KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Waarde - Ecologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruikersregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregels
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Geluidhinder
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Geurhinder Agrarische Bedrijven
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Bodemkwaliteit
4.9 Klimaat, Energie En Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten
5.1 Waterhuishouding
5.2 Natuur
5.3 Archeologie En Cultuurhistorie
5.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Opzet Van Het Plan
7.1 Inleiding
7.2 Juridische Methodiek
7.3 Planregels
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Omgevingsdialoog
8.2 Vooraankondiging
8.3 Resultaten Wettelijk Overleg
8.4 Procedure Ontwerpplan
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Maatregelenplan
Bijlage 1 Toets Brainport Principes
Bijlage 2 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Notitie Invloed Van Wijzigingen Op De Berekende Geluidniveaus
Bijlage 5 Quickscan Biodiversiteit
Bijlage 6 Memo Stikstofberekeningen
Bijlage 7 Stikstofberekening Diverse Realisatie- En Gebruiksfasen
Bijlage 8 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 9 Rapportage Soortgerichtonderzoek
Bijlage 10 Boominspectie
Bijlage 11 Maatregelenplan
Bijlage 12 Memo Parkeren En Mobiliteit

Hoek Kanaaldijk N.O.-Oostende-fase 1

Bestemmingsplan - Gemeente Helmond

Vastgesteld op 14-03-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan “Hoek Kanaaldijk N.O.-Oostende - fase 1” met identificatienummer NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000 van de gemeente Helmond;

1.2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis gebonden bedrijf

een ambachtelijk bedrijf dat, uitsluitend door de bewoner(s) van een woning, in of vanuit een (gedeelte van) een woning en/of in of vanuit een (gedeelte van) een daarbij behorend bijgebouw wordt uitgeoefend waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;

1.4 aan huis gebonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat uitsluitend door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;

1.5 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.6 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 aanduidingsvlak

een vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens;

1.9 aaneengesloten woning

woning deel uitmakend van ten minste drie middels het hoofdgebouw verbonden woningen;

1.10 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel van het hoofdgebouw;

1.11 appartement

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen en/of wooneenheden bevat;

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage

het percentage van het bouwperceel voor zover gelegen binnen het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.14 bebouwingsvlak

een op de kaart als zodanig aangegeven vlak, dat niet door bebouwing mag worden overschreden, tenzij die overschrijding krachtens deze regels is of kan worden toegestaan.

1.15 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren, verhandelen en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

bedrijfsvloeroppervlak

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak, met eenzelfde bestemming;

1.18 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat zowel qua afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag

de begane grond of een verdieping van een gebouw; een onderhuis, zolderverdieping of vliering worden hier niet onder begrepen;

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden - waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop - het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, inbegrepen het daarbij behorend en daaraan ondergeschikt verstrekken van consumpties voor gebruik ter plaatse;

1.26 dienstverlening

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek;

1.27 ecologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden op het gebied van flora, fauna en hun leefmilieu, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen in onderlinge samenhang.

1.28 erker

een ondergeschikte toevoeging in de vorm van een op de begane grond en buiten de gevel van een hoofdgebouw uitgebouwd gedeelte van een ruimte, meestal uitgevoerd in glas, metselwerk en/of hout;

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten, ruimte vormt;

1.30 gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.31 gestapelde woning

een woning in een gebouw dat tenminste twee boven elkaar gelegen woningen bevat.

1.32 groenvoorzieningen

voorzieningen in de vorm van de aanplant van struiken en heesters, plantsoenen, parken, etcetera.

1.33 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.34 horeca

een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals een café, restaurant, hotel, pension en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een seksinrichting;

1.35 kunstobject:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.36 kunstwerk:

een in bouwkundige zin, door mensenhanden gemaakt (civiel technisch) bouwwerk, zoals aquaducten, bruggen, dijken, tunnels en viaducten.

1.37 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen onder peil;

1.38 peil

1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

2. voor een bouwwerk op ene perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogt evan het afgewerkte aansluitende maaiveld.

1.39 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.40 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische /pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.41 staat van bedrijfsactiviteiten

een als Bijlage 1 bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.42 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.43 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw welke door gevelindeling als meest representatieve gevel van het gebouw dient te worden aangemerkt;

1.44 voorgevellijn

een denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.45 voorgevelbouwgrens

de naar de weg of het openbaar gebied, niet zijnde een (toegangsweg tot een) binnenterrein, gekeerde bouwgrens;

1.46 voorgevelrooilijn

de lijn die wordt gevormd door de voorgevel van een woning en het verlengde daarvan en die, met uitzondering van overschrijdingen die volgens deze regels zijn of kunnen worden toegestaan, door de bebouwing niet mag worden overschreden.

1.47 woning

een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.48 wonen

het bewonen van een woning of als zodanig bestemd gebouw binnen de bestemming wonen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de breedte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken, dan wel de harten van de scheidsmuren;

2.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de hoogte van een bouwlaag

tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen bouwlagen;

2.6 de horizontale diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voor- en achtergevel van een hoofdgebouw;

2.7 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 de verticale diepte van een bouwwerk

van het peil tot aan de bovenzijde van de vloer van het ondergrond gelegen (deel van het) gebouw.

2.10 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 2,5 m¹ bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  2. b. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  3. c. voorzieningen ten behoeve van geluidswering of voorkomen van inschijning van licht;
  4. d. waterlopen, watergangen en - partijen, wateropvang en infiltratievoorzieningen;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. calamiteitenroute voor hulpdiensten;
  7. g. leidingen en openbare nutsvoorzieningen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, kunstwerken, parkeervoorzieningen, paden en overige verhardingen.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. a. gebouwen mogen niet worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 3 m¹ en een maximale oppervlakte van 25 m²;
  2. b. de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 8 m¹ bedragen;
  3. c. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen mag maximaal 4 m¹ bedragen;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 m¹;
  5. e. de bouwhoogte van kunstobjecten bedraagt maximaal 3 m¹.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos en/of natuur, waarbij de natuurwaarden:
    1. 1. in de beekdalen zijn gekoppeld aan de beken, natte schraalgraslanden en vochtige loofbossen, welke gebieden gekenmerkt worden door een hoge grondwaterstand en kwel;
    2. 2. in de heideontginningslandschappen zijn gekoppeld aan heidegebieden en boscomplexen met plaatselijk heiderelicten en vennen;
  2. b. het behoud, de bescherming en/of de ontwikkeling van de natuurlijke waarde en de landschappelijke waarde van het gebied;
  3. c. agrarisch medegebruik;
  4. d. extensief recreatief en/of educatief medegebruik;
  5. e. infrastructurele voorzieningen, zoals deze bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  6. f. sloten en waterbergingen zoals deze bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;

met daarbijbehorende;

  1. g. andere werken;
  2. h. voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten, voet- en fietspaden, met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  2. b. bruggen, viaducten, (voet- en fiets)tunnels en trappen;
  3. c. parkeer- en groenvoorzieningen, straatmeubilair en afvalverzamelvoorzieningen;
  4. d. geluidwerende voorzieningen;
  5. e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterlopen, wateropvang- en infiltratievoorzieningen;
  6. f. leidingen en openbare nutsvoorzieningen;
  7. g. terrassen;
  8. h. wegen, straten en pleinen ten behoeve van gemotoriseerd en langzaam verkeer;
  9. i. evenementen;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:

  1. j. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. a. gebouwen mogen niet worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 3 m en een maximale oppervlakte van 25 m²;
  2. b. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 14 m;
  3. c. de bouwhoogte van bruggen bedraagt maximaal 8 m;
  4. d. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen bedraagt maximaal 6 m;
  5. e. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 m¹.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten, pleinen, voet- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als de afwikkeling van het doorgaande verkeer en het bestemmingsverkeer;
  2. b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, straatmeubilair en afvalverzamelvoorzieningen;
  3. c. voorzieningen ten behoeve van geluidswering of voorkomen van inschijning van licht;
  4. d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterlopen, wateropvang- en infiltratievoorzieningen;
  5. e. evenementen;
  6. f. leidingen en openbare nutsvoorzieningen;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde en kunstwerken.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen;
  2. b. aan huis gebonden beroepen met inachtneming van het bepaalde in 7.4 onder e;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. (ondergrondse) parkeervoorzieningen.

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, leidingen, water, (overkluisde) waterlopen, wateropvang- en infiltratievoorzieningen, paden en overige verhardingen.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.2 onder c voor het bouwen in de zijdelingse perceelsgrens, mits:

  1. a. belangen van derden niet onevenredig worden aangetast;
  2. b. de verkeersveiligheid niet in het geding komt;
  3. c. er geen eigen parkeerplaats op eigen erf verloren gaat;
  4. d. er vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren bestaan.

7.4 Specifieke gebruiksregels

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 8 Waarde - Ecologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de ontwikkeling van ecologische waarden en de aanleg en instandhouding van een natte en/of droge ecologische verbindingszone.

8.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald mag op deze gronden niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming met een maximale hoogte van 3 m1.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen voor desbetreffende gronden van toepassing zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

  1. a. Op de gronden, begrepen in het plan, is het verboden te bouwen, een bouwwerk of een complex van bouwwerken, indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij behorende bouwperceel, hetzij niet langer zal blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zal gaan afwijken van het plan.
  2. b. Voor het uitvoeren van ondergrondse bouwwerken, geen gebouwen zijnde alsmede ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde, gelden, uitgezonderd het bepaalde in Artikel 4, geen nadere beperkingen.
  3. c. Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. 1. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan onder hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen uitgezonderd de zichtbare delen van de ondergrondse gebouwen;
    2. 2. de verticale diepte mag ten hoogste 3 m¹ bedragen.

Artikel 11 Algemene Gebruikersregels

11.1 Algemeen

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

11.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. a. niet in voldoende mate parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, alsmede voor het laden en lossen van goederen niet voldoende voorzieningen worden getroffen op eigen terrein, een en ander volgens de nota 'Beleidsregel parkeernormen Helmond 2020', zoals vastgesteld op 23 januari 2020. Indien deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging. stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar-, of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. stort- en/of opslagplaats van brand- en explosiegevaarlijke stoffen, waaronder begrepen consumenten-, professioneel- en theatervuurwerk alsmede detailhandel in consumenten-, professioneel- en theatervuurwerk;
  4. d. het beoefenen van de modelvliegtuigsport alsmede voor het racen of crossen al dan niet in wedstrijdverband met motorvoertuigen, motoren, bromfietsen, scooters en fietsen;
  5. e. militaire oefeningen, uitgezonderd marsoefeningen waarbij geen motorvoertuigen worden gebruikt;
  6. f. een seksinrichting, dan wel ten behoeve van prostitutie;
  7. g. een coffeeshop;
  8. h. een amusementshal voor speel- en gokautomaten;
  9. i. een kienhal;
  10. j. een casino.

11.3 Voorwaardelijke verplichting

Het (doen) gebruiken van gronden en bouwwerken, het bouwen en/of slopen en het uitvoeren van een werk binnen het plangebied is enkel toegestaan:

  1. a. indien de maatregelen zoals opgenomen in Bijlage 2 zijn gerealiseerd voordat negatieve effecten op beschermde soorten kunnen optreden;
  2. b. indien de maatregelen zoals opgenomen in Bijlage 2, duurzaam in stand worden gehouden.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van deze maten;
  2. b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m¹, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouw zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m¹.

12.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 12.1 kan slechts worden verleend, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad en;
  2. b. de belangen van het aanwezige bos en de natuur niet worden aangetast en;
  3. c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregels

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Hoek Kanaaldijk N.O.-Oostende - fase 1'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Initiatiefnemer Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl is voornemens om, in samenwerking met Stam + De Koning Bouw bv, aan de Kanaaldijk Noord-Oost, maximaal 192 wooneenheden te realiseren. Op dit momenteel ligt het terrein braak en geldt er een bedrijfsbestemming. De woningen worden in twee fases gerealiseerd. Met dit bestemmingsplan wordt fase 1 mogelijk gemaakt waarmee maximaal 148 woningen gerealiseerd kunnen worden, rekening houdende met het totale maximale aantal van 192 binnen fasen 1 en 2.

Voor de ontwikkeling van het totale gebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Eerder heeft de gemeente, op basis van een uitgevoerde massastudie, haar principemedewerking aan de realisatie van woningbouw verleend. De beoogde ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Kanaaldijk N.O. - nrs. 98 - 124' (onherroepelijk vastgesteld op 3 april 2013). Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken, zal een planologische procedure voor herziening van het bestemmingsplan doorlopen worden.

1.2 Plangebied

In deze toelichting wordt onderscheid gemaakt in de totale ontwikkellocatie en het plangebied voor fase 1.

Totale ontwikkellocatie

Kadastraal is de totale ontwikkelingslocatie (fase 1 en 2, excl. bedrijfsbestemming) bekend als gemeente Helmond, sectie E, nrs. 2436, 3433, 3434, 3435, 3436, 3437, 3438, en 3439. Deze gronden zijn in eigendom bij de initiatiefnemers. Het gebied heeft een grootte van 25.197 m2.

Ten behoeve van de realisatie van Fase 2 worden ook de gronden ten noorden van de ontwikkellocatie bij de planontwikkeling betrokken. Daarmee is het gebied dat bij fase 1 en 2 wordt betrokken 41.453 m² groot.

Plangebied fase 1

Dit bestemmingsplan voor fase 1 van de ontwikkeling heeft betrekking op de percelen 2436, 3433 (gedeeltelijk), 3434, 3435 (gedeeltelijk) en 3436 (gedeeltelijk). Ter plaatse van deze gronden is de ontwikkeling van de nieuwe woningen, inclusief verkeer-, parkeer-, en groenvoorzieningen voorzien.

De locatie ligt aan de wegen Kanaaldijk Noord-Oost en Oostende en wordt omgeven door diverse kleinschalige (handels)bedrijven, woningen, een museum, een tankstation en een zwem- en fitnesscentrum. Het gebied wordt in het westen ontsloten via Julianalaan, Kanaaldijk N.W. en Kanaaldijk N.O. en ten oosten via Oostende. De ligging van het totale ontwikkelingsgebied is weergegeven in figuur 1.1. Het plangebied van dit bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (Google Maps, 2018)

Ingezoomd gaat het in fase 1 om een plangebied met een oppervlak van circa 15.350 m². Het concrete plangebied voor dit bestemmingsplan is, in combinatie met het plangebied voor fase 2, weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0002.png"

Figuur 1.2: Kadastrale percelen fase 1 en fase 2 (ESRI Nederland i.s.m. Kadaster, dec. 2018)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Kanaaldijk N.O. - nrs. 98 - 124' (onherroepelijk vastgesteld op 3 april 2013) van toepassing. Het plangebied is in het geldende bestemmingsplan bestemd als 'Bedrijf'. De met deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 t/m 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, inclusief bij de bedrijven behorende en daaraan ondergeschikte kantoren. Bij de bedrijfsactiviteiten behorende (bedrijfs)gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, groenvoorzieningen, water, wateropvang- en infiltratievoorzieningen, wegen, parkeervoorzieningen, paden en overige verhardingen zijn eveneens toegestaan.

Een zone aan de oostzijde van het plangebied is bestemd als 'Groen' in combinatie met de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'. De bestemming 'Groen' is met name bedoeld voor groen- en watervoorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer en leidingen en openbare nutsvoorzieningen. De gronden met de ecologische dubbelbestemming zijn mede bestemd voor de ontwikkeling van ecologische waarden en de aanleg en instandhouding van een natte en/of droge ecologische verbindingszone.

In de zuidoosthoek is een klein gedeelte van het plangebied bestemd als 'Verkeer' waar wegen en straten, pleinen, voet- en fietspaden zijn toegestaan met een functie gericht op zowel verblijf als de afwikkeling van het doorgaande verkeer en het bestemmingsverkeer. Daarnaast zijn hier ook parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, straatmeubilair en afvalverzamelvoorzieningen, watervoorzieningen en leidingen en openbare nutsvoorzieningen toegestaan.

Figuur 1.3 bevat een uitsnede van het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied. Dit bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om de beoogde ontwikkeling te realiseren. Zelfstandige woningen zijn binnen de bestemmingen 'Bedrijf', 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' namelijk niet toegestaan. Het binnen de bestemming 'Bedrijf' opgenomen bouwvlak sluit ook niet aan bij de planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0003.png"

Figuur 1.3: Geldende bestemmingsplan 'Kanaaldijk N.O. - nrs. 98 - 124', plangebied rood omlijnd (Ruimtelijkeplannen.nl, 2018)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt de huidige en toekomstige situatie beschreven. In Hoofdstuk 3 wordt de ontwikkeling getoetst aan de relevante beleidskaders. In hoofdstukken 4 en 5 wordt ingegaan op de milieuhygiënische- en andere sectorale aspecten binnen het plangebied. In Hoofdstuk 6 wordt de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan beoordeeld. De juridische opzet komt in Hoofdstuk 7 aan bod. Tot slot wordt in Hoofdstuk 8 ingegaan op de te doorlopen procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt ten noorden van het centrum van Helmond nabij de Julianabrug. Aan de westzijde wordt de locatie door de Kanaaldijk Noord-Oost begrensd, met aan de overzijde van de weg de Zuid-Willemsvaart. Ten oosten van de onderzoekslocatie is de waterloop de Gulden Aa gesitueerd. Daarachter bevinden zich voornamelijk appartementswoningen en tevens een zwem- en fitnesscentrum. Aan de zuidzijde bevindt zich het wegvlak van Oostende. Aan de noordzijde, langs de kanaaldijk, zijn bedrijven en diverse woningen aanwezig.

Een groot deel van het terrein was sinds 1925 in gebruik als houtbe- en verwerkingsbedrijf. In 2016 heeft op de locatie een brand gewoed, hierna is de overgebleven bebouwing geamoveerd. Sindsdien is het plangebied niet meer in gebruik en ligt het braak.

In figuur 2.1 t/m 2.4 wordt de bestaande situatie van het plangebied in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0004.png"

Figuur 2.1 Plangebied gezien vanaf Kanaaldijk N.O.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0005.png"

Figuur 2.2 Verhard terrein plangebied, zicht richting het noorden

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0006.png"

Figuur 2.3 Verhard terrein plangebied, zicht richting het zuiden

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0007.png"

Figuur 2.4 Plangebied gezien vanaf de Oostende

2.2 Toekomstige Situatie

Voor de beoogde ontwikkeling is een stedenbouwkundig plan opgesteld. De woningbouwontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 192 nieuwe wooneenheden bestaande uit appartementen en grondgebonden woningen.

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van fase 1 van de totaalontwikkeling. In deze fase wordt het volgende woningbouwprogramma gerealiseerd:

Blok Appartementen Grondgebonden woningen Categorie
1 66 sociale huur
2 53 particuliere huur of koop
3 15 particuliere huur of koop
4 14 particuliere huur of koop

In totaal worden in fase 1 dus maximaal 148 woningen gerealiseerd.

Het stedenbouwkundige plan maakt onderscheid in 4 verschillende woonsferen en beeldkwaliteit (zie figuur 2.5):

A. Wonen aan het water

B. Wonen in het hof

C. Wonen aan het pocketpark

D. Wonen aan de natuur

In fase 1 komen al deze woonsferen voor. In fase 2 alleen woonsfeer C.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0008.png"

Figuur 2.5 (concept) Stedenbouwkundig plan totale ontwikkeling met referenties naar Woonsferen en beeeldkwaliteit

(Bron: Inbo, februari 2021)

2.2.1 Stedenbouw

Ontwerp in hoofdlijnen

Hieronder zijn de belangrijkste uitgangspunten beschreven die van toepassing zijn op de ontwikkeling binnen zowel fase 1 als fase 2:

  • Ontsluiting vanuit Kanaaldijk N.O.
  • Aansluiten op groenstructuur richting natuur buitengebied
  • Aansluiten op groenstructuur richting centrum Helmond (centrumvisie)
  • Ecologische zone van 25m (behoud van groenstructuur)
  • Bodemkwaliteit: terrein 1m ophogen
  • Minimaal 170 en maximaal 192 woningen
  • Appartementen aan het kanaal en Oostende
  • Hoogteaccent op hoek Kanaaldijk en Oostende (appartementen), lagere bebouwing richting de natuur (grondgebonden woningen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0009.png"

Figuur 2.6: (concept) Ontwerp in hoofdlijnen, doorsnede t.h.v. blokken 2 en 4

(Bron: Inbo, 19 maart 2019)

Beschrijving stedenbouwkundig plan

Op de hoek van Oostende en de Kanaaldijk N.O., vlakbij de Julianabrug, ligt de plek waar straks zes woonblokken gebouwd gaan worden. Een fijne woonplek aan de rand van het centrum en vlakbij het water. Bij de Gulden Aa wandel of fiets je zo de natuur in.

De woonblokken zullen gekenmerkt worden door verschillende woonsferen passend bij de omgeving (zie figuur 2.5). De gebouwen aan Oostende en de Kanaaldijk krijgen een levendige en stedelijke allure aan de buitenkant. De hoogteaccenten markeren de woonblokken aan het Kanaal en Oostende met als hoogste punt de hoek richting het centrum en Oranjekade. De woningen genieten hier van een weids uitzicht over de kanaalzone en verder.

Het appartementencomplex zal hier gedeeltelijk bestaan uit maximaal 10 bouwlagen en een hoogte van maximaal 32 meter. De bouwmassa zal in noordelijke richting afnemen via een bouwhoogte van 20 naar 17 om vervolgens binnen fase 1 weer op te lopen naar maximaal 29 meter.

Aan het Pocketpark gelden maximale bouwhoogten van 14 en 11 meter voor de nieuwbouw van blok 1 en 2.

De grondgebonden woningen in blok 3 bestaan uit 3 bouwlagen met een maximum bouwhoogte van 11 meter met uitzondering van de woningen in de zuidoosthoek warvoor geldt dat zij in maximaal 4 bouwlagen mogen worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 14 meter.

De grondgebonden woningen binnen blok 4 aan de oostzijde van het plangebied zullen bestaan uit maximaal 3 bouwlagen met een totale hoogte van 11 meter. In figuur 2.7 zijn de verschillende bouwhoogten inzichtelijk gemaakt.

De in dit bestemmingsplan vastgelegde maximale bouwhoogten zijn ruimtelijk en stedenbouwkundig als acceptabel beoordeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0010.png"

Figuur 2.7: Verkaveling inclusief bouwhoogten woonblokken fase 1

(Bron: Rho, aug. 2021)

Het volume op de locatie vraagt om een duidelijke overgang van de grote stedelijke schaal (aan de Kanaalzone en Oostende) naar de laagbouw aan de ecologische zone (aan het water de Aa in het oosten). Hier staan de woongebouwen met de voeten in de natuur. Een informeel karakter, uitbundig groen en een autoluwe zone zijn hierbij uitgangspunt.

Het hart wordt gevormd door een pocketpark tussen de woongebouwen waar bewoners kunnen parkeren, verblijven, tuinieren, spelen en recreëren. Groene hagen definiëren de ruimten en houden auto's grotendeels uit het zicht zonder de ruimtewerking te blokkeren. De parkeerplaatsen hebben een groene uitstraling en door deze compact uit te voeren is er meer groene ruimte over waardoor hittestress wordt tegen gegaan. De woningen liggen aan het pocketpark waar de auto te gast is en het groene karakter duidelijk overheerst. Het pocketpark verbindt de ecologische zone aan de Aa in het oosten met het Kanaal in het westen. Zo vormt de ontwikkeling een samenhangend geheel van in de omgeving passende gebouwen en buitenruimten op een mooie zichtlocatie in Helmond.

2.2.2 Architectuur

Variatie en samenhang

De woongebouwen vormen samen een herkenbaar ensemble, waarbij de samenhang zit in verfijnde baksteenarchitectuur, plastische gevels en zorgvuldige overgangen tussen openbaar en privé. De variatie wordt gevormd door verschil in bouwmassa en verschil in gevelindeling, met extra aandacht voor de levendige interactie, de verbijzondering van de entrees en plasticiteit van de gevel. Speciale aandacht wordt besteed aan de vormgeving van de hoekpanden. Ze worden geaccentueerd door gebouwhoogte en zijn alzijdig georiënteerd in materiaal en gevelontwerp.

Aandacht voor detail

Het hoofdmateriaal is baksteen. Een enkele uitzondering wordt afwijkend gematerialiseerd om een accent te creëren. Dichterbij valt op dat metselwerkverbanden en plinten verschillen. Deze details en het bijzondere metselwerk zorgen voor plastiek in de gevel. De aandacht voor detail geeft het ontwerp een chique en verzorgde uitstraling. De materialisatie/kleur aan de binnenzijde van het bouwblok vormt een contrast met de bakstenen buitenkant. Het materiaal zorgt voor eenheid en samenhang in het binnenterrein (hof); materiaalkeuze laat het groen domineren.

2.2.3 Groene verstedelijking

De vertaling van een sterke en gezonde stedelijke groenstructuur naar het niveau van buurten en kavels is essentieel. Zowel om de ambities van de stad te verwezenlijken als om zijn inwoners een gezonde groene toekomst te garanderen. De kwaliteit en betekenis van buurtgroen ligt aan de basis van een gezonde stad. Van belang daarbij zijn: (sociale) duurzaamheid, klimaatbestendigheid, beweging en gezondheid, en stadsnatuur.

Het planvoornemen voorziet in een specifieke groen- en waterstructuur die aansluit bij de beoogde woonsferen. Het kanaal, het pocketpark en de ecologische zone worden in het ontwerp met elkaar verbonden. Onder het pocketpark wordt verstaan het (aangelegd en ontworpen) park wat de verbinding maakt met, aan de ene kant de ecologische zone (natuur) en aan de andere kant het kanaal. Het is een klein park dat toegankelijk is voor het publiek en waar de bewoners kunnen parkeren, verblijven, tuinieren, spelen, recreëren en genieten.

Op figuur 2.8 is de beoogde groenstructuur en de verbinding met het water aan weerszijden, aan de hand van de woonsferen, inzichtelijk gemaakt.

A. Wonen aan het water

B. Wonen in het hof

C. Wonen aan het pocketpark

D. Wonen aan de natuur

In fase 1 komen al deze woonsferen voor. In fase 2 alleen de woonsfeer C.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0011.png"

Figuur 2.8: (concept) Groenstructuur en water

(Bron: Inbo, februari 2021)

2.2.4 Duurzaamheid

Vanuit de ambitie voor de ontwikkeling van Oostende zijn verschillende duurzaamheidsthema's geformuleerd. Deze duurzaamheidsthema's zijn vertaald in kritieke prestatie indicatoren (KPI's). De volgende duurzaamheidsthema's vormen de basis voor de duurzaamheidsambitie van de verschillende bouwplannen binnen het project:

  • Energie
  • Gezondheid
  • Levensduurkosten
  • Sociaal
  • Klimaat adaptief
  • Materialen en grondstoffen

Energie

  • In de schil van het gebouw wordt zo veel mogelijk energiezuinigheid meegenomen. Aanvullend zullen slechts de benodigde installaties toe worden gepast.
  • Inzet is en blijft de schil van het gebouw thermisch te optimaliseren.
  • Passieve bouwkundige maatregelen en low-tech installaties hebben de voorkeur in de ontwikkeling van gebouwen.
  • Energiebesparende maatregelen mogen niet ten kosten gaan van de luchtkwaliteit in de gebouwen.
  • Ontwikkeling van de woningen en wooncomplexen is gasloos.
  • Streven om zoveel mogelijk van de toekomstige energievraag binnen het project op te wekken.
  • Stimuleren van duurzame mobiliteit met maatregelen (bijvoorbeeld elektrisch vervoer, deelauto's, e.d.).
  • Duurzame opwekking vindt primair plaats op de daken van de gebouwen/opstallen.
  • Het energieverbruik en de energieopwekking wordt gemonitord en zichtbaar weergegeven in de wooncomplexen.

Gezondheid

  • Materialen mogen ook gedurende de gebruiksduur geen emissies van schadelijke stoffen afgeven die leiden tot klachten of gezondheidseffecten.
  • Materialen komen niet voor op de 'De herziening van de lijst van voor de EU kritieke grondstoffen en de uitvoering van het grondstoffeninitiatief'.
  • Ambitie is dat materialen niet voorkomen op de Banned list of chemicals.

Levensduurkosten

  • Voorstellen voor duurzame oplossingsrichtingen voor de openbare ruimte worden onderbouwd op basis van Total Costs of Ownership. Voor zover dit praktisch in te vullen is.

Sociaal

  • Het ontwerp van de ontwikkeling in combinatie met de buitenruimte op het te leveren perceel nodigt uit tot laagdrempelig gebruik van deze buitenruimte (zie ook paragraaf 2.2.3).
  • Het ontwerp van de ontwikkeling het totale plan garandeert een sociaal welzijn voor het individu door sociale veiligheid. In het ontwerp wordt rekening gehouden met dit veiligheidsgevoel op alle momenten van de dag.

Klimaat adaptief

  • Het ontwerp voorziet erin dat het drinkwaterverbruik wordt teruggebracht en men bewust omgaat met drinkwater binnen de woningen en wooncomplexen (bijvoorbeeld waterbesparende douchekoppen, grijswater voor wc's, e.d.).
  • Voorkomen van verontreiniging van afstromend regenwater (bijv. geen uitlogende bouwmaterialen gebruiken).
  • Realisatie van voldoende buffering (in m³) en zoveel mogelijk gebruik van regenwater binnen het ontwerp van het plan Oostende, een en ander afhankelijk van ontwerp en kaders vanuit de klimaateffectatlas (zie ook paragraaf 5.1).
  • In het ontwerp wordt rekening gehouden met het gegeven dat het klimaat verandert. Verdroging en hittestress moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. In de uitwerking van het ontwerp wordt aangegeven op welke wijze dit gestalte krijgt.

Materialen en grondstoffen

  • Ambitie is dat in de realisatie van het gebouw en de buitenruimte een zo hoog mogelijk percentage van de toegepaste materialen vervaardigd is uit duurzaam, gerecycled en/of hergebruikt materiaal.
  • Bij het ontwerp wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met het principe dat de materialen eenvoudig uit elkaar kunnen worden gehaald.

Toekomstig gebruik materialen

De ladder van Lansink is uitgangspunt, waarbij het streven is om E en F zoveel mogelijk te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0012.png"

Figuur 2.9: Ladder van Lansink

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Tot slot wordt in paragraaf 3.5 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.

Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding. Er zal zorg worden gedragen voor een efficiënt gebruik van de ondergrond en het verbeteren van de milieukwaliteit in een proces dat gepaard gaat met een zorgvuldige afweging en een transparante besluitvorming. Het mogelijk maken van de nieuwe woningen in het bestaand stedelijk gebied van Helmond past binnen het rijksbeleid.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) / Barro / Rarro

Het ruimtelijke ordeningsbeleid van het Rijk is eerder vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) uit 2012. Het motto van de SVIR is: 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Dit krijgt vorm in een excellent internationaal vestigingsklimaat, dat ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit streven kracht bij te zetten gaat het roer om.

Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en zorgt ervoor dat de gebruiker centraal komt te staan. Het Rijk beperkt zich nog slechts tot 13 nationale belangen. Buiten die belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Vertrouwen is de basis voor deze nieuwe rolverdeling. Om de 13 nationale belangen door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden zijn naast de SVIR het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2014) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro, 2014) in werking getreden.

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van Rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Een aantal van deze belangen is:

  • een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.

Toetsing

Voor Helmond zijn de volgende aspecten hieruit relevant, in die zin dat ze - voorzover van toepassing op een plangebied - direct dienen door te werken in bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen :

  • vrijwaringszones langs rijksvaarwegen (i.c. Zuid-Willemsvaart);
  • tracés van hoogspanningsverbindingen (i.c. door Brandevoort);
  • radarverstoringsgebieden van vliegbasis Volkel en Herwijnen enkel voor het oprichten van windturbines met een tiphoogte van de wieken van meer dan 114 meter boven de NAP-hoogte van vliegbasis Volkel en 90 meter boven de NAP-hoogte van Herwijnen;
  • obstakelbeheergebied van vliegbasis De Peel (i.c. zuidelijk deel gemeente op basis van onderstaande kaart). De maximaal toelaatbare hoogte binnen dit horizontale vlak ligt op 177,1 meter boven de NAP-hoogte van vliegbasis De Peel.

Het plangebied valt niet binnen vrijwaringszones langs rijksvaarwegen noch binnen tracés voor hoogspanningsverbindingen. Het obstakel beheersgebied van vliegbasis De Peel is eveneens niet van toepassing. De radarverstoringsgebied (vliegbasis Volkel en Herwijnen) wel echter geldt dit enkel als belemmering bij het oprichten van windturbines en daar is binnen dit planvoornemen geen sprake van.

Het bestemmingsplan past derhalve binnen de SVIR, Barro en Rarro

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 Bro)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De grens van een stedelijke ontwikkeling ligt bij woningen op basis van jurisprudentie op circa 11-14 woningen.

In dit geval is sprake van een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Daarom is hierna de woningbehoefte beschreven.

Beschrijving behoefte

De relevante regio voor wonen is zowel stedelijk gebied Eindhoven als De Peel binnen de regio Zuidoost-Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0013.png"

Figuur 3.1. Woonregio's (Bron: Brabantse Agenda Wonen, september 2017)

De woningbehoefte in de gemeente Helmond blijkt uit diverse onderzoeken.

Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, Actualisering 2020

Doordat het aantal huishoudens de komende jaren nog sterk toeneemt, zijn er ook meer huizen nodig. Naar verwachting is in 2050 zo'n 43% van alle huishoudens een éénpersoonshuishouden. Vooral het aantal oudere alleenstaanden van 75 jaar en ouder neemt sterk toe. Vergeleken met de vorige prognose uit 2017 ligt de groei van de Brabantse bevolking duidelijk hoger. De indicatie voor de gemeente helmond is 5.460 woningen in de periode 2020-2030. Onderstaande tabel is richtinggevend voor het maken van nieuwe regionale afspraken. Versnelling van de woningbouw en (vervolgens) vasthouden van het bouwtempo is een belangrijke doelstelling van de Brabantse Agenda Wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0015.png"

Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2019/2020

In 2016 zijn in regionaal verband afspraken gemaakt over de woningproductie op basis van de destijds beschikbare prognose. In 2020 is er een nieuwe prognose beschikbaar gekomen.

In de Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2019/2020 staat dat er in de regio Zuidoost Brabant in de periode 2019-2028 nog 31.000 woningen nodig zijn en er slechts harde plancapaciteit is voor 26.550 woningen.

De eerstkomende tijd zal de feitelijke realisatie van woonruimte in het betaalbare segment extra inspanningen (blijven) vragen. Hierbij zal ook de middenhuur, met huurprijzen net boven de liberalisatiegrens (> €720,-), moeten worden betrokken. Voor de gemeentelijke en (sub)regionale woningbouwplanning en -programmering en de mogelijkheden hier ook daadwerkelijk – bijvoorbeeld via volkshuisvestelijke en/of ruimtelijke instrumenten) op te sturen - zijn dit belangrijke onderwerpen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0016.png"

3.2. Woningbouwcapaciteit en opgaven

Woonafspraken De Peel

In november 2019 hebben de wethouders Wonen van de Peel (incl. Helmond) tijdens het 'Bestuurlijk overleg Wonen De Peel' ingestemd met het 'concept Woonafspraken De Peel'. De (concept-)afspraken zijn in lijn met de Brabantse Agenda Wonen, sluiten aan bij de huidige behoeften van de gemeenten en zijn een eerste stap naar afspraken voor de langere termijn. De afspraken gaan o.a. over afstemming van uitbreidingslocaties, niet-traditionele woonvormen en de huisvesting van specifieke doelgroepen, waaronder arbeidsmigranten en doelgroepen die 'claims' leggen op Wmo-budget. Inmiddels zijn de woonafspraken door de colleges vastgesteld. De regionale vaststelling van de afspraken vond plaats tijdens het bestuurlijk overleg Wonen De Peel op 28 mei 2020. De instemming van de provincie volgde formeel tijdens het Regionaal Ruimtelijk Overleg op 17 juni 2020.

De regionale afspraken zijn op hoofdlijnen:

  • Starten vanuit de lokale behoeften, de gemeenten besluiten zelf over de eigen plannen.
  • De provinciale woningbehoefteprognose is richtinggevend.
  • Woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied: gemeente beslist zelf.
  • Woningbouw op uitbreidingslocaties: gemeente beslist zelf, alleen als een plan volgens het regionaal ambtelijk overleg ‘buitenproportioneel’ is vindt afweging en besluitvorming plaats via het bestuurlijk overleg Wonen De Peel.

In het algemeen vervult Helmond binnen de Peelregio een centrumfunctie. Inmiddels is Helmond ook de tweede centrale stad in het Stedelijk gebied Eindhoven (SGE) en vindt een intensieve samenwerking plaats. Denk daarbij aan de Regionale Woonvisie, het Regionaal Afsprakenkader Wonen en de in 2019 gesloten Woondeal met het Rijk en de Provincie.

Woondeal

Op 7 maart 2020 heeft wethouder Torunoglu namens de gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven een Woondeal ondertekend met minister Ollongren van Binnenlandse Zaken. Deze Woondeal is gesloten tussen de gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE), het ministerie van Binnenlandse Zaken en de provincie Noord-Brabant. Met de ondertekening van de Woondeal zetten partijen zich langjarig in om de woonopgave in deze regio aan te pakken. Het biedt in de regio de mogelijkheid te gaan versnellen. In de regio moeten er de komende vijf jaar 27.000 woningen bijkomen, plus zo'n 1000 tijdelijke woningen.

Conclusie

De woningbouwontwikkeling op de beoogde locatie voorziet in een actuele behoefte en wordt gerealiseerd op een locatie binnen bestaand stedelijk gebied. De gemeente beslist zelf over woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied en blijft binnen de richtinggevende prognose van de provincie (ruim 5.400 woningen tot 2030). Hiermee wordt voldaan aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.4 Conclusie

Het Rijksbeleid vormt geen beperking voor de beoogde ontwikkeling.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

De Brabantse Omgevingsvisie is in december 2018 vastgesteld. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie: hoe moet de Brabantse leefomgeving er in 2050 uitzien? En daarbij stelt men mobiliserende tussendoelen: wat willen we in 2030 voor elkaar hebben om die ambitie te verwezenlijken? Maar men legt nu nog niet vast hoe de doelen precies bereikt moeten worden.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie haar kernwaarden voor handelen vertaald en zijn de hoofdopgaven voor de toekomst beschreven. In algemeenheid geldt onder andere dat ruimte wordt geboden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. De omgevingsvisie agendeert en nodigt uit om hier samen mee aan de slag te gaan.

In de Omgevingsvisie wordt het Panorama van Brabant - het Brabant van 2050 - geschetst. In het Brabant van 2050 wordt er duidelijk cyclisch gedacht én gedaan. Groener, duurzamer en slimmer. Gericht op de toekomst van Brabant. De keuze voor kwaliteit boven kwantiteit, voor meerwaarde boven één enkel belang en voor duurzame innovatie, heeft geleid tot een ander aanzicht. De aandacht en zorg voor de Brabantse leefomgeving, waarin de mens centraal staat, hebben geleid tot extra schakeringen; van groene oasen en ecodorpen tot flitsend moderne verzamelplekken waar knappe koppen werken aan slimme innovaties. De veranderingen zijn niet alleen te zien, maar klinken ook onverbloemd door in het enthousiasme van de Brabanders voor hun Brabant.

In het oosten van Brabant is er sprake van een gebied met een grote agro- en foodsector. De dorpen zijn levendig, jong en oud voelen zich er thuis. De zogenoemde "Brainporters" waarderen Oost-Brabant en zij wisselen hun high-tech woon- en werksfeer rond Eindhoven graag af met een bezoek aan een aangenaam dorpenlandschap in de Kempen of de Peel.

In 2050 is Brabant klimaatproof, energierijk, goed verbonden en welvarend in alle opzichten. En Brabanders, oorspronkelijke en nieuwe, wonen, werken en leven er met volle overgave.

In de Omgevingsvisie zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.

Doorwerking plangebied

Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herbestemmen wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt hier nadrukkelijk aan bij.

3.3.2 Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014

In de structuurvisie is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Dit met als doel om een goede woon-, werk- en leefomgeving voor zowel inwoners als bedrijven in Brabant te creëren. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Ook is er aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. Een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw) is ook onderdeel van de structuurvisie. Tot slot is er aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).

De provinciale opgaven leiden tot ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. Bij deze ruimtelijke keuzes hanteert de provincie twee leidende principes:

  • ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid;
  • vestigings- en leefklimaat en gezondheid;

De ruimtelijke keuzes zijn vertaald in 14 provinciale ruimtelijke belangen:

  • regionale contrasten;
  • een multifunctioneel landelijk gebied;
  • een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;
  • een betere waterveiligheid door preventie;
  • koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
  • duurzaam gebruik van de ondergrond;
  • ruimte voor duurzame energie;
  • concentratie van verstedelijking;
  • sterk stedelijk netwerk;
  • groene geledingszones tussen steden;
  • gedifferentieerd aanbod aan goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen;
  • economische clusters;
  • (inter)nationale bereikbaarheid;
  • beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.

Toetsing

Van de bovenstaande aspecten zijn 'concentratie van verstedelijking' en 'sterk stedelijk netwerk' relevant voor de beoogde ontwikkeling. Bij de opgave voor wonen ligt het accent op de herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. Het projectgebied maakt - zoals weergegeven op de visiekaart in figuur 3.3 - onderdeel uit van BrabantStad, een stedelijk netwerk van Breda, Eindhoven, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg. De steden die onderdeel uitmaken van Brabantstad zijn de locaties die de provincie ziet als het brandpunt van toekomstige verstedelijking en ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0017.png"

Figuur 3.3 Uitsnede visiekaart met plangebied in geel (Bron: provincie Noord-Brabant)

Onderhavig plan maakt de realisatie van gestapelde woningen en grondgebonden woningen mogelijk en past binnen de verstedelijkingsbehoefte.

Derhalve sluit onderhavige ontwikkeling aan bij het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.

3.3.3 Interim omgevingsverordening ruimte Noord-Brabant (geconsolideerd 2020)

Op 1 januari 2022 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de huidige Verordening ruimte.

De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd. In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die voorheen waren opgenomen in de Verordening ruimte. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.

Net als bij de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn ook hier regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0018.png"

3.4. Uitsnede kaart 3: Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed

Het plangebied ligt binnen het 'Stedelijk gebied'. Het voorkomen van onnodig nieuw ruimtebeslag krijgt ook vorm door eerst de mogelijkheden binnen bestaande bebouwde omgeving optimaal te benutten. Dat betekent niet dat alle fysieke ruimte benut moet worden voordat nieuw ruimtebeslag mogelijk is.

Binnen stedelijk gebied is vanuit kwaliteitsoverwegingen bijvoorbeeld ook ruimte nodig voor groenvoorzieningen en voldoende opvang van water. Een verbijzondering voor stedelijke ontwikkeling is dat er toepassing gegeven moet zijn aan de ladder voor duurzame verstedelijking , zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze voorwaarde geldt rechtstreeks vanuit de nationale wetgeving. Omdat de toepassing van de ladder vanuit provinciaal beleid essentieel is, is deze in de verordening opgenomen. Er zijn daarbij geen extra eisen gesteld. Het planvoornemen voldoet dan ook aan de Iov. Voor het planvoornemen zijn onderstaande regels en basisprincipes uit de Interim omgevingsverordening van toepassing.

Regels voor stedelijke ontwikkeling

  • artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies:

  • artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik;
  • artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering;
  • artikel 3.8 meerwaardecreatie;
  • artikel 3.9 kwaliteitsverbetering landschap.

Basis op orde

  • artikel 3.25 natuur netwerk brabant - ecologische verbindingszone

Rechtstreeks werkende regels voor activiteiten

  • artikel 2.35 verbod activiteiten voormalige stortplaats

Regels voor stedelijke ontwikkeling

1. Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  1. a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  2. b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

2. Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  1. a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  2. b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  3. c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  4. d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  5. e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  6. f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

3. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen op een bedrijventerrein, bevat het bestemmingsplan regels over:

  1. a. een bij de aard van het bedrijventerrein en de toe te laten functies passende kavelomvang;
  2. b. het beperken van ontwikkelingen die een effectief gebruik van het bedrijventerrein beperken, waaronder:
    1. 1. bedrijfswoningen;
    2. 2. bedrijven die doelmatig gevestigd kunnen worden in gemengde gebieden tenzij deze bedrijven concept-versterkend werken en geclusterd worden;
    3. 3. voorzieningen die gelet op hun publieksaantrekkende werking thuishoren in centrumgebieden tenzij deze concept-versterkend werken en geclusterd worden.

Toetsing aan artikel 3.42

Lid 1: Het voorliggende plan voldoet aan de geldende regionale afspraken.

Lid 2: Het plan versterkt de leefomgeving door transformatie van een verouderd binnenstedelijk gebied.

Lid 3: is niet van toepassing.

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies. Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit).

Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  • meerwaardecreatie.

Deze aspecten worden hierna beschreven.

Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik

  1. 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
    1. a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
      • nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
      • er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
    2. b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
    3. c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

Toetsing

  1. a. In dit geval gaat het om een binnenstedelijke herontwikkeling.
  2. b. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening, heeft plaatsgevonden in paragraaf 3.2.3. Daar wordt beschreven dat er behoefte is aan de woningen die met dit plan mogelijk worden gemaakt.
  3. c. De ontwikkeling vindt plaats binnen een bouwperceel.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de regels voor zorgvuldig ruimtegebruik, er wordt voldaan aan de regels van artikel 3.6 van Iov N-B.

Artikel 3.7 Toepassing van de lagenbenadering

  1. 1. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
  2. 2. De lagenbenadering omvat de effecten op
    1. a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
    2. b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
    3. c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.
  3. 3. Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Toetsing

Met het beoogde plan worden binnenstedelijk woningen gerealiseerd. In hoofdstuk 4 t/m 8 van deze toelichting worden de effecten op onder andere de bodem, het grondwater, archeologische waarden, infrastructuur, natuurnetwerk, water, cultuurhistorische waarden en landschappelijke waarden beschreven. Hieruit blijkt dat met de beoogde ontwikkeling geen nadelige effecten aanwezig zijn.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling voldoet aan het principe van de lagenbenadering.

Artikel 3.8 Meerwaardecreatie

  1. 1. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
    1. a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
    2. b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
  2. 2. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Toetsing

In het kader van voorliggend plan worden compenserende maatregelen getroffen. Met de compenserende maatregelen, die als voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan worden opgenomen, wordt overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen. Bovendien worden extra maatregelen getroffen om de biodiversiteit in het plangebied en de directe omgeving naar een hoger nivieau te tillen. In paragraaf 5.2.2 wordt daar nader op ingegaan.

Conclusie

Er wordt voldaan aan het basisprincipe van meerwaardecreatie.

Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap

  1. 1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
  2. 2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
    1. a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
    2. b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.
  3. 3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
    1. a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
    2. b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    3. c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    4. d. het wegnemen van verharding;
    5. e. het slopen van bebouwing;
    6. f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
    7. g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Toetsing

Het plangebied is niet gelegen binnen het Landelijke Gebied. In het kader van meerwaardecreatie kan de verbetering van de landschappelijke kwaliteit, zoals genoemd in lid 3, van toegevoegde waarde zijn. In het kader van voorliggend plan worden compenserende maatregelen getroffen. Met de compenserende maatregelen, die als voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan worden opgenomen, wordt overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen. Bovendien worden extra maatregelen getroffen om de biodiversiteit in het plangebied en de directe omgeving naar een hoger niveau te tillen. In paragraaf 5.2.2 wordt daar nader op ingegaan. Met de beoogde compenserende maatregelen wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de landschapstructuur en de relatie stad-land. Daarnaast wordt de ecologische verbindingszone ter plaatse aanzienlijk verbeterd.

De gemeente Helmond heeft dit provinciale beleid uitgewerkt in de Beleidsregel Kwaliteitsverbetering Landschap Helmond 2015. Het plangebied valt niet binnen het werkingsgebied van deze beleidsregel. Een verplichting in het kader van de kwaliteitsverbetering landschap is daarmee niet aan de orde.

Conclusie

Er wordt voldaan aan het basisprincipe van kwaliteitsverbetering van het landschap.

Basis op orde

Artikel 3.25 natuur netwerk brabant - ecologische verbindingszone

1. Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone strekt tot verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone met een breedte van:

  1. a. ten minste 50 meter in Stedelijk Gebied en in Verstedelijking Afweegbaar;
  2. b. ten minste 25 meter in alle overige gebieden.

2. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid stelt regels, om te voorkomen dat het gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone, die in ieder geval:

  1. a. het oprichten van bebouwing beperken;
  2. b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten beperken.

3. Na realisatie van de ecologische verbindingszone is artikel 3.15 Bescherming Natuur Netwerk Brabant van overeenkomstige toepassing.

Toetsing

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen 'Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone'. Bij de realisatie van het planvoornemen wordt de breedte van de ecologische verbindingszone van 50 meter gerespecteerd. Binnen het plangebied komt dat neer op een zone van 20 meter breed vanaf de oostelijke plangrens. Overigens is binnen het geldende bestemmingsplan een zone van slechts 10 meter breed bestemd als ecologische verbindingszone (zie ook paragraaf 1.3).


Binnen deze zone zal geen bebouwing worden gerealiseerd. Bovendien zal deze zone in overleg met de provincie en het waterschap worden ingericht als ecologische verbindingszone. Het uiteindelijke bouwplan zal hier ook aan getoetst worden. Benadrukt wordt dat met het planvoornemen wordt ingespeeld op de kansen die de aanwezigheid van de ecologische zone biedt. De kwaliteit van deze nog te ontwikkelen ecologische waarden zijn tevens van toegevoegde waarde op de kwaliteit van het nieuwe woongebied. Wonen in het groen is een belangrijk uitgangspunt bij de herontwikkeling.

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de aanduiding 'Behoud en herstel van watersystemen'. Bij de realisatie van het planvoornemen wordt de breedte van 25 aan weerszijden van de waterloop gerespecteerd.


Deze zone zal in overleg met de provincie en het waterschap worden ingericht als ecologische verbindingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0019.png"

3.5. Natuur en stiltegebieden

Rechtstreeks werkende regels voor activiteiten

Artikel 2.35 verbod activiteiten voormalige stortplaats

Lid 1. Het is verboden in, op, onder of over een Voormalige Stortplaats:

  1. a. werken te realiseren of in stand te houden;
  2. b. stoffen of voorwerpen, niet zijnde afvalstoffen, te storten, te plaatsen, neer te leggen, of te laten staan of liggen;
  3. c. andere dan de onder a en b bedoelde handelingen te verrichten of handelingen na te laten als daardoor de aanleg van nazorgvoorzieningen verhinderd kan worden of de aanwezige nazorgvoorzieningen beschadigd kunnen worden.


Lid 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

  1. a. het treffen van maatregelen volgens een hergebruikplan waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd;
  2. b. handelingen die betrekking hebben op het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting of op het veranderen van de werking daarvan;
  3. c. handelingen ter uitvoering van maatregelen vastgesteld bij of krachtens de Wet bodembescherming of de Waterwet;
  4. d. handelingen waarvoor melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.37 Meldingsplicht hergebruik stortplaatsen en waarvan is aangegeven dat met de melding volstaan kan worden.


Lid 3. Ontheffing van het verbod bedoeld in het eerste lid is mogelijk als het belang, dat de voormalige stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, zich daartegen niet verzet.

Toetsing

Het plangebied is aangemerkt als voormalige stortplaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0020.png"

Figuur 3.6. Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen

De bodemkwaliteit binnen het plangebied is uitvoerig onderzocht. Zie paragraaf 4.8. Uit de onderzoeken blijkt dat de kwaliteit van de bodem op dit moment niet geschikt is voor de functie wonen. Er zullen dan ook sanerende maatregelen getroffen worden om de grond geschikt te maken voor de beoogde functie. De sanerende maatregelen zullen in dit geval bestaan uit het aanbrengen van een leeflaag van voldoende dikte. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt een saneringsplan opgesteld waarin de definitieve sanerende maatregelen worden omschreven. Tegelijkertijd zal een ontheffing worden aangevraagd van het verbod zoals genoemd in artikel 2.35 van de Iov.

3.3.4 Brabantse Agenda Wonen

Versnelling van de woningbouwproductie, vernieuwing en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en het ombouwen van leegstaand vastgoed naar woningen. Dat zijn belangrijke doelen van de Brabantse Agenda Wonen. Met deze agenda geven Gedeputeerde Staten aan welke accenten er de komende jaren liggen bij het bouwen en wonen en hoe de provincie zich hiervoor gaat inzetten.

De Brabantse woningmarkt kent grote uitdagingen. Zo moet de woningvoorraad de komende 10 tot 15 jaar met 11%, ofwel zo’n 120.000 woningen, toenemen. De afgelopen jaren zijn te weinig woningen gebouwd. Bovendien verandert de vraag naar woonruimte sterk. Zo bestaat ruim 40% van de huishoudens in 2040 uit eenpersoonshuishoudens en is er een grote behoefte aan kleinere, betaalbare woonruimten. Ook het bouwen van voldoende woningen voor het middensegment op de woningmarkt – betaalbare koop en middeldure huur – blijft punt van aandacht. Verder vragen initiatieven voor nieuwe woonvormen als flexwonen, tiny houses, tijdelijk wonen en nieuwe combinaties van wonen, werken en zorg steeds vaker van overheden om experimenteerruimte te bieden.

Transformatie krijgt prioriteit

Woningbouw is het enige type vastgoed waar de komende jaren nog een behoorlijke vraag naar is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld winkels, kantoren en maatschappelijk vastgoed. Woningbouw kan daarom ook vrijwel als enige een substantiële bijdrage leveren aan maatschappelijke en ruimtelijke vraagstukken als verduurzaming en het terugdringen van leegstand. Na 2030 neemt de groei van de woningbehoefte sterk af, en verdwijnt ook de kans om werk te maken van transformatie. Dus de urgentie om in de komende paar jaar de vraag naar woningen slim te benutten is heel groot.

In de regionale woningbouwafspraken wil de provincie daarom prioriteit geven aan plannen voor herbestemming van leegstaande gebouwen of plannen voor inbreidingslocaties. Een principe dat ook iets kan betekenen voor bestaande woningbouwplannen, die dan niet, pas later of na aanpassing kunnen worden gerealiseerd. Ook voert de provincie een brede inventarisatie uit naar potentiële transformatielocaties in steden en dorpen. Bij complexe transformaties kan de provincie mee investeren via het provinciale Ontwikkelbedrijf.

De provincie geeft gemeente dus ruim baan bij transformaties. Om het gemeente gemakkelijk te maken mag er in centra veel meer gebouwd worden. Wooneenheden in leegstaande panden worden in dat geval niet meer meegeteld voor het toegewezen woningcontingent.

Conclusie

Met de toevoeging van woningen voorziet het planvoornemen al in een concrete behoefte. Bovendien sluit het planvoornemen aan op de typologische behoefte. Er wordt een diversiteit aan woningtypologieën aangeboden in verschillende prijsklassen. Koopwoningen in de prijsklassen goedkoop, middenduur en duur alsmede sociale huurwoningen en overige huurwoningen.

Het plangebied betreft een inbreidingslocatie en kan ook gezien worden als een transformatie van een voormalig bedrijventerrein. Hiermee wordt gehoor gegeven aan de prioritering van de provincie.

Met de toevoeging van wonen wordt een bijdrage geleverd aan de woonopgave in de regio.

3.3.5 Conclusie

Het planvoornemen sluit aan op het beleid van de provincie Noord-Brabant.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Brainport principes

Hieronder worden de zeven Brainport Principes getoetst. De onderbouwing van deze principes komt deels uit andere onderdelen uit deze plantoelichting. Deze onderdelen worden benoemd en er wordt verwezen naar de betreffende paragraaf en worden niet integraal herhaald.

  1. 1. Koesteren van identiteit

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0021.png"

Het plangebied is een voormalig bedrijventerrein dat getransformeerd wordt naar woningbouw. Deze transformatie past binnen de ontwikkeling van Kanaalzone. Deze inbreidingslocatie gaat uit van de bestaande structuren die worden gevormd door het kanaal en de Gulden Aa. Het plangebied ligt nabij de voorzieningen in het centrum van Helmond.

Ieder blok bestaat uit deelblokken. Binnen deze deelblokken hebben alle gebouwen een eigen identiteit (zie paragrafen 2.2.1 en 2.2.2) . Met het realiseren van het park worden zowel de groene als blauwe structuren verder versterkt.

De ontwikkeling van dit plan is tot stand gekomen via samenspraak met toekomstige bewoners. Zij vormen de identiteit van dit toekomstige woongebied.

  1. 2. Ruimte voor innovatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0022.png"

Door het toepassen van nieuwe technieken en materialen wordt in het plan het woonklimaat geoptimaliseerd. Het plan zal tenminste voldoen aan de nieuwe BENG-normering, waarmee hoge eisen worden gesteld aan duurzaamheid en energiegebruik. (zie ook paragraaf 2.2.4). Het verhard oppervlakte neemt af ten opzichte van de bestaande situatie en in het groene gebied tussen de appartementen en de grondgebonden woningen is ruimte aanwezig voor een bergingsvoorziening. Ook in het groengebied aan de oostzijde van het plangebied zullen soortgelijke infiltratievoorzieningen worden toegepast (zie ook paragraaf 5.1).

Tussen de gemeente en initiatiefnemer zijn afspraken gemaakt over duurzaamheidsmaatregelen en natuurinclusief bouwen. Daarbij komen de volgende thema's aan bod:

  • Energie
  • Gezondheid
  • Levensduurkosten
  • Sociaal
  • Klimaat adaptief
  • Materialen en grondstoffen

In de bewonersgroepen zijn deze thema's besproken.

Naast het realiseren van een park wordt een gedeelte van het projectgebied ingericht als ecologische verbindingszone (EVZ) en geoptimaliseerd ten behoeve van het aangrenzende NNB-gebied.

  1. 3. Invloed voor bewoners

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0023.png"

In de bewonersgroepen is met toekomstige bewoners gesproken over de gebouwen, de (openbare) ruimte en maatregelen op het gebied van duurzaamheid, gezondheid en klimaatadaptatie. Het te realiseren park (zie paragraaf 2.2) wordt als meerwaarde ervaren.

Binnen een aantal blokken is er ruimte om een binnentuin te realiseren als uitwerking van de wens van de bewoners om gemeenschappelijke activiteiten te ondernemen.

Toekomstige bewoners hebben verder de mogelijkheid om een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen. Dit is als zodanig vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.

  1. 4. Aantrekkelijk en gevarieerde woonmilieus

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0024.png"

Het stedenbouwkundige plan (zie paragraaf 2.2.1) kenmerkt zich door een differentiatie in gebouwen en type openbare bare ruimte. Het plan bestaat uit een mix van grondgebonden woningen en appartementen in de segmenten koop en huur. De woningen zijn beschikbaar voor gevarieerde doelgroepen.

In het plangebied zijn er verschillende milieus: de zone langs het kanaal, de ecologische verbindingszone bij de Gulden Aa en het park. De locatie ligt nabij de voorzieningen in het centrum en is zowel het openbaar vervoer als met de fietst en auto goed bereikbaar.

  1. 5. Vraaggericht ontwikkelen: de wauw-factor

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0025.png"

Het plan kenmerkt zich door een variëteit in aanbod en doelgroep en sluit aan bij de behoefte in de gemeente Helmond. Het stedenbouwkundige plan (zie paragraaf 2.2.1) maakt onderscheid in vier verschillende woonsferen en beeldkwaliteit:

  • Wonen aan het water
  • Wonen in het hof
  • Wonen aan het pocketpark
  • Wonen aan de natuur

De variatie wordt gevormd door verschil in bouwmassa en verschil in gevelindeling, met extra aandacht voor de levendige interactie, de verbijzondering van de entrees en plasticiteit van de gevel. Speciale aandacht wordt besteed aan de omgeving van de hoekpanden. Ze worden geaccentueerd door gebouwhoogte en zijn alzijdig georiënteerd in materiaal en gevelontwerp (zie ook paragraaf 2.2.2). Het hoofdmateriaal is baksteen. Een enkele uitzondering wordt afwijkend gematerialiseerd om een accent te creëren. Dichterbij valt op dat metselwerkverbanden en plinten verschillen. Deze details en het bijzondere metselwerk zorgen voor plastiek in de gevel. De aandacht voor detail geeft het ontwerp een chique en verzorgde uitstraling. De materialisatie/kleur aan de binnenzijde van het bouwblok vormt een contrast met de bakstenen buitenkant. Het materiaal zorgt voor eenheid en samenhang in het binnenterrein (hof). De materiaalkeuze laat het groen domineren.

  1. 6. Benutting regionaal schaalniveau

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0026.png"

Zowel het centrumgebied met voorzieningen als het buitengebied is goed en snel bereikbaar vanuit het plangebied. Het plangebied is voor alle vervoerstypen goed bereikbaar. Qua mobiliteit wordt binnen het plangebied ingezet op het gebruik van deelauto's. Zie verder ook paragraaf 5.4.

  1. 7. Gezonde verstedelijking

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0027.png"

De gebouwen en de openbare ruimte vormen samen een plek waar het prettig wonen en verblijven is. Groen en water nodigen uit om te recreëren en nodigt uit tot ontmoeting.

Eén van de duurzaamheidsthema's is gezondheid. In paragraaf 2.2.4 is daar al nader op ingegaan. Gezondheid is een belangrijk thema voor de duurzaamheidsambities binnen het project:

  • Materialen mogen ook gedurende de gebruiksduur geen emissies van schadelijke stoffen afgeven die leiden tot klachten of gezondheidseffecten.
  • Materialen komen niet voor op de 'De herziening van de lijst van voor de EU kritieke grondstoffen en de uitvoering van het grondstoffeninitiatief'.
  • Ambitie is dat materialen niet voorkomen op de Banned list of chemicals.

Toets Brainport Principes door Coördinatieteam Wonen

Het Coördinatieteam Wonen heeft het planvoornemen ook getoetst aan de Brainport Principes. Het verslag van die toets is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting. Uit de toets blijkt dat het plan in ruime mate voldoet aan de Brainport Principes.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Structuurvisie Helmond 2030

De Structuurvisie Helmond 2030 'Een stad in balans' vervangt de huidige Interimstructuuvisie Helmond 2015 (ISV) die op zijn beurt weer een tussentijdse actualisatie is van het Algemeen Structuurplan uit 2006 (ASP). De structuurvisiekaart Helmond 2030 is in figuur 3.7 in beeld gebracht.

In de begin 2014 vastgestelde Structuurvisie Helmond 2030 is de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Helmond voor de periode 2014-2030 vastgelegd. Deze structuurvisie is geen blauwdrukplan met een vastomlijnde koers, maar juist een flexibel meebewegend beleidskader dat beter toegerust lijkt op de snel veranderende (ruimtelijke) behoeften en opgaven van deze tijd. De structuurvisie gaat veel minder dan voorheen uit van een lagenbenadering. In plaats daarvan is de structuurvisie opgebouwd rond een achttal ruimtelijk relevante thema’s die in samenhang het Ruimtelijk perspectief Helmond 2030 vormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0028.png"

Figuur 3.7. Uitsnede Structuurvisie Helmond 2030 'Een stad in balans' (Bron: Gemeente Helmond)

Toetsing

Het plangebied aan de Oostende / Kanaaldijk N.O. is als onderdeel van de binnenstad als werkgebied in (bestaand) stedelijk gebied aangeduid. Dit sluit omtrent voorliggend woningbouwinitiatief niet aan bij hetgeen de gemeente voor ogen heeft in de opgestelde structuurvisie.

De locatie valt echter binnen de Kanaalzone (zie figuur 3.7). Relevante thema's voor dit gebied zijn:

  • Verstevigen van de centrumfunctie van Helmond in de regio in nauwe samenhang met de ontwikkeling van het centrum.
  • Versterken van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit waarbij een duurzaam gebruik en inrichting van de ruimte voorop staan.

Binnen de kanaalzone wordt vooral gestreefd wordt naar een geleidelijke transformatie van de oorspronkelijke industriële functie naar een centrummilieu.

De gemeente heeft het initiatief voor transformatie naar een centrummilieu overgelaten aan de markt waarbij als uitgangspunt wordt gehanteerd dat slim ingespeeld wordt op kansen die zich voordoen en flexibel meebewogen wordt met veranderende omstandigheden.

Het is nog altijd de wens van de gemeente om deze zone kwalitatief op te waarderen en de gemeente staat dus positief tegenover het initiatief om ter plaatse woningbouw te realiseren in een mix van grondgebonden woningen en appartementen alsmede een mix van sociale huur en vrije sector woningen. De ontwikkeling draagt bij aan het verstevigen van de centrumfunctie van Helmond en voorziet daarnaast in het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaam gebruik.

3.5.2 Woonvisie 2016-2020

In de Helmondse Stadsvisie 2030 (februari 2013) zijn zeven succesfactoren benoemd. Eén daarvan is het realiseren van kwaliteitswijken. Hierbij dient rekening gehouden te worden met een minder snelle bevolkingsgroei, afnemende omvang van de huishoudens (gemiddelde woningbezetting), veroudering en flexibel werken. Helmond wil daarnaast tevens een passende woning en aantrekkelijk woonmilieu kunnen bieden aan mensen, die naar Helmond verhuizen. De Stadsvisie benadrukt tevens, dat de financiële mogelijkheden van gemeente, rijk, woningcorporaties en ontwikkelaars beperkt zijn, waardoor er keuzes gemaakt en prioriteiten gesteld moeten worden.

Met deze visie wordt het beleidskader geschetst waarbinnen de woonopgave moet worden gerealiseerd. De visie schetst enerzijds het speelveld waarbinnen de problematiek op het gebied van wonen zich afspeelt en anderzijds de veranderingen die van invloed zijn op het wonen. Eén van deze veranderingen is de gewijzigde verhouding tussen huurders, woningcorporaties en gemeente. Deze Woonvisie moet de woningcorporaties in staat stellen een bod te doen op de realisatie van de woongave.

Toetsing

Binnen de regio Zuidoost-Brabant is afgesproken, dat alle gemeenten de provinciale bevolkingsprognose als basis gebruiken voor het kwantitatieve woningbouwprogramma. De overige uitgangspunten zijn geactualiseerd (zie paragraaf 3.5.3). Het project draagt bij aan de uitgangspunten uit de Woonvisie.

3.5.3 Woonagenda Helmond 2019-2021

Het is goed gebruik in de gemeente Helmond éénmaal in de vier jaar een Woonvisie vast te stellen. De vigerende Woonvisie 2016 – 2020 is op 10 mei 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Normaliter zou in 2018 sprake zijn van een tussentijdse evaluatie en de vaststelling van een nieuwe Woonvisie in 2020. Echter, wonen moet sinds 2016 in een andere context worden geplaatst (zowel economisch als maatschappelijk).


Op 2 juli 2019 heeft de gemeenteraad de Woonagenda vastgesteld. Het betreft een addendum op de woonvisie, waarin de gemeente richting geeft aan woningbouw in Helmond. Het is daarom een belangrijk document voor de stad. In de Woonagenda wordt onder andere ingezet op spreiding van soorten woningen en doelgroepen, duurzaamheid en circulair bouwen, bouw en verbouw van woningen voor 1&2 persoonshuishoudens, bouw van (luxe) appartementen in het centrum en transformatie van bestaande kantoorpanden.

Voor de komende 10 jaar is de huidige plancapaciteit vooralsnog toereikend. Voor de korte termijn gelden geen kwantitatieve restricties voor de inbreidingslocaties. Dit geldt wel voor uitbreidingslocaties, waarvoor het uitgangspunt geldt dat geen nieuwe plancapaciteit kwantitatief wordt toegevoegd.

Het huidige planaanbod aan meergezinswoningen moet niet substantieel worden verruimd. Wel is er sprake van een verschuiving van huur naar koop. Om studenten en jongeren te binden aan de stad wordt bestaand vastgoed getransformeerd in kleine en vooral betaalbare huureenheden, en daarnaast ligt het accent op midden-dure koopappartementen.


De sociale huursector zal naast vervanging (na sloop, transformatie of verkoop) zich in de nieuwbouw moeten richten op de veranderde woningvraag en het betaalbaar houden van de woningvoorraad voor de doelgroep. Mede ter bevordering van de doorstroming uit de sociale huursector dient de huurvoorraad te worden uitgebreid, met name gericht op de huisvesting van middeninkomens. Voor het overige is er in beperkte mate ruimte voor vrije sector grondgebonden huurwoningen in het middensegment.

Het tijdelijk opvoeren van de woningbouwproductie naar 700 – 800 woningen is wenselijk. Op grond van de Woondeal BZK is een verdere verhoging van de woningbouwproductie zelfs denkbaar.

Op het gebied van nieuwbouw dient invulling aan de reeds geformuleerde voornemens te worden gegeven. Dat wil zeggen dat niet alleen aardgasloos, maar ook nul op de meter of vergelijkbaar de standaard is voor de nieuwbouw. Het bouwproces dient volledig ingericht te worden op de energietransitie: Circulair bouwen moet als vertrekpunt worden gehanteerd.

Nieuwe woningen moeten de sociale structuur van de wijk versterken, zonder dat daarbij de actuele woningvraag binnen de wijk uit het oog wordt verloren

Nieuwbouw maar ook transformatie van de bestaande woningvoorraad moet een bijdrage leveren aan de vergroting van de differentiatie van de bevolkingsopbouw in wijken- en buurten. Niet meer van het zelfde maar juist toevoegen wat er nog niet is.

Toetsing

Er wordt binnenstedelijk een diversiteit aan woningtypologieën aangeboden in verschillende prijsklassen. Koopwoningen in de prijsklassen goedkoop, middenduur en duur alsmede sociale huurwoningen en overige huurwoningen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de doelstellingen van de woonagenda.

3.5.4 Beleidsplan Stedelijk Groen 2007

Helmond heeft zijn ontwikkelingsambities neergelegd in het Algemeen Structuurplan 2015/2030. Helmond profileert zich als groene stad. Groen speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van Helmond. Deze Beleidsnota is bedoeld als instrument. Deze nota laat zien welke betekenis groen heeft voor de stad en welke raakvlakken er zijn met ander beleid. Deze nota dient bovendien als basis om financieringsbronnen aan te boren. De visiekaart is weergegeven in figuur 3.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0029.png"

Figuur 3.8. Visiekaart Beleidsplan Stedelijk Groen 2007 (Bron: Gemeente Helmond)

Stedelijk groen is een combinatie van gemeentelijk en particulier groen. Het is deels openbaar, vrij toegankelijk, deels beperkt toegankelijk (sportvelden, begraafplaatsen, volkstuinen etc.). Behalve gebieden zoals parken en sportvelden zijn ook groene routes belangrijk als gebruiksfunctie. Groen maakt deel uit van het stedelijk weefsel en is structuurbepalend. Sommige 'rode' functies hebben een directe gebruiksrelatie met groen, vanwege uitzicht, uitloop of andere gebruiksmogelijkheden. De situering en inrichting van bebouwing en groen hangt daar dus samen.

Het stedelijk groen geeft op het eerste gezicht een indruk van de vitaliteit en kwaliteit van de stad, en van de zorg van de stad voor zijn bewoners, en omgekeerd. In de meeste gevallen wordt voor een nieuwe woonwijk een buurt- of wijkpark aangelegd. En de meeste nieuwe wegen worden voorzien van bomen. Dat leidt niet altijd tot kwaliteit. Het groen kan zich niet altijd ontwikkelen tot beeldbepalend en bruikbaar groen. Verkeer en parkeren, uitgeefbaar terrein en ondergrondse infrastructuur leggen al in de ontwerpfase, maar ook bij uitvoering en beheer een grote druk op stedelijk groen. De bestaande en zich ontwikkelende stad vraagt om groen met kwaliteit. Dat vraagt ruimte, integrale plannen, integrale uitvoering en integraal beheer. Bij stedelijk groen gaat het over ruimte, vierkante meters, maar kwaliteitsaspecten zijn minstens zo belangrijk. Dit gaf eerder bijvoorbeeld aanleiding tot nieuw beleid voor stadsbomen. Dus geen groen omdat er toevallig een plekje over is, maar groen omdat dat ruimtelijke kwaliteit oplevert en een beter woonklimaat, omdat het er toe doet. Met deze insteek kan bestaand groen een kwaliteitsimpuls krijgen en kan nieuw groen de vereiste potentie krijgen.

Toetsing

Het plangebied aan de Oostende / Kanaaldijk N.O. te Helmond valt in het Beleidsplan Stedelijk Groen 2007 bij het gebied Helmond-Noord. De beleidsuitgangspunten voor dit gebied zijn als volgt beschreven:

  • Koppeling met het centrum: verbinding door middel van stads-Aa en langzaamverkeerroutes.
  • Kwaliteitsimpuls kanaaloever: verkeersluwe groene oever met bomen ter hoogte van het plangebied, aansluitend op het centrum.
  • Versterken van Binderen: entree naar de Bundertjes, functies van Binderen, Jan Vissermuseum, Natuurtuin De Robbert en Biologische Tuin verbinden met De Bundertjes; koppeling met Overbrug, gebruikmakend van cultuurhistorische betekenis van sluis 7.
  • Betere condities en natuurgericht beheer in De Bundertjes, langs nieuwe Aa en kanaalomleiding.
  • Grote diversiteit in groen: "bermgroen" en buurtgroen inwisselen voor ontwikkeling van wijkgroen in relatie met kwaliteitsimpuls voor het wijkcentrum, met gebruik van bestaande landschapselementen.
  • Gebruik water als drager voor groenstructuren.
  • Versterk diversiteit op basis van de relatie van groen met "groengerelateerde functies".

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0030.png"

Figuur 3.9. Gehanteerd (concept)ontwerp uitgangspunt: Wonen aan het pocket park en wonen aan de natuur

Het stedenbouwkundige plan dat is gemaakt voor de beoogde ontwikkeling zet in op wonen in het groen en wonen aan de natuur. Het centrale gedeelte van het plangebied wordt voorzien van een zogenoemd pocket park. Hier staan thema's zoals wonen in combinatie met groen maar ook spelen en recreëren centraal. Aan weerszijden van het plangebied wordt aangesloten bij de aanwezige groen- en waterstructuren. Met name aan de waterloop de Aa en de daar te ontwikkelen ecologische zone wordt wonen aan de natuur benadrukt. De inrichting van deze zone komt tot stand in samenspraak met gemeente, waterschap en de provincie. Daarmee draagt het stedelijke groen bij aan de ruimtelijke kwaliteit, zowel binnen als direct grenzend aan het plangebied. Het planvoornemen voldoet aan het Beleidsplan stedelijk groen.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Ruimtelijke Ordening en Milieubeleid hebben de zorg voor de kwaliteit van de leefomgeving als gemeenschappelijke doelstelling. Alleen in een zorgvuldig afwegingsproces kan een optimale afstemming plaatsvinden tussen aan gebieden toegekende functies en het veilig stellen van een beschermingsniveau van het leefmilieu. Bestaande en nieuwe bestemmingen in een gebied zijn niet altijd op voorhand verenigbaar. Milieudoelstellingen en randvoorwaarden worden derhalve integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het ruimtelijke planvormingsproces meegewogen, zodat het gebruik van de schaars beschikbare ruimte niet leidt tot conflictsituaties.

Naast een ruimtelijke invalshoek zijn er ook kwalitatieve aspecten die een rol spelen. De duurzame ontwikkeling van de stad Helmond is een belangrijk uitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen. In dit verband is duurzaamheid op te vatten als “hoe is een plangebied te beheren of te ontwikkelen, zodat het ook door latere generaties optimaal kan worden benut”.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de duurzaamheid en de kwaliteit van de leefomgeving in en rond het plan 'Oostende, Helmond fasen 1 en 2'. In het hiernavolgende komen de volgende milieuaspecten aan de orde die een rol spelen bij het plan:

  • milieueffectrapportage;
  • externe veiligheid;
  • geluidhinder;
  • luchtkwaliteit;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • bodemkwaliteit;
  • klimaat, energie en duurzaamheid.

4.2 Milieueffectrapportage

4.2.1 Beleid en normstelling

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 2000 of meer woningen. De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder deze drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze is als afzonderijke bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

De wettelijke regeling voor de m.e.r.-beoordeling gaat uit van het principe 'nee, tenzij'. Dat wil zeggen, een volwaardige m.e.r.-procedure is alleen noodzakelijk als er sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen' die het betreffende project voor het milieu kan hebben. Daarbij moet het bevoegd gezag rekening houden met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:

  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van het project;
  • de kenmerken van de potentiële milieueffecten (in samenhang met de eerste twee criteria).

Door de gemeente Helmond moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

4.2.2 Onderzoek en conclusie

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Dit document maakt als bijlage onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Uit de notitie blijkt dat de aard en beperkte omvang van het project niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Met inachtneming van de beschreven mitigerende maatregelen is het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk.

4.3 Externe Veiligheid

4.3.1 Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting, dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.3.2 Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in de omgeving diverse risicobronnen aanwezig. Op figuur 4.1 zijn deze bronnen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0031.png"

Figuur 4.1: Uitsnede professionele risicokaart (plangebied rood omcirkeld)

Op basis van de kaart kan worden geconcludeerd dat in de nabijheid van het plangebied enkele risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Daarnaast is ten zuidwesten een gasleiding gelegen en kan de spoorlijn gezien worden als risicobron vanwege het transport van gevaarlijke stoffen.

Het plangebied ligt echter niet binnen de PR 10-6 contour en invloedsgebied van het groepsrisico van deze bronnen. Nader onderzoek naar het aspect Externe veiligheid is dan ook niet noodzakelijk.

4.3.3 Conclusie

Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6 contour of het invloedsgebied van nabij gelegen risicobronnen. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Geluidhinder

4.4.1 Beleid en normstelling

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/u wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder van de weg moet worden getoetst. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden. Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe woningen zijn geluidgevoelige functies waarvoor in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden indien gelegen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen. Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen, akoestisch onderzoek is uitgevoerd ten gevolge van wegverkeerslawaai. Het spoor heeft ter plaatse een geluidzone van 300 meter, het plangebied is verder gelegen van het spoor. Onderzoek naar spoorweglawaai is daardoor niet noodzakelijk.

4.4.2 Onderzoek

De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 192 nieuwe wooneenheden. De nieuwe woningen in het plangebied zijn geluidgevoelige functies en zijn gelegen in de geluidzone van Oostende, Noordende, Kanaaldijk N.W., Kanaaldijk N.O. Julianalaan Keizerin Marialaan. Akoestisch onderzoek is uitgevoerd onder de normen van de Wgh. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd conform de Standaard Rekenmethode II uit het Reken- en meet-voorschrift geluid 2012. De uitgangspunten en resultaten zijn separaat opgenomen in de rapportage die als Bijlage 3 is opgenomen bij deze toelichting.

Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat:

  • het plan betreft een aantal van 192 woningen en appartementen waarvan op een groot deel van de woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vanwege wegverkeer wordt overschreden. De maximale geluidbelasting is 59 dB op de zuidgevel van blok 1 en 3 ten gevolge van Oostende. De maximale waarde van 63 dB waarvoor nog ontheffing kan worden aangevraagd wordt daarmee niet overschreden.
  • de maximale geluidbelasting ten gevolge van de Kanaaldijk N.W en Kanaaldijk N.O. tezamen is 55 dB.
  • het is redelijkerwijs niet mogelijk om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn niet voldoende effectief of stuiten op civieltechnische, stedenbouwkundige of financiële bezwaren. De woonblokken betreffen hoogbouw en liggen dicht bij de kruising van de Oostende en de Kanaaldijk.
  • de Oostende is bepalend voor de geluidsituatie in het plangebied. De totale geluidbelasting is maximaal 59 dB op de gevels aan de zijde van de Oostende (blok 1 en 3). De gecumuleerde geluidbelasting is daarbij 64 dB.
  • de geluidbelasting ten gevolge van de Keizer Marialaan en de Noordende ligt ruim onder de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er is voor deze wegen geen verdere actie vereist.
  • het huidige ontwerp maakt het niet mogelijk dat alle wooneenheden een geluidluwe zijde hebben. Het verdient de voorkeur het ontwerp nog eens hierop nader te bezien. Indien dit niet mogelijk is zal een oplossing met loggia’s eventueel in combinatie met een gevelgebonden scherm of vliesgevel nodig zijn om geluidluwe gevels te creëren.

De geluidwering van de gevels van de woningen moet voldoen aan de eisen zoals gesteld in het Bouwbesluit.

Opgemerkt wordt dat na het uitvoeren van het akoestisch onderzoek, het bouwplan op enkele punten is aangepast. Er zijn enkele bouwlagen toegevoegd en woonblokken 5 en 6 (fase 2) zijn iets in zuidelijke richting opgeschoven. Daarom is een aanvullende notitie gemaakt. Deze notitie is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.

Voor de extra bouwlagen geldt dat de berekende geluidbelastingen voor de laag daaronder aangehouden kan worden voor deze extra bouwlagen. In werkelijkheid zal de geluidbelasting hier enigszins lager zijn, maar verschil is niet significant. Daarmee blijft het uitgevoerde akoestisch onderzoek op dit punt representatief.

4.4.3 Conclusie

Het ontwerp zal bij de uitwerking worden voorzien van de noodzakelijke maatregelen. De oplossingsrichtingen voor het gebruik van loggia's eventueel in combinatie met een gevelgebonden scherm of vliesgevel worden daarbij betrokken.

Ten behoeve van het planvoornemen zal een procedure hogere grenswaarden worden doorlopen. Om een akoestisch goed woon- en leefklimaat te borgen, is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Daarmee is voldoende aangetoond dat dit bestemmingsplan uitvoerbaar is.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Stof Toetsing van Grenswaarde
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³
fijn stof (PM2,5) jaargemiddelde concentratie 25 µg /m³

Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

4.5.2 Onderzoek

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 192 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Voldaan wordt aan de luchtkwaliteitswetgeving.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Oostende. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen.

Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Hierdoor zal ter plaatse van het plangebied voldaan worden aan de wettelijke grenswaarden en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.6 Geurhinder Agrarische Bedrijven

4.6.1 Beleid en normstelling

De Wet geurhinder en veehouderij betreft een wet waarin de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven zijn vastgelegd. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door veehouderijbedrijven. Met de in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen grenswaarden moet rekening gehouden worden bij beslissingen in het kader van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening. Nieuwe knelpunten moeten worden voorkomen.

In deze wet zijn voor sommige diercategorieën geurnormen opgenomen en voor andere diercategorieën gelden vaste afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Tevens is in de wet bepaald dat gemeenten hun eigen normen mogen vaststellen (binnen een bepaalde bandbreedte). De gemeente Helmond heeft een Verordening geurhinder en veehouderij waarin voor een tweetal gebieden in Brandevoort eigen normen zijn opgenomen. Tevens heeft de gemeente een Verordening geurhinder en veehouderij vaste afstanden 2016 waarin afhankelijk van het aantal dieren eigen vaste afstanden zijn opgenomen.

4.6.2 Onderzoek en conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gelegen welke een belemmering vormen voor het planvoornemen. Er is geen sprake van overschrijding van de grenswaarden.

Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de realisatie van woningbouw ter plaatse van het plangebied.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

4.7.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

4.7.2 Onderzoek

Gemengd gebied

Het plangebied bevindt zich langs de Oostende die onderdeel uitmaakt van de hoofdinfrastructuur van Helmond. Naast woningen zijn in de omgeving verschillende functies aanwezig. Aan de overzijde van Oostende bevindt zich een tankstation (zonder LPG) en een winkelcentrum met onder andere een Etos, Albert Heijn XL en Gall & Gall. Ten noorden van het plangebied is het Bedrijf der Kinderen (autohandel) aanwezig. Ten noordoosten van het plangebied zijn een museum en zwembad met sportschool (Laco Sportcentrum Helmond) gevestigd. Gelet op deze mix van functies en ligging langs de hoofdinfrastructuur is sprake van gemengd gebied. Op basis van de ligging in gemengd gebied kan voor de aspecten geur, geluid, en stof een afstandstap terug worden gedaan. Voor het aspect gevaar blijft de richtafstand gelijk.

Planologische situatie

Winkelcentrum

Het winkelcentrum aan de overzijde van Oostende bestaat uit detailhandel waarvoor een richtafstand geldt van 0 meter in een gemengd gebied (milieucategorie 1). Laden en lossen van vrachtwagens is echter ook op grotere afstand hoorbaar. Gelet op de ruime afstand van de bebouwing van het winkelcentrum tot het plangebied (> 50 meter) zal dit niet tot geluidsoverlast leiden ter plaatse van de beoogde woningen.

Ter plaatse van het winkelcentrum is ook een supermarkt gevestigd waarvoor een aan te houden afstand van 10 meter geldt voor het aspect gevaar. Aangezien de afstand tot het plangebied meer dan 50 meter bedraagt, wordt het planvoornemen niet belemmerd door de aanwezigheid van deze supermarkt.

Tankstation

Aan de overzijde van Oostende is ook een tankstation aanwezig zonder LPG. Voor een tankstation zonder LPG geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Het tankstation ligt op meer dan 25 meter afstand. Aan de richtafstand wordt dan ook ruimschoots voldaan. Aangezien dit een onbemand tankstation betreft, is het beter om niet zonder meer uit te gaan van de richtafstanden uit de VNG-publicatie, maar te toetsten aan de feitelijke vergunde situatie. Gezien de afstand van 25 meter zal dit overigens niet tot een andere conclusie leiden.

Laco Sportcentrum Helmond

Circa 65 meter ten noordoosten van het plangebied bevindt zich het terrein van Laco Sportcentrum Helmond bestaande uit een fitness en zwembad. Voor een fitness geldt een richtafstand van 10 meter en voor een overdekt zwembad een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. Het planvoornemen wordt niet belemmerd door de aanwezigheid van Laco Sportcentrum.

Bedrijfspercelen

Direct ten noorden van het plangebied bevindt zich een bedrijfsbestemming waar volgens het geldende bestemmingsplan 'Kanaaldijk N.O. – Nrs. 98 – 124' bedrijven zijn toegestaan t/m milieucategorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Hiervoor geldt een maximale richtafstand van 50 meter in gemengd gebied. Voor het aspect gevaar geldt echter niet dat een kleinere afstand kan worden aangehouden. Voor dit aspect geldt dan ook de aan te houden richtafstand van 100 meter.

Op figuur 4.2 zijn de richtafstanden van 50 en 100 meter vanaf beide bedrijfspercelen ten noorden van het plangebied weergegeven. De richtafstand van 50 meter bedekt vrijwel geheel fase 2 maar is niet van invloed op fase 1. De 100 meter zone overlapt een groot gedeelte van het hele plangebied, dus zowel fase 1 als 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0032.png"

Figuur 4.2: Zonering op basis van de bedrijfsbestemming ten noorden van het ontwikkelingsgebied

Planologisch zijn ter plaatse van deze bedrijfsbestemmingen en de daarbijbehorende “Staat van bedrijfsactiviteiten” slechts een tweetal bedrijven toegestaan met een aan te houden afstand van 100 meter voor het aspect gevaar. Het betreft de volgende bedrijven:

  • Een groothandel in chemische producten;
  • Een LG en MG zendinstallatie met een zendvermogen < 100 kW.

Zie ook onderstaande tabel met de richtafstanden voor deze bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0033.png"

Tabel 4.6: richtafstanden bedrijven

Gezien het bovenstaande wordt de beoogde woningbouw beperkt door de mogelijkheid van vestiging van deze bedrijven. Andersom leidt de beoogde woningbouw tot een beperking van de potentiële bedrijvigheid ter plaatse van deze bedrijfsbestemming.

In de bestaande situatie zijn echter reeds woningen in de omgeving aanwezig die de bedrijfsvoering en de vestiging van een bedrijf met een hogere milieucategorie beperken.

Ten aanzien van de planologische mogelijkheden vormt de beoogde woningbouw een beperking voor bedrijvigheid direct ten noorden van het plangebied waar bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 zijn toegestaan. Indien woningbouw ter plaatse wordt toegestaan is het niet langer mogelijk om een “groothandel in chemische producten” of een “zendinstallatie” te realiseren. De kans dat deze bedrijven zich ter plaatse willen vestigen is hoogst onwaarschijnlijk. Een zendinstallatie is uitsluitend mogelijk na een afwijkingsprocedure. Er zijn geen aanwijzingen voor initiatieven op dit vlak. Bovendien zijn in Helmond al de nodige zendinstallaties aanwezig waardoor er waarschijnlijk ook geen behoefte is aan dit soort installaties.

De kans dat een groothandel in chemische producten zich ter plaatse wil en kan vestigen is ook hoogst onwaarschijnlijk. Er zal namelijk ook voldaan moeten worden aan de richtafstanden tot overige omliggende woningen en andere milieugevoelige objecten.

Bovendien zijn zogenoemde “Besluit externe veiligheid inrichtingen” (hierna: Bevi-inrichtingen) op basis van het bestemmingsplan uitgesloten. Omdat derhalve beneden de “BEVI-grens” moet worden gebleven, is deze groothandel daarmee beperkt in zijn opslaghoeveelheden/-mogelijkheden. Dat zou in een specifiek geval kunnen betekenen dat de 100 meter richtafstand (veel) te groot is. Door middel van een gericht milieu/veiligheidsonderzoek zou dan kunnen worden onderzocht of voor dit specifiek bedrijf de afstanden zouden kunnen worden beperkt (naar bijvoorbeeld 20 of 50 meter).

De kans dat dergelijke bedrijven (groothandel in chemische producten en een zendmast) zich gaan vestigen op deze locatie zijn vrijwel uitgesloten en kwalitatief te onderbouwen. Binnen de kanaalzone wordt vooral gestreefd wordt naar een geleidelijke transformatie van de oorspronkelijke industriële functie naar een centrummilieu. De gemeente heeft het initiatief voor transformatie naar een centrummilieu overgelaten aan de markt waarbij als uitgangspunt wordt gehanteerd dat slim ingespeeld wordt op kansen die zich voordoen en flexibel meebewogen wordt met veranderende omstandigheden.

Het is nog altijd de wens van de gemeente om deze zone kwalitatief op te waarderen en de gemeente staat dus positief tegenover het initiatief om ter plaatse woningbouw te realiseren in een mix van grondgebonden woningen en appartementen alsmede een mix van sociale huur en vrije sector woningen. De ontwikkeling draagt bij aan het verstevigen van de centrumfunctie van Helmond en voorziet daarnaast in het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaam gebruik. De realisatie van nieuwe bedrijvigheid op deze locatie is strijdig met de ambitie van de gemeente om de centrumfunctie te verstevigen.

Feitelijke situatie

In de feitelijke situatie is direct ten noorden van het plangebied op de percelen 1574 en 2537 geen bedrijf aanwezig.

Het dichtstbijzijnde bedrijf is het Bedrijf der Kinderen en ligt minimaal 85 meter ten noorden van het plangebied van dit bestemmingsplan. Dit bedrijf betreft een autohandel, waarvoor volgens de VNG-publicatie een richtafstand geldt van 10 meter in gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt dus voldaan. Wanneer de autohandel ook beschikt over een spuitinrichting geldt een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. Wederom wordt aan de richtafstand voldaan. Het bedrijf handelt tevens in vrachtwagens. Daarmee valt het bedrijf onder categorie 3.2 met een aan te houden richtafstand van 50 meter in gemengd gebied. Aan deze afstand wordt in fase 1 voldaan.

Verder ten noorden geldt naast de algemene toelaatbaarheid van milieucategorie 3.2 ook de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -1' waarmee het bedrijf Huisman Non-Ferro Metaal B.V. planologisch mogelijk is gemaakt. Hiervoor geldt milieucategorie 4.2, ofwel een richtafstand van 200 meter in gemengd gebied. Non-Ferro Metaal B.V. is inmiddels niet meer aanwezig op deze locatie. Daarmee vervalt de potentiële milieuhinder van dit bedrijf. Het is daarnaast niet toegestaan om een soortgelijk bedrijf (metaalbewerking, milieucategorie 4.2) te realiseren omdat in de regels van het geldende bestemmingsplan enkel Non-Ferro Metaal B.V. wordt toegestaan.

Tot slot is tussen de beoogde woningbouw en het Bedrijf der Kinderen ook een gasdrukregelstation (Kanaaldijk N.O. 100C) en transformatorstation van Enexis (Kanaaldijk N.O. 100B) aanwezig. Het gasdrukregelstation is niet meer in gebruik. Het transformatorstation is wel in gebruik. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. Het plangebied bevindt zich op circa 30 meter afstand. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Verder zijn in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

4.7.3 Conclusie

Op basis van paragraaf 4.7.2 is onderscheid te maken in de planologische situatie en de feitelijke situatie.

Op basis van de feitelijke situatie en de bestaande bedrijvigheid is de realisatie van woningbouw direct mogelijk.

Planologisch gezien wordt de realisatie van fase 1 van de woningbouwontwikkeling niet beïnvloed met uitzondering van de mogelijkheid om, ter plaatse van de bedrijfsbestemming ten noorden van het plangebied, een groothandel in chemische producten en een zendmast te vestigen. De kans dat zich hier dit soort bedrijven wil en kan vestigen is hoogst onwaarschijnlijk. In paragraaf 4.7.2 is bovendien aannemelijk gemaakt dat zich hier nooit een groothandel in chemische producten of een zendmast zal vestigen.

Onderhavig bestemmingsplan maakt uitsluitend de realisatie van fase 1 van de woningbouwontwikkeling mogelijk. Gezien het bovenstaande wordt de realisatie van fase 1 niet belemmerd door het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.8 Bodemkwaliteit

4.8.1 Beleid en normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

4.8.2 Onderzoek en conclusie

Uitgangspunten en aandachtspunten

De planlocaties zijn gelegen op een (voormalig) bedrijventerrein dat is aangelegd op een voormalige vuilstort dat is aangevuld en opgehoogd met verontreinigde grond. Onderdeel van de planlocatie is een strook grond gelegen aan de Gulden Aa die vroeger als open riool is gebruikt. Als gevolg van het voormalige gebruik is ernstige bodemverontreiniging ontstaan in de oever van de Gulden Aa (de waterbodem zelf is reeds eerder gesaneerd) en op het bedrijfsterrein[1].

Vanwege de huidige bodemkwaliteit is het terrein niet geschikt voor de bodemkwaliteitsfuncties die horen bij de beoogde nieuwe bestemmingen (Groen, Natuur met waarde Ecologie, Wonen en Verkeer-Verblijfsgebied). Er moet eerst een bodemsanering uitgevoerd worden om het terrein geschikt te maken.

Het bodemsaneringsplan behoeft de instemming van het college van B&W (bevoegd gezag Wet bodembescherming). In het bodemsaneringsplan moet geborgd worden dat de nazorgvoorzieningen van de voormalige stortplaats in standgehouden worden en dat de herontwikkeling niet leidt tot nadelige effecten op het milieu als gevolg van beïnvloeding van het stortmateriaal. Indien het bodemsaneringsplan niet de gehele planlocatie betreft, is tevens een ontheffing van Gedeputeerde Staten nodig van het provinciale verbod op activiteiten op een voormalige stortplaats.

Per 1-1-2023 treedt, naar verwachting, de Omgevingswet in werking. Op die datum ontstaat er een nieuw beleidskader voor stortplaatsen en is het college van B&W niet langer bevoegd gezag voor de grondwaterkwaliteit bij bodemsaneringen. Het overgangsrecht is geregeld in art. 3.1 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet en komt er op neer dat een bodemsaneringsplan dat is ingediend vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet nog door het college van B&W mag worden beoordeeld. De datum van indiening is dus bepalend.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied zijn in het verleden diverse onderzoeken uitgevoerd. In tabel 4.7 is een overzicht van de uitgevoerde onderzoeken opgenomen.

Tabel 4.7

Naam onderzoek Onderzoeksbureau Datum rapportage
Indicatief bodemonderzoek op vier locaties van Southern Evans Nederland B.V., te weten in Zwolle, Sprang Capelle, Helmond en Apeldoorn Tebodin 1-11-1988
Verkennend bodemonderzoek Kanaaldijk NO Helmond InBodem 1993
Indicatief 'bodemonderzoek plus' locatie Kanaaldijk NO98 Gemeente Helmond 1-8-1993
Verkennend onderzoek voormalige stortplaats Oude Aa (Kanaaldijk NO 102 Helmond) Haskoning 1-1-1994
Nader bodemonderzoek Kanaaldijk NO 98 Helmond InBodem 8-7-1996
NAVOS-onderzoek 1999 Wbb NAVOS Oude AA (Kanaaldijk N.O. 96-104B) te Helmond Geofoxx, provNB 20-4-1999
Rapportage monitoringsresultaten 1999 Wbb NAVOS Oude AA (Kanaaldijk N.O. 96-104B) te Helmond provNB 27-11-2000
Verkennnend bodemonderzoek locatie Oostende 100 (Cauberg-Huygen, 2000.1918-1, 22-12-2000) Cauberg Huijgen 22-12-2000
NAVOS-onderzoek 2002 Wbb NAVOS Oude AA (Kanaaldijk N.O. 96-104B) te Helmond provNB 15-8-2002
Rapportage 3e NAVOS ronde CCB, provNB 5-7-2004
Eindrapportage NAVOS 2007 Wbb NAVOS provNB 28-8-2007
Verzendbrief eindrapportage 2007 Wbb NAVOS Oude AA (Kanaaldijk N.O. 96-104B) te Helmond provNB 10-12-2007
Onderzoek naar bodemverontreiniging Oostende - Keizering Marialaan (reconstructie fiets- en voetpad) SRE 2-11-2011
Rapportage milieuhygienisch bodemonderzoek Kanaaldijk NO 96-98 Helmond Cauberg Huijgen 20-7-2013
Ambtelijke notitie Oostende (vml. Kanaaldijk 94) (vml Houthandel Jos Swinkels) Gem. Helmond 25-1-2015
Verkennend bodem- en asbestonderzoek Oostende 100 Helmond Sweco 4-7-2016
Beoordeling vervolgaanpak olieverontreiniging Kanaaldijk N.O.104 Gem. Helmond 13-9-2016
Definitief besluit status bodemverontreiniging NAVOS Oude AA (Kanaaldijk N.O. 96-104B) Gem. Helmond 28-9-2017
Verkennend bodemonderzoek Kanaaldijk NO thv NW93 Helmond (Melding incl bodemonderzoek) Antea group 16-11-2017
Totale busmelding TU incl bijbehorende stukken. Antea group 8-12-2017
Beoordeling melding BUS-TU Kanaaldijk NO 33615995_PB Gem. Helmond 12-12-2017
Goedgekeurde graafmelding MOOR MOOR 15-1-2018
Asfaltonderzoek bedrijfsterrein “Oostende” Helmond Sweco 5-11-2018

Met name de in tabel 4.7 schuin en dik gedrukte teksten zijn van belang voor het plangebied van dit bestemmingsplan. Uit deze onderzoeken blijkt dat de kwaliteit van de bodem op dit moment niet geschikt is voor de functie wonen. Er zullen dan ook sanerende maatregelen getroffen worden om de grond geschikt te maken voor het voorgenomen gebruik. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt een saneringsplan opgesteld waarin de definitieve sanerende maatregelen worden omschreven. Er zal één integraal (gefaseerd) bodemsaneringsplan voor de gehele planlocatie worden ingediend. De nazorg van de voormalige stortplaats moet worden geborgd en daarom zal het bodemsaneringsplan ook getoetst worden aan de Nota hergebruik stortplaatsen van GS van Noord-Brabant. Het saneringsplan dient te worden goedgekeurd door het bevoegd gezag Wet bodembescherming. Nadat deze sanerende maatregelen zijn getroffen, is de bodem ter plaatse geschikt voor de beoogde functies wonen en groen met waarde ecologie. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen zal hierop worden getoetst.

4.8.3 Conclusie

Na het treffen van sanerende maatregelen is de bodem geschikt voor de beoogde woonfunctie.

4.9 Klimaat, Energie En Duurzaamheid

De gemeente Helmond heeft een breed gedragen klimaatbeleidsvisie met een haalbare ambitie vastgesteld, waarbij in een concreet zogenoemd "Meer jaren Uitvoeringsprogramma", de uit te voeren projecten verwerkt zijn. Het programma Duurzame gezonde stad is een paraplu van alle gemaakte afspraken, getekende convenanten en ambities op het gebied van klimaat, energie en duurzaam bouwen. Hierbij wordt tevens rekening gehouden met de aspecten die samenhangen met zaken als klimaatadaptatie en beheer en onderhoud.

In paragraaf 2.2.4 is reeds aangegeven welke maatregelen en ambities binnen het planvoornemen worden nagestreefd. In de anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemers zijn afspraken over duurzaamheidsmaatregelen en natuurinclusief bouwen vastgelegd.

Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten

5.1 Waterhuishouding

5.1.1 Beleid

Rijk

Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie

De relevante beleidsontwikkelingen op het gebied van water worden bij het Rijk opgenomen in het Deltaprogramma. Hierin is voor verschillende thema's beschreven wat het beleid is en hoe het Rijk dat in overleg met overige partners wil gaan bereiken. Het Deltaprogramma bestaat uit verschillende onderwerpen op het gebied van water. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie het meest relevant, omdat hierin de consequenties van de klimaatontwikkelingen voor Nederland zijn opgenomen, evenals de maatregelen die we moeten nemen om 'klimaatadaptief' te worden. Een deel van deze maatregelen zal ruimtelijke impact hebben.

Met 'klimaatadaptief' wordt bedoeld: het klimaatrobuust en klimaatbestendig inrichten van Nederland, gegeven de klimaatontwikkelingen die op ons afkomen. Op basis van de internationale en nationale klimaatmodellen is de verwachting dat het weer in Nederland extremer gaat worden. Dat betekent: meer hevige regenbuien (veel neerslag in korte tijd) en langere periodes met droogte en hitte. Dit heeft consequenties voor de leefbaarheid in steden en dorpen en voor bijna alle (economische) sectoren in Nederland.

Met het nemen van klimaatrobuuste maatregelen wordt ingespeeld op deze veranderingen waarmee we steden en dorpen leefbaar houden en (economische) schade door wateroverlast, droogte en hitte beperken.

Provinciaal beleid

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP 2016-2021)

Het PMWP bevat het strategische milieu- en waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Daarnaast is voor het waterdomein ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water, met name voor waterschappen.

De beleidsdoelen zijn ondergebracht in drie integrale thema's: gezonde fysieke leefomgeving, veilige fysieke leefomgeving en groene groei.

De verschillende wateronderwerpen zijn ondergebracht bij deze drie integrale thema's. Deze onderwerpen zijn:

  • Voldoende en schoon water voor mens, dier en plant
  • Aanvaardbare risico's vanuit hoogwater
  • Duurzame zoetwatervoorziening

Belangrijke thema's hierbij zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en een meer natuurlijke inrichting van de watersystemen (waaronder beekherstel en de aanleg van ecologische verbindingszones). Ook vanuit het provinciale beleid is steeds meer aandacht voor een klimaatbestendige stedelijke en landelijke ontwikkeling.

Het PMWP fungeert voor een aantal ruimtelijk relevante wateronderwerpen tevens als structuurvisie.

Waterbeheerplan waterschap Aa en Maas 2022 – 2027

Op 19 november 2021 is het nieuwe waterbeheerplan van waterschap Aa en Maas vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het plan geldt van 22 december 2021 tot en met 21 december 2027. Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende drie programma's:

  1. 1. Waterveiligheid; Het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas en het regionale watersysteem.
  2. 2. Klimaatbestendig en gezond watersysteem; Het programma 'Klimaatbestendig en gezond watersysteem' draait om een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap op de hoeveelheid (goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte); en op de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch).
  3. 3. Schoon Water; In het programma 'Schoon Water' speelt het zuiveren van afvalwater een centrale rol.

Voor bebouwde gebieden heeft het waterschap specifieke doelen geformuleerd. In bebouwd gebied werkt het waterschap toe naar een klimaatrobuust watersysteem waarin:

  • schoon water niet naar de zuivering gaat, maar het grondwater voedt;
  • de waterkwaliteit geen risico's geeft voor de volksgezondheid en geschikt is voor een goede ontwikkeling van flora en fauna, maar ook voor recreatie en evenementen;
  • de kans op wateroverlast en problemen door droogte en hittestress acceptabel is;
  • de betrokkenheid en het waterbewustzijn van inwoners, bedrijven en andere stedelijke partners is toegenomen.

Deze programma's zijn verder uitgewerkt in het WBP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; Keur, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.

Keur

De Keur is een waterschapsverordening en omvat samen met de Waterwet alle gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen of activiteiten die consequenties hebben voor de waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterveiligheid. De Keur is verder uitgewerkt in beleids- en algemene regels.

Legger

De Keur verwijst in de gebods- en verbodsbepalingen volop naar de legger. De legger legt de status en afmetingen behorende bij de regels van de Keur vast in een overzichtskaart van het waterbeheersgebied. Op deze kaart zijn onder andere dijken, waterlopen en bijbehorende beschermingszones aangegeven.

5.1.2 Oppervlaktewater

In het plangebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig. Direct ten oosten, grenzend aan het plangebied, ligt een uitloper van de Gulden Aa. Ter hoogte van het plangebied is dit een zogenoemde b-watergang, ofwel een secundaire watergang zonder beschermingszone. Meer ten noorden gaat deze watergang over in een A-watergang met een beschermingszone. De beschermingszone is gelegen buiten het te herontwikkelen gebied.

Zie ook figuur 5.1 met een uitsnede van de legger van waterschap Aa en Maas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0034.png"

Figuur 5.1 Uitsnede legger waterschap Aa en Maas

Ten westen van het plangebied, aan de overzijde van de Kanaaldijk N.O. is het kanaal aanwezig. Het planvoornemen heeft echter geen invloed op dit kanaal aangezien deze buiten het plangebied is gelegen en er hydrologisch neutraal zal worden gebouwd.

5.1.3 Wateraanvoer kanaal - gracht kasteel Noord

Vanuit het kanaal wordt middels een duiker water aangevoerd naar de B-watergang 03559. De duiker heeft een lengte van ongeveer 165 meter en loopt dwars over het plangebied. Zie figuur 5.2. Deze duiker is van groot belang voor het oppervlaktewatersysteem en met name voor het op peil houden van waterstand in de gracht van kasteel-Noord. Bij uitwerking van het bouwplan zal rekening worden gehouden met de ligging van deze duiker.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0035.png"

Figuur 5.2: Ligging duiker t.h.v. plangebied (bron: Waterschap Aa en Maas)

5.1.4 Grondwater

Er zijn geen gevallen van grondwateroverlast op de locatie bekend. Vermoed wordt dat de grondwaterstand sterk beïnvloed wordt door de naastgelegen watergang en het nabijgelegen kanaal. De initiatiefnemer wordt geacht zelf onderzoek te doen naar de consequenties van het initiatief op het grondwater en omgekeerd. Eventuele ondergrondse voorzieningen (indien aan de orde) moeten waterdicht worden aangelegd, indien het verblijfsruimten betreft (eis Bouwbesluit). Als de ondergrondse voorziening geen verblijfsruimte is, is het waterdicht maken niet verplicht op grond van het Bouwbesluit. De gemeente kan echter niet aangesproken worden op het handhaven van een bepaald grondwaterpeil om diepliggende ondergrondse voorzieningen droog te houden. Bij grondwateroverlast is de perceeleigenaar in eerste instantie aan zet om het probleem te verhelpen. Het beleid ten aanzien van grondwateroverlast is vastgelegd in het ‘verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2019-2023’.

De gemeente zal geen maatregelen treffen om de grondwaterstand permanent te verlagen ten opzichte van het huidige niveau. Het plangebied ligt overigens ook niet in een grondwaterbeschermingsgebied.

5.1.5 Riolering

Er is geen vuilwaterriool aanwezig binnen het plangebied. Ten behoeve van het nieuwe woongebied zal gescheiden rioolstelsel worden aangelegd.

5.1.6 Toepassing waterbeleid op het plangebied

Voorkeursvolgorde omgaan met regenwater

De voorkeursvolgorde voor het omgaan met regenwater is: hergebruik, infiltratie, buffering en afvoer. Bij hergebruik kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met een aantal proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1.000 of meer te bouwen woningen. Ook de aangescherpte regelgeving maakt het grootschalige hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. In dit plan wordt geen rekening gehouden met hergebruik van regenwater. Voor de aspecten infiltratie, buffering en afvoer wordt nu volgend aangegeven hoe hiermee omgegaan wordt.

Infiltratie, buffering en afvoer van regenwater

Het totale ontwikkelingsgebied was in het verleden voor een groot deel bebouwd en verhard. De bebouwing is inmiddels niet meer aanwezig maar er is nog steeds circa 11.500 m² verharding aanwezig.

Voor fase 1 en 2 wordt er worst-case van uit gegaan dat in de nieuwe situatie circa 70% van de gronden verhard en/of bebouwd zal zijn ter plaatse van de ontwikkellocatie (dus excl. de bedrijfsbestemming waar geen wijzigingen zijn voorzien). Het ontwikkelingsgebied heeft een oppervlakte van 25.197 m². Als worst-case wordt uitgegaan van 70% verharding en/of bebouwing bedraagt het verhard oppervlak in de nieuwe situatie 17.638 m². Per saldo neemt het verhard oppervlak toe met 6.138 m² (17.638 - 11.500).

Er is dus sprake van een waterbergingsbehoefte. De benodigde waterbergingscapaciteit moet worden berekend conform de formule van Waterschap Aa en Maas: benodigde compensatie(in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)

Aangezien de gevoeligheidsfactor binnen de ontwikkelingslocatie 1 is, komt de benodigde totale compensatie uit op 369 m³.

Indien uitsluitend rekening wordt gehouden met de verharding in de nieuwe situatie (dus geen saldering) bedraagt de benodigde waterbergingscapaciteit 17.638 x 0,06 = 1.058 m³. Bij uitwerking van het plan wordt onderzocht of het mogelijk is om deze waterbergingscapaciteit in het plangebied te realiseren. Dat sluit aan bij de ambitie om klimaatadaptieve maatregelen te nemen (zie ook paragraaf 2.2.4).

Volgens de keur van het waterschap is het toegestaan om het schone hemelwater op de aangrenzende B-watergang (eventueel vertraagd) af te voeren. Het heeft de voorkeur van zowel het waterschap als de initiatiefnemer om binnen het plangebied voorzieningen te treffen. In het groene gebied tussen de appartementen en de grondgebonden woningen is ruimte aanwezig voor een bergingsvoorziening. Onderzocht wordt, ook in relatie tot de aanwezige verontreiniging, welke bergingsvoorziening het best in te passen is. Hierbij wordt vooralsnog vooral gedacht aan de aanleg van een wadi met een aan te brengen infiltratiebed zoals te zien is in figuur 5.2. Ook in het groengebied aan de oostzijde van het plangebied zullen soortgelijke infiltratievoorzieningen worden bestudeerd. Zie ook figuur 5.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0036.png"Figuur 5.3: (concept) Groene tussenruimte met infiltratiebed (Bron: Inbo, 2018)

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0037.png"

Figuur 5.4: (concept) Groenzone aan oostzijde van het plangebied met infiltratiebed (Bron: Inbo, 2018)

Daarnaast wordt nog gedacht aan aanvullende compenserende voorzieningen zoals een (combinatie) van:

  • infiltratieriool en/of waterdoorlatende bestrating in openbaar gebied;
  • verlaagde aanleg van de groene driehoek met parkeervakken;
  • infiltratie van dakwater van woningen op eigen terrein (al dan niet gedeeltelijk).

Hydrologisch neutraal ontwikkelen

Het gebied is niet gevoelig voor overlast vanuit oppervlaktewater of grondwater. Wel moet er tijdens de planontwikkeling voldoende onderzoek gedaan worden naar de geohydrologische situatie, zodat in het plan rekening gehouden kan worden met eventuele compenserende of mitigerende maatregelen.

Voorkomen vervuiling

Uitgangspunt bij elke ruimtelijke ontwikkeling is, dat de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater niet mag verslechteren ten opzichte van de huidige situatie. Waar mogelijk wordt een verbetering nagestreefd. De waterkwaliteit wordt beïnvloed door het (veranderende) ruimtegebruik en het gebruik van bouwmaterialen. In dit geval is er als gevolg van het extra verhard oppervlak en de beoogde compenserende maatregelen geen effect op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse te verwachten.

Bouwmaterialen

De gemeente streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood) om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat deze het vrijkomende regenwater niet onnodig vervuild en daarom geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt. Dit zal, aan de hand van een concreet bouwplan, worden getoetst.

Gebruik onkruidwerende middelen in groen en op verhardingen

Voor het gebruik van onkruidwerende middelen in groen en op verharding volgt de gemeente Helmond het landelijke beleid. Onkruidwerende middelen worden al sinds enkele jaren niet meer gebruikt in openbaar groen. Voor bestrijding op verhardingen vindt gebruik, voor zover toegestaan, plaats via de DOB-systematiek. Vanaf 2015 vindt bestrijding op verhardingen alleen nog mechanisch plaats, dat wil zeggen: branden, heet water en/of borstelen.

Overleg waterschap

Vanwege de ligging van het plangebied nabij de Aa en het kanaal en gezien de gedeeltelijke ligging binnen de aanduiding 'Behoud en herstel van watersystemen' conform de Verordening ruimte Noord-Brabant (zie ook paragraaf 3.3.3) wordt overleg gevoerd met het waterschap. In samenspraak zal de inrichting van de ecologische zone en de waterrand nader uitgewerkt worden. Daarbij zal aangesloten worden bij het beleid van het waterschap.

5.2 Natuur

5.2.1 Beleid en normstelling

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  1. a. Natura-2000 gebieden.
  2. b. Natuurnetwerk Nederland (NNN);

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  1. 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  2. 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  3. 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  1. a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  2. b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  3. c. de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.

5.2.2 Onderzoek

In het kader van de totaalontwikkeling (fase 1 en fase 2) zijn diverse onderzoeken uitgevoerd waarmee uitvoerig is onderzocht of met de voorgenomen ruimtelijke totaalontwikkeling sprake is van overtreding van de geldende natuurwet- en regelgeving. Indien er geen overtredingen worden verwacht, kan de ontwikkeling vanuit ecologisch oogpunt zonder beperkingen doorgang vinden. Indien er vervolgonderzoek wordt geadviseerd, kan een voorgenomen ontwikkeling doorgaans nog steeds doorgang vinden als een ontheffing of vergunning kan worden verkregen. Dergelijke ontheffingen en/of vergunningen doorlopen separate trajecten. Een bestemmingsplanwijziging hoeft hier niet op te wachten.

Beschermde gebieden

De volgende beschermde gebieden zijn in de nabijheid van het plangebied aanwezig:

  • Natura 2000-gebied: 'Strabrechtse heide & Beuven' op een afstand van circa 7,5 kilometer;
  • Natuurnetwerk Brabant (hierna: NNB) op een afstand van 35 meter;
  • Natte natuurparels op een afstand van 2 kilometer;
  • Ecologische verbindingszone, direct grenzend aan het plangebied.

NNB

Er liggen meerdere NNB-gebieden dicht bij het plangebied. Direct tegen het plangebied ligt een ecologische verbindingszone en op circa 35 meter ligt een ander NNB-gebied. De ecologische verbindingszone sluit aan op een NNB-gebied dat wordt beheerd als beek- en rivierbegeleidend bos. De ecologische verbindingszone heeft geen natuurbeheertype, maar kan ook als beek- en rivierbegeleidend bos geclassificeerd worden. De aanwezige ecologische verbindingszone van 50 meter wordt binnen het plan gerespecteerd. Binnen het plangebied komt dat neer op een zone van 20 meter breed van de oostelijke plangrens. Overigens is binnen het geldende bestemmingsplan een zone van slechts 10 meter breed bestemd als ecologische verbindingszone. Daarnaast blijkt uit overleggen in 2019 dat er geen wezenlijke kenmerken en waarden voor deze ecologische verbindingszone zijn vastgesteld waardoor een toetsing daaraan onmogelijk is.

Initiatiefnemer is voornemens om een gedeelte van het projectgebied in te richten als ecologische verbindingszone (EVZ) en te optimaliseren ten behoeve van het aangrenzende NNB-gebied. Om inzicht te krijgen in de huidige situatie én in wat er nodig is om het gebied zo optimaal mogelijk in te richten, is een quickscan biodiversiteit gemaakt. Het rapport is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting.

De biodiversiteit in het projectgebied heeft een score behaald van 194 van de 350. Dit houdt in dat het projectgebied semi-waardevol is voor de biodiversiteit. De biodiversiteit in het onderzoeksgebied heeft een score behaald van 242. Dit houdt in dat het onderzoeksgebied eveneens semi-waardevol is voor de biodiversiteit, echter, in het onderzoeksgebied is minder actie benodigd om de status "waardevol" of zelfs "zeer waardevol" te krijgen, dan het projectgebied.

Wanneer het onderzoeksgebied de status "waardevol" of "zeer waardevol" draagt, houdt dit in dat de biodiversiteit die het onderzoeksgebied faciliteert, zo optimaal mogelijk aansluit bij het landschap en bij het beheertype van het aangrenzende NNN-gebied. Hiermee kan het gebied dus een waardevolle, ondersteunende functie krijgen voor het NNN-gebied.

Vervolgens zijn in de rapportage maatregelen benoemd waarmee een zo groot mogelijke biodiversiteit in het gebied wordt gefaciliteerd. Figuur 5.4 geeft een samengevat overzicht van de maatregelen die getroffen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0038.png"

Figuur 5.5: Aanbevolen maatregelen

Alle bovenstaande maatregelen kunnen gezamenlijk 92 extra punten opleveren. Dit zou ervoor zorgen dat het totaal punten aantal uitkomt op 344. Hiermee zou het gebied in de categorie "zeer waardevol" vallen.

De quickscan biodiversiteit geeft handvatten voor de inrichting en verbetering van de natuurwaarde van het in het plangebied gelegen NNB gedeelte. Het uiteindelijke bouwplan zal hier ook aan getoetst worden. Benadrukt wordt dat met het planvoornemen wordt ingespeeld op de kansen die de aanwezigheid van de ecologische zone biedt. De kwaliteit van deze nog te ontwikkelen ecologische waarden zijn tevens van toegevoegde waarde op de kwaliteit van het nieuwe woongebied. Wonen in het groen is een belangrijk uitgangspunt bij de herontwikkeling.

Het andere NNB-gebied ligt op circa 35 meter afstand ten westen van het plangebied. Dit NNB-gebied bestaat uit een kanaal en wordt beheerd als natuurbeheertype Zoete Plas. Ook op dit NNB-gebied vindt geen ruimtebeslag plaats. De werkzaamheden zullen niet leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden, omdat de werkzaamheden buiten het NNB plaatsvinden. Ook zullen er geen kwalificerende soorten beïnvloed worden. De kwalificerende soorten die hierbij horen vallen onder de waterplanten, vissen en libellen. Deze soorten komen niet voor in het plangebied en het project zal hier geen invloed op hebben. Het NNB-gebied is een kanaal, waardoor er al veel verstoring is door de (recreatieve) scheepvaart. Het nieuwbouwproject zal hier geen extra invloed op hebben. Er vindt geen ruimtebeslag plaats op een gebied aangeduid als natte natuurparel. De werkzaamheden zullen niet leiden tot externe werking op dit gebied.

Samengevat

Omdat voor de EVZ (Gulden Aa oostzijde) geen natuurdoeltypen zijn aangegeven en geen wezenlijke kenmerken en waarden zijn bepaald, is een NNN-toetsing niet mogelijk. Voor de NNB (kanaal westzijde) is wel een natuurdoeltype aangegeven. Er is getoetst aan relevante kenmerken en waarden. De conclusie is dat er geen effecten zijn en dat de effecten op de beschermde soorten (vleermuizen) via het maatregelenplan worden gemitigeerd. Compensatieplicht en –plan zijn daarmee niet aan de orde.

Natura 2000-gebied

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Strabrechtse heide & Beuven' bevindt zich op een afstand van minimaal 7,5 kilometer. Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten voor de aanleg- en gebruiksfases zijn er AERIUS-berekeningen uitgevoerd. De memo van de stikstofberekeningen is te vinden in Bijlage 6, de berekeningen van de verschillende fasen van realisatie en gebruik zijn opgenomen in Bijlage 7.

Uit de berekeningen blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de realisatie- en gebruiksfase van de ontwikkeling. Gezien de aard, omvang, effectbereik en afstand zijn negatieve effecten voor de onderstaande storingsfactoren op voorhand uit te sluiten. Negatieve effecten kunnen worden voor gebiedsbescherming uitgesloten worden.

Tabel 5.1 Overzicht mogelijke storingsfactoren op Natura 2000-gebieden

Storingsfactor Nader onderzoek nodig
Areaalverlies/-verandering Nee
Versnippering Nee
Vermesting en verzuring Nee
Verzoeting Nee
Verzilting Nee
Verontreiniging Nee
Verdroging/vernatting Nee
Verandering stroomsnelheid Nee
Vertroebeling Nee
Verandering overstromingfrequentie Nee
Verandering dynamiek substraat Nee
Verstoring door geluid Nee
Verstoring door licht Nee
Verstoring door trilling Nee
Optische verstoring Nee
Verstoring door mechanische effecten Nee
Verandering in de populatiedynamiek Nee
Bewuste verandering soortensamenstelling Nee

Beschermde soorten

Uitgevoerde natuuronderzoeken en resultaten

Quickscan flora en fauna

Uit de quickscan flora en fauna (Bijlage 8) blijkt dat direct aan het projectgebied twee lijnvormige elementen in de vorm van een groenstrook en in de vorm van een kanaal grenzen welke mogelijk gebruikt worden als essentiële vliegroute door de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, watervleermuis en gewone grootoorvleermuis. Daarnaast wordt de ecologische verbindingszone naast het projectgebied mogelijk gebruikt als rust- en verblijfplaats van de bunzing en wezel. De boom voor het plangebied bevatte mogelijk geschikte plekken voor een verblijfplaats van vleermuizen.

Soortgericht onderzoek

Tussen 15 april en 15 september 2019 is er onderzoek uitgevoerd naar deze mogelijke vliegroutes. De resultaten hiervan staan beschreven in het soortgericht onderzoek dat als Bijlage 9 bij deze toelichting is opgenomen. Hieruit volgt dat de bomenrijen en watergang ten westen van het plangebied een essentiële vliegroute en foerageergebied betreft en een beplantingsstrook ten oosten van het plangebied ook. In het plangebied zelf zijn geen essentiële functies voor vleermuizen aangetroffen. Deze vliegroutes mogen niet (tijdelijk) verstoord worden. Ook als er een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd wordt voor het verstoren van vliegroutes dienen er maatregelen opgesteld te worden waarmee de verstoring ongedaan gemaakt moet worden. De maatregelen die in dat geval nodig zijn zouden ook nu al kunnen worden toegepast zodat de feitelijke overtreding bespaart zal blijven. Door daar nu al over na te denken voorkomt dat een vertraging.

In het soortgerichtonderzoek is ook onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van marterachtigen. Er zijn geen marterachtigen aangetroffen. Verblijfplaatsen van deze soorten zijn uitgesloten.

Boominspectie

Ook was er binnen het projectgebied één boom, bedekt met klimop aanwezig, welke mogelijk gebruikt kon worden als verblijfplaats door vleermuizen. Uit een boominspectie is gebleken dat uitgesloten kan worden dat er verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in de boom. De rapportage van die boominspectie is opgenomen in Bijlage 10 bij deze toelichting. De boom is inmiddels gekapt. Het is dus niet nodig om voor deze boom maatregelen te treffen en deze boom wordt verder niet meegenomen in deze rapportage.

Maatregelenplan

Om in het kader van dit bestemmingsplan zeker te kunnen stellen dat de totaalontwikkeling (fase 1 en fase 2) geen invloed hebben op de in eerdere onderzoeken aangetoonde aanwezige vleermuisfuncties, is een maatregelenplan opgesteld. Dit plan is opgenomen als Bijlage 11 bij deze toelichting. De volgende maatregelen hebben tot doel negatieve effecten op vleermuizen tegen te gaan:

  1. a. De lichtuitschijning vanuit het appartementengebouw mag niet hoger zijn dan 1,1 lux op locaties van mogelijke vliegroutes. De lichtsterkte van maximaal 1,1 lux moet bereikt worden tussen maaiveld en circa 5 meter hoogte. Door het uitvoeren van een lichthinderonderzoek kunnen lichtsterkte berekeningen worden gemaakt.
  2. b. Verlichting van de parkeerplaatsen aan de westzijde en aan de oostzijde van het gebied kan op de mogelijke vliegroutes schijnen. Indien de uitstraling niet minder dan 1,1 lux kan zijn, zijn er een aantal opties om lichtuitstraling te voorkomen:
    1. 1. Er kan gebruikt worden gemaakt van verlichting met een vleermuisvriendelijke verlichtingskleur, zoals amberkleurige verlichting. Het gebruik van 'natuurvriendelijke' groene ledverlichting is niet effectief als mitigatie voor vleermuizen en wordt dus afgeraden.
    2. 2. Er kan gebruikt worden gemaakt van armaturen die het licht goed richten en die een scherpe bundel hebben om onnodige verstrooiing tegen te gaan, met name ledlampen zijn hierbij geschikt.
  3. c. Voor de parkeerplaatsen aan de westzijde van het plangebied geldt dat als auto's parkeren in parkeerplaatsen haaks op het kanaal, dat het licht dat van de koplampen van de auto's afkomt over het kanaal schijnt. Hierdoor zullen vleermuizen geen gebruik meer kunnen maken van de vliegroute. Dit kan opgelost worden door aan een van de volgende maatregelen te voldoen:
    1. 1. Het plaatsen van een talud van circa 1 meter hoog tussen de parkeerplaatsen en het kanaal.
    2. 2. Het plaatsen van een bladhoudende haag, bijvoorbeeld een ligusterhaag.
    3. 3. Het plaatsen van een kunstmatig scherm van beton, plastic of zeil.
  4. d. Aan de westzijde van het projectgebied is een uitgangsweg gelegen waarbij de koplampen van het verkeer uit de richting van het projectgebied op het kanaal zullen schijnen. Ook hiervoor geldt dat er een talud, haag of scherm geplaatst kan worden om zo het lichtschijnsel te onderbreken.
  5. e. Voor de vliegroute in de ecologische zone geldt dat het licht van de koplampen van de auto's op de wegen die haaks op de ecologische verbindingszone liggen, geen problemen zullen opleveren omdat de vleermuizen hoger vliegen dan waar de koplampen zullen schijnen. Vleermuizen die een vliegroute volgen boven beplanting vliegen hoger dan vleermuizen die een vliegroute volgen boven het water. Wel is het voor deze vliegroute des te meer van belang dat de openbare verlichting vleermuisvriendelijk is.

Als de hierboven genoemde maatregelen worden getroffen blijft de vliegroute intact en ondervinden de vleermuizen geen overlast. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is dan niet nodig. In de regels wordt het maatregelenplan als voorwaardelijke verplichting opgenomen (zie artikel 11.3 van de regels). Daarmee wordt zekergesteld dat de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt getoetst aan dit maatregelenplan en wordt dus gewaarborgd dat een ontheffing in het kader van de Wnb niet nodig is.

5.2.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken, de maatregelen ten behoeve van de biodiversiteit ter plaatse van het aangrenzende NNB-gebied én het maatregelenplan voor vleermuizen, kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen geen negatieve invloed heeft op beschermde soorten binnen het plangebied of de directe omgeving daarvan. De maatregelen worden als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. De maatregelen in het kader van de vergroting van de biodiversiteit zullen door de initiatiefnemer worden gerealiseerd en in stand worden gehouden. Deze maatregelen vallen gedeeltelijk echter buiten het bereik van dit bestemmingsplan en zijn toegestaan op basis van de geldende bestemming.

Eventueel noodzakelijke maatregelen zijn inpasbaar en mogelijk benodigde ontheffingen en/of vergunningen doorlopen separate procedures.

Ten aanzien van het aspect Natuur kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen uitvoerbaar is.

5.3 Archeologie En Cultuurhistorie

5.3.1 Archeologie

De op 26 september 2017 door de gemeenteraad vastgestelde “Archeologische beleidskaart Helmond” (versie april 2017) geeft de gebieden aan waar archeologische resten in de bodem aanwezig zijn of verwacht mogen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0039.png"

Figuur 5.6 Uitsnede Archeologische waardenkaart Helmond met plangebied rood omlijnd

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met geen of lage archeologische verwachting. Archeologie vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen. Een archeologisch onderzoek wordt, gezien de archeologische verwachting, niet noodzakelijk geacht. Toevalsvondsten moeten altijd gemeld worden.

5.3.2 Cultuurhistorie

Volgens de ‘themakaart cultuurhistorie’ van de Verordening ruimte Noord-Brabant (zie figuur 5.6) is het plangebied niet gelegen binnen de aanduiding ‘Cultuurhistorisch vlak’, ‘Complex van cultuurhistorisch belang’, ‘Nieuwe Hollandse Waterlinie’ en ‘Aardkundig waardevol’. Daarnaast is er binnen het plangebied geen sprake van aanwezige bebouwing met enige vorm van cultuurhistorische waarden. Het aspect cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0794.1200BP190116-2000_0040.png"

Figuur 5.7 Uitsnede themakaart cultuurhistorie van de Verordening ruimte Noord--Brabant

5.4 Verkeer En Parkeren

5.4.1 Beleid en normstelling

De verkeersgeneratie van een ontwikkeling wordt bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). De verkeersgeneratie wordt (beargumenteerd) bepaald aan de hand van een ligging in de 'schil centrum' in een matig stedelijke gemeente. De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is bepaald op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Beleidsregels parkeernormen Helmond 2020).

5.4.2 Onderzoek

Ten behoeve van dit planvoornemen is een Memo parkeren en mobiliteit opgesteld. Deze memo is opgenomen in Bijlage 12 bij deze toelichting.

Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten op de Kanaaldijk Noord-Oost, een gebiedsontluitingsweg met een maximum snelheid van 50 km/u. De Kanaaldijk Noord-Oost Baroniestraat gaat in noordelijke richting over op de Havenweg richting Aarle-Rixtel. In zuidelijke richting wordt via de Kanaaldijk Noord-Oost het centrum van Helmond bereikt. Ook Oostende wordt via de Kanaaldjik Noord-Oost bereikt. Deze weg vormt, samen met onder andere de Julianalaan, Jan van Brabantlaan, Uiverlaan en de wethouder Ebbenlaan de ring rondom het centrum van Helmond. Via de ring wordt Helmond ontsloten op de N270 waarvandaan het gebied wordt aangesloten op het hoger gelegen netwerk.

In zuidelijke richting , in het centrum van Helmond, wordt het treinstation bereikt. Hier kan men de trein pakken richting Eindhoven of Venlo.

Het openbaar vervoer is op loopafstand bereikbaar, de dichtstbijzijnde bushalte is op enkele minuten gelegen aan Oostende. De ontsluiting per langzaam verkeer en openbaar vervoer is ook goed te noemen.

Verkeersgeneratie

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van maximaal 192 woningen. Voor de beoogde appartementen wordt aangesloten bij de kencijfers voor middendure koopappartementen (worst-case). Voor de grondgebonden woningen wordt aangesloten bij tussen/hoekwoningen in de koop.

Op basis van de uitgangspunten zoals hierboven genoemd bedraagt de verkeersgeneratie van de totale ontwikkeling gemiddeld 1.160 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) bij (worst-case) 200 woningen. De capaciteit van de Kanaaldijk Noord-Oost is ter plaatse voldoende om deze verkeersgeneratie te kunnen afhandelen. Daarmee zal het opgaan in het heersende verkeersbeeld van de Kanaaldijk N.O.

Parkeren

De parkeerbehoefte van de beoogde woningbouw aan de Kanaaldijk Noord-Oost in Helmond is berekend aan de hand van gemeentelijke parkeernormen. Op basis van de gebiedsindeling parkeernormen Helmond is het plangebied is gelegen binnen het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. In de Memo parkeren en mobiliteit is beargumenteerd waarom voor het plangebied toch wordt uitgegaan van parkeernormen voor het gebiedstype 'schil centrum' (onderkant bandbreedte). Argumenten om dit te doen zijn onder andere de gunstige ligging ten opzichte van de binnenstad, het lage autobezit in de buurt van het plangebied en de toepassing van slimme mobiliteit systemen.

De parkeerbehoefte van de ontwikkeling binnen zowel fase 1 als 2 dienen in samenhang te worden bezien.

Bij het hanteren van de parkeernormen 'schil centrum' (onderkant bandbreedte) is er een parkeerbehoefte van 250 parkeerplaatsen waarvan 58 parkeerplaatsen zijn bestemd voor bezoekers.

In de uitwerking van het stedenbouwkundig plan zijn binnen de plangrenzen 245 parkeerplaatsen beoogd. Dit is een tekort van 5 parkeerplaatsen. Om dit op te lossen wordt ingezet op slimme mobiliteitssystemen zoals deelauto's. Dit zorgt voor een lagere parkeerbehoefte onder bewoners. Zo vervangt 1 parkeerplaats met deelauto circa 5 reguliere parkeerplaatsen. Met het aanbieden van twee deelauto's wordt de lagere parkeernorm dus deels gecompenseerd: 2 parkeerplaatsen met deelauto's vervangen 10 reguliere parkeerplaatsen, waardoor in theorie 8 parkeerplaatsen minder nodig zijn dan normatief is berekend. Dit zorgt dat de parkeerbehoefte van dit plan 242 parkeerplaatsen bedraagt. Binnen het ontwikkelingsgebied worden in totaal 245 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarmee wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers.

5.4.3 Conclusie

Het plangebied heeft voor alle vervoerswijzen een goede ontsluiting. De verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling zal opgaan in het heersende verkeersbeeld. De parkeerbehoefte kan ruim worden voorzien in het nieuwe parkeeraanbod. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Wanneer met een juridisch-planologisch plan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 lid 4 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Echter is met de ontwikkelende eigenaar van de gronden een anterieure overeenkomst gesloten zoals is bepaald in artikel 6.24 Wro, voordat het bestemmingsplan is vastgesteld. In de anterieure overeenkomst is het verhaal van kosten op afdoende wijze vastgelegd.

Stam + de Koning zal, in samenwerking met Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl, de herontwikkeling van het plangebied realiseren. Zij hebben de betreffende gronden ook in eigendom. De kosten voor het bouw- en woonrijp maken komen voor rekening van de initiatiefnemers. De kosten die de gemeente maakt, waaronder plankosten, verhaalt zij en dit is geborgd in de anterieure overeenkomst. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In deze toelichting is aangetoond dat met deze ontwikkeling geen problemen te verwachten zijn. Er zijn geen negatieve gevolgen te verwachten voor de diverse waarden in en nabij het plangebied. Het plan maakt onderdeel uit van een (verder te ontwikkelen) woonwijk als groter geheel en versterkt de woonomgeving ter plaatse. Met het planvoornemen wordt tevens een nieuwe invulling gegeven aan deze vrijgekomen locatie binnen de bestaande ruimtelijke structuur.

Dit bestemmingsplan wordt, conform de gebruikelijke procedure, gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

Hoofdstuk 7 Juridische Opzet Van Het Plan

7.1 Inleiding

In dit bestemmingsplan is sprake van een ontwikkeling. De gemeente Helmond streeft naar uniformering van haar bestemmingsplannen.

7.2 Juridische Methodiek

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).

7.3 Planregels

7.3.1 Algemeen

In hoofdstuk 1, inleidende regels, worden in artikel 1 de begrippen omschreven om interpretatieverschillen te voorkomen. In artikel 2 wordt een omschrijving gegeven van de wijze waarop gemeten moet worden om op een eenduidige manier o.a. de inhoud, oppervlakten en hoogten te bepalen.

In hoofdstuk 2, bestemmingsregels, zijn de bestemmingen opgenomen, waarbij de volgende opbouw wordt gehanteerd:

  • Bestemmingsomschrijving: Nadere omschrijving van de aan de gronden toegekende functie(s).
  • Bouwregels: Uiteenzetting van de bebouwingsbepalingen voor gebouwen (hoofd-massa, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • Specifieke gebruiksregels: Hier worden de vormen van gebruik aangegeven die strijdig zijn met de bestemming. Dit is geen uitputtende omschrijving. Het omvat de gebruiksvormen waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming.
  • Afwijken gebruiksregels: Hier is geregeld dat burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning, onder voorwaarden, kunnen afwijken van de gebruiksregels.

In hoofdstuk 3, algemene regels, staan de volgende bepalingen en regels:

  • Anti-dubbeltelbepaling: Regelt dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene bouwregels: Hierin staat een verbod om te bouwen als daardoor andere bouwwerken met bijbehorend bouwperceel niet langer voldoen aan, en/of meer gaan afwijken van plan.
  • Algemene gebruiksregels: Hier is een verbod opgenomen om de gronden en/of bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de bestemming(en).
  • Algemene afwijkingsregels: geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen;
  • Algemene wijzigingsregels: geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen.

In hoofdstuk 4, staan de overgangs- en slotregel:

  • Het overgangsrecht: geeft vorm en inhoud aan het overgangsrecht en is standaard overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.
  • De slotregel: is het laatste artikel met de titel van het plan.

7.3.2 Toelichting op de bestemmingen

De in dit plan voorkomende bestemmingen worden hieronder kort toegelicht:

Groen

De openbare groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, leidingen en openbare nutsvoorzieningen en onder anderen water zijn binnen deze bestemming toegelaten. Ook zijn schermen ten behoeve van geluidswering of voorkomen van inschijning van licht toegestaan. Gebouwen mogen niet worden gebouwd, met uitzondering van openbare nutsvoorzieningen. Verder alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximale hoogte van 2 m zijn toegestaan. Voor geluidswerende voorzienigen geldt een maximale bouwhoogte van 4 meter. Voor lichtmasten geldt een toegestane hoogte van 5 m.

Natuur

De bestemming 'Natuur' is opgenomen ten behoeve van bos en/of natuur, het behoud, de bescherming en/of de ontwikkeing van de natuurlijke waarde en de landschappeijke waarde van het gebied. Daarnaast is ook agrarisch medegebruik, extensief recreatief en/of educatief medegebruik en zijn infrastructurele voorzieningen en sloten en waterbergingen toegestaan. Ter plaatse van deze gronden mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen worden gerealiseerd.

Verkeer

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten, voet- en fietspaden, bruggen, viaducten, terrassen, tunnels, trappen, parkeer- en groenvoorzieningen, straatmeubilair, afvalinzamelingvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, watervoorzieningen, nutsvoorzieningen en evenementen. Verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan. Voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn specifieke bouwregels opgenomen.

Verkeer - Verblijfsgebied

Binnen deze bestemming zijn de wegen en straten, pleinen, voet- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als de afwikkeling van het bestemmingsverkeer opgenomen. Tevens toegestaan zijn parkeren, groen en speelvoorzieningen. Kleine gebouwtjes voor de nutsvoorzieningen mogen worden gebouwd; verder zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Wonen

Dit is de hoofdbestemming binnen het plangebied waarbinnen wonen is toegestaan. Woningen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' is gestapelde woningbouw toegestaan. De maximale bouwhoogtes zijn aangegeven door middel van een maatvoeringsaanduiding.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn daarnaast bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, groenvoorzieningen leidingen, water, waterlopen, wateropvang- en infiltratievoorzieningen, ontsluitingswegen, gebouwde en ondergrondse parkeervoorzieningen, paden en overige verhardingen toegestaan.

Waarde- Ecologie

Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten behoeve van deze bestemming. Ter bescherming van de ecologische waarden van deze gronden is een omgevingsvergunning aanlegactiviteit opgenomen.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Omgevingsdialoog

Op 20 mei 2019 heeft er een gesprek plaatsgevonden met de eigenaars van het bedrijf Der Kinderen ten noorden van het ontwikkelingsgebied. Daarbij is het planvoornemen aan hen toegelicht. De familie gaf aan dat men blij is met de herontwikkeling naar woningbouw. Eerder was er zorg over mogelijke hoogbouw aan de zijde van hun perceel. Deze zorgen zijn met de toelichting grotendeels weggenomen.

Daarnaast is de verkeersgeneratie in combinatie met de ontsluitingsweg volgens het bedrijf een aandachtspunt.

In samenspraak met de gemeente zal worden bepaald op welke momenten er verder nog informatieavonden in het kader van dit bestemmingsplan worden belegd.

8.2 Vooraankondiging

Op 21 juli 2022 is de kennisgeving als bedoeld in artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd waarin is aangegeven dat er voor dit gebied een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding is.

8.3 Resultaten Wettelijk Overleg

In het kader van het wettelijk overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening is dit plan voor advies gezonden naar:

  • Provincie Noord-Brabant:

De Provincie heeft aangegeven dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen.

  • Waterschap Aa en Maas;

Het Waterschap had enkele opmerkingen op de waterparagraaf m.b.t. het actuele waterschapsbeleid en de ambitie om het hemelwater van het totale nieuw te ontwikkelen verhard oppervlak (in plaats van alleen de toename) in het plangebied te bergen en vervolgens te infiltreren of vertraagd af te voeren. De waterparagraaf is op basis van deze opmerkingen aangepast.

  • Veiligheidsregio:

De Veiligheidsregio heeft bevestigd dat er geen grote hindernissen zijn qua bereikbaarheid en bluswatervoorziening. Wel heeft men aangegeven dat de Veiligheidsregio graag tijdig overleg wil hebben over een mogelijke parkeergarage aangezien deze invloed heeft op de bereikbaarheid.

8.4 Procedure Ontwerpplan

In het kader van de procedure ex artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening juncto afdeling 3.4. Algemene wet bestuursrecht, heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van p.m. gedurende zes weken ter inzage gelegen waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Er zijn p.m. zienswijzen ingebracht tegen het plan.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Maatregelenplan

Bijlage 2 Maatregelenplan

Bijlage 1 Toets Brainport Principes

Bijlage 1 Toets Brainport Principes

Bijlage 2 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 2 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Notitie Invloed Van Wijzigingen Op De Berekende Geluidniveaus

Bijlage 4 Notitie Invloed van wijzigingen op de berekende geluidniveaus

Bijlage 5 Quickscan Biodiversiteit

Bijlage 5 Quickscan biodiversiteit

Bijlage 6 Memo Stikstofberekeningen

Bijlage 6 Memo stikstofberekeningen

Bijlage 7 Stikstofberekening Diverse Realisatie- En Gebruiksfasen

Bijlage 7 Stikstofberekening diverse realisatie- en gebruiksfasen

Bijlage 8 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 8 Quickscan flora en fauna

Bijlage 9 Rapportage Soortgerichtonderzoek

Bijlage 9 Rapportage soortgerichtonderzoek

Bijlage 10 Boominspectie

Bijlage 10 Boominspectie

Bijlage 11 Maatregelenplan

Bijlage 11 Maatregelenplan

Bijlage 12 Memo Parkeren En Mobiliteit

Bijlage 12 Memo parkeren en mobiliteit