Militaire Wijk
Bestemmingsplan - gemeente Gilze en Rijen
Vastgesteld op 17-10-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Militaire Wijk van de gemeente Gilze en Rijen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0784.BPMilwijk-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aan huis gebonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep met ondergeschikte functies, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt. Het beroep dient qua omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij bijbehorende bijgebouwen te passen en de woonfunctie dient als primaire functie behouden en herkenbaar te blijven.
Hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van ambachtelijke bedrijven.
1.4 aan huis gebonden bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk met ondergeschikte functies, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt. Het bedrijf dient qua omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij bijbehorende bijgebouwen te passen en de woonfunctie dient als primaire functie behouden en herkenbaar te blijven.
1.5 aan- / uitbouw:
een uit de gevel springend, in architektonisch opzicht ondergeschikt, deel van een hoofdgebouw dat door zijn indeling en inrichting is bestemd om hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van de hoofdfunctie;
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.8 aaneengebouwde woning:
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;
1.9 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw/bedrijfsgebouw dat een ruimtelijke en planologische eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 beeldkwaliteitplan:
geformuleerde en toetsbare beeldkwaliteiten opgenomen in een als zodanig door de raad vastgesteld beeldkwaliteitplan en als Bijlage 1 onlosmakelijk verbonden met dit bestemmingsplan;
1.12 begane grond:
bouwlaag waarvan het vloerpeil ter hoogte van het (straat)peil ligt, dan wel de bouwlaag boven een onderbouw;
1.13 beneden-bovenwoning (bebo):
een bijzondere woonvorm waarbij boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen in maximaal twee bouwlagen met kap zijn gebouwd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau gewaarborgd is, niet zijnde een appartementencomplex;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.24 bouwwerk, geen gebouw zijnde:
een bouwwerk voorzien van maximaal één gesloten wand;
1.25 dakopbouw:
bouwlaag welke maximaal 70% van het bebouwde oppervlak van de daaronder gelegen bouwlaag van het hoofdgebouw omvat;
1.26 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.27 eengezinswoning:
een gebouw dat uitsluitend één woning omvat;
1.28 eigen terrein:
ruimte in, op of onder een gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 geluidsgevoelige functie:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.31 gestapelde woning:
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat en/of woningen boven een andere functie op de begane grond en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
1.32 grondgebonden woning:
een woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld;
1.33 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;
1.34 huishouden:
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
1.35 inwoning:
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden aangebouwde bijgebouwen en dat woningsplitsing en/of kamerverhuur niet toegestaan is;
1.36 maatschappelijke voorziening:
educatieve, (para)medische, sociale, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen, sport, verzorgingstehuis, bijzondere woonvorm (waaronder aanleunwoningen en begeleid wonen) en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca (categorie 1 en 2) in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.
1.37 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.38 meergeneratiewoning:
één woning die krachtens een omgevingsvergunning geschikt is gemaakt voor bewoning door twee huishoudens met een familierelatie en met een fysieke koppeling, waarbij sprake is van inwoning gerelateerd aan de familierelatie;
1.39 NAP:
Normaal Amsterdams Peil;
1.40 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, milieuvoorzieningen, e.d.;
1.41 overkapping/ carport:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van maximaal één gesloten wand;
1.42 perceelsgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling en tussen bouwpercelen en openbaar gebied;
1.43 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.44 seks- en /of pornobedrijf:
een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte, handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen.
Een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen;
1.45 stedenbouwkundige samenhang:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n);
1.46 voorgevellijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;
1.47 vrijstaand bijgebouw:
een bij een woning behorend gebouw, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte, of hobbyruimte, dat niet in directe verbinding staat met de woning en dat niet voor bewoning is bestemd;
1.48 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen, bermsloten en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende bushaltes, parkeerplaatsen en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
1.49 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, of voor de huisvesting buiten het verband van een huishouden tot en met maximaal vier personen;
1.50 zijdelingse en achterste perceelsgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 lessenaarsdak:
een dakvorm die bestaat uit slechts één dakvlak of dakschild, dat onder een zekere helling is aangebracht. Hierbij betreft de goothoogte de laagste zijde en de bouwhoogte de hoogste zijde.
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 de lengte en breedte van een bouwwerk:
horizontaal tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren), met dien verstande dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;
2.8 peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.9 ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftopbouwen, lichtkoepels, antennes, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,0 meter wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplantingen;
- c. voorzieningen voor langzaam verkeer;
- d. speelvoorzieningen, waaronder begrepen een speelbos;
- e. dagrecreatie;
- f. straatmeubilair;
- g. kunstobjecten;
- h. kunstwerken;
- i. calamiteitenroute en onderhoudsweg;
- j. ondergeschikte voorzieningen voor verkeer, parkeren en inritten;
- k. nutsvoorzieningen;
- l. vlonders, steigers en (voetgangers)bruggen;
- m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging;
een en ander met bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder verboden gebruik van de grond wordt in ieder geval verstaan:
- a. tijdelijke of permanente bewoning;
- b. het gebruik als standplaats voor woonwagens;
- c. het gebruik als kampeerterrein;
- d. seks- en/of pornobedrijf en prostitutie.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. ondergrondse voorzieningen zoals bergbezinkbassins, drinkwatervoorzieningen en (hoofd)riolering;
- f. groenvoorzieningen, inclusief waterpartijen en -gangen, kunstwerken, kunstobjecten, speeltoestellen en straatmeubilair.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de afzonderlijke huisvesting van huishoudens of daarmee vergelijkbare economische eenheden van een of meer personen in woningen al dan niet in samenhang daarmee aan huis gebonden beroepen;
- b. tuinen en erven;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. uitritten;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - geluidsgevoelige functie uitgesloten' is het niet toegestaan om geluidsgevoelige functies te realiseren;
- i. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - binnenterrein' zijn voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, inclusief waterpartijen en -gangen, kunstwerken, kunstobjecten, speeltoestellen en straatmeubilair toegestaan ten dienste van de aangrenzende woningen;
- j. ter plaatse van de bouwaanduiding 'gestapeld' een ondergeschikte maatschappelijke voorziening op de begane grond met een maximum oppervlak van 250 m2.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 6
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 m over een oppervlakte groter dan 25.000 m² ;
- b. bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 25.000 m² voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergeschikte bouwdelen
- a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;
- a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als balkons buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt.
8.2 Bestaande maten en afstanden
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 luchtvaartverkeerzone
In aanvulling op hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone' (met nummer) dat ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten de bouwhoogte van een bouwwerk in geen enkel opzicht meer mag bedragen dan de hoogte die wordt verkregen door lineaire interpolatie van:
- binnen de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - 9' de hoogtematen van 30,6 m en 32,6 m boven NAP;
in verband met het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen.
9.2 overige zone - IHCS - 1
In aanvulling op hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - IHCS - 1' (met nummer) ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een hogere bouwhoogte dan:
- a. 56 m boven NAP ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - IHCS - 1 ';
in verband met het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. het bouwvlak mag worden overschreden ten behoeve van de bouw van galerijen, balkons, erkers, luifels en reclamevoorzieningen waarbij aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
- 1. de diepte uit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 meter, met dien verstande dat de afstand tot de voorste perceelsgrens niet minder dan 2 meter mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter, met dien verstande dat voor balkons geldt dat de hoogte van de balustrade niet meer mag bedragen dan 1,5 meter gemeten vanaf de bovenzijde van de grondvloer van het balkon;
- c. de bouwregels in hoofdstuk 2 voor het ondergronds bouwen met dien verstande dat:
- 1. de ondergrondse bouwweken gesitueerd mogen zijn onder bestaande bebouwing, dan wel op voor bebouwing bestemde gronden;
- 2. de diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer mag bedragen dan één bouwlaag met een diepte (vrije hoogte) van 3 meter gemeten vanaf peil;
- 3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de oppervlakte die boven maaiveld mag worden gerealiseerd voor hoofdgebouwen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen;
- 4. het realiseren van ondergrondse bouwwerken geen nadelige effecten op de bodem en de waterhuishouding heeft.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van de gronden en/of gebouwen als seksinrichting;
- b. gebouwen te gebruiken als zelfstandige bewoning, met uitzondering van de gebouwen die zijn aangeduid dan wel bestemd als (bedrijfs)woning;
- c. uitstallings- of opslagplaats voor al dan niet voor gebruik geschikte voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
- d. uitstallings- of opslagplaats, dan wel als stand- of ligplaats voor kampeerwagens, woonwagens, woonboten, tenten en andere onderkomens;
- e. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
- f. kamerverhuur aan vijf of meer personen, met uitzondering van de gebouwen die zijn aangeduid dan wel bestemd als kamerverhuur en/of logies ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur'.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een wijziging is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Parkeren
Tenzij in Hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:
- a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van:
- 1. een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het bouwen van een gebouw; of
- 2. een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan;
dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Gilze en Rijen 2017', als vastgesteld op 3 april 2017;
- b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. indien:
- 1. het voldoen aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. op andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat wordt voldaan aan de regels voor maatwerk (ontheffing) zoals neergelegd in de onder a. bedoelde nota parkeernormen;
- c. indien het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. of de regels voor maatwerk (ontheffing) als bedoeld onder b. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan worden gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
- d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient aldus in stand te worden gehouden.
14.2 Laden en lossen
Tenzij in Hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte, geldt de volgende regeling:
- a. een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het bouwen van een gebouw of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan wordt uitsluitend verleend indien in een als gevolg van het beoogde gebruik van het gebouw te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt voorzien op eigen terrein;
- b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. indien:
- 1. het voldoen aan de bepaling ten aanzien van het laden en lossen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien;
- c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op de herbouw van een gebouw zónder wijziging van het gebruik;
- d. voorzieningen die zijn gerealiseerd om te voorzien in de nodige laad- en losruimte dienen aldus in stand te worden gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
15.2 Afwijking omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van artikel 15.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 15.1 met maximaal 10%.
15.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het bepaalde in artikel 15.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
15.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 15.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
15.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 15.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
15.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in artikel 15.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Militaire Wijk.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In samenwerking met bewoners en de gemeente Gilze en Rijen wordt door woningbouwcorporatie Leystromen de Militaire wijk in Rijen-Zuid gerenoveerd en getransformeerd. Dat wordt gedaan om zodoende deze wijk qua woningen, woonomgeving en sociaal-maatschappelijke aspecten ook naar de toekomst een aantrekkelijke plek te laten blijven om te wonen en te leven.
De wijkvernieuwing betreft de Saksen Weimarstraat, het Willem I Plein, het Frederikplein, de Karel Doormanstraat, de Generaal van Geenstraat en een klein deel van de Julianastraat in Rijen. De Militaire wijk onderdeel van Rijen-Zuid heeft een rijke historie maar heeft dringend een opknapbeurt nodig. De verouderde militaire woningen uit 1952 zijn voor het laatst in 1985 opgeknapt. Van de bewoners woont 75 procent er langer dan 5 jaar.
Bovenstaande ontwikkeling, die zowel de fysieke staat van de woningen als de sociaal maatschappelijke staat van de wijk betreft, zijn voor woningbouwcorporatie Leystromen aanleiding geweest tot een grootschalige aanpak van de wijk. Voor deze ontwikkeling is een stedenbouwkundig plan opgesteld door HOUTMAN+SANDER Landschapsarchitectuur.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
De wijk Rijen-Zuid is in onderstaande luchtfoto weergegeven. Binnen dit gebied vinden diverse ontwikkelingen plaats. In hoofdlijnen vindt er verkoop plaats van bezit van woningbouwcorporatie Leystromen, worden bestaande huurwoningen opgeknapt (grootschalig onderhoud) en worden ook huurwoningen gesloopt en vervangen door nieuwbouw als 'hart van de wijk'.
Figuur 1.1: Uitsnede luchtfoto van de wijk Rijen-Zuid (bron: Google Maps)
Niet alle geschetste ontwikkelingen leiden tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Het onderhoud aan woningen en de verkoop van bestaande huurwoningen is ruimtelijk gezien nu al mogelijk binnen het vigerend bestemmingsplan. Aan de hand van het stedenbouwkundig plan (zie hoofdstuk 2) wordt ingegaan op de afbakening van het bestemmingsplan.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het perceel is gelegen binnen het vigerende bestemmingplan 'Woongebied Rijen', dat door de gemeenteraad van Gilze en Rijen is vastgesteld op 4 februari 2013. De gronden waarop het plan gerealiseerd zal worden zijn momenteel bestemd als 'Groen', 'Verkeer' en 'Wonen'.
Figuur 1.2: uitsnede bestemmingsplan 'Woongebied Rijen' (bron: www.planviewer.nl)
Het plangebied grenst in het noordoosten aan herontwikkeling van de stationsomgeving van Rijen waarvoor op 9 december 2020 een voorontwerpbestemmingsplan is gepubliceerd.
De voorgenomen sloop en nieuwbouw voorziet in een gewijzigde stedenbouwkundige structuur die niet past binnen de nu opgenomen bestemmingen. De ontwikkeling is derhalve in strijd met het geldende bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het stedenbouwkundig plan. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de beleidsaspecten. Hoofdstuk 4 beschrijft de relevante milieuaspecten waarna hoofdstuk 5 ingaat op de juridische aspecten. Daarna komt in hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid aan bod en tot slot in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Het Stedenbouwkundig Plan
2.1 Stedenbouwkundig Concept
De wijk kent twee entrees: de Karel Doormanstraat aan de noordoostzijde en de Saksen Weimarstraat aan de zuidoostzijde. De Karel Doormanstraat sluit in de toekomst aan op een voet- en fietsverbinding naar het station van Rijen en een autoverbinding onder het spoortalud door.
Figuur 2.1: Stedenbouwkundige analyse (bron: Houtman + Sander)
Bij deze entree wordt het zicht momenteel echter vooral bepaald door een blinde kopgevel, zijtuinen en verscholen, ongedefinieerde parkruimtes. Vanaf de entree van de Saksen Weimarstraat is de entree vriendelijker en opent het profiel zich naar een parkachtige ruimte.
Het gebied achter de entree aan de Karel Doormanstraat wordt gekenmerkt door verscholen parkruimtes en diffuse achtergebieden. Duidelijke doorgaande structuren ontbreken en de verscholen ruimtes (Willem I plein en Frederikplein) overtuigen niet in ruimtelijke en verblijfskwaliteit. De woningen zijn laag (2 lagen met kap) en de rijen zijn lang waardoor er weinig interactie tussen de woningen onderling en haar omgeving bestaat.
Het gebied rondom de Karel Doormanstraat, het Frederikplein en Willem I plein wordt ook gekenmerkt door een groot aaneengesloten eigendom van Leystromen. Het is een uitgelezen kans om een nieuw ‘hart’ voor de wijk te realiseren. Een hart waar niet alleen gewoond wordt achter de voordeur, maar waar buitenruimtes ook in het zicht van de wijk zijn gelegen (veranda’s, balkons, loggia’s).
Figuur 2.2: Stedenbouwkundig concept 'Hart van de Wijk' (bron: Houtman + Sander)
Het stedenbouwkundig concept voor de Militaire wijk wordt niet alleen bepaald door fysieke kwaliteiten en kansen. In de conceptfase van de planvorming hebben gesprekken met alle bewoners van de wijk plaatsgevonden, waarbij de basisstrategie is uitgesproken: iedereen kan in de wijk blijven wonen, indien men dat wenst. Uit deze inventarisatie zijn de volgende woonwensen voor de wijk verzameld:
- “ik wil graag in mijn huidige woning blijven wonen”;
- “ik wil graag kopen”;
- “ik wil graag in de wijk in een appartement wonen”;
- “ik wil graag een woning met een wat kleinere tuin” of;
- “ik wil graag in een andere wijk gaan wonen”.
Bovenstaande inventarisatie heeft geleid tot een planconcept waarin een grotere differentiatie in woning typologieën is toegepast; zonder dat deze woningen in zeer afwijkende prijsklassen verhuurd/verkocht gaan worden. In het plan is er een differentiatie gekomen in nieuwe, grondgebonden rijwoningen doordat de woningen met verschillende beukmaten gerealiseerd zullen worden.
Vanuit de inventarisatie bleek tevens de vraag naar meer appartementen binnen het plangebied en woningen met meer begane grond programma. Door een gedeelte van het programma als gestapeld wonen uit te voeren, kunnen er zelfs meer woningen gerealiseerd worden dan dat er gesloopt moeten worden. Bijkomstig voordeel is dat door de stapeling van woningen de ruimtelijke kwaliteit van de wijk als geheel vergroot wordt.
Met deze ontwikkeling worden 47 eengezinswoningen gesloopt en deze worden vervangen door:
- 16 appartementen in 2 typen;
- 6 (3) beneden- en (3) bovenwoningen;
- 28 rij-/eengezinswoningen in 3 beukmaten;
- 6 terraswoningen.
Per saldo is zodoende sprake van een toevoeging van 9 woningen.
Bestaande groenstructuren worden met elkaar verbonden waarbij een groot deel van de aanwezige bomen gespaard kunnen worden. De routestructuur voor verkeer wordt duidelijker en er worden meer parkeerplaatsen gerealiseerd dan er worden verwijderd. En bovenal verdwijnen de achterkantsituaties en onduidelijke restgebieden.
2.2 Stedenbouwkundig Ontwerp
Zoals in de omschrijving van het stedenbouwkundig concept al staat beschreven, wordt er met de sloop en nieuwbouw van de woningen een nieuw hart van de wijk gecreëerd. Tevens wordt er door de realisatie van nieuwe woningen bij de entree van de wijk een frisse, nieuwe entree gerealiseerd. Hier is bewust een structuur ontworpen met korte bloklengtes die aansluiten op de bestaande stedenbouwkundige structuur. Nieuwbouw zorgt ervoor dat eindwoningen meer kopwoningen kunnen worden met sprekende zijgevels (al dan niet kopgevels).
Woningen
In het hart van de wijk wordt een bijzonder wooncomplex gerealiseerd waarbinnen appartementen en veranda-woningen worden gerealiseerd. Deze woningen hebben een beperkte private buitenruimte die zowel gericht is op de parkzone rondom het complex, als op de gezamenlijke binnentuin. Deze binnentuin is openbaar toegankelijk, maar bovenal een sociale en ruimtelijke ontmoetingplek voor de ‘nieuwe’ bewoners van de wijk.
Tegen de achterzijde van de bestaande woningen aan de Saksen Weimarstraat worden nieuwe rijwoningen gesitueerd die met de achtertuinen aansluiten op de bestaand achtertuinen. De achterpaden zorgen in de lengterichting voor goede doorzichten en sociale controle/toezicht, maar leveren in de nieuwe situering geen rommelig en onverzorgd beeld in de stedenbouwkundige structuur zoals dat in de huidige situatie wel het geval is.
Rondom het hart van de wijk bevinden zicht nieuwe, grondgebonden woningen met zadeldaken, aansluitend aan de bestaande kappenstructuur van de wijk.
Openbare ruimte
De openbare ruimte rondom het hart van de wijk wordt gekenmerkt door veel bestaande bomen. Er worden nieuwe groenvoorzieningen toegevoegd die meer biodiversiteit in de wijk zullen brengen. Daarnaast zal het regenwater zoveel als mogelijk in deze parkzones geborgen worden. De parkruimtes zijn onderling verbonden, vooral voor voetgangers. Hierdoor zijn er betere verbindingen mogelijk tussen de Militaire wijk en de te vernieuwen stationsomgeving (ten noordoosten van de wijk), maar ook met de naastgelegen woonbuurt Atalanta. Routes en speelvoorzieningen kunnen door alle bewoners, in en rondom de militaire wijk, beter gebruikt worden.
De inrichting van de openbare ruimte wordt in samenspraak met de gemeente (als eigenaar en beheerder) later nader uitgewerkt in nauwe samenwerking met Leystromen en de bewoners van de Militaire wijk. De woningen in het plangebied worden gerenoveerd en gebouwd in opdracht van Leystromen. Voor de renovatie en nieuwbouw is een beeldkwaliteitsplan voor de architectuur opgesteld.
Figuur 2.3: Stedenbouwkundig ontwerp (bron: Houtman + Sander)
De ingekleurde bebouwing in figuur 2.3 betreft de beoogde herontwikkeling in de wijk Rijen-Zuid. Voor dit gebied, inclusief de omliggende gewijzigde openbare ruimte wordt het bestemmingsplan Rijen-Zuid opgesteld om de strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan op te heffen.
Verkeer en Parkeren
Verkeerstructuur
De externe ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Julianastraat naar de N282. Via de Julianastraat wordt ook het centrum van Rijen bereikt. In noordelijke richting kan via de Spoorlaan Noord, Regentenstraat, Raadhuisplein en Nassaulaan ook de N631 worden bereikt richting Oosterhout/A27.
Parkeren
Voor het parkeren zijn de normen gebaseerd op de parkeerkencijfers uit de Parkeernota (2017) van de gemeente Gilze en Rijen. In Rijen-Zuid zijn voor de huidige woningen parkeerplaatsen aanwezig. Door de sloop van 47 woningen en de bouw van 56 nieuwe woningen worden er 9 woningen toegevoegd.
Binnen het plangebied verdwijnen 79 parkeerplaatsen als gevolg van de stedenbouwkundige ontwikkeling. Er worden 47 woningen gesloopt en er worden 56 woningen gebouwd. Er komen netto 9 woningen bij.
Figuur 2.4: Overzicht te vervangen bestaande parkeerplaatsen (bron: Houtman + Sander)
De parkeernorm voor nieuwbouw voor dit woningtype is 1,8 pp/woning. Er dienen dus 20 parkeerplaatsen extra gerealiseerd te worden in het plangebied. Het minimaal aantal te realiseren parkeerplaatsen is 99.
Vanuit buurtonderzoek blijkt er ook behoefte aan meer parkeerplaatsen i.v.m. de lage norm van de bestaande bouw. In het ontwerp is nu ruimte voor de realisatie van 99 parkeerplaatsen, waarbij er ruimte in het bestemmingsplan is om binnen de bestemming 'Verkeer' in extra capaciteit te kunnen voorzien. Het plan voldoet hiermee aan de parkeernormen van de gemeente Gilze en Rijen.
Figuur 2.5: Overzicht aan te leggen parkeerplaatsen in rood (bron: Houtman + Sander)
In het plangebied is voorzien in een ruime bestemming 'Verkeer' om zo extra parkeerplaatsen te kunnen aanleggen dan volgens de parkeernormen van de gemeente Gilze en Rijen noodzakelijk is.
Openbaar vervoer
Via de bestaande langzaam verkeersroutes ligt vanaf het hart van de wijk op ca. 300 metwer afstand het NS-station Gilze-Rijen. Via deze spoorverbinding zijn steden als Breda en Tilburg snel te bereiken. Vanaf dit NS-station vertrekken ook diverse busverbindingen.
Het plangebied wordt, met acceptabele loopafstanden, tot maximaal circa 750 meter, door het openbaar vervoer voldoende ontsloten.
2.3 Samenhang Met Aanpak Rijen-zuid
De opgave van woningcorporatie Leystromen voor Rijen-Zuid is in figuur 2.4 weergegeven. Ter voorbereiding op de stedenbouwkundige visie heeft Leystromen zelf al een besluit genomen over het aantal te slopen woningen, het aantal te verkopen woningen en de te renoveren bestaande woningen.
Van de ca. 160 woningen in Rijen-Zuid die nu in bezit zijn van Leystromen zal ca. 10% verkocht worden. Deze verkoop stimuleert een betere mix van koop en huur in de wijk en biedt mensen de kans om in de wijk te blijven wonen en toch een stap in hun woonontwikkeling te zetten. De ontwikkeling van een nieuw woon- en leefmilieu waarin diverse doelgroepen gehuisvest zijn, staat hierbij centraal.
Om ruimte te maken voor verbeteringen in de fysieke wijkstructuur en om een gedifferentieerder woningaanbod te kunnen realiseren, zal ook ca. 30% van de woningen die in eigendom zijn van Leystromen worden gesloopt. Ter plaatse van de gesloopte woningen, zal nieuwbouw haar intrede doen. De overige woningen, ca. 60%, wordt gerenoveerd. In figuur 2.4 zijn de te slopen, renoveren en te verkopen woningen weergegeven.
Voorafgaand aan de bepaling welke woningen/gebieden zich het beste lenen voor sloop en nieuwbouw heeft zowel een ruimtelijke analyse van de wijk als een analyse van het woningbezit plaatsgevonden. Er is voor gekozen om vooral woningen te verkopen in woonblokken waarvan eerder al woningen verkocht zijn. Deze woonblokken komen daarmee niet in aanmerking voor sloop.
De woningen die nu in bezit zijn bij Leystromen verkeren technisch gezien allemaal in dezelfde staat, dus gebaseerd hierop is ook geen voorkeur af te leiden. Daarom is ervoor gekozen voor de sloop/transformatie van een gebied waar een aantal stedenbouwkundige verbeteringen doorgevoerd kunnen worden en waar andersoortige woonvormen kunnen ontstaan.
Naast de ontwikkelingen omtrent de woningen zal de openbare ruimte in zijn geheel een facelift krijgen. Op dit moment lopen er enkele onderzoeken naar de vitaliteit van de bestaande bomen en de ondergrondse infrastructuur die mede zullen bepalen welke transformatie de openbare ruimte zal ondergaan. Dit zal tevens mede met de bewoners worden uitgewerkt.
Figuur 2.6: Opgave Rijen-Zuid (bron: woningbouwcorporatie Leystromen)
De blauwe en gele woningen maken geen onderdeel uit van het bestemmingsplan Rijen-Zuid. Deze ontwikkeling kan plaatsvinden zonder een aanpassing van het vigerende bestemmingsplan Woongebied Rijen.
Voor de sloop van 47 woningen, weer gegeven als rode woningen in figuur 2.6 en de bouw van 56 nieuwe woningen is dit bestemmingsplan opgesteld.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Deze paragraaf vat het rijksbeleid samen dat van toepassing is op de herontwikkeling van Rijen-Zuid in Rijen. In deze paragraaf worden onderstaande beleidsdocumenten behandeld:
- Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte;
- Besluit algemene regels ruimtelijke ordening;
- Besluit ruimtelijke ordening.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is door de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo wordt beschreven in welke infrastructuurprojecten het Rijk de komende tijd wil investeren en op welke wijze de bestaande infrastructuur beter benut kan worden.
Het Rijk streeft ernaar om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken. Gestreefd wordt naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincies en gemeenten gelegd. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk daarom over aan de provincies en gemeenten. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het onderhavige bestemmingsplan zodoende beperkt blijft.
Wel zijn in de SVIR nationale belangen gedefinieerd. Op de locatie van de spoorzone in Rijen zijn twee nationale belangen van toepassing:
- Nationaal belang 12: Militaire activiteiten
- Nationaal belang 13: Goed systeem ruimtelijke ordening
Nationaal belang 12: Militaire activiteiten
Het Rijk zet in op het bieden van ruimte voor militaire terreinen en activiteiten. Rondom sommige locaties zijn beperkingenzones aangewezen, zoals externe veiligheidscontouren, geluidscontouren en bouwhoogtebeperkingen. Defensie heeft momenteel negen radarstations, waar radarverstoringsgebieden voor gelden. Het plangebied ligt niet binnen een radarverstoringsgebied. Wel is er sprake van een bouwhoogtebeperking voor winturbines van 90 meter. Binnen het plangebied worden geen windturbines mogelijk gemaakt.
Nationaal belang 13: Goed systeem ruimtelijke ordening
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Ook dient de ruimte zorgvuldige te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken is de ladder van duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In het kader van dit bestemmingsplan zijn alle relevante milieuaspecten onderzocht. In hoofdstuk 4 worden deze onderzoeken nader toegelicht. In paragraaf 3.1.3 wordt nader ingegaan op het Besluit ruimtelijke ordening, waar de ladder van duurzame verstedelijking wordt toegelicht.
Conclusie
Het beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling. De nationale belangen zijn voldoende geborgd in dit bestemmingsplan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Relevante regels uit het Barro betreffen de regels omtrent nationaal belang 12 (militaire gebieden). Onderhavig bestemmingsplan is gelegen in de obstakelbeheerzone als weergegeven in figuur 3.1. De ligging in een obstakelbeheerzone betekent dat het plangebied belemmeringen kent ten aanzien van opgaande bebouwing of begroeiing. Het voornemen van de herontwikkeling van het hart van de wijk Rijen-Zuid kan maximaal +56 meter ten opzichte van het NAP bedragen. Aan deze maximale bouwhoogte wordt ruimschoots voldaan. Voor wat betreft de obstakelbeheerzone zijn er geen belemmeringen te verwachten.
Figuur 3.1 Obstakelbeheergebied als benoemd in Barro
Conclusie
Het Barro levert geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Bij bestemmingsplannen die niet voorzien in nieuwe bebouwing en/of niet voorziet in nieuw gebruik ten opzichte van de oude regeling is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Ook is bepaald dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is dan niet van toepassing.
De aanleg of reconstructie van infrastructuur valt volgens de jurisprudentie over dit onderwerp niet onder de categorie "nieuwe stedelijke ontwikkeling".
Met het beoogde bestemmingsplan wordt de sloop van 47 woningen en de bouw van in totaal 58 woningen (16 appartementen, 6 boven-/benedenwoningen en 36 grondgebonden woningen) mogelijk gemaakt op een binnenstedelijke locatie.
Per saldo is zodoende sprake van een toevoeging van 9 woningen, dus minder dan 12 woningen. Er is zodoende geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Conclusie
Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierdoor hoeft er niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Onderstaande paragrafen gaan in op het provinciaal beleid dat van toepassing is. Achtereenvolgens komen de volgende beleidsdocumenten aan de orde:
- Structuurvisie ruimtelijke ordening;
- Omgevingsvisie Noord-Brabant;
- Interim omgevingsverordening;
- Provinciaal Waterplan;
- Beleid Waterschap Brabantse Delta.
3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SRO) inwerking getreden. De structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De provincie Noord-Brabant geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het handelen van de provincie Noord-Brabant in de ruimtelijke ordening.
De structuurvisie gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijk beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk-, en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten.
De structuurvisie benoemt en beschrijft ambities voor vier ruimtelijke structuren: infrastructuur, landelijk gebied, groenblauwe mantel en stedelijke structuur.
Conclusie
Onderhavig plan betreft aanpassing van de binnenstedelijke openbare ruimte en de sloop en nieuwbouw van woningen in het plangebied. Er vindt geen grootschalige transformatie van het landschap en de ruimtelijke structuren plaats.
3.2.2 Omgevingsvisie Noord-Brabant
Net als het Rijk beschikt de provincie Noord-Brabant vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet over een omgevingsvisie: de Brabantse Omgevingsvisie. Deze visie is in december 2018 vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant. De Brabantse Omgevingsvisie bevat de ambities van de provincie Noord-Brabant voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de periode tot 2050. De omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen, die doelen zijn nog steeds opgenomen in bijvoorbeeld de SVRO. Bij een eventuele strijdigheid tussen de SVRO en de omgevingsvisie is de omgevingsvisie leidend.
De Brabantse Omgevingsvisie zet in op behouden en verdere ontwikkeling van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. De provincie richt zich met de Brabantse Omgevingsvisie op vier hoofdopgaven:
- 1. De energietransitie.
- 2. Ontwikkeling van een Noord-Brabant dat om kan gaan met klimaatverandering.
- 3. Noord-Brabant als slimme netwerkstad.
- 4. Behouden en verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame economie.
Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Eén van de doelen van de hoofdopgave 'Noord- Brabant als slimme netwerkstad' is het creëren van duurzame mobiliteitsinfrastructuur. Het realiseren van snelfietspaden tussen grote steden in de provincie is benoemd in de Omgevingsvisie als een ontwikkeling die hier aan bijdraagt. Ook het realiseren van een onderdoorgang van de Stationsstraat/Julianastraat draagt bij aan een duurzame mobiliteitsinfrastructuur.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Brabantse Omgevingsvisie.
3.2.3 Interim omgevingsverordening
De Interim omgevingsverordening is op 5 november 2019 in werking getreden. De omgevingsverordening bevat regelgeving die ook anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels (net als dat de Verordening ruimte Noord-Brabant een uitwerking is van de SVRO). De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant).
De omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening vormt het toetsingskader voor ruimtelijke procedures.
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
In hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden rechtstreeks werkende regels.
Instructieregels voor gemeenten
In hoofdstuk 3 van de Interim omgevingsverordening zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Bij een evenwichtige toedeling van functies dient invulling gegeven te worden aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. De zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit is in deze verordening opgenomen om een bijdrage te leveren aan een juiste balans tussen beschermen en benutten. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
- a. zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6 interim omgevingsverordening);
- b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering (artikel 3.7 interim omgevingsverordening);
- c. meerwaardecreatie (artikel 3.8 interim omgevingsverordening).
Artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik
Vanwege zorgvuldig ruimtegebruik is het wenselijk stedelijke ontwikkelingen in het bestaand stedelijk gebied plaats te laten vinden en dient bij stedelijke ontwikkeling toepassing gegeven te worden aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). In paragraaf 3.1.3 is geconstateerd dat de ladder voor de beoogde ontwikkeling niet hoeft te worden doorlopen. De beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. Hierdoor is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering
De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De gewenste uitbreidingsrichting moet aanvaardbaar zijn. De intensiteit van de afweging hangt af van het gebied en de ontwikkeling. Naarmate een ontwikkeling minder inbreuk maakt op de leefomgeving of de omgevingskwaliteit, is ook de afweging minder indringend. Met de beoogde herontwikkeling wordt een kwaliteitsimpuls gegeven aan de wijk Rijen-Zuid en wordt er een hart van de wijk gecreëerd. Naast de uitstraling van de woonwijk worden ten aanzien van milieukundige aspecten zoals geluid een betere leefomgevingskwaliteit gerealiseerd door de nieuwbouw en het grootschalig onderhoud aan de woningen in de wijk. Hierdoor sluit de ontwikkeling aan op de ambitie van de gemeente Gilze en Rijen en heeft de ontwikkeling een positieve impact op de omgevingskwaliteit.
Artikel 3.8 meerwaardecreatie
Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat en de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn. In hoofdstuk 2 is beschreven welke doelen behaald worden met de beoogde ontwikkeling. Onderstaand is per aspect omschreven op welke wijze de doelen een bijdrage leveren
Ecologische aspect: In het kader van de beoogde ontwikkeling is een flora en fauna onderzoek uitgevoerd. Ten aanzien van de aspecten soortenbescherming en gebiedsbescherming wordt vervolg onderzoek geadviseerd. In het vervolg van de verdere planontwikkeling worden deze onderzoeken uitgevoerd. Vanuit het aspect ecologie worden er echter geen beperkingen verwacht voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In paragraaf 4.9 wordt het aspect ecologie nader toegelicht.
Sociale aspecten: In het hart van de wijk Rijen-Zuid dat gevormd wordt door de nieuwe bebouwing ontstaat ontmoetingsruimte. Dit wordt gevormd door de nieuwe centrale groeninrichting en de toeleidende openbare wegen. De centrale nieuwbouw biedt ook ruimte aan een openbaar toegankelijke binnentuin en een ontmoetingsruimte op de begane grond van het appartementencomplex als huis van de wijk.
Werkingsgebieden binnen het plangebied
Alle regels van de Interim omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Binnen het landelijk gebied wordt nader onderscheid gemaakt in de werkingsgebieden gemengd landelijk gebied en groenblauwe mantel. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.
Het plangebied ligt op basis van de interim omgevingsverordening in het stedelijk gebied. In figuur 3.2 is dit gebied in relatie tot het plangebied weergegeven. Hierna wordt ingegaan op de regels in de interim omgevingsverordening.
Figuur 3.2 Werkingsgebied Stedelijk gebied (Interim omgevingsverordening)
Ter plaatse van het plangebied zijn conform de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant verschillende themakaarten van toepassing. Hiervan is de themakaart: stedelijke ontwikkeling en erfgoed relevant voor de beoogde ontwikkeling. Binnen deze themakaart gelden de volgende artikelen:
- Artikel 3.39 windturbines in stedelijk gebied
- Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
- Artikel 3.48 veehouderij in stedelijk gebied
- Artikel 3.16 externe werking natuur netwerk Brabant
Gezien de beoogde ontwikkeling zijn de artikelen 3.42 en 3.16 relevant. Onderstaand worden deze artikelen toegelicht.
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Binnen dit artikel regels opgenomen waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. hierbij is het volgende opgenomen: Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
- a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
De ontwikkeling is afgestemd in de regio en past daarmee binnen de regionale afspraken. Tevens is de ontwikkeling niet in strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met de regels binnen artikel 3.42.
Artikel 3.16 externe werking natuur netwerk Brabant
De regels binnen dit artikel hebben als doel om ecologische waarden en het Natuur Netwerk Brabant te beschermen. Wanneer negatieve effecten niet uit te sluiten zijn dient compensatie plaats te vinden. Het aspect ecologie is uitgewerkt in paragraaf 4.9.
Conclusie
De ruimtelijke ontwikkelingen zijn passend binnen de kaders van de interim omgevingsverordening.
3.2.4 Provinciaal Waterplan
Het provinciale beleid (provinciaal Waterplan) richt zich op het bereiken en in stand houden van watersystemen die ruimte bieden aan een gezond leefmilieu voor mens, dier en plant. Daarbij zijn economische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht en is het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie een randvoorwaarde.
Vijf hoofdthema's vormen de kern van het beleid:
- Het realiseren van een duurzame watervoorziening;
- Het verbeteren van de waterhuishoudkundige situatie;
- Het verbeteren van de waterkwaliteit;
- Het inrichten van waterlopen met het oog op de versterking van natuurwaarden;
- Het anders omgaan met water in bebouwd gebied.
Conclusie
Voor de consequenties van dit beleid voor onderhavig bestemmingsplan wordt verwezen naar paragraaf 4.13 van deze toelichting.
3.2.5 Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.
Het waterschap heeft beleid en beleidsregels welke zijn vastgelegd in de Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap nodig. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van het waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen en afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de beleidsregel “hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen”.
Conclusie
De eisen vanuit het waterschap hebben geen beperkingen voor onderhavig plan tot gevolg. In paragraaf 4.13 wordt hier nader op ingegaan.
3.3 Gemeentelijk Beleid
De ruimtelijke ambities van de gemeente Gilze en Rijen zijn verwoord in een trilogie. Het eerste deel van de trilogie is de Toekomstvisie 2025 'Wij zijn Gilze en Rijen'. Het tweede deel is het ambitiedocument 'Ambitie Gilze en Rijen – nieuwe kansen!' en het laatste deel is de structuurvisie 'Stedelijk Gebied Gilze en Rijen' (2015).
3.3.1 Toekomstvisie Gilze en Rijen 2025 ‘Wij zijn Gilze en Rijen!’
De toekomstvisie Gilze en Rijen geeft een beeld van de gewenste ontwikkeling van de gemeente tussen nu en 2025. De toekomstvisie is richtinggevend voor het beleid en het handelen van de gemeente en verbindt ontwikkelingen die op het oog los van elkaar staan. Zij geeft aan wat de gemeente wil betekenen voor haar inwoners, wat de inwoners van de gemeente kunnen verwachten, maar ook wat de gemeente van haar inwoners verwacht. Ook geeft de visie aan wat de gemeente in de regio wil betekenen en wat de regio en buurgemeenten wel en niet van de gemeente kunnen verwachten.
De gemeente heeft haar inwoners veel te bieden. Het is goed wonen, werken en leven in Gilze en Rijen. Er is volop bedrijvigheid, er is ruimte om te wonen en te leven en er zijn veel voorzieningen voor sport en cultuur. De voordelen van het wonen in dorpen in het groen zijn goed te combineren met de bereikbaarheid van stedelijke voorzieningen in Tilburg en Breda. Het is belangrijk om die kwaliteit te behouden en ze verder te versterken. Ook wil de gemeente nieuwe kwaliteiten ontwikkelen. Dat kan alleen maar als er met z’n allen aan wordt gewerkt. Het is nodig dat de gemeente verbindingen legt met inwoners bedrijven en maatschappelijke organisaties en met de omringende gemeenten.
Voor 2025 heeft de gemeente de volgende ambities:
- versterken van onze positie als woongemeente in het groen tussen twee steden;
- benutten van de strategische ligging aan belangrijke vervoersassen in Midden-Brabant en versterken van de positie als werkgelegenheidsgemeente met economisch duurzame en beeldbepalende bedrijven;
- versterken van de vitaliteit van kernen met goede voorzieningen op het vlak van sport en cultuur die optimaal worden gebruikt;
- versterken van de economische draagkracht van het buitengebied en van de belevingswaarde van dat buitengebied.
Woongemeente in het groen
Als één van de centrale ambities uit deze toekomstvisie geldt het versterken van de positie als woongemeente in het groen tussen twee steden. Gilze en Rijen wordt gekarakteriseerd als een aantrekkelijke woongemeente in het groen tussen twee steden. Dat beeld wil de gemeente versterken en in regionaal verband uitdragen. Met het oog op het vitaal houden van de kernen zet de gemeente in op het realiseren van extra groei door het aantrekken van nieuwe inwoners. Dit is gekoppeld aan toename van de werkgelegenheid. De gemeente wil zo veel mogelijk mensen die binnen de gemeente hun brood verdienen ook maatschappelijk aan de gemeente binden.
Daarbij wordt ingespeeld op een behoefte van veel mensen om dicht bij hun werk te wonen. Daarom moet het woningaanbod gevarieerd zijn: van betaalbare woningen en appartementen voor jonge gezinnen en ouderen tot exclusieve woonvormen. In de gemeente is tot 2025 voldoende ruimte voor woningbouw voorhanden. Die ruimte is er zowel voor inbreiding in de bestaande kernen Rijen en Gilze als voor uitbreiding.
Het uitgangspunt van de gemeente is dat inbreiding voor uitbreiding gaat, als de bouwkosten dat toelaten. De gemeente wil de ruimte in en om de kernen Gilze en Rijen op een kwalitatief hoogwaardige manier invullen: met passende woningbouw of met publieke (groene) ruimte. Dat komt de kwaliteit van de bebouwde structuur van de kernen ten goede.
De aanpak van de wijk Rijen-Zuid is een kans om dit woongebied te verbeteren en te versterken. Door de renovatie van het bestaande bezit van woningcorporatie Leystromen en de sloop en nieuwbouw ontstaat er een nieuw hart van de wijk. Door het onderhoud aan de bestaande woningen worden deze ook toekomstbestendig gemaakt.
Met de herinrichting van het plangebied wordt een kwaliteitsimpuls gegeven aan de openbare ruimte, het groengebied en de relatie met de andere wijken in Rijen. Door aan te sluiten op de nieuwe spoorzone wordt het gehele gebied ten zuidwesten van het spoor voorzien van een kwaliteitsimpuls. De ontwikkeling draagt bij aan de ambities van de gemeente.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is passend binnen de kaders van de Toekomstvisie van de gemeente Gilze en Rijen. Het plan draagt bij aan het principe van inbreiding. Inbreiding vindt plaats op een wijze die bijdraagt het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
3.3.2 Ambities Gilze en Rijen 'Nieuwe kansen!'
Het ambitiedocument 'Ambities Gilze en Rijen- Nieuwe kansen!' is de uitwerking van de toekomstvisie Gilze en Rijen 2025 (zie paragraaf 3.3.1). In de structuurvisie Stedelijk Gebied (zie paragraaf 3.3.3) worden de ruimtelijke ambities uit het ambitiedocument verder uitgewerkt. Er ontstaat een trilogie: van visie, via ambities, naar beleid. In dit beleidsstuk zijn de ambities beschreven.
In het document is een koers uitgestippeld op basis van vier denkrichtingen:
- Nieuwe noodzakelijkheid "Een nieuwe manier van denken over wonen"
- Sterke schakels "Bereikbaarheid voor iedereen"
- Levendige centra "Sterke en vitale dorpsharten"
- Karakteristieke bedrijvigheid "Bedrijventerreinen met een duidelijk profiel"
Nieuwe noodzakelijkheid
Gilze en Rijen is een groene en goed bereikbare gemeente. De gemeente onderscheid zich van de stedelijke regio door de kleinschalige, diverse en vooral groene en ruime wijken. Dat is iets waar we trots op mogen zijn, maar waar we vooral ook zuinig op moeten zijn. We gaan daarom de uitdaging aan om nieuw te bouwen wijken deze woonkwaliteit mee te geven, en om bestaande wijken te blijven verbeteren.
Maar onze ambities reiken verder. We kiezen niet alleen voor het verbinden van architectuur, duurzaamheid en landschap. Ook een grote betrokkenheid van bewoners bij hun eigen wijk past bij het wonen in onze gemeente. Gilze en Rijen geeft daarom graag extra ruimte aan bewoners voor inspraak en eigen initiatieven.
Conclusie
Op basis van bovenstaande toetsing past de voorliggende ontwikkeling in het ambitiedocument van de gemeente Gilze en Rijen.
3.3.3 Structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen
Op 21 december 2015 is de structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen vastgesteld door de gemeenteraad van Gilze en Rijen. De structuurvisie schetst de ambitie, visie en strategie voor de lange termijn ontwikkeling van de kernen Gilze, Rijen, Molenschot en Hulten.
Binnen de Structuurvisie 'Stedelijk gebied' Gilze en Rijen (2015) zijn voor het aspect verkeer de volgende beleidsuitgangspunten opgenomen:
De gemeente zet in op een sterker onderscheid in wegen. Enerzijds om de doorstroming en bereikbaarheid te verbeteren. Anderzijds ter verbetering van de veiligheid en het leefklimaat. Waar deze ambities samenkomen, worden gerichte keuzes gemaakt:
- In Rijen kiest de gemeente ervoor om de verkeersafwikkeling meer dan voorheen via de buitenkant te sturen (Hannie Schaftlaan, N282 en N631). Binnen de kom ligt het accent meer op de oost/west-verbindingen;
- De gemeente zet zich in voor sterke ontwikkeling langs het spoor door een integrale gebiedsontwikkeling, waarbij het stationsgebied wordt verbonden met andere dynamische gebieden;
- De gemeente bevordert het gebruik van de fiets binnen de dorpen, door gerichte investeringen in het fietsnetwerk;
- De gemeente zet zich in regionaal verband in voor HOV (Hoogwaardig Openbaar Vervoer) Tilburg - Oosterhout.
Bereikbaarheid in Rijen gekanteld
De bereikbaarheid binnen Rijen is in de laatste vijftien jaar gekanteld. De interne bereikbaarheid (van wijken en bedrijven) steunde van oudsher op de centrale as, bestaande uit de Julianastraat, Stationsstraat en Hoofdstraat. Maar de afgelopen vijftien jaar is het belang van de centrale as verminderd, door de nieuwe verkeersstructuur bestaande uit:
- de oost/west-as: Mary Zeldenrustlaan – Spoorlaan Noord - Rembrandtlaan – Nassaulaan (de zogenoemde 'dwarsstructuur');
- de Hannie Schaftlaan: Met de aanleg van de Hannie Schaftlaan is de ontsluiting van het dorp sterk verbeterd. De oostelijke wijken (waar twee derde van de inwoners wonen) worden niet meer alleen via de Julianastraat en de Hoofdstraat ontsloten, maar ook buitenom via de Hannie Schaftlaan.
Conclusie
De herontwikkeling van Rijen-Zuid sluit aan op de beleidsuitgangspunten die voor Rijen zijn opgesteld, namelijk een integrale gebiedsontwikkeling langs het spoor. De herontwikkeling van het hart van de wijk sluit aan op de herinrichting rondom het spoor. Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de structuurvisie Stedelijk Gebied (2015).
3.3.4 Verkeersvisie 2025 Gilze en Rijen; actualisatie 2019
In de Verkeersvisie 2025 Gilze en Rijen worden de lijnen uitgezet voor het verkeer en vervoer tot 2025. Op 30 september 2019 is een geactualiseerde versie van de Verkeersvisie 2025 vastgesteld. De visie is de verkeerskundige uitwerking van de toekomstvisie 'Wij zijn Gilze en Rijen' (zie paragraaf 3.3.1) , het ambitiedocument ‘Ambities Gilze en Rijen - Nieuwe kansen!’ (zie paragraaf 3.3.2) en de ‘Structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen’ (zie paragraaf 3.3.3). In het document is een mindset beschreven, de blik op verkeer en vervoer, vanuit drie thema's:
- 1. Leefbaar, bereikbaar en verkeersveilig
- 2. Duurzaam en innovatief
- 3. Samenwerking en burgerparticipatie
De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de bovenstaande thema's. Dit komt doordat de onderstaande doelen centraal staan bij de ontwikkeling:
- Autoverkeer is welkom in woongebieden, maar rijdt met gepaste snelheid. De gemeente doet daarbij een beroep op de verantwoordelijkheid van de weggebruiker en zet in op bewustwording.
- Bewoners parkeren het liefst zo dicht mogelijk bij hun woning. Dat begrijpt de gemeente. Er wordt daarom gezorgd voor voldoende openbare parkeergelegenheid. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan de actuele parkeernormen.
- In het kader van duurzaamheid verleend de gemeente medewerking aan de realisatie van carpoolmogelijkheden, autodelen en plaatsing van laadpalen voor elektrische voertuigen en fietsen.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de visie die is opgesteld voor de thema's 'leefbaarheid, bereikbaar en verkeersveilig' en 'duurzaam en innovatief'. De ontwikkeling is daarmee in lijn met de Verkeersvisie 2025.
3.3.5 Welstandsnota Gilze en Rijen
De gemeente Gilze en Rijen kent een onderscheid in vier gebieden waarvoor wel/niet de welstandsnota van kracht is: rode, oranje, gele en groene gebieden. Per gebied gelden er specifieke regels waaraan bouwplannen moeten voldoen.
De ontwikkeling voor de Militaire wijk in Rijen-Zuid is gelegen in een groen/geel gebied. Voor plannen in het groene gebied geldt dat de Welstandsnota Gilze en Rijnen niet van kracht is en dat het plan niet getoetst hoeft te worden door de Welstandscommissie of de stadsbouwmeester. Een uitzondering hierop is de excessenregeling die geldt als er sprake is van een buitensporigheid in het uiterlijk van het plan die ook voor niet-deskundigen herkenbaar is én afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Voor plannen in een geel gebied geldt dat de Welstandsnota Gilze en Rijen niet geldend is, maar dat moet worden uitgegaan van de algemene voorschriften van de gemeente (redelijke eisen van welstand) waaraan de plannen moeten voldoen.
Omdat het plan in een groen-geel gebied is gelegen, wordt in dit beeldkwaliteitsplan dat onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan uitgegaan van deze algemene voorschriften van gemeente Gilze en Rijen.
Afbeelding 3.3: uitsnede welstandskaart
Algemene voorschriften
Met betrekking tot welstandstoezicht liggen gevoeligheden met name in de verstoring van een samenhangend gevel-/straatbeeld binnen een bouwblok/wijk. Hierbij zijn toevoegingen aan dak- of gevelvlak, gevelveranderingen en kleur- en materiaalgebruik de belangrijkste aspecten.
Vanwege deze samenhangende karakteristiek zijn de gemengde woongebieden uit de periode 1945-1960 aangewezen als regulier welstandsgebied. Getoetst wordt aan de volgende gebieds- en objectspecifieke welstandscriteria:
- situering (positionering in de rooilijn);
- massa en vorm (samenhang in gevelwanden);
- gevelkarakteristiek (gevelkenmerken en - opbouw);
- kleur- en materiaal;
- overige (toevoegingen aan het hoofdgebouw (voornamelijk aan voor- en zijgevels); en reclametoepassingen)
Conclusie
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit plan dat ook als Bijlage 2 bij het bestemmingsplan is opgenomen beschrijft de nieuwe invulling van de wijk Rijen-Zuid. Het plan is op 24 april 2021 door de Welstandscommissie van de gemeente voorzien van een positief advies. Het gewaarmerkte beeldkwaliteitplan is als Bijlage 1 opgenomen bij de regels van het bestemmingsplan. Daarmee wordt voldaan aan de eisen uit de Welstandsnota.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dienen ruimtelijke ontwikkelingen te worden getoetst aan de vigerende (milieu)regelgeving. Onderstaand komen de relevante aspecten aan de orde. Daarbij wordt eerst een toetsingskader geschetst. Vervolgens wordt gekeken naar de situatie met de ontwikkeling. Ten slotte wordt daaruit een conclusie getrokken.
4.1 Archeologie
4.1.1 Wettelijk kader
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. In verband met de implementatie van het Verdrag van Malta zijn de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten gewijzigd. Als gevolg van deze wetswijzigingen is de al bestaande verplichting expliciet gemaakt om in het kader van een goede ruimtelijke ordening rekening te houden met het belang bij behoud van archeologische waarden.
Voor archeologie geldt de nationale wetgeving die afkomstig is uit Europees beleid. Het Verdrag van Valletta (of wel: 'Verdrag van Malta') regelt hoe er omgegaan moet worden met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft het verdrag in 1992 mede ondertekend. De uitgangspunten van dit Europese verdrag zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd door middel van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is in werking getreden op 1 september 2007 en wijzigt hiermee de Monumentenwet uit 1988, de Ontgrondingenwet (Ow), de Wet milieubeheer (Wm), de Woningwet (Ww) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Vanaf 1 juli 2016 is dit op dezelfde wijze als via de Wamz verwerkt in de Erfgoedwet en in de toekomst zal dit verwerkt worden in de Omgevingswet. Tot de Omgevingswet ingaat gelden voor onderdelen, die gaan over de fysieke leefomgeving, de bepalingen uit de Monumentenwet. Dit is opgenomen in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Het uitgangspunt is dat er verplicht rekening gehouden moet worden met het behoud van het archeologisch erfgoed in de bodem. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden door middel van archeologisch onderzoek. Bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
4.1.2 Toetsing
Gemeentelijke beleidskaart
De gemeenteraad van Gilze en Rijen heeft op 26 april 2011 het Beleidsplan archeologische monumentenzorg met bijbehorende beleidskaart (figuur 4.2) opgesteld. Het beleidsplan geeft inzicht in de gemeentelijke verantwoordelijkheden ten aanzien van archeologische bodemschatten en haar bevoegdheden hierin. Het beleid maakt onderscheid in gebieden met een hogere en lagere verwachtingswaarde. De kaart is opgesteld aan de hand van feitelijke bodemgegevens over het grondgebied van de gemeente.
Uit de beleidskaart blijkt dat onderhavig plangebied is gelegen binnen het licht gele gebied met een lage archeologische verwachting. Op basis daarvan heeft de locatie in het vigerende bestemmingsplan Woongebied Rijen de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 6” gekregen.
De regels van deze dubbelbestemming bepalen dat op deze locatie in beginsel alleen mag worden gebouwd als uit een archeologisch onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden worden aangetast.
Deze onderzoeksplicht is echter niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 25.000 m²;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
Figuur 4.1: uitsnede gemeentelijke beleidskaart archeologie met in rood kader de plangrens van het bestemmingsplan (bron: gemeente Gilze en Rijen)
Omdat de nieuwbouw plaatsvindt in een gebied met een totale oppervlakte van circa 15.000 vierkante meter wordt ruimschoots aan de maximale oppervlakte van 25.000 vierkante meter voldaan en is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Daarnaast vindt de positionering van de nieuwbouw deels plaats op gronden die nu al bestaan uit bestaande bebouwing waarbij de grond al geroerd is.
Voor toekomstige werkzaamheden wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' uit het bestemmingsplan Woongebied Rijen ook opgenomen in dit bestemmingsplan.
(Her)ontwikkeling van de militaire wijk
Naast een toets van het bestemmingsplan dat de sloop- en nieuwbouw mogelijk maakt is voor de gehele militaire wijk een archeologische afweginig gemaakt. De bodemingrepen in de rest van de wijk zijn ook getoetst aan het gemeentelijk beleidskader.
Verkoop woningbezit
Een deel van de bestaande woningen van Leystromen worden verkocht. Hiervoor worden geen bodemingrepen uitgevoerd.
Renovatie bestaande woningen
Bij de renovatie werkzaamheden worden gevelopeningen vervangen en worden daken geisoleerd. Ook bij de renovatie zullen er geen bodemingrepen plaatsvinden die effect kunnen hebben op archeologische verwachtingen.
Herinrichting openbaar gebied
De gemeente Gilze-Rijen heeft met woonstichting Leystromen afspraken gemaakt over de herinrichting en verbetering van het openbaar gebied. Deze werkzaamheden worden door de gemeente uitgevoerd en zijn vastgelegd in een overeenkomst.
Aan de hand van het stedenbouwkundig ontwerp volgt dat het openbaar gebied rondom de renovatie van woningen niet wijzigt. Het stratenpatroon en de groene ruimte zal in stand blijven maar worden verbeterd. Ingrepen in de bodem voor o.a. de fundering van wegen en kabels- en leidingen worden uitgevoerd.
Figuur 4.2: uitsnede gemeentelijke beleidskaart archeologie met in rood kader de projectgrens van de wijkvernieuwing van Leystromen (bron: gemeente Gilze en Rijen)
Naast de lage archeologische verwachting (geel) heeft een deel van het projectgebied geen archeologische verwachting. Het gaat hierbij om gebieden waar het bodemprofiel als gevolg van archeologisch onderzoek, aangetoonde ontgrondingen, recente bebouwing en funderingen zodanig verstoord is, dat eventuele archeologische resten als verloren beschouwd mogen worden, of in ieder geval zodanig zijn aangetast dat zij niet meer voor onderzoek of bescherming in aanmerking komen. Op deze terreinen rusten geen beperkingen ten aanzien van archeologie.
4.1.3 Conclusie
Omdat de nieuwbouw plaatsvindt in een gebied met een totale oppervlakte van circa 15.000 vierkante meter wordt ruimschoots aan de maximale oppervlakte van 25.000 vierkante meter voldaan en is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Daarnaast vindt de positionering van de nieuwbouw deels plaats op gronden die nu al bestaan uit bestaande bebouwing waarbij de grond al geroerd is.
De gehele (her)ontwikkeling van de militaire wijk heeft een oppervlakte van ca. 5,4 hectare (54.000 m2) en overstijgt de vrijstellingsgrens met ca. 3 hectare. De werkzaamheden en impact van de renovantie en verkoop van de bestaande woningen en inrichting van het openbaar gebied leiden niet tot grootschalige bodemingrepen.
Met de beschikbare informatie is het niet zinvol om een onderzoekstraject voor de herontwikkeling van de militaire wijk op te starten.
Wel wordt de archeologische verwachtingswaarde voor de toekomst geborgd door de dubbelbestemming op te nemen in het voorliggende bestemmingsplan (artikel 6) zodat bij toekomstige ontwikkelingen kan worden getoetst aan de vereiste minimale diepte en oppervlakte voor archeologische onderzoek aan de hand van de dubbelbestemming.
4.2 Bodem
4.2.1 Wettelijk kader
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
4.2.2 Toetsing
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een historisch onderzoek opgesteld (zie Bijlage 5). Het doel van het historisch onderzoek is het verzamelen en inventariseren van de historische informatie en informatie over de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem die over de onderzoekslocatie en de directe omgeving bekend is.
Aan de hand van de resultaten van het historisch onderzoek wordt bepaald of en zo ja waar binnen de onderzoekslocatie potentiële bodembedreigende activiteiten plaats vinden c.q. hebben plaats gevonden en waar rekening gehouden moet worden met de mogelijke aanwezigheid van een bodemverontreiniging.
Aan de hand van de resultaten wordt tevens een hypothese opgesteld met betrekking tot het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek.
4.2.3 Conclusie
De verzamelde informatie geeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op de onderzoekslocatie. Ook wordt niet verwacht dat de activiteiten op de omliggende percelen de bodemkwaliteit op het onderzoeksterrein negatief hebben beïnvloed. Dit mogelijk met uitzondering van de aanwezigheid van asbest in de bodem.
Verder wordt geconcludeerd dat het historisch onderzoek voldoende informatie heeft opgeleverd om een correcte onderzoeksopzet voor de uitvoering van een verkennend bodemonderzoek te kunnen opstellen. Aangezien bij de locaties waar de woningen worden gerenoveerd of de woningen worden verkocht er geen grondverzet gaat plaats vinden, wordt voor deze locaties in het kader van een bestemmingsplanwijziging geen bodemonderzoek noodzakelijk geacht en kan het bodemonderzoek beperkt blijven tot het terreindeel waarvan het openbaar gebied wordt herontwikkelt en van de percelen waar sloop en nieuwbouw van de woningen gaat plaatsvinden. Het betreft het met de blauwe contourlijn aangegeven gebied op de bijgevoegde tekening.
Op basis van het vooronderzoek is voor de onderzoekslocatie de strategie voor een onverdachte niet-lijnvormige (ONV-NL) aangehouden.
Op basis van het vooronderzoek zijn de in onderstaande tabel opgenomen deellocaties te onderscheiden.
Asbest
Op basis van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie als asbestverdacht wordt aangemerkt, omdat er aanwijzingen zijn voor mogelijk bodembelastende activiteiten, waarbij asbest op of in de bodem terecht gekomen kan zijn. Hierbij is vooral de bouwperiode (na WO II) van de te slopen huizen leidend.
4.3 Cultuurhistorie
4.3.1 Wettelijk kader
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
De Erfgoedwet, van kracht sinds 1 juli 2016, bundelt wet- en regelgeving op het gebied van behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving (Monumentenwet, Wet ruimtelijke ordening) is overgenomen in de Erfgoedwet, bijvoorbeeld de aanwijzing van rijksmonumenten, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten met elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de Omgevingswet die naar verwachting in 2021 wordt ingevoerd, wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
4.3.2 Toetsing
In het kader van de ontwikkeling is de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant geraadpleegd. Onderstaand worden de bevindingen uit de cultuurhistorische waardenkaart beschreven.
Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant
Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van Noord-Brabant kan geconcludeerd worden dat het plangebied niet in een cultuurhistorisch waardevol gebied ligt. Zie ook de onderstaande figuur 4.3 voor een uitsnede van de Cultuurhistorische Waardenkaart.
Ten noorden van het plangebied, rondom het stationsgebied zijn diverse waardevolle objecten aanwezig. Het voorliggende bestemmingsplan heeft geen effecten op dit gebied. Met de beoogde ontwikkeling worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.
Figuur 4.3: uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bron: provincie Noord-Brabant)
4.3.3 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Wettelijk kader
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/ jaar PR-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.
Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1 % letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, het Bevt en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat wijzigingen met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én veelal ook verantwoord moeten worden door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, het Bevt en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
4.4.2 Toetsing
Voor de beoogde herontwikkeling van Rijen-Zuid is aangesloten bij de herontwikkeling van de stationsomgeving Rijen en de daarvoor verrichte onderzoeken naar het aspect externe veiligheid.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen:
- De spoorlijn Breda - Tilburg;
- Hogedruk aardgastransportleiding;
- Vliegbasis Gilze-Rijen;
- Rijksweg A58.
Spoorlijn Breda - Tilburg
De spoorlijn Breda - Tilburg ligt ten noorden van het plangebied. Over deze spoorlijn vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats (route 12). Het invloedsgebied van deze spoorlijn bedraagt >4.000 meter (stofcategorie D4).
Plaatsgebonden risico
Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen over Basisnetroutes is vastgelegd in de Regeling basisnet. Hierin staat in bijlage II vermeld dat er voor de spoorlijn Breda - Tilburg ter hoogte van het plangebied een maximale PR 10-6 contour van 8 meter geldt.
Binnen deze contour (gemeten vanuit het midden van het spoor) is geen bebouwing aanwezig en wordt met het bestemmingsplan geen bebouwing mogelijk gemaakt. Er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico.
Plasbrandaandachtsgebied
De spoorlijn Breda - Tilburg heeft een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter (figuur 3.1). Voor nieuwbouw binnen dit PAG gelden daarmee aanvullende bouwvoorschriften vanuit het Bouwbesluit ten aanzien van brandwerendheid ter bescherming van de aanwezigen (artikel 2.4 t/m 2.9 Regeling Bouwbesluit 2012).
Groepsrisico
Aan de hand van de uitgangspunten en de bevolkingsinventarisatie is het groepsrisico voor de spoorlijn Breda - Tilburg berekend voor de huidige en toekomstige situatie.
RBM II geeft als een berekeningsresultaat van het groepsrisico de normwaarde weer. In RBM II wordt de normwaarde gedefinieerd als de maximale waarde van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde. De maximale waarde wordt berekend op basis van het punt in de groepsrisicocurve welke het dichtst bij de oriëntatiewaarde ligt in het geval dat deze onder de oriëntatiewaarde ligt. Wanneer er wel een groepsrisicocurve boven de oriëntatiewaarde ligt is dit het punt dat het verst over de oriëntatiewaarde ligt. Een normwaarde groter dan 0,01 betekent een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Figuur 4.4: Groepsrisico van de spoorlijn Breda - Tilburg (Antea Group, 26-10-2020, externe veiligheid stationsomgeving Rijen)
Uit figuur 4.4 en onderstaande tabel blijkt dat het groepsrisico van de spoorlijn zich onder de oriëntatiewaarde bevindt. De hoogte van het groepsrisico neemt in de toekomstige situatie met minder dan tien procent toe ten opzichte van de huidige situatie.
Tabel: Groepsrisico van de spoorlijn Breda - Tilburg (Antea Group, 26-10-2020, externe veiligheid stationsomgeving Rijen)
Een zogenaamde beperkte verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 7 van het Bevt verplicht in het kader van de ruimtelijke procedure (beschouwen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid).
Hogedruk aardgastransportleiding
Langs de noordzijde van de spoorlijn Breda-Tilburg bevindt zich een hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie met kenmerk Z-528-01. Het invloedsgebied van deze leiding raakt het plangebied van dit bestemmingsplan niet.
Binnen het invloedsgebied van de transportleiding worden geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt binnen het plangebied. Een nadere beschouwing van deze risicobron is daarmee niet nodig.
Vliegbasis Gilze-Rijen
De vliegbasis Gilze-Rijen bevindt zich circa 1.400 meter ten zuiden van het plangebied. Voor deze vliegbasis wordt door Defensie een nieuw luchthavenbesluit opgesteld. In het kader van de MER luchthaven Gilze-Rijen is een onderzoek externe veiligheid opgesteld (NLR-CR-2016-613, november 2017).
Uit voornoemd onderzoek blijkt dat de PR 10-6-contour van de vliegbasis niet tot het plangebied reikt. Voor de vliegbasis geldt geen groepsrisicobeleid, nadere beschouwing van het groepsrisico in relatie tot onderhavige ruimtelijke procedure is derhalve niet nodig. Vliegbasis Gilze-Rijen is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot het plangebied.
Rijksweg A58
De Rijksweg A58 bevindt zich circa 3.200 meter ten zuiden van het plangebied. Over deze weg vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats (wegvak B5). Het invloedsgebied van de weg bedraagt meer dan 4.000 meter (stofcategorie GT4).
Plaatsgebonden risico
De maximale PR 10-6-contour van de weg bedraagt conform de Regeling basisnet 21 meter. Deze contour reikt niet tot het plangebied, er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Hoewel het plangebied binnen het invloedsgebied van de A58 ligt, is het berekenen van het groepsrisico conform het Bevt niet nodig (het plangebied bevindt zich op meer dan 200 meter afstand van de weg).
Verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevt wel verplicht vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de weg. Hierbij geldt een zogenaamde beperkte verantwoording van het groepsrisico (beschouwen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid).
Omgevingswet
Conform het Besluit kwaliteit leefomgeving zal voor deze weg een brand- en explosieaandachtsgebied gaan gelden. De grootte van deze gebieden bedraagt 30 meter en 200 meter, respectievelijk voor het brand- en explosieaandachtsgebied. De aandachtsgebieden van deze weg reiken niet tot het plangebied.
4.4.3 Conclusie
In het plangebied en de directe omgeving is geen 10-6 -plaatsgebonden risicocontour aanwezig. Aan de normen van het plaatsgebonden risico wordt voldaan. Gelet op het ontbreken van inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied is er ook geen verplichting om het groepsrisico nader te beschouwen en/of de verantwoording van het groepsrisico uit te voeren.
Op basis van bovenstaande toets wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
4.5 Geluid
4.5.1 Wettelijk kader
Toetsingskader wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder is bepaald dat elke weg een zone heeft, waarbinnen onderzoek plaats moet vinden naar de geluidbelasting aan de gevels van nieuw te bouwen woningen en gebouwen ten behoeve van andere geluidgevoelige functies. Een uitzondering geldt voor:
- wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.
Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder wordt voldaan.
Het openbaar gebied in Rijen-Zuid is ingericht als 30 km/uur zone. De Julianastraat die grenst aan het plangebied van de nieuwbouw heeft een snelheidsregime van 50 km/uur en is een gezoneerde weg in het kader van de Wet geluidhinder.
Voor nieuwe, nog niet geprojecteerde woningen bedraagt de voorkeursgrenswaarde vanwege binnenstedelijk wegverkeerslawaai 48 dB en de maximaal te verlenen ontheffingswaarde 63 dB.
Toetsingskader spoorweglawaai
Conform het Besluit geluidhinder wordt de zonebreedte langs een spoorweg bepaald door de waarden van de geluidproductieplafonds ter plaatse van referentiepunten aan weerszijden van het spoor.
De voorkeursgrenswaarde vanwege spoorweglawaai bedraagt 55 dB en de maximaal te verlenen ontheffingswaarde 68 dB.
Toetsingskader lokaal geluidbeleid
Door de gemeente Gilze-Rijen wordt het geluidbeleid “Ontheffingenbeleid Wet geluidhinder” d.d. 10 februari 1998, opgesteld door provincie Noord-Brabant, gehanteerd. Dit beleid bevat aanvullende eisen aan het vaststellen van hogere waarden.
Aanvraag hogere waarde
Bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, maar niet van de maximale ontheffingswaarde, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders (B en W). Het vaststellen van een hogere waarde door B en W is mogelijk indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren aan bron (verkeer) of tussen bron en ontvanger (gebouw), zoals schermen, verkeer reducerende maatregelen, niet doelmatig zijn of bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard ondervinden.
Indien ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen geluidgevoelige functie mogelijk tenzij deze wordt voorzien van maatregelen (dove gevels).
Cumulatie geluidbronnen
Indien de voorkeursgrenswaarde voor een bepaalde geluidbron overschreden wordt, en er sprake is van meerdere geluidbronnen, dan dient tevens onderzoek gedaan te worden naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Er dient te worden aangegeven op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij het bepalen van de te treffen maatregelen (art. 110a en 110f van de Wgh). De gecumuleerde geluidbelasting dient tevens geclassificeerd te worden. Het bevoegd gezag moet dan een oordeel vellen over de hoogte van deze geluidbelasting. Een wettelijke toets aan een grenswaarde voor deze gecumuleerde geluidbelasting is niet aan de orde.
4.5.2 Toetsing
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is in het kader van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 6). Hieronder wordt allereerst de ligging van het plangebied ten opzichte van geluidbronnen beschreven, waarna vervolgens wordt ingegaan op de resultaten.
Wegverkeerslawaai
Er is sprake van de nieuwe ontwikkeling van woningen in stedelijk gebied, welke zijn gelegen binnen de invloedsfeer van de Julianastraat/Stationsstraat, Frederikplein, Karel Doormanstraat, Saksen Weimarstraat, Generaal van Geenstraat en Spoorlaan Zuid.
Voor de Julianastraat geldt dan de maximum snelheid 50 km/uur is in de huidige situatie en dat voor deze weg een geluidzone van toepassing is.
Tabel: Grenswaarden plansituatie na aftrek ex artikel 110g Wgh
Voor deze wegen Frederikplein, Karel Doormanstraat, Saksen Weimarstraat, Generaal van Geenstraat en Spoorlaan Zuid geldt een maximum snelheid van 30 km/uur. In de zin van de Wet geluidhinder zijn dergelijke wegen niet-zoneplichtig. Uit jurisprudentie blijkt echter dat, bij een ruimtelijke procedure (in het kader van de goede ruimtelijke ordening in de zin van de Wet ruimtelijke ordening) de mogelijke geluidinvloed van 30 km/uur wegen wel meegewogen dient te worden.
Om de geluideffecten te kunnen duiden is aansluiting gezocht bij de kaders die uit de Wet geluidhinder volgen (voorkeursgrenswaarde, maximale grenswaarde). Voor 30 km/uur wegen is in lijn met de Wet geluidhinder ook een aftrek van 5 dB toegepast.
Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de zone van het spoortraject Breda - Tilburg (Lden,gpp = 71,2 dB op referentiepunt 33001, d.d. 7 april 2021). De zone van de spoorweg bedraagt ter hoogte van het plangebied derhalve 900 meter ingevolge artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder. Voor railverkeerslawaai bedraagt de voorkeursgrenswaarde 55 dB. De maximaal toegestane geluidbelasting bedraagt 68 dB.
Lokaal geluidbeleid
Wat betreft de subcriteria van het 'Ontheffingenbeleid Wet geluidhinder' van de gemeente Gilze en Rijen (d.d. 10 februari 1998), wordt voldaan aan de eis: “vervanging bestaande bebouwing”. Wat betreft railverkeerslawaai is het plangebied dichtbij het station gelegen. Het plangebied komt dus in aanmerking voor het vaststellen van hogere waarden.
Afzonderlijk beleid
Separaat aan voorliggend bestemmingsplan vindt op termijn besluitvorming plaats in het kader van het MJPG (Meerjarenprogramma Geluidsanering Spoor), voor onder andere het gedeelte van het spoortracé dat ten noorden van het bestemmingsplangebied gelegen is. Dit heeft te maken met de aanwezigheid van veel woningen in Rijen met een bouwjaar van vóór de inwerkingtreding van de Wet geluidhinder. In het kader van het MJPG worden maatregelen onderzocht om woningen te beschermingen tegen te hoge geluidsbelastingen, in verband met de wettelijke verplichting van geluidsanering bij bestaande woningen. Maatregelen zijn bijvoorbeeld raildempers, het plaatsen van geluidschermen langs het spoor of het isoleren van woningen. De uitvoering van de maatregelen zullen worden vastgelegd in het kader van besluitvorming van het MJPG. Aangezien de toekomstige maatregelen nog niet formeel zijn vastgelegd, is in het geluidsonderzoek geen rekening gehouden met de eventuele reductie.
4.5.3 Conclusie
Julianastraat
De geluidbelasting ten gevolge van de Julianastraat/Stationsstraat op het plan bedraagt ten hoogste 48 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Dit is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Echter valt de oranje contour (> 48 dB) over een deel van het plangebied.
Figuur 4.5: Overzicht resultaten Julianastraat/Stationsstraat deelgebied II incl. aftrek (7,50m contour)
Het bouwvlak in de verbeelding van het bestemmingsplan is zodanig vastgelegd dat de hoofdgebouwen niet binnen de oranje contour uit figuur 4.5 kunnen worden opgericht. Daardoor wordt voor de nieuwbouw voldaan aan de Wet geluidhinder. In de regels en verbeelding van het bestemmingsplan is opgenomen dat er geen geluidgevoelige functies in dit gebied kunnen worden gerealiseerd.
Overige (30 km/uur) wegen
Uit het onderzoek volgt dat de maximale geluidbelasting vanwege de 30 km/uur wegen hoogstens 49 dB Lden bedraagt en is daarmee lager dan de maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB ingevolge de Wet geluidhinder. Voor 30 km/uur wegen geldt geen formeel toetsingskader ingevolge de Wet geluidhinder. Vaststelling van hogere waarden is derhalve niet aan de orde.
Railverkeer
De geluidbelasting vanwege het nabijgelegen spoor bedraagt hoogstens 60 dB Lden. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Naar verwachting is de geluidbelasting voor alle nieuwe woningen hoger dan 55 dB. Gezien de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, is onderzocht of er maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn.
Uit een overweging van mogelijke maatregelen volgt dat er geen doelmatige maatregelen mogelijk zijn om het geluid vanwege het spoor te beperken. Gezien de berekende geluidniveaus en beschouwde maatregelen zoals in het onderzoeksrapport (zie Bijlage 6) is beschreven, is de verwachting dat voor deelgebieden I en II een hogere waarde van ten hoogste 59 dB dient te worden vastgesteld voor het geluid vanwege het spoortraject Breda – Tilburg, voor deelgebieden III, IV een hogere waarde van ten hoogste 57 dB, voor deelgebied V een hogere waarde van ten hoogste 58 dB en voor deelgebied VI een hogere waarde van ten hoogste 60 dB.
Figuur 4.6: overzicht rekenresultaten per gebouw (zie Bijlage 6)
Advies
Uit het onderzoek volgt dat geluidbelasting vanwege het nabijgelegen spoor hoogstens 60 dB Lden bedraagt. De geluidwering van de gevel dient zodanig te zijn dat het resulterende geluidniveau in de woning niet meer bedraagt dan 33 dB. Er dient te worden beoordeeld of met de beoogde (bouw)materialen kan worden voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit. Dit kan worden bepaald a.d.h.v. een onderzoek naar de geluidwering van de gevel. Geadviseerd wordt bij nadere invulling van het plan (fase omgevingsvergunning-bouw) akoestisch onderzoek uit te voeren waaruit blijkt dat met inzet van geluidisolerende maatregelen aan de woningen kan worden voldaan aan de binnenwaarden van ten hoogste 33 dB Lden.
4.6 Geurhinder En Gezondheid
4.6.1 Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderzocht of een bestemmingsplan niet zodanige risico's voor de volksgezondheid meebrengt dat het woon- en leefklimaat niet onaanvaardbaar verslechtert. Hierbij is het effect dat nabijgelegen veehouderijen op de volksgezondheid kunnen hebben een mee te wegen belang.
4.6.2 Toetsing
In de omgeving van Rijen zijn verschillende geitenhouderijen gelegen. Deze veehouderijen liggen echter op een grotere afstand dan 2 km van het plangebied waardoor op basis van de bestaande toetsingskaders op het gebied van geurhinder geen problemen te verwachten zijn.
In het kader van een woningbouwontwikkeling in de omgeving van Rijen is in het kader van de volksgezondheid gekeken naar de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid. Dit is opgenomen in Bijlage 4. Onderstaand zijn de bevindingen uit het onderzoek omschreven.
Uit het onderzoek blijkt dat er geen causaal verband aangetoond kan worden tussen een verhoogd gezondheidsrisico en wonen in de omgeving van een veehouderij. Er zijn geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten op basis waarvan zou moeten worden aangenomen dat de geldende toetsingskaders niet toereikend zijn om onaanvaardbare volksgezondheidsrisico's te voorkomen. Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar is.
4.6.3 Conclusie
Het aspect geurhinder en gezondheid vormt geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.7 Luchtkwaliteit
4.7.1 Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM. In de AMvB-NIBM is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Binnen het voorgenomen plan wordt de sloop en nieuwbouw van woningen mogelijk gemaakt. De sloop van 47 woningen en de bouw van 56 nieuwe woningen (16 appartementen, 6 boven-/benedenwoningen en 34 grondgebonden woningen) levert per saldo een toevoeging van 9 woningen op. Op basis van de CROW-rekentool voor verkeersgeneratie mag worden uitgegaan van een ritproductie van 8 ritten per woning (gemiddelde weekdag). Dit betekent een extra ritproductie vanwege het bouwplan van ongeveer 72 ritten per etmaal.
4.7.2 Toetsing
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
Het grote voordeel van deze NIBM rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case.
Met beperkte invoergegevens kan dus worden vastgesteld of een plan NIBM is. De onderzoekslasten voor een gemeente kunnen daardoor bij kleinere plannen zeer beperkt blijven.
Het doel van deze tool is:
- Eenvoudig en snel bepalen of een plan in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht;
- Het beperken van de onderzoekslast bij kleinere projecten;
- Het vaststellen van grenzen voor het aantal extra voertuigbewegingen dat niet zal leiden tot een concentratietoename die groter is dan de grens voor niet in betekenende mate.
De NIBM-tool 2021 is een excel-applicatie op basis van Rekenmethode 1 (Rbl 2007) en hoeft niet geïnstalleerd te worden. Voor de NIBM-tool is een handleiding beschikbaar waarin het toepassingsbereik en de uitgangspunten zijn toegelicht.
Figuur 4.7: Rekenresultaten NIBM-tool (bron.infomil.nl)
In de NIBM-tool is alleen gerekend met een planrealisatie in 2022. Dit jaartal is worst-case gehanteerd omdat door maatregelen en ontwikkelingen de achtergrondconcentraties/ uitstoot in de loop der jaren enkel af zal nemen.
Heersende achtergrondwaarden luchtkwaliteit
Om een beeld te geven van de (autonome) concentraties luchtverontreinigende stoffen in de toekomstige situatie is gebruik gemaakt van gegevens uit de NSL Monitoringstool (ronde 2020). De NSL Monitoringstool is het instrument waarmee de overheden de monitoring uitvoeren van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hieruit is af te leiden hoe hoog de concentraties NO2, PM10 en PM2.5 ter hoogte van het plangebied voor 2020 en 2030.
Stof | 2020 | 2030 | Grenswaarde | |
Stikstofdioxide (NO2) | 16,3 | 11,7 | 40 | |
Fijn stof (PM10) | 18,2 | 15,5 | 31,2* | |
Fijn stof (PM2,5) | 11,3 | 8,8 | 25 |
* bij een jaargemiddelde concentratie PM10 van meer dan 31,2 µg/m3 is sprake van meer dan 35 overschrijdingen van de grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie PM10.
Uit de tabel blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2.5(ruim) onder de grenswaarden liggen.
4.7.3 Conclusie
Uit de berekeningen met de NIBM-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan op basis hiervan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan achterwege blijven. Het plan voldoet hiermee aan de gestelde eisen in de Wet milieubeheer.
4.8 Milieuhinder
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Hiervoor biedt de uitgave “Bedrijven en milieuzonering” een handreiking voor een verantwoorde inpassing van milieubelastende activiteiten, zoals bedrijven, in de fysieke omgeving of van gevoelige functies, zoals woningen, nabij bedrijven. Voor een breed scala van milieubelastende activiteiten gelden voor de vier ruimtelijke relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) richtafstanden. Deze zijn in een richtafstandenlijst opgenomen. De doelen van milieuzonering zijn:
- het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Onderzoek
Het gehele plangebied wordt ontwikkeld tot woongebied. Voor het voorliggende plan geldt daarom dat rekening moet worden gehouden met bestaande bedrijven en inrichtingen in de omgeving van het plangebied.
Kantoor Leystromen
Aan de Julianastraat bevind zich het gebouw van Leystromen met bijbehorende kantoren en bedrijfspanden. De afstand van dit perceel tot de nieuwbouw is minimaal ca. 80 meter. In het vigerende bestemmingsplan Woongebied Rijen bedraagt de richtafstand voor kantoren 10 meter (categorie 1) en voor werkplaatsen 30 meter (categorie 2) van de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' tot een rustige woonwijk. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van het bedrijfsperceel.
Nutsvoorziening
Aan de Julianastraat 95A is een nutsvoorziening aanwezig die grenst aan het plangebied. Nutsvoorzieningen zijn in algemene zin toegestaan binnen de diverse bestemmingen. Voor de grotere gebouwen is specifiek een bestemming opgenomen. De minimale afstand tussen dit nutsgebouw en de nieuwe woningen wordt ten opzichte van de bestaande situatie vergroot nu de rijwoningen worden vervangen door twee-aaneen gebouwde woningen.
Julianastraat
Aan de overzijde van de Julianastraat op ruime afstand van het plangebied liggen diverse voorzieningen en functies. Onder meer horeca, detailhandel en een adviesbureau. Deze functies hebben een richtafstand die het plangebied niet raakt. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van deze voorzieningen.
Overige bedrijven
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen andere bedrijven die een hinderfactor hebben op de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
De realisatie van de nieuwbouw heeft geen impact op de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. Ter plaatse van de geprojecteerde woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.9 Natuur
4.9.1 Wettelijk kader
De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.
Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het ‘Natuurnetwerk Nederland’, in Noord-Brabant Natuurnetwerk Brabant genoemd (hierna NNB). De bescherming van het NNB verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen).
4.9.2 Toetsing
Door Antea Group is een natuurtoets uitgevoerd (mei 2020) en opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Het onderzoek is opgedeeld in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Conclusie Beschermde gebieden
In het plangebied is geen Natura 2000-gebied, NNB-gebied of Groenblauwe mantel aanwezig. Van directe aantasting van beschermde gebieden is dan ook geen sprake. Van indirecte aantasting van NNB-gebied grenzend aan het plangebied is ook geen sprake. De renovatie en sloop van de woningen brengt geen extra, wezenlijke verstoring met zich mee ten opzichte van het dagelijkse gebruik. Significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB als gevolg van het plan kunnen worden uitgesloten.
Indirecte aantasting voor omringend Natura 2000-gebied is niet op voorhand uitgesloten als gevolg van een verhoogde stikstofemissie veroorzaakt door het planvoornemen. Dit effect dient te worden getoetst middels een stikstofberekening (AERIUS). Indien negatieve effecten aan de orde zijn, dienen noodzakelijke vervolgstappen te worden genomen.
Tabel: overzicht conclusies en vervolgstappen gebiedsbescherming
Conclusie Beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
- Algemene broedvogels (zeer waarschijnlijk nestplaatsen);
- Vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten – huismus (mogelijk verblijfplaatsen);
- Vleermuizen – mogelijk verblijfplaatsen gebouw- en boombewonende soorten en mogelijk (essentiële) vliegroutes en foerageergebied;
- (land)Zoogdieren (steenmarter) – mogelijk verblijfplaatsen.
In onderstaande tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.
Tabel: overzicht conclusies en vervolgstappen soortenbescherming
Zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. In het tekstkader in bijlage 1 van de natuurtoets (zie Bijlage 1) staat het wetsartikel uitgeschreven. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
Bomen/ houtopstanden
In de natuurtoets (Bijlage 1) wordt niet ingegaan op de bescherming van houtopstanden. De enkele bomen in het plangebied vallen namelijk niet onder de bescherming van houtopstanden in het kader van de Wnb. Een toetsing is daarom niet aan de orde. De toets aan de hand van de plaatselijke verordening of een omgevingsvergunning voor het kappen is nodig en wordt besproken met de gemeente Gilze en Rijen.
Het stedenbouwkundig plan en de uitvoering van de werkzaamheden wordt afgestemd op het aanwezige groen waarbij behoud het uitgangspunt is. Hiervoor wordt de vitaliteit van de bestaande bomen in beeld gebracht.
4.9.3 Vervolgonderzoek
Voor het plangebied van het bestemmingsplan is nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en jaarrond beschermde nesten inclusief de huismus. Dit onderzoek is eind 2020 gestart en is na de zomer van 2021 afgerond (zie Bijlage 9). Het onderzoek heeft als doel om de herontwikkeling, te beginnen met de sloopwerkzaamheden, te onderzoeken en advies te geven over eventuele maatregelen voorafgaand aan de start van de werkzaamheden.
De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder samengevat.
Vleermuizen
In het plangebied zijn de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis waargenomen. Drie verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis zijn aangetroffen in de gebouwen in het plangebied. Deze gebouwen zijn van belang als zomerverblijfplaatsen voor gewone dwerg vleermuizen en aantasting van de aanwezige verblijfplaatsen is in overtreding met de Wet natuurbescherming (Artikel 3.5, Wnb). Een activiteitenplan dient te worden opgesteld en een Wnb ontheffing aangevraagd bij het bevoegd gezag de Provincie Noord-Brabant. Dit neemt 20 weken in beslag, plus 6 weken ter inzage legging. Daarnaast zijn mitigerende en compenserende maatregelen nodig door het plaatsen van (tijdelijke) vleermuiskasten in de directe omgeving van het plangebied en permanente voorzieningen in de nieuwbouw.
Gierzwaluw
In het plangebied zijn twee verblijfplaatsen van de gierzwaluw aangetroffen. Bij het verwijderen van deze verblijfplaatsen is sprake van een overtreding van de Wet natuurbescherming (Artikel 3.5, Wnb). Een activiteitenplan dient te worden opgesteld en een Wnb ontheffing aangevraagd bij het bevoegd gezag de Provincie Noord-Brabant. Dit neemt 20 weken in beslag, plus 6 weken ter inzage legging. Daarnaast zijn mitigerende en compenserende maatregelen nodig door het plaatsen van gierzwaluwkasten in de directe omgeving van het plangebied en permanente voorzieningen in de nieuwbouw.
Huismus
In het plangebied zijn geen huismussen aangetroffen (Arcadis, 2018). Aangezien deze gegevens niet meer actueel zijn, wordt in 2022 een nader onderzoek gestart naar de huismus in het plangebied. Om geen tijdverlies op te lopen, wordt geadviseerd om alvast mitigerende maatregelen te nemen en huismuskasten op te hangen. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek in 2022 is mogelijk een Wnb ontheffing noodzakelijk.
Vervolgstappen
De conclusies uit het vervolgonderzoek worden vertaald in een ecologisch plan van aanpak voor de renovatie en sloopwerkzaamheden in de militaire wijk.
Door middel van het Soorten Management Plan (hierna SMP) en de generieke ontheffing van Woonstichting Leystromen kunnen de werkzaamheden in de militaire wijk voor de renovatie werkzaamheden uitgevoerd worden. Voor de sloopwerkzaamheden is een aparte ontheffing noodzakelijk. Hiervoor is een ecologisch werkprotocol opgesteld en een plan van aanpak maatregelen Wet natuurbescherming.
In het SMP is een beschermingsplan opgenomen samen met het plan van aanpak maatregelen Wet natuurbescherming voor de nieuwbouw zijn alle maatregelen voor de herontwikkeling van de wijk bekend. De maatregelen in het gebied worden voor zowel de renovatie als de sloop/nieuwbouw gelijktijdig uitgevoerd en hiervoor is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
4.10 Nge
4.10.1 Toetsingskader
Voor de gemeente Gilze en Rijen is in 2019 een beleidsnota en beleidskaart opgesteld voor de omgang met Niet Gesprongen Explosieven (NGE). Voor gemeente Gilze en Rijen is voor het opsporen van NGE een reactief beleid het uitgangspunt. Dit houdt in dat NGE worden opgespoord en geruimd indien dit voor een ontwikkelingsproject noodzakelijk is.
Het beleid is opgenomen in het Paraplubestemmingsplan NGE Gilze en Rijen. In dit plan zijn de NGE Risicogebieden op basis van het verwachte type NGE en de naoorlogse grondroering ingedeeld in veiligheidszones. Het plangebied valt binnen de veiligheidszones munitie 7.
Voor de veiligheidszone munitie 7 geldt onder andere dat voor werkzaamheden in de laag tussen 0 en 4,5 m-mv een omgevingsvergunning nodig is, hiervoor is aanvullend NGE-onderzoek noodzakelijk.
4.10.2 Toetsing
De ondergrens van NGE in het gehele plangebied is 4,5 m-mv (t.o.v. maaiveld ten tijde van WOII). De bovengrens van de verdachte laag is afhankelijk van naoorlogse werkzaamheden in of op de grond.
Voor de werkzaamheden in het plangebied is een maatwerkadvies opgesteld door REASeuro (zie Bijlage 8).
Uit het historisch vooronderzoek naar NGE blijkt dat voor het totale werkgebied meerdere NGE-Risicogebieden aanwezig zijn. Deze gebieden zijn afgebakend op afwerpmunitie en geschutmunitie. De NGE-Risicogebieden zijn afgebakend naar aanleiding van diverse oorlogshandelingen binnen de gemeente, voornamelijk als gevolg van de aanwezigheid van het vliegveld Gilze en Rijen. Deze is jarenlang in gebruik geweest door de Duitse bezetter en als gevolg hiervan het vliegveld in Nederland dat het meest gebombardeerd is geweest. Tijdens de bezetting droeg het vliegveld de naam ‘Fliegerhorst Gilze en Rijen’ en was deze groter dan in de huidige situatie. Het werkgebied ligt direct tegen de toenmalige begrenzing van het vliegveld aan.
In Figuur 4.8 zijn de NGE-Risicogebieden ter plaatse van het werkgebied samengevat weergegeven.
Figuur 4.8: NGE-Risicogebied ter plaatse van het werkgebied
Op basis van de luchtfoto’s is vastgesteld dat het werkgebied naoorlogs ingrijpend is gewijzigd van een landelijk gebied tijdens de oorlog tot het huidige stedelijke gebied van Rijen. Het werkgebied wordt hierbij gekenmerkt door de aanwezigheid van diverse woningen, wegen, parkeerplaatsen en groenstructuren. Tot de funderingsdiepte van gebouwen en de cunetdiepte van verhardingen is de grond naoorlogs geroerd en worden geen NGE meer verwacht.
4.10.3 Conclusie
Op basis van de geconstateerde naoorlogse grondroeringen kan in een deel van het werkgebied tot bepaalde dieptes gewerkt worden zonder aanvullende maatregelen omtrent NGE. Het aantreffen van NGE is echter niet geheel uitgesloten. Gedurende de werkzaamheden dient derhalve het protocol ‘spontaan aantreffen van NGE’ in acht genomen te worden, zie hiervoor Bijlage 2 van het onderzoek dat als Bijlage 8 is toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Op de plaatsen en dieptes waar buiten deze vastgestelde naoorlogse grondroeringen gewerkt wordt, blijft een verhoogd risico bestaan op het aantreffen en tot uitwerking komen van NGE. De NGE-verdachte bodemlaag wordt verticaal begrensd door de boven- en ondergrens (zie onderstaande tabel).
Advies
In algemene zin wordt als eerste stap geadviseerd om op basis van de definitieve constructietekeningen van alle nieuwbouwwoningen te beoordelen in hoeverre de bovengrens van de verschillende NGE-verdachte bodemlagen wordt doorsneden.
Indien blijkt dat er sprake is van een geringe doorsnijding van de NGE-verdachte bodemlaag wordt geadviseerd een kostentechnische overweging te maken tussen daar waar mogelijk het aanpassen van de funderingsconstructie zodat deze binnen de geroerde laag komt te liggen, ten opzichte van het uitvoeren van een NGE bodemonderzoek. In dit geval is het wel van belang dit onderbouwd met de gemeente Gilze en Rijen af te stemmen, aangezien het werkgebied verdacht is op afwerpmunitie en er sprake is van een dermate groot risico op een gevaarlijke situatie dat beleidsmatig altijd wordt uitgegaan van NGE-bodemonderzoek.
In het geval er sprake is van een grotere doorsnijding van de NGE-verdachte bodemlaag wordt NGE-bodemonderzoek geadviseerd. Gezien de aard van de locatie, beoogde werkzaamheden en verwachte NGE wordt hierbij de volgende aanpak voorgesteld:
- Uitvoeren alle sloopwerkzaamheden bestaande woningen
- Ontgraven van de geroerde bodemlaag tot de bovengrens van de NGE-verdachte bodemlaag ter plaatse van elke nieuwbouwwoning
- Uitvoeren NGE bodemonderzoek met behulp van passieve non-realtime oppervlaktedetectie vanaf bovengrens NGE-verdachte bodemlaag tot 30 cm dieper (veiligheidsmarge) dan de onderkant funderingsconstructie van de nieuwbouwwoningen (zie onderstaande tabel voor nadere specificatie van het zoekdoel)
4.11 Stikstofdepositie
4.11.1 Wettelijk kader
Bescherming van Natura 2000-gebieden vindt plaats op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb), die op 1 januari 2017 in werking is getreden en voor wat betreft het aspect Natura 2000 de Natuurbeschermingswet 1998 vervangt. Sinds 1 januari 2020 is de Spoedwet Aanpak Stikstof in werking getreden. Daar wordt verderop in deze paragraaf afzonderlijk aandacht aan besteed.
Sinds 1 januari 2017 vormt de Wet natuurbescherming het wettelijk kader voor bescherming van Natura 2000-gebieden. Hierin is onder meer beschreven dat projecten die significante gevolgen kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (conform artikelen 2.7, 2.8 en 2.9 van de Wet natuurbescherming).
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming biedt de juridische basis voor de aanwijzing van Natura 2000-gebieden en stelt de kaders voor de beoordeling van activiteiten die (mogelijk) negatieve effecten hebben op de in voornoemde gebieden geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen.
Op 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) met bijbehorende wetgeving vastgesteld en in werking getreden. Hierdoor werd de vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor het aspect stikstof vereenvoudigd. In het PAS werkten overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te verminderen en daarmee ook economische ontwikkelingen mogelijk te maken. Door middel van brongerichte maatregelen werd een (extra) daling van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden beoogd. Een deel van de daling van de stikstofdepositie kwam beschikbaar als depositieruimte voor economische ontwikkelingen. Het overige deel kwam ten goede aan de natuur waardoor gewaarborgd werd dat de Natura 2000-doelen worden gehaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het Europees Hof van Justitie om advies gevraagd inzake een aantal pilotzaken om de juridische houdbaarheid van het PAS te toetsen. Op 7 november 2018 heeft het Europees Hof van Justitie uitspraak gedaan. Hieruit blijkt dat het Hof het toestaan van activiteiten op basis van een programmatische aanpak zoals het PAS niet principieel in strijd acht met de Habitatrichtlijn. De wetenschappelijke onderbouwing die ten grondslag ligt aan het programma en de maatregelen waarop deze onderbouwing is gebaseerd, moeten wel voldoende zekerheid bieden dat de natuurwaarden van de Natura 2000-gebieden geen schade ondervinden van deze activiteiten (die een toename van stikstofdepositie binnen een hiervoor gevoelig Natura 2000- gebied veroorzaken). Naar aanleiding van deze uitspraak van het Hof besloot de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 mei 2019 dat het PAS niet mag worden gebruikt als basis voor vergunningverlening. De Afdeling stelt dat de huidige motivering niet de wetenschappelijke zekerheid biedt dat er geen schadelijke gevolgen zijn voor de natuur. Toestemming voor activiteiten die mogelijk schadelijk zijn voor Natura 2000-gebieden - vooruitlopend op toekomstige positieve gevolgen van maatregelen voor beschermde natuurgebieden - mag daarom vooraf niet meer worden gegeven. Dit kan consequenties hebben voor concrete vervolgbesluiten die in potentie kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie en daardoor mogelijk significant negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden tot gevolg hebben.
Wet stikstofreductie en natuurverbetering
Op 9 maart j.l. is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering door de 1e kamer aangenomen. Met dit wetsvoorstel wordt voorzien in de wettelijke verankering van de door het kabinet aangekondigde structurele aanpak van de stikstofproblematiek. Het voorstel voorziet onder meer in:
- een resultaatsverplichting tot reductie van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden door het bij wet vaststellen van drie omgevingswaarden (voor 2025, 2030 en 2035)
- een verplichting voor de Minister van LNV om een programma stikstofreductie en natuurverbetering vast te stellen
- een verplichting voor gedeputeerde staten om provinciale gebiedsplannen op te stellen ter uitwerking van de landelijk vereiste depositiereductie
- een verplichting voor de Minister van LNV om een aanvullend programma vast te stellen voor het legaliseren van voorheen vergunningvrije projecten met geringe depositie
- monitoring en bijsturing
- een partiële vrijstelling van de natuurvergunningplicht voor de bouwsector.
Deze wet, die op 1 juli 2021 van kracht is geworden, voorziet in een vrijstelling voor activiteiten van de bouwsector, zoals slopen en bouwen. De bij deze activiteiten vrijkomende emissies die zorgen voor stikstofdepositie mogen dan bij de beoordeling buiten beschouwing worden gelaten. Daarom is ten behoeve van dit project voor wat betreft stikstofdepositie de realisatiefase niet nader onderzocht.
4.11.2 Toetsing
Gebruiksfase
De bouw van 58 nieuwe woningen in de militaire wijk is voor de gebruiksfase onderzocht. Hoewel er in de huidige situatie ook sprake is van stikstofemissies ten behoeve van de bestaande functies wordt in dit stikstofdepositie niet intern gesaldeerd met de bestaande situatie. Daardoor is sprake van een worst case berekening, omdat de verdwijnende emissies van stikstofdepositie buiten beschouwing worden gelaten.
De voorgenomen ontwikkeling ligt op circa 7.500 meter afstand van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied (Ulvenhoutsebos) waar stikstofgevoelige habitats in een overspannen situatie verkeren. Daarnaast zijn er drie Natura 2000-gebieden die zich op grotere afstand van de ontwikkeling bevinden: Regte Heide & Riels Laag op circa 9,6 kilometer, Langstraat op circa. 11,1 kilometer en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op circa 11,1 kilometer.
De 58 woningen in Rijen-Zuid worden gasloos uitgevoerd. De enige emissies die vrijkomen in de gebruiksfase zijn emissies afkomstig van verkeer (verkeersbewegingen).
Voor de totstandkoming van de invoergegevens van verkeersgeneratie zijn cijfers van het CROW gebruikt. Daarbij is uitgegaan van 'weinig stedelijk', 'rest bebouwde kom' en 'sociale huurwoningen'. De rapportage en rekenresultaten zijn als Bijlage 7 opgenomen bij dit bestemmingsplan.
Realisatiefase
Door de Wet stikstofreductie en natuurverbetering, die per 1 juli 2021 van kracht is geworden, voorziet in een vrijstelling voor activiteiten van de bouwsector, zoals slopen en bouwen. De bij deze activiteiten vrijkomende emissies die zorgen voor stikstofdepositie mogen dan bij de beoordeling buiten beschouwing worden gelaten. Daarom is ten behoeve van dit project voor wat betreft stikstofdepositie de realisatiefase niet nader onderzocht.
4.11.3 Conclusie
De hoogst berekende bijdrage aan de stikstofdepositie die AERIUS Calculator voor de gebruiksfase weergeeft, bedraagt 0,00 mol/ha/jaar op stikstofgevoelige natuur en op geprojecteerde rekenpunten.
Op de toegevoegde rekenpunten wordt een bijdrage aan de stikstofdepositie berekend van 0,00 mol/ha/jaar. Doordat op elk van deze rekenpunten de stikstofdepositiebijdrage niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie, kan logischerwijs geconcludeerd worden dat er op een afstand van meer dan 5 kilometer vanaf een wegbron ook geen sprake zal zijn van een toename van stikstofdepositie.
Op basis van bovenstaande resultaten kunnen significant negatieve effecten ten aanzien van stikstof op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie staat nadere besluitvorming niet in de weg.
4.12 Trillingen
4.12.1 Toetsingskader
Voor trillingen in de omgeving van spoorlijnen vanwege treinpassages is er geen specifieke wetgeving.
Door de Stichting Bouwresearch (SBR) zijn in 1993 richtlijnen uitgegeven voor trillingen in bouwwerken. Dit zijn de zogenoemde SBR-richtlijnen. Ze zijn herzien in 2002. De richtlijnen zijn onderverdeeld in drie onderwerpen:
- het voorkomen van bouwkundige schade (SBR Trillingsrichtlijn A: schade aan bouwwerken, 2017);
- het voorkomen van hinder (SBR Trillingsrichtlijn B: hinder voor personen in gebouwen, 2002);
- het voorkomen van verstoring van apparatuur (SBR Trillingsrichtlijn C: verstoring van apparatuur, 2002).
De richtlijnen zijn herzien in 2002 en richtlijn A daarna nog in 2017.
Specifiek voor het aspect hinder vanwege spoorverkeertrillingen bestaat sinds 2013 de Beleidsregel trillinghinder spoor (Bts). Deze is ontstaan vanuit de praktijk voor de toepassing van de Tracéwet op spoorse projecten en is vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Deze beleidsregel is in 2014 aangepast en dient ter aanvulling en verduidelijking van de SBR richtlijn B.
De Bts gaat verder dan de SBR richtlijn B in die zin dat de Bts invult hoe met de beoordeling van een situatie moet worden omgegaan, c.q. hoe deze moet worden opgevolgd. De SBR richtlijn is puur een 'meet- en beoordelingsrichtlijn'. Deze beschrijft hoe trillingsmetingen moeten worden uitgevoerd en uitgewerkt tot twee beoordelingsmaten en hoe deze – afhankelijk van de omstandigheden – moeten worden beoordeeld.
De Bts werkt de beoordeling van een gewijzigde situatie verder uit en werkt uit hoe het vervolg (na de beoordeling) moet zijn. Dit heeft tot gevolg dat in de praktijk toepassing van de Bts vaker leidt tot daadwerkelijke uitvoering van maatregelen.
Voor zowel de SBR-richtlijn als de Bts geldt dat deze geen kracht van wet hebben. Uit jurisprudentie volgt dat de bestuursrechter beide richtlijnen accepteert als onderliggend kader bij de beoordeling van trillinghinder in ruimtelijke procedures in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening'.
Omdat de Bts in de praktijk vaker leidt tot daadwerkelijke uitvoering van maatregelen en dit bijdraagt aan een goed woon- en leefklimaat is de Bts als toetsingskader gehanteerd voor het aspect hinder. Voor het aspect schade wordt de SBR-A gehanteerd.
4.12.2 Toetsing
Voor de beoogde ontwikkeling rondom de spoorzone in Rijen is een eerste “start” onderzoek gedaan naar de gevolgen van de trillingen op gebouwen in de omgeving, in de situatie dat de huidige spoorovergang wordt vervangen door een onderdoorgang. Dit betreft een kwalitatieve risicoanalyse. Hierbij is een zogenaamde ' worst case' benadering gehanteerd, waarbij de effecten van de onderdoorgang inschat zijn.
Deze uitgevoerde berekeningen zijn gekalibreerd met de reeds beschikbare meetdata in de bestaande situatie. In Rijen zijn meerdere trillingsmetingen uitgevoerd langs het spoor, onder andere door Movares en de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. De berekeningen zijn specifiek uitgevoerd voor de definitieve fase.
Bestaande bouw
Zoals in het toetsingskader reeds benoemd is worden de trillingen in de bestaande bebouwing getoetst aan de Bts voor wat betreft het aspect hinder. Voor wat betreft het aspect schade wordt aan de SBR getoetst.
Volgens de Bts dienen maatregelen te worden overwogen indien één of meerdere van het volgende geldt:
- Vmax,straks > 0,2 en toename Vmax > 30%
- Vper,straks > 0,1 en toename Vper > 0%
Doel van de maatregelen is:
- Vmax <= 0,4 en toename Vmax < 30%
- Toename Vper <= 0%
Het overwegen van maatregelen betekent dat maatregelen worden ontworpen en afgewogen en dat vervolgens een doelmatigheidsafweging plaatsvindt om te bepalen of een maatregel daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Hoe de doelmatigheidsafweging dient plaats te vinden is niet in detail voorgeschreven in de Bts. Geadviseerd wordt een eigen doelmatigheidscriterium op te stellen als onderdeel van de planvorming.
Nieuwbouw van woningen
Voor de te ontwikkelingen nieuwe woningen in het plangebied is een quickscan uitgevoerd (zie Bijlage 3) aan de hand van de eerdere berekeningen door Movares rondom de ontwikkeling van de Spoorzone in Rijen.
4.12.3 Conclusie
De dichtstbijzijnde nieuw te bouwen woningen, waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld liggen op een afstand van circa 150 meter van de spoorlijn Breda-Tilburg. In de omgeving hebben, n.a.v. een aantal klachten, metingen plaatsgevonden. Deze metingen, uitgevoerd door Movaris, hebben gediend als brongegevens voor deze Quick-Scan trillingen.
Figuur 4.9: stroomschema beoordeling trillinghinder
Uit het uitgevoerde indicatieve onderzoek volgt dat voor de bouwblokken I., II. en VI. niet zondermeer wordt voldaan aan de streefwaarde A1 die volgt uit de SBR-richtlijn deel B, wel geldt voor alle bouwvlakken dat het trillingsniveau naar verwachting kleiner is dan de grenswaarde A2. Als gevolg daarvan is de Vper berekend, deze blijft onder de grenswaarde A3. Hieruit mag gesteld worden dat een verhoogde kans op trillingshinder in voldoende mate is uit te sluiten.
4.13 Water
4.13.1 Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.
Het watersysteembeheer-waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners.
Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger.
De Keur
De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is.
Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.
De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Het waterschap hanteert zogenaamde gevoeligheidsfactoren voor de compensatie van verhard oppervlak. Het tracé is gelegen in een gebied met gevoeligheidsfactor 1 (hoog). Een gevoeligheidsfactor hoog wordt gegeven aan de onderstaande gebieden:
- Natte gebieden, GHG kleiner dan 40 cm-mv;
- Gebieden met kans op inundatie in T100-situatie;
- Bij lozing in of in de nabijheid van natuurgebieden of waterlopen met aquatische natuurwaarde of doelstellingen;
- Bij lozing in of in de nabijheid van bebouwde kommen.
In de Brabant Keur artikel 3.6.1 is het volgende opgenomen ten aanzien van de toename van verhard oppervlak:
"Het is verboden zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen."
Gemeentelijk rioleringsplan
De Gemeente Gilze en Rijen stelt dat alle nieuwbouw- en herstructureringsprojecten waterneutraal uitgevoerd moeten worden. Verhard oppervlak wordt afgekoppeld en wordt bij voorkeur bovengronds geborgen. Als eis van de gemeente dient bij nieuwbouw 60 mm geborgen te worden in een infiltratievoorziening of oppervlaktewater in het plangebied. Voor de renovatie van de bestaande woningen wordt een infiltratievoorziening geëist van 7 mm.
Situatie | Retentie / Infiltratie |
Bestaande situaties | geen aanvullende retentie van hemelwater |
Verbouwing zonder vergroting van verhard oppervlak | retentie van 7mm hemelwater, van toepassing op het gehele perceel |
Verbouwing met vergroting van verhard oppervlak | retentie van 60 mm hemelwater, enkel van toepassing op het extra verhard oppervlak |
Nieuwbouw | retentie van 60 mm hemelwater, van toepassing op het gehele perceel |
4.13.2 Toetsing
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard gebied door aanwezige bebouwing en bijbehorende openbare ruimte en parkeervoorzieningen. In de nieuwe situatie wordt het bestaand gebied in Rijen-Zuid herontwikkelt en wijzigt de openbare ruimte en bebouwing.
Balans verhard oppervlak
Voor de huidige en toekomstige situatie van het plangebied is een waterbalans overzicht opgesteld dat in onderstaande tabel is samengevat.
Huidige situatie | Toekomstige situatie | |
Bebouwd oppervlak | 2.892,3 m2 | 3.046,4 m2 |
Verhard terrein | 7.077,9 m2 | 7.497,5 m2 |
Tuinen bij woningen (50% verhard) | 2.344,5 m2 | 1.560 m2 |
Subtotaal verharding | 12.314,7 m2 | 12.103,9 m2 |
Onverhard/ groen | 4.963,8 m2 | 5.959,1 m2 |
Tuinen bij woningen (50% onverhard) | 2.344,5 m2 | 1.560 m2 |
Subtotaal onverhard | 7.308,3 m2 | 7.519,1 m2 |
Totaal plangebied | 19.623 m2 | 19.623 m2 |
Uit de tabel blijkt dat het bebouwd en verhard terrein afneemt van 12.313,7 m2 naar 12.103,9 m2. Dit volgt met name uit het feit dat door het appartementengebouw het aantal woningen toeneemt maar het bebouwd oppervlak door de gestapelde bebouwing afneemt. Het nieuwe hart van de wijk met de openbare ruimte en groen draagt bij aan een betere infiltratie van hemelwater.
Door de herinrichting van het openbaar gebied neemt het oppervlak aan groen toe van 7.308,3 m2 naar 7.519,1 m2. Hierbij is in de nieuwe situatie ruim gerekend met verhard oppervlak voor de mogelijk nog aan te leggen extra parkeerplaatsen. De onverharde groenstroken die op termijn wellicht verhard kunnen worden zijn als 'Verkeer' bestemd en berekend als verharding. De toename aan groen c.q. onverhard oppervlak zal na realisatie van het plan groter zijn dan nu berekend.
De algemene beleidsregel bij tuinen is dat deze voor 50% worden verhard, zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie. Als met deze regel rekening wordt gehouden betekent dit dat de ontwikkeling van het plan resulteert in een afname aan verhard oppervlak van 210,8 m2.
Het plan voldoet daarmee aan de Keur van waterschap Brabantse Delta nu het verhard oppervlak afneemt door de nieuwe ontwikkeling.
Afvalwater
Afvalwater wordt als volgt afgevoerd: Afvalwater wordt gescheiden van de hemelwaterafvoer aangeleverd en afgevoerd naar gemengd rioolstelsel.
Waterkwaliteit: hemelwater
De gemeente Gilze en Rijen stelt als eis dat bij voorkeur hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld. Het verdiend hierbij de voorkeur om het schone hemelwater ter plaatse te bergen en langzaam te laten infiltreren. Het initiatief betreft bestaand stedelijk gebied waardoor het realiseren van (oppervlakte) berging moeilijk te realiseren is. Het schone hemelwater wordt daarom gescheiden van het vuilwater afgevoerd (hemelwaterafvoer; HWA) via de bestaande hemelwaterriolering. Het vuilwater wordt aangesloten op de bestaande riolering (droogweerafvoer; DWA). Het afvalwater wordt van daaruit afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Door de scheiding van het vuilwater van het hemelwater wordt de riolering veel minder belast.
Om verdere invulling te geven aan en duurzaam waterbeheer, kan bij eventuele bouwwerkzaamheden rekening gehouden worden met duurzaam bouwen. In de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen: Woningbouw nieuwbouw, Woningbouw beheer en Utiliteitsbouw is een tweetal maatregelen (S/U237 en S/U444) opgenomen die onder meer betrekking hebben op het verminderen van de emissie van milieubelastende stoffen naar het van daken afgevoerde hemelwater. Bij bouwwerkzaamheden wordt geadviseerd gebruik te maken van niet-uitloogbare bouwmaterialen in verband met de waterkwaliteit. Dit houdt in dat toepassing van materialen voor daken, dakgoten en hemelafvoeren zoals zink, koper, lood etc. wordt afgeraden, tenzij de materialen zijn voorzien van een coating.
Waterkwaliteit: Oppervlaktewater
Binnen de planlocatie is geen oppervlaktewater aanwezig waarop het afgekoppelde hemelwater afgevoerd kan worden. Op basis van het voorliggende plan neemt het oppervlak verhard gebied af en is geen watercompensatie in de vorm van extra oppervlaktewater noodzakelijk.
Wel biedt het plangebied mogelijkheden tot het aanleggen van een infiltratiesysteem voor het afstromende hemelwater. Een mogelijkheid is om een ondergrondse infiltratievoorziening te realiseren onder de parkeerplaatsen. Ook kan door bijvoorbeeld gebruik te maken van zoveel mogelijk halfopen verharding op het parkeerterrein worden bijdragen aan een goede waterhuishoudkundige situatie. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen zal aangegeven worden op welke manier al het binnen het plangebied vrijkomende hemelwater wordt geïnfiltreerd c.q. afgevoerd.
Veiligheid
Het plangebied is niet gelegen in een beschermingszone van een waterkering.
Natte natuur / verdroging
Het plangebied is niet gelegen in (nat) natuurgebied en er zijn geen (natte) ecologische verbindingszones aanwezig. Verdroging zal niet optreden door de voorgestane ontwikkelingen, omdat het (grond)waterpeil niet zal worden aangepast.
Conclusie voor bestemmingsplan
De ruimtelijke ontwikkeling heeft weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. In het kort gaat het om:
- Het verhard oppervlak neemt bij de ontwikkeling af met 210,8 m2. Deze afname past binnen het beleid van de Keur van het Waterschap Brabantse Delta waardoor er geen maatregelen noodzakelijk zijn voor het opvangen van hemelwater in het plangebied.
- Er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater.
- Het plangebied ligt niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang.
- Het realiseren van de nieuwbouw, na sloop van de bestaande woningen, heeft geen (negatieve) invloed op de waterkwaliteit.
- Bij de herontwikkeling van het gebied dient rekening te worden gehouden met de eisen uit het gemeentelijk rioleringsplan.
Uitwerking gemeentelijk rioleringsplan
In het stedenbouwkundig plan is de eerste aanzet gegeven voor de opvang van hemelwater bij hevige neerslag.
“De openbare ruimte rondom het hart van de wijk wordt gekenmerkt door veel bestaande bomen. Er worden nieuwe groenvoorzieningen toegevoegd die meer biodiversiteit in de wijk zullen brengen. Daarnaast zal het regenwater zoveel als mogelijk in deze parkzones geborgen worden.
De parkruimtes zijn onderling verbonden, vooral voor voetgangers. Hierdoor zijn er betere verbindingen mogelijk tussen de Militaire wijk en de te vernieuwde stationsomgeving (ten noordoosten van de wijk), maar ook met de naastgelegen woonbuurt Atlanta. Routes en speelvoorzieningen kunnen door alle bewoners, in en rondom de militaire wijk, beter gebruikt worden.
De inrichting van de openbare ruimte wordt in samenspraak met de gemeente (als eigenaar en beheerder) later nader uitgewerkt in nauwe samenwerking met Leystromen en de bewoners van de Militaire wijk.”
Met behulp van de gemeentelijke toetsingstabel en het bestemmingsplan waarin de sloop/ nieuwbouw wordt geregeld inclusief de renovatie van de bestaande woningen is voor het gehele project een berekening opgesteld:
- 1. Verhard oppervlak bestaande woningen x 0,007 (meters) in geval van renovatie op basis van het gehele perceel
- 2. Verhard oppervlak nieuwe woningen x 0,06 (in meters) bij nieuwbouw.
Ad.1. Voor de bestaande te renoveren woningen is de retentie eis voor de percelen dan ca. 22.770 m2 x 0,007 = 159,39 m3 waterberging.
Ad.2. Voor de sloop/ herbouw is de retentie eis aan de hand van de opgestelde watertoetstabel de optelling van de nieuwe (woon)bebouwing 3.046,40 m2 en de bijbehorende tuinen 3.120,00 m2 x 0,06 = 370,2 m3 waterberging.
In onderstaande figuur 4.10 is de waterberging uitgewerkt rondom het hart van de wijk. De verwachting is dat de K-waarde van het plangebied vrij hoog is waardoor water niet lang zichtbaar zal zijn in de openbare ruimte.
Dat maakt het mogelijk om op veel plaatsen in de buitenruimte greppels, holtes en laagtes te maken die tevens goed kunnen werken als spelaanleiding en anti-parkeer oplossing.
In onderstaand kaartbeeld is een inschatting gemaakt van de m2/m3 berging in het groen van het ontwikkeldeel. Je zou dan al zo'n 300 m3 in de wadi's kunnen bergen, met behoud van de bestaande bomen (30 cm berging).
De parkeerplaatsen in het centrumgebied van de wijk kunnen uitgevoerd worden als grasparkeerplaatsen in puinfundering. Hier kan ook zo'n 10 cm/m2 kunnen worden geborgen, wat nog eens 85 m3 oplevert. Daarmee is de opgave voor het bestemmingsplan geregeld.
Figuur 4.10: mogelijkheden waterberging
Bij de inrichting van het openbaar gebied in de militaire wijk wordt de waterberging verder uitgewerkt een aangelegd. De gemeentelijke normen worden daarbij gebruikt.
4.14 Mer-beoordeling
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarde in onderdeel D. Dit betekent dat voor activiteiten die genoemd staan in het Besluit m.e.r. (bijvoorbeeld woningbouw, kantoren, bedrijven, recreatie, etc.) maar onder de gestelde indicatieve drempelwaarden zitten toch een beoordeling of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen.
Deze beoordeling heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Inhoudelijk is deze beoordeling gelijk aan een m.e.r.-beoordeling (die uitgevoerd moet worden bij activiteiten uit onderdeel D die wel boven de drempelwaarden zitten), maar er gelden geen procedurele verplichtingen aan, behalve dat het opgenomen moet worden in de toelichting van het betreffende besluit.
De sloop van 47 woningen en de bouw van 56 nieuwe woningen levert per saldo de toevoeging van 9 nieuwe woningen op. De realisatie van 9 grondgebonden sociale sector huurwoningen is terug te vinden in een stedelijk ontwikkelingsproject uit lijst D 11.2 van het Besluit m.e.r. Het aantal van 9 woningen ligt ruim onder de drempelwaarde van 2.000 of meer woningen.
Voor de realisatie voornemen in het plangebied zijn diverse onderzoeken uitgevoerd en samengevat in dit bestemmingsplan waarin is aangetoond dat de ontwikkeling voldoet aan de gestelde milieueisen.
Afbeelding 4.10: Uitsnede lijst D van het Besluit m.e.r.
Conclusie voor bestemmingsplan
Op basis van de beschikbare informatie die in de toelichting van dit bestemmingsplan is samengevat blijkt dat de voorgenomen activiteit niet leidt tot mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Het is dus niet noodzakelijk om een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Voor het project is een separate aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld die door de gemeente Gilze en Rijen wordt betrokken in de besluitvorming. Deze is als Bijlage 10 toegevoegd bij dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Regelgeving
5.1 Inleiding
Het doel van dit bestemmingsplan is het planologisch vastleggen van de herontwikkeling van Rijen-Zuid. De sloop van 47 woningen en de bouw van 55 nieuwe woningen wordt hierdoor mogelijk gemaakt. Het vigerende bestemmingsplan Woongebied Rijen voorziet niet in grootschalige veranderingen van de ruimtelijke en functionele structuur.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden, door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de daarop betrekking hebbende regels, de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.
5.2 Systematiek Van De Regels
De gemeente Gilze en Rijen hanteert een bestek waar een bestemmingsplan aan dient te voldoen. Een hulpmiddel wat de gemeente daarbij gebruikt is een standaard opzet voor het maken van regels bij bestemmingsplannen. Elk bestemmingsplan blijft echter maatwerk. De opzet van de regels is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012). De regels zijn als volgt ingedeeld:
Hoofdstuk 1:
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begripsomschrijvingen opgenomen en het tweede artikel bevat de wijze van meten.
Hoofdstuk 2:
Hoofdstuk 2 bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen. Deze kennen per bestemming globaal de volgende opzet:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels voor gebouwen;
- Bouwregels voor aan-, uit- en bijgebouwen;
- Bouwregels voor bouwwerken, niet zijnde gebouwen;
- Eventuele afwijkingen van de bouwregels;
- Gebruiksregels;
- Eventuele afwijkingen van de gebruiksregels.
In dit hoofdstuk worden de bestemmingen van gronden als eerste beschreven en daarna gevolgd door de eventuele dubbelbestemmingen voor leidingen, waarden en waterstaatsdoelen.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Het derde hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:
- Anti-dubbeltelregel: met deze bepaling wordt beoogd misbruik van de regels door middel van (privaatrechtelijke) wijzigingen in de eigendomsverhoudingen van gronden te voorkomen;
- Algemene bouwregels: dit artikel bevat de bouwregels van algemene bouwwerken die binnen het gehele plangebied kunnen worden opgericht;
- Algemene aanduidingsregels: dit artikel bevat aanduidingen die betrekking hebben op meerdere bestemmingen en heeft betrekking op de monumentale bomen;
- Algemene afwijkingsregels: het gaat hierbij om een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten en percentages met betrekking tot het bouwen, het oprichten van gebouwen van openbaar nut en het in beperkte mate verschuiven van bestemmingsgrenzen;
- Algemene gebruiksregels; dit artikel regelt in algemene zin welk gebruik niet is toegestaan. Handhaving vindt plaats op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
- Algemene wijzigingsregels: het gaat hierbij om een afwijkingsmogelijkheid van de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingsgrenzen;
- Algemene procedureregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:
- Overgangsrecht: bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven;
- Slotregel: in deze regel wordt aangegeven onder welke naam de regels aangehaald kunnen worden.
5.3 Bestemmmingsplanregeling Plangebied
In het bestemmingsplan Militaire Wijk te Rijen zijn de volgende bestemmingen opgenomen.
Artikel 3 Groen
De hoofdgroenstructuur binnen het stedenbouwkundig plan van de Militaire Wijk is als Groen bestemd. Binnen deze bestemming zijn ook andere voorzieningen mogelijk.
Artikel 4 Verkeer
De nieuwe wegenstructuur in de militaire wijk is bestemd als Verkeer. Ook de nieuwe parkeervoorzieningen zijn in deze bestemming opgenomen. Aanvullend op het stedenbouwkundig plan zijn ook enkele gebieden bestemd als Verkeer waar in de toekomst extra parkeervoorzieningen kunnen worden aangelegd.
Artikel 5 Wonen
De woonpercelen, inclusief achterpaden naar de percelen toe, hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Binnen deze bestemming bepaalt het bouwvlak het gebied waarbinnen het hoofdgebouw (de woning) moet worden gebouwd. De hoogte van de woningen wordt geregeld door de maximale goothoogte en bouwhoogte per bouwvlak op te nemen. Deze maatvoering is gebaseerd op het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitplan.
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 6
Het gehele plangebied, heeft conform het archeologisch beleid en het bestemmingsplan Woongebied Rijen, de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie - 6” vanwege de archeologische verwachtingswaarden ter plaatse.
Op de verbeelding is daarnaast ook de gebiedsaanduiding 'overige zone - IHCS - 1' en 'vrijwaringszone ils-9' opgenomen. Het plangebied ligt binnen het horizontale obstakelvrije vlak van vliegbasis Gilze-Rijen (onderdeel van de Inner Horizontal en Conical Surface: IHCS) van + 56 meter NAP en de luchtvaartverkeerzone (maximale bouwhoogte +NAP). Gevolg daarvan is dat binnen het plangebied niet hoger dan tussen 30,6 en 32,6 +NAP meter mag worden gebouwd.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
De herontwikkeling van het woongebied Militaire Wijk in Rijen-Zuid is een project van Woonstichting Leystromen. Voor de herontwikkeling van de wijk is tussen woonstichting Leystromen en de gemeente Gilze-Rijen een overeenkomst gesloten.
De gemeente Gilze en Rijen heeft geen financiële risico's bij de ontwikkeling van dit plan. In de overeenkomst zijn de procedurele kosten voor het bestemmingsplan en eventuele planschade zijn gedekt.
Het plan is hiermee financieel uitvoerbaar en er hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Gilze en Rijen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Woonstichting Leystromen heeft samen met de gemeente een omgevingsdialoog georganiseerd over het voornemen tot sloop/nieuwbouw en renovatie en het daarbij behorende stedenbouwkunde plan. Ook via informatie/ nieuwsberichten zijn de bewoners geïnformeerd.
Het concept-ontwerp bestemmingsplan is conform artikel 3.1.1. Bro voorgelegd aan de bevoegde instanties. Gelet op de voorgenomen ontwikkelingen heeft de gemeente Gilze en Rijen ervoor gekozen om tijdens het ter inzage leggen van het concept-ontwerp bestemmingsplan een informatieavond te organiseren.
7.1 Resultaten Omgevingsdialoog En Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Omgevingsdialoog
Op 25 Januari 2020 zijn de huurders van de 160 huurwoningen van Leystromen geïnformeerd over de plannen voor de militaire wijk. Op 2 Maart 2020 heeft Leystromen de plannen aan de gemeenteraad gepresenteerd. Op 11 Maart 2020 heeft Leystromen de omwonenden van de Militaire wijk door middel van een inloopavond op de hoogte van de plannen gebracht.
Aan de hand van de opmerkingen uit de omgevingsdialoog is het stedenbouwkundig plan geoptimaliseerd. De geplande appartementen op de hoek van de Karel Doormanstraat en het Willem I plein zijn vervallen, hier worden nu grondgebonden woningen gerealiseerd. Ook zijn er werkgroepen met bewoners gevormd waarin de plannen verder worden uitgewerkt. De samenvatting van de omgevingsdialoog is als Bijlage 11 toegevoegd aan het bestemmingsplan.
Vooroverleg (artikel 3.1.1. Bro)
De gemeente Gilze en Rijen heeft in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening het bestemmingsplan toegezonden voor een reactie aan haar overlegpartners waaronder het Rijk (Rijkswaterstaat), de provincie Noord-Brabant en het Waterschap Brabantse Delta.
Naar aanleiding van het vooroverleg hebben de (semi)overheidsinstellingen die om een reactie zijn gevraagd aangegeven zich te kunnen vinden in het bestemmingsplan. De beantwoording van de overlegreacties is als Bijlage 12 opgenomen.
7.2 Tervisielegging Ontwerp-bestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een ieder gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kunnen zienswijzen gegeven worden.
7.3 Vaststelling Bestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan Militaire Wijk te Rijen-Zuid zal met eventuele zienswijzen, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad. Het besluit zal als bijlage worden toegevoegd aan dit bestemmingsplan.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Natuurtoets
Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan
Bijlage 3 Quickscan Trillingen Militaire Wijk
Bijlage 3 Quickscan Trillingen militaire wijk
Bijlage 4 Onderzoek Volksgezondheid En Veehouderijen
Bijlage 4 Onderzoek volksgezondheid en veehouderijen
Bijlage 5 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 5 Historisch bodemonderzoek
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek
Bijlage 7 Aeriusberekening
Bijlage 8 Onderzoek Niet Gesprongen Explosieven
Bijlage 8 Onderzoek Niet Gesprongen Explosieven
Bijlage 9 Nader Onderzoek Diersoorten
Bijlage 9 Nader onderzoek diersoorten
Bijlage 10 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 10 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 11 Samenvatting Omgevingsdialoog
Bijlage 11 Samenvatting omgevingsdialoog