KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie En Beoogde Ontwikkeling
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Ecologie
4.4 Water
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.7 Geluid
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Duurzaamheid
4.10 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Plansystematiek
5.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Selectieadvies
Bijlage 4 Quickscan Ecologie
Bijlage 5 Doorlatendheidsonderzoek
Bijlage 6 Memo Stikstofdepositie
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 8 Watertoets
Bijlage 9 Besluit Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 10 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage 11 Nota Van Wijzigingen
Bijlage 12 Nader Onderzoek Vleermuizen
Bijlage 13 Nota Zienswijzen
Bijlage 14 Nota Wijzigingen

Von Suppéstraat, Drunen

Bestemmingsplan - gemeente Heusden

Vastgesteld op 17-09-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Von Suppéstraat, Drunen van de gemeente Heusden.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0797.VonSuppe-VG01 met de bijbehorende regels bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis verbonden beroep of bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt bijvoorbeeld niet verstaan het geven van cursussen door een professionele organisatie met meerdere docenten, een auto- of scooter reparatiebedrijf, een afhaalgelegenheid voor eten of bedrijfsmatige kinderopvang.

1.6 achtergevel:

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.

1.7 achtergevellijn:

de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.8 achtergevelrooilijn:

de achterste grens van een bouwvlak, alsmede het verlengde daarvan, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd. Indien er geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen - alsmede het verlengde daarvan.

1.9 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van het huishouden, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bed and breakfast:

een aan de woonfunctie ondergeschikte recreatieve verblijfsvoorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een Bed and Breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bevoegd gezag:

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of overkapping.

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.23 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 grondgebonden woning:

woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld.

1.26 hoofdgebouw:

het gebouw, of gedeelte daarvan, op een perceel dat gelet op de bestemming en uiterlijke verschijningsvorm het belangrijkste is.

1.27 huishouden:

een persoon of groep personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren.

Met een huishouden worden gelijkgesteld:

  1. a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  2. b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
  3. c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.

1.28 kunstwerken:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke.

1.29 maaiveld:

de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein dat gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.

1.30 mantelzorg:

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouden, die hulpbehoevend is, respectievelijk zijn, op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.31 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen wijkverwarming, transformatorhuisjes, pompstations, schakelhuisjes, gemalen, abri's en zendmasten.

1.32 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.33 overkapping:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren.

1.34 patio:

een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnentuin.

1.35 ruimtelijke kwaliteit

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte.

1.36 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.37 uitbouw:

de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.38 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.39 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan.

1.40 werk:

een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.41 wonen:

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. het geheel van aan huis verbonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
  2. b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
  3. c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep of bedrijf:', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.42 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, diepte of lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.5 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 peil:

voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplantingen;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  6. f. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. erftoegangswegen;
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. speelvoorzieningen;
  7. g. straatmeubilair;
  8. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  3. c. tuinen, erven en verhardingen;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder begrepen ontsluitingswegen, langzaamverkeersroutes, en parkeervoorzieningen;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. speelvoorzieningen;
  8. h. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing indien dit noodzakelijk is:

  1. a. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld;
  2. b. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. c. ter bevordering van de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid;
  4. d. ter voorkoming dat bebouwing de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en inrichtingen, woningen en bouwwerken onevenredig aantast.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met te verwachten archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken geldt, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of deze waarden weliswaar aanwezig zijn, maar deze niet worden geschaad, met dien verstande dat geen archeologisch onderzoek is vereist in het geval dat:

  1. a. een bouwplan voor gebouwen en/of bouwwerken geen grotere oppervlakte heeft dan 500 m2 én waarbinnen de bodem tot ten hoogste 50 centimeter onder maaiveld wordt geroerd;
  2. b. een gebouw of ander bouwwerk wordt gebouwd op een bestaande fundering en er buiten 1 m uit deze fundering geen bodemverstoring plaats vindt.

6.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bouwregels en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits is aangetoond dat dit niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  2. b. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, mag slechts worden afgeweken met een omgevingsvergunning indien aan de vergunning een, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een erkende partij die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en onder toezicht van de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  3. c. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 6.3, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming Waarde - archeologie 3 wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  3. c. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur).

8.2 Niet strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt niet begrepen het gebruik van woningen voor recreatieve verblijfsvoorzieningen in de vorm van 'bed en breakfast', mits voldaan wordt aan de volgende bepalingen:

  1. a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen en de bijbehorende bijgebouwen;
  2. b. het aantal personen ten dienste van de recreatieve verblijfsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 10;
  3. c. er dient minimaal 1 parkeerplaats per 12 m2 van de onder a genoemde gezamenlijke vloeroppervlakte te worden gerealiseerd op eigen terrein.

8.3 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels ten aanzien van:

  1. a. het bouwen van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met dien verstande dat:
    1. 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  2. b. de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
    1. 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, de bouwhoogte mag worden vergroot tot niet meer dan 40 m;
    2. 2. ten behoeve van windturbines tot niet meer dan 20 m;
  3. c. van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,26 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Von Suppéstraat, Drunen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Von Suppéstraat 3 in Drunen staat het schoolgebouw van de speciale basisschool De Regenboog met gymzaal (Chopinstraat 71). Van 1970 tot en met 2013 was hier basisschool De Wegwijzer gevestigd. Per 1 augustus 2016 is de onderwijsbestemming onttrokken en is daarom het gebied beschikbaar voor herontwikkeling.

Het doel van dit bestemmingsplan is woningbouw mogelijk te maken op het grondgebied van de voormalige school en gymzaal. Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het geldende bestemmingsplan. Om deze ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Het bestemmingsplan moet voldoende flexibiliteit bieden voor toekomstige woningbouw en voldoende rechtszekerheid bieden aan de bestaande bewoners en gebruikers van het (omliggende) gebied.

1.2 Ligging Plangebied

De locatie ligt in de wijk Venne-Oost in Drunen. Het plangebied omvat het huidige schoolgebouw (Von Suppéstraat 3) met omliggende (openbare) ruimte en de gymzaal (Chopinstraat 71) met voorliggend basketbalveldje.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VonSuppe-VG01_0001.png"

Locatie van het plangebied (plangebied rood omlijnd)

Het schoolgebouw wordt omsloten door de Von Suppéstraat en de Chopinstraat. De gymzaal wordt daarnaast nog omsloten door de Lisztstraat en een voetpad.

Op onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VonSuppe-VG01_0002.png"

Ligging plangebied in de omgeving. (plangebied rood omlijnd)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Drunen Herziening 2014, vastgesteld 6 november 2014. In het plangebied gelden de bestemmingen maatschappelijk voor de school en sport voor de gymzaal. Beide bestemmingen zijn voorzien van een bouwvlak. Deze bouwvlakken mogen volledig bebouwd worden. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven met het plangebied rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VonSuppe-VG01_0003.png"

Ligging plangebied op basis van het vigerend bestemmingsplan (plangebied rood omlijnd)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt ingegaan op de bestaande situatie en de voorgenomen nieuwe ontwikkeling. Hoofdstuk 3 bevat een inventarisatie en een toetsing aan het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten, waar ook de resultaten van de benodigde onderzoeken uiteen gezet worden. In hoofdstuk 5 wordt er een toelichting op de regels gegeven. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische haalbaarheid en hoofdstuk 7 gaat in op de maatschappelijke haalbaarheid.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie En Beoogde Ontwikkeling

2.1 Huidige Situatie

De Von Suppéstraat ligt in Venne Oost, de grootste wijk van Drunen. De locatie ligt ten zuiden van de ontsluitingsweg de Beethovenlaan. De locatie zelf is voor ¾ omsloten door de Chopinstraat. Het te bebouwen perceel was in gebruik als sbo school (De Regenboog) met gymzaal. Het grootste bebouwde oppervlak staat aan de Von Suppéstraat. De straat heeft een goede ontsluiting naar de Beethovenlaan via de Johann Straussstraat en is ruim van opzet met veel beplanting en (langs)parkeervakken.

Het grootste deel van de woningen is gebouwd in de jaren zestig en zeventig. Een opvallend kenmerk van deze buurt zijn de vele kleine grasperken en begroeiing die de buurt markeren. Dit geeft een sfeer dat je dicht tegen het buitengebied aanzit (Heidijk) en het straalt rustig wonen uit.

De woningen aan de Von Suppéstraat en directe omgeving (Lisztstraat-Diepenbrockstraat) zijn over het algemeen vrijstaande of twee-onder-een-kapwoningen. Aan de Chopinstraat staan uitsluitend rijwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VonSuppe-VG01_0004.png"

Ligging plangebied in de omgeving. (plangebied blauw omlijnd)

2.2 Toekomstige Situatie

2.2.1 Locatiekeuze

Op het perceel is een woningbouwontwikkeling voorzien. Het plangebied kan hiervoor ingericht worden zonder de aanleg van een nieuwe verkeersontsluitingsstructuur.

Met het voorliggende bestemmingsplan, waarbij maximaal 36 grondgebonden woningen worden gerealiseerd, wordt met name voorzien in de behoefte aan betaalbare woningen.

In de onderstaande afbeelding is de situatieschets opgenomen van de woningen ten opzichte van de omgeving. De schets geeft de invulling van het plangebied weer op hoofdlijnen. In het voorliggende bestemmingsplan zijn de belangrijkste principes uit de situatieschets verwerkt. Wel is rekening gehouden met een beperkte mate van flexibiliteit om het plan op detailniveau uit te kunnen werken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VonSuppe-VG01_0005.png"

Indicatie verkavelingsschets Von Suppéstraat

2.2.2 Randvoorwaarden beoogde ontwikkeling

Flexibiliteit in toe te laten woningen

Ten behoeve van de flexibiliteit en de aanpasbaarheid is het wenselijk in enkele delen van het plangebied een breder scala aan woningtypen mogelijk te maken in het bestemmingsplan. Op deze manier kan adequaat ingespeeld worden op de markt. Dit sluit aan bij het doelgroepenbeleid van de gemeente, waarbij met name wordt ingezet op de realisatie van goedkope koopwoningen, goedkope sociale (onder de aftoppingsgrens) en dure (niet sociale) huurwoningen en levensloopbestendige woningen. Voor de beoogde patiowoningen is gelet op de specifieke verschijningsvorm/vormgeving daarvan een eigen bouwregeling opgenomen in de planregels.

Toelaatbare bouwmassa

De gemeente hanteert in principe als uitgangspunt voor de bouwregeling de standaard modelregels van de gemeente Heusden voor de toelaatbare woningen. Deze modelregels zijn tevens van toepassing op de omliggende woonomgeving (bestemmingsplan Drunen Herziening 2014). Per nieuwbouwlocatie wordt bekeken of aanvullende of afwijkende regels gewenst zijn. De modelregeling gaat uit van een maximale bouwhoogte van 11 m. Gelet op de stedenbouwkundige situatie is er geen aanleiding dit aan te passen. Omdat in gedeelte van het plangebied patiowoningen zijn beoogd en bij dit type woningen kan worden volstaan met een lagere bouwhoogte, wordt voor de patiowoningen een eigen bouwregeling opgenomen in de planregels. Op die manier wordt aangesloten op gemaakte afspraken met de buurtbewoners over de te realiseren woningtypen.

Parkeren

Op basis van het aantal en type nieuw te bouwen woningen zijn er (inclusief opritten) 63 nieuwe parkeerplaatsen nodig (Nota parkeernormen Heusden 2016). In de stedenbouwkundige opzet zijn er (inclusief opritten) 83 nieuwe parkeerplaatsen ingetekend. Een aantal (ongeveer 11) van de huidige parkeerplaatsen is als gevolg van het ontwerp niet meer bruikbaar. Dit betekent dat er ongeveer 9 extra parkeerplaatsen worden aangelegd om de huidige parkeersituatie te verbeteren. Ook worden de huidige parkeerplaatsen bij het speelveldje in de Chopinstraat verbreed, zodat deze beter bruikbaar zijn.

Ter borging van het voorzien in voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de ontwikkeling, wordt in de regels van het bestemmingsplan een parkeerregeling opgenomen. Op grond van deze parkeerregeling moet het bouwplan, waarvoor aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend, worden getoetst aan de Nota parkeernormen Heusden 2016. Dit gebeurt via een dynamische verwijzing naar deze nota.

Verkeer

De Chopinstraat, de Von Suppéstraat en de Lisztstraat hebben binnen het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) de functie als verblijfsstraten toegedeeld gekregen. Dit betekent dat het zogeheten erftoegangswegen zijn.

Zowel de Chopinstraat, de Von Suppéstraat als de Lisztstraat maken conform hun functie deel uit van een 30 km zone. Deze straten zijn 'standaard' woonstraten waar behalve trottoirs, geen specifieke voorzieningen als fietsstroken/paden aanwezig zijn. Wat betreft openbaar vervoer zijn er langs de Beethovenlaan, op ongeveer 300 meter afstand, bushalten aanwezig met verbindingen naar Den Bosch en Tilburg.

Het eenrichtingsverkeer in de lus van de Chopinstraat blijft in stand. Het laatste deel van de Chopinstraat wordt tweerichtingsverkeer, zodat de parkeerkoffer goed bereikbaar is. Op de kruising Von Suppéstraat / Chopinstraat wordt een markering op de weg aangebracht die het verkeer attendeert op mogelijk verkeer van rechts.

Groen / spelen

In de stedenbouwkundige opzet worden Het Droomveld en het speelveldje ten noorden van de school in stand gehouden. Eventuele aanpassing en inrichting van deze speelplekken, evenals de inrichting van het groen, wordt later in het traject bepaald en afgestemd met de buurt.

Waterberging

Nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente moeten hydrologisch neutraal worden gebouwd. Dit uitgangspunt wordt gehanteerd om wateroverlast in de toekomst te voorkomen. In paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de voorwaarde om hydrologisch neutraal te bouwen.

2.2.3 Stedenbouwkundige opzet

Er is onderzoek uitgevoerd (zie mogelijke verkaveling paragraaf 2.2.1) naar de mogelijke stedenbouwkundige opzet van het gebied. Op onderdelen, te denken aan bijvoorbeeld exacte woningprogramma (aantal rijwoningen/tweekappers), kan deze stedenbouwkundige opzet aan verandering onderhevig zijn. De stedenbouwkundige opzet is dan ook op hoofdlijnen in dit bestemmingsplan vertaald, waarbij de niet te veranderen aspecten zoals de uiterste bouwgrenzen, bouwhoogten en maximaal aantal woningen zijn vastgelegd.

De stedenbouwkundige opzet biedt ruimte voor de realisatie van grondgebonden woningen zoals halfvrijstaande, rij- en patiowoningen. Op basis van de hiervoor opgenomen verkaveling is aangetoond dat circa 36 woningen binnen het plangebied kunnen worden gerealiseerd.

2.2.4 Juridisch-planologische vertaling van de stedenbouwkundige opzet

Het bestemmingsplan legt de ruimtelijke invulling van het plangebied juridisch-planologisch vast. Daarbij is zorgvuldigheid in acht genomen. In de ruimtelijke afwegingen zijn alle voorkomende belangen, zoals bestaande omgevingsfactoren (stedenbouw, milieu) en overige belangen, zoals het bieden van voldoende ontwikkelingsruimte tegen elkaar afgewogen en is aan het gebied een aantal bestemmingen met bouw- en gebruiksmogelijkheden toegekend. Er is rekening gehouden met de belangen van omwonenden.

Een belangrijk uitgangspunt in de keuze voor de plansystematiek is om een ontwikkelende partij voldoende ruimte te bieden de woningbouw te realiseren. Het bestemmingsplan is om deze reden globaal van opzet, waarbij het grootste deel van het gebied de bestemming Wonen heeft gekregen. De bestemming Groen en Verkeer - Verblijfsgebied zijn vervolgens opgenomen om de belangrijkste principes uit de situatieschets vast te leggen voor wat betreft de openbare ruimte.

Binnen de bestemming Wonen zijn diverse functies toegestaan, ondermeer: maximaal 36 woningen met bijbehorende tuinen en erven, voorzieningen voor verkeer en verblijf, nutsvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

De globale opzet heeft tot doel het plangebied voldoende aantrekkelijk te maken voor ontwikkeling. Te veel en te strakke regelgeving maakt het gebied minder aantrekkelijk voor herontwikkeling. Dit neemt niet weg dat in het plan aan enkele aspecten wel regels zijn gesteld. Dit ook in het belang van de rechtszekerheid voor omwonenden. Het betreft regels met betrekking tot:

  • de goot- en bouwhoogtes van toe te laten woningen;
  • typen woningen (geen appartementencomplex);
  • voor de beoogde patiowoningen is een eigen bouwregeling opgenomen;
  • de maximale breedte en diepte van hoofdgebouwen bedraagt 15 m;
  • het maximum aantal woningen bedraagt 36;
  • er is een uiterste bouwgrens bepaald, die zoveel mogelijk aansluit op bestaande rooilijnen;
  • een dynamische verwijzing naar de gemeentelijke parkeernormen;
  • burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing indien dit noodzakelijk is:
    1. 1. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld;
    2. 2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    3. 3. ter bevordering van de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid;
    4. 4. ter voorkoming dat bebouwing de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en inrichtingen, woningen en bouwwerken onevenredig aantast.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd welke in 2017 is vernieuwd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied echt nodig zijn motiveren waarom.

Conclusie

Voor het plangebied doet de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geen concrete uitspraken. Aan de ladder voor duurzame verstedelijking is getoetst in paragraaf 3.1.2. Het ruimtelijke beheer en de ruimtelijke invulling van het gebied worden aan gemeente en provincie overgelaten.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 Bro lid 2 vastgelegd en luidt als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Allereerst moet de vraag worden beantwoord of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wat onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) opgenomen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Andere stedelijke voorzieningen betreffen volgens de Nota van Toelichting (2017) “accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure”

Voorliggend bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de bouw van 36 nieuwe woningen in Drunen. Relevant is of deze ontwikkeling is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat een woningbouwplan dat voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen binnen een dorpskern niet hoeft te worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Een woningbouwplan dat voorziet in de ontwikkeling van 12 woningen of meer wordt daarentegen wel aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Op basis van bovenstaande is de voorgenomen ontwikkeling aan te merken als een stedelijk ontwikkeling.

De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt of indien de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Voorgenomen ontwikkeling maakt functiewijziging van maatschappelijke functies naar wonen mogelijk. Gelet op de aard van de functiewijziging en de omvang van de bouwmogelijkheden kan het plan in beginsel worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nu is gebleken dat het plan kan worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet worden afgewogen of het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt. Bestaand stedelijk gebied is volgens het Bro: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in het bebouwd gebied van Drunen in de bestaande woonwijk Venne-Oost en wordt omringd door wegen en bestaande woningen met bijbehorende bebouwing en voorzieningen. Geconcludeerd kan worden dat voorliggende ontwikkeling wordt voorzien in bestaand stedelijk gebied.

Behoefte woningen

Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied dient de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt te worden beschreven. De behoefte dient te worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Het verzorgingsgebied moet van geval tot geval worden bekeken en kan sterk verschillen per functie.

De gemeente Heusden neemt deel aan het Regionaal Ruimtelijke Overleg (RRO) Noordoost-Brabant, waarin de provincie, 19 gemeenten en de waterschappen Dommel en Aa en Maas samenwerken en afspraken maken over diverse thema's. De afspraken over het thema Wonen vinden hun beslag in de Regionale Agenda Wonen. Op dit moment is de Regionale Agenda Wonen (deel A), vastgesteld 8 december 2016, geldend. Volgens die Agenda kon de gemeente Heusden in de periode 2016-2026 2530 woningen toevoegen. In de meest recente bevolkings- en woningbehoefteprognose van de provincie (vastgesteld mei 2017) is de woningbehoefte voor de gemeente Heusden naar beneden bijgesteld. Volgens die prognose kan de gemeente Heusden in de periode van 2018 tot 2028 nog 2.130 woningen toevoegen. Doorvertaling van de provinciale prognose 2017 in de regionale afspraken moet nog zijn beslag krijgen. De gemeentelijke woningbouwplanning is al wel hierop aangepast en vastgesteld op 20 maart 2018. Daarin wordt voor de eerste 10 jaar gerekend met 2.186 toe te voegen woningen.

Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas van de gemeente, maar ook in de huishoudenverdunning en de verwachte migratie. Door de ligging van de gemeente Heusden, op de rand van de regio Noordoost-Brabant, is er tevens een samenwerking met de regio Hart-van-Brabant. En vooral intensief binnen de subregio de Langstraat, die wordt gevormd door de gemeenten Waalwijk, Loon op Zand en Heusden. Woningbouwplanning en plannen worden binnen de Langstraat actief afgestemd, zowel kwalitatief als kwantitatief. Dit vindt zijn weerslag in de monitor. De geplande woningen worden in dit verband afgestemd. Ook met deze woningen blijft er meer dan voldoende flexibele ruimte tussen de woningbouw prognose en de harde plancapaciteit.

Uit het gemeentelijke volkshuisvestingbeleid, de woonvisie en recente onderzoeken in Langstraatverband, zoals de Woningmarktmonitor, blijkt dat behoefte is aan goedkope en middeldure huur- en koopwoningen. Doelgroepen van beleid zijn starters en senioren. Deze ontwikkeling gericht op verschillende woningtypologieën sluit hier op aan. De beoogde ontwikkeling sluit aan op zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve behoefte.

Conclusie

De ladder voor de duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro of AmvB Ruimte) is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen of vrijwaren van (ruimtelijke) functies, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

De volgende onderwerpen zijn in het Barro opgenomen: rijksvaarwegen, het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, de elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de Ecologische Hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Conclusie

Geen van de in de AMvB genoemde onderwerpen heeft betrekking op het onderliggende plangebied. Het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.1.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is gebaseerd op het bovengenoemde Barro. In titel 2.6 van het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. De onderhavige ontwikkelingslocatie maakt geen deel uit van dergelijke aangewezen terreinen, gebieden, objecten of zones.

Conclusie

Het Rarro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO)

De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals:

  • economie;
  • mobiliteit
  • sociale zaken;
  • cultuur;
  • milieu- en natuur.

Voorafgaand aan de structuurvisie is geconcludeerd dat het vigerende ruimtelijke beleid nog steeds actueel is en daarom ongewijzigd blijft. Voorbeelden daarvan zijn:

  • het principe van concentratie van verstedelijking;
  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • het verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden;
  • het concentratiebeleid voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen.
  • In het provinciaal beleid wordt bij de opgave voor wonen en werken het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied.

De structuurvisie bestaat uit vier delen. Voor dit project zijn deel A en B relevant.

Deel A: Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang.

Deel B: In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

Conclusie

In het bestemmingsplan 'Von Suppéstraat, Drunen' wordt de ontwikkeling mogelijk gemaakt van grondgebonden woningen. De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt in bestaand stedelijk gebied. Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de Structuurvisie.

3.2.2 Verordening Ruimte

In de verordening zijn algemene regels opgenomen ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Als een bestemmingsplan voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, moet zorg worden gedragen voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het betrokken gebied en de naaste omgeving. Daarbij staat het principe van zorgvuldig ruimtegebruik centraal. Tevens wordt een belangenafweging gevraagd, waarbij de gevolgen in beeld worden gebracht voor cultuurhistorische, ecologische, landschappelijke en aardkundige waarden, bodemkwaliteit, waterhuishouding, monumenten en overige ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Er moet worden aangetoond dat de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling past in de omgeving en dat het met de ontwikkeling samenhangende personen- en goederenvervoer goed kan worden afgewikkeld.

De beoogde ruimtelijke ontwikkeling moet gepaard gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied.

Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een

verantwoording dat:

  1. a. het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid;

De regels voor het plan worden afgestemd op de naaste omgeving. Hierdoor draagt het plan zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving.

  1. b. toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

Het gehele plangebied wordt zo functioneel mogelijk ingericht, binnen het passend beeld van de directe omgeving. Het plangebied valt binnen het bestaand stedelijk gebied en de daarbij behorende zoekgebieden voor verstedelijking. Met de ontwikkeling wordt een nieuwe invulling gegeven aan een voormalige schoollocatie. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een verantwoording waaruit blijkt dat:

  1. a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
  2. b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, passen in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten op het gebied van milieu en volksgezondheid;
  3. c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.

Stedelijke ontwikkeling

Stedelijke ontwikkelingen zijn uitsluitend toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied. De voorliggende ontwikkelingslocatie waarbij woningen gebouwd worden heeft de status van 'stedelijk concentratiegebied'. Hierdoor is de voorliggende ontwikkeling passend binnen de Verordening Ruimte 2014.

Toetsing

Op basis van de Verordening is stedelijke ontwikkeling zonder meer mogelijk in bestaand stedelijk gebied. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet hieraan.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Heusden

In juli 2009 is de Structuurvisie 'Ideeën voor een plek' door de gemeenteraad van Heusden vastgesteld. Het doel van deze visie is het richting geven aan de gemeentelijke ambities voor de ruimtelijke ontwikkeling van de komende jaren.

Het plangebied ligt binnen de aanduiding 'woongebied' (zie onderstaande afbeelding). In de structuurvisie is de taakstelling voor de woningbouwopgave beschreven. De gemeente kent een grote taakstelling, wat goede perspectieven biedt om de woningvoorraad nog beter af te stemmen op de huidige en toekomstige behoeften op het gebied van woonkwaliteiten, zorg en welzijn. Daarnaast wil de gemeente duurzame bouw stimuleren, aantasting van het buitengebied voorkomen en het woonklimaat optimaliseren

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VonSuppe-VG01_0006.png"

Structuurvisiekaart met ligging plangebied (rood omcirkeld)

Conclusie

De ontwikkeling maakt onderdeel uit van de woningbouwtaakstelling. Door woningbouw te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorkomen dat het buitengebied wordt aangetast. Hiermee sluit de ontwikkeling aan op de uitgangspunten van de Structuurvisie Heusden.

3.3.2 Woonvisie Heusden 2014 - 2024

Met het vaststellen van de Woonvisie Heusden 2014-2024 "Dromen waarmaken" is ingespeeld op de actualiteit en wordt een visie gegeven op volkshuisvestelijke ontwikkelingen in de komende beleidsperiode 2014-2018 met een doorkijk van tien jaar. De Woonvisie is op 14 januari 2014 vastgesteld.

De woonvisie heeft als titel 'Dromen waarmaken'. Deze verwoordt de opvatting dat inwoners van Heusden zoveel mogelijk zelf moeten kunnen bepalen hoe ze willen wonen. De gemeente vindt het belangrijk dat de inwoners binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Daarbij is bijzondere aandacht voor mensen die vanwege inkomen of gezondheid beperkte kansen op de woningmarkt in Heusden hebben. De gemeente koestert de variëteit aan identiteiten en benut de kans die nieuwbouw biedt om deze variatie te versterken. Dat is ook nodig gezien de demografische ontwikkelingen in de komende periode. De nieuwbouw biedt de gelegenheid om bij te dragen aan de regionale woonopgaven.

In de woonvisie zijn de volgende speerpunten van beleid genoemd:

  • bewoners maken Heusden (zelf initiatief);
  • waarborging van de betaalbaarheid;
  • inspelen op groeiende vraag naar wonen met zorg;
  • nieuwbouw als kans voor variatie en initiatief van bewoners;
  • benutten kracht bestaande wijken.

Conclusie

Dit bestemmingsplan draagt bij aan het bieden van kansen door nieuwbouw. Er wordt flexibiliteit geboden en een deel wordt gerealiseerd in het sociale segment, waardoor het plan binnen de uitgangspunten van de woonvisie past.

3.3.3 Welstandsnota Heusden

De gemeente heeft haar welstandsbeleid geactualiseerd in de Welstandsnota Heusden 2012, vastgesteld op 14 februari 2012. Uitgangspunt voor de herziening is dat de gemeente welstand wil loslaten waar dit kan. Dit resulteert in grote gebieden binnen de gemeente die welstandsvrij zijn verklaard.

In de welstandsnota is opgenomen dat per ontwikkelingslocatie wordt bekeken of het noodzakelijk is eisen voor beeldkwaliteit op te stellen. Uitgangspunt is dat betrokken partijen (bewoners, ontwikkellaar) zelf de verantwoordelijkheid voor hun gebouwde omgeving kunnen dragen. Daarnaast zijn de bouwmogelijkheden zorgvuldig afgewogen in het bestemmingsplan. Daarom worden geen aanvullende beeldkwaliteitseisen voor het plangebied opgelegd.

3.3.4 Groenstructuurplan

Het plangebied is niet gelegen binnen de groenstructuur. Om deze reden is het groen in het plangebied niet expliciet beschermd. De twee speelveldjes die een groene invulling hebben blijven behouden. Verder geldt dat waar mogelijk ruimte in het plan is opgenomen voor nieuw groen (bijvoorbeeld inkepingen haaks op de Von Suppéstraat).

Omdat het plangebied niet binnen de groenstructuur ligt, is er geen groencompensatieplan opgesteld. Voor het kappen van bomen kan daarnaast een kapvergunning nodig zijn.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

Normstelling en beleid

Vanwege artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onderzoek uitgevoerd naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie.

Onderzoek

Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Uit het onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Op basis van dit onderzoek blijkt dat er voor onderhavig bestemmingsplan geen belemmeringen zijn voor de realisatie van woningbouw.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

Toetsingskader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Gemeentelijk archeologiebeleid

In de Erfgoednota heeft de gemeente vastgelegd hoe het cultureel erfgoed behouden en versterkt kan worden. Cultuurhistorische waarden zijn vastgelegd op de cultuurhistorische waardenkaart. Archeologie is vastgelegd via de 'archeologische verwachtingenkaart' en 'archeologische beleidsadvieskaart'. In het gemeentelijke archeologiebeleid is aan de hand van verschillende categorieën bepaald wanneer archeologisch onderzoek nodig is (en wanneer niet). Dit is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde.

De gemeente heeft in haar archeologische beleidsadvieskaart het plangebied aangemerkt als Archeologisch waardevol gebied 3. Dit houdt in dat er een hoge archeologische verwachting is voor het plangebied. Daaraan is een ontheffingsgrens gekoppeld van 500 m² (en 0.5 m diepte). Om deze reden is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit twee delen: een bureauonderzoek en een veldonderzoek.

Onderzoek

Een bureauonderzoek en verkennend veldonderzoek is uitgevoerd naar de archeologische waarden van het plangebied, zie Bijlage 2.

Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is er aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het veldonderzoek heeft tot doel antwoorden te vinden op wat de bodemopbouw is binnen het plangebied en wat de gevolgen zijn van het in het plangebied aangetroffen bodemprofiel voor de gespecificeerde archeologische verwachting.

De aangetroffen bodemopbouw geeft aan dat het oorspronkelijke eerddek in het plangebied verstoord is. De aanwezigheid van een deel van een podzol-B-horizont in drie van de boringen wijst er op dat de top van het dekzandpakket in het plangebied maar weinig is verstoord.

De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, blijft op basis van de resultaten van het booronderzoek gehandhaafd. Op basis van het behoud van een middelhoge trefkans voor het Neolithicum blijft de kans reëel dat archeologische resten uit deze periode binnen het plangebied aanwezig zijn.

Gezien de in dit onderzoek opgestelde archeologische verwachting is binnen het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk om deze te toetsen. Het vervolgonderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek. Bij een proefsleuvenonderzoek dienen verspreid over het plangebied sleuven gegraven te worden met als doel om eventuele archeologische waarden te karteren en waarderen. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.

Conclusie

Met het toevoegen van een dubbelbestemming is ten aanzien van archeologie en opname van de kosten van het benodigde onderzoek en begeleiding in de grondexploitatie is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan ten aanzien van het aspect archeologie in voldoende mate aangetoond.

4.2.2 Cultuurhistorie

Algemeen

De Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

De gemeente heeft daarom een Cultuurhistorische waarden- en beleidskaart opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VonSuppe-VG01_0007.png"

Uitsnede Cultuurhistorische waarden- en beleidskaart (Cultuurhistorische waarden- en beleidskaart, gemeente Heusden 2012)

Conclusie

Er zijn geen monumenten of cultuurhistorisch waardevolle objecten in het plangebied of de directe omgeving aanwezig, met uitzondering van een monumentale boom ten zuidwesten van het plangebied. Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.3 Ecologie

Kader

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreft:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Quickscan flora en fauna

Voor het plangebied is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie Bijlage 4. Het doel van de quickscan flora en fauna is om te komen tot inzicht in de mogelijkheden voor kwetsbare en/of beschermde flora en fauna op de planlocatie en de eventuele risico’s en randvoorwaarden die hiermee verband houden.

Uit de quickscan blijkt dat het nodig is om nader onderzoek te verrichten naar vleermuizen. Omdat niet kan worden uitgesloten of de locatie functies voor gebouwbewonende vleermuizen bezit (vaste rust- en/of verblijfplaatsen, essentieel foerageer gebied) wordt geadviseerd om een nader onderzoek naar vleermuizen uit te voeren. Een nader onderzoek naar vleermuizen is conform het geldend vleermuisprotocol 2017 uitgevoerd, zie bijlage 12.

Gebiedsbescherming

Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan zijn verder ook geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid te verwachten.

In het kader van de plannen is een AERIUS-berekening uitgevoerd om een eventuele toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden te toetsen. Hieruit komt naar voren dat de toename van stikstofdepositie minder dan 0,05 mol/ha betreft (zie Memo stikstofdepositie), zodat negatieve effecten door de toename van stikstofdepositie niet aan de orde zijn.

Conclusie

Middels het seizoensbrede onderzoek (nader onderzoek vleermuizen) is een goed beeld ontstaan over het gebruik van het plangebied door vleermuizen. Verblijfplaatsen en/of overige belangrijke functies zijn niet vastgesteld. De woonwijk zelf herbergt een redelijke populatie gewone dwergvleermuizen. De ingrepen hebben op dieren in de omgeving geen invloed. Tevens is naar voren gekomen dat in het kader van Wnb- ruimtelijk beleid (Natura 2000) en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid een aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. De ontwikkeling is verder niet in strijd met het nationaal en provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

4.4 Water

4.4.1 Kader

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Aa en Maas, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De Digitale Watertoets is uitgevoerd op 24 oktober 2018. Uit de watertoets komt naar voren dat het plan onder de korte procedure valt, en dat er geen waterbelangen over het plangebied liggen. Het waterschap heeft geen verdere bezwaren. De volledige watertoets is te vinden in Bijlage 8 Watertoets.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het ontwikkelingsgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015.

Waterschap:

  • Waterbeheerplan 2016-2021;
  • Keur.

Gemeente:

  • Waterplan Heusden 2018 - 2022;
  • Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2016.

Waterschapsbeleid

In het waterbeheerplan 2016 – 2021 staan de doelen die het waterschap Aa en Maas nastreeft en wat in deze periode gedaan moet worden om de doelen te halen. Samenwerking staat in dit plan centraal. Samenwerken met de partners van het waterschap maar ook met de inwoners van het beheersgebied.

Het plan is geen grote koerswijziging ten opzichte van het waterbeheerplan 2010-2015, maar ontwikkelingen zoals de klimaatverandering vragen wel om nieuwe accenten. Waterveiligheid en waterkwaliteit zijn hierbij belangrijke onderwerpen.

Om het beheersgebied beter te beschermen tegen overstromingen worden er strengere eisen gesteld aan de dijken langs de Maas. Het waterschap heeft tot 2050 om de dijken hierop aan te passen. De kwaliteit van het oppervlaktewater is daarnaast de komende jaren echt een punt van aandacht. Enerzijds zitten er te grote hoeveelheden voedingsstoffen in het water. Deze staan een natuurlijk en gezond watersysteem in de weg. Anderzijds zijn er ook allerlei 'nieuwe' stoffen die een steeds groter probleem vormen, zoals medicijnresten, drugs(afval) en resistente bacteriën. Deze stoffen kunnen voor de zuiveringen nu moeilijk uit het afvalwater gehaald worden. Ook dit vraagt om actie.

Gemeentelijk beleid

De raad van Heusden heeft op 3 juli 2018 het Waterplan Heusden 2018 - 2022 vastgesteld. Het waterplan is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het waterplan legt de gemeente vast wat zij wil bereiken en wat de rol van burgers en bedrijven is ten aanzien van het watersysteem. Het waterplan vervult hiermee vier hoofdfuncties:

1. Kader gemeentelijke zorgplichten

overzicht beleidskeuzes ten aanzien van stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater

2. Interne afstemming

met andere vakdisciplines binnen de gemeentelijke organisatie

3. Externe afstemming

met de waterpartners en de relatie met burgers en bedrijven.

4. Continuïteit en voortgangsbewaking

vanwege de relatief lange levensduur van stedelijke watervoorzieningen is een lange termijn aanpak essentieel (begroting en evaluatie).

4.4.2 Situatie plangebied

Waterberging

Een van de eisen is het “hydrologisch neutraal ontwikkelen van de locatie”. Het doel van dit uitgangspunt is om te voorkomen dat hemelwater als gevolg van uitbreiding van het verhard oppervlak versneld op het watersysteem wordt geloosd. Het waterschap eist geen compenserende maatregelen bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 2.000 m2. In dit geval bedraagt de toename van het verhard oppervlak circa 1.345 m². Het gemeentelijk beleid schrijft hier wel compensatie voor.

De gemeentelijke compensatie eis is als volgt:

Het terrein moet in staat zijn om in een etmaal een hoeveelheid regenwater van 56,5 vermenigvuldigd met het verhard oppervlak te verwerken. Daarbij geldt dat een hoeveelheid regenwater van minimaal 30,3 mm/uur vermenigvuldigd met het verhard oppervlak geborgen moet worden op eigen terrein. Oftewel 30,3 liter per m2 verhard oppervlak (dit is de som van zowel het horizontaal gemeten dakvlak als verharding zoals bestrating). In deze berekening mag er niet vanuit worden gegaan dat er door infiltratie minder berging noodzakelijk is. Dit is omdat per etmaal 56,5 mm kan vallen bij een bui T=10+10%.

Het absolute minimum van de bergingsvoorziening bedraagt dus 30,3 mm. Indien de doorlatendheid van de grond zodanig is dat er in 24 uur nog 26,2 mm kan infiltreren, is voldaan aan de gemeentelijke eis van hydrologisch neutraal bouwen. Wanneer de grond een lagere doorlatendheid heeft, dan zal de bergingsvoorziening vergroot moeten worden tot het niveau dat de som van berging en infiltratie wel 56,5 mm per etmaal bedraagt.

Daarbij geldt de volgende voorkeursvolgorde:

  1. 1. Hergebruik van regenwater;
  2. 2. Bovengrondse berging en infiltratie (bijvoorbeeld vegetatiedaken, wadi, waterdoorlatende verharding);
  3. 3. Ondergrondse infiltratie (bijvoorbeeld d.m.v. kratten, infiltratieriool, etc.;
  4. 4. Afvoer naar het oppervlaktewater (indien het regenwater naar het oppervlaktewater afgevoerd wordt is er een watervergunning nodig van het waterschap).

Voor de volledigheid wordt vermeld dat een aansluiting van hemelwater op het riool niet toegestaan is. Salderen (het in mindering brengen van in de huidige situatie aanwezig verhard oppervlak) is niet toegestaan.

Op basis van de resultaten uit het waterdoorlatendheidsonderzoek (zie Bijlage 5) wordt de bodem binnen de onderzoekslocatie, mede op basis van de textuur, geschikt geacht voor de infiltratie van hemelwater. Geadviseerd om voor het dimensioneren van de infiltratievoorzieningen een rekenwaarde te hanteren van 2 m/dag. Als rekenwaarde geldt het gemiddelde van alle metingen vermenigvuldigd met een veiligheidsfactor van 0,5.

Op basis hiervan kan gesteld worden dat in het plangebied voldoende ruimte beschikbaar is om te voorzien in voldoende waterberging. De uitwerking vindt plaats in het kader van de concrete uitwerking van het bouwplan.

Waterkwaliteit

Binnen het plangebied zal het principe van duurzaam bouwen worden gehanteerd. Er zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen, die niet uitlogen.

Waterveiligheid

Het plangebied grenst niet aan waterkeringen en ligt niet in het winterbed van een rivier. In de omgeving zijn geen problemen met wateroverlast bekend.

Riolering

De nieuwe bebouwing en de wegen worden voorzien van een gescheiden riolering. Dit wil zeggen dat het hemelwater en afvalwater gescheiden worden afgevoerd.

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het watersysteem toereikend is om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. In het kader van het wettelijk overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Aa en Maas.

4.5 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen het onderwerp externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Kwetsbare bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR;
  • het Groepsrisico (GR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • In het kader van de externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:
    1. 1. Inrichtingen, waarin opslag en/of verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
    2. 2. Transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
    3. 3. Buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Om het aspect externe veiligheid te beoordelen is de risicokaart geraadpleegd. Op basis van informatie afkomstig van de risicokaart kan het volgende worden geconcludeerd:

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het Bevi een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Transportroutes

Nabij het plangebied lopen geen verkeerswegen, water- of spoorwegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt. In het plangebied ligt derhalve geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour en is ook geen sprake van een groepsrisico als gevolg van een transportroute.

Buisleidingen

In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig die in het kader van de externe veiligheid relevant zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VonSuppe-VG01_0008.png"

Uitsnede risicokaart

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen geconstateerd voor de ruimtelijke ontwikkeling vanwege de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen, transportassen en buisleidingen.

4.6 Bedrijven En Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1 Wro) moet voorkomen worden dat milieubelastende activiteiten voorzienbare hinder opleveren aan milieugevoelige activiteiten. Bij het toetsen van afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige activiteiten wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ (2009).

Onderzoek en conclusie

In de directe omgeving van het plangebied liggen vinden geen bedrijfsactiviteiten plaats die hinder veroorzaken voor de beoogde woningbouw. Het aspect bedrijven en milieuhinder levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.7 Geluid

Wet geluidhinder

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van woningen. De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen als zogenaamd geluidsgevoelige gebouwen. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.

Zones

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Onderzoek

Voor de planlocatie is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage7.

Uit het onderzoek blijkt dat een aantal van de woningen niet voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai vanwege de Von Suppéstraat. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 4 dB.

Op grond van de Wet geluidhinder is de Von Suppéstraat niet 'zoneplichtig' en behoeft formeel geen verdere actie te worden ondernomen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is bij de beoordeling van deze wegen aangesloten bij de normstelling die de Wgh kent voor gezoneerde wegen.

Omdat maatregelen aan de bron en in het overgangsgebied niet mogelijk zijn zullen, indien nodig, aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing worden toegepast. Een aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van de beoogde woningen moet voldoen aan het Bouwbesluit. Bij de toets aan het Bouwbesluit wordt het naleven van de maximale binnenwaarde van 33 dB betrokken.

Conclusie

Vanuit de Wet geluidhinder is er, met inachtneming van de genoemde maatregelen, geen bezwaar tegen de komst van deze woningen. Ook is er geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat.

4.8 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft, op voorstel van de minister van VROM, ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is voor de totale toename van verkeer als gevolg van voorliggende ontwikkeling de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.VonSuppe-VG01_0009.png"

Conclusie

Door deze ontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen met circa 252 autoritten per weekdag toe. Uit de berekening met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project wordt dan ook beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

4.9 Duurzaamheid

De gemeente Heusden heeft haar duurzaamheidsambities verwoord in de duurzaamheidsagenda 'Heel Heusden Duurzaam'.

Het doel van voorliggend plan is te voorzien in een duurzame ontwikkeling. In een duurzame wijk zijn mens, milieu en economie met elkaar in evenwicht, dat wil zeggen dat rekening gehouden wordt met toekomstige generaties en de aarde niet wordt uitgeput.

Concreet worden de woningen gebouwd als zogenaamde nul op de meter gerealiseerd.

4.10 Milieueffectrapportage

4.10.1 Wettelijk kader

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..

  1. 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    1. a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    2. b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

  1. 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    1. a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
    2. b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.

Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).

  1. 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.

Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.

Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.

4.10.2 Onderzoek

Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is alleen naar de ontwikkeling van dit plan gekeken.

Voor de beoordeling of een project m.e.r plichtig is relevant of de activiteit is opgenomen in de in Bijlage II van het besluit m.e.r. Er moet, in dit geval, getoetst worden aan Onderdeel D11.2. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Dit plan betreft het transformeren van een schoolgebouw naar 36 woningen in een stedelijk gebied. Om een inschatting te kunnen maken van de nadelige gevolgen op het milieu ten gevolge van deze ontwikkeling wordt getoetst aan de selectiecriteria uit de Europese richtlijn, Bijlage III (Richtlijn 2001/42/EG). In onderstaande tabel is de vormvrije mer-beoordeling opgenomen.

Tabel: Vormvrije mer-beoordeling

1 kenmerken van het project
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst) Dit project maakt de transformatie mogelijk van een schoolgebouw naar 36 woningen.
Dit is een stedelijke ontwikkelingsproject als vermeld in bijlage D van het besluit m.e.r (Nr D11.2). De omvang van dit project is klein. De milieueffecten op de omgeving van de huidige bestemming en de woningen is niet verschillend.
Cumulatie met andere projecten Geen
Gebruik natuurlijke hulpbronnen Gebruik van natuurlijke hulpbronnen is in dit geval niet aan de orde. De nieuwe inrichting van het gebied heeft geen effect op natuurlijke hulpbronnen, zoals mineralen, ertsen, fossiele brandstoffen.
Productie van afvalstoffen Huishoudelijk afval, afvalwater
Verontreiniging en hinder De woningen veroorzaken CO2 uitstoot en lucht verontreiniging door verkeer
2 Plaats van het project
Bestaand grondgebruik Huidige grond gebruik is schoolgebouw, dit wordt wonen met groenveldjes.
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratieve vermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied Geen
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, HA/ Richtlijnengebied, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historische cultureel of archeologische gebieden van belang In de onmiddellijke omgeving van het plangebied liggen geen beschermde natuurgebieden.
Cultuurhistorische waarden komen niet voor in het plangebied.
Archeologische waarden worden beschermd
Geen overschrijding normen luchtkwaliteit in en rond plangebied.
3) kenmerken van potentieel effecten
Bereik van het effect (Geografisch en grootte getroffen bevolking) Dit project leidt niet tot veranderingen van de effecten op de omgeving.
Grensoverschrijdend karakter Nee
Orde van grootte en complexiteit effect De effecten zijn niet groot en niet complex
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect Verbruik van bouwmaterialen is beperkt.
Conclusie
De transformatie van de school en gymzaal naar woningen leidt niet tot significante omgevingseffecten

4.10.3 Resultaten

Het bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Milieugevolgen ten gevolgen van deze activiteit kunnen derhalve worden uitgesloten.

4.10.4 Conclusie

Op dit bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER. De transformatie van school naar woningen veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor het milieu.

4.10.5 M.e.r.-beoordelingsbeslissing

Op 18 december 2018 heeft het college van Heusden op basis van voorgaande vormvrije m.e.r.-beoordeling besloten dat een project-m.e.r. in dit geval niet noodzakelijk is. Dit besluit is als bijlage 9 bij de Toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.

5.1 Plansystematiek

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke manier voorliggend plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling bindt burgers en overheid.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), bindende afspraken en aanbevelingen met betrekking tot de opbouw en de presentatie van het bestemmingsplan en het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting, inclusief bijlagen;
  • de verbeelding;
  • de regels.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en ontheffing. De verbeelding geeft de bestemmingen weer. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

Om duidelijkheid te verschaffen richting burgers en belanghebbenden bij bestemmingsplannen worden de regels en de verbeelding zo toegankelijk mogelijk gemaakt. Daarbij wordt bij ontwikkelingsplannen zoveel mogelijk aangesloten op de standaardregels van de gemeente. De gemeente hanteert het uitgangspunt om te dereguleren waar mogelijk. Daarom worden er zo weinig mogelijk binnenplanse flexibiliteitsregels, waarmee afgeweken kan worden van het bestemmingsplan, opgenomen.

5.2 Toelichting Op De Regels

De indeling van de planregels is als volgt:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De bestemmingsregels zijn conform de SVBP2012 als volgt opgebouwd:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Wijzigingsbevoegdheid

Per bestemming kunnen onderdelen, voor zover niet relevant, ontbreken.

In de bestemmingsomschrijving wordt omschreven voor welke doelen/functies de gronden mogen worden gebruikt. In voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Artikel 3 Groen

In de bestemming zijn naast groen- en watervoorzieningen, voorzieningen met een karakter van algemeen nut zoals speel- en nutsvoorzieningen toegestaan. Uitsluitend ten behoeve van nutsvoorzieningen mogen gebouwen tot maximaal 20 m² worden gebouwd. Voor het overige zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming is opgenomen voor functies die gerelateerd zijn aan de verkeersbestemming, zoals erftoegangswegen, fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Hiermee wordt geborgd dat de ontsluiting op deze locatie komt te liggen. Binnen de bestemming is het niet toegestaan om gebouwen op te richten. Alleen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn toegestaan met een maximum oppervlakte van 20 m2 en een maximum bouwhoogte van 4 m.

Artikel 5 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep aan huis. Binnen het bouwvlak mogen gebouwen worden opgericht. De toegestane goot- en bouwhoogte zijn respectievelijk 7 en 11 meter. Voor de beoogde patiowoningen zijn specifieke bouwregels opgesteld.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

Het archeologiebeleid van de gemeente is vertaald in het bestemmingsplan door het opnemen van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3. Binnen deze bestemming dient voor bodemingrepen met een diepte van ten minste 50 cm en een oppervlakte groter dan 500 m² nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. In de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen teneinde te bestemming te verkleinen dan wel te laten vervallen indien op basis van onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Er gelden voor het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken ook regels die op het gehele plan op meerdere bestemmingen van toepassing zijn. In dit plan betreft het regels waarin is aangegeven welk gebruik in strijd is met het bestemmingsplan.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

Conform de wetgeving is het voorgeschreven artikel voor overgangsrecht opgenomen. Hierin zijn voorwaarden voor de omvang, het onderhoud en de herbouw opgenomen voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing of bestaand gebruik.

Artikel 11 Slotregel

Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wro aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, et cetera.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in deze paragraaf verslag gedaan.

Kostenverhaal

Het bestemmingsplan waarvoor deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld, leidt tot de planologische mogelijkheid om nieuwe woningen te bouwen. Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijpmaken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

Het projectgebied is volledig in eigendom van de gemeente Heusden. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie is hierdoor anderszins verzekerd via de gronduitgifte. Ook is het stellen van locatie- of faseringseisen niet nodig. Het opstellen van een exploitatieplan is daarmee niet nodig.

Financiële uitvoerbaarheid

Om de ontwikkeling mogelijk te maken verkoopt de gemeente gronden aan een partij die de woningen realiseert. Uit de verkoopopbrengst kunnen de kosten van de ontwikkeling (sloop, bouw- en woonrijpmaken, plankosten en dergelijke) worden gedekt. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat sprake is van een sluitende grondexploitatie en de financieel economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in voldoende mate zeker is gesteld.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In het voortraject voor de beoogde ontwikkeling zijn twee bijeenkomsten met de buurt gehouden. Tijdens deze bijeenkomsten zijn knelpunten/wensen en dergelijke vanuit de buurt verzameld, heeft de buurt een voorkeur mogen uitspreken voor een stedenbouwkundige variant (wel of geen appartementen binnen het gebied). De hieruit verkregen informatie is betrokken bij de totale belangenafweging en vervolgens is een stedenbouwkundige opzet uitgewerkt en vastgesteld. Deze is vertaald in het bestemmingsplan.

Het voorontwerp heeft vanaf 3 januari 2019 gedurende weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn in totaal 8 inspraakreacties ingediend. Voor (de beantwoording van) deze reacties wordt verwezen naar de Nota inspraak en overleg, die als bijlage bij de Toelichting is gevoegd. De wijzigingen op basis van de overleg- en inspraakreacties, toezeggingen in de informatievergadering Ruimte & Duurzaamheid en ambtshalve reacties zijn verwoord in de Nota van wijzigingen, zie bijlage 11.

Het ontwerp van bestemmingsplan heeft vanaf 18 april 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn in totaal 4 zienswijzen ingediend. Voor (de beantwoording van) deze reacties wordt verwezen naar de Nota zienswijzen, die als bijlage bij de Toelichting is gevoegd. De wijziging op basis van een ambtshalve reactie is verwoord in de Nota wijzigingen, zie bijlage 14.

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Selectieadvies

Bijlage 3 Selectieadvies

Bijlage 4 Quickscan Ecologie

Bijlage 4 Quickscan ecologie

Bijlage 5 Doorlatendheidsonderzoek

Bijlage 5 Doorlatendheidsonderzoek

Bijlage 6 Memo Stikstofdepositie

Bijlage 6 Memo stikstofdepositie

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 7 Akoestisch onderzoek

Bijlage 8 Watertoets

Bijlage 8 Watertoets

Bijlage 9 Besluit Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 9 Besluit vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 10 Nota Inspraak En Overleg

Bijlage 10 Nota inspraak en overleg

Bijlage 11 Nota Van Wijzigingen

Bijlage 11 Nota van wijzigingen

Bijlage 12 Nader Onderzoek Vleermuizen

Bijlage 12 Nader onderzoek vleermuizen

Bijlage 13 Nota Zienswijzen

Bijlage 13 Nota zienswijzen

Bijlage 14 Nota Wijzigingen

Bijlage 14 Nota wijzigingen