KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Gemengd
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Horeca
Artikel 7 Verkeer
Artikel 8 Verkeer - Railverkeer
Artikel 9 Verkeer - Voorlopig 1
Artikel 10 Verkeer - Voorlopig 2
Artikel 11 Verkeer - Voorlopig 3
Artikel 12 Verkeer - Voorlopig 4
Artikel 13 Verkeer - Voorlopig 5
Artikel 14 Wonen
Artikel 15 Woongebied
Artikel 16 Leiding - Gas
Artikel 17 Waarde - Archeologie - 5
Artikel 18 Waarde - Archeologie - 6
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Anti-dubbeltelregel
Artikel 20 Algemene Bouwregels
Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 23 Algemene Gebruiksregels
Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 25 Algemene Procedureregels
Artikel 26 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 27 Overgangsrecht
Artikel 28 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Inhoud Van De Toelichting
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Historie Plangebied
2.3 Beschrijving Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Vigerend Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planologisch Relevante Aspecten
4.1 Besluit Milieueffectrapportage
4.2 Verkeer
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Waterhuishouding
4.7 Ecologie
4.8 Cultuurhistorie
4.9 Archeologie
4.10 Bodem
4.11 Kabels En Leidingen
4.12 Niet Gesprongen Explosieven
4.13 Vliegbasis Gilze-rijen
4.14 Trillingen
4.15 Bedrijven En Milieuzonering
4.16 Gezondheid
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Algemene Opzet
5.2 Toelichting Op De Verbeelding
5.3 Toelichting Op De Bestemmingsplanregels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
6.2 Toepassing Wet Ruimtelijke Ordening, Hoofdstuk 6
6.3 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Vooroverleg
7.2 Inspraak
7.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst Van Vrije Beroepen
Bijlage 3 Dove Gevels
Bijlage 4 Alternatieve Maatregelen
Bijlage 5 Cultuurhistorische Panden En Objecten In Rijen
Bijlage 1 Notitie Vormvrije M.e.r-beoordeling
Bijlage 2 Verkeersonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Besluit Hogere Waarde
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek - Reconstructie Stationstraat/julianastraat
Bijlage 6 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 7 Externe Veiligheid
Bijlage 8 Standaardadvies Veiligheidsregio Midden- En West-brabant
Bijlage 9 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 10 Cultuurhistorische Verkenning Julianastraat 118
Bijlage 11 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 12 Nge Onderzoek
Bijlage 13 Onderzoek Volksgezondheid En Veehouderijen
Bijlage 14 Watertoets
Bijlage 15 Toelichting Gilze-rijenbreuk
Bijlage 16 Onderzoek Huismus, Gierzwaluw En Vleermuizen
Bijlage 17 Onderzoek Spoortrillingen
Bijlage 18 Nader Onderzoek Spoortrillingen
Bijlage 19 Stikstofdepositie Onderzoek
Bijlage 20 Aanvullend Ecologisch Onderzoek Stationsplein, Rijen
Bijlage 21 Nota Van Inspraak En Vooroverleg
Bijlage 22 Nota Van Zienswijzen En Lijst Van (Ambtshalve) Wijzigingen

stationsomgeving Rijen

Bestemmingsplan - Gemeente Gilze en Rijen

Vastgesteld op 20-11-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Stationsomgeving Rijen' met identificatienummer NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01 van de gemeente Gilze en Rijen;

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis gebonden bedrijf:

het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk met ondergeschikte functies. Het bedrijf dient qua omvang in een gedeelte van een woning en/of de daarbij bijbehorende bijgebouwen te passen en de woonfunctie dient als primaire functie behouden en herkenbaar te blijven;

1.4 aan huis gebonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep met ondergeschikte functies zoals vermeld in Bijlage 2 bij de regels. Het beroep dient qua omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij bijbehorende bijgebouwen te passen en de woonfunctie dient als primaire functie behouden en herkenbaar te blijven.

Hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van ambachtelijke bedrijven;

1.5 aan-/ uitbouw:

een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt, deel van een hoofdgebouw dat door zijn indeling en inrichting is bestemd om hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van de hoofdfunctie;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 aaneengebouwde woning:

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;

1.9 afhankelijke woonruimte:

een tijdelijke zelfstandige woonvorm ten behoeve van mantelzorg, waarbij bewoning van een (bij)gebouw tijdelijk is toegestaan en er sprake is van de huisvesting van één huishouden;

1.10 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf -niet zijnde een aan huis gebonden beroep- waarbij het productieproces grotendeels wordt uitgevoerd met de hand of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen, die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven. Voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid;

1.11 atelier:

werkplaats voor kunstschilders of andere kunstenaars, waarbij het werkproces grotendeels wordt uitgevoerd met de hand of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen, die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven. Voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel of bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.14 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.15 bedrijfswoning:

één woning in of bij een gebouw of op een terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een planologisch toegestaan bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein, waarbij onder functioneel gebonden wordt verstaan dat het bedrijf, de instelling of voorziening er een redelijk belang bij heeft dat de betrokkene ter plaatse woont;

1.16 begane grond:

bouwlaag waarvan het vloerpeil ter hoogte van het (straat)peil ligt, dan wel de bouwlaag boven een onderbouw zoals kelder of souterrain;

1.17 beperkt kwetsbare objecten:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.21 bijgebouw:

een gebouw dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.23 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en/of dakopbouw;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.28 bouwwerk, geen gebouw zijnde:

een bouwwerk voorzien van maximaal één gesloten wand;

1.29 dakopbouw:

bouwlaag welke maximaal 70% van het bebouwde oppervlak van de daaronder gelegen bouwlaag van het hoofdgebouw omvat;

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verrichten van diensten van of ten behoeve van het publiek al dan niet met baliefunctie, zoals een uitzendbureau, bank, stomerij, wasserette, apotheek, kapsalon, schoonheidssalon, schoenmaker of reisbureau;

1.32 dove gevel

een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A) etmaalwaarde, alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.33 eengezinswoning:

een gebouw dat uitsluitend één woning omvat;

1.34 eigen terrein:

ruimte in, op of onder een gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;

1.35 erf- en terreinafscheiding:

een bouwwerk dat dient ter afscheiding van een erf of een terrein;

1.36 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk overdekt geheel met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt;

1.37 geluidsgevoelige objecten:

woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en elk ander gebouw waar gedurende een langere periode van de dag mensen verblijven;

1.38 geluidszoneringsplichtige inrichtingen:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder (Stbl. 1981, 533) rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;

1.39 gestapelde woning:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat en/of woningen boven een andere functie op de begane grond en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;

1.40 gevellijn:

denkbeeldige lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen, dan wel de aangeduide lijn;

1.41 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.42 horeca:

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van een nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening onderverdeeld in categorie 1 t/m 4. Tot de 1 t/m 4 genoemde begrippen worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:

horeca categorie 1:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon.

horeca categorie 2:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren, zoals een café.

horeca categorie 3:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel-) restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria,uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum.

horeca categorie 4:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot dansen dan wel tot het uitoefenen van een kans- en behendigheidsspel al dan niet in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, zoals een dancing, discotheek;

1.43 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.44 inwoning:

het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden aangebouwde bijgebouwen en dat woningsplitsing en/of kamerverhuur niet toegestaan is;

1.45 kamerverhuur en/of logies:

de verhuur van een deel van een al dan niet zelfstandige woonruimte ten behoeve van bewoning aan personen;

1.46 kamerverhuur- en/of logiespand:

gebouw of een deel van een gebouw waarin onzelfstandige woonruimte wordt verleend aan vijf of meer personen;

1.47 kwetsbare objecten:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.48 maaiveld:

de hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte terrein, grenzende aan het bouwwerk, grenzende aan het bouwwerk, op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen anders dan noodzakelijk voor de bouw, buiten beschouwing blijven;

1.49 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.50 meergeneratiewoning:

één woning die krachtens een omgevingsvergunning geschikt is gemaakt voor bewoning door twee huishoudens met een familierelatie en met een fysieke koppeling, waarbij sprake is van inwoning gerelateerd aan de familierelatie;

1.51 NAP:

Nieuw Amsterdams Peil;

1.52 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, milieuvoorzieningen, e.d.;

1.53 ondergeschikte functies:

functies waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de bebouwing als zodanig mag worden gebruikt;

1.54 overkapping/ carport:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van maximaal één gesloten wand;

1.55 perceelsgrens:

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling en tussen bouwpercelen en openbaar gebied;

1.56 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan het productieproces;

1.57 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.58 publiekverzorgend ambacht:

een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen en/of het leveren van diensten aan personen, die deze goederen of diensten aanwenden anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf;

1.59 risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.60 seks- en/of pornobedrijf:

een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte, handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen.

Een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen;

1.61 seksinrichting:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, waarin bedrijfsmatig handelingen en/of vertoningen plaatsvinden van seksuele, erotische en/of pornografische aard;

1.62 spoorwegvoorzieningen:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de spoorwegen, waaronder in ieder geval begrepen perrons, viaducten, trappen, abri's, kunstwerken, bovenleidingen en verkeerskundige voorzieningen en naar hun aard vergelijkbare voorzieningen;

1.63 stedenbouwkundige samenhang:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n);

1.64 tunnel:

ondergrondse, al dan niet gestapelde, verbinding voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wegenverkeerswet 1994, waaronder mede wordt begrepen (al dan niet ondergrondse) tunnelopritten, met bijbehorende voorzieningen en voorzieningen voor langzaam verkeer;

1.65 twee-aaneengebouwde woningen:

blokken van twee vrijstaande eengezinswoningen welke aan maximaal één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd en door een gemeenschappelijke scheidingsmuur met elkaar zijn verbonden;

1.66 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan-, uit- en bijgebouwen;

  1. a. bruto verkoopvloeroppervlak: de totale vloeroppervlakte van functies, gerekend op alle bouwlagen, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
  2. b. netto verkoopvloeroppervlak: de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) ruimtes, alleen op de begane grond, ten behoeve van de detailhandel;

1.67 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie, dan wel gelet op de uitstraling ervan, als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.68 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw loopt en wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;

1.69 vrijstaand bijgebouw:

een bij een woning behorend gebouw, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte, of hobbyruimte, dat niet in directe0 verbinding staat met de woning en dat niet voor bewoning is bestemd;

1.70 vrijstaande woning:

eengezinswoning welke aan beide zijden van de woning niet in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd;

1.71 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater;

1.72 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen, bermsloten en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende bushaltes, parkeerplaatsen en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.73 woning/wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw, dat bestaat uit een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden, of voor de huisvesting buiten het verband van een huishouden tot en met maximaal vier personen;

1.74 zaalverhuur:

kleinschalig zaalverhuur ten behoeve van vergaderfaciliteiten;

1.75 zelfstandige bewoning:

het bewonen van een huishouden van een zelfstandige woning;

1.76 zelfstandige woning:

woning die een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten de woning;

1.77 zijdelingse perceelsgrens:

een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

wordt gemeten tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het betreffende bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein:

de buitenwerks gemeten oppervlakte van het op een bouwperceel aanwezige c.q. op te richten gebouw, bouwwerken geen gebouwen zijnde of gebouwencomplex, gemeten op één meter boven het gemiddelde maaiveld van het aansluitende afgewerkte terrein;

2.3 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel of bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de breedte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

2.7 de diepte van een gebouw:

horizontaal tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels gemeten van de voorgevel tot de achtergevel en 1 m boven peil en waarbij de grootste maat (gemeten evenwijdig aan één van de zijgevels ) bepalend is;

2.8 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daar mee gelijk te stellen constructiedeel;

2.9 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de beganegrondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.11 de lengte en breedte van een bouwwerk:

horizontaal tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren), met dien verstande dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;

2.12 de vloeroppervlakte van een bouwwerk:

horizontaal tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren over alle bouwlagen;

2.13 de ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.14 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven zoals genoemd in de bij deze regels behorende bijlage 1 (Staat vanBedrijfsactiviteiten) onder de categorieën 1 en 2;
  2. b. bedrijven welke niet genoemd zijn in de bij deze regels behorende bijlage 1 (Staat vanBedrijfsactiviteiten) onder de categorieën 1 en 2, maar naar aard en omvang daarmee wel gelijk zijn te stellen;
  3. c. nutsvoorziening: ter plaatse van de functieaanduiding 'nutsvoorziening';
  4. d. kantoren ondergeschikt aan de bedrijfsvoering;
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden en opstallen voor:

  1. a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. b. risicovolle inrichtingen;
  3. c. detailhandelsbedrijven, behoudens:
    1. 1. ondergeschikte detailhandel in de vorm van productiegebonden detailhandel;
    2. 2. ondergeschikte detailhandel van goederen die in het kader van de bedrijfsuitoefening worden verkocht of geleverd;
  4. d. zelfstandige kantoren;
  5. e. kantoren ondergeschikt aan de bedrijfsvoering indien het oppervlakte groter is dan 30% van het bvo van het bedrijf waar het kantoor toe behoort
  6. f. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  7. g. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
  8. h. seks- en/of pornobedrijf en prostitutie.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. publiekverzorgend ambacht en dienstverlening;
  3. c. maatschappelijke dienstverlening;
  4. d. een bedrijfswoning ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning';
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor gebruik afwijken ten behoeve van aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:

  1. a. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij maximaal 25% van het bebouwd oppervlak van de aanwezige bebouwing met een maximum van 60 m2 ten behoeve van een aan huis gebonden bedrijf mag worden gebruikt;
  2. b. de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
  3. c. het gebruik geen onevenredige nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  4. d. de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar is in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regels;
  5. e. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  6. f. door de uitoefening van de activiteiten het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de gronden met de bestemming 'Gemengd' wijzigen in de bestemming 'Wonen' met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de niet op wonen gerichte activiteiten ter plaatse zijn beëindigd;
  2. b. de bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar de bestemming 'Wonen' waarbij de relevante regels van de bestemming 'Wonen' gelden voor het gehele perceel;
  3. c. de initiatiefnemer dient aan te tonen dat de locatie geschikt is voor het beoogde nieuwe gebruik, indien nodig door het aanleveren van de noodzakelijke onderzoeken ter onderbouwing van het voornemen;
  4. d. voordat ontwikkeling plaatsvindt dient duidelijkheid te bestaan over de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, eventueel met recreatief medegebruik, zoals speelplaats of speelveld;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. kunstobjecten;
  5. e. hondentoilet;
  6. f. straatmeubilair;
  7. g. ter plaatse van de functieaanduiding 'groen' zijn uitsluitend groenvoorzieningen toegestaan.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik van de grond wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. verblijfsrecreatie;
  2. b. seks- en/of pornobedrijf en prostitutie.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bevoegd gezag kan afwijken bij omgevingsvergunning voor gebruik van het bepaalde in artikel 5.1 om parkeerplaatsen mogelijk te maken met dien verstande dat de noodzaak voor parkeerplaatsen moet worden aangetoond, conform het bepaalde in artikel 26.1.

Artikel 6 Horeca

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horeca in maximaal categorie 3;
  2. b. een bedrijfswoning ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning';
  3. c. gemeentelijk monument: ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument';
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. bushaltes inclusief bijbehorende abri's;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. een tunnel, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'tunnel';
  7. g. bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de tunnel, zoals trappen;
  8. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. i. ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein' zijn uitsluitend parkeervoorzieningen toegestaan;
  10. j. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, inclusief waterpartijen en -gangen, kunstwerken, kunstobjecten, speeltoestellen en straatmeubilair.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 onder e ten behoeve van een grotere (verticale) bouwdiepte van de tunnel met dien verstande dat deze maximaal 8 meter ten opzichte van peil mag bedragen.

Artikel 8 Verkeer - Railverkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. spoorwegen;
  2. b. spoorwegvoorzieningen;
  3. c. liftschachten;
  4. d. kruisingen van spoorwegen met verkeerswegen;
  5. e. rijksmonument: ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument';
  6. f. gemeentelijk monument: ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument';
  7. g. een tunnel, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'tunnel';
  8. h. bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de tunnel, zoals trappen en pompputten;
  9. i. uitsluitend binnen de functieaanduiding 'gemengd':
    1. 1. detailhandel en horeca tot en met categorie 1: uitsluitend op de begane grond en uitsluitend ten dienste van de bestemming met een bruto vloeroppervlakte van ten hoogste 150 m2;
    2. 2. zaalverhuur met een bruto vloeroppervlakte van ten hoogste 150 m2;
    3. 3. een atelier, uitsluitend op de verdieping;
  10. j. fietsenstallingen met een capaciteit van meer dan 10 plaatsen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'fietsenstalling';
  11. k. nutsvoorzieningen;
  12. l. parkeervoorzieningen;
  13. m. voet- en fietspaden;
  14. n. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, inclusief waterpartijen en -gangen, kunstwerken, kunstobjecten, speeltoestellen en straatmeubilair.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

8.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.2 onder a ten behoeve van de hoogte van geluidschermen met dien verstande dat deze maximaal 6 meter mag bedragen;
  2. b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in lid 8.2.2 onder f ten behoeve van een grotere (verticale) bouwdiepte van de tunnel met dien verstande dat deze maximaal 8 meter ten opzichte van peil mag bedragen.

8.5 Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik van de grond wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. tijdelijke of permanente bewoning;
  2. b. seks- en/of pornobedrijf en prostitutie.

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' wijzigen in de bestemming 'Wonen' met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  2. b. de relevante regels van de bestemming 'Wonen' zijn van toepassing, met dien verstande dat:
    1. 1. aan de gronden begrepen binnen de wijzigingsbevoegdheid geen bouwvlak wordt toegekend;
    2. 2. uitsluitend gronden gelegen 1 meter achter de voorgevel van de woning Parallelweg 2 de functieaanduiding 'bijgebouwen' krijgen;
    3. 3. wordt geborgd dat ter plaatse geen geluidgevoelige objecten mogen worden gebouwd.

Artikel 9 Verkeer - Voorlopig 1

9.1 Bestemmingsomschrijving voorlopige bestemming

De voor 'Verkeer - Voorlopig 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. werkstroken.

9.2 Bouwregels voorlopige bestemming

9.3 Wijzigingsbevoegdheid voorlopige bestemming

Het bevoegd gezag kan de voorlopige bestemming 'Verkeer - Voorlopig 1' gedurende de geldigheidtermijn, zoals bedoeld in lid 9.4, wijzigen naar de definitieve bestemming als bedoeld in lid 9.5.

9.4 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming

De voorlopige bestemming als bedoeld in lid 9.1 geldt voor 7 jaar, gerekend vanaf de dag van vaststelling van het bestemmingsplan.

9.5 Bestemmingsomschrijving definitieve bestemming

De voor 'Verkeer - Voorlopig 1' aangewezen gronden zijn, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 9.4, bestemd voor de definitieve bestemming 'Bedrijf' en meer in het bijzonder voor:

  1. a. bedrijven zoals genoemd in de bij deze regels behorende bijlage 1 (Staat vanBedrijfsactiviteiten) onder de categorieën 1 en 2;
  2. b. bedrijven welke niet genoemd zijn in de bij deze regels behorende bijlage 1 (Staat vanBedrijfsactiviteiten) onder de categorieën 1 en 2, maar naar aard en omvang daarmee wel gelijk zijn te stellen;
  3. c. kantoren ondergeschikt aan de bedrijfsvoering;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven.

9.6 Bouwregels definitieve bestemming

Voor het bouwen gelden, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 9.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 3.2.

9.7 Nadere eisen definitieve bestemming

Voor het stellen van nadere eisen gelden, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 9.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 3.3.

9.8 Afwijken van de bouwregels definitieve bestemming

Voor het afwijken van de bouwregels gelden, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 9.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 3.4.

9.9 Specifieke gebruiksregels definitieve bestemming

Voor het gebruik gelden na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 9.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 3.5.

9.10 Afwijken van de gebruiksregels definitieve bestemming

Voor het afwijken van de gebruiksregels gelden, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 9.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 3.6.

9.11 Wijzigingsbevoegdheid definitieve bestemming

Het bevoegd gezag kan de gronden met de bestemming 'Bedrijf', na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 9.4, wijzigen in de bestemming 'Verkeer' met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
  2. b. de relevante regels van de bestemming 'Verkeer' zijn van toepassing.

Artikel 10 Verkeer - Voorlopig 2

10.1 Bestemmingsomschrijving voorlopige bestemming

De voor 'Verkeer - Voorlopig 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. werkstroken.

10.2 Bouwregels voorlopige bestemming

10.3 Wijzigingsbevoegdheid voorlopige bestemming

Het bevoegd gezag kan de voorlopige bestemming 'Verkeer - Voorlopig 2' gedurende de geldigheidtermijn, zoals bedoeld in lid 10.4 , wijzigen naar de definitieve bestemming als bedoeld in lid 10.5.

10.4 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming

De voorlopige bestemming als bedoeld in lid 10.1 geldt voor 7 jaar, gerekend vanaf de dag van vaststelling van het bestemmingsplan.

10.5 Bestemmingsomschrijving definitieve bestemming

De voor 'Verkeer - Voorlopig 2' aangewezen gronden zijn, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 10.4, bestemd voor de definitieve bestemming 'Gemengd' en meer in het bijzonder voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. publiekverzorgend ambacht en dienstverlening;
  3. c. maatschappelijke dienstverlening;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven.

10.6 Bouwregels definitieve bestemming

Voor het bouwen gelden, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 10.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 4.2.

10.7 Nadere eisen definitieve bestemming

Voor het stellen van nadere eisen gelden, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 10.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 4.3

10.8 Afwijken van de bouwregels definitieve bestemming

Voor het afwijken van de bouwregels gelden, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 10.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 4.4.

10.9 Specifieke gebruiksregels definitieve bestemming

Voor het gebruik gelden na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 10.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 4.5.

10.10 Afwijken van de gebruiksregels definitieve bestemming

Voor het afwijken van de gebruiksregels gelden, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 10.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 4.6.

10.11 Wijzigingsbevoegdheid definitieve bestemming

  1. a. Voor het wijzigen van de bestemming gelden, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 10.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 4.7;
  2. b. Het bevoegd gezag kan de gronden met de bestemming 'Gemengd' wijzigen in de bestemming 'Verkeer' met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. 1. de activiteiten toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd' zijn beëindigd;
    2. 2. de relevante regels van de bestemming 'Verkeer' zijn van toepassing.

Artikel 11 Verkeer - Voorlopig 3

11.1 Bestemmingsomschrijving voorlopige bestemming

De voor 'Verkeer - Voorlopig 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. werkstroken.

11.2 Bouwregels voorlopige bestemming

11.3 Wijzigingsbevoegdheid voorlopige bestemming

Het bevoegd gezag kan de voorlopige bestemming 'Verkeer - Voorlopig 3' gedurende de geldigheidtermijn, zoals bedoeld in lid 11.4 , wijzigen naar de definitieve bestemming als bedoeld in lid 11.5.

11.4 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming

De voorlopige bestemming als bedoeld in lid 11.1 geldt voor 7 jaar, gerekend vanaf de dag van vaststelling van het bestemmingsplan.

11.5 Bestemmingsomschrijving definitieve bestemming

De voor 'Verkeer - Voorlopig 3' aangewezen gronden zijn, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 11.4, bestemd voor de definitieve bestemming 'Horeca' en meer in het bijzonder voor:

  1. a. horeca in maximaal categorie 3;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen en erven.

11.6 Bouwregels definitieve bestemming

Voor het bouwen gelden, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 11.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 6.2.

11.7 Nadere eisen definitieve bestemming

Voor het stellen van nadere eisen gelden, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 11.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 6.3.

11.8 Afwijken van de bouwregels definitieve bestemming

Voor het afwijken van de bouwregels gelden, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 11.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 6.4.

11.9 Specifieke gebruiksregels definitieve bestemming

Voor het gebruik gelden na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 11.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 6.5.

11.10 Wijzigingsbevoegdheid definitieve bestemming

Het bevoegd gezag kan de definitieve bestemming 'Horeca'wijzigen in de bestemming 'Verkeer' met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de bedrijfsactiviteiten van horeca ter plaatse beëindigd;
  2. b. de relevante regels van de bestemming 'Verkeer' zijn van toepassing.

Artikel 12 Verkeer - Voorlopig 4

12.1 Bestemmingsomschrijving voorlopige bestemming

De voor 'Verkeer - Voorlopig 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. werkstroken.

12.2 Bouwregels voorlopige bestemming

12.3 Wijzigingsbevoegdheid voorlopige bestemming

Het bevoegd gezag kan de voorlopige bestemming 'Verkeer - Voorlopig 4 ' gedurende de geldigheidtermijn, zoals bedoeld in lid 12.4 , wijzigen naar de definitieve bestemming als bedoeld in lid 12.5.

12.4 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming

De voorlopige bestemming als bedoeld in lid 12.1 geldt voor 7 jaar, gerekend vanaf de dag van vaststelling van het bestemmingsplan.

12.5 Bestemmingsomschrijving definitieve bestemming

De voor 'Verkeer - Voorlopig 4' aangewezen gronden zijn, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 12.4, bestemd voor de definitieve bestemming 'Wonen' en meer in het bijzonder voor:

  1. a. de afzonderlijke huisvesting van huishoudens of daarmee vergelijkbare economische eenheden van een of meer personen in vrijstaande, halfvrijstaande, aaneengebouwde eengezinshuizen, en gestapelde woningen al dan niet in samenhang daarmee aan huis gebonden beroepen;
  2. b. tuinen en erven;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en uitritten.

12.6 Bouwregels definitieve bestemming

Voor het bouwen gelden, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 12.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 14.2.

12.7 Nadere eisen definitieve bestemming

Voor het stellen van nadere eisen gelden, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 12.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 14.3.

12.8 Afwijken van de bouwregels definitieve bestemming

Voor het afwijken van de bouwregels gelden, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 12.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 14.4.

12.9 Specifieke gebruiksregels definitieve bestemming

Voor het gebruik gelden na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 12.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 14.5.

12.10 Wijzigingsbevoegdheid definitieve bestemming

Het bevoegd gezag kan de definitieve bestemming 'Wonen'wijzigen in de bestemming 'Verkeer' met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de functie wonen ter plaatse is beëindigd;
  2. b. de relevante regels van de bestemming 'Verkeer' zijn van toepassing.

Artikel 13 Verkeer - Voorlopig 5

13.1 Bestemmingsomschrijving voorlopige bestemming

De voor 'Verkeer - Voorlopig 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. werkstroken.

13.2 Bouwregels voorlopige bestemming

13.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de voorlopige bestemming 'Verkeer - Voorlopig 5' gedurende de geldigheidtermijn, zoals bedoeld in lid 13.4, wijzigen naar de definitieve bestemming als bedoeld in lid 13.5.

13.4 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming

De voorlopige bestemming als bedoeld in lid 13.1 geldt voor 7 jaar, gerekend vanaf de dag van vaststelling van het bestemmingsplan.

13.5 Bestemmingsomschrijving definitieve bestemming

De voor 'Verkeer - Voorlopig 5' aangewezen gronden zijn, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 13.4, bestemd voor de definitieve bestemming 'Woongebied' als bedoeld in artikel 15.

en meer in het bijzonder voor:

  1. a. de afzonderlijke huisvesting van huishoudens of daarmee vergelijkbare economische eenheden van een of meer personen in vrijstaande, halfvrijstaande, aaneengebouwde eengezinshuizen, en gestapelde woningen al dan niet in samenhang daarmee aan huis gebonden beroepen;
  2. b. tuinen en erven;
  3. c. wegen;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. waterretentie, waterpartijen en -gangen en bruggen c.q. duikers;
  6. f. ondergrondse voorzieningen zoals bergbezinkbassins, drinkwatervoorzieningen en (hoofd)riolering;
  7. g. kunstobjecten;
  8. h. hondentoilet;
  9. i. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en uitritten.

13.6 Bouwregels definitieve bestemming

Voor het bouwen gelden, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 13.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 15.2.

13.7 Nadere eisen definitieve bestemming

Voor het stellen van nadere eisen gelden, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 13.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 15.3.

13.8 Specifieke gebruiksregels definitieve bestemming

Voor het gebruik gelden na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 13.4, de bepalingen zoals opgenomen in lid 15.5.

13.9 Wijzigingsbevoegdheid definitieve bestemming

Het bevoegd gezag kan de definitieve bestemming 'Woongebied' wijzigen in de bestemming 'Verkeer' met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de functie wonen ter plaatse is beëindigd;
  2. b. de relevante regels van de bestemming 'Verkeer' zijn van toepassing.

Artikel 14 Wonen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de afzonderlijke huisvesting van huishoudens of daarmee vergelijkbare economische eenheden van een of meer personen in vrijstaande, halfvrijstaande, aaneengebouwde eengezinshuizen, en gestapelde woningen al dan niet in samenhang daarmee aan huis gebonden beroepen;
  2. b. tuinen en erven;
  3. c. cultuurhistorisch waardevolle en/of beeldbepalende panden: ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing';
  4. d. rijksmonument: ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument';
  5. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en uitritten.

14.2 Bouwregels

14.3 Nadere eisen

14.4 Afwijken van de bouwregels

14.5 Specifieke gebruiksregels

14.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor gebruik afwijken van het bepaalde in artikel 14.1 onder a en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebruikt als meergeneratiewoning met inachtneming van het volgende:

  1. a. tussen hoofdbewoner en inwoner/inwoonster bestaat een familieverband (ouders-kind);
  2. b. er blijft sprake van één woning (hoofdgebouw) met één huisnummer;
  3. c. er is sprake van één (bestaande) hoofdingang met een gezamenlijke verkeersader waarmee de beide wooneenheden direct te benaderen zijn (niet via een verblijfsgebied van de een naar de ander);
  4. d. beide woonruimten dienen te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit;
  5. e. gezamenlijke energie meters / watermeter / ontsluiting(en) naar de openbare weg/ rioolaansluiting;
  6. f. gezamenlijke berging / garage;
  7. g. realisering binnen de bestaande bouwmassa, danwel binnen de uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt;
  8. h. geen intern fysiek scheiding (of compartimentering) door middel van een scheidingsmuur zonder deuren tussen de twee woongedeelten;
  9. i. onderscheid in hoofdwoongedeelte en bijwoongedeelte;
  10. j. bijwoongedeelte moet voorzien zijn van een slaapkamer en badkamer op de begane grond;
  11. k. maximale vloeroppervlakte bijwoongedeelte 65 m²;
  12. l. geen privaatrechtelijke splitsing. Eigendom dient van één eigenaar te blijven, danwel van een gezamenlijk eigenaarschap;
  13. m. parkeren op eigen terrein;
  14. n. de omgevingsvergunning vervalt indien de reden voor het verlenen van de omgevingsvergunning niet meer aanwezig is. Binnen één jaar na het vervallen van de omgevingsvergunning dienen alle aanpassingen welke gedaan zijn uit een oogpunt van de meergeneratiewoning verwijderd te zijn.

Artikel 15 Woongebied

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de afzonderlijke huisvesting van huishoudens of daarmee vergelijkbare economische eenheden van een of meer personen in halfvrijstaande, aaneengebouwde eengezinshuizen, en gestapelde woningen al dan niet in samenhang daarmee aan huis gebonden beroepen;
  2. b. tuinen en erven;
  3. c. wegen;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. ondergrondse voorzieningen zoals bergbezinkbassins, drinkwatervoorzieningen en (hoofd)riolering;
  6. f. kunstobjecten;
  7. g. hondentoilet;
  8. h. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en uitritten.

15.2 Bouwregels

15.3 Nadere eisen

15.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.2 onder g, indien met akoestisch onderzoek is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde in de Wet geluidhinder dan wel aan de voor dit bestemmingsplan afgegeven beschikking(en) vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.1 onder b ten behoeve van het bouwen van hoofdgebouwen (incl. aan- en uitbouwen) waarbij de streefwaarden 'wonen nieuwe situatie' wel worden overschreden, als aan deze gebouwen alle doelmatige en kosteneffectieve maatregelen om de trillingssterkte te verminderen worden getroffen en uit een dynamische berekening blijkt dat tenminste de streefwaarden voor 'wonen in bestaande situatie', zoals bedoeld in de Meet- en beoordelingsrichtlijn trillingen van de Stichting Bouwresearch, deel B, Hinder voor personen in gebouwen (augustus 2002), niet worden overschreden;
  3. c. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.2 onder i voor het bouwen van een afwijkende dakvorm, mits stedenbouwkundig verantwoord.

15.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 16 Leiding - Gas

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerszijden van de figuur 'hartlijn' van de leiding.

16.2 Bouwregels

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Waarde - Archeologie - 5

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

17.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 m over een oppervlakte groter dan 2.500 m²;
  2. b. bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 2.500 m² voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 m.

17.3 Afwijken van de bouwregels

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

17.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 18 Waarde - Archeologie - 6

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

18.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 m over een oppervlakte groter dan 25.000 m²;
  2. b. bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 25.000 m² voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 m.

18.3 Afwijken van de bouwregels

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

18.5 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene Bouwregels

20.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

20.2 Bestaande maten en afstanden

20.3 Cultuurhistorische waardevolle bebouwing

Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels

21.1 wetgevingszone - kostenverhaal

21.2 overig - IHCS - 1

In aanvulling op hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overig - IHCS - 1' (met nummer) ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een hogere bouwhoogte dan:

  1. a. 56 m boven NAP ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overig - IHCS - 1 ';

in verband met het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen.

Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. het bouwvlak mag worden overschreden ten behoeve van de bouw van galerijen, balkons, erkers, luifels en reclamevoorzieningen waarbij aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
    1. 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter, met dien verstande dat voor balkons geldt dat de hoogte van de balustrade niet meer mag bedragen dan 1,5 meter gemeten vanaf de bovenzijde van de grondvloer van het balkon.
  3. c. de bouwregels in hoofdstuk 2 voor het ondergronds bouwen, met dien verstande dat:`
    1. 1. de ondergrondse bouwwerken gesitueerd mogen zijn onder bestaande bebouwing, dan wel op voor bebouwing bestemde gronden, met dien verstande dat:
      • het afwijken van ondergronds bouwen van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken, of;
      • het afwijken van ondergronds bouwen noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
    1. 1. de diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer mag bedragen dan één bouwlaag met een diepte (vrije hoogte) van 3 meter ten opzichte van peil;
    2. 2. de diepte van ondergrondse bouwwerken ter plaatse van de functieaanduiding 'tunnel' niet meer mag bedragen dan 7 meter ten opzichte van peil;
    3. 3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de oppervlakte die boven maaiveld mag worden gerealiseerd voor hoofdgebouwen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen;
    4. 4. het realiseren van ondergrondse bouwwerken geen nadelige effecten op de bodem en de waterhuishouding heeft.
  1. d. de bouwregels in hoofdstuk 2 ten behoeve van het realiseren van ondergrondse bouwwerken buiten het bouwvlak van de bestemmingen 'Gemengd' en 'Horeca' mits;
    1. 1. de aanvragers van de omgevingsvergunning de effecten op de bodem en grondwater middels een milieurapport kunnen aan te tonen;
    2. 2. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Waterschap Brabantse Delta.
  2. e. de bouwregels in hoofdstuk 2 ten behoeve van het realiseren van ondergrondse bouwwerken binnen de bestemming 'Groen' en 'Verkeer' en Verkeer - Railverkeer'mits er voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning advies wordt ingewonnen bij het Waterschap Brabantse Delta.

Artikel 23 Algemene Gebruiksregels

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van de gronden en/of gebouwen als seksinrichting;
  2. b. gebouwen te gebruiken voor zelfstandige bewoning, met uitzondering van de gebouwen die zijn aangeduid dan wel bestemd als (bedrijfs)woning;
  3. c. uitstallings- of opslagplaats voor al dan niet voor gebruik geschikte voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
  4. d. uitstallings- of opslagplaats, dan wel als stand- of ligplaats voor kampeerwagens, woonwagens, woonboten, tenten en andere onderkomens;
  5. e. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
  6. f. kamerverhuur aan vijf of meer personen, met uitzondering van de gebouwen die zijn aangeduid dan wel bestemd als kamerverhuur en/of logies ter plaatse van de functieaanduiding 'kamerverhuur'.

Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Artikel 25 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een wijziging is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 26 Overige Regels

26.1 Parkeren

Tenzij in hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:

  1. a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van:
    1. 1. een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het bouwen van een gebouw; of
    2. 2. een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan;

dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Gilze en Rijen 2017', als vastgesteld op 3 april 2017;

  1. b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. indien:
    1. 1. het voldoen aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. op andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat wordt voldaan aan de regels voor maatwerk (ontheffing) zoals neergelegd in de onder a. bedoelde nota parkeernormen;
  2. c. indien het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. of de regels voor maatwerk (ontheffing) als bedoeld onder b. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan worden gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
  3. d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient aldus in stand te worden gehouden.

26.2 Laden en lossen

Tenzij in hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte, geldt de volgende regeling:

  1. a. een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het bouwen van een gebouw of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan wordt uitsluitend verleend indien in een als gevolg van het beoogde gebruik van het gebouw te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt voorzien op eigen terrein;
  2. b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. indien:
    1. 1. het voldoen aan de bepaling ten aanzien van het laden en lossen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien;
    3. 3. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op de herbouw van een gebouw zónder wijziging van het gebruik;
    4. 4. voorzieningen die zijn gerealiseerd om te voorzien in de nodige laad- en losruimte dienen aldus in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

27.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van artikel 27.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 27.1 met maximaal 10%.

27.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het bepaalde in artikel 27.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

27.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

27.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 27.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

27.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 27.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

27.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in artikel 27.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 28 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Stationsomgeving Rijen'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het bestemmingsplan en de voorgenomen ontwikkeling ingeleid. Er wordt ingegaan op respectievelijk de aanleiding, het plangebied, het geldend bestemmingsplan en de leeswijzer.

1.1 Aanleiding En Doel

Rondom station Gilze-Rijen spelen momenteel allerlei ontwikkelingen. Met het project Spoorzone Rijen worden maatregelen getroffen om een aantal ambities in te vullen en knelpunten weg te nemen rondom het stationsgebied. Het gaat om een combinatie van ambities van de gemeente Gilze en Rijen om tot een betere stationsomgeving te komen en een aantal noodzakelijke maatregelen aan het spoor.

De gemeentelijke ambities betreffen het creëren van een aantrekkelijke stationsomgeving, het veiliger maken van het station en de passage van het spoor, het station vanuit de zuidzijde bereikbaar maken, het aansluiten van de Julianastraat/Stationsstraat op het autoluw centrum en het verminderen van de verkeersintensiteit Julianastraat/Stationsstraat en het inpassen van een gedeelte van het tracé van de Snelfietsroute Tilburg-Breda. De maatregelen aan het spoor bestaan uit het weghalen van het goederenwachtspoor en het wegnemen van het zogeheten transferknelpunt vanwege het te smalle perron door de realisatie van zijperrons in plaats van een middenperron. Het project beoogt een integrale oplossing te realiseren voor zowel de gemeentelijke ambities als de knelpunten aan het spoor. Onderhavig bestemmingsplan biedt de juridisch/planologische basis en kaders voor de gewenste ontwikkelingen.

Bestemmingsplan met verbrede reikwijdte

Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Artikel 7c van Bu Chw) bevat een aantal instrumenten om te experimenteren met de mogelijkheden van de in voorbereiding zijnde Omgevingswet. Op grond van dit artikel kunnen bestemmingsplannen worden opgesteld met een 'verbrede reikwijdte'. De reguliere bestemmingsplansystematiek kan op onderdelen worden aangevuld met nieuwe instrumenten en een bredere toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: afwijkingsmogelijkheden op grond van artikel 7c Besluit uitvoering Chw (Bron: Inspiratiegids bestemmingsplan verbrede reikwijdte, Ministerie BZK)

Het bestemmingsplan 'Stationsomgeving Rijen' is opgenomen in artikel 3.1, eerste lid, onder be van de Regeling uitvoering Crisis- en herstelwet (negende tranche van de Ru Chw), waardoor artikel 7c van het Bu Chw van toepassing is op voorliggend bestemmingsplan. Van de afwijkingsmogelijkheden als bedoeld in bovenstaande tabel wordt in dit bestemmingsplan in ieder geval gebruik gemaakt van de mogelijkheid een langere voorlopige bestemming op te nemen en van de mogelijkheid van uitgesteld kostenverhaal.

Voorlopige bestemming

Onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het mogelijk om in het bestemmingsplan een voorlopige bestemming op te nemen. Deze voorlopige bestemming verandert automatisch in de definitieve bestemming na het verstrijken van de looptijd. Onder de Wro is de maximale looptijd 5 jaar. Ten tijde van de realisatie van de nieuwe spoorwegonderdoorgang is gebruik van een aantal gronden gelegen aan de noordkant van het spoor noodzakelijk om de aanleg van de onderdoorgang mogelijk te maken. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een tijdelijke bestemming Verkeer. De maximale periode die onder de Wro mogelijk wordt gemaakt is hiervoor mogelijk niet afdoende. Op grond van Bu Chw (artikel 7c, lid 3) is het mogelijk een looptijd van een voorlopige bestemming te verlengen tot maximaal 10 jaar. Dit betekent dat gedurende een langere tijd gebruik kan worden gemaakt van een voorlopige bestemming. In dit bestemmingsplan wordt gebruikt gemaakt van deze mogelijkheid om de looptijd van een voorlopige bestemming te verlengen naar 7 jaar.

Uitgesteld kostenverhaal

Daarnaast biedt het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte de mogelijkheid van uitgesteld kostenverhaal: een exploitatieplan hoeft niet tegelijk met het vaststellen van het bestemmingsplan te worden vastgesteld, maar dit kan door het college van burgemeester en wethouders worden vastgesteld bij een omgevingsvergunning voor het bouwen. Nu ontwikkeling van het gebied pas aan de orde kan zijn na realisatie van de onderdoorgang, is het passend om de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan door te schuiven naar het moment van concrete aanvraag van een omgevingsvergunning (voor zover op dat moment het kostenverhaal niet reeds anderszins is verzekerd).

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt in de gemeente Gilze en Rijen en omvat het gebied rondom het spoor in Rijen. Hierbij gaat het om de gehele lengte van het goederenwachtspoor, in het westen tot aan de Vincent van Goghstraat en in het oosten tot iets voorbij de Nijverheidslaan, de ten noorden van het spoor liggende infrastructuur en de omgeving van de Stationsstraat en de Julianastraat tussen de Constance Gerlingsstraat in het noorden tot net voorbij de Karel Doormanstraat in het zuiden. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door het centrumgebied van Rijen. Het zuidoosten van het plangebied wordt hoofdzakelijk begrensd door bedrijventerrein De Haansberg en Aeroparc. De zuidwestelijke begrenzing bestaat uit een woonbuurt. In de onderstaande figuur zijn de plangrenzen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Ligging plangebied (witte stippellijn)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Woongebied Rijen' (vastgesteld op 4 februari 2013) van kracht. Voor het plangebied gelden de bestemmingen:

  • Verkeer-Railverkeer;
  • Verkeer;
  • Bedrijf;
  • Wonen;
  • Groen;
  • Gemengd;
  • Horeca.

Naast de bovenstaande bestemmingen zijn ter plaatse van het plangebied op diverse plekken bouwaanduidingen en functieaanduidingen opgenomen. Ook is voor een deel van het plangebied de gebiedsaanduiding 'ihcs-1' ten behoeve van de vliegbasis Gilze-Rijen van toepassing. De beoogde ontwikkeling van het stationsgebied past niet in het vigerende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is het opstellen van een bestemmingsplan verreist. Zie ook de onderstaande uitsnede van de verbeelding uit het vigerende bestemmingsplan met daarop de indicatieve grenzen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: uitsnede verbeelding bestemmingsplan: Woongebied Rijen. Rode contour: indicatieve begrenzing plangebied

1.4 Inhoud Van De Toelichting

In deze toelichting worden de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan weergegeven. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het relevante beleid bondig beschreven. In hoofdstuk 4 zijn de milieu- en gebiedsaspecten opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. In hoofdstukken 6 en 7 komen achtereenvolgens de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod en het overleg zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk is de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Allereerst wordt ingegaan op het huidige gebruik. Daarna wordt gekeken naar de historie van het plangebied en de omgeving. Vervolgens wordt ingegaan op de herontwikkeling van het gebied.

2.1 Huidige Situatie

Station Gilze-Rijen is een spoorwegstation in de gemeente Gilze en Rijen, gelegen aan de zuidzijde van de kern Rijen. Er is een eilandperron gelegen tussen de sporen, waar onder andere de treinen in de richting van Breda/Dordrecht en Tilburg/'s-Hertogenbosch/Eindhoven vertrekken. Er zijn fietskluizen, een onbewaakte fietsenstalling en parkeerplaatsen aanwezig. Verder zijn er een taxistandplaats en een bushalte. Het spoor wordt gelijkvloers doorkruist door de Julianastraat die gelegen is ten zuiden van het station die ten noorden van het spoor overgaat in de Stationsstraat. Op de onderstaande figuren zijn impressies weergegeven van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0004.png"

Figuur 2.1: stationsomgeving Rijen gezien vanaf de Julianastraat. Bron: Cyclomedia

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0005.png"

Figuur 2.2: het spoor van station Gilze-Rijen met tussen de sporen en eilandperron. Bron: Cyclomedia

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0006.png"

Figuur 2.3: Bushalte op het Anne Frankplein, nabij het station. Bron: Cyclomedia

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0007.png"

Figuur 2.4: Fietsenstalling naast het station (Stationsplein). Bron: Cyclomedia

2.2 Historie Plangebied

Op de historische kaart van Rijen in 1900 (topotijdreis.nl) is te zien dat de historische kern van Rijen gevormd wordt door een bebouwingslint aan de noordkant van het spoor, dat nu de Stationsstraat is. Ook is er al een station gelegen op de huidige locatie. De eerste kleinschalige uitbreidingen van het bebouwingslint Rijen vinden plaats in de jaren ’30 van de 20e eeuw. Dit vond met name plaats door het verdichten/opvullen van de open plekken van de omliggende bebouwingslinten (Laagstraat, Tuinstraat en de Pastoor Gillisstraat). Zie ook de onderstaande figuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0008.png"

Figuur 2.5: Stationsgebied Rijen rond 1900. Bron: www.topotijdreis.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0009.png"

Figuur 2.6: stationsgebied Rijen rond 1930. Bron: www.topotijdreis.nl

Tussen 1900 en 1950 vond verdichting rondom het station plaats, zie onderstaande figuur. Ook kwam er bebouwing in de vorm van lintbebouwing aan de zuidzijde van de spoorlijn. Na de Tweede Wereldoorlog vond er rondom Rijen, net als de rest van Nederland, een intensieve verdichting plaats. In eerste instantie rondom het historische bebouwingslint.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0010.png"

Figuur 2.7: stationsgebied Rijen rond 1950. Bron: www.topotijdreis.nl

Rond 1975 vond uitbreiding aan de westzijde van het historische bebouwingslint plaats, zie ook onderstaande figuur. Deze uitbreiding met een planmatig opgezette woonwijk vond plaats tot aan de rand van de N631. Hiermee is de N631 de westelijke begrenzing van de kern Rijen geworden en vormt het een belangrijke ontsluitingsweg van Rijen richting Oosterhout. Na 1975 heeft de uitbreiding van het stedelijk gebied zich meer richting het oosten van Rijen gevormd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0011.png"

Figuur 2.8: stationsgebied Rijen rond 1975. Bron: www.topotijdreis.nl

2.3 Beschrijving Ontwikkeling

De gemeente Gilze en Rijen wil een spoorzone ontwikkelen waar het goed wonen, werken en reizen is. Centraal in deze wens staat de stationsomgeving, de verbinding met de rest van de gemeente, de bereikbaarheid en ontwikkeling van Rijen-Zuid en het verbeteren van de overwegveiligheid.

Om bovenstaande doelen te bereiken, zijn verschillende ontwikkelingen voorzien, die hieronder per deelthema worden toegelicht. Aan het einde van deze paragraaf geeft figuur 2.19 een totaalbeeld van alle ontwikkelingen.

Tweezijdige bereikbaarheid station en ongelijkvloerse kruising

De perrons van het station worden aangepast naar een situatie met zijperrons, dat veiliger en comfortabeler is voor reizigers en gunstiger voor wat betreft het geluid omdat sporen dichter bijeen liggen. Door de aanleg van de onderdoorgang, van waaruit de perrons bereikbaar worden gemaakt, wijzigt de bereikbaarheid van het station van eenzijdig in tweezijdig. Het doel van de gemeente is daarbij een onbelemmerde en veilige passage van het spoor en bereikbaarheid van de perrons zonder de sporen gelijkvloers te kruisen. Daarom is een onderdoorgang in de plannen opgenomen, ter hoogte van de Julianastraat/Stationsstraat. Deze onderdoorgang bestaat uit een straat, bedoeld voor de fietser, en uit een looppad voor de voetganger. Het voetpad is afgescheiden en hoger gelegen ten opzichte van de straat (zie figuur 2.9 hieronder) en is bereikbaar aan beide zijden van het spoor via trappen en liften. Op deze wijze worden alle bewegingen die het spoor kruisen gebundeld op nagenoeg één plek en wordt een sociaal veilige onderdoorgang gecreëerd. Het gebruik van de onderdoorgang voor autoverkeer is niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0012.png"

Figuur 2.9: Impressie onderdoorgang. Bron: ZJA, Structuurontwerp en beeldkwaliteit, augustus 2023

Aanpassingen aan de routes voor gemotoriseerd- en langzaam verkeer

Zoals reeds hierboven beschreven, wordt het autogebruik van de onderdoorgang onmogelijk gemaakt. Autogebruikers worden hiermee gedwongen om gebruik te maken van twee gebiedsontsluitingswegen Hannie Schaftlaan, N282 en N631.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0013.png"

Figuur 2.10: Impressie onderdoorgang. Bron: ZJA, Structuurontwerp en beeldkwaliteit, augustus 202

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0014.png"

Figuur 2.11: Impressie van de onderdoorgang, vogelvlucht vanuit de noordzijde (Gebiedsvisie Stationsomgeving Rijen, april 2020). Linksbovenin is het bestaande Stationsgebouw met het Stationsplein (noordzijde) te zien.

De verkeerssituatie voor voetgangers en fietsers zal verbeteren ten opzichte van de huidige situatie. Voetgangers kunnen de Stationsstraat oversteken via een voetpad op het fietsbrugdek van de snelfietsroute. Fietsers en voetgangers kunnen het spoor via de onderdoorgang onbelemmerd passeren. Verder wordt aan de zuidkant van het spoor een ongelijkvloerse voetgangersoversteek over de Julianastraat mogelijk gemaakt.

De nieuw aan te leggen snelfietsroute Breda-Tilburg (F58) passeert het station aan de noordzijde van het spoor en kruist ongelijkvloers met de Stationsstraat (zie rode pad over de Stationsstraat heen op figuur 2.11 hierboven). Via de F58 kunnen fietsers dus de onderdoorgang ongelijkvloers kruisen: de ongelijkvloerse oversteek is onderdeel van de snelfietsroute.

Aan de zuidzijde sluit de onderdoorgang aan op de Karel Doornmanstraat. Aan weerzijden van de spoorlijn wordt parallel aan de onderdoorgang een ventweg aangelegd. Op die wijze zijn de panden gelegen aan de Spoorlaan-Zuid en Julianastraat voor gemotoriseerd verkeer bereikbaar (zie figuur hieronder). Aan de oostzijde van de Julianastraat komt de ventweg uit bij het zuidelijke stationsplein met fietsenstalling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0015.png"

Figuur 2.12: infrastructuur aan weerszijden van de Julianastraat (schetsontwerp juli 2021)

Aan de noordzijde sluit de onderdoorgang aan op de Stationsstraat (voor de kruising met de Constance Gerlingstraat). Ook aan de noordzijde van het spoor komt aan beide zijden van de onderdoorgang een ventweg die een verbinding vormt voor voetgangers en fietsers tussen Constance Gerlingsstraat en het Stationsplein. De panden gelegen aan weerszijden van de onderdoorgang worden op die manier tevens ontsloten voor gemotoriseerd bestemmingsverkeer. De panden aan de zuidwestzijde van de Stationsstraat kunnen tevens via de westzijde (Koolaspad in combinatie met de snelfietsroute) worden bereikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0016.png"

Figuur 2.13: ontsluiting panden aan de noordzijde (schetsontwerp juli 2021)

Aangepassingen ontwerp onderdoorgang

Het ontwerp van de onderdoorgang ter uitvoering van het gekozen voorkeursalternatief is gebaseerd op een aantal uitgangspunten, waaronder de bestaande fysieke omgeving en de toegankelijkheid voor de hulpdiensten. In de fase tussen voorontwerpbestemmingsplan en ontwerpbestemmingsplan is het ontwerp van de onderdoorgang opnieuw beschouwd, voor wat betreft het comfort van fietsers in relatie tot de hellingpercentages van de toeritten. Daaruit kwam naar voren dat vooral voor het hellingspercentage van de zuidelijke toerit een ontwerpaanpassing wenselijk was.

Er zijn geen wettelijke normen voor de hellingpercentages voor fietsers, alleen geadviseerde (streef)percentages. De reden hiervoor is, dat er teveel verschillende lokale omstandigheden en factoren zijn om rekening mee te houden in een specifiek geval. Een absolute bovengrens of één ideaal hellingspercentage bestaat daarom niet. Op 17 juni 2021 heeft de gemeenteraad een besluit genomen over een nadere ontwerpeis van de onderdoorgang. Deze ontwerpeis betreft het hanteren van een gemiddeld hellingspercentage per helling van 4%. Dit is het resultaat van de belangenafweging door de raad van gewenste functionaliteiten van de onderdoorgang versus een zo groot mogelijk fietscomfort als mogelijk is binnen de fysieke omgeving.

In maart 2022 heeft de gemeenteraad van Gilze en Rijen besloten om de behandeling van het bestemmingsplan aan te houden. Redenen hiervoor zijn een flinke kostenoverschrijding van het project, het ontbreken dan de extra benodigde financiën voor de uitvoerbaarheid van het project en het uitblijven van concrete afspraken over deze extra benodigde financiën tussen de gemeente, het Rijk, de provincie en ProRail.

Om de kosten voor het project te verlagen is, in de fase tussen het ontwerpbestemmingsplan en het vastgestelde bestemmingsplan, ervoor gekozen om het ontwerp van de onderdoorgang opnieuw aan te passen door de onderdoorgang alleen voor langzaam verkeer toegankelijk te maken, waardoor de onderdoorgang minder diep en minder breed kan worden uitgevoerd. Het nieuwe ontwerp van de onderdoorgang is gewijzigd ten opzichte van de volgende punten:

  • de onderdoorgang biedt uitsluitend doorgang voor fietsers en voetgangers. Er is geen mogelijkheid meer voor gemotoriseerd verkeer. Ruiter op paard moet afstappen;
  • er is ook geen mogelijkheid voor hulpdiensten om door de tunnel te gaan. Voor de bereikbaarheid van Rijen-Zuid is voor hulpdiensten een alternatief plan gemaakt;
  • de onderdoorgang heeft een vrije doorrijhoogte van 2,50 meter, waarbij de toeritten een gemiddeld hellingspercentage hebben van 4%;
  • de lengte van de onderdoorgang wordt circa 200 meter, verdeeld over circa 96 meter aan de noordkant en circa 104 meter aan de zuidzijde.

In april 2023 zijn er nieuwe afspraken gemaakt tussen de gemeente Gilze en Rijen, het Rijk en de provincie over de financiën, waardoor de vaststelling van het bestemmingsplan, met het aangepaste ontwerp van de onderdoorgang als uitgangspunt, weer kon worden hervat. De aanpassingen van het ontwerp van de onderdoorgang zijn verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.

Versterken van de ruimtelijke kwaliteit (waaronder vergroening)

De openbare ruimte van het nieuwe Stationsplein moet aantrekkelijk zijn om even te willen verblijven; het moet het visitekaartje van de gemeente zijn. Daarvoor moeten er voldoende vrije wandelpaden en ontmoetingsruimtes zijn voor alle bezoekers en dient het gebied klimaatadaptief te worden ingericht. Klimaatadaptief betekent het aanpassen aan de klimaatverandering. Het Stationsplein wordt vergroend (bomen geplant in de openbare ruimte). Ook is het de wens om waar mogelijk de hoeveelheid verharding te beperken en te zorgen dat hemelwater zo veel mogelijk op natuurlijke wijze kan infiltreren in de bodem.

Ook vanuit belevingsoogpunt is het de wens om de ruimte zo veel mogelijk groen in te richten. Zowel het lint Julianastraat – Stationsstraat – Hoofdstraat als de Oost-West route Mary Zeldenrustlaan, Constance Gerlingsstraat, Spoorlaan-Noord, Rembrandtlaan, Nassaulaan, maken onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur van de gemeente. Met de realisatie van de onderdoorgang is het mogelijk om aan de zuidwestzijde van het spoor een parallelweg aan te leggen (westzijde Julianastraat) en daarbij het gewenste laankarakter te versterken. Dit sluit aan op het reeds aanwezige groen en bosachtige karakter van Rijen-Zuid (zie figuur 2.14).

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0017.png"

Figuur 2.14: Groenstructuur ten zuiden van het station (Julianastraat e.o., Schetsontwerp Stationsplein-Zuid Rijen, september 2020)

Parkeervoorzieningen op orde

Om de spooromgeving goed bereikbaar te laten zijn, is het belangrijk dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Het zwaartepunt voor de autobereikbaarheid van het station ligt, als gevolg van het kantelen van de verkeersstructuur (de voorkeursroute buitenom, via de N631/Oosterhoutseweg of de Hannie Schaftlaan/Europalaan), aan de noordzijde. Bij de verdere uitwerking van de stationsomgeving wordt het aantal parkeerplaatsen aan de noordzijde mogelijk vergroot (NS terrein). Het bestemmingsplan maakt dit planologisch mogelijk. Aan de Spoorlaan noord worden circa 26 parkeerplaatsen gerealiseerd (zie figuur hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0018.png"

Figuur 2.15: inrichting parkeerplaatsen locatie Spoorlaan Noord (schetsontwerp juli 2021)

Voor het stallen van fietsen zijn voorzieningen gesitueerd aan zowel de noord- als de zuidzijde van het station. Op beide plekken zijn voldoende fietsenstallingen voorzien. De nieuwe fietsenstalling aan de zuidzijde zal zoveel mogelijk worden geïntegreerd met het rijksmonument op de hoek Parallelweg – Julianastraat.

Kansen voor herstructurering

De aanpassingen aan de stationsomgeving bieden ook kansen voor herstructurering. Op de volgende locaties is sprake van sloop en/of nieuwbouw:

  • Noordoost kwadrant (zie 1 op figuur 2.16):

in de hoek tussen de Stationsstraat en het Stationsplein zijn twee nieuwe woningen voorzien. In de huidige situatie is hier sprake van een 'gat in de bebouwing'. Planologisch waren hier 3 grondgebonden en 3 gestapelde woningen mogelijk, dit wordt teruggebracht naar maximaal 2 grondgebonden woningen, waarbij het parkeren plaats vindt op het perceel zelf.

  • Zuidwest kwadrant (zie 2 op figuur 2.16):

Vanuit stedenbouwkundig en cultuurhistorisch perspectief is een begeleiding van de onderdoorgang door bebouwing tot aan de stationspleinen van belang. Om de realisatie van de onderdoorgang mogelijk te maken dient een aantal woningen aan de westzijde van de Julianastraat te worden gesloopt. Het is belangrijk dat deze stedenbouwkundige structuur wordt hersteld door op deze locatie nieuwe bebouwing te realiseren. Deze nieuwe bebouwing krijgt een woonfunctie, gewijzigd ten opzichte van de bestaande te slopen bebouwing vanwege de gecombineerde vorm van grondgebonden en gestapelde woningbouw en de toename van het aantal woningen dat daarmee mogelijk wordt, naar maximaal 27 woningen. Daarmee is een kwalitatief hoogwaardige invulling van de locatie mogelijk die past bij de maat en schaal van de omgeving.

Het belang van het doorzetten van de lintstructuur aan de Julianastraat en het belang om een voor spoorweglawaai geluidsluw woon/verblijfsgebied te creëren heeft ervoor gezorgd dat er een U-vormig woonhof wordt voorzien: open en groen aan de geluidsluwe binnenwereld in aansluiting op de diepe achtertuinen van bestaande percelen en meer gesloten en stenig aan het lint. De bebouwingsstructuur aan het lint mag wat hoger worden dan de twee woonvolumes die hier haaks op staan, om het verschil in hiërarchie van de bebouwingsmassa te verduidelijken. Door deze structuur ontstaat er een rijk bouwvolume dat zich goed leent voor een interessante mix van woonfuncties. Door de combinatie van appartementen, beneden-boven woningen en hof/patio woningen kan een architectonisch interessant woonensemble ontstaan waarbij ruimte wordt geboden aan doelgroepen die baat hebben bij locatie van het bouwplan: de nabijheid van bos, station en centrum.
De infrastructuur en groenstructuur rondom het woonhof zorgt voor privacy naar de naastgelegen bestaande percelen: de buitenruimtes van de nieuwbouw zijn alle naar elkaar toe gekeerd aan de luwe binnenruimte. De woningen worden goed ontsloten voor autoverkeer. De ventweg langs de Julianastraat wordt verlengd tot aan de Spoorlaan-Zuid. Dit is noodzakelijk, omdat er geen directe verbinding met de onderdoorgang mogelijk is. Door de ventweg langs de Julianastraat te verbinden met de Spoorlaan-Zuid, ontstaat er een doorgaande infrastructuur die ervoor zorgt dat de nieuwbouw niet geïsoleerd achter de onderdoorgang komt te liggen.

De onderdoorgang verbindt de Julianastraat met de Stationsstraat en de inrichting aan de zuidzijde wordt gekenmerkt door een sterke laanstructuur t/m de huidige beëindiging van de ventweg. Met het verlengen van de ventweg wordt ook de laanstructuur tot aan de spoorlijn doorgezet langs de onderdoorgang. Dit is een opmaat naar de sterk vergroende inrichting van de stationspleinen. De laanstructuur zorgt voor een begeleiding van het lint, zorgt voor een prettig woonmilieu en draagt bij aan de hittereductie.

Tussen de ventweg en de laanstructuur liggen parkeerplaatsen voor bezoekers van de nieuwbouw. Het parkeren voor de bewoners vindt plaats achter het hof, uit het zicht van de openbare ruimte in een boomrijke omgeving. Deze ontsluiting zorgt er voor dat de hofbebouwing ook via de achterzijde bereikbaar is voor bezorg- en hulpdiensten. Met de groenstructuur achter de parkeerplaatsen aan de achterkant van het hof wordt op een kwalitatieve manier voor een duidelijke afbakening gezorgd ten opzichte van de bestaande omgeving en worden verkeersstromen op een natuurlijke manier begeleid.

In figuur 2.17 en 2.18 zijn twee visualisaties van de ontwikkeling opgenomen.

  • Zuidoost kwadrant (zie 3 op figuur 2.17):

voor een goede toegankelijkheid van het station vanuit de zuidzijde voor langzaam verkeer zijn enkele infrastructurele wijzigingen aan de oostkant van de Julianastraat nodig, waarvoor het noodzakelijk is dat een bestaande woning moet plaatsmaken.

  • Overige ontwikkelzones (zie oranje gebieden op figuur 2.17)

De oranje gebieden op figuur 2.17 zijn gebieden die in de Gebiedsvisie stationsomgeving Rijen zijn aangeduid als mogelijke particuliere ontwikkellocaties. Deze ontwikkellocaties zijn in voorliggend bestemmingsplan niet meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0019.png"

Figuur 2.16: ligging herontwikkelingslocaties (1, 2 en 3). Bron: Gebiedsvisie stationsomgeving Rijen (juni 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0020.png"

Figuur 2.17: Gewenste inrichtingsschets zuidwestkwadrant met aan linkerzijde ontoegankelijke groenstrook (schetsontwerp juli 2021)

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0021.png"

Figuur 2.18: Mogelijke bouwmassa invulling van de maximaal 27 woningen aan de Julianastraat/Zuidwest kwadrant

Tijdelijke situatie

Om aan de noordzijde van het spoor de aanleg van de onderdoorgang mogelijk te maken zal gebruik moeten worden gemaakt van (delen van) de voortuinen van de huizen aan de Stationsstraat. Deze zijn nodig om tijdens de realisatiefase voldoende ruimte te hebben voor de werkzaamheden, de bereikbaarheid van het gebied en de tijdelijke aanleg van kabels en leidingen. Na realisatie van de onderdoorgang kunnen deze gronden weer in gebruik worden genomen voor de oorspronkelijke bestemmingen. Omdat deze gronden slechts tijdelijk noodzakelijk zijn tijdens de realisatieperiode, is hiervoor een tijdelijke bestemming opgenomen in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0022.png"

Figuur 2.19: Alle ontwikkelingen weergegeven op kaart (juli 2021)

Hoofdstuk 3 Vigerend Beleid

3.1 Rijksbeleid

Deze paragraaf vat het rijksbeleid samen dat van toepassing is op de aanpassing van de spoorzone in Rijen. In deze paragraaf worden onderstaande beleidsdocumenten behandeld:

  • Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte;
  • Besluit algemene regels ruimtelijke ordening;
  • Besluit ruimtelijke ordening.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is door de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo wordt beschreven in welke infrastructuurprojecten het Rijk de komende tijd wil investeren en op welke wijze de bestaande infrastructuur beter benut kan worden.

Het Rijk streeft ernaar om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken. Gestreefd wordt naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.

De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincies en gemeenten gelegd. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk daarom over aan de provincies en gemeenten. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het onderhavige bestemmingsplan zodoende beperkt blijft.

Wel zijn in de SVIR nationale belangen gedefinieerd. Op de locatie van de spoorzone in Rijen zijn twee nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal belang 12: Militaire activiteiten
  • Nationaal belang 13: Goed systeem ruimtelijke ordening

Nationaal belang 12: Militaire activiteiten

Het Rijk zet in op het bieden van ruimte voor militaire terreinen en activiteiten. Rondom sommige locaties zijn beperkingenzones aangewezen, zoals externe veiligheidscontouren, geluidscontouren en bouwhoogtebeperkingen. Defensie heeft momenteel negen radarstations, waar radarverstoringsgebieden voor gelden. Het plangebied ligt niet binnen een radarverstoringsgebied. Wel is er sprake van een bouwhoogtebeperking voor winturbines van 90 meter. Binnen het plangebied worden geen windturbines mogelijk gemaakt.

Nationaal belang 13: Goed systeem ruimtelijke ordening

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken is de ladder van duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In het kader van dit bestemmingsplan zijn alle relevante milieuaspecten onderzocht. In hoofdstuk 4 worden deze onderzoeken nader toegelicht. In paragraaf 3.1.3 wordt nader ingegaan op het Besluit ruimtelijke ordening, waar de ladder van duurzame verstedelijking wordt toegelicht.

Conclusie
Het beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling. De nationale belangen zijn voldoende geborgd in dit bestemmingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Relevante regels uit het Barro betreffen de regels omtrent nationaal belang 12 (militaire gebieden). Onderhavig bestemmingsplan is gelegen in het obstakelbeheergebied als weergegeven in figuur 3.1. Voor het plangebied geldt ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een hogere bouwhoogte dan 56 meter boven NAP.

Het voornemen betreft echter het realiseren van een onderdoorgang van een reeds aanwezige weg en de bouw van enkele woningen. Voor wat betreft het obstakelbeheergebied zijn er geen belemmeringen te verwachten. Het bouwverbod wordt middels het opnemen van de gebiedsaanduiding 'overig - ihcs - 1' wel opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0023.png"

Figuur 3.1 Obstakelbeheergebied als benoemd in Rarro

Conclusie

Het Barro levert geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Bij bestemmingsplannen die niet voorzien in nieuwe bebouwing en/of niet voorziet in nieuw gebruik ten opzichte van de oude regeling is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Ook is bepaald dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is dan niet van toepassing.

De aanleg of reconstructie van infrastructuur valt volgens de jurisprudentie over dit onderwerp niet onder de categorie "nieuwe stedelijke ontwikkeling".

Met het beoogde bestemmingsplan wordt de bouw van 2 nieuwe woningen (noordzijde) en maximaal 27 nieuwe woningen (zuidzijde) mogelijk gemaakt op een binnenstedelijke locatie. Aan de noordzijde van het spoor waren op basis van het vigerende bestemmingsplan 6 woningen mogelijk. Aan de zuidzijde van het spoor waren op basis van het vigerende bestemmingsplan 12 woningen mogelijk (linkerzijde Julianastraat: 10, rechterzijde Julianastraat: 2). Per saldo is zodoende sprake van een toevoeging van elf woningen, dus minder dan 12 woningen. Er is zodoende geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierdoor hoeft er niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Onderstaande paragrafen gaan in op het provinciaal beleid dat van toepassing is. Achtereenvolgens komen de volgende beleidsdocumenten aan de orde:

  • Structuurvisie ruimtelijke ordening;
  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim omgevingsverordening;
  • Provinciaal Waterplan;
  • Beleid Waterschap Brabantse Delta.

3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SRO) inwerking getreden. De structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De provincie Noord-Brabant geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het handelen van de provincie Noord-Brabant in de ruimtelijke ordening.

De structuurvisie gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijk beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk-, en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten.

De structuurvisie benoemt en beschrijft ambities voor vier ruimtelijke structuren: infrastructuur, landelijk gebied, groenblauwe mantel en stedelijke structuur.

Conclusie
Onderhavig plan betreft aanpassing van een binnenstedelijke weg en de toevoeging van enkele woningen in het plangebied. Er vindt geen grootschalige transformatie van het landschap en de ruimtelijke structuren plaats.

3.2.2 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Net als het Rijk beschikt de provincie Noord-Brabant vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet over een omgevingsvisie: de Brabantse Omgevingsvisie. Deze visie is in december 2018 vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant. De Brabantse Omgevingsvisie bevat de ambities van de provincie Noord-Brabant voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de periode tot 2050. De omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen, die doelen zijn nog steeds opgenomen in bijvoorbeeld de SVRO. Bij een eventuele strijdigheid tussen de SVRO en de omgevingsvisie is de omgevingsvisie leidend.

De Brabantse Omgevingsvisie zet in op behouden en verdere ontwikkeling van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. De provincie richt zich met de Brabantse Omgevingsvisie op vier hoofdopgaven:

  1. 1. de energietransitie;
  2. 2. ontwikkeling van een Noord-Brabant dat om kan gaan met klimaatverandering;
  3. 3. Noord-Brabant als slimme netwerkstad;
  4. 4. behouden en verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame economie.

Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

Eén van de doelen van de hoofdopgave 'Noord- Brabant als slimme netwerkstad' is het creëren van duurzame mobiliteitsinfrastructuur. Het realiseren van snelfietspaden tussen grote steden in de provincie is benoemd in de Omgevingsvisie als een ontwikkeling die hier aan bijdraagt. Ook het realiseren van een onderdoorgang van de Stationsstraat/Julianastraat draagt bij aan een duurzame mobiliteitsinfrastructuur.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Brabantse Omgevingsvisie. Het inpassen van een gedeelte van het snelfietspad tussen Tilburg en Breda en de realisatie van de onderdooorgang draagt bij aan de derde hoofdopgave van de Omgevingsvisie: Noord- Brabant als slimme netwerkstad.

3.2.3 Interim omgevingsverordening

De Interim omgevingsverordening is op 5 november 2019 in werking getreden. De omgevingsverordening bevat regelgeving die ook anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels (net als dat de Verordening ruimte Noord-Brabant een uitwerking is van de SVRO). De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant).

De omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening vormt het toetsingskader voor ruimtelijke procedures.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

In hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden rechtstreeks werkende regels.

Instructieregels voor gemeenten

In hoofdstuk 3 van de Interim omgevingsverordening zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Bij een evenwichtige toedeling van functies dient invulling gegeven te worden aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. De zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit is in deze verordening opgenomen om een bijdrage te leveren aan een juiste balans tussen beschermen en benutten. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  1. a. zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6 interim omgevingsverordening);
  2. b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering (artikel 3.7 interim omgevingsverordening);
  3. c. meerwaardecreatie (artikel 3.8 interim omgevingsverordening).

Artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik

Vanwege zorgvuldig ruimtegebruik is het wenselijk stedelijke ontwikkelingen in het bestaand stedelijk gebied plaats te laten vinden en dient bij stedelijke ontwikkeling toepassing gegeven te worden aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). In paragraaf 3.1.3 is geconstateerd dat de ladder voor de beoogde ontwikkeling niet hoeft te worden doorlopen. De beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. Hierdoor is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering

De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De gewenste uitbreidingsrichting moet aanvaardbaar zijn. De intensiteit van de afweging hangt af van het gebied en de ontwikkeling. Naarmate een ontwikkeling minder inbreuk maakt op de leefomgeving of de omgevingskwaliteit, is ook de afweging minder indringend. Met de beoogde ontwikkeling wordt een kwaliteitsimpuls gegeven aan het stationsgebied en er worden diverse barrières aangepakt. Naast de uitstraling van het stationsgebied worden ten aanzien van milieukundige aspecten zoals geluid een betere leefomgevingskwaliteit gerealiseerd. Hierdoor sluit de ontwikkeling aan op de ambitie van de gemeente Gilze en Rijen en heeft de ontwikkeling een positieve impact op de omgevingskwaliteit.

Artikel 3.8 meerwaardecreatie

Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat en de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn. In paragraaf 2.3 is beschreven welke doelen behaald worden met de beoogde ontwikkeling. Onderstaand is per aspect omschreven op welke wijze de doelen een bijdrage leveren

Economische aspect: met de beoogde ontwikkeling wordt de bereikbaarheid van het station voor verschillende verkeerstromen (fietsers, voetgangers en auto's) verbeterd. Een beter bereikbare stationsomgeving heeft een positieve invloed op het vestigingsklimaat van de gemeente. Door de aanleg van de onderdoorgang wordt de directe verbinding tussen het deel boven en onder het spoor ook verder verbeterd en kan het spoor veilig worden gepasseerd. Dit draagt op een positieve manier bij aan de economie van de gemeente.

Ecologische aspect: In het kader van de beoogde ontwikkeling is een flora en fauna onderzoek uitgevoerd in de vorm van een quickscan en aanvullend onderzoek. Vanuit het aspect ecologie zijn er geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In paragraaf 4.7 wordt het aspect ecologie nader toegelicht.

Sociale aspecten: Het dichter bij elkaar leggen van de sporen leidt tot een gunstigere uitgangssituatie voor het aspect geluid en een kortere onderdoorgang dan bij de huidige spoorligging. Het opheffen van de overweg zorgt voor een betere en veiligere verbinding tussen de beide zijden van het spoor. De nieuwe verbinding zorgt ervoor dat het spoor altijd passeerbaar is en er niet meer gewacht hoeft te worden bij de spoorwegovergang. Dit zorgt voor minder barrièrewerking, minder geluidsoverlast en draagt ook bij aan suïcidepreventie.

Werkingsgebieden binnen het plangebied

Alle regels van de Interim omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Binnen het landelijk gebied wordt nader onderscheid gemaakt in de werkingsgebieden gemengd landelijk gebied en groenblauwe mantel. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.

Het plangebied ligt op basis van de interim omgevingsverordening in het stedelijk gebied. In figuur 3.3 is dit gebied in relatie tot het plangebied weergegeven. Hierna wordt ingegaan op de regels in de interim omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0024.png"

Figuur 3.2: Werkingsgebied Stedelijk gebied (Interim omgevingsverordening)

Ter plaatse van het plangebied zijn conform de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant verschillende themakaarten van toepassing. Hiervan is de themakaart: stedelijke ontwikkeling en erfgoed relevant voor de beoogde ontwikkeling. Binnen deze themakaart gelden de volgende artikelen:

  • Artikel 3.39 windturbines in stedelijk gebied
  • Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
  • Artikel 3.48 veehouderij in stedelijk gebied
  • Artikel 3.16 externe werking natuur netwerk Brabant

Gezien de beoogde ontwikkeling zijn de artikelen 3.42 en 3.16 relevant. Onderstaand worden deze artikelen toegelicht.

Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling

Binnen dit artikel zijn regels opgenomen waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Hierbij is het volgende opgenomen: Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  1. a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  2. b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

De ontwikkeling is afgestemd in de regio. De regio Hart van Brabant wil toe werken naar een meer kwalitatieve regionale afstemming van woningbouw naast de kwantitatieve regionale afstemming die nu plaatsvindt. Daarom wordt er gewerkt binnen de regio om zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbouw in beeld te brengen. Voor de gemeente Gilze en Rijen is in september 2020 een nieuwe woningbouwprognose vastgesteld. Hieruit blijkt dat de woningbouwproductie omhoog moet. Daarnaast is opgenomen dat de woningbouwproductie omhoog moet om de richtlijnen van de provinciale prognose te halen. Uit de cijfers blijkt namelijk dat de dekking van de planvoorraad van de gemeente Gilze en Rijen onvoldoende is. De huidige planvoorraad van de gemeente Gilze en Rijen bestaat een derde deel uit harde plancapaciteit. Verwacht wordt dat de harde plancapaciteiten op korte termijn worden gerealiseerd. Om voldoende dekking te creëren moeten we bepaalde ontwikkelingen naar voren halen en kijken naar mogelijk nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden. De gemeente Gilze en Rijen moet zorgen voor voldoende planvoorraad. De 27 en 2 woningen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen de provinciale prognosecijfers. Het gaat hier om een ontwikkeling binnen stedelijk gebied. Hiervoor is verdere afstemming met de regio niet nodig.

De ontwikkeling past binnen de regionale afspraken. Tevens is de ontwikkeling niet in strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met de regels binnen artikel 3.42.

Artikel 3.16 externe werking natuur netwerk Brabant

De regels binnen dit artikel hebben als doel om ecologische waarden en het Natuur Netwerk Brabant te beschermen. Wanneer negatieve effecten niet uit te sluiten zijn dient compensatie plaats te vinden. Het aspect ecologie is uitgewerkt in paragraaf 4.7.

Conclusie

De ruimtelijke ontwikkelingen zijn passend binnen de kaders van de interim omgevingsverordening.

3.2.4 Provinciaal Waterplan

Het provinciale beleid (provinciaal Waterplan) richt zich op het bereiken en in stand houden van watersystemen die ruimte bieden aan een gezond leefmilieu voor mens, dier en plant. Daarbij zijn economische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht en is het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie een randvoorwaarde.

Vijf hoofdthema's vormen de kern van het beleid:

  • Het realiseren van een duurzame watervoorziening;
  • Het verbeteren van de waterhuishoudkundige situatie;
  • Het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • Het inrichten van waterlopen met het oog op de versterking van natuurwaarden;
  • Het anders omgaan met water in bebouwd gebied.

Conclusie

Voor de consequenties van dit beleid voor onderhavig bestemmingsplan wordt verwezen naar paragraaf 4.6 van deze toelichting.

3.2.5 Beleid Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.

Het waterschap heeft beleid en beleidsregels welke zijn vastgelegd in de Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap nodig. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van het waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen en afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de beleidsregel “hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen”.

Conclusie
De eisen vanuit het waterschap hebben geen beperkingen voor onderhavig plan tot gevolg. In paragraaf 4.6 wordt hier nader op ingegaan.

3.3 Gemeentelijk Beleid

De ruimtelijke ambities van de gemeente Gilze en Rijen zijn verwoord in een trilogie. Het eerste deel van de trilogie is de Toekomstvisie 2025 'Wij zijn Gilze en Rijen'. Het tweede deel is het ambitiedocument 'Ambitie Gilze en Rijen – nieuwe kansen!' en het laatste deel is de structuurvisie 'Stedelijk Gebied Gilze en Rijen' (2015).

3.3.1 Toekomstvisie Gilze en Rijen 2025 ‘Wij zijn Gilze en Rijen!’

De toekomstvisie Gilze en Rijen geeft een beeld van de gewenste ontwikkeling van de gemeente tussen nu en 2025.

De gemeente heeft haar inwoners veel te bieden. Het is goed wonen, werken en leven in Gilze en Rijen. Er is volop bedrijvigheid, er is ruimte om te wonen en te leven en er zijn veel voorzieningen voor sport en cultuur. De voordelen van het wonen in dorpen in het groen zijn goed te combineren met de bereikbaarheid van stedelijke voorzieningen in Tilburg en Breda. Het is belangrijk om die kwaliteit te behouden en ze verder te versterken. Ook wil de gemeente nieuwe kwaliteiten ontwikkelen. Dat kan alleen maar als er met z’n allen aan wordt gewerkt. Het is nodig dat de gemeente verbindingen legt met inwoners bedrijven en maatschappelijke organisaties en met de omringende gemeenten.

Voor 2025 heeft de gemeente de volgende ambities:

  • versterken van onze positie als woongemeente in het groen tussen twee steden;
  • benutten van de strategische ligging aan belangrijke vervoersassen in Midden-Brabant en versterken van de positie als werkgelegenheidsgemeente met economisch duurzame en beeldbepalende bedrijven;
  • versterken van de vitaliteit van kernen met goede voorzieningen op het vlak van sport en cultuur die optimaal worden gebruikt;
  • versterken van de economische draagkracht van het buitengebied en van de belevingswaarde van dat buitengebied.

Bereikbaarheid

De ambitie is om de stationsomgeving een impuls te geven, zodat meer reizigers gebruik gaan maken van het openbaar vervoer. Onderdeel hiervan is het vestigen van bedrijven aan de zuidzijde van het station en goede park&ride faciliteiten bij het station creëren.

Het verbeteren van de bereikbaarheid van de kernen is een speerpunt die in de toekomstvisie wordt besproken. Ten aanzien van de bereikbaarheid en ontsluiting van Rijen wordt in dit kader een tunnel bij de Oosterhoutseweg (N631) gerealiseerd. Daarnaast wordt in de toekomstvisie benoemd de gemeente zich inzet bij de ontwikkeling van het stationsgebied door het realiseren van een tunnel of brug voor fietsers en voerganger bij het spoor. De voorgenomen ontwikkeling voorziet hierin.

Leefbaarheid en veiligheid

De gelijkvloerse spoorovergang vormt in de bestaande situatie in toenemende mate een 'hot spot' ten aanzien van de verkeersveiligheid. In de toekomst neemt het treinverkeer verder toe, waar de oversteekbaarheid van het spoor in Rijen af zal nemen. Een ander speerpunt van de gemeente is om in te zetten in verkeersveiligheid door de oversteekbaarheid van spoor en wegen te verbeteren, de wegenstructuur te verbeteren door fietsers van gemotoriseerd verkeer te scheiden, heldere bewegwijzering en het tegengaan van onnodig vrachtverkeer in de dorpscentra van Gilze en Rijen.

Met de herinrichting van het plangebied wordt een kwaliteitsimpuls gegeven aan de stationsomgeving van Rijen en draagt bij aan het verbeteren van de verkeersveiligheid. De ontwikkeling draagt bij aan de ambities van de gemeente.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is passend binnen de kaders van de toekomstvisie van de gemeente Gilze en Rijen.

3.3.2 Ambities Gilze en Rijen 'Nieuwe kansen!'

Het ambitiedocument 'Ambities Gilze en Rijen- Nieuwe kansen!' is de uitwerking van de toekomstvisie Gilze en Rijen 2025 (zie paragraaf 3.3.1). In de structuurvisie Stedelijk Gebied (zie paragraaf 3.3.3) worden de ruimtelijke ambities uit het ambitiedocument verder uitgewerkt. Er ontstaat een trilogie: van visie, via ambities, naar beleid. In dit beleidsstuk zijn de ambities beschreven.

In het document is een koers uitgestippeld op basis van vier denkrichtingen:

  • nieuwe noodzakelijkheid "Een nieuwe manier van denken over wonen"
  • sterke schakels "Bereikbaarheid voor iedereen"
  • levendige centra "Sterke en vitale dorpsharten"
  • karakteristieke bedrijvigheid "Bedrijventerreinen met een duidelijk profiel"

Sterke schakels
Er wordt binnen het ambitiedocument ingezet op een gerichte bereikbaarheid van de dorpen en hun centrumvoorzieningen. Zowel automobilisten als fietsers (en ander langzaam verkeer) moeten zich makkelijk en veilig kunnen verplaatsen. Daarnaast bestaat de ambitie uit de verbetering van de regionale infrastructuur, zodat ingehaakt kan worden op de stedelijke gebieden om Gilze en Rijen heen.

In de huidige situatie is sprake van een gelijkvloerse kruising. Het trein-, auto- en langzaam verkeer kruist elkaar ter hoogte van de spoorwegovergang. In de beoogde situatie zorgt de voet- en fietserstunnel ervoor dat het station vanaf zowel de noordzijde als de zuidzijde bereikbaar is, zonder dat reizigers de spoorlijn hoeven over te steken. Dit zorgt voor meer comfort bij de treinreizigers. Daarbij wordt de oost-west relatie aan de noordzijde van het spoor ook veiliger.

Voor fietsers passeert de nieuw aan te leggen fietsroute Breda-Tilburg (F58) het station aan de noordzijde van het spoor en kruist ongelijkvloers met de Stationsstraat (zie figuur 2.11 en 2.12 in paragraaf 2.3). Via de F58 kunnen fietsers dus de onderdoorgang ongelijkvloers kruisen: de ongelijkvloerse oversteek is onderdeel van de snelfietsroute. Voetgangers kunnen de Stationsstraat oversteken via een voetpad op het fietsbrugdek van de snelfietsroute. Verder wordt aan de zuidkant van het spoor een ongelijkvloerse voetgangersoversteek over de Julianastraat mogelijk gemaakt. Met de beoogde herontwikkeling van het stationsgebied ontstaat een algehele veiligere verkeerssituatie in vergelijking met de huidige situatie. Daarnaast vormt de herinrichting van de Julianstraat/Stationsstraat een impuls voor de bereikbaarheid van het langzaamverkeer, richting het autoluwe centrum van Rijen.

Conclusie

Op basis van bovenstaande toetsing past de voorliggende ontwikkeling in het ambitiedocument van de gemeente Gilze en Rijen

3.3.3 Structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen

Op 21 december 2015 is de structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen vastgesteld door de gemeenteraad van Gilze en Rijen. De structuurvisie schetst de ambitie, visie en strategie voor de lange termijn ontwikkeling van de kernen Gilze, Rijen, Molenschot en Hulten.

Binnen de Structuurvisie 'Stedelijk gebied' Gilze en Rijen (2015) zijn voor het aspect verkeer de volgende beleidsuitgangspunten opgenomen:

De gemeente zet in op een sterker onderscheid in wegen. Enerzijds om de doorstroming en bereikbaarheid te verbeteren. Anderzijds ter verbetering van de veiligheid en het leefklimaat. Waar deze ambities samenkomen, worden gerichte keuzes gemaakt:

  • in Rijen kiest de gemeente ervoor om de verkeersafwikkeling meer dan voorheen via de buitenkant te sturen (Hannie Schaftlaan, N282 en N631). Binnen de kom ligt het accent meer op de oost/west-verbindingen;
  • de gemeente zet zich in voor sterke ontwikkeling langs het spoor door een integrale gebiedsontwikkeling, waarbij het stationsgebied wordt verbonden met andere dynamische gebieden;
  • de gemeente bevordert het gebruik van de fiets binnen de dorpen, door gerichte investeringen in het fietsnetwerk;
  • de gemeente zet zich in regionaal verband in voor HOV (Hoogwaardig Openbaar Vervoer) Tilburg - Oosterhout.

Bereikbaarheid in Rijen gekanteld

De bereikbaarheid binnen Rijen is in de laatste vijftien jaar gekanteld. De interne bereikbaarheid (van wijken en bedrijven) steunde van oudsher op de centrale as, bestaande uit de Julianastraat, Stationsstraat en Hoofdstraat. Maar de afgelopen vijftien jaar is het belang van de centrale as verminderd, door de nieuwe verkeersstructuur bestaande uit:

  • de oost/west-as: Mary Zeldenrustlaan – Spoorlaan Noord - Rembrandtlaan – Nassaulaan (de zogenoemde 'dwarsstructuur');
  • de Hannie Schaftlaan: Met de aanleg van de Hannie Schaftlaan is de ontsluiting van het dorp sterk verbeterd. De oostelijke wijken (waar twee derde van de inwoners wonen) worden niet meer alleen via de Julianastraat en de Hoofdstraat ontsloten, maar ook buitenom via de Hannie Schaftlaan.

Structuurvisie met aanvulling

Op 17 juni 2021 is de Structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen met aanvulling vastgesteld door de gemeenteraad van Gilze en Rijen. Deze aanvulling verwerkt de Gebiedsvisie Stationsomgeving Rijen, zoals vastgesteld op 4 juni 2020, in de Structuurvisie. In paragraaf 3.3.5 wordt nader ingegaan op deze Gebiedsvisie Stationsomgeving Rijen.

Conclusie

De herontwikkeling van de spoorzone sluit aan op de beleidsuitgangspunten die voor Rijen zijn opgesteld, namelijk een integrale gebiedsontwikkeling langs het spoor en het verkeer zo veel mogelijk via de buitenkant te sturen. Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de structuurvisie Stedelijk Gebied (2015).

3.3.4 Verkeersvisie 2025 Gilze en Rijen; actualisatie 2019

In de Verkeersvisie 2025 Gilze en Rijen worden de lijnen uitgezet voor het verkeer en vervoer tot 2025. Op 30 september 2019 is een geactualiseerde versie van de Verkeersvisie 2025 vastgesteld. De visie is de verkeerskundige uitwerking van de toekomstvisie 'Wij zijn Gilze en Rijen' (zie paragraaf 3.3.1), het ambitiedocument ‘Ambities Gilze en Rijen - Nieuwe kansen!’ (zie paragraaf 3.3.2) en de ‘Structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen’ (zie paragraaf 3.3.3). In het document is een mindset beschreven, de blik op verkeer en vervoer, vanuit drie thema's:

  1. 1. leefbaar, bereikbaar en verkeersveilig;
  2. 2. duurzaam en innovatief;
  3. 3. samenwerking en burgerparticipatie.

De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de bovenstaande thema's. Dit komt doordat de onderstaande doelen centraal staan bij de ontwikkeling:

  • een onderdoorgang in woonstraatprofiel biedt voor langzaam verkeer een optimale en veilige verbinding tussen noord en zuid;
  • zijperrons die breed genoeg zijn en (ook vanuit de zuidzijde) bereikbaar zijn voor langzaam verkeer zonder het spoor te hoeven oversteken zorgen voor een veilig station.
  • liften aan beide zijden zorgen er voor dat iedereen zelfstandig op de perrons kan komen;
  • het dichter bij elkaar leggen van de sporen leidt tot een gunstigere uitgangssituatie voor het aspect spoorweggeluid en een kortere onderdoorgang dan bij de huidige spoorligging;
  • het opheffen van de overweg geeft de mogelijkheid om geluidschermen (in het kader van MJPG) door te trekken over de onderdoorgang heen. Dit zorgt voor minder geluidsoverlast en draagt ook bij aan suïcidepreventie.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de visie die is opgesteld voor de thema's 'leefbaarheid, bereikbaar en verkeersveilig' en 'duurzaam en innovatief'. De ontwikkeling is daarmee in lijn met de Verkeersvisie 2025.

3.3.5 Gebiedsvisie stationsomgeving Rijen (2020)

Door LOS Stad om land B.V. is in 2020 de 'Gebiedsvisie Stationsomgeving Rijen' opgesteld die op 4 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. Deze visie integreert eerder verrichte onderzoeken en gestelde kaders. Met deze integrale gebiedsvisie wil de gemeente een aantrekkelijke stationsomgeving creëren, waar het goed en veilig wonen, werken, verblijven en reizen is. De gebiedsvisie dient na vaststelling als vertrekpunt voor op te stellen bestemmingsplannen en wordt in de structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen verwerkt.

Onderstaand worden de hoofdambities (onderstreept) weergegeven, met daarbij een korte toelichting per hoofdambitie.

    1. 1. Een aantrekkelijker verblijfsgebied voor gebruikers en omwonenden door het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en sfeer.

De gemeente ziet kansen voor herontwikkeling, zoals het prominenter zichtbaar maken van het stationsgebouw en het Rijksmonument aan de zuidzijde van het spoor. Daarnaast biedt de aanleg van de onderdoorgang, kansen om de gebouwde omgeving te verbeteren via herontwikkeling. De herontwikkelingsmogelijkheden liggen deels op gronden die in eigendom zijn (of komen) van de gemeente en deels op gronden van derden. In paragraaf 2.3 van deze toelichting wordt ingegaan op die herstructureringen waar dit bestemmingsplan op ziet.

Daarnaast bestaat de ambitie om de openbare ruimte van het nieuwe Stationsplein te veraangenamen en klimaatadaptief in te richten, om passanten en (wachtende) reizigers een aantrekkelijke omgeving te bieden. Wat dat laatste betreft gaat het onder andere om het vergroenen van het Stationsplein (planten van bomen), het beperken van de hoeveelheid verharding en het op natuurlijke wijze laten infiltreren van regenwater in de bodem.

    1. 1. Een betere entree naar de kern van het dorp

De stationsomgeving ligt aan/nabij één van de belangrijkste dragers van het dorp, namelijk het lint Julianastraat – Stationstraat – Hoofdstraat. Dit lint is zeer herkenbaar in het dorp en de wens is dan ook om deze herkenbaarheid te behouden en waar nodig te versterken/accentueren.

    1. 1. Een betere en veilige bereikbaarheid/toegankelijkheid van de stationsomgeving voor alle verkeersdeelnemers onder andere door het wegnemen van de spoor barrière

De route Julianastraat – Stationsstraat is van oorsprong een doorgaande route.

Verkeer dat vanuit de zuidzijde van Rijen (N282) komt en naar de noordkant van het spoor wilt (en vice versa) wordt geacht gebruik te maken van de twee gebiedsontsluitingswegen aan de oostkant en aan de westkant van Rijen. Dit zijn: aan de westzijde: de Nassaulaan, en aan de oostzijde: de Europalaan en Mary Zeldenrustlaan. Middels aanpassingen aan de Julianastraat (zie paragraaf 4.2 Verkeer) wordt autoverkeer over de Julianstraat (ter hoogte van de stationsomgeving) geblokkerd. Hierdoor worden automobilisten gedwongen om gebruik te maken van de twee genoemde gebiedsontsluitingswegen.

Door middel van trappen ter hoogte van het Stationsplein (noordzijde) en de Parallelweg (zuidzijde) kunnen voetgangers de onderdoorgang bereiken. De panden aan de Julianastraat en de Stationsstraat zijn in de beoogde situatie bereikbaar voor voetgangers, fietsers en auto(-bestemmings-)verkeer via de ventwegen aan weerszijden van de onderdoorgang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0025.png"

Figuur 3.3: Impressie van de onderdoorgang; aan de linkerkant van de figuur is het bestaande Stationsgebouw aan de noordkant van het spoor zichtbaar; de rechterkant toont Julianastraat/Parallelweg (Gebiedsvisie Stationsomgeving Rijen, 2020)

Voor de fietsers verbetert de verkeerssituatie omdat zij ongehinderd het spoor kunnen kruisen. Tevens zal aan de noordzijde van het spoor de snelfietsroute tussen Breda en Tilburg worden ingepast. Ook zullen voldoende fietsparkeerplekken gerealiseerd worden, zowel aan de noord- als aan de zuidzijde.

Voor de voetgangers is ook sprake van een verbetering van de verkeerssituatie. De beide perrons zullen worden verbonden middels de eerder genoemde onderdoorgang en de Oost-West relatie wordt ook veiliger omdat de voetganger de Stationsstraat ongehinderd kruist via de ongelijkvloerse kruising van de onderdoorgang door middel van een voetpad dat naast het brugdek voor de Snelfietsroute wordt gelegd. Aan de zuidkant van het spoor wordt een ongelijkvloerse voetgangersoversteek over de Julianastraat mogelijk gemaakt. Personen die slechter ter been zijn of de trappen niet kunnen gebruiken, kunnen de voetgangersonderdoorgang bereiken en dus het spoor passeren door gebruik te maken van liften aan weerszijden van het spoor.

    1. 1. Een betere bereikbaarheid van het openbaar vervoer (trein en bus)

In de beoogde situatie ligt het zwaartepunt voor de autobereikbaarheid van het station volledig aan de noordzijde. Bij de verdere uitwerking van de stationsomgeving is het de wens om het aantal parkeerplaatsen aan de noordzijde te vergroten. Een halte voor de bus en buurtbus zal, zoals dat thans ook het geval is, aan de noordzijde van het station een plek krijgen. De busroute kruist nu en ook in de toekomst het spoor via de Generaal Maczek Tunnel.

    1. 1. Een (sociaal) veilige onderdoorgang

De onderdoorgang ter plaatse van de Julianastraat – Stationstraat is bedoeld voorfietsers en voetgangers. De onderdoorgang wordt ingericht met woonstraatprofiel, waarbij de voetganger de onderdoorgang passeert via een voetpad dat verhoogd is aangelegd ten opzichte van het fietspad. De voetganger bereikt de onderdoorgang via de trappen of de liften en mengt zich dus niet met het overige verkeer. Doorgaand autoverkeer wordt geblokkeerd. De ambitie is om de onderdoorgang, door middel van specifieke ingrepen (bijv. licht wijkende wanden, verlichting, materialen), zo overzichtelijk en aantrekkelijk mogelijk te maken.

    1. 1. Klimaatbestendige inrichting met het oog op voorkomen van hittestress

Hierbij gaat het onder meer om het vergroenen van het Stationsplein (planten van bomen), het beperken van de hoeveelheid verharding en het op natuurlijke wijze laten infiltreren van regenwater in de bodem. Daarnaast bestaat de wens om het bestaande lint Julianastraat- Stationsstraat – Hoofdstraat en de Oost-West route 'Mary Zeldenrustlaan, Constance Gerlingsstraat, Spoorlaan-Noord, Rembrandtlaan, Nassaulaan' zo veel mogelijk door bomen te laten begeleiden. Aan de zuidwestzijde van het spoor wordt zoveel mogelijk het laankarakter versterkt, passend bij het groene en bosachtige karakter van Rijen-Zuid.

Voorliggende ontwikkeling waar het bestemmingsplan op ziet, komt voort uit en past in de Gebiedsvisie Stationsomgeving Rijen (2020).

Hoofdstuk 4 Planologisch Relevante Aspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de conclusies ten aanzien van de milieuaspecten die van belang zijn voor dit bestemmingsplan. Per aspect wordt ingegaan op het geldende toetsingskader, de conclusies van het onderzoek en de wijze waarop conclusies zijn vertaald naar het bestemmingsplan. De resultaten van de verschillende milieuonderzoeken die zijn uitgevoerd ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn weergegeven in de bijbehorende bijlagen rapporten. Voor een nadere onderbouwing van de conclusies wordt verwezen naar de onderzoeken.

4.1 Besluit Milieueffectrapportage

Toetsingskader

De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie of een bestemmingsplan. Het centrale onderdeel van een m.e.r. is het milieueffectrapport (MER) waarin de milieueffecten voor tal van aspecten voor een of meerdere alternatieven geanalyseerd en beoordeeld worden ten opzichte van de referentiesituatie. Deze m.e.r.-procedure is van toepassing bij activiteiten waarvan reeds vast staat dat er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Deze activiteiten met bijbehorende drempelwaarden staan weergegeven in onderdeel C van het Besluit m.e.r. (ook geldt dit voor activiteiten uit onderdeel D waar een plan, bijvoorbeeld een structuurvisie, voor nodig is).

Naast het direct uit moeten voeren van een m.e.r. zijn in het Besluit m.e.r. ook activiteiten, met bijbehorende drempelwaarden, aangegeven waarvoor eerst beoordeeld moet worden of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen (m.e.r.-beoordeling). Deze activiteiten met bijbehorende drempelwaarden staan benoemd in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten dient een zogenaamde m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

Daarnaast is het verplicht om aandacht aan m.e.r. te besteden voor activiteiten die in onderdeel D genoemd staan, maar waar de drempelwaarden niet gehaald wordt (deze drempelwaarden zijn aantallen, oppervlaktes of grootte bijvoorbeeld 100 hectare, 110 stuks, etc.). Voor dergelijke activiteiten dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt, net als bij de rechtstreeks verplichte m.e.r.-beoordeling, getoetst of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Het verschil met de 'gewone' m.e.r.-beoordeling is dat bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling niet alle procedurele vereisten van toepassing zijn (vandaar de term vormvrij). De initiatiefnemer dient bijvoorbeeld wel een melding te doen van zijn voornemen en het bevoegd gezag dient hierover binnen zes weken een besluit te nemen en de initiatiefnemer hiervan op de hoogte te stellen. Qua inhoud geldt dat wordt getoetst aan de criteria vanuit de Europese richtlijn m.e.r..

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:

  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r..

De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten’. De criteria vallen uiteen in criteria betreffende de:

  • kenmerken van het project: omvang van het project, cumulatie met andere projecten, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder en risico op ongevallen;
  • plaats van het project: bestaand gebruik van de locatie, natuurlijke hulpbronnen en opnamevermogen/gevoeligheid van het milieu;
  • kenmerken van het potentiële effect: bereik, grensoverschrijdend karakter, orde van grootte en complexiteit, waarschijnlijkheid en duur, frequentie en omkeerbaarheid van het effect.

Toetsing

De toetsing van de voorgenomen ontwikkeling op de hierboven benoemde criteria is opgenomen in de Notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling. De notitie d.d. 9 september 2021 is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het bestemmingsplan 'Stationsomgeving Rijen' die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieueffecten. Geconcludeerd kan worden dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling niet op belemmeringen voor de milieueffecten stuit en dat een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is. Met deze conclusie wordt in voorliggend bestemmingsplan door de gemeente Gilze en Rijen een besluit genomen om geen nadere m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

4.2 Verkeer

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient in het kader van het bestemmingsplan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Voor de beoogde ontwikkeling wordt voor de berekening van de parkeerbehoefte uitgegaan van de door de gemeente gehanteerde parkeernormen. De parkeernorm is berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 ('Toekomstbestendig parkeren, Van parkeerkencijfers naar parkeernormen'). De naam CROW is oorspronkelijk een afkorting van Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek en is tegenwoordig het kennisinstituut voor onder andere verkeer en vervoer. Het kencijfer wordt bepaald aan de hand van de stedelijkheid (adressendichtheid).

Toetsing

Door Antea Group is een memo opgesteld die de verkeerseffecten van het aanleggen van de spoortunnel en de gevolgen op de verkeersafwikkeling in en om Rijen beschrijft. De memo d.d. 16 juni 2023 is als Bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.

Verkeerseffecten

Om de verkeerseffecten van de afsluiting in beeld te brengen is gekeken naar de effecten op wegvak- en op kruispuntniveau.

Verkeerseffecten wegvakken

Door de afsluiting van de spoorwegovergang voor autoverkeer verschuift het verkeer zich hoofdzakelijk over twee routes, namelijk via de N631 of via de Europalaan.

In de toekomstige situatie 2030 rijden er in totaal 5.300 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm) over de spoorwegovergang. Deze 5.300 mvt/etm moeten een alternatieve route zoeken en kiezen hoofdzakelijk de twee andere overgangen om het spoor over te steken. Van al deze voertuigen kiest iets meer dan 50% de route via de Europalaan en ongeveer 35% de route via de N631. Het overige ruim 10% stapt over op de fiets of kiest een andere alternatieve route. Om tot de andere twee spoorkruisingen te komen kiest het verkeer binnen Rijen vooral de Mary Zeldenrustlaan, Nassaulaan en Zwarte Dijk. Hier is dan ook een toename van het verkeer te zien ten opzichte van een spoorwegovergang die voor al het verkeer beschikbaar is. Daarnaast neemt ook het verkeer op een aantal wegen en dat is vooral op de wegen in het centrum van Rijen, zoals de Stationsstraat, Spoorlaan Noord en Laagstraat). Op basis van de wegcategorie is de verwachting dat de wegen waar het verkeer toeneemt, het extra verkeer kunnen verwerken.

Verkeerseffecten kruispunten

Het verschuiven van de verkeersstromen leidt ook tot andere kruispuntbelastingen. Zowel in de situatie met een spoorwegovergang als de situatie met een tunnel die afgesloten is voor gemotoriseerd verkeer zijn er geen kruispunten die een te hoge grenswaarde hebben. Alle kruispunten voldoen aan de gestelde grenswaarde en kunnen dus het verkeer verwerken. Uit de kruispuntbelastingen is ook duidelijk het verschuiven van de verkeerstromen te zien. Zo neemt de cyclustijd toe op het kruispunt N282 – N631, doordat er meer verkeer van en naar de N631 wil. Ook op de Hannie Schaftlaan is een toename van de belasting te zien door het toegenomen verkeer aldaar. Tevens neemt op een aantal kruispunten de belasting af, zoals op de twee overige VRI’s in de N282 en de kruispunten in het centrum van Rijen.

Geconcludeerd kan worden dat het afsluiten van de tunnel voor gemotoriseerd leidt tot verschuiving van het verkeer. Het gemotoriseerde verkeer verschuift richting de Europalaan en de N631. Het afsluiten leidt niet tot nieuwe doorstromingsknelpunten. Zowel de wegen als de kruispunten kunnen het verkeer verwerken.

Het afsluiten van de tunnel onder het spoor in de Stationsstraat/Julianastraat in Rijen voor gemotoriseerd verkeer leidt ertoe dat gemotoriseerd verkeer moet omrijden. Deze voertuigen kiezen hoofdzakelijk de twee overige alternatieven, namelijk de Europalaan (Generaal Maczektunnel) en de N631 Oosterhoutseweg. Door de afsluiting voor gemotoriseerd verkeer worden de wegen binnen Rijen rustiger (Stationsstraat, Spoorlaan Noord, Constance Gerlingsstraat) en de toeleidende wegen naar Rijen drukker (Mary Zeldenrustlaan en Nassaulaan). Deze verschuiving van verkeer leidt niet tot nieuwe knelpunten voor verkeer in en rondom Rijen.

Parallelstructuren nabij de onderdoorgang

Aan de zuidzijde van het spoor wordt aan de westzijde, evenwijdig aan de onderdoorgang een nieuwe woonstraat gerealiseerd. Hiermee kunnen de maximaal 27 nieuwe woningen aan de Julianastraat en de woningen aan de Spoorlaan Zuid worden ontsloten.

Tevens wordt, om ruimte te creëren voor de onderdoorgang aan de oostzijde van de Julianastraat enkele infrastructurele ingrepen gedaan. Daarmee komt men uit op het zuidelijke stationsplein en de fietsenstalling nabij het Rijksmonument. De panden aan de oostzijde van de Julianastraat blijven tevens bereikbaar voor gemotoriseerd bestemmingsverkeer.

Ook aan de noordzijde van het spoor komt aan beide zijden van de onderdoorgang een parallelstructuur die een verbinding vormt voor voetgangers en fietsers tussen de Constance Gerlingsstraat en het stationsplein. De panden gelegen aan weerszijden van de onderdoorgang worden op die manier tevens ontsloten voor gemotoriseerd bestemmingsverkeer. De panden aan de zuidwestzijde van de Stationsstraat kunnen tevens via de westzijde (Koolaspad in combinatie met de snelfietsroute) worden bereikt.

Verkeersveiligheid

Met de realisatie van de onderdoorgang wordt een veiligere situatie gecreëerd dan in de huidige situatie het geval is. Momenteel kruisen het trein-, auto- en langzaam verkeer elkaar ter hoogte van de spoorwegovergang. Na realisatie van de onderdoorgang is sprake van een scheiding van verkeersstromen. Voor autoverkeer is de onderdoorgang niet toegankelijk. De voetgangers kunnen, middels een voetpad in de onderdoorgang het station en de overzijde van het spoor bereiken. Fietsers kunnen, door gebruikmaking van de nieuw aan te leggen snelfietsroute (F58) het verkeer op de Stationsstraat ongelijkvloers kruisen (zie paragraaf 2.3, figuur 2.11 en 2.12). Ook voetgangers kunnen van deze oversteek – via een te realiseren voetpad parallel langs het fietspad – de Stationsstraat ongelijkvloers kruisen. Tevens wordt aan de zuidzijde van het spoor, over de Julianastraat, een oversteekmogelijkheid voor voetgangers mogelijk gemaakt. Door het weren van autoverkeer en de scheiding van de overige verkeersstromen ontstaat er een veiligere situatie.

Parkeren

Om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken dienen er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Voldaan moet worden aan de parkeereis, welke is opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Gilze en Rijen 2017', danwel in het gemeentelijk parkeerbeleid zoals geldend op het moment van vergunningaanvraag. Uitgangspunt bij grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen is dat de parkeerbehoefte op eigen terrein, dan wel binnen het plangebied, moet worden opgelost.

Stationsomgeving

De herontwikkeling van het stationsgebied heeft geen invloed op de parkeervraag van het stationsgebied. Deze blijft ook richting de toekomst hetzelfde. Door de wijzigingen van de infrastructuur veranderen ook de rijstromen rondom het stationsgebied. Het zwaartepunt voor de autobereikbaarheid van het station ligt, als gevolg van het kantelen van de verkeersstructuur (de voorkeursroute buitenom, via de N631/Oosterhoutseweg of de Hannie Schaftlaan/Europalaan), aan de noordzijde. De focus voor het autoparkeren ten behoeve van het station ligt volledig aan de noordkant. Bij de verdere uitwerking van de stationsomgeving wordt het aantal parkeerplaatsen aan de noordzijde mogelijk vergroot (NS terrein). Het bestemmingsplan maakt dit planologisch mogelijk. Als gevolg van de mogelijkheid het aanbod van parkeerplaatsen in de stationsomgeving te vergroten, worden ook in de toekomst geen knelpunten verwacht omtrent het parkeren in het stationsgebied.

Als gevolg van de aanleg van de onderdoorgang verdwijnen er drie openbare parkeerplaatsen langs de Stationsstraat. Deze drie parkeerplaatsen worden teruggebracht op de door de gemeente aangekochte gronden aan de Stationsstraat/Spoorlaan Noord. Hier kunnen 26 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

Woningbouwlocaties

Binnen de stationsomgeving zijn twee woningbouwlocaties. Eén daarvan is aan de nieuwe parallelweg langs de Julianastraat tussen de Spoorlaan Zuid en Karel Doormanstraat. Op deze locatie kunnen maximaal 27 woningen (bijvoorbeeld 20 appartementen en 7 woningen) worden gerealiseerd. De andere woningbouwlocatie is aan de Stationsstraat/Stationsplein. Hier zijn maximaal 2 woningen mogelijk.

De uiteindelijke invulling van de woningbouwlocaties moet voldoen aan de parkeernormen zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Gilze en Rijen 2017', danwel in het gemeentelijk parkeerbeleid zoals geldend op het moment van vergunningaanvraag. Artikel 26.1 van de regels vormt hierbij het toetsingskader.

Fietsparkeren

Het is mogelijk dat door een veranderend mobiliteitsgebruik er minder gebruik wordt gemaakt van de auto en meer van de fiets en het openbaar vervoer. Om het station via de zuidzijde ook voor fietsers en voetgangers goed bereikbaar te maken zullen aan de zuidzijde van het station fietsenstallingen gerealiseerd worden. De capaciteit van de stalling aan de noordzijde zal (beperkt) worden uitgebreid. Hierdoor wordt het stallingsaanbod voor fietsers vergroot.

De bestaande capaciteit voor het fietsparkeren bedraagt 996 plekken. Uit de prognose van ProRail blijkt dat er in 2040 een capaciteit benodigd is voor 1.435 plekken. Dit houdt in dat er in 2040 behoefte is aan 439 nieuwe plekken voor het fietsparkeren. De nieuwe fietsenstalling ten zuiden van de spoorweg biedt plaats aan 256 parkeerplekken voor fietsen, bromfietsen en speciale fietsen. Voor de overige behoefte wordt de bestaande fietsenstalling aan de noordkant uitgebreid.

Conclusie

Op basis van voorgaande worden geen knelpunten in de verkeersafwikkeling, de verkeersveiligheid en op het gebied van parkeren in de beoogde situatie verwacht. Zodoende is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering oplevert voor voorliggende ontwikkeling.

4.3 Geluid

Toetsingskader wegverkeerslawaai

Conform hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder (zones langs wegen) hebben alle wegen een zone, uitgezonderd een aantal situaties waaronder wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De zone is een gebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijden van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk).

Voor nieuwe, nog niet geprojecteerde woningen bedraagt de voorkeursgrenswaarde vanwege binnenstedelijk wegverkeerslawaai 48 dB en de maximaal te verlenen ontheffingswaarde 63 dB.

Reconstructie

De Wet geluidhinder stelt voor bepaalde situaties regels aan de geluidstoename als gevolg van een fysieke wijziging van een weg. Bij het wijzigen van een aanwezige weg dient te worden onderzocht of sprake is van een zogenaamde “reconstructie”: er is sprake van een reconstructie wanneer een wijziging op of aan een aanwezige weg leidt tot een toename van de geluidbelasting vanwege die weg van 2 dB of meer. Deze reconstructie wordt, om verwarring te voorkomen met dezelfde term die staat voor de fysieke wijziging van de weg, ook wel een “reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder” genoemd.

Toetsingskader spoorweglawaai

Conform het Besluit geluidhinder wordt de zonebreedte langs een spoorweg bepaald door de waarden van de geluidproductieplafonds ter plaatse van referentiepunten aan weerszijden van het spoor.

De voorkeursgrenswaarde vanwege spoorweglawaai voor nieuwe, nog niet geprojecteerde woningen bedraagt 55 dB en de maximaal te verlenen ontheffingswaarde 68 dB.

Aanvraag hogere waarde

Bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, maar niet van de maximale ontheffingswaarde, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders (B en W). Het vaststellen van een hogere waarde door B en W is mogelijk indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren aan bron (verkeer) of tussen bron en ontvanger (gebouw), zoals schermen, verkeer reducerende maatregelen, niet doelmatig zijn of bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard ondervinden.

Indien ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen geluidgevoelige functie mogelijk tenzij deze wordt voorzien van maatregelen (dove gevels).

Cumulatie geluidsbronnen

Indien de voorkeursgrenswaarde voor een bepaalde geluidsbron overschreden wordt, en er sprake is van meerdere geluidsbronnen, dan dient tevens onderzoek gedaan te worden naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Er dient te worden aangegeven op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij het bepalen van de te treffen maatregelen (art. 110a en 110f van de Wgh). De gecumuleerde geluidbelasting dient tevens geclassificeerd te worden.

Toetsing

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is in het kader van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Cauberg Huygen.

De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in het rapport 'Bestemmingsplan Stationsgebied in Rijen (Gilze en Rijen); onderzoek omgevingsgeluid' d.d. 30 november 2021 (referentie: 06675-53057-10). Dit rapport is opgenomen als Bijlage 3 bij de toelichting. Hieronder wordt allereerst de ligging van het plangebied ten opzichte van geluidsbronnen beschreven, waarna vervolgens wordt ingegaan op de resultaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0026.png"Figuur 4.2: situering gezoneerde en niet-gezoneerde wegen, weergegeven op een uitsnede van het plangebied en het spoor

De geluidgevoelige bestemmingen zijn voor wat betreft wegverkeerslawaai gelegen binnen de bebouwde kom en binnen de geluidzone van de Spoorlaan-Noord/Constance Gerlingsstraat (zie figuur 4.2). De Stationsstraat/Julianastraat krijgt in de beoogde situatie een 30 km/u regiem. Hoewel toetsing aan de Wet geluidhinder niet van toepassing is op dergelijke wegen, heeft deze toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel plaatsgevonden. Overige wegen zijn uitgevoerd als 30 km/uur wegen. Deze overige wegen hebben een dermate geringe verkeersintensiteit dat nader akoestisch onderzoek niet relevant is.

Door het plangebied loopt het spoortracé Breda – Tilburg (zie figuur 4.2). Dit tracé is onderdeel van de Brabantroute, waarop tevens goederen worden vervoerd. Om te bepalen of het plangebied gelegen is in de zonebreedte langs de spoorweg, zijn de geluidproductieplafonds ter plaatse van referentiepunten opgezocht. Deze zijn opgenomen in het geluidsregister van ProRail. Ter plaatse van het maatgevende referentiepunt geldt een geluidproductieplafond van 72,2 dB aan de zuidzijde van het spoor en van 71, 8 dB aan de noordzijde van het spoor. De zonebreedte langs het spoor bedraagt aan beide zijden van het spoor 900 meter. Het plangebied is direct langs het spoor gelegen en ligt daardoor geheel binnen de geluidzone van het spoortracé.

Separaat aan voorliggend bestemmingsplan vindt op termijn besluitvorming plaats in het kader van het MJPG (Meerjarenprogramma Geluidsanering Spoor), voor onder andere het gedeelte van het spoortracé dat binnen dit bestemmingsplangebied gelegen is. Dit heeft te maken met de aanwezigheid van veel woningen in Rijen met een bouwjaar van vóór de inwerkingtreding van de Wet geluidhinder. In het kader van het MJPG worden maatregelen onderzocht om woningen te beschermen tegen te hoge geluidsbelastingen, in verband met de wettelijke verplichting van geluidsanering bij bestaande woningen. Maatregelen zijn bijvoorbeeld raildempers, het plaatsen van geluidschermen langs het spoor of het isoleren van woningen. De uitvoering van de maatregelen zal worden vastgelegd in het kader van besluitvorming van het MJPG. Aangezien de toekomstige maatregelen nog niet formeel zijn vastgelegd, is in het geluidsonderzoek geen rekening gehouden met de eventuele reductie vanwege die maatregelen.

Het voorliggende bestemmingsplan zorgt dat de realisatie van de maatregelen mogelijk blijft, zo is het plaatsen van schermen mogelijk met de bestaande planregeling die ongewijzigd wordt overgenomen vanuit het bestemmingsplan 'Woongebied Rijen'.

Onderstaand zijn de resultaten uit het geluidsonderzoek van Cauberg Huygen (2021) omschreven.

Wegverkeerslawaai:

  1. 1. Ten gevolge van de gezoneerde wegen (corridor Spoorlaan-noord - Constance Gerlingsstraat) treden geluidbelastingen op van ten hoogste 38 dB na aftrek. Hiermee wordt geheel voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Met betrekking tot wegverkeerslawaai zijn geen hogere waarden nodig.
  2. 2. De hoogste geluidbelasting ten gevolge van de niet-zoneplichtige wegen bedraagt ten hoogste 53 dB na 5 dB aftrek. Omdat vanwege de maximumsnelheid van 30 km/uur de wegen geen geluidszone hebben, is een beoordeling aan de geluidgrenswaarden van de Wet geluidhinder niet noodzakelijk. Behoudens de westgevel van het noordelijke plan zijn de geluidbelastingen vergelijkbaar of lager dan de voorkeursgrens- waarde van 48 dB. Om die reden zijn de optredende geluidbelastingen vanwege 30 km/uur-wegen aanvaardbaar.
  3. 3. Vanwege de toekomstige maximumsnelheid van 30 km/uur voor de te herprofileren Stationsstraat/Julianastraat is in het kader van deze herprofilering een wettelijk onderzoek conform de Wet geluidhinder niet vereist. Wel zijn de effecten van de herprofilering ter plaatse van de bestaande woningen onderzocht. Ter plaatse van alle bestaande woningen zijn geluidafnames van 3 dB of meer geconstateerd. Nergens is sprake is van een hinderlijk geluidseffect.

Spoorweglawaai:

  1. 1. Ten gevolge van de spoorwegen treden geluidbelastingen op van ten hoogste 78 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB en ook de maximale ontheffingswaarde van 68 dB overschreden. Er zijn hogere waarden nodig en deels ook dove gevels.
  2. 2. De gecumuleerde geluidbelasting, spoorweglawaai (LRL,cum), bedraagt ten hoogste 78 dB.
  3. 3. Langs de spoorlijn zijn ter hoogte van het plangebied nog geen hoge geluidschermen geplaatst, het effect van het plaatsen van hoge geluidsschermen en raildempers is nader onderzocht. Het realiseren van een 5 meter hoog scherm met raildempers is – gelet op het geringe aantal nieuwe woningen - financieel niet doelmatig.
  4. 4. Maatregelen ter reductie van het geluid ten gevolge van de wegen en spoorlijnen zijn vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard, ten behoeve van het bestemmingsplan niet realiseerbaar.
  5. 5. Wel worden de al aanwezige raildempers aangemerkt als bronmaatregel. Doordat nog maar een klein deel van de sporen al van raildempers is voorzien, zijn de geluidbelastingen nog maar met enkele tienden van dB’s gereduceerd. De hoogst optredende geluidbelastingen zijn niet gewijzigd.
  6. 6. Een goed woon- en leefmilieu kan worden bereikt met verschillen maatregelen. In het rapport is een aantal (voorbeeld)principemaatregelen omschreven: de dove gevel, de vliesgevel, de niet-besloten, geluidafgeschermde galerij, de zaagtandgevel, voorhangschermen en de volledig verglaasde buitenruimte. Voor alle locaties in de nieuwbouwplannen bieden een of meerdere van deze principemaatregelen voldoende geluidreductie. Bij de uitwerking van de bouwplannen zal uit nader akoestisch onderzoek aangetoond moeten worden dat wordt voldaan aan de Wet geluidhinder, het Bouwbesluit en de nadere geluideisen uit het bestemmingsplan.
  7. 7. Er zullen hogere waarden moeten worden aangevraagd ten aanzien van het geluid afkomstig van de spoorwegen van ten hoogste 68 dB. Geadviseerd wordt om in de regels van het bestemmingsplan, naast het voorschrijven van dove gevels, ook een afwijkingsregel op te nemen voor vrijstelling van deze dove gevels. De voorwaarde voor het kunnen verlenen van deze vrijstelling is dat ter plaatse van de gevel moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel aan een te verlenen hogere waarde van ten hoogste 68 dB. Dit kan zich voordoen indien een formeel besluit over de maatregelen in het kader van het MJPG is genomen.
  8. 8. Ter plaatse van de bestaande woningen aan de oostzijde van de Julianastraat is – als gevolg van de vervanging van een deel van de woningen aan de westzijde van de Julianastraat door een nieuw gebouw - zowel een afname van het spoorgeluid vastgesteld (nummers 110-118) als een toename van het spoorgeluid (106). Bij de woningen aan de Spoorlaan Zuid 15a-17 zijn aan de tuinzijde zowel geluidsafnamen als geluidstoenamen berekend. Alle geconstateerde geluidstoenamen bedragen ten hoogste 1 dB en worden niet als hinderlijk aangemerkt.

Hogere waarden

Op basis van de resultaten van het akoestisch onderzoek naar omgevingsgeluid is ten behoeve van de realisatie van maximaal 27 woningen aan de Julianastraat in Rijen en 2 woningen in de hoek tussen de Stationsstraat en het Stationsplein in Rijen een aanvraag ingediend naar het verlenen van hogere waarden. Op 18 januari 2022 heeft het college van Burgemeester en wethouders het besluit genomen de hogere waarden vast te stellen. Het besluit hogere waarden is opgenomen als Bijlage 4 bij de toelichting.

In het eerder genoemde akoestisch onderzoek is, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, een beoordeling uitgevoerd van de geluidbelastingen als gevolg van de toekomstige wegligging. Op basis van deze toekomstige maximumsnelheid is volgens de Wet geluidhinder een wettelijk reconstructie-onderzoek niet vereist. Ter plaatse van de beëindigingen van de wegreconstructie/30 km/uur-regiem is echter wel onderzoek nodig. Er worden geen wijzigingen aangebracht aan de bestaande rijstroken, maar er worden naar verwachting nieuwe verkeerstekens geplaatst die de verkeersstromen over de Stationsstraat/Julianastraat wijzigen. Het plaatsen van nieuwe verkeerstekens wordt op grond van de Wet geluidhinder aangemerkt als een fysieke wijziging van een weg. Om die reden is door Cauberg Huygen voor de Constance Gerlingsstraat en de Julianastraat/Ericssonstraat een akoestisch onderzoek (reconstructieonderzoek) conform de Wet geluidhinder uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport 'Aanpassing reconstructie Stationsstraat/Julianastraat in Rijen' (referentie: 06675-58433-02) d.d. 15 september 2023. Dit rapport is opgenomen als Bijlage 5 bij de toelichting. Hierna wordt ingegaan op de conclusies en aanbevelingen.

Woningen ter hoogte van de te treffen fysieke wegwijzigingen zijn onderzocht als ook de woningen voorbij de begrenzingen van die fysieke wegwijzigingen, tot circa 80 meter van de kruispunten. Onderzocht is of sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Dit is het geval wanneer een toename van de geluidbelasting, vanwege de fysieke wijzigingen van de weg, van 2 dB of meer optreedt, zonder rekening te houden met eventueel te treffen maatregelen.

Het geluideffect van de fysieke wijzigingen is per woning beoordeeld op grond van een grenswaarde en een toekomstige waarde. In dit onderzoek zijn voor de hoogte van de grenswaarden de heersende waarden maatgevend. De heersende waarde is de geluidbelasting in het jaar van de aanvang van de reconstructie (2025). Eventuele eerder vastgestelde hogere waarden, hier voor woningen aan de Ericssonstraat, zijn hoger dan de heersende waarden en om die reden niet maatgevend voor de hoogte van de grenswaarden.

De geluidbelastingen in de toekomstige situatie (peiljaar 2036), met de getroffen fysieke wegwijzigingen, zijn beperkt hoger dan die in de bestaande situatie: -1,7 dB tot 0,6 dB bij de woningen langs de Spoorlaan Noord/Constance Gerlingsstraat en -0,3 dB tot 0,5 dB bij de woningen langs de Ericssonstraat/Julianastraat Zuid. Nergens is een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder geconstateerd. Het treffen van geluidbeperkende maatregelen en het aanvragen van hogere geluidswaarden dan de grenswaarden is niet noodzakelijk.

Ook is de toename van de geluidbelasting op de gevels van de woningen aan de Mary Zeldenrustlaan inzichtelijk gemaakt. De geluidbelastingen in de toekomstige situatie zijn hoger dan die in de bestaande situatie: tot 2,4 dB. De oorzaak van de verhoging is een toename van 70% van de verkeersintensiteit. Aangezien de Mary Zeldenrustlaan fysiek niet gewijzigd wordt, betreft dit geen "reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder” en is derhalve geen aanvraag van de hogere waarden nodig. Ook is geen aanvullend onderzoek nodig voor het geluidniveau binnen de woningen.

Vliegbasis Gilze-Rijen

Op het aspect geluidbelasting vanwege vliegbasis Gilze-Rijen (KE-contouren) wordt nader ingegaan in paragraaf 4.13. Hier wordt geconstateerd dat ter plaatse van alle woningen wordt voldaan aan de gestelde richtwaarden en de vliegbasis geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor voorgenomen ontwikkeling, aangezien voor wegverkeer de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden, omdat voor het spoorweglawaai hogere waarden zijn verleend en in de planregels is geborgd dat maatregelen worden getroffen om een goed woon- en leefklimaat te bereiken.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen) bepalingen opgenomen over luchtkwaliteit. Artikel 5.16 eerste lid van de Wm bepaalt in hoofdlijnen dat het bevoegd gezag er op toeziet dat een voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een overschrijding van luchtkwaliteitgrenswaarden zoals die zijn aangegeven in bijlage 2 van de Wm. Bijlage 2 van de Wm bevat voor diverse luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht grenswaarden en plandrempels. Bestemmingsplannen worden aan deze normen getoetst. Bronnen van luchtverontreiniging zijn enerzijds de achtergrondwaarde en anderzijds industriële bronnen en verkeer.

Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan van de buitenlucht die op een aangegeven tijdstip tenminste moet zijn bereikt en, wanneer die eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden. De praktijk leert dat langs wegen alleen de jaargemiddelde concentraties van stikstofdioxide en zwevende deeltjes, en de 24-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes de normen kunnen overschrijden. Onderzoeken naar luchtkwaliteit zullen daarom in hoofdzaak gericht zijn op deze twee stoffen.

Niet in betekenende mate

In de Regeling niet in betekende mate (NIBM) is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, infrastructuur, kantoor- en woningbouwlocaties en activiteiten of handelingen) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook indien aannemelijk gemaakt kan worden dat een gepland project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt de bouw van 1.500 woningen, bij minimaal één ontsluitingsweg.

Toetsing

Door Antea Group is een onderzoek gedaan naar de effecten van de ontwikkeling op het aspect luchtkwaliteit. De resultaten zijn verwerkt in het rapport 'Onderzoek luchtkwalteit' d.d. 27 juni 2023. In het onderzoek zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) uitgerekend op maatgevende beoordelingspunten rond het plangebied. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Daarin zijn in bijlage 1 van het onderzoek de gehanteerde verkeersintensiteiten opgenomen.

Stikstofdioxide (NO2)

In onderstaande tabel zijn de berekende jaargemiddelde concentraties NO2 weergegeven voor de vijf meest maatgevende toetspunten (hoogste concentraties). De getoonde bronbijdrage betreft niet alleen de concentratiebijdrage ten gevolge van de planontwikkeling maar ook ten gevolge van het autonome verkeer op de gemodelleerde wegen.

Tabel 4.1: Rekenresultaten stikstofdioxide (NO2) in µg/m3

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0027.png"

Uit de rekenresultaten blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties NO2 onder de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie liggen (40 µg/m3).

De berekende uurgemiddelde concentratie NO2 mag niet meer dan 18 keer per jaar groter zijn dan 200 µg/m3. Uit de berekeningen blijkt dat de uurgemiddelde concentratie NO2 op alle beoordelingspunten minder dan 18 keer per jaar groter is dan 200 µg/m3.

Fijn stof (PM10)

In onderstaande tabel zijn de berekende jaargemiddelde concentraties PM10 weergegeven voor de vijf meest maatgevende toetspunten.

Tabel 4.2: Rekenresultaten fijn stof (PM10) in µg/m

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0028.png"

Uit de rekenresultaten blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties PM10 onder de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie liggen (40 µg/m3).

De berekende 24-uursgemiddelde concentratie PM10 mag niet meer dan 35 keer per jaar groter zijn dan 50 µg/m3. Uit de berekeningen blijkt dat de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 op alle beoordelingspunten minder dan 35 keer per jaar groter is dan 50 µg/m3.

Fijnstof (PM2,5)

In onderstaande tabel zijn de berekende jaargemiddelde concentraties PM2,5 weergegeven voor de vijf meest maatgevende toetspunten.

Tabel 4.3: Rekenresultaten fijn stof (PM2,5) in µg/m3

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0029.png"

Uit de rekenresultaten blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties PM2,5 onder de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie liggen (25 µg/m3).

Overige luchtverontreinigende stoffen

Voor een beoordeling van de overige luchtverontreinigende stoffen waarvoor in de Wet milieubeheer grenswaarden zijn opgenomen, wordt opgemerkt dat het aannemelijk is dat de grenswaarden voor die stoffen niet worden overschreden (zie ook hoofdstuk 2 van het onderzoek luchtkwaliteit). Hierbij wordt eveneens opgemerkt dat niet verwacht wordt dat de bedrijfsactiviteiten een relevante bijdrage hebben aan de concentraties van deze overige luchtverontreinigende stoffen in algemene zin, de nu aangevraagde verandering in specifieke zin.

Conclusie

Op basis van het luchtkwaliteitsonderzoek kan worden geconcludeerd dat op alle in het onderzoek opgenomen beoordelingspunten wordt voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer.

Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat Titel 5.2 van de Wet milieubeheer geen belemmering vormt voor verdere besluitvorming. Omdat op alle beoordelingspunten ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden, kan eveneens worden geconcludeerd dat sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering oplevert voor voorliggende ontwikkeling.

4.5 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.

De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rondom een risicobron.

Toetsing

Door Antea Group is een onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in het rapport 'Stationsomgeving Rijen Externe Veiligheid' d.d. 14 juli 2021. Het rapport is opgenomen in Bijlage 7. Uit het onderzoek blijkt dat in de omgeving van het plangebied zich verschillende risicobronnen bevinden:

  • De spoorlijn Breda - Tilburg;
  • Hogedruk aardgastransportleiding;
  • Vliegbasis Gilze-Rijen;
  • Rijksweg A58.

In het onderzoek wordt over deze onderdelen het volgende geconcludeerd:

Spoorlijn Breda – Tilburg

  • De spoorlijn heeft een 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour van 8 meter. Binnen deze contour is geen bebouwing aanwezig of geprojecteerd, daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico;
  • De spoorlijn heeft een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter vanaf het spoor. Voor nieuwbouw binnen het PAG gelden aanvullende bouweisen conform het Bouwbesluit;
  • Het groepsrisico van de spoorlijn bevindt zich onder de oriëntatiewaarde en neemt in de toekomstige situatie met minder dan tien procent toe ten opzichte van de huidige situatie;
  • Beperkte verantwoording van het groepsrisico is conform het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing.

Hogedruk aardgastransportleiding

Binnen het invloedsgebied van de transportleiding worden geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt binnen het plangebied. Een nadere beschouwing van deze risicobron is daarmee niet nodig.

Vliegbasis Gilze – Rijen

De 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour reikt niet tot het plangebied en er geldt voor de vliegbasis geen groepsrisicoregime. Een nadere beschouwing is derhalve niet nodig.

Rijksweg A58

  • De weg heeft een 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour van 21 meter. Deze contour reikt niet tot het plangebied;
  • Een beschouwing van het groepsrisico is niet nodig vanwege de afstand tussen het plangebied en de weg (meer dan 200 meter);
  • Beperkte verantwoording van het groepsrisico is conform het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing.

In hoofdstuk 4 van het onderzoek van Antea Group is een aanzet gedaan voor de beperkte verantwoording van het groepsrisico, als gevolg van de ligging tot de spoorlijn Breda – Tilburg en de ligging tot de Rijksweg A58. Het bevoegd gezag, de gemeenteraad van Gilze en Rijen, kan deze elementen betrekken bij de besluitvorming ten aanzien van de ruimtelijke procedure.

In het kader van het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Wro is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. In de vooroverlegreactie heeft de Veiligheidsregio laten weten dat de voorgestelde maatregelen passend zijn. Bij de nadere uitwerking van de plannen in het kader van de uitvoering wordt aandacht besteed aan de aspecten bereikbaarheid en bluswater, brandkranen aanrijdroutes en opstelplaatsen.

Daarnaast heeft de Veiligheidsregio aangegeven dat bij de voorgenomen ontwikkeling gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies. Dit advies kan gebruikt worden voor de verantwoording van het groepsrisico voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het standaardadvies van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant is opgenomen als Bijlage 8 bij de toelichting.

Conclusie

Op basis van de beperkte verantwoording van het groepsrisico in het onderzoek van Antea Group kan het bevoegd gezag, de gemeenteraad van Gilze en Rijen, deze elementen betrekken bij de besluitvorming ten aanzien van de ruimtelijke procedure. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen oplevert voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

Gezien de ligging van de nieuwbouw buiten het plasbrandaandachtsgebied (PAG) gelden, bij de verdere uitwerking van deze nieuwbouw, geen aanvullende eisen vanuit het Bouwbesluit.

4.6 Waterhuishouding

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Toetsing

Door Antea Group is op 19 augustus 2021 een watertoets opgesteld (zie Bijlage 14). Onderstaand worden de bevindingen beschreven.

Waterkwantiteit

Als gevolg van de aanleg van de onderdoorgang wordt voor de beoogde situatie geen of zeer beperkte toename van verhard oppervlak verwacht. De huidige omgeving is reeds grotendeels verhard. In de huidige situatie bestaat de weg uit klinkers en stroomt het afstromend hemelwater af naar kolken langs het trottoir. In de toekomstige situatie blijft de weg verhard.

Volgens het Gemeentelijk Rioleringsplan, verbreed GRP Gilze en Rijen 2021-2025, moet bij nieuwbouw en herstructureringsprojecten voorkomen worden dat er negatieve effecten op de waterhuishouding optreden.

Voor herbebouwing zonder toename van het verhard oppervlak geldt een retentie-eis van 7 mm. Bij nieuwbouw of toenemend verhard oppervlak geldt een retentie-eis van 60 mm. Bij een toename van het verhard oppervlak tussen 500 m2 en 10.000 m2 geldt een compenserende regel van het waterschap.

Benodigde compensatie (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor (1) x de bergingsopgave 0,06 (in m). De toename in het verharde oppervlak kan leiden tot verplichte infiltratievoorzieningen en/of waterberging gebieden.

Voor de beoogde situatie (voor met name de woningbouwlocaties) is het nog onduidelijk of er sprake is van een toename van verhard oppervlak van meer dan 500 m2. In de regels binnen de bestemming 'Woongebied' is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die borgt dat bij de invulling van de woningbouwlocaties wordt voldaan aan de retentie-eisen.

Met de reconstructie gaat de bestaande infrastructuur op de schop. Dit biedt mogelijkheden om de waterhuishoudkundige situatie te verbeteren. Elementen die verbeterd kunnen worden zijn infiltratie, berging en afkoppeling van hemelwater van het gemengde rioleringsstelsel, zodat er lokaal geen wateroverlast meer ontstaat. In het ontwerptraject wordt het waterhuishoudkundig systeem, samen met de bovengenoemde elementen, in overleg met het waterschap, nader uitgewerkt.

Grondwater

De onderdoorgang wordt onder het maaiveld aangelegd. De onderdoorgang komt waarschijnlijk deels onder de grondwaterstand te liggen. Civieltechnisch wordt hier rekening mee gehouden door een waterdichte tunnelbak aan te leggen. Hiermee wordt voorkomen dat in de eindsituatie een verlaging van de grondwaterstand benodigd is.

De toekomstige onderdoorgang ligt globaal evenwijdig aan de grondwaterstromingsrichting. Er is daardoor geen sprake van een belemmerende werking op het grondwater. Er is dus geen opstuwing door de onderdoorgang.

Afhankelijk van de uitvoeringswijze is mogelijk een verlaging van de grondwaterstand benodigd. Door Royal Haskoning DHV zijn in mei 2019, In het kader van een alternatievenstudie, verschillende bouwmethodes beschouwd. Voor de verschillende methodes zijn indicatieve bemalingsberekeningen uitgevoerd met als doel voldoende inzicht te krijgen in de te verwachte debieten en mogelijke omgevingseffecten. Op basis van de indicatieve bemalingsberekeningen wordt geconcludeerd dat toepassing van een gesloten damwand kuip met een waterdichte vloer van bijvoorbeeld onderwaterbeton in deze situatie de beste optie is. Hiermee wordt voorkomen dat grote hoeveelheden grondwater uit de omgeving worden onttrokken.

Bij het ontwerp van de onderdoorgang zal rekening worden gehouden met het toepassen van een pompput met voldoende capaciteit. De afvoer vanuit de pompput zal worden aangesloten op de riolering, die qua dimensionering eveneens – voor zover nodig – zal worden aangepast op de benodigde capaciteit.

Waterveiligheid

Het plangebied ligt niet in of nabij een waterkering. Vanuit waterveiligheid bezien is geen sprake van belemmeringen.

Waterbezwaar ten gevolge van de Gilze-Rijenbreuk

De nieuwe onderdoorgang komt ter hoogte van de Gilze-Rijenbreuk te liggen. De Gilze-Rijenbreuk is, vanaf 500 miljoen tot 1 miljoen jaar geleden, onstaan door het verschuiven van de continenten Amerika en Afrika ten opzichte van het continent Europa. Door botsingen is een stuk aarde (de Centrale Slenk/Roerdalslenk) naar beneden gedrukt. In Figuur 4.3 is dit schematisch weergegeven. Rijen ligt bij het linker breukvlak, de Gilze-Rijen breuk. Het oostelijke breukvlak, de Peelrandbreuk, ligt bij Uden, zo'n 50 km verder naar het oosten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0030.png"

Figuur 4.3: Schematische weergave breuken

Welke gevolgen het realiseren van de onderdoorgang op de breuklijn heeft is door Antea Group beschreven in de memo 'Toelichting Gilze-Rijenbreuk' d.d. 29 juni 2021. Deze memo is als Bijlage 15 opgenomen bij de toelichting. Hierna wordt ingegaan op de bevindingen en conclusies uit de memo.

De onderdoorgang komt ter hoogte van de breuk te liggen. Dit houdt in dat aan de éne kant van de onderdoorgang de bodemopbouw anders is dan aan de andere, met ondiepere lagen klei en fijn zand. Ook de grondwaterstanden zijn aan de éne kant anders dan aan de andere kant. Uit de grondwaterstanden blijkt dat de breuk een zone is met een weerstand tegen grondwaterstroming. Aan de westkant liggen de grondwaterstanden ongeveer 2,3 m hoger dan aan de oostkant. Als de breuk doorgraven wordt, wordt deze weerstand weggenomen en komen de grondwaterstanden aan de westkant lager te liggen dan in de huidige situatie en aan de oostkant komen ze hoger te liggen. Dit zou tot bodemzetting of wateroverlast bij bebouwing en het spoor kunnen leiden en is dus ongewenst.

Om dit te voorkomen, wordt voorafgaand aan de uitvoering de precieze ligging van de Gilze-Rijenbreuk in kaart gebracht. Voor de aanleg van de onderdoorgang worden damwanden en een betonnen bodem gebruikt, zodat er geen grondwateronttrekking (bemaling) nodig is om de onderdoorgang aan te leggen. Deze damwand en betonconstructie worden zo ver verlengd, dat de breuk weer helemaal gesloten is. De damwand geeft wat meer weerstand dan de breuk zelf. Omdat de constructie maar over een beperkte afstand aanwezig is, stroomt het grondwater daar wel omheen. Met deze aanpak worden gevolgen voor de omgeving voorkomen.

Uit onderzoek is gebleken dat de ligging van de nieuwe onderdoorgang op de Gilze-Rijenbreuk geen risico's voor de onderdoorgang tot gevolg heeft. Door enkele eenvoudige maatregelen te treffen, wordt voorkomen dat de waterkerende werking van de breuk wordt weggenomen. Veranderingen van de grondwaterstanden in de omgeving worden hiermee voorkomen. Daarmee wordt ook voorkomen dat er bodemzetting en schade aan bebouwing of wateroverlast ontstaat. Er zijn dus geen gevolgen voor de omgeving.

Conclusie

Het aspect water levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, indien de hierboven beschreven maatregelen worden uitgevoerd. Voor de aanleg van de tunnelbak wordt geadviseerd om een bemalingsadvies op te stellen.

4.7 Ecologie

Toetsingskader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet. De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Brabant beoordeeld te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten.

Toetsing

In het kader van de beoogde ontwikkeling is door idverde Advies, een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten van de quickscan zijn opgenomen in de rapportage 'Quickscan Wet natuurbescherming Stationsplein en omgeving, Rijen' d.d. 7 juni 2021. De rapportage is opgenomen als Bijlage 9bij de toelichting. Onderstaand zijn de bevindingen uit dit onderzoek omschreven.

Beschermde soorten

De verspreidingsgegevens en het oriënterend veldbezoek geven voor vleermuizen, jaarrond beschermde nesten (gierzwaluw en huismus) en foerageergebied (huismus) een onvolledig beeld van het (mogelijk) voorkomen van deze soorten weer. Aanvullend onderzoek naar de functionaliteit van het plangebied voor deze soorten is noodzakelijk om het effect van de voorgenomen werkzaamheden op deze soorten in beeld te brengen. De verspreidingsgegevens en het oriënterend veldbezoek geven voor de andere soortgroepen een voldoende duidelijk beeld van het (mogelijk) voorkomen van deze soorten weer.

Voor broedvogels, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en amfibieën kan niet zondermeer worden uitgesloten dat negatieve effecten optreden en moeten aanvullende maatregelen worden genomen. De maatregelen zijn in de onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 4.4: Overzicht van de te nemen mitigerende maatregelen voor broedvogels, vleermuizen en grondgebonden zoogdiersoorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0031.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0032.png"

Benodigd vervolgonderzoek

Aan de hand van de resultaten uit de quickscan is door idverde Advies een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar beschermde soorten. De resultaten van dit aanvullend onderzoek zijn beschreven in de rapportage 'Onderzoek huismus, gierzwaluw en vleermuizen Stationsplein, Rijen' d.d. 5 juli 2021. Dit aanvullend onderzoek is opgenomen als Bijlage 16 bij de toelichting.

Huismus

Met de sloop van het woningen en loodsen binnen het plangebied gaan geen verblijfplaatsen van de huismus verloren. Daarentegen gaat wel essentieel leefgebied als schuil- en foerageergebied van de huismus verloren. Het gaat hierbij om de tuinen van Julianastraat 117-113 en Stationsstraat 3-9. Om te voorkomen dat er geen verbodsbepalingen worden overtreden, dient er voldoende zorgvuldig gehandeld en gemitigeerd te worden. Om dit volgens regels te doen dient het kennisdocument van de huismus gevolgd te worden (Bij12, 2017). Voor dit project betekent dat:

  • werken buiten de kwetsbare periode waarin de verblijfplaats wordt benut:
    1. 1. Het plangebied wordt gebruikt als foerageer- en schuilgebied door de huismus tijdens de broed- en winterperiode. Deze periode loopt begin december tot en met eind augustus. Met de fasering van de werkzaamheden die foerageer- en schuilgelegenheden beïnvloeden, dient rekening gehouden te worden;
  • door de nieuwe inrichting gaan groenstructuren die door de huismus gebruikt worden als slaap- en schuillocatie. Onderstaande maatregelen zijn gericht op het in samenhang in stand houden van voldoende elementen ten behoeve van deze functionaliteit:
    1. 1. aanplant van inheemse doornige struiken, groenblijvende heesters en/of klimplanten van minimaal 3 meter hoog binnen 5 à 10 meter (bij voorkeur binnen 2,5 meter) van plekken waar gefoerageerd en/of gebroed wordt;
    2. 2. kant-en-klare hagen of gevelgroen aan te brengen als tijdelijke voorzieningen noodzakelijk zijn;
  • behoud of ontwikkeling van voldoende plekken waar gefoerageerd kan worden, door bijvoorbeeld:
    1. 1. In stand houden of ontwikkelen van overhoekjes of stroken ruigte met onkruiden als bron voor zaden en kleine zachte insecten. Straatgras, herderstasje en weegbree zijn favoriete onkruiden;
    2. 2. extensiever beheer van gazons door het terugbrengen van de maaifrequentie naar 1 maal per jaar. Het maaien vindt niet in het najaar plaats;
  • voor het vernietigen van essentieel leefgebied van de huismus is het aanvragen van ontheffing noodzakelijk;
  • de uitvoering van de maatregelen moeten vastgelegd worden, dit kan het best gedaan worden door een ecologisch werkprotocol op te stellen;
  • de effectiviteit van de getroffen maatregelen worden gemonitord door een ecoloog.

Gierzwaluw

In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van de gierzwaluw vastgesteld. Vervolgstappen zijn niet aan de orde.

Vleermuizen
Uit het nader onderzoek blijkt dat met de sloop van de woningen en loodsen aan de Julianastraat 97-101, 107A en 111 meerdere verblijfsplaatsen van vleermuizen verloren gaan. Het gaat daarbij om één kraamverblijfsplaats in de schoorsteen van Julianastraat 111 (gewone dwergvleermuis), één zomerverblijfsplaats in de loods aan de Julianastraat 107A (gewone dwergvleermuis) en één paarverblijfsplaats bij de woningen van Julianastraat 97 – 101 (gewone dwergvleermuis). Om te voorkomen dat er geen verbodsbepalingen worden overtreden, dient er voldoende zorgvuldig gehandeld en gemitigeerd te worden. Om dit volgens regels te doen, dien het kennisdocument van de gewone dwergvleermuis gevolgd te worden (Bij12, 2017). Voor dit project betekent dat:

  • werken buiten de kwetsbare periode waarin de verblijfsplaats wordt benut:
    1. 1. het plangebied wordt gebruikt als verblijfplaats tijdens de kraamtijd, de kraamtijd loopt van 15 mei tot en met 15 juni. Binnen deze periode en doorlopend tot en met 15 juli mogen de huidige verblijfplaatsen niet worden aangetast of verstoord;
    2. 2. het plangebied wordt gebruikt als verblijf tijdens de paartijd, de paartijd loopt van 15 juli tot en met 31 oktober. Binnen deze periode mogen de huidige verblijfplaatsen niet worden aangetast of verstoord;
  • in het gebied is één kraamverblijfsplaats aanwezig, om deze te slopen dient er een veelvoud aan vervangende kraamverblijfsplaatsen te worden aangeboden:
    1. 1. in de regel wordt voor iedere verblijfplaats die verloren gaat vervangen door vier nieuwe verblijfplaatsen. Dit betekent dat er voor dit project 2 nieuwe kraamverblijfplaatsen aangeboden dienen te worden;
    2. 2. wij adviseren u om de VK SK 01 Vleermuizenkast aan te schaffen via vivara.nl (of een soortgelijke kast). Deze kasten dienen opgehangen in afstemming met een deskundig ecoloog, om de kans van slagen zo groot mogelijk te maken, en te voldoen aan de voorwaarden die gesteld worden aan de locatie;
  • in het gebied zijn één zomerverblijfplaats en één paarverblijfplaats aanwezig, om deze te slopen dient er een veelvoud aan vervangende zomer- en paarverblijfplaatsen te worden aangeboden:
    1. 1. in de regel wordt voor iedere verblijfplaats die verloren gaat vervangen door vier nieuwe verblijfplaatsen. Dit betekent dat er voor dit project 8 nieuwe zomer- en paarverblijfplaatsen aangeboden dienen te worden;
    2. 2. wij adviseren u om de VK WS 02 Vleermuizenkast aan te schaffen via vivara.nl (of een soortgelijke kast). Deze kasten dienen opgehangen in afstemming met een deskundig ecoloog, om de kans van slagen zo groot mogelijk te maken, en te voldoen aan de voorwaarden die gesteld worden aan de locatie;
  • voor het vernietigen van de verblijfplaatsen is het aanvragen van ontheffing noodzakelijk;
  • de uitvoering van de maatregelen moeten vastgelegd worden, dit kan het best gedaan worden door een ecologisch werkprotocol op te stellen;
  • de effectiviteit van de getroffen maatregelen worden gemonitord door een ecoloog.

Doordat de voorgenomen ontwikkeling pas vanaf 2024 plaats gaat vinden en de huidige ecologische onderzoeken 3 jaar rechtsgeldig zijn, heeft dit gevolgen voor het gehele proces ten aanzien van de ontheffingsaanvraag Wet natuurbescherming.

Om het proces te bevorderen en te zorgen dat dit niet tot vertragingen in het proces van de ontheffingsaanvraag en uitvoeringsperiode van de voorgenomen ontwikkelingen te laten leiden, wordt het volgende geadviseerd:

  1. 1. tijdelijke mitigatie van de verblijfplaatsen wordt in 2021-2022 uitgevoerd. Voorafgaand wordt in samenspraak met de ABG gemeente en de ecoloog van idverde advies geschikte locaties aangewezen. Door de tijdelijke mitigatie in 2021-2022 al te laten plaatsen vinden (vind vaak pas plaats na het verkrijgen van de ontheffing), wordt een winst gepakt van minimaal 6 maanden (gewenningsperiode). Wel dient in 2022-2023 de ontheffingsaanvraag opgesteld en ingediend te worden;
  2. 2. doordat in 2020 de ecologische onderzoeken zijn uitgevoerd, betekent dat deze na 2023 niet meer rechtsgeldig zijn. In 2022 worden de aanvullende ecologische onderzoeken (gierzwaluw, huismus en vleermuizen) geactualiseerd. Het geheel aan gegevens zal dan in hetzelfde jaar of het jaar erop worden meegenomen in de ontheffingsaanvraag. De verwachting is dat de benodigde ontheffingen kunnen worden verleend.

Aan de hand van de hierboven genoemde punten vindt risicomanagement plaats en komt de procedure voor het bestemmingsplan en de daadwerkelijke uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling niet in het geding.

Actualisatie vervolgonderzoek

Zoals hierboven is geadviseerd is, vanwege de beperkte rechtsgeldigheid van de ecologische onderzoeken, het aanvullende ecologisch onderzoek naar de gierzwaluw, huismus en vleermuizen geactualiseerd. De resultaten van dit geactualiseerde aanvullend onderzoek zijn beschreven in de rapportage 'Aanvullend onderzoek Stationsplein, Rijen' d.d. 28 september 2023. De rapportage is opgenomen als Bijlage 20 bij de toelichting.

Vleermuizen

Gedurende het aanvullend onderzoek zijn, binnen de grenzen van het plangebied, geen verblijfplaatsen van vleermuizen waargenomen en is er geen verdere indicatie dat het plangebied onderdeel vormt van het essentieel leefgebied van deze soortgroep. In de vleermuiskasten, welke zijn geplaatst ter mitigatie van dit project, is één exemplaar van de gewone dwergvleermuis waargenomen. Verder is één aantikkend exemplaar van de gewone dwergvleermuis en zijn kleine uitwerpselen van vleermuizen waargenomen. Mogelijk dat de vleermuizen de verblijfplaatsen in de bebouwing binnen het plangebied hebben verruild voor de in 2022 opgehangen vleermuiskasten. Gezien geen verblijfplaatsen van vleermuizen zijn waargenomen binnen het plangebied en het plangebied geen onderdeel vormt van het essentieel leefgebied, is uit te sluiten dat het plangebied fungeert als verblijfplaats voor vleermuizen. Vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming zijn daardoor niet aan de orde.

Op advies van de ODBN wordt er, vanwege de eerder aangetoonde verblijfplaatsen en kraamkamer van vleermuizen, wel een Wnb ontheffing aangevraagd. In het activiteitenplan bij de Wnb ontheffing zijn (permanent gebouwde) vleermuiskasten en een vervangende gebouwde kraamvoorziening als mitigerende maatregel in het nieuwbouwplan als toekomstige maatregel meegenomen. Met het uitgevoerde nader onderzoek is de haalbaarheid van dit bestemmingsplan voldoende aangetoond en zijn er geen redenen om aan te nemen dat deze ontheffing niet kan worden verkregen.

Huismussen

Met het verdwijnen van de tuinen aan de Julianastraat 113-115 en groenstructuren aan het Koolaspad gaat essentieel leefgebied van de huismus verloren. Het verwijderen van deze groenstructuren leidt tot het overtreden van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Er dient een ontheffing op de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. Voor het aanvragen van de ontheffing dient rekening gehouden te worden met het opstellen van een activiteitenplan. In dit activiteitenplan wordt onder andere beschreven wat het belang is van de werkzaamheden, op welke wijze wordt gewerkt om aanwezige beschermde soorten zo veel mogelijk te ontzien, en welke maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat het plangebied ook na de werkzaamheden nog dezelfde functie kan vervullen voor de aanwezige beschermde soorten.

Inmiddels is voor de huismus een activiteitenplan opgesteld en is de ontheffing ingediend bij de Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN). De ODBN doet de beoordeling en besluitvormingen voor ontheffingsaanvragen in het kader van de Wet natuurbescherming.

Met het activiteiteitenplan zijn maatregelen benoemd, zoals het tijdelijk behoud huidig leefgebied huismus, de realisatie van een compensatiegebied voor de huismus (voorafgaande aan de realisatie van het stationsgebied, (voortijdig) ongeschikt maken oorspronkelijk leefgebied huismus, zorgvuldig handelen tijdens de uitvoering en het realiseren van leefgebied huismus (bij Stationsgebied). Hiermee is aangetoond dat de Wnb-vergunning verleenbaar is en vormt de mogelijke aanwezigheid van de huismus geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Gierzwaluwen

Gedurende de aanvullende onderzoeken is de gierzwaluw (vogels met jaarrond beschermde nesten (cat. 1 t/m 4) niet waargenomen bij de woningen en is er geen verdere indicatie dat het plangebied onderdeel vormt van het leefgebied van deze soort. Hierdoor is met zekerheid uit te sluiten dat het plangebied fungeert als leefgebied en vaste voortplantings- en rustplaatsen voor de gierzwaluw. Voor de gierzwaluw zijn daarom geen vervolgstappen nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.

Beschermde gebieden

In het kader van de ontwikkeling van Spoorzone Rijen is, door Antea Group, een onderzoek naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden uitgevoerd. De berekeningen zijn uitgevoerd met het rekenprogramma AERIUS Calculator, versie 2022. De resultaten van het onderzoek zijn verwerkt in de memo 'Stikstofdepositieonderzoek stationsomgeving Gilze en Rijen' d.d. 17 november 2023. De memo is opgenomen als Bijlage 19 bij de toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de conclusies van het onderzoek.

In het stikstofdepositie onderzoek zijn uitsluitend berekeningen uitgevoerd voor de volgende maatgevende jaren:

  • 2024: Referentiesituatie (uitsluitend van gesloopte woningen) ten opzichte van de realisatie van de onderdoorgang;
  • 2026: Referentiesituatie ten opzichte van de gebruiksfase van de onderdoorgang en de realisatiefase van de woningbouwlocaties;
  • 2027: Referentiesituatie ten opzichte van de gebruiksfase onderdoorgang en de gebruiksfase van de nieuwe woningen.

Uit de rekenresultaten volgt dat de voorgenomen ontwikkeling in geen enkel jaar leidt tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/jaar.

Op basis van bovenstaande rekenresultaten kunnen significant negatieve effecten ten aanzien van stikstof op Natura 2000- gebieden kunnen dan ook worden uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie staat nadere besluitvorming niet in de weg.

Andere negatieve effecten op instandhoudingsdoelen zijn op voorhand uit te sluiten waardoor geen volledige Voortoets hoeft te worden uitgevoerd.

Vanwege het proces die heeft geleid tot de aanpassingen van het ontwerp van de onderdoorgang (zodat de onderdoorgang alleen voor langzaam verkeer toegankelijk is) is er, ten aanzien van bovengenoemde planning, een vertraging van circa twee jaar ontstaan. Deze vertraging leidt niet tot een ander resultaat. Indien de gehele planning met twee jaar opschuift betekent dit slechts dat er met emissiefactoren van een later rekenjaar gerekend kan worden. Gezien de dalende trend van de emissiefactoren (o.a. voor wegverkeer) leidt dit tot lagere emissies (en daarmee deposities). De uitgevoerde berekeningen kunnen dus gezien worden als een worstcase benadering.

Conclusie
Met inachtneming van de algemene zorgplicht en het aanvragen van een ontheffing voor de huismus vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.8 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt de Bro (artikel 3.1.6, lid 2). Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed.

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Toetsing

In het kader van de ontwikkeling is de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant geraadpleegd. Ter plaatse van het plangebied zijn twee monumentale panden aanwezig. Het betreft de Julianastraat 118 en de Stationsstraat 8. Tevens is het gebouw op het perceel Stationsplein 6 aangewezen als een Rijksmonument. Dit gebouw ligt echter buiten het plangebied. De twee Rijksmonumenten binnen het plangebied zijn aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument'.

Omdat er bij het gebouw aan de Julianastraat 118 ontwikkelingen worden voorzien is voor dit gebouw een cultuurhistorische verkenning en plantoets uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 10. Onderstaand worden de bevindingen uit de cultuurhistorische waardenkaart en het onderzoek aan de Julianastraat 118 beschreven.

Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant

Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van Noord-Brabant kan geconcludeerd worden dat het plangebied in een cultuurhistorisch waardevol gebied ligt. Zie ook de onderstaande afbeelding 4.4 voor een uitsnede van de Cultuurhistorische Waardenkaart. Rondom het stationsgebied zijn diverse waardevolle objecten aanwezig. Deze objecten bestaan uit woonhuizen, bedrijfswoningen, winkels en voormalige fabriekswoningen. Tevens zijn in en rondom het plangebied rijksmonumenten aanwezig. Met de beoogde ontwikkeling worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0033.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0034.png"

Figuur 4.4: Cultuurhistorische Waardenkaart Noord Brabant. Het plangebied is omkaderd met een zwarte stippellijn.

Ter plaatse van het rijksmonument aan de Julianastraat 118 wordt de buitenruimte van het pand benut t.b.v. de ontwikkeling. Aan de oostflank van de onderdoorgang wordt de stationsomgeving vergroot naar de zuidzijde van het spoor. Daar is o.a. een fietsenstalling voorzien ter plaatse van de achterbouw van het rijksmonument Julianastraat 118.

In het kader hiervan is een cultuurhistorische verkenning en plantoets uitgevoerd, die is opgenomen in Bijlage 10.

Uit de het onderzoek volgt dat - vanuit een erfgoedperspectief - het bedrijfsgedeelte uit 1998-1999 in fysiek opzicht een indifferente waarde heeft voor het rijksmonument. Daar liggen volop mogelijkheden voor ingrepen en wijzigingen. De transformatie van het aan de achterzijde gelegen bedrijfsgedeelte tot fietsenstalling is dan ook goed voorstelbaar.

Ter overweging wordt meegegeven om niet het huidige bedrijfsgedeelte maar de lage en open houten berging van het gesloopte bedrijfsgedeelte als inspiratie te nemen voor de fietsenstalling (zie figuur 4.5 hieronder). De kaders hiervoor zijn ook als zodanig verwerkt in de planregels van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0035.png"

Figuur 4.5: de berging rond de jaren 30-40.

De transformatie en eventuele herbestemming van het woongedeelte zou bovendien aangegrepen moeten worden om in ieder geval de monumentale uitstraling van de gevels te versterken en verbinden met het verhaal van de plek.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.9 Archeologie

Toetsingskader

Voor archeologie geldt de nationale wetgeving die afkomstig is uit Europees beleid. Het Verdrag van Valletta (of wel: 'Verdrag van Malta') regelt hoe er omgegaan moet worden met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft het verdrag in 1992 mede ondertekend. De uitgangspunten van dit Europese verdrag zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd door middel van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is in werking getreden op 1 september 2007 en wijzigt hiermee de Monumentenwet uit 1988, de Ontgrondingenwet (Ow), de Wet milieubeheer (Wm), de Woningwet (Ww) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Vanaf 1 juli 2016 is dit op dezelfde wijze als via de Wamz verwerkt in de Erfgoedwet en in de toekomst zal dit verwerkt worden in de Omgevingswet. Tot de Omgevingswet ingaat gelden voor onderdelen, die gaan over de fysieke leefomgeving, de bepalingen uit de Monumentenwet. Dit is opgenomen in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Het uitgangspunt is dat er verplicht rekening gehouden moet worden met het behoud van het archeologisch erfgoed in de bodem. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden door middel van archeologisch onderzoek. Bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

Op deze wijze is de zorg voor archeologische monumenten geregeld in het proces van de ruimtelijke ordening. Zo is onder andere bepaald dat gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische waarden. Derhalve heeft de raad van de gemeente Gilze en Rijen op 26 april 2011 het 'Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg, gemeente Gilze en Rijen' vastgesteld.

Toetsing

In het hierboven genoemde 'Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg, gemeente Gilze en Rijen' onderscheidt de gemeente een 7-tal verwachtingen, variërend van een zeer hoge tot een verwaarloosbare archeologische verwachting. Per verwachtingswaarde heeft de gemeente bepaald wat de vrijstellingsgrenzen zijn voor archeologisch onderzoek.

In Figuur 4.6 is een uitsnede van deze archeologische beleidskaart te zien, waarop de projectlocatie is weergegeven.

Voor de projectlocatie geldt dat er sprake is van ligging in drie verschillende categorieën van archeologische verwachtingswaarde, waarbij een deelgebied tevens de aanduiding mogelijk verstoorde grond heeft. Van de circa 173.000 m2 ligt circa 50.000 m2 in categorie 6 (Gebied met een lage archeologische verwachting) en circa 26.000 m2 in categorie 5 (Gebied met een middelhoge archeologische verwachting).

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0036.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0037.png"

Figuur 4.6: uitsnede archeologische beleidskaart, gemeente Gilze en Rijen

De exacte diepte en oppervlakten van de grondroerende werkzaamheden zijn op dit moment nog niet bekend. Hierdoor is het nu nog niet te bepalen welke impact dit heeft voor eventuele aanwezige archeologische waarden. In dit stadium is het daarom onnodig om het hele terrein archeologisch te onderzoeken. Bij de aanvraag omgevingsvergunning is meer bekend over de diepte en oppervlakten van de grondroerende werkzaamheden. Dat is het moment om te beoordelen of archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan. Voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning zal blijken of archeologisch onderzoek nodig is, en zo ja, wat daarvan de bevindingen zijn en hoe met eventuele archeologische waarden om kan worden gegaan. Indien nodig zullen maatregelen worden getroffen.

4.10 Bodem

Toetsingskader

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.

Toetsing

Historisch bodemonderzoek

In het kader van dit bestemmingsplan is in april 2020 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd, zie ook Bijlage 11. Onderstaand worden de bevindingen uit het historisch bodemonderzoek beschreven.

Het onderzoek is uitgevoerd nabij de huidige spooromgeving met direct aanliggende straten en enkele aanliggende woon- en werkgebieden.

Bodem
Ter plaatse van en in de directe omgeving van het ontwikkelgebied zijn in het verleden een groot aantal onderzoeken, saneringen en monitoringen uitgevoerd dan wel diverse voormalige (verdachte) activiteiten geregistreerd. Uit deze gegevens blijkt dat in de grond over het algemeen licht verhoogde gehalten worden aangetoond. Het overgrote deel van de in het verleden aangetroffen sterke verontreinigingen zijn gesaneerd. Lokaal komen enkele matig tot sterk verhoogde gehalten met zware metalen of PAK voor in de bodem.

Grondwater
Het grondwater is doorgaans sterk verontreinigd met nikkel en zink. Dit wordt toegeschreven aan de verhoogde achtergrondwaarden met zware metalen welke vaak worden gemeten in de regio. Ter plaatse van de Stationsstraat bevindt zich een VOCL vlek in het diepe grondwater en is een rest verontreiniging met minerale olie en vluchtige aromaten in de grond en grondwater aanwezig. Nabij de Nijverheidsweg bevindt zich een sterke VOCL en zink verontreiniging in het grondwater. Ter plaatse van de Stationsstraat Noord 92 bevindt zich een kleinschalige VOCL restverontreiniging in het grondwater.

Nader onderzoek
Op basis van het historisch onderzoek zijn voor diverse locaties met (voormalige) verdachte activiteiten onvoldoende gegevens beschikbaar om een uitspraak te doen over de bodemkwaliteit. Daarnaast is actualisatie naar de aanwezigheid en inkadering van enkele bekende (sterke) verontreinigingen benodigd. Deze locaties zijn weergegeven op pagina 13 van Bijlage 11.

Gezien het aantal verschillende grondeigenaren en complexiteit van de locatie (o.a. spoor waar ontheffing voor nodig is) dient een nader bodemonderzoek pas te worden uitgevoerd, nadat het ontwerp van de ontwikkeling nader is uitgewerkt. Zo kunnen de boringen en analyses gericht worden afgestemd op de daadwerkelijke ingrepen in en op de bodem (zowel in horizontaal als verticaal vlak). Hiermee worden de stakeholders in het stadium van het bestemmingsplan niet onnodig belast met onderzoek.

Asbest Uit de verzamelde informatie zijn geen gegevens naar voren gekomen die erop wijzen dat de locatie als asbestverdacht dient te worden beschouwd. Geadviseerd wordt om tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden van een (gebiedsdekkend) bodemonderzoek alert te zijn op de aanwezigheid van bodemvreemde bijmengingen (ongedefinieerd puin) in een mate waarvan deze als asbestverdacht dienen te worden beschouwd (>1%). Bij het aantreffen van de dergelijke bijmengingen dient een asbestonderzoek volgens NEN 5707 te worden uitgevoerd.

Conclusie

Met inachtneming van de bevindingen uit het historisch bodemonderzoek vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De locaties waarvoor op grond van het historisch onderzoek nadere gegevens nodig zijn, zijn op een kleine uitzondering na grotendeels gelegen buiten het bestemmingsplangebied. Gelet op het huidige en toekomstige gebruik van de gronden is nader onderzoek niet nodig voor de vraag of het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Actualiserend onderzoek zal plaatsvinden in de uitvoeringsfase, op welk moment ook de nadere begrenzing/inkadering van eventuele verontreiniging kan worden bepaald. Met een eventuele saneringsopgave is rekening gehouden in de exploitatie.

4.11 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.

  1. 1. Hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  2. 2. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  3. 3. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  4. 4. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  5. 5. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.

Toetsing

Binnen het plangebied ligt langs de noordzijde van het spoor (Venneweg) een planologisch relevante gas-leiding. Deze leiding is in het vigerende bestemmingsplan geborgd in de dubbelbestemming 'Leiding - Gas', waarbinnen het niet is toegestaan bebouwing te realiseren. Hiervan kan ontheffing worden verleend, mits de leidingbeheerder is gehoord. Daarnaast is, ter bescherming van de leiding, een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. De gemeente is met de leidingbeheerder op dit punt in gesprek. De bestaande dubbelbestemming is in de planregels behouden.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt op dit moment geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.12 Niet Gesprongen Explosieven

Toetsingskader

Gemeente Gilze en Rijen is tijdens de tweede wereldoorlog gebombardeerd. Vooral spoorzones waren vaak doelwit van bombardementen. In het kader van de beoogde ontwikkeling is een onderzoek uitgevoerd naar niet gesprongen explosieven. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in het rapport 'Maatwerkadvies Niet Gesprongen Explosieven' d.d. 29 juni 2021. Dit rapport is opgenomen als Bijlage 12 bij de toelichting. Onderstaand zijn de bevindingen uit het onderzoek beschreven.

Toetsing

Over het algemeen geldt voor het gehele werkgebied dat de eerst 0,5 m-mv eerder is geroerd door verschillende naoorlogse werkzaamheden. Waar het wegcunet en/of leidingen dieper zijn gelegd dan 0,5 m-mv is de grond tot onderzijde van werkzaamheden NGE-onverdacht of minder verdacht. Voor het terrein waar de spoorlijnen liggen of hebben gelegen, is de ondergrond NGE-onverdacht tot 1,5 m-mv. De ondergrens van de NGE-verdachte laag is in het gehele werkgebied 3 m-mv. Waar binnen de NGE-verdachte laag wordt gegraven of trillingen (met versnellingen vanaf 1 m/s2) binnen de NGE-verdachte laag effect hebben, wordt geadviseerd om NGE-onderzoek uit te voeren.

Nadere adviezen en instructies voor nog uit te voeren NGE-onderzoek op de locatie in de uitvoeringsfase worden beschreven in het onderzoek van REASeuro (pp. 26 – 28). Specifiek wordt hierbij ingegaan op bijvoorbeeld adviezen en instructies gedurende de sloopwerkzaamheden, werkzaamheden waarbij trillingen worden veroorzaakt, (graaf)werkzaamheden onder en nabij de huidige spoorwegovergang, en de omgeving rondom de spoorlijn, verwijderen of plaatsen van straatmeubilar en openbaar groen, het verplaatsen of leggen van kabels en leidingen en indirecte werkzaamheden van het project.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0038.png"

Figuur 4.7: Risicozones trillingen rondom werkzaamheden

Conclusie

Met inachtneming van de resultaten uit het onderzoek (instructies/maatregelen voor werkwijzen en/of nader NGE onderzoek in de uitvoeringsfase) vormt het aspect niet gesprongen explosieven geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Uit de bouwprocesbepaling in het Arbobesluit volgt dat de opdrachtgever van het werk verantwoordelijk is voor vervolgonderzoek.

4.13 Vliegbasis Gilze-rijen

Toetsingskader

In 1996 is het Besluit Geluidsbelasting Grote Luchtvaart (BGGL) in werking getreden. In het BGGL staan de regels voor onder andere militaire luchtvaart terreinen zoals vliegveld Gilze-Rijen. Dit gaat bijvoorbeeld over de maximale toegelaten geluidsbelasting voor gevoelige functies. Gevoelige objecten kunnen niet worden ontwikkeld als deze binnen een contour liggen waarbij geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De contouren zijn vastgelegd in de Luchtvaartwet.

Tevens is, voor de ligging op korte afstand van de vliegbasis Gilze-Rijen, de gebiedsaanduiding 'ihcs-1' van toepassing op het plangebied. Hierdoor gelden er hoogtebeperkingen voor gebouwen. Hierna wordt ingegaan op de beperkingen van de bouwhoogte op het plangebied.

Toetsing
Bij het opstellen van het BGGL is uitgegaan van berekeningen die een Ke-contour (Ke = Kosteneenheid) rondom het vliegveld legt. Elke contour heeft een bepaalde hoeveelheid overlast (percentage gehinderden) wat resulteert in specifieke regels per contour. Voor de vliegbasis Gilze-Rijen is zowel een Ke-geluidcontour als een db(A)-geluidzone (deze is voor het grondgebonden geluid van de inrichting zelf) opgenomen. Voor gebieden binnen de 35 Ke-contour geldt dat woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en woonwagenstandplaatsen die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone daarbinnen nog niet aanwezig zijn en waarvoor geen bouwvergunning is verleend niet zijn toegestaan (artikel 4 BGGL).

Het plangebied ligt zowel buiten de db(A)-geluidzone als de 35 Ke-contour van vliegbasis Gilize-Rijen. Hierdoor wordt ter plaatse van alle woningen voldaan aan de gestelde richtwaarden en vormt de vliegbasis geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

De regels die verbonden zijn aan de gebiedsaanduiding 'ihcs-1' worden in dit bestemmingsplan overgenomen. De gebiedsaanduiding 'ihcs-1' legt een hoogte beperking op van 56 m boven NAP. Met de beoogde ontwikkeling worden geen gebouwen gerealiseerd die hoger zijn dan 56 m boven NAP.

Conclusie
De Vliegbasis Gilze-Rijen vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.14 Trillingen

Toetsingskader

Voor trillingen in de omgeving van spoorlijnen vanwege treinpassages is er geen specifieke wetgeving.

Door de Stichting Bouwresearch (SBR) zijn in 1993 richtlijnen uitgegeven voor trillingen in bouwwerken. Dit zijn de zogenoemde SBR-richtlijnen. Ze zijn herzien in 2002. De richtlijnen zijn onderverdeeld in drie onderwerpen:

  • het voorkomen van bouwkundige schade (SBR Trillingsrichtlijn A: schade aan bouwwerken, 2017);
  • het voorkomen van hinder (SBR Trillingsrichtlijn B: hinder voor personen in gebouwen, 2002);
  • het voorkomen van verstoring van apparatuur (SBR Trillingsrichtlijn C: verstoring van apparatuur, 2002).

De richtlijnen zijn herzien in 2002 en richtlijn A daarna nog in 2017.

Specifiek voor het aspect hinder vanwege spoorverkeertrillingen bestaat sinds 2013 de Beleidsregel trillinghinder spoor (Bts). Deze is ontstaan vanuit de praktijk voor de toepassing van de Tracéwet op spoorse projecten en is vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Deze beleidsregel is in 2014 aangepast en dient ter aanvulling en verduidelijking van de SBR richtlijn B.

De Bts gaat verder dan de SBR richtlijn B in die zin dat de Bts invult hoe met de beoordeling van een situatie moet worden omgegaan, c.q. hoe deze moet worden opgevolgd. De SBR richtlijn is puur een 'meet- en beoordelingsrichtlijn'. Deze beschrijft hoe trillingsmetingen moeten worden uitgevoerd en uitgewerkt tot twee beoordelingsmaten en hoe deze – afhankelijk van de omstandigheden – moeten worden beoordeeld.

De Bts werkt de beoordeling van een gewijzigde situatie verder uit en werkt uit hoe het vervolg (na de beoordeling) moet zijn. Dit heeft tot gevolg dat in de praktijk toepassing van de Bts vaker leidt tot daadwerkelijke uitvoering van maatregelen.

Voor zowel de SBR-richtlijn als de Bts geldt dat deze geen kracht van wet hebben. Uit jurisprudentie volgt dat de bestuursrechter beide richtlijnen accepteert als onderliggend kader bij de beoordeling van trillinghinder in ruimtelijke procedures in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening'.

Omdat de Bts in de praktijk vaker leidt tot daadwerkelijke uitvoering van maatregelen en dit bijdraagt aan een goed woon- en leefklimaat is de Bts als toetsingskader gehanteerd voor het aspect hinder. Voor het aspect schade wordt de SBR-A gehanteerd.

Toetsing start onderzoek

Voor de beoogde ontwikkeling is in het kader van een goede ruimtelijke ordening een eerste “start” onderzoek gedaan naar de gevolgen van de trillingen op gebouwen in de omgeving (zie Bijlage 17), in de situatie dat de huidige spoorovergang wordt vervangen door een onderdoorgang.

In dit onderzoek is gerekend met het uniforme rekenmodel Ours (Ontwikkeling uniform rekenmodel spoortrillingen). Deze uitgevoerde berekeningen zijn gekalibreerd met de reeds beschikbare meetdata in de bestaande situatie. In Rijen zijn meerdere trillingsmetingen uitgevoerd langs het spoor, onder andere door Movares en de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. De berekeningen zijn specifiek uitgevoerd voor de exploitatiefase.

Bouwfase

Voor het aspect trillingen in de bouwfase is de efficiëntste aanpak om met behulp van continue monitoring tijdens de bouwfase te bewaken dat er geen onverantwoorde trillingen optreden. Dit wordt dan ook opgenomen als voorwaarde in de bouwvergunning.

Exploitatiefase:

Het uitgevoerde startonderzoek 'Spoortrillingen Spoorzone Rijen' d.d. 9 november 2020 (kenmerk: LA.2005070.R01) is te vinden in Bijlage 17. Het doel van dit onderzoek is:

  • vaststellen wat de te verwachten verandering in trillingsniveau is in bestaande woningen in de omgeving vanwege wijzigingen aan het spoor ten gevolge van de spooronderdoorgang;
  • formuleren van uitgangspunten voor ontwikkelaars van nieuwbouw van woningen in de omgeving van de spooronderdoorgang wat betreft het aspect spoortrillingen.

De mogelijke effecten van trillingen in de exploitatiefase kunnen in drie onderwerpen verdeeld worden:

  • schade aan gebouwen;
  • hinder van trillingen door personen in gebouwen;
  • verstoring van trillingsgevoelige apparatuur.

Omdat er geen trillingsgevoelige apparatuur (ziekenhuis, laboratoria, drukkerijen of musea) in (de omgeving van) het plangebied aanwezig is, vormt dit aspect geen onderdeel van het onderzoek.

Hieronder zijn de bevindingen uit het startonderzoek omschreven.

Nieuwbouw van woningen

In dit bestemmingsplan is vastgelegd dat de nieuwbouwlocatie getypeerd wordt als een trillingsbelaste locatie.

In tabel 4.5 zijn de prognoses aangereikt die op de toekomstige bebouwing te verwachten is. Vanwege de rol die de constructie van het gebouw heeft in de sterkte van de trillingen zijn de ontwikkelaars daarmee niet ontslagen van de taak zelf een prognose op te stellen met de juiste gegevens over het gebouw.

Tabel 4.5: prognoses niveaus in de toekomstige situatie op maaiveld en op de fundering van een standaard betonnen eengezinswoning.

Vrms.maaiveld Vmax.fundering
Blok 1 0.50 ± 0.50 0.45 ± 0.55 @8Hz
Blok 2 0.15 ± 0.10 0.18 ± 0.10 @8Hz
Blok 3 0.15 ± 0.15 0.18 ± 0.10 @8Hz

Geadviseerd wordt voor de toekomstige nieuwbouw in de omgeving de SBR trillingsrichtlijn B als richtlijn te gebruiken.

Voor toekomstige bebouwing is daarom in de planregels opgenomen dat het noodzakelijk is in de bouwvergunning aan te tonen wat de te verwachten waarde is voor Vmax en welke maatregelen er getroffen worden om de streefwaarde (SBR-B) te behalen.

Bestaande bouw

Zoals in het toetsingskader reeds benoemd is worden de trillingen in de bestaande bebouwing getoetst aan de Bts voor wat betreft het aspect hinder. Voor wat betreft het aspect schade wordt aan de SBR getoetst.

Volgens de Bts dienen maatregelen te worden overwogen indien één of meerdere van het volgende geldt:

- Vmax,straks > 0,2 en toename Vmax > 30%

- Vper,straks > 0,1 en toename Vper > 0%

Doel van de maatregelen is:

- Vmax <= 0,4 en toename Vmax < 30%

- Toename Vper <= 0%

Het overwegen van maatregelen betekent dat maatregelen worden ontworpen en afgewogen en dat vervolgens een doelmatigheidsafweging plaatsvindt om te bepalen of een maatregel daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Hoe de doelmatigheidsafweging dient plaats te vinden is niet in detail voorgeschreven in de Bts. Geadviseerd wordt een eigen doelmatigheidscriterium op te stellen als onderdeel van de planvorming.

Resultaten start onderzoek aspect schade

Voor het aspect schade is alleen de berekening voor de toekomstige situatie relevant. De huidige situatie speelt daarin geen rol.

Voor het aspect schade hanteert de gemeente het toetsingskader SBR-A. Slechts op 1 adres wordt volgens de berekening de grenswaarde voor schade, SBR trillingsrichtlijn A, overschreden. Dat betekent dat de kans op schade vanwege toekomstig treinverkeer voor dit adres niet verwaarloosbaar klein is. Dat adres is Julianastraat 118. Het is daarom van belang dit pand te monitoren voor wat betreft trillingsniveau en schade-ontwikkeling. De kans is nog steeds veel groter dat treinverkeer niet tot schade zal leiden en een actieve bewaking van het pand gedurende een aantal jaren kan daarover meer uitsluitsel geven. Er is ook een aanmerkelijke kans dat de trillingsniveaus lager zijn dan de prognose en voldoen aan de grenswaarden van de SBR A.

Indien schade optreedt terwijl de trillingsniveaus boven de grenswaarden van de richtlijn liggen wordt van de veroorzaker worden verwacht dat deze de schade herstelt.

Voor nieuwbouw is in de planregels geborgd dat rekening wordt gehouden met de verwachte waarden voor trillingshinder en dat moet worden aangetoond wat is gedaan om de streefwaarde te behalen. Daarbij wordt geadviseerd om voor de toekomstige nieuwbouw in de omgeving de SBR trillingsrichtlijn B als richtlijn te gebruiken.

Resultaten start onderzoek aspect hinder

In de meeste woningen in de omgeving neemt het trillingsniveau naar verwachting af, zelfs bij de gehanteerde worst-case benadering.

Op een beperkt aantal adressen is er mogelijk sprake van een verwachte toename. De toename is nog niet zeker. Dit heeft te maken met de gehanteerde worst-case benadering en de onzekerheidsmarges die inherent zijn aan een Ours-berekening. Het is daarom noodzakelijk om vervolgstappen te zetten in de vorm van nader onderzoek met betrekking tot de locaties waar in het ergste geval mogelijk sprake is van een toename.

Indien uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van te grote toenames (voor de Vmax meer dan 30% en/of die van Vper meer dan 0%) dan dienen, volgens de Bts, maatregelen te worden ontworpen. Daarbij moet in eerste instantie worden gedacht aan een aanpassing van de constructie van de onderdoorgang, gezien de rol van de onderdoorgang in de toename van de trillingen op deze adressen.

Van belang is om te benadrukken dat het effect van de onderdoorgang op grond van een Ours-berekening (dus 'worst case') is ingeschat en gemodelleerd en daardoor een belangrijke bron van de geconstateerde onzekerheidsmarges over de toename. Dit is een gebruikelijke werkwijze bij het aspect trillingen, en kan gezien worden als een startonderzoek. In gevallen waar de Ours-berekening laat zien dat er geen of een beperkte toename te verwachten is, dan volgt hieruit dat vanwege de worst case benadering de conclusie gerechtvaardigd is dat nader onderzoek niet noodzakelijk is.

Uit de Ours-berekening volgt voor dit plan dat nader onderzoek wél noodzakelijk is. Dit wordt dan ook uitgevoerd. Aangezien voor het ontwerpen van eventuele trillingsmaatregelen aan de onderdoorgangsconstructie sowieso een meer gedetailleerd model nodig is, wordt een dergelijk model opgesteld, om daarmee eerst de prognose van het huidige ontwerp te verfijnen en de onzekerheidsmarges vanwege de worst case benadering over de toenames te verkleinen. Indien dan blijkt dat er sprake is van grote toenames (voor de Vmax meer dan 30% en/of die van Vper meer dan 0%), dienen maatregelen te worden overwogen.

Nader onderzoek aspect hinder

Voor het aspect trillingshinder bij bestaande bebouwing hanteert de gemeente het toetsingskader van de Bts voor het aspect hinder, dat een aanvullende en verduidelijkende werking betreft op de SBR B. Naar aanleiding van de resultaten vanuit het startonderzoek, is door Level acoustics & vibration er gewerkt aan een gedetailleerder model waarmee de onzekerheidsmarges vanwege de worst case benadering verder kunnen worden verkleind en – indien daaruit blijkt dat maatregelen nodig zijn – maatregelen kunnen worden ontworpen, waarvan de toepassing door de gemeente op basis van een doelmatigheidsafweging wordt beoordeeld.

Deze nadere toetsing is verwerkt in het rapport 'Detailberekening Spoorzone Rijen' (kenmerk: LA.200507.R02) d.d. 2 september 2021. Dit rapport is als Bijlage 18 bij de toelichting bijgevoegd. Hieronder wordt ingegaan op de conclusies en aanbevelingen van het rapport:

  • de spooronderdoorgang is geen geleider van trillingen;
  • de spooronderdoorgang reflecteert bodemtrillingen in de 8 Hz octaafband en hoger;
  • op alle adressen neemt het tijdgemiddelde trillingsniveau Vper af;
  • op twee adressen, namelijk Stationsstraat 3 en 3a, is er sprake van een verwachte toename van het trillingsniveau Vmax. De toename is ruim onder de 30%. Op alle andere adressen neemt het trillingsniveau af;
  • op alle adressen wordt naar verwachting voldaan aan het toetsingskader Bts (Beleidsregel Trillinghinder Spoor).

Conclusie

Het aspect trillingen vormt geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.15 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

Vervolgens worden in de brochure, op basis van een aantal factoren (geur, stof, geluid en gevaar), richtafstanden genoemd tussen verschillende bedrijfstypen en omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied', waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Indien sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied', dan kunnen de richtafstanden – zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat en het functioneren van bedrijven – met één afstandsstap worden verlaagd. Een 'gemengd gebied' is een gebied met matige tot sterke functiemenging. In de onderstaande tabel worden de richtafstanden van de milieucategorieën ten opzichte van omgevingstype weergegeven.

Tabel 4.6: Bedrijven en milieuzonering richtafstanden

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0039.png"

Toetsing
Gezien de context waarin het plangebied ligt, met een stationsomgeving, afwisselend bedrijfsbestemmingen en woningen is er sprake van een gemengd gebied. De huidige functies / bestemmingen blijven grotendeels hetzelfde als het vigerende bestemmingsplan. De planologische situatie verandert hierdoor nauwelijks. De bestemmingen die als gevolg van de beoogde ontwikkeling wel wijzigen hebben geen negatief effect op het woon- en leefklimaat van de omgeving.

Het plangebied grenst in het zuidoosten aan het bedrijventerrein De Haansberg. Op het bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan met een maximum milieucategorie van 4.2. Op het bedrijventerrein is echter gebruik gemaakt van een zonering waardoor aan de randen van het bedrijventerrein alleen bedrijven zijn toegestaan in een categorie 2 en 3.1. Het deel van het plangebied dat direct grenst aan het bedrijventerrein is bestemd voor railverkeer en maakt geen gevoelige functies mogelijk.

Met de beoogde ontwikkeling worden meer gevoelige bestemmingen (woningen) mogelijk gemaakt ten opzichte van de huidige situatie. Echter komen rondom het bedrijventerrein De Haansberg reeds gevoelige bestemmingen (woningen) voor en zijn deze woningen gelegen op een afstand van meer dan 100 meter van het bedrijventerrein. De bedrijven op het bedrijventerrein dienen al rekening te houden met de gevoelige bestemmingen uit de directe omgeving. Het plan verandert deze situatie / huidige beperkingen voor de bedrijven niet.

Aan de Spoorlaan Zuid 15 is op basis van het huidige bestemmingsplan een bedrijfsbestemming gevestigd. Op basis van het bestemmingsplan is hier maximaal de vestiging van een bedrijf uit categorie 1 of 2 toegestaan. De beoogde woningbouwontwikkeling wordt hierdoor niet belemmerd, omdat de richtafstand van 10 meter gerespecteerd blijft en de dichtstbijzijnde woning blijft staan ten opzichte van de huidige situatie.

In de hoek tussen de Julianastraat en de Parallelweg zal nabij het Rijksmonument een fietsenstalling worden gerealiseerd. Deze komt in de plaats van de huidige bedrijfsbestemming op deze locatie waar in het vigerend bestemmingsplan 'Woongebied Rijen' bedrijvigheid tot categorie 2 is toegestaan. Met onderhavig bestemmingsplan maakt de bedrijfsbestemming plaats voor de fietsenstalling. Deze fietsenstalling heeft een capaciteit van 260 fietsen en zal met name in de dagperiode in de ochtend en avondspits worden gebruikt. In de directe nabijheid is een geluidsgevoelige bestemming aanwezig (een woning). De fietsenstalling op zich is geen bron voor geluid. Wel zijn de gebruikers van de fietsenstalling (stemgeluid) en de te stallen scooters/brommers bronnen die geluid kunnen veroorzaken.

In de VNG brochure is geen fietsenstalling opgenomen. Er wordt zekerheidshalve uitgegaan van een parkeerterrein als worst-case scenario voor de fietsenstalling. Een parkeerterrein heeft logischerwijs meer effect op de omgeving dan een fietsenstalling door onder andere het manouvreren van auto's en het dichtslaan van autoportieren. Voor een parkeerterrein geldt, op basis van gebiedstype gemengd gebied, op grond van de VNG-publicatie een richtafstand tot geluidsgevoelige bestemmingen van 10 meter. De fietsenstalling is binnen voorliggend bestemmingsplan als aanduiding opgenomen en ligt op circa 7 meter tot de meest dichtbij gelegen woning. De piekgeluiden vanwege de fietsenstalling worden veroorzaakt door stemgeluid, het stallen van brommers en scooters en het gerammel van de ketting (fietssloten) tegen het fietsframe en de fietsrekken. Deze piekgeluidniveaus ten gevolge van de fietsenstalling zijn niet hoger dan piekgeluiden van manouvrerende auto's en het dichtslaan van autoportieren. Gezien de richtafstand voor een parkeerterrein van 10 meter kan gesteld worden dat voor een fietsenstalling, met een capaciteit van circa 260 fietsen, een kleinere richtafstand aangehouden kan worden.

Bij het ontwerp van de fietsenstalling wordt er rekening mee gehouden om eventueel geluid afkomstig van de fietsenstalling zo veel mogelijk te beperken. Dit wordt gedaan door:

  • de in-/uitgang voor fietsen/brommers/scooters te realiseren aan de zuid- en noordzijde, deze zijdes zijn van de woning afgewend;
  • de naar de woningen gerichte oostzijde van de fietsenstalling dicht uit te voeren;
  • de fietsenstalling te voorzien van een dak;
  • de in-/uitgang voor voetgangers zo dicht mogelijk bij het station, in de van de woning afgerichte noordzijde van de fietsenstalling, te realiseren;
  • de strook voor het stallen van tweewielers met afwijkende maten zodanig te situeren dat eventuele geluidsoverlast voor de woning zo veel mogelijk wordt beperkt.

De maatgevende activiteit voor de fietsenstalling bestaat uit parkeren van brommers en scooters in combinatie met fietskettingen en stemgeluid. Gezien bovenstaande ontwerpuitgangspunten wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter en is geluidsoverlast van de te realiseren fietsenstalling niet te verwachten.

Ter plaatse van de huidige woning aan de Julianastraat 118 is in de beoogde situatie de mogelijkheid van een snackbar/ijssalon voorzien. Hiervoor geldt op basis van de VNG-brochure voor 'restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.' een richtafstand van 10 meter tot een rustige woonwijk. Aangezien bij voorliggende ontwikkeling sprake is van gemengd gebied (zie hierboven), kan de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. Zodoende is geen sprake meer van een richtafstand.

Binnen het stationsgebouw en het Rijksmonument aan de Julianastraat 118 wordt zaalverhuur, een atelier en detailhandel en horeca tot en met categorie 1 ten dienste van de bestemming mogelijk gemaakt (zie artikel 8 van de regels). In artikel 1.71 (begrippen) wordt voor zaalverhuur aangegeven dat dit kleinschalig zaalverhuur ten behoeve van vergaderfaciliteiten betreft. Onder een atelier wordt verstaan (artikel 1.11, begrippen): werkplaats voor kunstschilders of andere kunstenaars, waarbij het werkproces grotendeels wordt uitgevoerd met de hand of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen, die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven. Voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid. Binnen horeca gaat het volgens de begrippen (artikel 1.41) van voorliggend bestemmingsplan om 'een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon'. Wanneer de activiteiten zaalverhuur en atelier vergeleken worden met detailhandel en horeca tot en met categorie 1, kan gesteld worden dat laatstgenoemde (detailhandel en horeca tot en met categorie 1) de meest milieubelastende activiteiten zijn. Binnen de VNG brochure geldt voor 'Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.' en ook voor 'Detailhandel voor zover niet elders genoemd' een richtafstand van 10 meter tot een rustige woonwijk. Aangezien hier sprake is van gemengd gebied (zie hierboven), kan de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. Zodoende is geen sprake meer van een richtafstand.

In de bestaande situatie zijn er in de omgeving van het plangebied nog een aantal bedrijven aanwezig. Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de toegestane bedrijfsactiviteiten en de ruimtelijke inpassing van het voornemen:

  • in de Julianastraat, nabij de beoogde fietsenstalling, zit Café 'T Rijens Vat. In de VNG brochure geldt voor 'Cafés en bars' een richtafstand van 10 meter tot een rustige woonwijk. Aangezien hier sprake is van een gemengd gebied (zie hierboven), kan de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. Zodoende is geen sprake van een richtafstand;
  • aan de Stationsstraat 1 is nog een horecazaak aanwezig. Het betreft de Heeren van Rijen. Hier is horeca in maximaal categorie 3 toegestaan. Dit houdt in dat een restaurant de maximale invulling betreft. Een restaurant kan worden ingedeeld in milieucategorie 1 en kent een richtafstand van 0 meter tot een gemengd gebied;
  • in het gebouw aan de Stationsstraat 2 is de bestemming 'Gemengd' opgenomen en is een kapper gevestigd. Een kapper en maatschappelijke dienstverlening (en andere functies die binnen de bestemming 'Gemengd' mogelijk worden gemaakt) kunnen worden ingedeeld in milieucategorie 1 met een richtafstand van 0 meter tot een gemengd gebied;
  • naast en achter het perceel Stationsstraat 3 is een bedrijfsbestemming opgenomen. Het bestemmingsplan laat hier bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 2 toe en kent een richtafstand van 10 meter tot een gemengd gebied. De afstand tot de locatie waar woningbouw is beoogd bedraagt minimaal 40 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand;
  • op het perceel Spoorlaan Noord 17 is een garagebedrijf gevestigd (Geerts). Handel in vrachtauto's (incl. import en reparatie) kan als milieucategorie 3.2 worden ingedeeld. Voor deze categorie geldt een richtafstand van 50 meter tot een gemengd gebied. De afstand tot de nieuwbouwwoningen bedraagt minimaal 100 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.

Conclusie

Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering worden geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.16 Gezondheid

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderzocht of een bestemmingsplan niet zodanige risico's voor de volksgezondheid meebrengt dat het woon- en leefklimaat niet onaanvaardbaar verslechtert. Hierbij is het effect dat nabijgelegen veehouderijen op de volksgezondheid kunnen hebben een mee te wegen belang.

Toetsing

In het kader van een woningbouwontwikkeling in de omgeving van Rijen is in het kader van de volksgezondheid gekeken naar de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid. Dit is opgenomen in Bijlage 13. Onderstaand zijn de bevindingen uit het onderzoek omschreven.

Uit het onderzoek blijkt dat er geen causaal verband aangetoond kan worden tussen een verhoogd gezondheidsrisico en wonen in de omgeving van een veehouderij. Er zijn geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten op basis waarvan zou moeten worden aangenomen dat de geldende toetsingskaders niet toereikend zijn om onaanvaardbare volksgezondheidsrisico's te voorkomen. Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar is.

Conclusie

Het aspect gezondheid vormt geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Algemene Opzet

Het bestemmingsplan 'Stationsomgeving Rijen' bevat het planologisch-juridisch instrumentarium voor de (her)ontwikkeling van de stationsomgeving van de gemeente Gilze en Rijen. De planopzet kent een beperkt aantal bestemmingen en een gedetailleerde planverbeelding. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard voor Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012.

Het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de planverbeelding met planregels. Bij ieder plan hoort een toelichting. Deze heeft als zodanig geen rechtskracht. De planregels zijn opgebouwd uit inleidende regels (hoofdstuk 1), bestemmingsregels (hoofdstuk 2), algemene regels (hoofdstuk 3) en overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

5.2 Toelichting Op De Verbeelding

De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken zijn gebaseerd op de ontwikkelingsschetsen. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en IMRO 2012.

5.3 Toelichting Op De Bestemmingsplanregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen
In het eerste artikel, 'begrippen', worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP 2012 en Bor omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied bestaande functies die gehandhaafd worden alsmede voor de nieuw te ontwikkelen functies. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande vrijstelling of wijziging) toegestaan. Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, goothoogte en dergelijke) en wordt gebouwd binnen het eventueel aangegeven bouwvlak, kan hiervoor in de regel een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden verleend. Binnen de bestemmingsregels zijn 'gewone' bestemmingen, 'voorlopige" bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen.

'Gewone' bestemmingen

Het hoofdstuk bestemmingsregels bestaat uit een beschrijving van de gewone bestemmingen Deze kennen per bestemming globaal de volgende opzet:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels voor gebouwen;
  • Bouwregels voor aan-, uit- en bijgebouwen;
  • Bouwregels voor bouwwerken, niet zijnde gebouwen;
  • Eventuele afwijkingen van de bouwregels;
  • Gebruiksregels;
  • Eventuele afwijkingen van de gebruiksregels;

In het voorliggende bestemmingsplan zijn de volgende 'gewone' bestemmingen opgenomen:

Artikel 3 Bedrijf

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor bedrijven in bedrijfscategorie 1 en 2. Dit betreft lichtere bedrijvigheid die goed past binnen een woonomgeving. Binnen deze bestemming zijn ondergeschikte kantoren toegestaan. Bijzondere functies binnen deze bestemming zoals nutsvoorzieningen zijn met een specifieke aanduiding mogelijk gemaakt.

Artikel 4 Gemengd

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor kantoren, publiekverzorgende ambachten en dienstverlening. Ook functies voor maatschappelijke dienstverlening zijn binnen deze bestemming toegestaan. Binnen het plangebied zijn twee bedrijfswoningen met een functieaanduiding op de verbeelding weergegeven.

Artikel 5 Groen

Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden en waterretentie. Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken geen gebouwen worden opgericht. Ter plaatse van de aanduiding 'groen' zijn uitsluitend groenvoorzieningen toegestaan. Dit heeft tot doel om geen voetpaden mogelijk te maken, in verband met recht van overpad.

Artikel 6 Horeca

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor horecabedrijven en bijbehorende voorzieningen. De beide horecabedrijven binnen het plangebied zijn ingeschaald tot en met horecacategorie 3. Dit betekent dat alleen categorie 4 horeca is uitgesloten en er hierdoor geen dancing of discotheek is toegestaan maar wel een café en/of restaurant. Van de twee horeca bedrijven in het gebied is één bedrijf bestemd voor het behoud en de bescherming van het ter plaatse aanwezige gemeentelijk monument. Ook is een bedrijfswoning toegestaan met een aanduiding op de verbeelding.

Artikel 7 Verkeer

De gronden binnen deze bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegen, voetpaden (snel)fietspaden, een tunnel, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen inclusief waterpartijen en watergangen, kunstwerken, kunstobjecten en straatmeubilair en bijbehorende voorzieningen. De gronden binnen deze bestemming zijn de gronden waar de spoorweg niet op gelegen is. Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'tunnel' is de tunnel toegestaan. De nieuwe onderdoorgang dient zodanig te worden aangelegd dat deze binnen deze aanduiding komt te liggen. Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn ook bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de tunnel, zoals trappen, toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn uitsluitend parkeervoorzieningen toegestaan. De overige voorzieningen die in dit artikel worden toegestaan, zijn ter plaatse van deze aanduiding niet toegestaan.

Artikel 8 Verkeer - Railverkeer

De gronden waar de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' geldt zijn bestemd voor spoorwegen, en spoorwegvoorzieningen, zoals trappen en perrons, een tunnel ten behoeve van de kruising van de spoorweg met verkeerswegen, aan het spoor gerelateerde functies zoals ondergeschikte detailhandel en horeca tot en met categorie 1, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, watervoorzieningen en overige bijbehorende voorzieningen. Op of in deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met uitzondering van liftschachten. Liftschachten zijn buiten het bouwvlak toegestaan. Fietsenstallingen met een capaciteit van meer dan 10 plaatsen zijn aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'fietsenstalling'.

De gronden van het voormalige stationsgebouw hebben de aanduidingen, 'gemeentelijke monument' en 'gemengd'. De eerste aanduiding is bedoeld om het gemeentelijk monument te beschermen, de tweede aanduiding maakt een breder gebruik van het voormalige stationsgebouw mogelijk. Hierdoor is het tevens mogelijk de gronden met deze aanduiding te gebruiken voor beperkte zaalverhuur (tot maximaal 150 m2), detailhandel (tot maximaal 150 m2) en een atelier. Het Rijksmonument aan de Julianastraat 118 is ook aangeduid met de aanduiding 'gemengd'. Tevens is dit pand aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument, met als doel het Rijksmonument te beschermen.

Ter plaatse van de aanduiding 'tunnel' is een (deel van de) onderdoorgang toegestaan. Het diepste deel van de onderdoorgang wordt hier aangelegd. Om de onderdoorgang niet te diep te maken is bepaald dat de maximale verticale bouwdiepte 6,5 meter (ten opzichte van het peil) mag bedragen.

Tot slot is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied - 1', onder voorwaarden, te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'. De relevante regels van de bestemming 'Wonen' zijn in dit geval van toepassing. Het toevoegen van een bouwvlak is hiermee niet toegestaan.
Artikel 14 Wonen

In artikel 14 staan de regels voor de bestemming 'Wonen'. Er zijn verschillende typen woonbebouwing die met de bouwaanduidingen vrijstaand [vrij], twee-aaneen [tae] en aaneengebouwd [aeg] zijn gespecificeerd. Per type woonbebouwing zijn aparte bouwregels opgenomen.

Artikel 15 Woongebied

Deze bestemming is opgenomen voor de nog te realiseren woningen op twee locaties. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor de afzonderlijke huisvesting van huishoudens al dan niet in samenhang met aan huis gebonden beroepen. Daarnaast zijn tuinen en erven, voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen inclusief waterpartijen en -gangen, kunstwerken, kunstobjecten, speeltoestellen en straatmeubilair, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan en zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals uitritten, toegestaan.

Gebouwen kunnen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Daar waar uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen zijn toegestaan, is de aanduiding 'twee-aaneen' opgenomen. Hier zijn twee wooneenheden toegestaan. Waar aaneengebouwde- en gestapelde woningen zijn toegestaan, is geen aanduiding opgenomen. Het maximum aantal wooneenheden ter plaatse is met de aanduiding maximum aantal wooneenheden opgenomen op de verbeelding.

In de regels zijn nadere bebouwingsregels opgenomen voor de hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat op de gevels van de nieuwe hoofdgebouwen de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt. De betreffende gevels dienen te worden uitgevoerd als dove gevel, dan wel met een geluidwerend vlies c.q. vliesgevel of vergelijkbare constructie met hetzelfde effect als een dove gevel. Hierbij geldt dat per woning niet meer dan één dove gevel is toegestaan.

Daarnaast is een bouwregel opgenomen ten aanzien van trillinghinder. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd als aan de constructie van deze gebouwen zodanige bouwkundige maatregelen worden getroffen, dat de streefwaarden voor 'wonen nieuwe situatie' niet worden overschreden. Hiervan kan worden afgeweken indien doelmatige en kosteneffectieve maatregelen worden getroffen om de trillingssterkte te verminderen en uit een dynamische berekening blijkt dat tenminste de streefwaarden voor 'wonen in bestaande situatie' niet worden overschreden.

Voor het oprichten van bebouwing is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die borgt dat een waterbergingsvoorziening van voldoende omvang moet worden gerealiseerd. Hierbij wordt onderscheidt gemaakt in het vervangen van verharding en het toevoegen van verharding.

Bij het oprichten en uitbreiden van gebouwen dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Binnen de bestemming dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie. In de regels zijn nadere bebouwingsregels opgenomen voor de situering, de bebouwingsdiepte en de dakvorm van hoofd- en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voorlopige bestemmingen

Voorlopige bestemmingen zijn bestemmingen die gedurende een bepaalde periode een bepaalde bestemming toegekend krijgen. Na verloop van die periode treedt vervolgens de definitieve bestemming in werking. Onder de Wro is deze looptijd 5 jaar. Op basis van de Crisis- en herstelwet (artikel 7c, lid 3 van het Bu Chw) is het mogelijk een looptijd van een voorlopige bestemming te verlengen naar 10 jaar. Onderhavig bestemmingsplan met verbrede reikwijdte maakt gebruik van dit instrument om de looptijd van de voorlopige bestemmingen te verlengen naar 7 jaar.

Voor het gebied gelden twee verschillende regimes tijdens de planperiode. De verbeelding toont slecht de bestemmings'kleur' van het voorlopig regime. Het eindbeeld is daarmee niet direct af te leiden uit de verbeelding. De planregels bieden wel inzicht in het eindbeeld.

De voorlopige bestemmingen zijn alle verkeersbestemmingen en zijn gericht op de realisering van de tunnel (onderdoorgang). De eindbestemming varieert: Wonen, Gemengd, Horeca en Bedrijf. In totaal zijn er 5 voorlopige bestemmingen in het plan aanwezig. Het onderscheid wordt bepaald door de mogelijkheden van de eindbestemming. In figuur 5.1 zijn de voorlopige bestemmingen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0040.png"

Figuur 5.1: voorlopige bestemmingen (voor Legenda: zie verbeelding)

Voor de zichtbaarheid van de figuur zijn de volgende lagen in figuur 5.1 uitgezet: Waarde Archeologie, Bouwaanduiding cultuurhistorische waarde, Bouwaanduiding Gemeentelijk monument, (Woning typologieën: twee-aaneen, vrijstaand), maximale goot- en bouwhoogte, minimale – maximale goot- en bouwhoogte, aanduiding tunnel, overige zone – ihcs 1.

De opbouw van de planregels is gelijk bij die van de reguliere bestemmingen, met dien verstande dat deze opbouw tweemaal in de planregels terugkomt. In eerste instantie met de regels die gelden voor de voorlopige bestemming en vervolgens ten aanzien van de eindbestemming. Voor de regels ten aanzien van de eindbestemming is verwezen naar de al in het bestemmingsplan opgenomen regels voor die specifieke bestemming.

In aanvulling op de gebruikelijke opbouw wordt aan het einde van de regeling voor de voorlopige bestemming nog een onderdeel toegevoegd waarin is vastgelegd tot wanneer de voorlopige regels gelden. De werkingstermijn van de voorlopige bestemming eindigt 7 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan. De inschatting is dat de tunnel aanzienlijk sneller gerealiseerd wordt dan deze 7 jaar. Er is echter een ruime termijn opgenomen, waarbinnen vast staat dat alles is gerealiseerd Dit is een termijn van 7 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan. Om de mogelijkheid te bieden om de gronden eerder te kunnen wijzigen van de voorlopige naar de definitieve bestemming heeft het bevoegd gezag met een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid om de definitieve bestemming eerder in werking te laten treden dan de vastgelegde 7 jaar. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd om de definitieve bestemming na 7 jaar te wijzigen naar de bestemming verkeer.

In figuur 5.2 is het eindbeeld van de bestemmingen inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPStationsomgRijen-VG01_0041.png"

Figuur 5.2: eindbestemmingen (voor Legenda: zie verbeelding)

Voor de zichtbaarheid van de figuur zijn de volgende lagen in figuur 5.2 uitgezet: Waarde Archeologie, Bouwaanduiding cultuurhistorische waarde, Bouwaanduiding Gemeentelijk monument, (Woningtypologieen: twee-aaneen, vrijstaand), maximale goot- en bouwhoogte, minimale – maximale goot- en bouwhoogte, overige zone – ihcs 1.

In het voorliggende bestemmingsplan zijn de volgende 'voorlopige' bestemmingen opgenomen:

Om de aanleg van de onderdoorgang mogelijk te maken, is het noodzakelijk om de voorzijde van enkele percelen aan de noordkant van het station (Stationsstraat), die met name dienst doen als voortuin tijdelijk te gebruiken. Deze zijn nodig om tijdens de realisatiefase voldoende ruimte te hebben voor de werkzaamheden, de bereikbaarheid van het gebied en de tijdelijke aanleg van kabels en leidingen

Artikel 9 Verkeer - Voorlopig 1

De gronden binnen de bestemming 'Verkeer - Voorlopig 1' zijn tijdelijk bestemd als 'Verkeer'. Deze gronden betreffen een tijdelijk aan te leggen weg tijdens en ten behoeve van de bouwwerkzaamheden en (deels) een tijdelijke werkstrook. Na een periode van 7 jaar zal de bestemming worden omgezet in de definitieve bestemming 'Bedrijf' die identiek is aan 'Artikel 3 Bedrijf'.

Artikel 10 Verkeer - Voorlopig 2

De gronden binnen de bestemming 'Verkeer - Voorlopig 2' zijn tijdelijk bestemd als 'Verkeer'. Deze gronden betreffen een tijdelijk aan te leggen weg tijdens en ten behoeve van de bouwwerkzaamheden en (deels) een tijdelijke werkstrook. Na een periode van 7 jaar zal de bestemming worden omgezet in de definitieve bestemming 'Gemengd' die identiek is aan 'Artikel 4 Gemengd'.

Artikel 11 Verkeer - Voorlopig 3

De gronden binnen de bestemming 'Verkeer - Voorlopig 3' zijn tijdelijk bestemd als 'Verkeer'. Deze gronden betreffen een tijdelijk aan te leggen weg tijdens en ten behoeve van de bouwwerkzaamheden en (deels) een tijdelijke werkstrook. Na een periode van 7 jaar zal de bestemming worden omgezet in de definitieve bestemming 'Horeca' die identiek is aan 'Artikel 6 Horeca'.

Artikel 12 Verkeer - Voorlopig 4

De gronden binnen de bestemming 'Verkeer - Voorlopig 4' zijn tijdelijk bestemd als 'Verkeer'. Deze gronden betreffen een tijdelijk aan te leggen weg tijdens en ten behoeve van de bouwwerkzaamheden en (deels) een tijdelijke werkstrook. Na een periode van 7 jaar zal de bestemming worden omgezet in de definitieve bestemming 'Wonen' die identiek is aan 'Artikel 14 Wonen'.

Artikel 13 Verkeer - Voorlopig 5

De gronden binnen de bestemming 'Verkeer - Voorlopig 5', zijn tijdelijk bestemd als 'Verkeer'. Deze gronden betreffen een tijdelijk aan te leggen weg tijdens en ten behoeve van de bouwwerkzaamheden en (deels) een tijdelijke werkstrook. Na een periode van 7 jaar zal de bestemming worden omgezet in de definitieve bestemming 'Woongebied' die identiek is aan 'Artikel 15 Woongebied'.

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die over een andere bestemming heen liggen. Het gaat hierbij om bestemmingen die betrekking hebben op waarden (zoals archeologie). De regels van de dubbelbestemming zijn prioritair, dat wil zeggen dat bij strijdigheid met de bestemming waarmee ze samenvallen, de regels van de dubbelbestemming voorrang hebben.

Leiding - Gas

De gronden binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' zijn bedoelt om de daar gelegen hogedruk gasleiding te beschermen. De gronden waar deze dubbelbestemming geldt zijn naast de geldende bestemming mede bestemd voor het waarborgen van deze leiding.

Waarde Archeologie

Artikel 17 en 18 bevatten de regels voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De gronden waar de dubbelbestemmingen voor gelden, zijn, naast de geldende enkelbestemming, mede bestemd voor het waarborgen van de archeologische waarden. Bouwen op gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is uitsluitend toegestaan indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden voldoende zijn vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 20 Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouwregels. Deze bepalingen zijn op het hele plangebied van toepassingen hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen. Het betreffen bouwregels ten aanzien van de bestaande maten en ondergronds bouwen. Ook is hier een regeling opgenomen voor de bescherming van cultuur historisch waardevolle bebouwing.

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

Dit betreft de nadere aanduiding van samenhangende gebieden gelegen over meerdere bestemmingen waarop een nadere regeling van toepassing is. Deze gebiedsaanduidingen hebben met name betrekking op sectorale aspecten die ruimtelijk relevant zijn en waaraan een zonering (aan te houden afstand) is toegekend.

In dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone – kostenverhaal' opgenomen ter plaatse van de woningbouwlocatie nabij de Julianastraat. Deze zone geeft een bouwverbod voor de bouw van woningen. Met deze bepaling wordt geborgd dat de woningen pas kunnen worden gerealiseerd als het kostenverhaal bij afgifte omgevingsvergunning voor het bouwen is verzekerd door een exploitatieplan (vast te stellen door het College van Burgemeester en Wethouders) voor zover het niet reeds anderszins is verzekerd. Op dat moment wordt voor die betreffende gronden het bouwverbod opgeheven.

In dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding IHCS opgenomen. Die is opgenomen vanwege het in de buurt liggende vliegveld Gilze-Rijen.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene afwijkingsregels. Deze bepalingen zijn op het hele plangebied van toepassing en zijn dus niet opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen. Het betreffen afwijkingsregels van bijvoorbeeld bestaande maten tot 10%, ondergrondse bouwwerken en de bouw van galerijen buiten het bouwvlak.

Artikel 23 Algemene gebruiksregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene gebruiksregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen. Het betreffen gebruiksregels die tot een verboden gebruik van gronden en bouwwerken worden gerekend.

Artikel 24 Algemene wijzigingsregels

Voor het gehele plangebied en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene wijzigingsregels. Het betreffen algemene wijzigingsregels opgenomen voor het overschrijden van bestemmingsgrenzen.

Artikel 25 Algemene procedureregels

In deze regels wordt aangeven welke ruimtelijke procedure doorlopen moet worden voor afwijkingen, werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden en wijzigingen.

Artikel 26 Overige regels

Op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK in werking getreden. Deze wet regelt dat de grondslag voor stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening komt te vervallen. Dit betekent dat voor onder andere parkeernormen en normen voor het laden en lossen niet meer kan worden getoetst aan de bepalingen uit de Bouwverordening. Uit oogpunt van 'een goede ruimtelijke ordening' is het vaak wel gewenst om het parkeren en laden en lossen te reguleren. Om die reden worden parkeernormen en normen voor het laden en lossen opgenomen in een bestemmingsplan.

Uitgangspunt is dat in het bestemmingsplan alleen de regeling uit de Bouwverordening wordt overgenomen. Dit houdt dus bijvoorbeeld in dat alleen aan parkeernormen wordt getoetst bij aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen. In uitzondering hierop stellen we een toetsing aan parkeernormen óók verplicht bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik. Ook uit een functiewijziging kan namelijk een parkeerbehoefte voortvloeien. Dit regelen we nu op één plek in de bestemmingsregeling.

Op grond van artikel 3.1.2, lid 2 onder a van het Besluit ruimtelijke ordening kan in deze parkeerregeling worden verwezen naar het gemeentelijke parkeerbeleid waarin de normen (aantallen + afmetingen parkeerplaatsen) zijn opgenomen. In het voorliggende plan maken we hier gebruik van, omdat het niet praktisch is om de normen in de regels zelf op te nemen. Een wijziging van de norm zou dan leiden tot het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. Dat is een te zware procedure voor een kleine aanpassing. Voor het laden en lossen geldt dat hier geen gemeentelijk beleid voor is, om die reden heeft hier géén verwijzing naar beleid plaats. Aanvragen voor laad- en losvoorzieningen worden beoordeeld met behulp van het ASVV.

Omdat de parkeerregeling en laad- en losregeling zowel betrekking heeft op aanvragen omgevingsvergunning voor het bouwen als om planologisch strijdig gebruik, is de regeling ondergebracht onder de 'Overige regels'.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat:

Artikel 27 Overgangsrecht
Dit artikel heeft betrekking op bestaande legale situaties (bestaande bouwwerken en bestaand gebruik) die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 28 Slotregel
In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als “Regels van het bestemmingsplan Stationsomgeving Rijen'.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van het project. Indien een bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente, moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Ook wordt ingegaan op de grondexploitatie en het verplichte kostenverhaal.

6.2 Toepassing Wet Ruimtelijke Ordening, Hoofdstuk 6

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Een infrastructurele ingreep zoals in dit bestemmingsplan beoogd wordt, is geen aangewezen bouwplan waardoor geen exploitatieplan noodzakelijk is.

De woningbouwontwikkeling is wel een bouwplan als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze gronden zijn niet allemaal in het bezit van de gemeente Gilze en Rijen. Wel zijn deze gronden aangewezen op basis van de Wet voorkeursrecht gemeenten.

Om die reden is er een verplichting een exploitatieplan op te stellen voor zover ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd.

Onderhavig plangebied is echter toegevoegd aan het experiment van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Dit betekent dat het mogelijk is de verplichting van kostenverhaal uit te stellen: een exploitatieplan hoeft niet tegelijk met het vaststellen van het bestemmingsplan te worden vastgesteld, maar dit kan door het college van burgemeester en wethouders worden vastgesteld bij een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor zover op dat moment niet reeds anderszins het kostenverhaal is verzekerd. In de planregels is dit geborgd.

6.3 Economische Uitvoerbaarheid

De gronden van het plangebied zijn grotendeels in eigendom van de gemeente Gilze en Rijen maar ook deels van particulieren, van ProRail en van NS Vastgoed. Een deel van deze gronden is bestemd conform het huidige gebruik een ander deel van deze gronden is noodzakelijk om de ontwikkeling van het gebied mogelijk te maken. De gemeente gaat uit van een minnelijke verwervingsopgave en - voor zover nodig - het inzetten van het instrument van onteigening.

De kosten van de ontwikkeling worden gedragen door de gemeente Gilze en Rijen, de provincie, ProRail, het Ministerie van I&M. Tussen ProRail en de gemeente Gilze en Rijen zal een samenwerkingsovereenkomst worden gesloten waarin de bijdrage van ProRail wordt vastgelegd.

In november 2020 is een bestuursovereenkomst getekend tussen Rijk, Provincie en de gemeente Gilze-Rijen. In de overeenkomst staan onder andere de financiële afspraken voor de realisatie van de spoorzoneplannen. Voor de bijdrage van de gemeente is door de raad al een krediet gevoteerd ter dekking van kosten die gemaakt zijn c.q. gemaakt gaan worden in de voorbereidings- en planuitwerkingsfase. In de gemeentebegroting zijn daarnaast voldoende middelen gereserveerd. Daarmee is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst met het versturen van het plan naar de verschillende overlegpartners. Naast de overlegpartners wordt iedereen in de gelegenheid gesteld het plan te beoordelen. Onderstaand is aangegeven op welke manier de maatschappelijke uitvoerbaarheid precies getoetst wordt.

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Bro geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeesters en wethouders overleg met de besturen van de bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Voor een samenvatting en beantwoording van de ontvangen vooroverlegreacties wordt verwezen naar de Nota vooroverleg en inspraak, welke als Bijlage 21 bij de toelichting is gevoegd.

7.2 Inspraak

Informatieavonden

Bewoners en betrokkenen zijn sinds 2018 op verschillende manieren op de hoogte gehouden van het proces en betrokken bij de planvorming van de spooronderdoorgang en omgeving. Er zijn bewonersbijeenkomsten en inloopavonden gehouden voor alle bewoners en overige betrokkenen. Met bewoners/eigenaren uit de direct aanliggen straten zijn persoonlijke gesprekken gevoerd. Daarnaast zijn bewoners en betrokkenen uitgenodigd om deel te nemen aan een belanghebbendenwerkgroep. Met deze groep zijn regelmatig gesprekken gevoerd. Betrokkenen zijn voorts geïnformeerd via nieuwsbrieven (digitaal verspreid en via weekblad) en de gemeentelijke website.

Inspraak

De bekendmaking inzake de inspraakprocedure voorontwerpbestemmingsplan 'Stationsomgeving Rijen' is gepubliceerd op de gemeentelijke website en in het digitale Gemeenteblad Gilze en Rijen.

In het kader van de inspraakprocedure is het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Gedurende de periode vanaf dinsdag 15 december 2020 tot en met maandag 25 januari 2021 hebben ingezetenen van de gemeente en overige belanghebbenden de kans gekregen bij de gemeente zowel schriftelijk als mondeling een inspraakreactie kenbaar te maken.

Op 12 januari 2021 heeft in het kader van de inspraakprocedure een inspraak- en informatiebijeenkomst plaatsgevonden om iedereen zo goed mogelijk te informeren over de beoogde plannen voor de Stationsomgeving Rijen.

Gedurende de inspraakperiode zijn er zes vooroverlegreacties en zes inspraakreacties ingediend. In de 'Nota vooroverleg en inspraak' d.d. 1 september 2021 zijn de ingediende vooroverleg- en inspraakreacties samengevat en beantwoord en is een verslag van de inspraak- en informatiebijeenkomsten opgenomen. De Nota vooroverleg en inspraak is opgenomen als Bijlage 21 bij de toelichting. In de nota is te lezen welke vooroverleg- en inspraakreacties hebben geleid tot aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Stationsomgeving Rijen' heeft de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen. Het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan is bekend gemaakt in het digitale Gemeenteblad en op de gemeentelijke website op 27 september 2021 en tevens in Weekblad Gilze en Rijen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 28 september 2021 tot en met 8 november 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn in totaal 22 zienswijzen ontvangen, van 18 individuele reclamanten. De zienswijzen zijn in de Nota van Zienswijzen samengevat en voorzien van een reactie. De Nota van Zienswijzen is bijgevoegd als Bijlage 22 bij de toelichting.

De ingediende zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen van het ontwerp van de onderdoorgang. De onderdoorgang wordt afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. Op basis van het aangepaste ontwerp van de onderdoorgang is het bestemmingsplan aangepast. De wijzigingen zijn ook opgenomen in de Nota van Zienswijzen.

Op 20 november 2023 is het bestemmingsplan 'Stationsomgeving Rijen' gewijzigd vastgesteld door de raad van de gemeente Gilze en Rijen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Lijst Van Vrije Beroepen

Bijlage 2 Lijst van vrije beroepen

Bijlage 3 Dove Gevels

Bijlage 3 Dove gevels

Bijlage 4 Alternatieve Maatregelen

Bijlage 4 Alternatieve maatregelen

Bijlage 5 Cultuurhistorische Panden En Objecten In Rijen

Bijlage 5 Cultuurhistorische panden en objecten in Rijen

Bijlage 1 Notitie Vormvrije M.e.r-beoordeling

Bijlage 1 Notitie vormvrije m.e.r-beoordeling

Bijlage 2 Verkeersonderzoek

Bijlage 2 Verkeersonderzoek

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Besluit Hogere Waarde

Bijlage 4 Besluit Hogere Waarde

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek - Reconstructie Stationstraat/julianastraat

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek - reconstructie Stationstraat/Julianastraat

Bijlage 6 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bijlage 6 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bijlage 7 Externe Veiligheid

Bijlage 7 Externe veiligheid

Bijlage 8 Standaardadvies Veiligheidsregio Midden- En West-brabant

Bijlage 8 Standaardadvies Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant

Bijlage 9 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 9 Quickscan flora en fauna

Bijlage 10 Cultuurhistorische Verkenning Julianastraat 118

Bijlage 10 Cultuurhistorische verkenning Julianastraat 118

Bijlage 11 Historisch Bodemonderzoek

Bijlage 11 Historisch bodemonderzoek

Bijlage 12 Nge Onderzoek

Bijlage 12 NGE onderzoek

Bijlage 13 Onderzoek Volksgezondheid En Veehouderijen

Bijlage 13 Onderzoek volksgezondheid en veehouderijen

Bijlage 14 Watertoets

Bijlage 14 Watertoets

Bijlage 15 Toelichting Gilze-rijenbreuk

Bijlage 15 Toelichting Gilze-Rijenbreuk

Bijlage 16 Onderzoek Huismus, Gierzwaluw En Vleermuizen

Bijlage 16 Onderzoek huismus, gierzwaluw en vleermuizen

Bijlage 17 Onderzoek Spoortrillingen

Bijlage 17 Onderzoek spoortrillingen

Bijlage 18 Nader Onderzoek Spoortrillingen

Bijlage 18 Nader onderzoek spoortrillingen

Bijlage 19 Stikstofdepositie Onderzoek

Bijlage 19 Stikstofdepositie onderzoek

Bijlage 20 Aanvullend Ecologisch Onderzoek Stationsplein, Rijen

Bijlage 20 Aanvullend ecologisch onderzoek Stationsplein, Rijen

Bijlage 21 Nota Van Inspraak En Vooroverleg

Bijlage 21 Nota van inspraak en vooroverleg

Bijlage 22 Nota Van Zienswijzen En Lijst Van (Ambtshalve) Wijzigingen

Bijlage 22 Nota van zienswijzen en lijst van (ambtshalve) wijzigingen