KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Langzaam Verkeer
Artikel 5 Verkeer - Wegverkeer
Artikel 6 Leiding - Gas
Artikel 7 Leiding - Riool
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
Artikel 9 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 15 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Doel Van Het Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Geldend Planologisch Regime
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Verkeer
4.2 Stedenbouw En Landschap
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Ecologie
4.5 Bodem
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Water
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Conventionele Explosieven
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 2 Beplantingsplan
Bijlage 3 Advies Archeologie
Bijlage 4 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 5 Natuurtoets
Bijlage 6 Nader Ecologisch Onderzoek
Bijlage 7 Stikstofonderzoek
Bijlage 8 Bomeneffectanalyses
Bijlage 9 Bomenkaart
Bijlage 10 Bodemonderzoeken
Bijlage 11 Principeoplossing Gasleiding
Bijlage 12 Onderzoek Conventionele Explosieven
Bijlage 13 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage 14 Nota Zienswijzen
Bijlage 15 Nota Wijzigingen

Fietspad Tuinbouwweg

Bestemmingsplan - gemeente Heusden

Vastgesteld op 22-02-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Fietspad Tuinbouwweg' met identificatienummer NL.IMRO.0797.fietspadtbw-VG01 van de gemeente Heusden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.6 archeologische verwachtingswaarden:

gronden met verwachtingswaarden, die kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen;

1.7 archeologische waarden:

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bestaand:

  1. 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. 2. het onder 1° bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
  3. 3. in afwijking van het bepaalde onder 1° wordt onder oppervlakte van bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van veehouderij verstaan de oppervlakte van de gebouwen die:
    1. a. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was, of
    2. b. mag worden gebouwd krachtens een vóór 21 september 2013 verleende vergunning, of
    3. c. is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
  4. 4. in afwijking van het bepaalde onder 1° wordt onder bestaande oppervlakte van een dierenverblijf verstaan die:
    1. a. op 17 maart 2017 legaal aanwezig of in uitvoering was; of
    2. b. mag worden gebouwd krachtens een vóór 17 maart 2017 verleende vergunning.

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.11 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond;

1.12 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon of organisatie die beschikt over de in de beroepsgroep geldende kwalificaties;

1.13 erkende partij:

een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de specificaties van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

1.14 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

1.15 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.16 landschapselementen:

ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan twee hectare;

1.17 opgraving:

de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.18 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.3 bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil verticaal tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.6 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 peil:

  1. 1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. natuur- en landschapselementen;
  3. c. inritten;
  4. d. terreinafscheidingen zoals hagen en hekwerken;
  5. e. sloten en waterbergingen;
  6. f. waterhuiskundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt niet meer dan 6 m;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, met uitzondering van lichtmasten, bedraagt niet meer dan 5 m.

Artikel 4 Verkeer - Langzaam Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Langzaam verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. fiets- en voetpaden;
  2. b. inritten en erftoegangswegen;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen, natuur en landschapselementen;
  5. e. geluidwerende voorzieningen;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. straatmeubilair;
  8. h. terreinafscheidingen;
  9. i. waterbergingen;
  10. j. waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer - Wegverkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebiedsontsluitingswegen;
  2. b. erftoegangswegen;
  3. c. inritten;
  4. d. fiets- en voetpaden;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. groenvoorzieningen, natuur en landschapselementen;
  7. g. geluidwerende voorzieningen;
  8. h. nutsvoorzieningen;
  9. i. straatmeubilair;
  10. j. waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Leiding - Gas

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen primair bestemd voor:

  1. a. de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse gastransportleidingen.

6.2 Voorrangsbepaling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

6.3 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in dit plan is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.3 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:

  1. a. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energie dient te zijn gewaarborgd;
  2. b. het bevoegd gezag schriftelijk advies dient te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
  3. c. een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
  2. b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Leiding - Riool

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen primair bestemd voor:

  1. a. de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse watertransportleidingen;
  2. b. groenvoorzieningen, natuur en landschapselementen.

7.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse afvalwatertransportleidingen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:

  1. a. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de afvalwatervoorziening dient te zijn gewaarborgd;
  2. b. het bevoegd gezag schriftelijk advies dient te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met te verwachten archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken geldt, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of deze waarden weliswaar aanwezig zijn, maar deze niet worden geschaad, met dien verstande dat een geen archeologisch onderzoek is vereist in het geval dat:

  1. a. een bouwplan voor gebouwen en/of bouwwerken geen grotere oppervlakte heeft dan 500 m2 èn waarbinnen de bodem tot niet meer dan 0,5 m onder maaiveld wordt geroerd;
  2. b. een gebouw of ander bouwwerk wordt gebouwd op een bestaande fundering en er buiten 1 m uit deze fundering geen bodemverstoring plaatsvindt.

8.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bouwregels en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits is aangetoond dat dit niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  2. b. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, mag slechts worden afgeweken met een omgevingsvergunning indien aan de vergunning een, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een erkende partij die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en onder toezicht van de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  3. c. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 8.3, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie3' wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 4

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met te verwachten archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken geldt, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of deze waarden weliswaar aanwezig zijn, maar deze niet worden geschaad, met dien verstande dat een geen archeologisch onderzoek is vereist in het geval dat:

  1. a. een bouwplan voor gebouwen en/of bouwwerken geen grotere oppervlakte heeft dan 5.000 m2 èn waarbinnen de bodem tot niet meer dan 0,5 m onder maaiveld wordt geroerd;
  2. b. een gebouw of ander bouwwerk wordt gebouwd op een bestaande fundering en er buiten 1 m uit deze fundering geen bodemverstoring plaatsvindt.

9.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bouwregels en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits is aangetoond dat dit niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  2. b. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, mag slechts worden afgeweken met een omgevingsvergunning indien aan de vergunning een, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een erkende partij die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en onder toezicht van de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  3. c. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 9.3, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie4' wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Bestaande afmetingen en afstanden

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

11.2 Ondergronds bouwen

Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
  2. b. de bouwdiepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met het plan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het innemen van een standplaats ten behoeve van het plaatsen van een caravan.

Artikel 13 Algemene Aanduidingsregels

13.1 Overige zone - voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Voor de percelen die gelegen zijn binnen de aanduiding 'Overige zone - voorwaardelijke verplichtinglandschappelijke inpassing' geldt het volgende:

  1. a. Een vrijliggend fietspad kan slechts in gebruik worden genomen, indien binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan is voldaan aan de aanleg en het duurzaam in stand houden van de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels.
  2. b. Het college van Burgemeester en Wethouders kunnen, in afwijking van artikel 13.1, lid a, besluiten om andere gebiedseigen boomsoorten toe te passen dan aangegeven in Bijlage 1 van de regels, mits dit naar hun oordeel geen afbreuk doet aan de landschappelijke inpassing. Onder gebiedseigen boomsoorten wordt in ieder geval de boomsoorten genoemd in Bijlage 1 verstaan.

Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  2. b. van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m bedraagt;
  3. c. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    1. 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
    2. 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;
    3. 3. ten behoeve van windturbines tot niet meer dan 20 m;
    4. 4. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
  4. d. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer bedraagt dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,26 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.

Artikel 15 Algemene Procedureregels

15.1 Afwijken Wro

Met betrekking tot de voorbereiding van afwijken bij een omgevingsvergunning en het stellen van nadere eisen ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door het bevoegd gezag, geldt de volgende procedure:

  1. a. het voornemen wordt gepubliceerd in het plaatselijk huis-aan-huisblad en van dit voornemen wordt tevens langs elektronische weg kennisgegeven;
  2. b. het voornemen ligt vervolgens twee weken ter inzage op het gemeentehuis;
  3. c. gedurende de periode van de terinzagelegging kunnen belanghebbenden schriftelijk hun zienswijze kenbaar maken aan het bevoegd gezag;
  4. d. na afloop van de termijn van de terinzagelegging beslist het bevoegd gezag omtrent het afwijken bij een omgevingsvergunning respectievelijk nadere eisen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Fietspad Tuinbouwweg'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Heusden is voornemens een vrijliggend fietspad langs de Tuinbouwweg nabij de buurtschappen Haarsteeg en De Hoeven aan te leggen. Met de aanleg van het fietspad vindt een verbetering van de verkeersveiligheid plaats, zowel voor de fietsers, als voor het gemotoriseerd verkeer. De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met bepaling uit de geldende bestemmingsplannen 'Heusden Buitengebied 4de herziening', 'Bedrijvenpark Het Hoog II' en 'Het Hoog II, 2e partiële herziening. Om de voorgenomen ontwikkeling toch mogelijk te maken dient er een herziening van de bestemmingsplannen ter plaatse plaats te vinden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daarin.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de zuidzijde van de Tuinbouwweg en de d'Oultremontweg. Het fietspad begint aan de westzijde bij de d'Oultremontweg en loopt via bedrijventerrein Het Hoog naar de Abt van Engelenlaan. Op onderstaande afbeelding is het precieze projectgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.fietspadtbw-VG01_0001.png"

Ligging projectgebied fietspad

1.3 Doel Van Het Bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkeling is niet inpasbaar in de huidige vigerende bestemmingsplannen. Om deze reden is een herziening van het bestemmingsplan ter plaatse nodig. Dit bestemmingsplan heeft als doel te voorzien in deze herziening en de ontwikkeling van het voorgenomen fietspad mogelijk te maken. In de toelichting van dit bestemmingsplan wordt beschreven waarom het voorgenomen initiatief geen afbreuk doet aan een goede ruimtelijke ordening, en wordt de milieutechnische haalbaarheid aangetoond.

1.4 Leeswijzer

De voorliggende toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd: In Hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het voorgenomen ontwikkeling uiteen gezet. In Hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan de geldende beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. In Hoofdstuk 4 wordt de milieutechnische haalbaarheid van het initiatief aangetoond. Hoofdstuk 5 geeft weer hoe de regels van dit bestemmingsplan zijn opgebouwd en tot slot wordt in Hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het initiatief aangetoond.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Momenteel bestaat het profiel van de Tuinbouwweg en de aansluitende d'Oultremontweg uit de weg zelf (met fietssuggestiestroken) en een berm aan beide zijden. Bomen zijn aan de zuidzijde aanwezig. De berm wisselt qua afmetingen en invulling. De berm bestaat uit stroken gras, afgewisseld met bomenrijen. De bomenrijen zijn onderdeel van de Hoofdbomenstructuur van de gemeente Heusden en de laanstructuur van de provincie. Ook is een zaksloot aanwezig. Ten zuiden van die sloot liggen agrarische en niet agrarische bedrijfspercelen in combinatie met woningen. Ook aan de noordzijde van het plangebied zijn agrarische en bedrijfspercelen aanwezig. Het projectgebied bestaat uit de locatie van de bestaande berm van de zaksloot, en een deel van de agrarische en bedrijfsgronden.

Op de onderstaande afbeelding is een impressie van de bestaande weg weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.fietspadtbw-VG01_0002.png"

Huidige Tuinbouwweg. Bron: Google Maps.

2.2 Toekomstige Situatie

Het gedeelte van de Tuinbouwweg-d'Oultremontweg, tussen de Abt van Engelenlaan en de Wolfshoek, wordt intensief gebruikt door fietsende schooljeugd. Deze rijden op de fietssuggestiestrook. In het coalitieakkoord is het voornemen opgenomen om een veilige fietsverbinding langs de Tuinbouwweg tussen Elshout en Haarsteeg te creëren in de vorm van een vrijliggend fietspad. Door over een lengte van 2 km een vrijliggende fietsvoorziening te creëren tussen het al aanwezige fietspad in Elshout en de rotonde Abt van Engelenweg ontstaat er langs het grootste deel van de Tuinbouwweg een directe en verkeersveilige fietsverbinding.

Het fietspad wordt zoveel mogelijk direct naast de bestaande wegen aangelegd. De ingreep heeft hiermee een zo klein mogelijke ruimtelijke impact. Het fietspad wordt gescheiden van de hoofdweg aangelegd zodat de fietsers op een aparte strook gescheiden van het gemotoriseerde verkeer kunnen fietsen. Dit komt de verkeersveiligheid ter plaatse ten goede.

Dit initiatief voorziet in de uitwerking van een vrijliggend fietspad. De aanleg van het fietspad neemt maximaal een breedte van 5,5 meter in beslag naast de sloot langs de Tuinbouwweg. Op onderstaande afbeelding is een principedwarsdoorsnede van het initiatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.fietspadtbw-VG01_0003.png"

Dwarsdoorsnede initiatief fietspad Tuinbouwlaan

2.3 Geldend Planologisch Regime

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Heusden Buitengebied 4de herziening' (vastgesteld op 1 april 2020), 'Bedrijvenpark Het Hoog II' (vastgesteld op 26 juli 2008), 'Het Hoog II, 2e partiële herziening (vastgesteld op 8 juli 2014) en 'Buitengebied Vlijmen 1981'. Over het algemeen gelden de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Verkeer' ter plaatse van het plangebied. Op enkele plaatsen gelden de enkelbestemmingen 'Bos' en 'Water'. Ten westen van de N267 is een gasleiding gelegen, ten oosten van de N267 is een afvalwater transportleiding gelegen. Deze leidingen zijn voorzien van een dubbelbestemming. Met de beheerders van de leidingen is dit initiatief afgestemd.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR actualiseert het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid als gevolg van nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte.

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen (uit de structuurvisie/SVIR) die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de volgende nationale belangen opgenomen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Het rijk gaat voor dit soort projecten uit van het adagium ‘Decentraal wat kan, centraal wat moet’. Derhalve heeft het rijk al jaren geen bemoeienis meer in projecten op gemeenteniveau. Alleen waar een project rijksbelangen raakt, is een gedetailleerde afweging daaromtrent noodzakelijk. Het rijk heeft geen belangen in dit gebied, behalve voor een goede doorstroming op de A59. Het project heeft geen gevolgen voor de A59.

Het project vormt geen belemmering voor, noch draagt bij aan, de projecten die vastgelegd zijn in de SVIR.

Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige project. De betreffende onderwerpen zijn niet aan de orde in het kader van dit bestemmingsplan.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een goede ruimtelijke ordening vraagt een onderbouwing van de nut en noodzaak van een project. Het Rijk wil ongebreidelde en onnodige uitbreiding van het stedelijk gebied voorkomen. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt,

voldoet aan de volgende voorwaarden:

  1. 1. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. 2. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins; en
  3. 3. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Onderzoek en conclusie
Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden onderbouwd hoe met deze voorwaarden rekening is gehouden. Dit project betreft de aanleg van een fietspad. Deze ontwikkeling is geen stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Een nadere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan daarmee achterwege blijven.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

De Omgevingsvisie Noord-Brabant is op 14-12-2018 in werking getreden. De Brabantse Omgevingsvisie vervangt in ieder geval 4 provinciale beleidsplannen. Dat zijn de beleidsplannen over milieu en water (PMWP), verkeer en vervoer (PVVP), ruimtelijke ordening (Structuurvisie RO) en natuur (BrUG).

Een van de kernwaarden van deze visie is dat de provincie aangeeft 'steeds voor beter' te willen gaan. De provincie Noord-Brabant streeft naar continue verbetering van de leefomgeving. Bij de kernwaarden geeft de provincie tevens aan proactief en preventief te willen handelen voor de leefomgeving. Verder geeft de provincie in haar visie aan dat één van de hoofdopgaven het 'stimuleren van een gezonde leefomgeving' is. Een gezonde leefstijl kan bevorderd worden door uit te nodig tot beweging door voldoende voorzieningen te hebben voor buitenrecreatie. Hierbij geeft de provincie aan dat er ruimte moet zijn voor maatwerk.

Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van een vrijliggend fietspad mogelijk gemaakt. Door deze ontwikkeling wordt er gezorgd voor een betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur. Met de aanleg van het fietspad wordt een betere fietsinfrastructuur gerealiseerd wat bijdraagt aan een veiligere leefomgeving.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 25 november 2019 is de Interim omgevingsvergunning in werking getreden. De Interim omgevingsverordening voegt bestaande regels uit 6 verordeningen samen. In de Interim omgevingsverordening zijn deze verordeningen grotendeels gehandhaafd. Er zijn beperkt wijzigingen doorgevoerd, onder andere vanwege de vastgestelde omgevingsvisie.

In de interim omgevingsverordening staan instructieregels voor gemeenten. Een bestemmingsplan of omgevingsvergunning dient volgens artikel 3.9 gepaard te gaan met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. Het bestemmingsplan of omgevingsvergunning dient tevens te motiveren dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied.

Daarnaast motiveert het bestemmingsplan dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:

  • dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
  • de afspraken uit het regionaal overleg worden nagekomen.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het behoud van landschappelijke waarden in het gebied. Daar waar mogelijk worden deze versterkt. In dit kader is een inrichtingsplan opgesteld (Bijlage 1). In dit inrichtingsplan wordt verder ingegaan hoe de kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd.

Het initiatief draagt bij aan het gemeentelijke en provinciale doel om de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid binnen de gemeente Heusden te verbeteren. Hiermee sluit het initiatief aan op de afspraken uit het regionaal overleg. De uitvoerbaarheid van dit plan is gemotiveerd in Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 6. Aan de voorwaarden in artikel 3.9 wordt voldaan.

Artikel 3.46 van de verordening geeft aan dat het mogelijk is om in een landelijk gebied een provinciale of gemeentelijke weg te wijzigen of aan te leggen. Voorliggend bestemmingsplan maakt een dergelijke wijziging mogelijk. Daarbij dient aan de volgende voorwaarden voldaan te worden:

  • waarom de aanleg van de weg nodig is gelet op het verkeerskundige probleem of de ontwikkelingen die plaatsvinden;
  • van de keuze van het tracé gelet op de verrichte onderzoeken;
  • van de maatregelen voor de inpassing van de weg waarbij de ontwikkeling in samenhang wordt bezien met zijn omgeving om een grotere kwaliteitswinst voor meerdere ruimtelijke functies, waaronder natuur en landschap, te bereiken;
  • van de noodzaak voor een aan de weg gerelateerde voorziening.

De voorwaarden worden nader uitgewerkt in Hoofdstuk 2 en Hoofdstuk 4. Het bestemmingsplan voldoet aan de gestelde voorwaarden. Hieronder worden de voorwaarden kort uitgewerkt.

  • De aanleg van het fietspad is noodzakelijk om de verkeersveiligheid ter plaatse te verbeteren. Nu fietsen veel scholieren op dezelfde weg als hardrijdende auto's. Door de fietsers op een apart fietspad te laten fietsen vermindert de kans op ongelukken aanzienelijk.
  • Het fietspad wordt zo dicht mogelijk bij de bestaande wegen gelegd, aangezien deze nu al een belangrijke route vormen. Landschappelijk is de impact daarmee het laagst. In Hoofdstuk 4 wordt nader uitgewerkt wat de gevolgen van de uitgevoerde onderzoeken zijn voor dit initiatief.
  • De maatregelen voor de inpassing van het fietspad zijn verder uitgewerkt in Bijlage 1 en Bijlage 2.
  • De noodzaak van het fietspad is hierboven beschreven: het verbeteren van de verkeersveiligheid ter plaatse.

Conclusie
Het initiatief is in overeenstemming en niet strijdig met de Interim Omgevingsverordening. Het fietspad draagt bij aan een verkeersveilig fietsnetwerk. Het fietspad wordt aangesloten bij de bestaande infrastructuur.

3.2.3 Afsprakenkader kwaliteitsverbetering landschap

In artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening, is bepaald dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied een investering in het landschap moet worden opgenomen Dit bestemmingsplan ligt deels in het buitengebied en deels in bestaand stedelijk gebied. Het gedeelte dat in het buitengebied ligt, zijn de gronden ten westen van de kruising tussen de Tuinbouwweg en de Touwslager. Voor dat gedeelte is een berekening van de landschapsinvestering uitgevoerd.

In 2010 is de regeling 'Kwaliteitsverbetering van het landschap' opgesteld, zoals dat destijds was opgenomen in de provinciale Verordening ruimte was opgenomen. Het afsprakenkader werkt de toepassing en uitwerking van deze regeling uit. Het afsprakenkader bevat een categorie indeling voor niet planmatige ruimtelijke ontwikkelingen. Per categorie is een bijbehorende tegenprestatie opgenomen. Het afsprakenkader is nadrukkelijk geen ruimtelijk afwegingskader. Gemeenten moeten zelf beoordelen of een ontwikkeling ruimtelijk gewenst is. Vervolgens kan aan de hand van het afsprakenkader beoordeeld worden waar de kwaliteitsverbetering minimaal aan moet voldoen.

Het afsprakenkader verdeelt ruimtelijke ontwikkelingen onder in drie categorieën:

  1. 1. Geen impact en geen tegenprestatie nodig;
  2. 2. Beperkte impact, landschappelijke inpassing noodzakelijk;
  3. 3. Grote impact, berekende kwaliteitsverbetering voor het landschap.

Per categorie zijn de ontwikkelingen opgenomen die daarbij horen. De aanleg van het fietspad behoort in de categorie 'grote impact voor het landschap'. De reden daarvoor is dat alle ontwikkelingen die niet onder categorie 1 of 2 vallen, daarin thuishoren. In deze categorie moet de 'bestemmingswinst' berekend worden. Dit is het verschil in grondwaarde tussen voor, en na de herbestemming van de gronden. Van deze waardestijging moet 20% geïnvesteerd worden in kwaliteitsverbetering van het landschap. De berekening is gebaseerd op kengetallen. De gebruikte Kengetallen zijn als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.fietspadtbw-VG01_0004.png"

Gekozen is om drie verschillende kengetallen voor agrarische gronden op te nemen. De gronden voor de (bedrijfs)woningen hebben de hoogste grondwaarde gekregen, omdat daar naast bedrijfsactiviteiten ook gewoond mag worden. De gronden voor de bedrijfshallen worden ook intensiever gebruikt, waardoor de waarde hoger is. De koude agrarische gronden hebben de laagste grondwaarde toegekend gekregen, omdat de waarden daar het meest beperkt zijn.

De gronden met verkeer – langzaam verkeer worden slechts gebruikt als fietspad en niet als reguliere weg. Deze gronden hebben daardoor maar een zeer beperkte economische waarde. Hetzelfde geld voor de gronden die bestemd zijn tot groen.

In het vigerende bestemmingsplan (Heusden Buitengebied, 4de herziening, NL.IMRO.0797.PHHBG4-VG02) hebben de gronden de bestemming Agrarisch, Bos en Water. In onderstaande tabel worden de totale oppervlakte van het vierende bestemmingsplan (Heusden Buitengebied, 4e herziening) gemeten. Hierbij is onderscheid gemaakt per bestemming. Vervolgens is aan de kengetallen een grondwaarde toegekend. Dat resulteert in onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.fietspadtbw-VG01_0005.png"

In het voorliggende bestemmingplan zijn de bestemmingen ‘verkeer – langzaam verkeer’ en ‘groen’ opgenomen. De grondwaarden zijn op dezelfde manier berekend. Dit resulteert in onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.fietspadtbw-VG01_0006.png"

Op basis van bovenstaande tabellen, kan het verschil berekend worden tussen de oude en de nieuwe bestemming. Van dit verschil, moet 20% geïnvesteerd worden in het landschap. Dit leidt tot onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.fietspadtbw-VG01_0007.png"

De gronden behouden een vergelijkbare bestemming of de mogelijkheden worden afgeschaald. Hierdoor is er geen sprake is van een ‘bestemmingswinst’ en komt er een negatief resultaat uit de berekening. De ontwikkeling is daardoor vergelijkbaar met categorie 2. Er is sprake van een beperkte impact, waarbij slechts een landschappelijke inpassing noodzakelijk is. Het bestemmingsplan voorziet in een landschappelijke inpassing in de vorm van het beplantingsplan. Deze is opgenomen in bijlage 9 van de toelichting. Daarnaast is deze is verder uitgewerkt in paragraaf 4.2 van de toelichting. De landschappelijke inpassing is, conform artikel 3.9 IOV Noord Brabant vastgelegd met een voorwaardelijke verplichting in artikel 13.1 van de regels. De voorwaardelijke verplichting is gekoppeld aan de kapvergunning, omdat het fietspad zelf buiten de contouren van het bestemmingsplan valt. Op deze manier is alsnog verzekerd dat de landschappelijke inpassing aangelegd en behouden blijft.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Heusden

De raad van Heusden heeft op 21 juli 2009 de structuurvisie ‘Ideeën voor een plek’ vastgesteld. De structuurvisie vormt het belangrijkste document voor een gemeente, om het ruimtelijk beleid in vast te leggen. Het document zet in grote lijnen de keuzes uit voor de komende jaren. Het voorliggende initiatief wordt niet genoemd in de structuurvisie. Wel wordt de Tuinbouwweg benoemd, meer specifiek de opwaardering daarvan tot randweg. Indien d’ Oultremontweg en Tuinbouwweg opgewaardeerd worden, is een vrijliggend fietspad zelfs noodzakelijk. Indirect draagt dit project dus bij aan de realisatiemogelijkheden van de structuurvisie.

3.3.2 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan

De uitgangspunten voor het verkeer in de gemeente Heusden is vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan (GVVP). Dit beleidstuk gaat verder dan de structuurvisie en spitst zich dan ook specifiek toe op verkeer en vervoer. Het document is vastgesteld door de raad van Heusden op 23 maart 2012 en in werking sinds 15 mei 2012. Het ligt overigens in de verwachting dat een nieuw geactualiseerd GVVP in februari 2022 wordt vastgesteld. Ook hier is de Tuinbouwweg opgenomen als belangrijke (primaire) fietsroute binnen onze gemeente. Hoofdstuk 4.3 gaat in op de eisen die de provincie stelt aan het fietsnetwerk in Brabant. De provincie heeft (net als de gemeente) als doelstelling dat het fietsgebruik toeneemt, ten koste van autogebruik. Om gevolg te geven aan deze doelstelling is kritisch gekeken naar het fietsnetwerk. Dat heeft verbetering nodig. Voor fietsers is een compleet en verkeersveilig netwerk noodzakelijk om het fietsgebruik in de gemeente Heusden te stimuleren. In het fietsnetwerk voor de gemeente Heusden is onderscheid gemaakt in:

  • regionale fietsroutes
  • lokaal primaire fietsroutes
  • lokaal secundaire en recreatieve fietsroutes

De huidige kwaliteit van de fietsvoorzieningen binnen de gemeente Heusden is nog niet op het gewenste niveau. Het fietspad langs de d’Oultremontweg draagt bij aan de ontwikkeling hiervan. De route is een lokaal primaire fietsroute, een van de belangrijke fietsstructuren. Daar hoort ook een kwalitatief goed fietspad bij. Het GVVP stelt dat alle fietspaden moeten voldoen aan de landelijke eisen. Het project is ontworpen volgens de eisen van het CROW en levert daarmee een kwalitatieve impuls aan het fietsnetwerk in de gemeente Heusden.

Het fietspad wordt aangelegd aan de zuidzijde van de Tuinbouwweg om aan te sluiten op het bestaande fietspad in Elshout en het aantal oversteek bewegingen te minimaliseren. Ruimtelijk gezien is aan de oostzijde van het gebied, bij bedrijventerrein 't Hoog, ook ruimte gereserveerd voor de aanleg van het fietspad.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Verkeer

Situatie plangebied
De ontwikkeling voorziet in de aanleg van een vrijliggend fietspad en zorgt voor een verbetering in de verkeersveiligheid van fietsers langs de Tuinbouwweg. De ontwikkeling voorziet niet in een extra verkeersaantrekkende werking. De bestaande verkeersgeneratie van fietsers wordt in de toekomstige situatie op een apart fietspad geplaatst. De verkeersveiligheid wordt verbeterd en de verkeersdruk op de bestaande weg neemt af.

Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor dit initiatief.

4.2 Stedenbouw En Landschap

Situatie plangebied
De aanleg van het fietspad betekent dat een (beperkte) ingreep in het landschap nodig is. Het gebied waar het initiatief plaatsvindt betreft echter een gebied dat zelf weinig landschappelijke waarde heeft. Wel is het plangebied onderdeel van de laanstructuur en is het een onderdeel van een niet essentiële vleermuisroute. De belangrijkste waarde is de openheid tussen bedrijventerrein en snelweg. Het geeft de bestaande bedrijfspercelen de mogelijkheid zich te profileren. Het fietspad beperkt deze openheid niet. Doordat het fietspadparallel loopt aan de Tuinbouwweg, blijft de relatie in functie en beeld duidelijk zichtbaar. Het pad sluit aan op de bomenrij. Het fietspad is niet dieper het land in gelegd, waardoor de betreffende gronden hun functie behouden.

Om het fietspad te realiseren is het noodzakelijk om een deel van de boomstructuur te verplaatsen. In totaal worden circa 60 bomen verplaatst. Om dit te realiseren worden de bestaande eikenbomen gekapt en opnieuw geplant. Bijlage 8 en Bijlage 9 gegeven aan hoe er met de bomen wordt omgegaan bij dit initiatief.

Conclusie
Het aspect stedenbouw en landschap vormen geen belemmering voor het initiatief.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.

Planspecifiek
De gronden in het plangebied zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Onderzoek is noodzakelijk wanneer een ontwikkeling groter is dan 5.000 m2 en dieper gaat dan 50 centimeter onder maaiveld.

Gelet op de aard en omvang van het initiatief is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat de archeologische verwachtingen ter plaatse laag zijn. Om deze reden is het niet noodzakelijk om verder onderzoek of om maatregelen te treffen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Planspecifiek
In of nabij het plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. In het plangebied zijn geen landschappelijke cultuurhistorische waarden aanwezig welke geborgd dienen te worden.

4.3.3 Conclusie

Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk en er zijn geen cultuurhistorische waarden in het plangebied aanwezig welke bescherming behoeven. Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen verdere belemmering voor dit initiatief.

4.4 Ecologie

Kader
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.

Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.

Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Stikstof
In het kader van gebiedsbescherming is een stikstofberekening met het programma Aerius uitgevoerd. Met deze berekening wordt onderzocht of het initiatief van invloed is op omliggende stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden. De berekening is opgenomen in Bijlage 7. Uit de berekening blijkt dat het project geen invloed heeft op omliggende Natura-2000 gebieden.

Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd

Onderzoek
Flora en fauna
Ter plaatse van de locatie van het nieuwe fietspad is een natuurtoets uitgevoerd. De volledige natuurtoets is te vinden in Bijlage 5. Uit de natuurtoets blijkt dat nader onderzoek naar aanwezige beschermde flora uitgevoerd worden. Daarnaast dient vervolgonderzoek uitgevoerd te worden naar de aanwezigheid van vleermuizen, beschermde amfibieën en insecten. Indien uit dit vervolgonderzoek blijkt dat een beschermde soort aanwezig is in het plangebied dienen maatregelen getroffen te worden om deze soorten te beschermen ook na de aanleg van het fietspad.

Het uitgevoerde vervolgonderzoek is te vinden in Bijlage 6. Uit dit onderzoek komen de volgende conclusies:

  • Er zijn geen verblijfsplaatsen van vleermuizen aangetroffen in het plangebied. Een ontheffing is in dit kader niet noodzakelijk. Wel kunnen er maatregelen getroffen worden zoals het aanleggen van vleermuisvriendelijke verlichting.
  • Er zijn geen beschermde amfibieën aangetroffen in het plangebied of in de omgeving. Een negatief effect op beschermde amfibieën als gevolg van dit project is uitgesloten.
  • Er is geen DNA van de grote modderkruiper aangetroffen in het plangebied. Deze beschermde soort komt hier niet voor.
  • De nachtvlinder teunisbloempijlstaart is binnen het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied niet waargenomen, waardoor een negatief effect van de werkzaamheden op de teunisbloempijlstaart is uitgesloten. Een ontheffing in het kader Wet natuurbescherming is niet nodig.
  • Binnen het plangebied zijn geen exemplaren van de waterplant drijvende waterweegbree aangetroffen, waardoor een negatief effect van de werkzaamheden op deze beschermde plant is uitgesloten.

Bomen
Ten aanzien van de aanwezige bomen in en om het plangebied zijn op twee plaatsen boomeffectanalyses uitgevoerd. Uit deze analyses blijkt dat de bomen met zekerheid kunnen voortbestaan ook na de aanleg van het fietspad. Om het voortbestaan van deze bomen te garanderen worden bij het ontwerp en bij de aanleg van het fietspad maatregelen getroffen. Wel dienen de bomen beschermd te worden tegen mechanische schade. De boomeffectrapportages zijn opgenomen in Bijlage 8. Tevens is in Bijlage 2 en Bijlage 9 aangegeven welke bomen gerooid worden en welke bomen herplant worden.

Conclusie
Ten aanzien van het aspect ecologie voorziet dit initiatief niet in aantasting van ecologische waarden. Daar waar nodig worden maatregelen getroffen. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit initiatief.

4.5 Bodem

Kader
Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het wijzigingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Onderzoek
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van een vrijliggend fietspad mogelijk. In het kader van de aanleg van dit fietspad is een bodemonderzoek en een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd.

Het onderzoek is in een aantal verschillende delen uitgevoerd. Hiertoe zijn verschillende rapporten opgesteld voor de betreffende deel. Alle onderzoeken zijn te vinden in Bijlage 10. Uit de onderzoeken blijkt dat er geen significante vervuilingen aanwezig zijn ter plaatse van het aan te leggen fietspad. Wel wordt geadviseerd enkele monsters nog te onderzoeken op enkele andere metalen die nog niet onderzocht zijn in dit onderzoek.

Conclusie
Het aspect bodem staat de realisatie van het fietspad niet in de weg.

4.6 Geluid

Kader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Situatie plangebied en conclusie
Het fietspad is geen gevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder. Daarnaast neemt het verkeerslawaai op omliggende geluidgevoelige objecten niet toe ten gevolge van het fietspad. Het fietspad genereert zelf geen geluid, en het geluid op de Tuinbouwweg neemt niet toe als gevolg van het project. De verkeerssnelheid blijft hetzelfde.

Verder onderzoek kan om deze reden achterwege blijven.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Situatie plangebied
Voorliggende ontwikkeling betreft de aanleg van een vrijliggend fietspad langs de Tuinbouwweg. Dit fietspad voorziet niet in de komst van extra verkeersbewegingen. Tevens voorzien de fietsers die gebruik maken van het fietspad niet in een verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Nader onderzoek kan achterwege blijven.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.

4.8 Water

4.8.1 Algemeen

Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021. Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • Integraal waterbeheer. Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet) water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
  • Afwenteling voorkomen. Voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd door: (a) Vasthouden-bergen-afvoeren en (b) Schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
  • Ruimte en water verbinden. Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied.

Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets verankerd in art. 3.1.6 lid 1 sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. Hiervoor geldt het beheersplan 2016-2021 en de acht beleidsuitgangspunten voor de watertoets. Het Waterschap Aa en Maas en De Dommel en de betreffende gemeenten, waaronder gemeente Heusden hebben een Waterplan opgesteld op basis van de Europese Kaderrichtlijn Water, de 4e Nota Waterhuishouding, Nota Waterbeheer 21e eeuw, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Wet gemeentelijke watertaken. De gemeente is verantwoordelijk voor hemelwater, grondwater en afvalwater. Het waterplan is kaderstellend en hierin zijn zeven doelen geformuleerd:

  • veerkrachtig duurzaam (grond)watersysteem in 2015;
  • optimaal functionerende waterketen in 2015;
  • effectieve waterorganisatie;
  • veilig en gezond watersysteem;
  • optimale recreatie en educatie;
  • water als ordenend principe;
  • maximaal ontwikkeld waterbewustzijn en communicatie.

4.8.2 Beschrijving van het huidige watersysteem

Oppervlaktewater
Ten zuiden van de Tuinbouwweg liggen zaksloten en een B –watergang die deels aangesloten zijn op een leggerwatergang die de Tuinbouwweg kruist. Ten zuiden van de Tuinbouwweg lopen sloten tussen de percelen die in zuidelijke richting afwateren op het bestemmingsplan 't Hoog. In de huidige situatie loost zowel de halve rijbaan als een deel van de terreinverharding van de aangelegen bedrijven op de zaksloten langs de Tuinbouwweg. Een deel van de zaksloten staan in verbinding met de overige sloten die zorgdragen voor de afvoer uit het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.fietspadtbw-VG01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.fietspadtbw-VG01_0009.png"

De afwatering van de percelen die zijn aangesloten op het bestemmingsplan 't Hoog lopen via het Koningvliet en wordt uitgeslagen op de Maas.

Grondwater
Doordat de ondergrond langs de Tuinbouwweg voornamelijk uit zandgrond bestaat, is er een relatief snelle grondwaterstroming. Er is een natuurlijk verhang van de grondwaterspiegel, wat deze grondwaterstroming tot gevolg heeft. Deze loopt van zuid naar noord.

De grondwaterstand varieert in het gebied rond de 1,20 + NAP met een geschatte GLG van 1.0 + NAP een geschat GHG van NAP +1,40. Er is geen grondwateroverlast bekend in het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0797.fietspadtbw-VG01_0010.png"

Overzichtskaart gemeente Heusden van Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand

4.8.3 Waterkwantiteit

De realisatie van en vrijliggend fietspad geeft een beperkte toename van het verhard oppervlak en de benodigde waterberging.

Op basis van de Keur van het waterschap Aa en Maas moet het vrijliggende fietspad Tuinbouwweg voldoen aan de eis 'Hydrologisch neutraal ontwikkelen'.

De gemeente Heusden is momenteel bezig met het voorbereiden van de aanleg van een vrijliggend fietspad op de Tuinbouwweg vanaf het vrijliggende Fietspad D'Oultremontweg in Elshout tot aan de rotonde van de Abt. Van Engelenlaan in Vlijmen. Dit brom/fietspad mag niet gebruikt gaan worden door gemotoriseerd verkeer, maar uitsluitend door (brom)fietsers en de strooidienst.

In de toekomstige situatie blijkt de totale waterbergingsopgave voor het fietspad 420 m3 (lang 2000 m , breed 3,50 m a 60 mm) te bedragen bij een T=100 situatie. Dit betekend om 0,21 m3/m1 extra waterberging te realiseren. Dit kan door de bestaande zaksloot met 50 cm te verbreden.

De berekening van de wateropgave gaat uit van een GHG van 1,40+ nap en een maaiveld hoogte van minimaal 2,0 + nap. In de berekening hanteren we een maximale peilstijging van 50 cm en daar bovenop 10 cm waking. Het fietspad zal naar verwachting op circa 2,10-2,20 + nap worden aangelegd.

Voor de ontwikkeling van fietspad Tuinbouwweg is berekend hoeveel water geborgen dient te worden binnen het plangebied. Daar waar mogelijk is zal de bestaande zaksloten worden verbreed om de toename van de verharding te kunnen bergen. Bij een verbreding van 50 cm aan de bovenzijde ontstaat voldoende capaciteit om het hemelwater van het fietspad te kunnen bergen.

Waar de ruimte ontbreekt om de zaksloten te verbreden en/of waar de zaksloten worden gedempt zal de waterberging elders plaatsvinden. De toename van de verharding als het te compenseren natoppervlak van de gedempte (zak) sloten vindt plaats in de directe nabijheid van het fietspad. Het water zal via kolken en riolering (duikers) onder het fietspad worden getransporteerd naar deze bergingen.

Het waterschap Aa en Maas heeft haar goedkeuring gegeven aan de waterbergingsberekening.
Het fietspad Tuinbouwweg wordt hydrologisch neutraal ontwikkeld en verkrijgt voldoende watercompensatie. Hierbij is de kanttekening dat voor de nadere uitwerking op het gebied van aanpassingen in/aan het leggerwatersysteem watervergunningsprocedures van toepassing zijn met bijbehorende voorwaarden. In het kader van het bestemmingsplan is op hoofdlijnen berekend of de ontwikkeling uitvoerbaar is en of eventueel juridische borging in het bestemmingsplan noodzakelijk is.

Conclusie
De ontwikkeling Fietspad Tuinbouwweg heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.8.4 Waterkwaliteit

Bij de aanleg van het fietspad in opdracht van de gemeente zal het principe van duurzaam bouwen worden gehanteerd. Er zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen, die niet uitlogen.

4.8.5 Waterveiligheid

In en nabij het plangebied zijn geen waterkeringen of waterbergingsgebieden aanwezig. De ontwikkeling van het gebied heeft dan ook geen invloed op de waterveiligheid.

4.8.6 Riolering

In de huidige situatie wordt er geen afstromend hemelwater afgevoerd via de gemeentelijke riolering. De woningen en bedrijven zijn aangesloten op de gemeentelijke drukriolering. Er zal door de aanleg van het fietspad geen toename plaatsvinden van afvalwater en/of neerslag op de drukriolering.

4.8.7 Toekomstig watersysteem

Het toekomstige watersysteem blijft gehandhaafd waarbij de zaksloten worden verbreed met 50 cm om de toegenomen water opgave te kunnen compenseren. De bestaande duikers worden vergroot zodat een robuust systeem ontstaat. Daar waar de zaksloten worden gedempt voor de aanleg van het fietspad zal in de directe omgeving de waterberging plaatsvinden. Ook van de gedempte sloten.

4.8.8 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het watersysteem van zaksloten toereikend is bij een verbreding van 50 cm om de aanleg van het fietspad mogelijk te maken. In het kader van het wettelijk overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Aa en Maas. Naar aanleiding van haar reactie is het waterhuishoudkundig plan aangepast en verwerkt in dit bestemmingsplan.

4.9 Kabels En Leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Ter plaatse van de ontwikkeling liggen twee leidingen: een gasleiding en een afvalwater transportleiding. Hieronder worden de te nemen maatregelen voor de leidingen verder uitgewerkt.

4.9.1 Gasleiding

In overleg met de gasunie is een principe oplossing voor de aanleg van het fietspad in combinatie met de gasleiding opgesteld. De gasunie heeft akkoord gegeven op deze oplossing. Wel dient het uitvoeren van de werkzaamheden onder toezicht van de gasunie te gebeuren. Ook moet de uitvoering aan een aantal voorwaarden te voldoen:

  • De WIBON (Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken) moet volledig worden nageleeft;
  • De door Gaunie gehanteerde Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten moeten volledig worden nageleeft.

Daarnaast geeft de gasunie aan dat het ophogen van het maaiveld boven hun leiding geen problemen oplevert.

4.9.2 Afvalwatertransportleiding

Ter plaatse van het plangebied is een afvalwater transportleiding aanwezig. Om deze reden is het plan voorgelegd aan het waterschap Aa en Maas. Deze leidingen transporteren het afvalwater vanaf het gemeentelijk riool naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Bij riooltransportleidingen dient een zakelijk recht strook van 7m breed in acht genomen te worden (3,5m aan weerszijde gemeten vanuit het hart van de leiding). Deze strook dient te worden vrijgehouden voor eventuele onderhoudswerkzaamheden of calamiteiten. Daarnaast zal bij bouwwerkzaamheden, nabij de transportleiding van te voren met het waterschap contact op te nemen, bijvoorbeeld als er met zwaar verkeer wordt gereden. Er moeten dan wellicht tijdelijk aanvullende voorzieningen worden aangebracht om schade aan de leiding te voorkomen.

Afgestemd is dat de leiding privaatrechtelijk geregeld wordt. Het waterschap kan instemmen met de ontwikkeling in het kader van de afvalwater transportleiding.

4.10 Conventionele Explosieven

Kader
Op basis van de Arbowetgeving en de Openbare Orde en veiligheid dienen alle risico's van de voorgenomen werkzaamheden vooraf in kaart gebracht te worden. Hierbij moeten de voorkomende risico's zoveel mogelijk worden ingeperkt. Het is niet bekend of er op het plangebied conventionele explosieven (CE) aanwezig zijn. Wanneer er CE aanwezig zijn in het plangebied, dan bestaat de mogelijkheid op een ongecontroleerde detonatie tijdens de werkzaamheden.

Onderzoek
Er is een bureauonderzoek naar conventionele explosieven uitgevoerd, zie Bijlage 12.

Het doel van dit vooronderzoek CE is het vaststellen of er in de geraadpleegde bronnen indicaties zijn waaruit blijkt dat (delen van) het onderzoeksgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken is (zijn) geweest bij oorlogshandelingen waardoor er (mogelijk) CE op/in de (water)bodem zijn achtergebleven. Indien er indicaties zijn dat (delen van) het onderzoeksgebied betrokken (zijn) is geweest bij oorlogshandelingen dan wordt (worden) het (de) verdachte gebied(en) horizontaal afgebakend en worden de volgende zaken vastgesteld:

  • Soort(en) aan te treffen CE;
  • Hoeveelheid aan te treffen CE;
  • Verschijningsvorm aan te treffen CE;
    Maximale en minimale diepteligging CE.

Conclusie
Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is vastgesteld dat het onderzoeksgebied deels verdacht is van CE uit de Tweede Wereldoorlog. Het overige gebied is onverdacht van CE.

Aangezien de voorgenomen werkzaamheden bestaan uit het aanleggen van een fietspad is het verplaatsen van deze werkzaamheden naar buiten de verdachte gebieden in horizontale en/of verticale zin geen reële optie.

In de verdachte gebieden kunnen de voorgenomen werkzaamheden reguliere doorgang vinden op plaatsen waar de ondergrond aantoonbaar tot voldoende diepte is geroerd sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. Wanneer dit het geval is, is het niet noodzakelijk om vervolgstappen te ondernemen in de CE-opsporing. Wanneer dit niet het geval is, moet het protocol 'spontaan aantreffen CE' gehanteerd worden. Dit protocol is als bijlage bij het onderzoek in Bijlage 12 gevoegd.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Bestemmingsregels

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplan te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.1.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij de nu ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Heusden Buitengebied, 4de herziening' van de gemeente Heusden. Voor de wijze van meten geldt hetzelfde.

5.1.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit de volgende bestemmingen:

  1. 1. 'Groen';
  2. 2. 'Verkeer - Langzaam verkeer';
  3. 3. 'Leiding - Gas'' ;
  4. 4. 'Leiding - Riool;
  5. 5. 'Waarde - Archeologie 3';
  6. 6. 'Waarde - Archeologie 4'.

'Groen'
Kleine delen van het plangebied zijn bestemd voor groen. De inhoud van deze bestemming sluit aan op de bestemming van het buitengebied en kent geen wijzigingen. Op grond van de bestemming zijn slechts beperkte bouwwerken op deze gronden toegestaan.

'Verkeer - Langzaam verkeer'
De tweede bestemming betreft de bestemming die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor het voorziene losliggende fietspad aan de Tuinbouwweg. De toevoeging 'langzaam verkeer' aan de naam van de bestemming benadrukken dat de bestemming bedoeld is voor het fietspad en niet voor regulier (auto)verkeer. De inhoud van deze bestemming sluit aan op de geldende de regels elders in het buitengebied. Enkele bepalingen zijn echter geschrapt omdat deze niet relevant zijn voor deze specifieke bestemming.

'Leiding - Gas' en 'Leiding - Riool'
Het plangebied kent ook twee dubbelbestemmingen ter bescherming van in het plangebied aanwezige leidingen. Om deze leidingen te beschermen bevatten de dubbelbestemmingen verbodbepalingen om zondermeer bouwwerken te bouwen of werkzaamheden te verrichten. Van dit verbod kan echter met behulp van een omgevingsvergunning worden afgeweken.

'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'
Tot slot kent het bestemmingsplan ook twee dubbelbestemmingen om de archeologische waarden in het gebied te beschermen. Evenals de dubbelbestemmingen voor de leidingen is het niet zondermee mogelijk om bouwwerken op te richten of werkzaamheden te verrichten. Van dit verbod kan echter met behulp van een omgevingsvergunning worden afgeweken.

5.1.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een aantal regels:

  1. 1. Anti-dubbeltelregel;
  2. 2. Algemene bouwregels;
  3. 3. Algemene gebruiksregels;
  4. 4. Algemene afwijkingsregels;
  5. 5. Algemene procedureregels.

De 'Anti-dubbeltelregel' is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. De 'Algemenebouwregels', 'Algemene gebruiksregels', 'Algemene afwijkingsregels' en 'Algemene procedureregels' bevatten verscheidene regels van algemene strekking. Zo mag van de in de bestemmingsregels gegeven maten in een aantal gevallen worden afgeweken. Voor deze algemene regels geldt hetzelfde als voor de bestemmingsregels: onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied zijn uit de artikelen verwijderd.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is de Wro inwerking getreden met daarin opgenomen een afdeling omtrent grondexploitatie, afdeling 6.4. Het doel van deze afdeling is om de mogelijkheden voor gemeentebesturen om kosten te verhalen, eisen te stellen aan de inrichting, de kwaliteit of de realisatie van bouwlocaties te verbeteren. Dit brengt met zich mee dat de gemeente bij de vaststelling van het bestemmingsplan, een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 Wro, een projectbesluit of een beheersverordening kosten moet verhalen. Deze verplichting is vastgelegd in artikel 6.12 Wro.

De totale kosten van de realisatie van het vrijliggend fietspad worden gedekt met het beschikbare budget en de algemene middelen van de gemeente Heusden, eventueel aangevuld met een aangevraagde subsidie.

Dit voorstel heeft geen financiële consequenties.

Conclusie
De economische uitvoerbaarheid rondom dit plan is verzekerd en vormt geen belemmering voor dit initiatief.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 15 april 2021 voor de wettelijke termijn ter inzage gelegen, waarin iedereen de gelegenheid had een inspraakreactie in te dienen. Gedurende deze periode zijn er 3 inspraakreacties ingediend, die zijn opgenomen in Bijlage 13. De opmerkingen zijn conform de nota van inspraak verwerkt in het bestemmingsplan.

Het ontwerp van Bestemmingsplan 'Fietspad Tuinbouwweg' heeft vanaf 4 november 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn in totaal drie zienswijzen ingediend.

Alle zienswijzen zijn ontvankelijk. In de nota zienswijzen in Bijlage 14 is aangegeven in hoeverre de zienswijzen aanleiding hebben gegeven voor bijstelling van het plan. In Bijlage 15 is aangegeven welke wijzigingen zijn doorgevoerd.

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 2 Beplantingsplan

Bijlage 2 Beplantingsplan

Bijlage 3 Advies Archeologie

Bijlage 3 Advies archeologie

Bijlage 4 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 4 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 5 Natuurtoets

Bijlage 5 Natuurtoets

Bijlage 6 Nader Ecologisch Onderzoek

Bijlage 6 Nader ecologisch onderzoek

Bijlage 7 Stikstofonderzoek

Bijlage 7 Stikstofonderzoek

Bijlage 8 Bomeneffectanalyses

Bijlage 8 Bomeneffectanalyses

Bijlage 9 Bomenkaart

Bijlage 9 Bomenkaart

Bijlage 10 Bodemonderzoeken

Bijlage 10 Bodemonderzoeken

Bijlage 11 Principeoplossing Gasleiding

Bijlage 11 Principeoplossing gasleiding

Bijlage 12 Onderzoek Conventionele Explosieven

Bijlage 12 Onderzoek conventionele explosieven

Bijlage 13 Nota Inspraak En Overleg

Bijlage 13 Nota inspraak en overleg

Bijlage 14 Nota Zienswijzen

Bijlage 14 Nota zienswijzen

Bijlage 15 Nota Wijzigingen

Bijlage 15 Nota Wijzigingen