KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Projectprofiel
2.1 Inleiding
2.2 Gebiedsbeschrijving
2.3 Projectbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Algemeen
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.7 Geurhinder
4.8 Kabels En Leidingen
4.9 Flora En Fauna
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Watertoets
5.3 Waterhuishoudkundige Situatie
5.4 Invloed Van Het Planvoornemen
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
6.1 Wettelijk Kader
6.2 Planonderdelen
6.3 Inhoud Algemeen
6.4 Regels
6.5 Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Planschade
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.4 Conclusie
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 De Te Volgen Procedure
8.2 Vooroverleg
8.3 Zienswijzen En Vaststelling
Bijlage 1 Bedrijvenlijst
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Artikel Recreatie
Bijlage 4 Landschappelijk Inpassings- En Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassings- En Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Toetsingsformulier Ruimte Voor Ruimte Emmerseweg
Bijlage 3 Verkennend En Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Tabel Vooroverleg

Emmerseweg 21

Bestemmingsplan - gemeente Hilvarenbeek

Vastgesteld op 16-06-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Emmerseweg 21 Haghorst met identificatienummer NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01 van de gemeente Hilvarenbeek;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 AAB:

stichting Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;

1.4 aan huis verbonden bedrijf:

een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, die door zijn beperkte omvang, door de gebruiker van een woning in die woning of bij die woning kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie overeenkomt (inclusief kinderopvang in de vorm van een kindercentrum voor maximaal 6 niet-eigen kinderen);

1.5 aan huis verbonden beroep:

een beroep, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, alsmede gastouderschap, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie overeenkomt;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 aangebouwd bijgebouw:

bijgebouw welke rechtstreek toegankelijk is vanuit de woning;

1.9 aardkundige waarde:

gebieden met waardevolle aardkundige elementen met betrekking tot reliëf en bodem die een bepaalde mate van bescherming genieten;

1.10 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.11 afrastering:

hekwerk van gaas of daarmee vergelijkbaar materiaal;

1.12 agrarisch bedrijf:

bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen of het houden van dieren;

1.13 agrarisch technisch hulpbedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking;

1.14 agrarisch verwant bedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking;

1.15 archeologische waarden:

cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd;

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.17 bebouwingsconcentratie:

kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster;

1.18 bed & breakfast:

een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van toeristisch kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, aan steeds wisselend publiek; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.19 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig produceren, bewerken, installeren, inzamelen, herstellen, verhuren, opslaan en distribueren van goederen, alsmede het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen en bedrijven daaronder niet begrepen;

1.20 bedrijfsactiviteiten:

handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;

1.21 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.22 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht;

1.23 bestaand:

  1. a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning;
  2. b. t.a.v. bebouwing ten behoeve van veehouderijen, niet zijnde bestaande bedrijfswoningen:
    1. 1. de bebouwing die op 21 september 2013 aanwezig of in uitvoering was, of
    2. 2. de bebouwing die gebouwd mag worden krachtens een verleende omgevingsvergunning, of
    3. 3. de bebouwing die is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke bouwaanvraag die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan per 21 september 2013;
  3. c. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

1.24 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.25 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.26 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.27 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.28 boerderij:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;

1.29 boerderijsplitsing:

het - binnen de bestaande (hoofd)bouwmassa - opdelen van een boerderij(gebouw), in niet meer dan 2 woningen;

1.30 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.31 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.32 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijkte hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

1.33 bouwmassa:

een complex van aaneengebouwde bouwwerken

1.34 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.35 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.36 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.37 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.38 containerveld:

ondersteunende voorzieningen voor het telen van planten, die op de grond worden aangebracht, waarbij gebruik gemaakt wordt van een geheel verharde ondergrond, veelal van niet-opneembare/gesloten verhardingen zoals beton, of van anti-worteldoek met daartussen opneembare of open verhardingen, zoals betonplaten, tegel- en klinkerbestratingen;

1.39 cultuurhistorische waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;

1.40 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.41 diepploegen en -woelen:

het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel, eventueel tot in de diepere ondergrond;

1.42 ecologische verbindingszone:

langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd;

1.43 ecologische waarden:

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde;

1.44 erfinrichtings- en beplantingsplan:

een plan inzake visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie, incl. de inrichting en het beheer er van;

1.45 evenement:

een georganiseerde publieke gebeurtenis in de vorm van een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak in de vorm van sport, spel, cultuur, tradities en dergelijke;

1.46 extensief recreatief medegebruik:

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;

1.47 extensieve dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen:

dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen die aansluiten bij het agrarisch bedrijf of bij de natuur- en landschapsbeleving van het landelijk gebied;

1.48 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.49 geluidgevoelige objecten:

woningen, een onderwijsgebouw, een ziekenhuis, een verpleeghuis, een verzorgingstehuis, een psychiatrische inrichting, een kinderdagverblijf;

1.50 geomorfologisch:

de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beïnvloedt door menselijk handelen;

1.51 groepsaccommodatie/logeergebouw:

een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie door meerdere personen in groepsverband;

1.52 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet of het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten. Grondgebonden agrarische bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant;

1.53 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.54 horeca:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of geringe etenswaren voor het al dan niet gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, nader te onderscheiden in:

  • a. horecabedrijf categorie A
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden voor de consumptie ter plaatse en het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), zoals een hotel of pension;
  • b. horecabedrijf categorie B
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), en dat overdag en in de avonduren geopend kan zijn, zoals een restaurant;
  • c. horecabedrijf categorie C
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide geringe etenswaren (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van veelal alcoholvrije dranken) en dat zowel overdag als in de avonduren geopend kan zijn, zoals een lunchroom, cafetaria, shoarmazaak;
  • d. horecabedrijf categorie D
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van geringe etenswaren) en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat in de avond en het begin van de nacht geopend kan zijn, zoals een (eet)café, feestzaal;
  • e. horecabedrijf categorie E
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat aan het eind van de avond en een groot gedeelte van de nacht geopend kan zijn, zoals een discotheek;

1.55 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatig kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.56 inpandige statische opslag:

het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel ter plaatse van de opslag, dan wel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;

1.57 intensieve veehouderij:

agrarisch bedrijf met een bedrijfvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij;

1.58 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.59 kampeerplaats:

standplaats voor één of een aantal bij elkaar behorende kampeermiddelen;

1.60 kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief verblijf;

1.61 kleinschalig kamperen:

kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie, waarbij het aantal toegestane kampeermiddelen is beperkt tot het in de regels genoemde maximum;

1.62 koffie-/theetuin:

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van zwak en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse, bereide etenswaren;

1.63 kwaliteitsverbetering:

er is sprake van een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het desbetreffende gebied, waarbij de notitie 'Werkafspraken' als uitgangspunt geldt. De uitvoering en de instandhouding van de verbetering moet zijn gegarandeerd;

1.64 landbouwhuisdieren:

rundvee, pluimvee (kippen, eenden, ganzen, kalkoenen, parelhoenders, struisvogels e.d.), varkens, schapen, geiten, pelsdieren, konijnen, paarden, wormen e.d., consumptievissen (meerval, forel, paling, zeebaars, zeebrasem, tilapia e.d.);

1.65 landbouwinrichting:

inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten, zijnde het telen of kweken van landbouwgewassen of het fokken, mesten, houden of verhandelen van landbouwhuisdieren, dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht;

1.66 landschappelijke inpassing:

het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de context van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en de aanplant van gebiedseigen beplanting waarbij wordt getoetst aan de richtlijnen voor beeldkwaliteit uit hoofdstuk 3 van de Visie Buitengebied Hilvarenbeek:, zoals opgenomen in bijlage 6 van de toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied';

1.67 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.68 landschapscamping:

kampeerterrein dat gekenmerkt wordt door de beperkte dichtheid en de ligging in of nabij een bos of natuurgebied of bij een landgoed, met een in de regels nader bepaalde omvang;

1.69 landschapselementen:

ecologische en/of landschappelijk waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha en zonder een agrarische productiefunctie;

1.70 landschapsinpassingsplan:

plan waaruit blijkt hoe een gebouw of een gebruik in het landschap wordt ingepast, waarbij afstemming plaatsvindt op de context van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en de aanplant van gebiedseigen beplanting waarbij wordt getoetst aan de richtlijnen voor beeldkwaliteit uit hoofdstuk 3 van de Structuurvisie buitengebied Hilvarenbeek, zoals opgenomen in bijlage 6 Visie Buitengebied Hilvarenbeek: van de toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied';

1.71 lawaaisport:

een sportactiviteit al dan niet individueel of in groepsverband, professioneel of hobbymatig waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;

1.72 legaal:

gebouwd in overeenstemming met de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.73 loon(werk)bedrijf:

een agrarisch technisch hulpbedrijf dat – voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen - geheel of in overwegende mate diensten verleent aan agrarische bedrijven, hetzij in verband met de bodemcultuur, hetzij ter uitvoering van grondwerkzaamheden;

1.74 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-culturele, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, religieuze voorzieningen, onderwijsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waaronder ook ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen worden verstaan;

1.75 manege:

een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden;

1.76 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychisch en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.77 mestbewerking:

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest;

1.78 mestverwerking:

het bewerken van mest ten behoeve van het exportwaardig maken daarvan;

1.79 minicamping:

een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of een burgerwoning;

1.80 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.81 nevenactiviteiten:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel en wordt uitgeoefend door de degene die tevens het (agrarisch) bedrijf uitoefent;

1.82 NGE:

Nederlandse Grootte Eenheid, een standaard eenheid voor de bepaling van de omvang van een agrarisch bedrijf zoals die gehanteerd word door het Landbouw Economisch Instituut (LEI);

1.83 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengendvermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenfokkerijen, viskwekerijen en wormenkwekerijen;

1.84 normaal onderhoud en/of landschapsbeheer:

tot het normaal onderhoud en/of landschapsbeheer behoren onder andere:

  1. a. maaien, beweiden en bemesten van grasland;
  2. b. verbeteren van grasland door het scheuren van de grasmat buiten het broedseizoen van weidevogels en het direct opnieuw inzaaien;
  3. c. ploegen en cultiveren van bouwland niet dieper dan de bouwvoor;
  4. d. verbouwen van akkerbouwgewassen, zoals maïs in wisselteelt;
  5. e. maaien en schonen van sloot en slootkant;
  6. f. vervangen van en onderhoud aan drainage;
  7. g. normaal landschapsonderhoud, waaronder:
    1. 1. periodiek uitdunnen en snoeien van houtwal of singel;
    2. 2. knotten van bomen;
    3. 3. opvullen van open plekken in houtwal of singel;
  8. h. normaal bosbeheer, waaronder:
    1. 1. uitdunnen;
    2. 2. verwijderen van dode bomen;
  9. i. opslag van agrarische producten en gewassen tussen oogst en afvoer voor een periode van 2 weken;

1.85 nutsvoorziening:

gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afvalvoorziening, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer;

1.86 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 en artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.87 ondersteunende horeca:

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie of een nevenactiviteit een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren in een aan de hoofdfunctie of nevenactiviteit ondergeschikte vorm en omvang; verhuur ten behoeve van feesten en partijen valt hier niet onder;

1.88 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.89 overige niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

agrarisch bedrijf gericht op het telen van vissen, wormen, insecten en gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen -niet zijnde kassen- plaatsvindt, niet zijnde veehouderijen;

1.90 overkapping/carport:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;

1.91 overtollige bebouwing:

bebouwing die niet nodig is ten behoeve van de hoofdfunctie en/of de nevenactiviteit; dit houdt in dat het bebouwing betreft die niet functioneel verbonden is aan de bedrijfsvoering;

1.92 paardenbak:

een onoverdekt al dan niet omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of een ander waterdoorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;

1.93 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.94 pension:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten;

1.95 plattelandswoning:

een bij een bedrijf behorende woning die als bedrijfswoning en/of door een derde bewoond mag worden, in de zin van artikel 1.1a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.96 productiegebonden detailhandel:

beperkte, op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een (agrarisch) bedrijf, dat die goederen teelt/vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.97 recreatief medegebruik:

die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;

1.98 recreatief verblijf:

verblijf, inclusief nachtverblijf, voor uitsluitend recreatieve doeleinden door bij voorkeur wisselende huishoudens of daarmee gelijk te stellen groepen van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.99 recreatiewoning:

een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.100 reëel agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat jaarrond een omvang heeft van ten minste 35 NGE;

1.101 routegebonden horeca:

horeca in de vorm van kleinschalige rustpunten met bijvoorbeeld een terras waar koffie, thee, frisdranken, zwak-alcoholische dranken en kleine versnaperingen verkrijgbaar zijn;

1.102 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.103 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.104 stacaravan:

een caravan of soortgelijk onderkomen al dan niet op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

1.105 streekgebonden producten:

producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio wordt geproduceerd;

1.106 teeltondersteunende kassen:

teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een kas, voor een vollegrondstuinbouwbedrijf of boomteeltbedrijf. Hieronder worden ook schuurkassen, permanente tunnel- of boogkassen begrepen;

1.107 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden; te onderscheiden zijn de volgende categorieën:

  • laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnels;
  • laag/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
  • hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen en schaduwhallen;
  • hoog/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen);
  • overige permanente teeltondersteunende voorziening: boomteelthekken, te weten een afrastering op boomteeltpercelen waarmee dieren van die percelen geweerd kunnen worden;
  • overige teeltondersteunende voorziening: tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen anders dan de bovenstaande teeltondersteunende voorzieningen bijvoorbeeld stellages met regenkappen bij de grondgebonden teelt van zachtfruit (waarbij de constructiepalen permanent aanwezig mogen zijn), boomteelthekken, boomteeltstokken, hagelnetten en vraatnetten;

1.108 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:

het tijdelijk huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voorzover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;

1.109 trekkershut:

een klein vrijstaand houten gebouw/ blokhut, zonder eigen sanitaire voorzieningen of met eenvoudige sanitaire voorzieningen, bestemd voor verhuur voor recreatieve doeleinden in de vorm van verblijfsrecreatie aan steeds wisselende wandelaars, fietsers, ruiters, kanoërs of autogebruikers, waarbij verhuur aan dezelfde personen maximaal 3 dagen/nachten mag zijn;

1.110 tunnel(kas):

een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;

1.111 veehouderij:

agrarisch bedrijf gericht op het houden van dieren met uitzondering van vissen, wormen, slakken en insecten;

1.112 verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;

1.113 verbrede landbouw:

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die verbonden zijn aan de aanwezige agrarische bedrijfsvoering;

1.114 verhard:

een verharding, bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmee vergelijkbare vaste/gesloten materialen;

1.115 verkoopvloeroppervlak:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.116 Visie Buitengebied Hilvarenbeek:

visie van de gemeente Hilvarenbeek, waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd, mei 2012;

1.117 vloeroppervlak(te):

de totale bebouwde oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;

1.118 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen;

1.119 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;

1.120 voorzieningen van openbaar nut:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.121 vormverandering bouwvlak/bestemmingsvlak:

wijziging van de begrenzing van een bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte;

1.122 water:

alle water dat zichtbaar (oppervlaktewater) aanwezig is in bijvoorbeeld waterlopen, poelen, vijvers, meren en zeeën, of onzichtbaar (grondwater) aanwezig is zoals freatisch grondwater direct beneden het maaiveld;

1.123 watergang:

een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde waterloop;

1.124 waterhuishoudkundige doeleinden:

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d. en waterhuishoudkundige voorzieningen;

1.125 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen, dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen en inlaten;

1.126 werk:

een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde;

1.127 woning/wooneenheid:

een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.128 (woon)boerderij:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en bedrijfsgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;

1.129 woonunit:

een te verplaatsen/ verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen, niet zijnde een stacaravan of chalet;

1.130 zijdelingse perceelsgrens:

de perceelsgrens die haaks of onder een hoek op de voorgevelrooilijn staat;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse bouwperceelgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.9 peil:

  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

2.10 ondergeschikte bouwdelen:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch bedrijf en agrarisch gebruik ten behoeve van akkerbouwactiviteiten waarbij het bedrijfsmatig houden van vee niet is toegestaan;
  2. b. nevenactiviteiten welke ondergeschikt zijn aan het agrarische bedrijf als bedoeld onder a, met dien verstande dat:
    1. 1. uitsluitend de navolgende nevenactiviteiten zijn toegestaan onder de navolgende voorwaarden:
Nevenactiviteit Voorwaarden
Ondergeschikte detailhandel - uitsluitend detailhandel in streekgebonden producten en agrarisch gerelateerde producten zijn toegestaan;
- de verkoopvloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2;
ondergeschikte detailhandel is uitsluitend toegestaan in de bestaande gebouwen.
Inpandige statische opslag - de vloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 1.000 m2;
- inpandige statische opslag is uitsluitend toegestaan in de bestaande gebouwen;
- inpandige statische opslag is niet toegestaan in kassen.
Kleinschalig logeren - uitsluitend in de bedrijfswoning;
- kleinschalig logeren is toegestaan in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers met een slaapvoorziening van maximaal 3 kamers voor maximaal 2 personen per kamer per agrarisch bedrijf;
- de omvang bedraagt niet meer dan 40% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning en de aangebouwde bijgebouwen tot een maximum vloeroppervlak van 150 m2;
- parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
- de nevenactiviteit wordt uitgeoefend door de bewoner van de bedrijfswoning.
    1. 1. de gezamenlijke vloeroppervlakte van nevenactiviteiten mag niet meer bedragen dan 40% van de bestaande oppervlakte van bedrijfsgebouwen tot maximaal 500 m2, met dien verstande dat de omvang van inpandige statische opslag en minicampings hierbij niet wordt meegerekend;
  1. c. bescherming, instandhouding en versterking van de landschaps- en natuurwaarden zoals landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden die de gebiedsaanduidingen, welke zijn opgenomen in Artikel 8, beogen te beschermen;
  2. d. hobbymatig agrarisch gebruik;
  3. e. een aan huis verbonden beroep;
  4. f. water en waterhuishoudkundige doeleinden en (kikker)poelen, met dien verstande dat (kikker)poelen zijn toegestaan met een oppervlakte van maximaal 200 m² en een diepte van maximaal 1,5 m;
  5. g. extensief recreatief medegebruik en de daarbij behorende voorzieningen;
  6. h. erfbeplanting;
  7. i. erfverharding, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  8. j. tuinen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  9. k. onverharde paden.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen, met dien verstande dat per bestemmingsvlak maximaal één woning is toegestaan;
  2. b. een aan huis verbonden beroep;
  3. c. het behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  4. d. recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig logeren, met dien verstande dat:
    1. 1. het kleinschalig logeren ondergeschikt is aan de woonfunctie;
    2. 2. kleinschalig logeren in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers is toegestaan met een slaapvoorziening voor maximaal 3 kamers van maximaal 2 personen per woning;
    3. 3. de omvang van het kleinschalig logeren niet meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de erfbebouwing, met dien verstande dat dit niet meer mag bedragen dan 150 m²;
    4. 4. kleinschalig logeren uitsluitend in de woning en aangebouwde bijgebouwen is toegestaan;
    5. 5. parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden;
    6. 6. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  5. e. bescherming, instandhouding en versterking van de landschaps- en natuurwaarden, zoals landschapsvisuele en cultuurhistorische waarden die de gebiedsaanduidingen, die zijn opgenomen in Artikel 8, beogen te beschermen;
  6. f. ontsluitingswegen;
  7. g. parkeervoorzieningen;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de middelhoge verwachtingswaarde en hoge verwachtingswaarde vanwege vindplaats jager / verzamelaars buiten natuurgebieden.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met het plan in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:

  1. a. ten behoeve van het boren naar gas.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 overige zone - ecologische verbindingszone

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' zijn de gronden tevens aangewezen voor de instandhouding van waarden teneinde de toekomstige te realiseren ecologische verbindingszones, niet onmogelijk te maken.

8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Omgevingsvergunning kleine windmolens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels ten behoeve van een windmolen, geen gebouw zijnde, tot een maximale bouwhoogte van 15m, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. Per bestemmingsvlak/bouwvlak is één windmolen, gericht op individueel gebruik, toegestaan.
  2. b. De afstand tot woningen van derden mag niet minder bedragen dan 100 m.
  3. c. De hoogte van de windmolen mag niet meer bedragen dan 15 m.
  4. d. De windmolens mag niet worden gerealiseerd binnen een afstand van 100 m van gronden met de bestemming 'Bos' of 'Natuur'.
  5. e. De belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.
  6. f. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  7. g. Er moet sprake zijn van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Wijziging naar Recreatie ten behoeve van landschapscamping

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en de aangrenzende gronden wijzigen in de bestemming 'Recreatie', ten behoeve van een landschapscamping, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. de landschapscamping is gelegen in een aaneengesloten gebied van ten minste 5 ha bos, natuur en/of landgoed;
  2. b. de omvang van het bestemmingsvlak is passend bij de beoogde functie, met dien verstande dat de omvang niet meer bedraagt dan het voormalige agrarisch bouwvlak tot een maximum van 1,5 ha;
  3. c. overtollige bebouwing wordt gesloopt, met dien verstande dat de oppervlakte aan bebouwing die wordt gesloopt niet minder mag bedragen dan de oppervlakte aan bebouwing die nieuw wordt gebouwd;
  4. d. de oppervlakte per standplaats mag niet minder bedragen dan 300 m²;
  5. e. het aantal standplaatsen mag niet meer bedragen dan 60;
  6. f. de oppervlakte aan te realiseren landschap per standplaats mag niet minder bedragen dan 1.000 m2;
  7. g. er wordt op eigen terrein voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen niet minder mag bedragen dan 110% van het aantal standplaatsen;
  8. h. buitenopslag en detailhandel zijn niet toegestaan;
  9. i. er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen;
  10. j. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  11. k. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  12. l. bij toename van verharding van meer dan 500 m2 dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden;
  13. m. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  14. n. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, cultuurshistorische en natuurlijke waarden die de gebiedsaanduidingen, welke zijn opgenomen in Artikel 8, beogen te beschermen;
  15. o. er is aangetoond dat binnen een jaar na realisatie van de bebouwing sprake zal zijn van een goede landschappelijke inpassing alsmede de instandhouding daarvan, welke tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat en welke is gelegen binnen het bouwvlak dan wel dat er sprake is van een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd landschapsontwikkelingsplan;
  16. p. de regels van Bijlage 3 Artikel Recreatie worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Voorwaardelijke bepaling

Voor deze ontwikkeling geldt de volgende voorwaardelijke bepaling. De landschappelijke inpassing moet binnen 3 jaar na het op basis van dit plan te verlenen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, overeenkomstig het Landschappelijke inpassings- en beeldkwaliteitsplan 'Ruimte voor Ruimte woning Emmerseweg 21-21a Haghorst' dat als Bijlage 4 bij deze regels is opgenomen, te zijn gerealiseerd en dient vervolgens aldus in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Emmerseweg 21 Haghorst'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie Emmerseweg 21 te Haghorst in de gemeente Hilvarenbeek is momenteel een varkenshouderij gevestigd met daarbij circa 10 hectare akkerbouw/grasland. De ondernemer is voornemens de intensieve veehouderijtak van zijn agrarisch bedrijf te saneren. In ruil daarvoor is beoogd een woning in het kader van de regeling 'Ruimte voor Ruimte' te bouwen op de gronden gelegen tussen Emmerseweg 21 en 23. De akkerbouwtak van het bedrijf zal ter plaatse worden voortgezet.

De gemeente heeft per brief van 23 december 2013 bericht onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan het verzoek. Omdat het verzoek niet past binnen het geldende bestemmingsplan is een herziening van het bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk.

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de herziening, in de vorm van een toelichting. Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan regels en een verbeelding.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied bevindt zich in het noordoosten van de gemeente Hilvarenbeek en ligt net ten zuiden van de kern Haghorst aan de Emmerseweg 21. De Emmerseweg vormt de doorgaande route tussen de kernen Haghorst en Diessen.

De gronden binnen het plangebied zijn kadastraal bekend als gemeente Hilvarenbeek, sectie A, nummer 1940.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0001.png"

Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit de gronden die op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied' zijn opgenomen binnen het bouwvlak behorende tot het perceel Emmerseweg 21. Daarmee is het plangebied duidelijk begrensd. Ten oosten van het plangebied ligt de Emmerseweg. Aan de zuid- en westzijde liggen open agrarische gronden. Ten noorden van het plangebied ligt het bedrijfsperceel aan de Emmerseweg 23.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Hilvarenbeek, vastgesteld op 13 maart 2014. Aan de gronden binnen het plangebied is de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'bouwvlak' en 'intensieve veehouderij' toegekend. Deze gronden zijn bestemd voor een agrarisch bedrijf en agrarisch gebruik. Indien de aanduiding 'intensieve veehouderij' opgenomen is, is een intensieve veehouderij toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Hilvarenbeek'

De bedrijfsgebouwen dienen binnen het daarvoor aangewezen bouwvlak te worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' zijn alleen de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Binnen het bouwvlak is tevens maximaal één bedrijfswoning toegestaan.

Over een kleiner deel van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Dit houdt in dat de aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd zijn voor de bescherming van de middelhoge verwachtingswaarde en hoge verwachtingswaarde vanwege vindplaats jager/verzamelaars buiten natuurgebieden.

Tevens gelden ter plaatse de gebiedsaanduidingen 'overige zone - beperkingen veehouderijen' en 'overige zone - bebouwingsconcentratie' voor het gehele plangebied. Binnen de zone voor 'beperkingen veehouderijen' gelden specifieke regels ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van een veehouderij. Binnen de zone bebouwingsconcentratie mogen bepaalde afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden wel of niet worden toegepast. Over een kleiner deel van het plangebied, aan de zijde van de Emmerseweg, is de gebiedsaanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' van toepassing. Deze gronden zijn tevens aangewezen voor de instandhouding van waarden teneinde de toekomstige te realiseren ecologische verbindingszones, niet onmogelijk te maken.

Het realiseren van een nieuwe woning in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte is op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan. Bovendien zal ten behoeve van het planvoornemen het bestemmingsvlak en bouwvlak voor het agrarisch bedrijf verkleind moeten worden en de aanduiding 'intensieve veehouderij' moeten komen te vervallen. Er wordt immers alleen een akkerbouwbedrijf voortgezet. Binnen het vigerende bestemmingsplan zijn geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden opgenomen die deze ontwikkeling mogelijk maken. Een herziening van het bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk.

In deze toelichting wordt de herziening van het bestemmingsplan onderbouwd en worden de mogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan gaat bieden, afgewogen. In de regels wordt een gedetailleerde regeling van de nieuwe bestemmingen gegeven en wordt duidelijk wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied zijn. De verbeelding (plankaart) betreft een visuele weergave hiervan.

Het bestemmingsplan is opgezet conform de eisen die de Wro en de gemeente Hilvarenbeek daaraan stellen. De regels zijn opgesteld conform de standaardregels SVBP2012, de verbeelding voldoet aan de meest actuele digitaliseringseisen conform IMRO2012.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de omgeving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. De relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente komen in hoofdstuk 3 aan bod. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten, zoals de milieu- en omgevingsaspecten en in hoofdstuk 5 is de waterparagraaf beschreven. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de economische en maatschappelijk haalbaarheid van het planvoornemen en in hoofdstuk 8 komt de te doorlopen procedure aan bod.

Hoofdstuk 2 Projectprofiel

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied en het planvoornemen binnen het plangebied zelf.

2.2 Gebiedsbeschrijving

Het plangebied bevindt zich circa 425 meter ten zuiden van de kern Haghorst in het buitengebied van de gemeente Hilvarenbeek. Dit gebied kenmerkt zich als een landschap van kampen en hoeven. Dit landschappelijk karakter wordt hier doorgaans gekenmerkt door een organisch gevormd patroon van wegen en (indien aanwezig) waterlopen. De verkaveling vertoont eveneens een afwisselend en vaak onregelmatig beeld, waarbij landbouwgronden, houtwallen en bosjes veelvuldig voorkomen. Het landschapsbeeld is hierdoor sterk afwisselend en veelal kleinschalig van karakter.

Het plangebied valt binnen de door de gemeente aangewezen bebouwingsconcentratie 'Sint Josephstraat'. Deze bebouwingsconcentratie ligt in het verlengde van de kern Haghorst aan de zuidkant. Het betreft een bebouwingsconcentratie bestaande uit 2 bebouwingslinten. Het brede wegprofiel van de Sint Jozefstraat, overgaand in de Emmerseweg, bestaat uit een rijbaan en een afzonderlijk fietspad voor 2 richtingen. Door de aaneengesloten erven en de beplanting op deze erven is sprake van een besloten sfeer.

Door de verharding, verkeerskundige ingrepen en de woonfunctie afgewisseld met andere functies aan de weg ontstaat er binnen de concentratie een dorpsachtige sfeer. Deze sluit enerzijds aan bij de kern Haghorst, en anderzijds bij het omliggende buitengebied. Het concentratiegebied vormt hierin de schakel.

Het wegprofiel van de Emmerseweg wordt begeleid door een stevige laanbeplanting. Ook op de erven komt royaal opgaande beplanting voor. De voorruimte van de woningen is veelal ingericht als siertuin wat bijdraagt aan het dorpse karakter van deze bebouwingsconcentratie. Ten zuidoosten van de bebouwingsconcentratie bevindt zich een aantal bospercelen. De aanwezige sportvelden vormen een open groenstructuur, die aansluit bij het omliggende landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0003.png"

Bestaande situatie plangebied (bron: Google Maps)

Het plangebied is momenteel nog in gebruik voor de intensieve veehouderij. Voor Emmerseweg 21 te Haghorst is een vergunning verleend voor het houden van varkens en koeien. Tevens vindt akkerbouw plaats op circa 10 hectare grond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0004.png"

Vergunning Emmerseweg 21 Haghorst (Bron: Web-BVB)

De bebouwing bestaat uit enkele stallen en een werktuigenloods. De gezamenlijke oppervlakte aan agrarische bedrijfsbebouwing bedraagt circa 2.000 m2. Aan de voorzijde van het perceel is een bedrijfswoning aanwezig. Buiten de aanwezige bebouwing bestaat het plangebied uit agrarische gronden.

2.3 Projectbeschrijving

2.3.1 Planvoornemen

Het planvoornemen ziet op het herontwikkelen van de locatie Emmerseweg 21 door de ter plaatse gevestigde varkenshouderij te saneren en in ruil daarvoor een woning in het kader van de provinciale regeling Ruimte voor Ruimte en gemeentelijke 'Visie Ruimte voor Ruimte Hilvarenbeek' te bouwen.

Met het saneren van de intensieve veehouderijtak wordt in totaal 1.293 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Tevens verbetert het woon- en leefklimaat ter plaatse, omdat met het saneren van de varkenshouderij ook de bijbehorende milieuwinst wordt behaald door het inleveren van dierrechten, het verdwijnen van de productie van meststoffen en de geurcontour.

In de toekomstige situatie zal 716 m2 aan bedrijfsbebouwing en de bestaande bedrijfswoning (nummer 21) gehandhaafd blijven en benut worden voor de voortzetting van de akkerbouwtak van het agrarische bedrijf.

De nieuw te bouwen woning is voorzien op een perceel gelegen tussen de bestaande woningen Emmerseweg 21 en 23. De nieuwbouw versterkt daarmee het ter plaatse aanwezige bebouwingslint. Deze nieuwe woning zal ingepast worden in de bestaande ruimtelijke bebouwingstructuur en qua hoogte, kapvorm en verschijningsvorm afgestemd worden op de reeds aanwezige woningen (nummer 21 en 23).

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0005.png"

Verkleining bouwvlak

Ten behoeve van het planvoornemen wordt het vigerende bouwvlak (rood) verkleind. Het nieuwe bouwvlak (blauw) wordt gesitueerd rondom de bestaande bebouwing die gehandhaafd blijft voor de overblijvende akkerbouwakticiteiten. Door deze verkleining zijn er geen bouwmogelijkheden meer om nieuwe agrarische bebouwing op te richten, tenzij bestaande bebouwing wordt gesloopt.

2.3.2 Ontsluiting en parkeren

Ontsluiting

De bestaande inritten blijven gehandhaafd en zullen het bedrijfsperceel (akkerbouwbedrijf) ontsluiten. Binnen het plangebied zal ten behoeve van de nieuw te bouwen woning een extra inrit worden gerealiseerd, zodat de woning zelfstandig op de Emmerseweg wordt ontsloten.

De verkeersgeneratie van één woning beperkt zich tot slechts enkele extra vervoersbewegingen. Op basis van de CROW publicatie 317 bedraagt op basis van landelijk wonen het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal 7,4 motorvoertuigen voor één woning. Gezien dit beperkte motorvoertuigbewegingen komt het gemiddelde per uur van 7.00 uur tot 19.00 uur op nog geen 0.6 motorvoertuigbeweging per uur. Gezien dit zeer lage aantal motorvoertuigbewegingen leidt het zelfstandig aansluiten van de woning op de Emmerseweg niet tot verkeersonveilige situaties. De verkeersveiligheid blijft in voldoende mate gewaarborgd.

Parkeren

In het parkeerbeleidsplan van de gemeente Hilvarenbeek is aangegeven welke eisen er worden gesteld aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen op eigen terrein in geval van een ruimtelijke ontwikkeling. Bij nieuwbouw moet altijd aan de parkeernorm voldaan worden.

Voor een vrijstaande koopwoning in het buitengebied geldt, op basis van het gemeentelijk parkeerbeleidsplan, een minimum parkeernorm van 2 parkeerplaatsen en een maximum van 2,8 parkeerplaatsen. Gelet op de ligging in het buitengebied en het ontbreken van enige parkeerdruk in de omgeving, kan worden uitgegaan van de minimum parkeernorm van 2 parkeerplaatsen. De nieuwe woonkavel is zodanig ruim dat op eigen terrein kan worden voorzien in 2 parkeerplaatsen. Het is op het perceel in voldoende mate mogelijk om een dubbele oprit met voldoende breedte (minimaal 4,5 meter) aan te leggen dat in twee parkeerplaatsen kan worden voorzien op eigen terrein. Hiermee wordt voldaan aan zowel het theoritische als berekeningsaantal van twee parkeerplaatsen op eigen terrein, uit tabel 3.1 van het parkeerbeleidsplan. Indien tevens een garage bij de woning wordt gerealiseerd is zelfs sprake van een berekeningsaantal van 2,5 parkeerplaatsen.

2.3.3 Inpassing

De nieuwe woning wordt ingepast in de bestaande ruimtelijke structuur en wordt hierdoor grotendeels aan het zicht onttrokken door de belendende bebouwing in de vorm van de bestaande woningen en het deel van de agrarische bedrijfsbebouwing dat gehandhaafd blijft. Door de sloop van bestaande agrarische bedrijfsbebouwing en het beëindigen van de intensieve veehouderij van vindt ter plaatse reeds een kwalitietsverbetering plaats.

De landschappelijke inpassing van beide locaties wordt op elkaar afgestemd. Het perceel wordt groen ingepast waardoor deze een landelijk karakter krijgt. Het geheel vormt een groene en landschappelijke waardevolle entree van Haghorst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0006.png"

Landschappelijke inpassing

Om de structuur ter plaatse te versterken worden de percelen met hagen (bijvoorbeeld beuk- of meidoornhagen) en houtsingels met inheemse plantensoorten worden omzoomd. Tevens vindt achterin het perceel van de nieuwe woningen natuurontwikkeling door middel van de aanleg van een poel plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0007.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0008.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0009.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0010.png"

Referentiebeelden haag, houtsingel en poel

2.3.4 Privacy en bezonning

Door de ligging van het plangebied in het buitengebied van Hilvarenbeek en de afstand tot de belendende percelen heeft het planvoornemen qua privacy en bezonning geen invloed op deze belendende percelen. Er wordt voldoende afstand aangehouden tot de zijdelingse perceelsgrens waardoor sprake is van enige afstand tot de woning op nummer 23.

De privacy en bezonning van het planvoornemen zelf wordt in voldoende mate gewaardborgd door de ruime woonkavel. De hoofdbebouwing (zijnde de woning) wordt op voldoende afstand (minimaal 5 meter) van de zijdelingse perceelsgrens gesitueerd. Tevens ontstaat door de herontwikkeling ter plaatse een reguliere woonsituatie waarbij de richtlijnen voor privacy en bezonning in acht zijn genomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In dit hoofdstuk wordt aangetoond dat het planvoornemen niet strijdig is met het voor het plangebied relevante nationale en provinciale beleid en dat het in lijn is met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Hilvarenbeek.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.

De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het saneren van de intensieve veehouderijtak (varkenshouderij) en in ruil daarvoor het realiseren van een nieuwe woning in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte. Op het agrarische bedrijfsperceel wordt na sloop van agrarische bedrijfsbebouwing (1.293 m2) de akkerbouwtak voortgezet.

De SVIR voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.

Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.

De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen. Tevens geeft de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro.

Het Barro voorziet in een onderwerp die op het plangebied van toepassing zijn. Het gaat daarbij om een radarverstoringsgebied, behorende bij het radarstation Woensdrecht. Binnen dit gebied geldt een maximale bouwhoogte voor bouwwerken, zodat wordt voorkomen dat het radarbeeld door die bouwwerken kan worden verstoord. In het Rarro is opgenomen hoe deze maximale bouwhoogte te bepalen. Het radarverstoringsgebied wordt gevormd door een cirkel met een straal van 15 km kilometer gemeten vanaf de positie van de radar. De maximale hoogte van bouwwerken in het radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne, oplopend met 0,25 graden tot 15 km van de radarantenne. Voor de tippen van de wieken van windturbines geldt voor een gebied van 60 km buiten de zone van 15 km een maximale hoogte (113 meter t.o.v. NAP).

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het saneren van de intensieve veehouderijtak (varkenshouderij) met bijbehorende sloop van agrarische bedrijfsbebouwing en in ruil daarvoor het realiseren van een nieuwe woning in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte. Op het bedrijfsperceel wordt de akkerbouwtak voortgezet in de agrarische bedrijfsbebouwing (716 m2) die nog gehandhaafd blijft. Met het onderhavige bestemmingsplan worden geen windturbines toegestaan. De maximale bouwhoogte van bebouwing bedraagt circa 10 meter. Daarmee wordt de radar van het radarstation Woensdrecht niet verstoord. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.

3.2.3 Natura 2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden met als doel het ontwikkelen en in stand houden van soorten en ecosystemen die belangrijk zijn voor Europa. Deze gebieden zijn aangewezen op basis van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het beleid houdt echter niet bij de landsgrenzen op, dieren en planten trekken zich immers niets aan van landsgrenzen.

Er zijn drie thema's die centraal staan bij Natura 2000, te weten beleven, gebruiken en beschermen. Beleven houdt in dat er ruimte wordt gecreëerd voor recreatie. Recreatie en natuurontwikkeling in dezelfde omgeving betekent echter wel dat er goede afspraken gemaakt moeten worden. Met gebruiken wordt bedoeld dat de natuur naast haar schoonheid ook economisch functioneel is. Wonen, werken en recreëren in een mooie omgeving is het streven, waarbij economie en ecologie met elkaar in balans dienen te zijn. Beschermen wil zeggen het duurzaam beschermen van flora en fauna. Het ideaalbeeld wordt bereikt wanneer de drie thema's in combinatie met elkaar zonder problemen van toepassing kunnen zijn op natuurgebieden.

Voor ieder definitief aangewezen Natura 2000-gebied dient een beheersplan opgesteld te worden met een looptijd van zes jaar. Een dergelijk beheersplan wordt opgesteld in goed overleg met eigenaren, beheerders en betrokken overheden (met name gemeenten, waterschappen en provincies). Het plan geeft weer wat er moet gebeuren om de gestelde doelen te bereiken en wie daarvoor verantwoordelijk is. Gemeenten zijn verplicht om beheersplannen ten aanzien van Natura 2000-gebieden door te laten werken in het betreffende bestemmingsplan, indien een dergelijk gebied (gedeeltelijk) binnen het plangebied valt.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ruim 1 kilometer van het plangebied en betreft Kempenland West, waarvan de Reusel onderdeel uitmaakt. Het heide- en vennengebied van Kempenland bestaat uit enkele enigszins verspreid liggende delen: in het westen de Rovertse Heide, meer naar het oosten de Mispeleindsche Heide en Neterselsche Heide, dan de Landschotsche Heide, en tenslotte nog verder naar het oosten tussen Vessem en Wintelre, het Grootmeer. Tussen deze heideterreinen stromen de meanderende lopen van de laaglandbeken Reusel, Groote Beerze en Kleine Beerze. De Rovertsche Heide, oorspronkelijk een groot heidegebied dat in de 20ste eeuw met naaldhout is bebost, omvat hier de Rovertsche Leij met beekbegeleidend bos alsmede het ven Papschot. De Mispeleindsche en Neterselsche Heide zijn droge en vochtige heiderestanten met vennen (De Flaes, Het Goor) van de voorheen uitgestrekte en kenmerkende Kempische heiden. De Neterselsche Heide omvat het gebied 'Grijze Steen' (met snavelbiesbegroeiingen) en broekbossen. De Landschotse Heide bestaat uit overgangen van droge en vochtige heiden met hierin enkele heidevennen (Keijenhurk, Kromven, Wit Hollandven en Berkven). Het Groot en Klein Meer zijn voormalige heidevennen te midden van een groot bosgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0011.png"

Ligging Natura 2000-gebied

In paragraaf 4.1.2 wordt nader ingegaan op de effecten van de ontwikkeling ten aanzien van

dit Natura 2000-gebied.

3.2.4 Ladder van duurzame verstedelijking

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de ‘ladder van duurzame verstedelijking’ (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:

  1. 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien. Het kan zowel om een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte gaan.
  2. 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformaties van bestaande locaties;
  3. 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

Uit de redactie van artikel 6.1.2, lid 2 Bro blijkt dat de ladder slechts van toepassing is op ruimtelijke besluiten die een 'stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. Dit begrip is in artikel 1.1.1, lid 1, sub i gedefinieerd als:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Uit de jurisprudentie die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de ladder blijkt dat de Afdeling een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Zo heeft de Afdeling ten aanzien van woningbouwplannen geoordeeld dat de realisatie van 1 woning (AbRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4), 4 woningen (AbRvS 27 augustus 2014, nr. 201311233/1/R4) of 6 woningen, waarvan 3 rechtstreeks bestemd en 3 eerst na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid (Vz AbRvS 4 juni 2014, nr. 201401129/1/R4), niet zijn aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Ook een plan dat voorzag in een bedrijfsbestemming met een oppervlakte van ca 2.360 m2 en de mogelijkheid een bedrijfsgebouw van maximaal 400 m2 te realiseren is door de Afdeling niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, vanwege de beperkte omvang en de beperkte gebruiksmogelijkheden (AbRvS 23 juni 2014, nr 201306183/1/R3, JM 2014/83 met noot. R. van Bommel). Voorts is in het kader van dit advies van belang dat de Afdeling de realisatie van aanlegsteigers ten behoeve van een jachthaven, in combinatie met een beperkte uitbreiding van en bestaande bedrijfsloods niet heeft aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling (AbRvS 30 juli 2014, nr. 201402114/2/R4).

Tot slot heeft de Afdeling ook ten aanzien van een plan dat voorzag in de mogelijkheid groepsaccommodaties tot een totale maximale oppervlakte van 1.000 m2 óf recreatiewoningen tot een maximale totale oppervlakte van 600 m2 te realiseren geoordeeld dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (AbRvS 17 september 2014, nr. 201308656/1/R2).

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het saneren van de intensieve veehouderijtak (varkenshouderij) in combinatie met de sloop van agrarische bedrijfbebouwing en in ruil daarvoor het realiseren van een nieuwe woning in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte. Op het bedrijfsperceel wordt de akkerbouwtak in de resterende agrarische bedrijfsbebouwing voortgezet.

Gelet op het beperkt aantal woningen, namelijk één woning, is het planvoornemen niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. De akkerbouwtak is al bestaand en is in de basis al niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast is sprake van een kwaliteitsverbetering voor de omgeving ter plaatse door het vervallen van de intensieve veehouderij. Toetsing aan de duurzaamheidsladder is dan ook niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

De Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.

Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moet aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.

Voor wat betreft de markt is het van belang dat de gunstige ligging wordt benut. De ligging ten opzichte van andere economische clusters in Europa is uitstekend. Met de (internationale) bereikbaarheid is het echter slechter gesteld. Dit vormt dan ook een belangrijk uitgangspunt in het provinciale beleid. Belangrijk is om netwerken te vormen, tussen de kennisindustrie, regionale economische clusters en Europese clusters.

Het landschap van Noord-Brabant is vrij karakteristiek. Er zijn veel beeldbepalende elementen en natuurlijke waarden in het landschap te vinden. Deze dienen beschermd en ontwikkeld te worden. Met name het watersysteem is erg belangrijk. Het landschap heeft ook een functie als werkterrein, voornamelijk voor de agrarische sector. Schaalvergroting van deze landbouw wordt geconcentreerd in speciaal aangewezen gebieden. De landbouw komt daarnaast steeds vaker in een verbrede vorm voor. Dit wordt gestimuleerd, met name ook het landschapsbeheer.

Structuurvisiegebied

In deel B van de structuurvisie beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Iedere structuur wordt verder onderverdeeld in verschillende structuurvisiegebieden, waarvoor telkens het beleid en de ambities uiteengezet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0012.png"

Uitsnede structurenkaart Structuurvisie

Op basis van de 'structurenkaart' is binnen het plangebied sprake van de structuur 'gemengd landelijk gebied'. De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan (gemengde plattelandseconomie) tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is (primair agrarisch gebied). Het plangebied ligt in een gebied voor een gemengde plattelandseconomie.

In de gemengde plattelandseconomie is naast ruimte voor de land- en tuinbouw ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties, etc. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties. Rondom steden, dorpen en natuur is er in de meeste gevallen feitelijk sprake van een gemengde plattelandseconomie. In de gebieden rondom steden en dorpen is daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners van die kernen, in de gebieden rondom de groenblauwe structuur is de ontwikkeling van functies meer afgestemd op het ondernemen in een groene omgeving en de versterking van natuur- en landschapswaarden.

Het planvoornemen ziet op het saneren van de intensieve veehouderijtak (varkenshouderij) in combinatie met de sloop van overbodige agrarische bedrijfbebouwing en in ruil daarvoor het realiseren van een nieuwe woning in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte. Op het bedrijfsperceel wordt de akkerbouwtak voortgezet in de agrarische bedrijfsbebouwing die gehandhaaafd blijft.

Deze ontwikkeling past binnen het brede kader van het gemengd landelijk gebied. Door de sanering van de intensieve veehouderij is er sprake van een kwaliteitsverbetering voor de omgeving en ontstaat er tevens meer ruimte om andere niet-agrarische ontwikkelingen in het gebied te realiseren. Daarnaast behoudt het akkerbouwbedrijf zoals dat wordt voortgezet ruimte om zich verder te ontplooien.

Tevens is het toepassen van zorgvuldig ruimtegebruik aan de orde. In artikel 3 van de provinciale Verordening ruimte (zie paragraaf 3.3.2) wordt hier nader op ingegaan.

3.3.2 Verordening ruimte

De Verordening ruimte 2014 is de juridische vertaling van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen. De verordening bevat algemene regels waaraan gemeenten zich dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen. Ook wordt in de Verordening ruimte geregeld op welke wijze het regionaal ruimtelijk overleg, waarin afspraken worden gemaakt over verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen), wordt georganiseerd.

Onderhavig bestemmingsplan is binnen de kaders van de Verordening ruimte opgesteld. Vanuit de Verordening ruimte zijn de navolgende aspecten van belang voor onderhavig bestemmingsplan:

  • Algemene regels (hoofdstuk 2), Bevordering ruimtelijke kwaliteit (artikel 3);
  • Structuren (hoofdstuk 3), Gemengd landelijk gebied (artikel 7);
  • Aanduidingen (hoofdstuk 4), Ecologische verbindingszone (artikel 11), Beperkingen veehouderij (artikel 25).

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0013.png"

Uitsnede integrale plankaart Vr 2014

Hierna is per specifiek onderwerp weergegeven op welke wijze de Verordening ruimte (door)vertaald is in het bestemmingsplan.

Bevordering ruimtelijke kwaliteit

Een van de hoofdlijnen van de Verordening ruimte heeft betrekking op de ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze kernkwaliteiten zijn in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en meer concreet en specifiek in de uitwerking van de Structuurvisie, door middel van Gebiedspaspoorten uitgewerkt. Gebiedskenmerken zijn de spil van ruimtelijke kwaliteit: het gaat daarbij om het verbinden van de opgave met de plek.

In de Verordening ruimte is de bevordering van ruimtelijke kwaliteit concreet vertaald in twee principes: zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. De kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.2 van de Vr) is in onderhavige situatie niet aan de orde, aangezien dit artikel enkel van toepassing is op ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied.

De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit behelst in hoofdzaak de regel dat de geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. Nieuw ruimtebeslag moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor:

  • behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • zorgvuldig ruimtegebruik.

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt in ieder geval in dat toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit dient te worden verantwoord dat:

  • rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden.
  • De omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, moet in de omgeving passen gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid.
  • Een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.

In paragraaf 3.2.4 is reeds ingegaan op de ladder van duurzame verstedelijking en geconcludeerd dat de ladder niet van toepassing is, aangezien met het planvoornemen geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Gemengd landelijk gebied

De regels ten aanzien van ruimte voor ruimte-woningen in gemengd landelijk gebied zijn opgenomen in artikel 7.8 van de Vr 2014. Hierbij geldt dat een bestemmingsplan dat is gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen gemengd landelijk gebied kan voorzien in de nieuwbouw van één of meer woningen. Het bestemmingsplan dient de nodige voorwaarden te bevatten om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen te verzekeren, waarbij artikel 3.2 (kwaliteitsverbetering van het landschap) van de verordening niet van toepassing is. Tevens moet de ontwikkeling geen aanzet zijn voor een stedelijke ontwikkeling.

De nadere regels voor de regeling ruimte-voor-ruimte zijn opgenomen in de 'Beleidsregel ruimte-voor-ruimte 2006'. In de basis komt deze regeling neer op de voorwaarde dat voor het bouwen van een woning met toepassing van de regeling ‘Ruimte voor Ruimte’ is dat in ruil voor de realisatie van een woning, de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen plaatsvindt in samenhang met de inlevering van de milieurechten van de agrarische activiteiten. Per woning dient te worden aangetoond dat ten minste 1.000 m² agrarische bedrijfsgebouwen zijn gesloopt en dat op de desbetreffende locatie milieuwinst is bereikt. Deze milieuwinst bestaat uit het intrekken van de milieuvergunning en het inleveren van minimaal 3.500 kg fosfaatrechten per Ruimte voor Ruimte-woning.

De voorwaarden worden navolgend per punt besproken en toegelicht met betrekking tot het plangebied.

Voorwaarde Motivering
1. De te beëindigen intensieve veehouderij is gelegen in extensiveringsgebied of verwevingsgebied. Inmiddels is de Reconstructiewet ingetrokken en wordt niet meer gesproken van extensiveringsgebied of verwevingsgebied. Echter, in de Vr is het aanduidingsgebied 'Beperkingen veehouderij' opgenomen dat (grotendeels) overeenkomt met het voorgaande extensiveringsgebied. Doelstelling in deze zone is eveneens de intensieve veehouderij te beperkingen. Het plangebied ligt in het gebied met de aanduiding 'Beperkingen veehouderij'. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
2. De aanvraag moet rechtstreeks verband houden met de beëindiging van één of meer intensieve veehouderijen. Met onderhavig planvoornemen wordt de intensieve veehouderijtak van het bestaande agrarische bedrijf beëindigd. Het nieuwe bestemmingsplan zal ook niet meer toestaan dat ter plaatse een intensieve veehouderij gevestigd kan worden.
3. Voor de beëindiging van de intensieve veehouderij(tak) voldaan is aan de voorwaarden dat voldoende milieuwinst wordt behaald doordat:
a. de productie van dierlijke meststoffen feitelijk is beëindigd;
b. de milieuvergunning is ingetrokken;
c. de geregistreerde rechten voor de intensieve veehouderij zijn doorgehaald (tenminste 3500 kilogram fosfaat).
Deze gehele vergunning die op de locatie rust wordt ingetrokken, de feitelijke productie van dierlijke meststoffen beëindigd daarmee ook, omdat de bedrijfsactiviteiten voor de intensieve veehouderij volledig beëindigd worden.
Voor de te realiseren woning worden 473 varkensrechten doorgehaald, wat overeenkomt met 3.500 kilo fosfaat. Deze rechten zijn met het beëindigen van de intensieve veehouderij ter plaatse doorgehaald en daarmee uit de markt gehaald. Hiermee is voldoende milieuwinst
behaald.
4. De bouw van een woning is toegestaan als sloop plaatsvindt van agrarische bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van tenminste 1.000 m2; er geldt een ondergrens van tenminste 200 m2 voor saldering. Binnen het plangebied wordt 1.293 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt die voorheen in gebruik was voor de intensieve veehouderij. Daarmee wordt voldaan aan de ondergrens van de sloop van tenminste 1.000 m2. Dit komt overeen met 1,293 bouwtitel. Hiermee is zeker gesteld dat voldoende sloop van bedrijfsbebouwing plaatsvindt.
5. De omzetting van de oude bestemming die agrarisch gebruik van het perceel mogelijk maakt, naar een andere bij de omgeving passende bestemming. De agrarische bedrijfsbestemming zal niet volledig worden omgezet. Immers, de akkerbouwtak blijft gehandhaafd. Maar het bestemmingsplan regelt wel dat ter plaatse geen intensieve veehouderij kan worden gevestigd, hetgeen past bij de doelstelling voor Ruimte voor Ruimte. De huidige bestemming wordt zodanig gewijzigd dat binnen het plangebied een agrarische bedrijfsbestemming voor het akkerbouwbedrijf gehandhaafd blijft en daarnaast een woonbestemming wordt opgenomen voor de Ruimte voor Ruimte-woning.
6. Planologische medewerking wordt niet verleend als in redelijkheid op andere wijze tot sanering van de bedrijfsgebouwen kan worden gekomen. Voor de ter plaatse gevestigde varkenshouderij heeft niet op enige andere wijze reeds subsidieverlening plaatsgevonden voor het saneren van de bedrijfsactiviteiten.

De bewijsstukken voor onder meer de sloop van bedrijfsbebouwing en het doorhalen van de geregistreerde rechten zijn als separate bijlagen bij dit bestemmingsplan opgenomen.

De Ruimte voor Ruimte woning wordt gebaseerd op basis van de sanering van een intensieve veehouderij (varkenshouderij) ter plaatse in combinatie met de te slopen agrarische bedrijfsbebouwing. De provincie is hiervan op de hoogte en heeft met de transformatie ingestemd, mits de woning vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening wordt ingepast in de omgeving. Voor de beschrijving van de inpassing wordt verwezen naar paragraaf 2.3.3.

Gelet op hetgeen is verwoord in paragraaf 3.2.4 is met de realisatie van 1 ruimte voor ruimte woning geen sprake van een aanzet tot een stedelijke ontwikkeling.

Ecologische verbindingszone

Voor de ecologische verbindingszones geldt een beperkt beschermingsregime, gericht op het bieden van basisbescherming. Een ecologische verbindingszone wordt aangeduid met een concreet aangeduid (zoek-)gebied. Inrichting, beheer en bescherming op perceelsniveau worden nader in het bestemmingsplan uitgewerkt. In bestaand stedelijk gebied en zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling moet het bestemmingsplan een ecologische verbindingszone met een breedte van 50 meter beschermen. In overige gebieden is de breedte vastgesteld op 25 meter. Het gaat hierbij over de aansluitende verbinding over land.

Aan de zijde van de Emmerseweg ligt binnen het plangebied een zoekgebied voor de ecologische verbindingszone. Met onderhavig planvoornemen is niet beoogd invulling te geven aan de verwezenlijking van de ecologische verbindingszone. Daarom stelt de Vr dat het bestemmingsplan regels dient te bevatten voor zover dat nodig is om te voorkomen dat het gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone. Dit betekent in ieder geval dat beperkingen worden gesteld aan stedelijke, agrarische en recreatieve ontwikkelingen, in het bijzonder wat betreft de daarmee verband houdende bebouwing. Daarnaast dienen ook regels te worden gesteld ten aanzien van het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2, anders dan een bouwwerk. In onderhavig bestemmingsplan zijn regels gesteld dat binnen het aangewezen zoekgebied geen bebouwing wordt opgericht of verharding wordt aangelegd met een oppervlakte groter dan 100 m2.

Beperkingen veehouderijen

Het beleid voor intensieve veehouderij (verwevingsgebieden, landbouwontwikkelingsgebieden en extensiveringsgebieden), zoals die voorheen van toepassing was in de Verordening is komen te vervallen. Hiervoor in de plaats is de gebiedscategorie 'beperkingen veehouderij' geïntroduceerd. Deze categorie komt in grote lijnen overeen met de extensiveringsgebieden. In de gebieden met deze aanduiding worden extra eisen gesteld aan de grondgebondenheid van veehouderijen. Deze aanduiding ligt in de verordening eveneens over het plangebied heen. Binnen het plangebied is sprake van een agrarische bedrijfsvoering, waarbij de intensieve veehouderij met onderhavige herziening van het bestemmingsplan wordt gesaneerd en alleen een akkerbouwbedrijf blijft bestaan. Binnen de bestemming is de realisatie van een intensieve veehouderij niet meer mogelijk. De aanduiding is derhalve niet van invloed op het planvoornemen.

Conclusie

De voorgestane ruimtelijke invulling past binnen de doelstellingen van het provinciaal beleid zoals verwoord in de Verordening ruimte 2014.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Hilvarenbeek

De gemeente heeft met deze visie niet zozeer een toekomstvisie als wel een toetsingskader voor initiatieven voor de komende jaren. Hier en daar maakt de visie een doorkijk op langere termijn. De toetsingcriteria voor de initiatieven zijn opgesteld voor de kernen en voor het buitengebied. In het buitengebied zijn de criteria gekoppeld aan de zonering uit het reconstructieplan. De structuurvisie is door de gemeente op 25 februari 2010 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0014.png"

Structuurvisiekaart Hilvarenbeek

Op basis van deze zonering is het plangebied aan de Emmerseweg 21 gelegen binnen het zogenoemde ‘verwevingsgebied’. Ten aanzien van wonen zijn de volgende uitgangspunten aan de orde:

  • Bij beëindiging van een agrarisch bedrijf zal de gemeente de woonfunctie in vrijkomende agrarische gebouwen willen voorkomen, tenzij het nieuwe woon-initiatief niet conflicteert met bestaande (agrarische) functies.
  • Een en ander zal verder worden uitgewerkt in het BIO-beleid dat vertaald wordt in het bestemmingsplan buitengebied. Eea zal alleen gaan gelden in clusters en linten;
  • Er worden geen initiatieven op het gebied van wonen toegestaan op duurzame locaties.

In de Structuurvisie zijn de kaders uit de Woonvisie van de gemeente Hilvarenbeek verwerkt. De gemeente Hilvarenbeek wil zich in de toekomst meer toespitsen op de specifieke doelgroepen ouderen, zorgbehoevenden en starters. Ontwikkelingen in de woningmarkt moeten de maatschappelijk hoog gewaardeerde woonkwaliteiten van Hilvarenbeek versterken of minimaal behouden. Dit betreft woningbouw in de vorm van laagbouw en passend binnen het dorpse karakter van de kern. Met de regeling ‘Ruimte voor Ruimte’ worden woningen ontwikkeld buiten het gemeentelijke woningbouwprogramma om. Het ontwikkelen van een vrijstaande Ruimte voor Ruimte-woning is passend binnen de ruimtelijke structuur van het plangebied en de omgeving.

3.4.2 Visie ruimte voor ruimte Hilvarenbeek

De gemeente Hilvarenbeek heeft gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied d.d. 13 maart 2014, een Visie Ruimte voor Ruimte vastgesteld. In deze visie zijn de voorwaarden opgenomen waaronder Ruimte voor Ruimte woningen binnen bebouwingsconcentraties kunnen worden gerealiseerd. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwingsconcentratie 'Sint Josephstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0015.png"

Bebouwingsconcentratie Sint Josephstraat

De randvoorwaarden die hierin benoemd zijn voor Ruimte voor Ruimte mogelijkheden zijn:

  • toepassen nieuwbouw als aanvulling op lint;
  • behoud van zicht op omliggende landschap;
  • onderscheid tussen hoofd- en zijwegen door laanbeplanting en aansluiting bij bestaand patroon van bebouwde erven versus onbebouwde straatzijden.

Door de realisatie van de nieuwe woning wordt een open plek in het lint langs de Emmerseweg ingevuld. De nieuwe woning wordt gesitueerd op tussen twee bestaande woningen (nummer 23 en 24). De invulling van deze open plek gaat niet ten koste van het zicht op het achterliggende agrarische gebied. Door de sloop van een gedeelte van de bestaande agrarische bebouwing wordt er een nieuwe doorkijk gecreëerd, waardoor het zicht op dit achterliggende agrarische gebied blijft gewaarborgd. De bestaande laanbeplanting langs de Emmerseweg behoeft geen aanvulling en de overzijde blijft onbebouwd. Met onderhavig planvoornemen wordt dan ook voldaan aan alle randvoorwaarden.

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Algemeen

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente Geldrop-Mierlo is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen. In dit hoofdstuk wordt aangetoond dat in milieutechnisch opzicht geen belemmeringen bestaan voor het planvoornemen.

4.1.1 Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage

De voorgenomen activiteiten ter plaatse kunnen via een tweetal sporen leiden tot de plicht tot het uitvoeren van milieueffectrapportage (m.e.r.). Het eerste spoor is via de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. Het nieuwe Besluit m.e.r. is op 1 april 2011 in werking getreden. Een milieueffectrapportage is bij dit spoor verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Het planvoornemen ziet op het saneren van de intensieve veehouderijtak (varkenshouderij) incombinatie met de sloop van agrarische bebouwing en in ruil daarvoor het realiseren van een nieuwe woning in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte. Op het bedrijfsperceel wordt de akkerbouwtak voortgezet in de te handhaven agrarische bebouwing.

Met het voortzetten van het akkerbouwbedrijf en de te realiseren woning is geen sprake van een activiteiten die voortkomen op lijst C of D. Hiermee kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.

4.1.2 Natuurbeschermingswet en de Wet Milieubeheer

Het tweede spoor op basis waarvan de plicht tot het uitvoeren van milieueffectrapportage (m.e.r.) aanwezig kan zijn is via de Natuurbeschermingswet en de Wet Milieubeheer. Indien niet (op voorhand) kan worden uitgesloten dat de voorgenomen activiteit significant negatieve effecten heeft op een Natura 2000-gebied, dient een zogenaamde passende beoordeling te worden uitgevoerd. Dit leidt automatisch ook tot de verplichting een m.e.r.-procedure te doorlopen, waarvan de passende beoordeling (of de conclusies ervan) onderdeel uitmaakt.

Ondermeer teneinde te beoordelen of sprake is van significante effecten, is een quickscan natuurtoets uitgevoerd (zie voorts paragraaf 4.9), waaruit is gebleken dat nader onderzoek naar natuurwaarden niet nodig is. Daarnaast is in paragraaf 3.2.3 reeds verantwoord dat het beoogde planvoornemen geen directe relatie heeft met de beschermde gebieden gezien tussenliggende afstand tussen het plangebied en deze gebieden. Eventuele negatieve effecten op het Natura 2000-gebied en de EHS als gevolg van de beoogde plannen zijn derhalve uit te sluiten.

Hiermee kan worden geconcludeerd dat ook bij dit spoor geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.

4.2 Bodemkwaliteit

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

In verband met de herontwikkeling van het plangebied, waarbij een intensieve veehouderij wordt gesaneerd en een nieuwe woonfunctie wordt mogelijk gemaakt, is het noodzakelijk onderzoek te doen naar de bodemkwaliteit. In het kader van het planvoornemen is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek (Terra Milieu bv, projectnummer Tm2014.488 (2), 18 januari 2016) uitgevoerd.

Verkennend bodemonderzoek

Op basis van het uitgevoerde onderzoek en de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat in de bovengrond verhogingen van mineralen olie en lood ten opzichte van de achtergrondwaarde worden aangetroffen. In het grondwater worden verhogingen van barium en zink ten opzichte van de streefwaarde aangetroffen. De locatie kan daarom niet meer als onverdacht worden beschouwd. De resultaten van het bodemonderzoek geven echter geen aanleiding om een nieuw onderzoek met een gewijzigde onderzoeksstrategie uit te voeren.

Aanvullend bodemonderzoek

Ter plaatse van een bovengrondse dieseltank is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Op basis van het uitgevoerde aanvullende onderzoek kan worden geconcludeerd dat op de locatie zowel zintuiglijk als analytisch geen minerale olie wordt aangetroffen.

Naar aanleiding van de resultaten van dit bodemonderzoek zijn er geen bezwaren voor het huidige en/of toekomstige gebruik van de locatie.

4.3 Geluid

4.3.1 Wet geluidhinder

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald welke wegen zoneplichtig zijn en welke omvang een zone van de betreffende weg heeft. De Emmerseweg en De Haan zijn zoneplichtig en hebben twee rijstroken en zijn gelegen in buitenstedelijk gebied, de zonebreedte bedraagt daardoor 250 meter. Het bouwvlak van het plan ligt volledig binnen de zones van de deze wegen, waardoor de hoogst toelaatbare geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de betreffende weg in acht dient te worden genomen (Wgh, art. 76). Derhalve is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Econsultancy, rapportnummer 14041392, 8 januari 2016) uitgevoerd. Uit dit akoestisch onderzoek blijkt het volgende.

Het plangebied is in buitenstedelijk gebied gelegen. Voor geluidgevoelige bestemmingen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde ten gevolge van wegverkeerslawaai (de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting) 48 dB (Wgh, art. 82 lid 1). Indien de geluidsbelasting op de gevels van het pand uitkomt boven de voorkeursgrenswaarde, kan er op bepaalde gronden ontheffing van de wettelijke voorkeursgrenswaarde verkregen worden (door burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek, Wgh, art. 83 lid 1). De maximale vast te stellen ontheffingswaarde voor nieuwbouw bedraagt 53 dB. Bij ontheffing van de wettelijke voorkeursgrenswaarde dient een bouwakoestisch onderzoek te worden uitgevoerd ten behoeve van het woon- en leefklimaat binnen de woningen, zijnde een binnenwaarde van maximaal 33 dB.

Uit de berekeningen van de Emmerseweg blijkt dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde wordt overschreden op de voorgevel met maximaal 3 dB. Daar er een overschrijding plaatsvindt dient er maatregelen te worden overwogen. Daar er een overschrijding plaatsvindt dient er maatregelen te worden overwogen. Uit de maatregelenstudie blijkt dat zowel bron- als overdrachtsmaatregelen niet acceptabel zijn, om financiële, verkeerskundige, fysieke en landschappelijke redenen. Derhalve dienen hogere grenswaarden te worden aangevraagd voor de woning. Deze procedure loopt parallel aan de ruimtelijke procedure. De hogere grenswaarden voor de woning dient te zijn verkregen voor het bestemmingsplan is vastgesteld.

Uit de berekeningen van De Haan blijkt dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Daar de afstand tot de Lage Horst significant groter is dan De Haan en de verkeersintensiteiten gelijk zijn, zal ook door de Lage Horst de wettelijke voorkeursgrenswaarde niet worden overschreden.

4.3.3 Industrielawaai

Ten aanzien van industrielawaai stelt de Wet geluidhinder dat alle terreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn. Bedoelde inrichtingen worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen geldt een geluidszone die wordt vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Het plangebied is niet gelegen in of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein.

Voor eventuele geluidhinder van individuele bedrijven die niet op een gezoneerd industrieterrein liggen, gelden de regels en normen uit de Wet milieubeheer (c.q. Activiteitenbesluit). Met betrekking tot de geluidbelasting op onderhavige planvoornemen vanuit de omgeving dient aangetoond te worden dat voor de te realiseren woning geen onevenredige toename van de geluidbelasting plaatsvindt en sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Op korte afstand van de nieuw te realiseren woning in het kader van Ruimte voor Ruimte zijn twee bedrijven aanwezig die in het kader van industrielawaai relevant zijn. Het betreft de binnen het plangebied aanwezige akkerbouwbedrijf en de naastgelegen fouragehandel op het perceel Emmerseweg 25. Naar deze bedrijven heeft onderzoek plaatsgevonden (Econsultancy, rapportnummer 14041392, 22 februari 2016). Uit dit onderzoek blijkt het volgende.

In het kader van het Activiteitenbesluit bedragen de grenswaarden voor agrarische bedrijven en gelieerde bedrijven voor het langtijd gemiddelde beoordelingsniveaus 45 dB(A) etmaalwaarde en voor de maximale geluidsniveaus 70 dB(A) etmaalwaarde. Voor agrarische bedrijven en bedrijven die daarmee verband houden zijn andere voorwaarden van toepassing, zoals het rustig rijden met motorvoertuigen hoeft in de dagperiode niet getoetst te worden aan de maximale geluidsniveaus.

De werkzaamheden op de locatie van het fouragebedrijf zijn op dit moment beperkt, in principe komen en gaan er alleen voertuigen en worden er beperkte onderhoudswerkzaamheden verricht. De ontsluiting van het vrachtverkeer vindt zowel plaats via De Haan als via de Emmerseweg. In het kader van het Activiteitenbesluit vinden er geen overschrijdingen plaats ten gevolge van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en maximale geluidsniveaus. Er vinden geen beperkingen plaats voor beide bedrijven ten gevolge van de realisatie van de woning. Daar er een beperkte overschrijding van de maximale geluidsniveaus plaatsvindt, die alleen in de dagperiode plaats vindt, kan er gesproken worden van een redelijk tot goede woon- en leefklimaat.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.

Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

In onderhavig geval is sprake van woningbouw aangezien één woning wordt bestemd. Het akkerbouwbedrijf binnen het plangebied is al bestaand en behoeft daarom geen extra toetsing. Er is sprake van een toename van 1 woning. Uitgaande van het 3% criterium is binnen het plangebied daarmee geen sprake van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Bovendien zal met het saneren van de intensieve veehouderij en de afname van de agrarische activiteiten door de verkleining van het agarische bedrijfsperceel een wezenlijke verbetering van de luchtkwaliteit in het gebied optreden. Derhalve hoeft voor het planvoornemen verder geen onderzoek inzake luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.

4.5 Externe Veiligheid

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

In het document "Beleidskader externe veiligheid gemeente Hilvarenbeek 2013-2014" wordt beschreven welke maatregelen de gemeente Hilvarenbeek neemt om aan de kwaliteitscriteria van de provincie op het gebied van externe veiligheid te voldoen.

Op basis van de risicokaart Noord-Brabant is inzichtelijk gemaakt welke risicobronnen zich in de omgeving van het plangebied bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0016.png"

Uitsnede risicokaart bij plangebied

Risicovolle inrichtingen

Uit de risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde inrichting is gelegen op circa 1.500 meter. Ter plaatse is een bovengrondse propaantank aanwezig. Op basis van het Barim heeft deze tank een veiligheidsafstand van 10 meter. Het plangebied ligt ruimschoots buiten deze veiligheidsafstand.

Transportassen

Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt onder meer plaats via wegen, spoorwegen en vaarwegen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente Hilvarenbeek vindt plaats over de provinciale weg N269 en verschillende gemeentelijke wegen. Geen van deze wegen zijn opgenomen in het Basisnet Weg.

Binnen de gemeente is tevens het Wilhelminakanaal gelegen. Het Wilhelminakanaal is op grond van het Basisnet Water aangemerkt is als een binnenvaarweg met de kleurcode groen. Dit houdt in dat het transport van gevaarlijke stoffen beperkt is. Voor deze binnenvaartcorridor geldt dan ook dat er geen toetsingsafstand (veiligheidsafstand) van toepassing is. Dat wil zeggen dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op het water. Er zijn nauwelijks merkbare effecten voor het groepsrisico. Een plasbrandaandachtsgebied is op groene vaarwegen niet van toepassing.

In de omgeving van het plangebied zijn geen wegen, spoorwegen aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het Wilhelminakanaal ligt op voldoende afstand van het plangebied (900 meter) en heeft bovendien geen risico-effecten.

Buisleidingen

Binnen het plangebied liggen geen buisleidingen ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De dichtstbijzijnde leiding waarop het Bevb van toepassing is, ligt circa 870 meter ten noorden van het plangebied, aan de noordzijde van Haghorst. Gelet op deze grote afstand is deze buisleiding niet van invloed op het plangebied.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen die het planvoornemen niet mogelijk maken.

4.6 Bedrijven En Milieuzonering

Bij de ontwikkeling van nieuwe functies dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven en inrichtingen om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Hierin wordt per bedrijfssoort en soort inrichting aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden.

In de VNG-publicatie zijn gebiedstyperingen opgenomen, te weten omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied en het omgevingstype gemengd gebied. Bij een omgevingstype gemengd gebied mag een afstandsstap worden verlaagd.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Hilvarenbeek. Ter plaatse is nu een intensieve veehouderij gevestigd (met akkerbouwtak). In de directe omgeving zijn tevens enkele woningen, sportaccommodaties en bedrijven gelegen. De omgeving van het plangebied is daardoor aan te merken als een gemengd gebied.

Het planvoornemen betreft het saneren van de intensieve veehouderijtak (varkenshouderij) en in ruil daarvoor het realiseren van een nieuwe woning in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte op het perceel Emmerseweg 21 te Haghorst. Op het bedrijfsperceel wordt de akkerbouwtak voortgezet. Met het toevoegen van een nieuwe woning wordt een milieugevoelige functie aan het gebied toegevoegd.

In de omgeving van het plangebied zijn diverse bedrijven gevestigd, dit betreft zowel agrarische als niet-agrarische bedrijven. Voor deze bedrijfsfuncties is in de navolgende tabel de milieucategorie en richtafstand (op basis van gemengd gebied) uiteengezet met daarachter de werkelijke afstand tot het plangebied.

Adres Bedrijfsactiviteit milieucategorie richtafstand (m) werkelijke afstand (m)
Emmerseweg 13 Pluimveebedrijf 4.1 100 (geur) 300
Emmerseweg 16 Varkenshouderij 4.1 100 (geur) 300
Emmerseweg 21 (binnen plangebied) Akkerbouwbedrijf 2 10 (geluid) 25
Emmerseweg 25 Fouragehandel 3.1 30 (geluid) 10
Emmerseweg 27 Veevoerhandel 3.1 30 (geluid) 190
Emmerseweg ong Hondensportvereniging 3.1 30 (geluid) 212
De Haan 1 Veldsportterrein 3.1 50 (geluid) 214
Lage Haghorst 8 Paardenhouderij 3.1 30 (geur) 150
Lage Haghorst 15/15a Loonbedrijf, varkenshouderij 4.1 100 (geur) 260

Uit de tabel volgt dat, behoudens voor één bedrijf, aan alle richtafstanden wordt voldaan. Voor veehouderijen geldt ook de Wet geurhinder. In paragraaf 4.7 wordt dan ook nader ingegaan op het aspect geur.

Met betrekking tot de fouragehandel op het naastgelegen perceel Emmerseweg 23 kan niet aan de richtafstand worden voldaan. Daarvoor is een nader onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is tevens het te handhaven akkerbouwbedrijf, gezien de korte afstand, voor de zorgvuldigheid meegenomen. Het onderzoek en de uitkomsten daarvan zijn opgenomen in paragraaf 4.3.3 over industrielawaai. Beide bedrijven worden door het planvoornemen niet in hun bedrijfsvoering beperkt en vormen tevens geen belemmering voor de verwezenlijking van de beoogde woning.

Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering kent het planvoornemen geen belemmeringen. Tevens vormen de woningen in het plangebied geen beperking voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.

4.7 Geurhinder

Geur kan hinder veroorzaken in de leefomgeving. Wanneer deze hinder inderdaad ondervonden wordt, kan dit zelfs invloed hebben op de gezondheid. Het is derhalve zaak geurhinder zoveel mogelijk te beperken, door regels te stellen aan de uitstoot van geuremissies en afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Woningen zijn aan te merken als geurgevoelige objecten. Gezien het vigerende beleid is het belangrijk onderscheid te maken tussen geurhinder uit de agrarische sector en industriële geurhinder (geurhinder van bedrijven die niet behoren tot de agrarische sector).

Van industriële geurhinder is geen sprake. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen niet-agrarische bedrijven gelegen die geurhinder tot gevolg hebben.

Als het gaat om geurhinder vanwege dierverblijven van veehouderijen vormt de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het toetsingskader voor vergunningverlening. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Voor de geurbelasting op geurgevoelige objecten gelden wettelijke geurnormen. Voor een concentratiegebied geldt een maximale geurbelasting van 3 odour units per kubieke meter lucht (oue/m³) binnen de bebouwde kom en een norm van 14 oue/m³ buiten de bebouwde kom. Voor veehouderijen waarvoor geen wettelijke geuremissies zijn vastgesteld, geldt een vaste afstand tot geurgevoelige objecten.

Op basis van artikel 14 Wgv geldt echter een vaste afstand van 50 meter tussen veehouderijen en Ruimte voor Ruimte woningen. Derhalve dient ten opzichte van het plangebied een vaste afstand te worden aangehouden van 50 meter ten opzichte van veehouderijen.

Binnen het plangebied is een intensieve veehouderij aanwezig. Met het planvoornemen wordt dit bedrijf gesaneerd, waarmee ook de geurhinder van dit bedrijf komt te vervallen en de aan te houden vaste afstand van 50 meter niet meer aan de orde is.

In de nabijheid van het plangebied zijn diverse veehouderijen aanwezig. De dichtstbijzijnde veehouderij is gelegen aan Lage Haghorst 8. Binnen deze agrarische bedrijfsbestemming worden paarden gehouden. Voor zover hier sprake is van een paardenhouderij geldt op grond van de Wet geurhinder en veehouderij een vaste afstand tot geurgevoelige functies. In het buitengebied is dit een vaste afstand van 50 meter. De nieuw te bouwen woning aan de Emmerseweg 21 wordt gesitueerd op meer dan 150 meter van de paardenhouderij, waardoor de paardenhouderij niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt. Tevens vormt de paardenhouderij geen belemmering voor de te realiseren woning.

Vanuit het aspect geur zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen. Daarnaast worden omliggende bedrijven niet door het planvoornemen beperkt in de bedrijfsontwikkeling.

4.8 Kabels En Leidingen

In of nabij het plangebied zijn verder geen kabels en leidingen gelegen die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen.

4.9 Flora En Fauna

4.9.1 Inleiding

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.

4.9.2 Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009,617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.

In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het besluitgebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet (met name op basis van de verbodsbepalingen van artikelen 8 tot en met 14) geen ontheffing zal worden verleend.

De Flora- en faunawet deelt de soorten in drie tabellen in. Voor soorten in de eerste tabel geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor soorten in tabel 2 is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, tenzij men beschikt over of de werkzaamheden (aantoonbaar) uitvoert volgens een door het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I) vastgestelde gedragscode. De soorten in tabel 3 zijn het strengste beschermd. Afhankelijk van het planvoornemen en de beschermde soort die in of nabij het plangebied voorkomt vindt een afweging plaats. Een aanvraag van een ontheffing is enkel noodzakelijk indien de voorgenomen activiteiten een schadelijk effect zullen hebben op de aanwezige beschermde soorten of zorgen voor een vermindering van de ecologische functionaliteit voor deze soorten. Een aanvraag is niet noodzakelijk indien de werkzaamheden dusdanig worden ingericht dat geen schade wordt toegebracht aan de beschermde soorten.

Standaard geldt voor het gehele gebied de algemene zorgplicht zoals die in de Flora- en faunawet centraal staat (artikel 2). Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen op flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt te allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.

4.9.3 Onderzoek

In dat kader is een quickscan flora en fauna (Econsultancy, rapportnummer 14041391, 11 september 2015) uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling de verwachting is dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen in dit geval goed mogelijk is.

Op basis van onderhavige quickscan is duidelijkheid verkregen omtrent de aanwezigheid van de huismus, vleermuizen en mogelijk eekhoorn op de onderzoekslocatie. Conform de huidige interpretatie van de Flora- en faunawet dient voor aanvang van de sloop van de varkensstal en overige opstallen duidelijk te zijn of hier nestlocaties van de huismus of verblijfplaatsen van een vleermuizensoort aanwezig zijn. Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van eekhoornnesten in de te kappen bomen op de onderzoekslocatie. Overtreding ten aanzien van de eekhoorn kan op voorhand worden voorkomen door te kappen in de minst gevoelige periode (eind september – half november) of middels een visuele inspectie waarbij de aanwezigheid kan worden uitgesloten. Verder kunnen overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen en dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen.

De mogelijk aanwezige nest- en verblijffuncties van de betreffende beschermde soorten vormen geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging. Indien van toepassing kan, middels het tijdig treffen van de juiste maatregelen, het aanvragen van een ontheffing voor huismus en vleermuizen en het werken via gedragscode voor eekhoorn, de sloop en vervolgens nieuwbouw alsnog worden uitgevoerd.

Met betrekking tot beschermde gebieden (zie paragraaf 3.2.3) worden, mede gezien de afstand en/of de aard van de voorgenomen plannen in vergelijking met de huidige situatie, geen bezwaren voorzien ten aanzien van de uitvoering van het beoogde bestemmingplan.

Conclusie

Vanuit het aspect flora en fauna zijn er geen belemmeringen die het planvoornemen niet mogelijk maken. Naar aanleiding van de quickscan zal er een nader onderzoek naar huismussen en vleermuizen uitgevoerd worden. Dit nadere onderzoek zal uitgevoerd worden in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de sloop van de stallen en de bouw van de woning. De bomen die gekapt moeten worden zullen gekapt worden nadat vooraf een visuele inspectie heeft plaatsgevonden op de aanwezigheid van eekhoornnesten.

4.10 Archeologie En Cultuurhistorie

4.10.1 Archeologie

Bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende archeologische waarden. Teneinde de archeologische verwachting in beeld te brengen is het gemeentelijk archeologisch beleid geraadpleegd. Het archeologiebeleid 'Verborgen tussen het groen' van de gemeente Hilvarenbeek is vastgesteld op 27 september 2012. De archeologische verwachtings- en beleidskaart is vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Hilvarenbeek. Bij het (her)bestemmen van gronden kan op basis van deze kaart gemakkelijk rekening gehouden worden met archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0017.png"

Archeologische beleidskaart Hilvarenbeek

Het plangebied is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachting. Hier geldt het beleidsadvies voor behoud in situ. Wanneer dat niet mogelijk is, dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden wanneer de bodemingreep een omvang heeft van meer dan 25.000 m2. Met het planvoornemen wordt bestaande bebouwing gesloopt. De bodem ter plaatse is al geroerd en zodanig verstoord dat er vanuit archeologie geen belemmeringen te verwachten zijn. De ingreep in de bodem ten behoeve van de nieuw te realiseren woning blijft ruimschoots onderd de ondergrens van 25.000 m2.

Voor een klein zone in het noordelijk deel het plangebied geldt een middelhoge verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek is hier noodzakelijk wanneer de bodemingreep meer dan 2.500 m2 beslaat. Echter, met het planvoornemen worden deze gronden geheel niet geroerd en verstoord.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit archeologie geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

4.10.2 Cultuurhistorie

Nieuwbouwplannen kunnen van invloed zijn op de binnen het plangebied en in de omgeving daarvan aanwezige archeologische, cultuurhistorische en historisch-landschappelijke waarden.

De gemeentelijke cultuurhistoriekaart brengt alle cultuurhistorische waarden binnen het grondgebied van de gemeente Hilvarenbeek in beeld. De cultuurhistoriekaart is in juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. Hierop staat het bovengrondse erfgoed. Het gaat daarbij onder meer om:

  • historische bouwkunst zoals waardevolle panden en bijzondere objecten,
  • historische stedenbouw zoals een oude dorpsstructuur,
  • historische geografie zoals zandpaden en
  • historisch groen zoals waardevolle bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0018.png"

Cultuurhistoriekaart Hilvarenbeek

Uit de cultuurhistoriekaart is te herleiden dat de Emmerseweg ter hoogte van het plangebied een weg is van voor 1840 en tevens een kerkpad was. De laanbeplanting langs de Emmerseweg is aangemerkt als historisch groen. Met het planvoornemen vinden geen veranderingen plaats aan de Emmerseweg, waardoor de waarde van de wegstructuur en het historisch groen niet verloren gaat.

Voor het plangebied zelf zijn verder geen cultuurhistorische of historisch-landschappelijke waarden aan de orde waarop het planvoornemen van invloed is.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema’s zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.

5.2 Watertoets

Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap De Dommel. Het beleid van het waterschap wordt hieronder beschreven.

Waterbeheerplan Waardevol Water

Het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' is op 29 september 2015 vastgesteld en per 1 januari 2016 in werking getreden. Dit Waterbeheerplan is een strategisch document. Het waterschap geeft hierin aan wat de doelen zijn voor de periode 2016-2021 en hoe het waterschap die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal.

Meer dan voorheen wordt hierin ingespeeld op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het waterschapsgebied. Om daarvoor voldoende ruimte te laten, wordt door het waterschap in dit Waterbeheerplan alleen aangegeven wat het wil bereiken, zonder exact aan te geven hoe. In de projecten zelf worden de doelen van dit waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen.

Wat dit Waterbeheerplan ook anders maakt is dat het waterschap vier uitgangspunten heeft geformuleerd die de richting aangeven van al de plannen en oplossingen.

  • De beekdalbenadering. Ook al is de stad heel anders dan het buitengebied, toch maken steden en dorpen deel uit van eenzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. Wel is samenwerking met andere overheden, andere waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het ommeland. Water verbindt mensen;
  • De gebruiker centraal. De omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt. Ook veranderen de behoeften en belangen van gebruikers. De waarde van water verandert met de maatschappij mee. Daar is oog voor en daar wordt op ingespeeld.
  • Samen sterker. Door de handen ineen te slaan met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven, wordt meer bereikt dan op eigen houtje. Zij aan zij wordt gezocht naar de beste oplossingen en wordt daar werk van gemaakt. Het waterschap wilt inspireren en ruimte geven. Door flexibel te zijn in de samenwerking met ideeën van derden versterken we onze uitvoeringskracht;
  • Gezonde toekomst. Ook toekomstige generaties moeten voldoende, veilig en schoon water worden geboden. Overal in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid te zien. Het denken in kringlopen is daarbij de basis. Het waterschap sluit hierbij aan. Dit wordt door het waterschap gezien als een inspirerende uitdaging. Niet alleen voor het waterschap zelf, maar voor iedereen. Mensen bewust maken van de waarde van water om zo tot duurzaam gebruik te komen: ook dat zal de komende jaren in het werk van het waterschap verweven zijn.

De Keur Waterschap De Dommel

De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot waterstaatswerken en watersystemen en biedt een mogelijkheid om uitvoering van het beleid uit het Waterbeheerplan af te dwingen. In de Keur zijn onder andere de volgende onderwerpen opgenomen:

  • Regeling van onderhoud van waterstaatswerken (oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken);
  • Watervergunning voor het gebruik van waterstaatswerken;
  • Verboden in geval van calamiteiten;
  • Watervergunning voor het af- en aanvoeren, het onttrekken en lozen van oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem;
  • Vrijstellingen;
  • Zorgplicht voor het watersysteem.

Op grond van de Keur zijn Algemene regels (Algemene regels Keur Waterschap De Dommel 2015) en een aantal Beleidsregels (Beleidsregel actualiseren grondwatervergunningen, Beleidsregel agrarische beregening uit grondwater bij schaarste en Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater Keur waterschap De Dommel 2015) opgesteld.

5.3 Waterhuishoudkundige Situatie

Het plangebied is niet gelegen binnen een beschermingszone van een watergang of waterkering. Er is geen oppervlaktewater binnen het plangebied aanwezig. Op basis van de legger van het waterschap De Dommel is te zien dat in de omgeving van het plangebied meerdere watergangen gelegen zijn. Ten noorden van het perceel Emmerseweg 25 ligt een A-watergang (blauwe lijn). De andere watergangen in de omgeving betreffen B-watergangen (paarse lijn).

afbeelding "i_NL.IMRO.0798.BPEmmerseweg21-VG01_0019.png"

Uitsnede legger waterschap De Dommel

Binnen het plangebied is oppervlakteverharding aanwezig in de vorm van bedrijfsbebouwing en terreinverharding. De bestaande bedrijfsbebouwing en terreinverharding is aangesloten op het aanwezige drukriool ter hoogte van de Emmerseweg.

5.4 Invloed Van Het Planvoornemen

Binnen het plangebied wordt een intensieve veehouderij gesaneerd met een gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen en verhardingen van circa 1.293 m². In samenhang met deze sanering wordt één woning gerealiseerd. Daarnaast blijft de akkerbouwtak met 716 m2 bedrijfsbebouwing gehandhaafd. De nieuwe woning (met bijgebouwen en terreinverhardingen) heeft een verhard oppervlak van circa 300 m² (woning 100 m2, bijgebouwen 100 m2, verharding 100 m2). Hiermee neemt het verhard oppervlak af met 993 m². De hydrologische situatie ter plaatse verbeterd derhalve sterk. De situatie rond de bestaande bedrijfswoning met bijgebouwen is hierin niet beschouwd, aangezien hier geen verandering optreedt.

De nieuw te realiseren woning zal worden aangesloten op de aanwezige drukriolering onder de Emmerseweg. Het hemelwater zal afgekoppeld worden. Dit houdt in dat het hemelwater van de te realiseren woning in de bodem geinfiltreerd wordt. Op basis van de nieuwe rekenregels van het waterschap de Dommel dient een infiltratiebuffer binnen de woonbestemming aangelegd worden met een capaciteit van minimaal 18 m3. Dit betreft de toename van het verhard oppervlak (m2) vermenigvuldigd met een waterschijf van 60 mm (0,06 m).

Hoofdstuk 6 Juridische Opzet

6.1 Wettelijk Kader

Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.

6.2 Planonderdelen

Een bestemmingsplan bestaat in elk geval uit een verbeelding (plankaart) en planregels, die samen het juridisch deel van het bestemmingsplan vormen. Daarnaast gaat het bestemmingsplan vergezeld van een toelichting (zoals onderhavige toelichting), die voorziet in de motivatie en onderbouwing van en de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot de verbeelding en regels. Een bestemmingsplan kan ook bijlagen bevatten. Indien de bijlagen een relatie hebben met de regels worden ze opgenomen als bijlage bij de regels. Indien de bijlagen bijdragen aan de onderbouwing dan wel motivatie van het plan worden ze opgenomen als bijlage bij de toelichting, zoals rapporten van onderzoeken die ten behoeve van het plan zijn uitgevoerd.

6.3 Inhoud Algemeen

Bij het opstellen van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan is voldaan aan het bepaalde in de Wro, Bro en de Rsro. Voor het overige is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en plansystematiek. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over de van toepassing zijnde bestemming. In de regels kan vervolgens worden teruggelezen welke gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de betreffende bestemming gelden. Behalve bestemmingen kan de verbeelding onder meer aanduidingen en maatvoeringsvlakken bevatten om binnen een bestemming te kunnen voorzien in maatwerk voor een bepaalde locatie. In dat geval zijn steeds ook regels verbonden aan deze aanduidingen en maatvoeringsvlakken.

6.4 Regels

De regels zijn opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), welke als bijlage onderdeel uitmaakt van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De regels bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om respectievelijk interpretatie- en meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1). Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de afzonderlijke (dubbel)bestemmingen opgenomen, waarbij voor elke bestemming is voorzien in een apart artikel. Voor zover behoefte bestaat aan het opnemen van regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, dan zijn de betreffende regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding.

De bestemmingsregels zijn in beginsel steeds op dezelfde manier opgebouwd:

  1. 1. Bestemmingsomschrijving;
  2. 2. Bouwregels;
  3. 3. Nadere eisen;
  4. 4. Afwijken van de bouwregels;
  5. 5. Specifieke gebruiksregels;
  6. 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  7. 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  8. 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  9. 9. Wijzigingsbevoegdheid.

Hoe gronden met een bepaalde bestemming mogen worden gebruikt is primair beschreven in de bestemmingsomschrijving. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De bouwregels bevatten de regels ten aanzien van de mogelijkheden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Zowel ten aanzien van gebruik als bouwen geldt dat binnen een bepaalde marge kan worden voorzien in mogelijkheden om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Deze mogelijkheden zijn opgenomen onder respectievelijk 'Afwijken van de bouwregels' en 'Afwijken van de gebruiksregels'.

Voor zover gewenst kan in de regels voor een bestemming worden voorzien in een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden. Deze vergunningstelsels dienen dan veelal ter bescherming van binnen de bestemming voorkomende waarden of ter bescherming van bijvoorbeeld ondergrondse leidingen. Indien gewenst kan ook worden voorzien in een bevoegdheid om een bestemming geheel dan wel gedeeltelijk te wijzigingen in een andere bestemming. Dergelijke bevoegdheden worden opgenomen onder het kopje 'Wijzigingsbevoegdheid'.

Naast voornoemde veel voorkomende onderdelen van bestemmingsregels kan worden voorzien in een vergunningstelsel voor het slopen van bebouwing en specifieke procedureregels.

6.5 Bestemmingen

In de navolgende subparagrafen wordt kort de opzet van de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen toegelicht.

6.5.1 Bestemming Agrarisch

Deze bestemming is opgenomen voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en voor agrarisch gebruik in het algemeen. Binnen het bouwvlak is bedrijfsbebouwing toegestaan en mag een bedrijfswoning worden gerealiseerd. Dit bouwvlak is afgestemd op de te handhaven bebouwing. Tevens zijn enkele nevenactiviteiten ondergeschikt aan het agrarische bedrijf toegestaan.

Verder bevat de bestemming een uitgebreid stelsel aan flexibiliteitsbepalingen. Tot slot bevat het plan, ter bescherming van de diverse daar voorkomende waarden, een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

6.5.2 Bestemming Wonen

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de gronden waar de te realiseren Ruimte voor Ruimte-woning is voorzien. Binnen het bestemmingsvlak mag één woning met bijgebouwen worden gebouwd. Tevens zijn ter plaatse een beroep aan huis en recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig logeren toegestaan.

Een Ruimte voor Ruimte-woning kent een ruimere inhoud dan reguliere woningen in het buitengebied. De woning binnen deze bestemming mag een inhoud hebben van maximaal 900 m³. De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 6 meter bedragen, de bouwhoogte niet meer dan 10 meter. Bij de woning zijn bijgebouwen met een maximale oppervlakte van 100 m² toegestaan.

6.5.3 Bestemming Waarde - Archeologie 2

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de middelhoge verwachtingswaarde en hoge verwachtingswaarde vanwege vindplaats jager/verzamelaars buiten natuurgebieden. Op de gronden mag ten behoeve van andere aanwezige bestemmingen worden gebouwd als de bodemingreep kleiner is dan 2.500 m2 en niet dieper dan 0,5 meter onder maaiveld. Archeologisch onderzoek is hier noodzakelijk wanneer de bodemingreep deze ondergrens overschrijdt.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Aan het planvoornemen om de voormalige intensieve veehouderij te amoveren, de akkerbouwtak voort te zetten en ter plaatse één nieuwe woning planologisch en juridisch te regelen zijn uitsluitend kosten voor het in behandeling nemen van het plan verbonden. De wijziging betreft een particulier initiatief. De kosten voor de sloop van de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing en de realisatie van de nieuwe woning komen voor kosten van de initiatiefnemer. De met de daadwerkelijke realisatie gepaarde kosten worden dan ook gedragen door de initiatiefnemer. Dit geldt eveneens voor bijkomende kosten, zoals voor de aansluiting op de nutsvoorzieningen. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Hilvarenbeek zal een anterieure overeenkomst worden afgesloten waarmee wordt vastgelegd dat de kosten voor de realisatie van het planvoornemen en eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. Hiermee zijn de kosten anderzins verzekerd en is de grondexploitatiewet niet van toepassing.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

7.2 Planschade

Als gevolg van het planvoornemen is ter plaatse sprake van een kwaliteitsverbetering voor de omgeving. De intensieve veehouderij ter plaatse wordt beeindigd, bestaande agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en in ruil wordt de realisatie van een nieuwe woning planologisch-juridisch toegestaan. De vigerende intensieve veehouderij wordt planologisch-juridisch verwijderd. De agrarische bedrijfsbestemming wordt wordt verkleind op basis van de nog te handhaven agrarische bedrijfsbebouwing voor de akkerbouwtak. Daarvoor in de plaats worden de gronden bestemd tot wonen en agrarisch met waarden (inclusief bouwvlak. Daarnaast vormt deze nieuwe woning en bijbehorende woonbestemming geen belemmering voor het aangrenzende fourageerbedrijf en het agrarische bedrijf zelf.

Het nieuwe planologische regime leidt naar verwachting niet tot eventuele planschade voor de belendende percelen.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het planvoornemen voorziet in het realiseren van één nieuwe woning in ruil voor het slopen van 1.293 m2 agrarische bedrijfsbebouwing en het beëindigen van de intensieve veehouderij ter plaatse. Hiervoor wordt het agrarische bouwvlak afgestemd op de te handhaven agrarische bedrijfsbebouwing en een woonbestemming toegekend aan de gronden waar de te realiseren woning is voorzien. .

Gezien het feit dat het planvoornemen een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit met zich meebrengt ten opzichte van de huidige situatie doordat ontsierende bedrijfsbebouwing verdwijnt en de intensieve veehouderij wordt beëindigd, mag aangenomen worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan.

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Hiervoor wordt het bestemmingsplan op de gebruikelijke wijze gepubliceerd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen, voordat de raad het bestemmingsplan uiteindelijk vaststeld al dan niet rekening houdende met de ingediende zienswijzen.

7.4 Conclusie

Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingsplanherziening betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van het plangebied.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 De Te Volgen Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

a. Ontwerp:

Publicatie en terinzagelegging overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en Wro

Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad

b. Vaststelling:

Vaststelling door de Raad

Mogelijkheid reactieve aanwijzing

Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn

c. Inwerkingtreding:

Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)

d. Beroep:

Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.

8.2 Vooroverleg

Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan diverse instanties. In dat kader is door de provincie Noord-Brabant een vooroverlegreactie gegeven op het voorontwerp bestemmingsplan. Deze vooroverlegreactie heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. In de tabel 'Vooroverleg bestemmingsplan Emmerseweg 21 te Haghorst' is de provinciale reactie beknopt weergegeven in combinatie met het gemeentelijk standpunt daarop.

8.3 Zienswijzen En Vaststelling

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 1 juli 2016, gedurende zes weken, tot en met 11 augustus 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is door de gemeente beoordeelt en gegrond verklaart. Naar aanleiding hiervan is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad in de raadsvergadering van 3 november 2016.

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 1 Bedrijvenlijst

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Artikel Recreatie

Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsrecreatieve voorzieningen,
  2. b. ondersteunende horeca, uitsluitend in ondergeschikte vorm en dienstbaar aan de verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  3. c. ondergeschikte detailhandel, uitsluitend in ondergeschikte vorm en dienstbaar aan de verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  4. d. een aan huis verbonden beroep;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. de functies als bedoeld in de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Water', voor zover de gronden zijn gelegen binnen 10 m van de bestemming 'Water';
  8. h. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

Bouwregels

Toegestane bebouwing

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

Bebouwde oppervlakte

Het bebouwde oppervlak mag niet meer bedragen dan het bestaand bebouwde oppervlak exclusief het bebouwd oppervlak ten behoeve van een bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen.

Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 meter;
  2. b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 meter;
  3. c. de dakhelling bedraagt minimaal 12° en maximaal 45°;
  4. d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 2 m.

Bedrijfswoning

Voor bedrijfswoningen geldt het volgende:

  1. a. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal één bedrijfswoning is toegestaan met bijbehorende bijgebouwen;
  2. b. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  3. c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m;
  4. d. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijgebouwen, bedraagt niet meer dan 750 m3, tenzij:
    1. 1. het een bestaande (woon)boerderij betreft, waarbij de inhoud van het hele bestaande boerderijlichaam/bouwmassa daarvan als maximum geldt.
  5. e. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 55°;
  6. f. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 5 m;
  7. g. de afstand van een bedrijfswoning bedraagt minimaal 15 m tot de as van de weg.

Vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoning

Voor vrijstaande bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  1. h. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen bedraagt niet meer dan 100 m2;
  2. i. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  3. j. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  4. k. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30°;
  5. l. de bijgebouwen moeten uitsluitend achter de voorgevel of het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning worden gesitueerd.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. a. a. de bouwhoogte van een erfafscheiding bedraagt niet meer dan:
    1. 1. 1 m vóór de voorgevelrooilijn;
    2. 2. 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  2. b. de bouwhoogte van een carports en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 3 m;
  3. c. de bebouwde oppervlakte van carports en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 25 m2;
  4. d. de bouwhoogte van een overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 6 m.

Herbouw bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen

Aanvullend gelden voor herbouw van bestaande woningen en bedrijfsgebouwen die niet binnen een bouwvlak zijn gelegen de volgende voorwaarden:

  1. a. de herbouw vindt voor 3/4 deel plaats op de plaats van de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten;
  2. b. de voorgevel van de te herbouwen gebouwen wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn;
  3. c. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).

Bestaande maatvoering

In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, het volgende: indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

Afwijken van de bouwregels

Vergroten bebouwde oppervlakte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken teneinde een grotere bebouwde oppervlakte toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. de bebouwde oppervlakte mag in totaal met niet meer dan 15% ten opzichte van het bestaaand bebouwd oppervlak worden vergoot;
  2. b. de bebouwing dient naar aard en omvang te passen in de omgeving;
  3. c. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling;
  4. d. voor de functie gelden de volgende specifieke bepalingen:
    1. 1. detailhandel is niet toegestaan;
    2. 2. door deze uitbreiding mag een bedrijf dat nu behoort tot maximaal milieucategorie 2 van de in Bijlage 1 opgenomen bedrijvenlijst, niet veranderen in een bedrijf dat behoort tot milieucategorie 3 of meer, alsmede naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten;
  5. e. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling is aangetoond;
  6. f. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. 1. Landschappelijke inpassing: er is aangetoond dat binnen een jaar na realisatie van de bebouwing sprake zal zijn van een goede landschappelijke inpassing alsmede de instandhouding daarvan, welke tenminste 10% van de omvang van het bestemmingsvlak omvat en welke is gelegen binnen het bestemmingsvlak dan wel dat er sprake is van een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd landschapsontwikkelingsplan;
    2. 2. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bestemmingsvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    3. 3. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
  7. g. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  8. h. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  9. i. bij toename van verharding van meer dan 500 m2 dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden;
  10. j. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  11. k. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.

Specifieke gebruiksregels

Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en opstallen:

  1. a. voor woondoeleinden, met uitzondering van één toegestane bedrijfswoning;
  2. b. voor permanente bewoning;
  3. c. huisvesting van werknemers;
  4. d. recreatiewoningen die niet bedrijfsmatig worden geëxploiteerd;
  5. e. een aan huis verbonden bedrijf;
  6. f. risicovolle inrichtingen;
  7. g. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die de bestemmingsgrens overschrijdt;
  8. h. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.

Afwijken van de gebruiksregels

Mantelzorg in afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken voor het gebruik van een bijgebouw behorende bij een bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. a. er is aangetoond dat er sprake is van een zorgbehoefte, bijvoorbeeld uit een zorgindicatie of verklaring van een arts;
  2. b. het gebruik blijft beperkt tot de in de bouwregels genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 80 m2;
  3. c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  4. d. bij het verlenen van de omgevingsvergunning wordt bepaald dat indien de mantelzorgsituatie is beëindigd het bevoegd gezag ambtshalve tot intrekking van de verleende omgevingsvergunning overgaat;
  5. e. binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg dient hiervan schriftelijk melding te worden gemaakt.

Aan huis verbonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen teneinde een aan huis verbonden bedrijf toe te staan, mits:

  1. a. het ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 25% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning en de bijbehorende bijgebouwen, met dien verstande dat de woonfunctie van de bedrijfswoning primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  2. b. het aan huis verbonden bedrijf voorkomt in de milieucategorie 1 of 2 van de in Bijlage 2 opgenomen bedrijfsactiviteiten of kan, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  3. c. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. d. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf;
  5. e. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.

Bijlage 4 Landschappelijk Inpassings- En Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 4 Landschappelijk inpassings- en beeldkwaliteitsplan

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassings- En Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 1 landschappelijk inpassings- en beeldkwaliteitsplan

Bijlage 2 Toetsingsformulier Ruimte Voor Ruimte Emmerseweg

Bijlage 2 Toetsingsformulier Ruimte voor Ruimte Emmerseweg

Bijlage 3 Verkennend En Aanvullend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend en aanvullend bodemonderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek industrielawaai

Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 6 Quickscan flora en fauna

Bijlage 7 Tabel Vooroverleg

Bijlage 7 Tabel vooroverleg