming te komen met de belanghebbenden. Deze vervolgstappen zijn mede afhankelijk van de planning van de aanleg en zijn onder andere gericht op:
- (onderhandelingen over) het af te sluiten zakelijk recht;
- het eventueel laten taxeren van niet gestandaardiseerde land- en tuinbouwgewassen;
- het zorg dragen voor de instandhouding van de bedrijfsvoering tijdens uitvoering van de te leggen leiding (te denken valt aan: beregeningsinstallaties, drainage, kavelpaden).
Het tracé van de nieuwe gasleiding ligt in belangrijke mate op terrein van de militaire vliegbasis Gilze Rijen. Met het ministerie van Defensie zijn afspraken gemaakt die betrekking hebben op de ligging van het tracé en de wijze van uitvoering (gestuurde boring). Over de wijze van uitvoeren worden nog afspraken in detail gemaakt.
Inspraak en overleg
Het voorontwerp van de herziening van het plan Buitengebied heeft van 19 juli 2012 tot 29 augustus 2012 ter inzage gelegen en een ieder is in de gelegenheid gesteld te reageren op het plan.
Gedurende de ter inzage termijn is één inspraakreactie binnengekomen.
In het kader van het wettelijke vooroverleg op basis van art. 3.1.1 Bro is het voorontwerp toegezonden aan:
- het Ministerie van Defensie, dienst vastgoed Defensie;
- het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie;
- Waterschap Brabantse Delta;
- Rijkswaterstaat;
- Provincie Noord-Brabant.
Het Ministerie van EL&I en Rijkswaterstaat hebben niet gereageerd.
Voor de samenvatting en beantwoording van de inspraak- en overlegreacties wordt verwezen naar bijlage 7.
4.2 Economische Uitvoerbaarheid
De kosten van het gehele project komen volledig voor rekening van de Gasunie. De initiatiefnemer is zowel financieel als organisatorisch verantwoordelijk voor de aanleg en het beheer van de leiding.
De Gasunie heeft een realisatieovereenkomst afgesloten met de gemeente waarin onder andere afspraken worden gemaakt over eventuele schade die derden kunnen ondervinden als gevolg van de aanleg en aanwezigheid van de nieuwe leiding.
De wettelijke bepalingen omtrent grondexploitatie (verhalen van de gemeentelijke kosten voor de ontwikkeling van een project: Grexwet) is niet van toepassing op de aanleg van gasleidingen. Voor de ontwikkeling hoeft geen anterieure overeenkomst of exploitatieplan te worden opgesteld.
Hoofdstuk 5 Conclusie
De aanleg van een nieuwe aardgasleiding vanaf de bestaande gasleiding ter hoogte van de Raakeindse Kerkweg te Gilze en Rijen tot aan een nieuw te realiseren gasontvangststation (GOS) aan de Sportparkweg / Kleine Vospad te Rijen is aanvaardbaar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
De herziening van het bestemmingsplan Buitengebied heeft betrekking op de gronden waar de gasleiding wordt aangelegd en een strook van 4 meter aan weerszijden van de leiding (belemmerende strook). In het bestemmingsplan Buitengebied zijn twee bestemmingen Leiding - Gas opgenomen (artikel 27 en 28). De nieuw aan te leggen leiding heeft echter een diameter en ontwerpdruk die niet in overeenstemming is met de vigerende bestemmingen Leiding - Gas. De aan te leggen leiding wordt voorzien van een nieuwe dubbelbestemming Leiding - Gas - 3. Voor deze dubbelbestemming wordt een nieuw artikel opgenomen, artikel 28A. Dit artikel sluit wat betreft systematiek aan bij de bestaande artikelen 27 en 28; de terminologie is echter aangepast aan de termen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Voorts is een wijzigingsbevoegdheid aan het artikel toegevoegd om bij een - op ondergeschikte onderdelen - gewijzigde aanleg de begrenzing van de bestemming aan te passen. Een gewijzigde aanleg kan ontstaan door kleine afwijkingen die ontstaan tijdens de uitvoering, het mogelijk afwijken van een gestuurde boring of het tegenkomen van onverwachte obstakels in de grond die iets anders moeten worden gepasseerd.
Hoofdstuk 7 Vaststellingsprocedure
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 28 december 2012 tot 7 februari 2013. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld.
Bijlage 1 Hydrologische Effecten S&l Leiding Rijen
Bijlage 1 Hydrologische effecten S&L leiding Rijen
Bijlage 2 Quickscan Flora En Faunawet
Bijlage 2 Quickscan Flora en Faunawet
Bijlage 3 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 3 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Booronderzoek
Bijlage 4 Archeologisch booronderzoek
Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 5 Onderzoek externe veiligheid