Westerwijksestraat 17
Bestemmingsplan - Gemeente Hilvarenbeek
Vastgesteld op 05-10-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Bestanden
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan ‘Klein Westerwijksestraat 17, Biest
‐Houtakker’ van de gemeente Hilvarenbeek;
1.2 bestemmingsplan
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML
‐bestand NL.IMRO.0798.BPWESTERWIJKSTR17‐VG01 met bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen
de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen, gevestigd te Tilburg;
1.6 agrarisch bedrijf
een al dan niet grondgebonden bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met dien verstande dat de verkoop in het klein als niet
‐zelfstandig onderdeel van het agrarisch bedrijf geacht wordt tot de agrarische bedrijfsvoering te behoren, mits deze verkoop beperkt blijft tot in het bedrijf geproduceerde goederen;
1.7 agrarische bedrijvigheid
een vorm van gebruik die is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.8 agrotoerisme
alle vormen van bedrijvigheid op/om het agrarisch bedrijf en door het agrarisch bedrijf, alsmede de direct met de agrarische productie verband houdende activiteiten, met uitzondering van verblijfsrecreatie, die gericht zijn op het aanbieden van diensten aan de recreatief‐toeristische markt en het verwerven van inkomsten daaruit en die qua aard en omvang ondergeschikt zijn aan de agrarische activiteiten;
1.9 archeologisch onderzoek
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 bedrijfsgebouw
een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten;
1.13 bedrijfswoning
een woning, in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een terrein, die is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, c.q. het ter plaatse uitgeoefende (agrarische, semi of niet
‐agrarische dan wel bosbouw‐) bedrijf, noodzakelijk is;
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijbehorend bouwwerk
een vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw, behorend bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage of een berging;
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwverordening
de gemeentelijke bouwverordening, zoals deze luidde op het moment van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 caravan
een aanhangwagen, gebouwd, ingericht en bestemd tot het genieten van recreatief verblijf, waarmee al dan niet duurzaam op een bepaalde plaats standplaats kan worden ingenomen;
1.25 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 gebruik(en)
het gebruiken, doen en laten gebruiken;
1.27 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de bij het bedrijf behorende open grond;
1.28 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.29 kampeerauto
een auto, waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag
‐ en/of nachtverblijf;
1.30 kassen
gebouwen waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
1.31 kelder
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of ten hoogste 0.5 m boven de kruin van de weg, waaraan het betreffende bouwperceel is gelegen;
1.32 kleinschalig kamperen
het houden van een kampeerterrein voor maximaal 15 kampeerplaatsen (kampeerauto’s, caravans of tenten);
1.33 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.34 openbare weg
een openbare weg in de zin van de artikelen 4 en 5 van de Wegenwet;
1.35 permanent ondersteunende kassen en/of hoge tunnels
kassen en/of hoge tunnels ter ondersteuning van de vollegrondsgroenteteelt, boomteelt, fruitteelt, bloementeelt, sierplantenteelt en/of bloembollenteelt, die opgericht worden voor een langere duur dan de tijdelijke ondersteunende kassen en/of hoge tunnels;
1.36 tent
een in hoofdzaak uit textiel of uit andere daarmede vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor dag
‐ en/of nachtverblijf, dat gemakkelijk is op te vouwen en in te pakken;
1.37 tunnel
een werk of bouwwerk, (voorzien van een bedekking) van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
1.38 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc..
1.39 woning
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.2 bouwdiepte
vanaf het peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk met uitzondering van de fundering of ondergeschikte bouwonderdelen van het bouwwerk.
2.3 bouwhoogte van een antenne‐installatie
- ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne‐installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne‐installatie;
- ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne‐installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne‐installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne‐installatie.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 breedte, lengte of diepte van een bouwwerk
tussen de bovengrondse buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructieonderdeel.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1. Bestemmingsomschrijving
De gronden, die op de verbeelding zijn aangegeven als "Agrarisch", zijn bestemd voor:
- de duurzame uitoefening van het agrarisch bedrijf, met de daarbij behorende voorzieningen;
- het gebruik van tijdelijke tunnels met een hoogte van maximaal 1.5 m die dienen ter ondersteuning van de vollegrondsgroenteteelt, boomteelt, fruitteelt, bloementeelt, sierplantenteelt en/of bloembollenteelt, en gedurende maximaal zes, zeven of acht maanden per jaar (afhankelijk van de teelt) worden aangebracht;
- behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden;
- extensieve dagrecreatie.
3.2. Bouwregels
3.2.1. Op de tot "Agrarisch" bestemde gronden zijn uitsluitend toegestaan:
a. terreinafscheidingen ten dienste van het agrarisch bedrijf, met een hoogte van niet meer dan 2 m;
3.3. Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in ieder geval verstaan het gebruik voor:
- de nieuwvestiging van en de omschakeling naar de glastuinbouw;
- wonen;
- als staanplaats voor onderkomens, c.q. voor kamperen.
- als lig‐ en/of speelweide;
- als volkstuin;
- als wedstrijd‐ of sportterrein en voor het beoefenen van de model‐vliegtuigsport;
- voor militaire doeleinden.
3.5. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
1. Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de in de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (doen) voeren.:
- het aanleggen of verharden van paden en (bedrijfs)wegen;
- het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies.
2. Het onder 1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
- waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden, is verleend;
- die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
- die betreffen het normale beheer en/of onderhoud.
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
4.1. Bestemmingsomschrijving
4.1.1. De gronden, die op de verbeelding zijn aangegeven als "Agrarisch – agrarisch bedrijf", zijn bestemd voor:
- de uitoefening van het agrarische bedrijf, met de daarbij behorende voorzieningen, met dien verstande dat;
- de omschakeling naar andere agrarische bedrijfsvormen is toegestaan (al dan niet in combinatie met uitbreiding), behoudens de gehele of gedeeltelijke omschakeling naar het glastuinbouwbedrijf;
- een en ander met inachtneming van hetgeen overigens in dit artikel bepaald is.
4.1.2. De gronden, die op de plankaart zijn aangegeven als "Agrarisch ‐ agrarisch bedrijf", zijn tevens bestemd voor:
- (interne) ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, erven en tuinen;
- intensieve veehouderij;
- ten hoogste 1 bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren;
- behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden van tenminste 20% van het bouwblok, een en ander conform artikel 4.4.2.
4.2. Bouwregels
4.2.1. Gebouwen
Binnen de bestemming "Agrarisch – agrarisch bedrijf" zijn, met inachtneming van hetgeen overigens in dit artikel bepaald is en uitsluitend ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven bestemming, toegestaan:
- per (al dan niet gekoppeld) bouwblok niet meer dan één agrarisch bedrijf;
- niet meer dan één agrarische bedrijfswoning per al dan niet gekoppeld bouwblok, tenzij door middel van een aan duiding op de plankaart anders is aangegeven;
- bedrijfsgebouwen, ten dienste van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat tevens zijn toegestaan:
- tijdelijke ondersteunende kassen en/of hoge tunnels die gedurende maximaal zes, zeven of acht maanden per jaar (afhankelijk van de teelt) worden opgericht ter ondersteuning van de vollegrondsgroenteteelt, boomteelt, fruitteelt, bloementeelt, sierplantenteelt en/of bloembollenteelt;
- permanente teeltondersteunende kassen en kassen met een oppervlakte van maximaal 1000 m², mits deze geen aanzet vormen tot een glastuinbouwbedrijf (omgevingsvergunning mogelijk);
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2. Bedrijfswoningen
Per bouwblok is, ten dienste van een bestaand of volwaardig agrarisch bedrijf, niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan, tenzij door middel van een aanduiding op de plankaart anders is aangegeven, met dien verstande dat:
- deze bedrijfswoning noodzakelijk dient te zijn uit een oogpunt van doelmatige uitoefening en/of de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf van het agrarisch bedrijf;
- de goothoogte van een bedrijfswoning niet meer dan 5.5 m mag bedragen;
- de nokhoogte van een bedrijfswoning niet meer dan 8 m mag bedragen;
- de inhoud van een bedrijfswoning niet meer dan 750 m³ mag bedragen;
- de afstand van een bedrijfswoning tot de as van een openbare weg niet minder dan 12 m mag bedragen; indien de bestaande afstand minder dan 12 meter bedraagt, mag de bestaande afstand als minimale afstand worden aangehouden;
- de afstand van een bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
- de bebouwing binnen het bouwblok zoveel mogelijk dient te worden geconcentreerd;
- in geval van herbouw van de bedrijfswoning op een andere locatie binnen het bouwblok, deze woning niet mag worden gesitueerd binnen een 50 dB(A)‐contour vanwege een weg, tenzij daarbij een door Burgemeester en wethouders overeenkomstig de Wet geluidhinder verleende hogere waarde in acht wordt genomen.
4.2.3. Bedrijfsgebouwen
Uitsluitend ten dienste van een bestaand of volwaardig agrarisch bedrijf mogen bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden, met dien verstande dat:
- de goothoogte van deze bouwwerken niet meer mag bedragen dan 4.5 meter;
- de nokhoogte hiervan niet meer mag bedragen dan 8 m;
- bedrijfsgebouwen voorzien dienen te worden van een kap met een dakhelling van niet minder dan 12° en niet meer dan 45°;
- de hoogte van kassen niet meer mag bedragen dan 3.5 m;
- de bebouwing binnen het bouwblok zoveel mogelijk dient te worden geconcentreerd;
- de afstand van een gebouw tot een zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 5 m mag bedragen;
- de afstand van een gebouw tot de as van een openbare weg niet minder dan 15 m mag bedragen.
4.2.4. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Behoudens het bepaalde in bijlage 2 artikel 2 en 3 Bor en behoudens een reeds verleende omgevingsvergunning, mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan hierna is aangegeven:
Behoudens het bepaalde in bijlage 2 artikel 2 en 3 Bor en behoudens een reeds verleende omgevingsvergunning, mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan hierna is aangegeven: bouwwerk, geen gebouw zijnde | hoogte maximaal |
voedersilo's sleufsilo's* mestsilo's vrijstaande antennemast licht‐ en andere masten terreinafscheidingen pergola's overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 12 m 2 m 8 m 18 m 8 m 2 m 2.75 m 1 m |
*Sleufsilo’s tot een oppervlakte van 200 m2 mogen op een afstand van maximaal 10 m uit de bestemming "Agrarisch – agrarisch bedrijf" gesitueerd worden, mits het gronden betreft met de bestemming "Agrarisch". |
4.3. Afwijken van de bouwregels
4.3.1. Hogere bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2 ten behoeve van:
- het bouwen of plaatsen van een silo met een hoogte van maximaal 15 m;
- het bouwen of plaatsen van een windturbine met een hoogte van maximaal 15 m;
- het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen met een goot‐ en nokhoogte van maximaal respectievelijk 6.5 en 10 m; een en ander met dien verstande dat:
- de hogere silo c.q. de hogere goot‐ en nokhoogte, noodzakelijk dient te zijn uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of ‐ontwikkeling, gelet op de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
- terzake het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen wordt ingewonnen;
- bij het verlenen van omgevingsvergunning voor al deze (hogere) bouwwerken een belangenafweging dient plaats te vinden waarbij met name betrokken wordt de mate waarin de omringende landschappelijke, abiotische en/of natuur(wetenschappelijke), agrarische, recreatieve waarden/belangen en/of belangen van derden door toepassing van de omgevingsvergunning (kunnen) worden geschaad.
4.3.2. Kleinschalig kamperen ‐ beperkte verblijfsrecreatieve functie
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van verblijfsrecreatie, met dien verstande dat:
- deze afwijking beperkt dient te blijven tot kleinschalig kamperen, uitsluitend met tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans;
- afwijking voor deze verblijfsrecreatieve functie uitsluitend mogelijk is voor de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- bij deze verblijfsrecreatieve functie minimaal een afstand van 10 m tot de zijdelingse perceelsgrenzen in acht genomen dient te worden;
- de afstand van deze verblijfsrecreatieve functie tot de as van een openbare weg niet minder dan 15 m mag bedragen;
4.3.3. Kleinschalig kamperen ‐ gebouwtjes voor sanitair en dergelijke
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 ten behoeve van het bouwen van gebouwtjes ten dienste van een eventuele verblijfsrecreatieve functie, voorzover deze functie is toegestaan, met dien verstande dat:
- de goothoogte van deze gebouwtjes niet meer mag bedragen dan 2.75 meter;
- de nokhoogte hiervan niet meer mag bedragen dan 4.75 m;
- de oppervlakte hiervan niet meer mag bedragen dan 100 m²;
- de afstand van deze gebouwtjes tot een zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 10 m mag bedragen;
- de afstand van deze gebouwtjes tot de as van een openbare weg niet minder dan 15 m mag bedragen;
- de bebouwing binnen het bouwblok zoveel mogelijk dient te worden geconcentreerd en deze gebouwtjes bij voorkeur in de bedrijfsbebouwing dienen te worden geïntegreerd.
4.3.4. Agrotoerisme
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken voor het gedeeltelijke gebruik voor agrotoerisme, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de agrarische functie van het perceel moet daarbij gehandhaafd blijven en moet bovengeschikt zijn aan de activiteiten op het gebied van agrotoerisme;
- er mag geen sprake zijn van zodanig verkeersaantrekkende activiteiten dat extra maatregelen, zoals extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn;
- de activiteiten mogen geen belemmering veroorzaken voor de bestaande c.q. de ontwikkeling van de bedrijfsvoering van de in de omgeving aanwezige bedrijven;
- alleen bestaande bebouwing mag voor de activiteiten gebruikt worden.
4.4. Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in ieder geval verstaan het gebruik voor:
- de gehele of gedeeltelijke omschakeling naar het glastuinbouwbedrijf;
- het gebruik voor woondoeleinden, behoudens de bedrijfswoning;
- het beproeven van of racen of crossen met motoren of motorvoertuigen;
- het gebruik voor reclamedoeleinden;
- als wedstrijd‐ of sportterrein;
- het gebruik voor enige tak van handel en/of bedrijf, met uitzondering van:
- het gebruik overeenkomstig de bestemming;
- de verkoop in het klein als niet‐zelfstandig onderdeel van het agrarisch bedrijf, mits deze verkoop beperkt blijft tot in het bedrijf geproduceerde goederen.
4.4.2 Landschappelijke inpassing
Het gebruik en bouwen conform de bestemming is alleen dan toegestaan indien de gronden landschappelijk zijn ingepast. 20 % van de in lid 1 opgenomen gronden moeten worden ingezet ten behoeve van de landschappelijke inpassing.
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
6.1. Hogere gebouwen
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de planregels tot een maximum van 10% van de in het plan voorgeschreven maten voor de hoogte van gebouwen, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
6.2. Nutsgebouwtjes
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de planregels voor het oprichten van gebouwtjes van openbaar nut, zoals schakelstations, pompgemaaltjes, transformatorhuisjes, telefooncellen, wachthuisjes en gasdrukmeet ‐ en regelstations, met dien verstande dat:
- de oppervlakte van deze gebouwtjes van openbaar nut niet meer dan 10 m² mag bedragen;
- de hoogte van deze gebouwtjes niet meer dan 4 m mag bedragen;
- een belangenafweging dient plaats te vinden waarbij betrokken dient te worden enerzijds de noodzaak van het oprichten van deze gebouwtjes en anderzijds de mate waarin de omringende landschappelijke, abiotische en/of natuur(wetenschappelijke), agrarische, recreatieve waarden/belangen en/of belangen van derden door toepassing van de afwijkingsbevoegdheid (kunnen) worden geschaad;
- deze omgevingsvergunning geen betrekking heeft op verkooppunten van motorbrandstoffen;
6.3. Herbouw van woningen op grotere afstand van de weg ‐ Wet geluidhinder
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de planregels voor het herbouwen van bestaande (bedrijfs)woningen, die zich binnen een op de plankaart aangegeven 60 dB(A)
‐contour bevinden, op een grotere afstand van de betreffende weg, met inachtneming van de voorschriften van het betreffende bestemmingsartikel en met dien verstande dat:
- een belangenafweging dient plaats te vinden waarbij met name betrokken wordt de mate waarin landschappelijke, abiotische en/of natuur(wetenschappelijke), agrarische, recreatieve waarden/belangen en/of belangen van derden door de verlening van de omgevingsvergunning worden of kunnen worden geschaad;
- in het bijzonder geen vrees mag bestaan voor het ontstaan van ernstige hinder over en weer, c.q. een onvoldoende goed woonklimaat, gelet op de ligging van de nieuwe woning ten opzichte van de in de omgeving aanwezige bebouwing en bestemmingen, waarbij met name rekening gehouden dient te worden met de afstanden zoals die voortvloeien uit de "Wet Geurhinder en veehouderij";
- als maximale inhoud voor de nieuwe woning geldt de maximaal toegestane inhoud die gold voor de oorspronkelijke woning;
- ook de overige bepalingen voor de maatvoering van de oorspronkelijke woning overeenkomstig van toepassing zijn op de nieuwe woning;
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1. overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ’Klein Westerwijksestraat 17, Biest‐Houtakker’.