KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf - Agrarisch Verwant
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel

Beerseweg 19 te Diessen

Bestemmingsplan - Gemeente Hilvarenbeek

Vastgesteld op 05-11-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Beerseweg 19 te Diessen’ met identificatienummer NL.IMRO.0798.BPbeerseweg19-VG01 van de gemeente Hilvarenbeek;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen);
1.3 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aanbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde zelfstandige ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap en die vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijk is;
1.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner van het pand, waarbij de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.7 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.8 Algemene wet bestuursrecht:
Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.11 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het aangrenzende terrein danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1 m boven meetniveau is gelegen;
1.12 Besluit omgevingsrecht:
Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.13 bestaand:
  • bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestonden of in uitvoering waren, en gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouwvergunning;
  • bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestond, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.17 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.18 bijzonder woongebouw:
een gebouw dat bestaat uit meerdere wooneenheden, al dan niet zelfstandig, waarbij gemeenschappelijke voorzieningen, zorgvoorzieningen en verpleegvoorzieningen zijn toegestaan;
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwlaag:
een (boven peil gelegen) doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.26 bouwwijze:
de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te weten vrijstaand, twee-aaneen (halfvrijstaand) waarbij:
  1. onder "vrijstaand" wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning niet begrensd is door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
  2. onder "twee-aaneen" wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw is begrensd;
1.27 dak:
een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verhuren en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 erotisch getint bedrijf c.q. inrichting:
bedrijf c.q. inrichting, waarvan voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard plaatsvinden. Hieronder worden mede begrepen:
  • seksautomatenhal: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid, waarin door middel van automaten filmvoorstellingen van porno-erotische aard wordt gegeven;
  • seksbioscoop: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid, waarin filmvoorstellingen van porno-erotische aard worden gegeven;
  • seksclub: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid, waarin vertoningen van porno-erotische aard worden gegeven c.q. gelegenheid wordt geboden voor het verrichten van handelingen van porno-erotische aard, al dan niet gecombineerd met het bedrijfsmatig ten behoeve van gebruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken en/of kleine etenswaren;
1.30 (gebruiks)vloeroppervlakte
De totale vloeroppervlakte van die delen van een gebouw met eenzelfde gebruiksbestemming;
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.33 kap:
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 20° en ten hoogste 75°. De dakschilden dienen tenminste 60% van het dak te bedekken;
1.34 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.35 nutsvoorzieningen:
gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, elektriciteit, gas e.d.;
1.36 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.37 ondergeschikte bouwdelen:
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;
1.38 ondergronds:
onder meetniveau;
1.39 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;
1.40 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.41 Pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.42 peil:
  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 50 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  2. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
  3. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein;
1.43 plat dak:
een dak met een dakhelling van minder dan 20°;
1.44 praktijkruimte:
een ruimte in een woning waarin een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend;
1.45 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.46 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:
een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan. Onder een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt mede een Bed & Breakfast verstaan;
1.47 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.48 uitbouw:
een aan een hoofdgebouw gebouwde, en vanuit dat hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap – en een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;
1.49 verdiepingen:
de bouwlagen van een gebouw gelegen boven de begane grondlaag;
1.50 voorgevel:
een naar de openbare weg en/of fietspad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;
1.51 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
1.52 Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari 1979, Stb. 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.53 Wet milieubeheer:
Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.54 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, zoals gewijzigd bij de Wet van 24 mei 2007, Stb. 2007, 271 (grondexploitatie), inclusief de door de Tweede Kamer op 1 januari 2008 aanvaarde wijzigingen in het kader van de Invoeringswet (TK 2007-2008, 30 938, A)., zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.55 woning
een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse bouwperceelgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.9 peil:
voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
2.10 ondergeschikte bouwonderdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch bedrijf en agrarisch gebruik;
  2. water en waterhuishoudkundige doeleinden en (kikker)poelen, met dien verstande dat (kikker)poelen zijn toegestaan met een oppervlakte van maximaal 200 m² en een diepte van maximaal 1,5 m;
  3. extensief recreatief medegebruik en de daarbij behorende voorzieningen;
  4. erfbeplanting;
  5. tuinen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en tussen de aanduiding 'bouwvlak' en de weg waarnaar de voorgevel is gericht;
  6. onverharde paden.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
3.2.2 Gebouwen algemeen
Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
3.2.3 Teeltondersteunende voorzieningen
In afwijking van de bepalingen in 3.2 gelden voor teeltondersteunende voorzieningen, bouwwerken zijnde, de volgende bepalingen:
  1. voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
    1. uitsluitend zijn tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en boomteelthekken toegestaan;
    2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m (indien en voorzover er sprake is van een bouwwerk);
    3. boomteelthekken zijn toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 3 m;
    4. de omvang bedraagt niet meer dan 3 ha.
3.2.4 Bebouwing buiten bouwvlak
Voor het oprichten van bouwwerken buiten de aanduiding 'bouwvlak' geldt het volgende:
  1. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat:
    1. perceelsafscheidingen niet zijn toegestaan, behoudens voor zover het betreft open afrasteringen, met een maximale bouwhoogte van 1,5 m;
    2. het oprichten van sleufsilo's, mestsilo's en dergelijke aan het bouwvlak gerelateerde voorzieningen niet zijn toegestaan;
  2. Ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels, informatieborden e.d. met een maximale bouwhoogte van 2 m.
  3. Paardenbakken zijn niet toegestaan.
  4. Veldschuren zijn niet toegestaan;
  5. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen ten behoeve van veehouderijen zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan.
3.2.5 Nutsvoorzieningen
In afwijking van het voorgaande zijn ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' nutsvoorzieningen toegestaan, uitsluitend met de bestaande goot- en bouwhoogte als maximum.
3.2.6 Bestaande maatvoering
In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, het volgende: indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bouwen van schuilgelegenheden
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
3.2.2 onder a teneinde gebouwen toe te staan in de vorm van schuilgelegenheden, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:
  1. voor het oprichten van schuilgelegenheden gelden de volgende bepalingen:
    1. de schuilgelegenheden dienen noodzakelijk te zijn in het kader van dierenwelzijn;
    2. het aantal schuilgelegenheden mag niet meer bedragen dan 1 per 1,5 ha aaneengesloten agrarisch gebied dat in samenhang gebruikt wordt, waarbij het maximum aantal schuilgelegenheden 2 bedraagt;
    3. de oppervlakte per schuilgelegenheid mag niet meer bedragen dan 35 m²;
    4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
    5. van de schuilgelegenheid dient ten minste 1/6 deel open te blijven;
    6. de onderlinge afstand tussen schuilgelegenheden op aaneengesloten gronden die in samenhang gebruikt worden, bedraagt ten minste 100 m;
    7. de afstand tot aan de as van de weg waaraan wordt gebouwd, mag niet minder bedragen dan 20 meter;
    8. er vindt kwaliteitsverbetering plaats in de vorm van zorgvuldige landschappelijke inpassing.
3.3.2 Omgevingsvergunning teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
3.2.3 teneinde bouwwerken in de vorm van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toe te staan, een en ander mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m;
  2. de omvang bedraagt niet meer dan 1,5 ha;
  3. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling door middel van een AAB advies is aangetoond;
  4. de afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden die het plan beoogt te beschermen.
3.3.3 Hogere erfafscheiding
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
3.2.4 onder a teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen buiten de aanduiding 'bouwvlak' een grotere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de grotere bouwhoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;
  2. de erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de waarden die het plan beoogt te beschermen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en/of ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bestaande voorzieningen';
  2. detailhandel, behoudens het bepaalde in lid 3.1 sub b;
  3. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  4. woondoeleinden en het bewonen van bedrijfsruimte;
  5. een aan huis verbonden bedrijf;
  6. huisvesting van werknemers;
  7. de opslag van gevaarlijke stoffen, die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt;
  8. het binnen gebouwen gebruiken van meer dan één bouwlaag voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  9. mestbe- en -verwerking en vergisting;
  10. een manege;
  11. gebruik dat vergunningplichtig is krachtens het bepaalde in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998, zoals dit luidt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan;
  12. het betreden met en beproeven van, racen of crossen met motoren of overige motorvoertuigen (lawaaisporten);
  13. verblijfsrecreatieve doeleinden zoals lig- en/of speelweide, staanplaats voor onderkomens of kamperen;
  14. als wedstrijd- of sportterrein en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
  15. het beproeven en in gebruik hebben van geluidsapparaten en toestellen;
  16. voor het winnen van bosstrooisel of mos.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Gebruik dat is vergunningplichtig is op basis van artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder k voor het gebruik van gronden en gebouwen dat vergunningplichtig is krachtens het bepaalde in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998, indien is aangetoond dat geen aantasting plaatsvindt van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura2000-gebied.

Artikel 4 Bedrijf - Agrarisch Verwant

4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf – Agrarisch verwant aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarische verwante bedrijven en agrarisch technisch hulpbedrijven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduidingen, welke zijn opgenomen in de navolgende tabel, uitsluitend de genoemde bedrijven zijn toegestaan:
Aanduiding Type bedrijf Adres Vloeropper- vlakte (m2) Goot-hoogte (m) Bouwhoogte (m)
specifieke vorm van bedrijf – dierenpension
Honden- en kattenpension waarbij fokkerij als agrarische neventak is toegestaan
Beerseweg 19
356
6
10
  1. detailhandel, met dien verstande dat:
    1. de vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m2;
    2. detailhandel uitsluitend is toegestaan indien het is gerelateerd aan de bedrijfsfuncties die zijn opgenomen in de tabel onder a;
  2. een aan huis verbonden beroep;
  3. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en parkeer- en groenvoorzieningen.
Indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
4.2.2 Toegestane bouwwerken binnen bouwvlak
  1. paardenbak
met dien verstande dat de volgende regels van toepassing zijn:
  1. het ten hoogste één paardenbak binnen het bouwvlak;
  2. de afstand van de paardenbak tot de grens van het bouwvlak of het bestemmingsvlak van derden niet minder bedraagt dan 50 m;
  3. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer dan 2 m bedraagt;
  4. de omvang van de paardenbak niet meer dan 1000 m2 bedraagt;
  5. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
4.2.3 Bouwvlak
Indien en voor zover binnen een bestemmingsvlak een aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen, dan zijn gebouwen binnen dat bestemmingsvlak uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
4.2.4 Gebouwen algemeen
Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 2 m;
  2. de afstand van gebouwen bedraagt minimaal 15 m tot de as van de weg.
4.2.5 Bebouwde oppervlakte
De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan de oppervlakte als opgenomen in de tabel in lid 4.1 onder a; deze bebouwde oppervlakte is exclusief de bebouwde oppervlakte ten behoeve van een bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen.
4.2.6 Bedrijfsgebouwen
Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte bedraagt niet meer dan in de tabel in lid 4.1 onder a is opgenomen;
  2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan in de tabel in lid 4.1 onder a is opgenomen;
  3. de dakhelling bedraagt minimaal 12° en maximaal 45°.
4.2.7 Bedrijfswoning
Voor bedrijfswoningen geldt het volgende:
  1. per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen toegestaan;
  2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m;
  4. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijgebouwen, bedraagt niet meer dan 750 m3, tenzij:
    1. het een bestaande (woon)boerderij betreft, waarbij de inhoud van het hele bestaande boerderijlichaam/bouwmassa daarvan als maximum geldt.
  5. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 55°;
  6. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 5 m;
  7. de afstand van een bedrijfswoning tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 m.
4.2.8 Vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoning
Voor vrijstaande bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
  1. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen bedraagt niet meer dan 100 m2;
  2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  4. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30°;
  5. de bijgebouwen moeten uitsluitend achter de voorgevel of het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning worden gesitueerd.
4.2.9 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van een erfafscheiding bedraagt niet meer dan:
    1. 1 m vóór de voorgevelrooilijn;
    2. 2 m achter de voorgevelrooilijn;
  2. de bouwhoogte van een carports en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 3 m;
  3. de bebouwde oppervlakte van carports en overkappingen bij de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 25 m2;
  4. de bouwhoogte van een overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 6 m.
4.2.10 Herbouw bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen
Aanvullend gelden voor herbouw van bestaande woningen en bedrijfsgebouwen die niet binnen een bouwvlak zijn gelegen de volgende voorwaarden:
  1. de herbouw vindt voor 3/4 deel plaats op de plaats van de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten;
  2. de voorgevel van de te herbouwen gebouwen wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn;
  3. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).
4.2.11 Bestaande maatvoering
In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, het volgende: indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Vergroten bebouwde oppervlakte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.5 teneinde een grotere bebouwde oppervlakte toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de bebouwde oppervlakte mag in totaal met niet meer dan 25% van de in 4.2.5 maximaal toegestane bebouwde oppervlakte worden vergoot;
  2. de bebouwing dient naar aard en omvang te passen in de omgeving;
  3. voor de functie gelden de volgende specifieke bepalingen:
    1. detailhandel is uitsluitend in ondergeschikte en in ondersteunende vorm toegestaan; de verkoopvloeroppervlakte bedraagt niet meer dan 100 m2, danwel de in de tabel in lid 4.1 onder a voor het betreffende bedrijf is opgenomen grotere oppervlakte;
  4. er dient een, door de gemeente goed te keuren, bedrijfsplan te worden overlegd;
  5. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Landschappelijke inpassing: er is aangetoond dat binnen een jaar na realisatie van de bebouwing sprake zal zijn van een goede landschappelijke inpassing alsmede de instandhouding daarvan, welke tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat en welke is gelegen binnen het bouwvlak dan wel dat er sprake is van een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd landschapsontwikkelingsplan;
    2. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bestemmingsvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    3. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
    4. Er mag geen opslag van niet-agrarische producten en materialen buiten de gebouwen plaatsvinden.
  6. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  8. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden;
  9. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  10. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
4.3.2 Herbouw van de bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.9 onder a en b , mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de bedrijfswoning wordt gesitueerd tussen de bedrijfsgebouwen en de openbare weg waarop het perceel wordt ontsloten;
  2. de nieuwe situering van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, verkeerskundig, landschappelijk en milieukundig aanvaardbaar, waaronder dat moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  4. overtollige bebouwing wordt gesloopt binnen één jaar na gebruikname van de nieuwe bedrijfswoning, waaronder sloop van de oude bedrijfswoning, met dien verstande dat de oppervlakte aan bebouwing die wordt gesloopt niet minder mag bedragen dan de oppervlakte aan bebouwing die nieuw wordt gebouwd.
4.3.3 Verkleinen afstand tot perceelsgrenzen Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.4 teneinde een kleinere afstand tot de zijdelingse of achterperceelsgrens toe te staan voor het bouwen van gebouwen, mits voldaan wordt aan de volgende bepalingen:
  1. het is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  3. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
  4. de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden aangetast.
4.3.4 Verkleinen minimum afstand van bebouwing tot de weg Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4 teneinde de voorgeschreven minimum afstand van bebouwing tot de weg te verkleinen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering moet aanwezig zijn;
  2. de afstand van nieuwe bebouwing tot de as van de weg mag niet minder bedragen dan van bestaande reeds dichter bij die weg gelegen bebouwing; in afwijking hiervan behoeft indien het een bouwperceel betreft dat aan 2 of meer zijden direct grenst aan een weg, slechts tot 1 weg die afstand te worden aangehouden;
  3. er mogen geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  4. er dient voldoende parkeerruimte op het eigen erf aanwezig te blijven;
  5. de wegbeheerder dient te worden gehoord;
  6. de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;
  7. indien het een woning of ander geluidgevoelig object betreft, moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens:
    1. voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en op een afstand van minimaal 15 m vanuit de as van de weg;
    2. het bepaalde in lid 4.1 onder a;
met dien verstande dat buitenopslag niet is toegestaan, tenzij dit expliciet is toegestaan in lid 4.1 onder a;
  1. voor (ondersteunende) horeca, behoudens het bepaalde in lid 4.1;
  2. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  3. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
  4. het bewonen van bedrijfsruimte;
  5. een aan huis verbonden bedrijf;
  6. een seksinrichting.
  7. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  8. risicovolle inrichtingen;
  9. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt;
  10. mestbe- en -verwerking en vergisting, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – 21';
  11. gebruik dat vergunningplichtig is krachtens het bepaalde in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998, zoals dit luidt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, niet zijnde:
    1. het bestaande gebruik overeenkomstig de Natuurbeschermingswet 1998;
    2. het gebruik dat vergund is op basis van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998.
4.5.1 Mantelzorg in afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.4.1 onder c voor het gebruik van een bijgebouw behorende bij een bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  1. er is aangetoond dat er sprake is van een zorgbehoefte, bijvoorbeeld uit een zorgindicatie of verklaring van een arts;
  2. het gebruik blijft beperkt tot de in de bouwregels genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 80 m2;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  4. bij het verlenen van de omgevingsvergunning wordt bepaald dat indien de mantelzorgsituatie is beëindigd het bevoegd gezag ambtshalve tot intrekking van de verleende omgevingsvergunning overgaat;
  5. binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg dient hiervan schriftelijk melding te worden gemaakt.
4.5.2 Aan huis verbonden bedrijf
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in 4.4.1 onder g teneinde een aan huis verbonden bedrijf toe te staan, mits:
  1. het ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 25% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning en de bijbehorende bijgebouwen, met dien verstande dat de woonfunctie van de bedrijfswoning primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  2. het aan huis verbonden bedrijf voorkomt in de milieucategorie 1 of 2 van de in Bijlage opgenomen bedrijfsactiviteiten of kan, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf;
  5. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijziging gebruik van het agrarisch verwant bedrijf/ agrarisch technisch hulpbedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen de gronden met deze bestemming wijzigen teneinde een andere vorm van een agrarisch verwant of agrarisch technisch hulpbedrijf toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: 20
  1. de functie dient naar aard en omvang te passen in de omgeving;
  2. voor de functie gelden de volgende specifieke bepalingen:
    1. detailhandel is uitsluitend in ondergeschikte en in ondersteunende vorm toegestaan; de verkoopvloeroppervlakte bedraagt niet meer dan 100 m2, danwel de in de tabel in lid 4.1 onder a voor het betreffende bedrijf is opgenomen grotere oppervlakte;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' behoort de bedrijfsactiviteit tot maximaal milieucategorie 1 of 2 van de in Bijlage 1 Bedrijvenlijst opgenomen bedrijvenlijst, alsmede naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten;
  3. de omvang van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 5.000 m2;
  4. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de "Regeling Beëindiging Veehouderijtakken" of de regeling "Ruimte-voor-ruimte";
  5. er dient een, door de gemeente goed te keuren, bedrijfsplan te worden overlegd;
  6. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Landschappelijke inpassing: er is aangetoond dat binnen een jaar na realisatie van de bebouwing sprake zal zijn van een goede landschappelijke inpassing alsmede de instandhouding daarvan, welke tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat en welke is gelegen binnen het bouwvlak dan wel dat er sprake is van een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd landschapsontwikkelingsplan;
    2. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bestemmingsvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    3. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt, met dien verstande dat de oppervlakte aan bebouwing die wordt gesloopt niet minder mag bedragen dan de oppervlakte aan bebouwing die nieuw wordt gebouwd;
    4. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
    5. Er mag geen opslag van niet-agrarische producten en materialen buiten de gebouwen plaatsvinden;
  7. de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  9. bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan via de trits: vasthouden, bergen en afvoeren; er zal in alle gevallen minimaal waterneutraal gebouwd dienen te worden;
  10. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  11. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.
4.6.2 Wijziging vormverandering bestemmingsvlak Bedrijf - Agrarisch verwant
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het bestemmingsvlak Bedrijf – Agrarisch verwant van vorm te veranderen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de oppervlakte van het bestemmingsvlak blijft gelijk;
  2. indien er tevens sprake is van uitbreiding van de bebouwde oppervlakte als opgenomen in 4.1, dan gelden de voorwaarden als opgenomen in 4.3. als voorwaarden voor deze wijzigingsbevoegdheid;
  3. eventuele uitbreiding van de aanduiding 'bouwvlak' is toegestaan;
  4. de vergroting dient noodzakelijk te zijn uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling;
  5. de belangen van de omliggende (niet) agrarische bedrijven en andere functies worden niet onevenredig aangetast;
  6. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Landschappelijke inpassing: er is aangetoond dat binnen een jaar na realisatie van de bebouwing sprake zal zijn van een goede landschappelijke inpassing alsmede de instandhouding daarvan, welke tenminste 10% van de omvang van het bouwvlak omvat en welke is gelegen binnen het bouwvlak dan wel dat er sprake is van een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd landschapsontwikkelingsplan;
    2. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    3. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt, met dien verstande dat de oppervlakte aan bebouwing die wordt gesloopt niet minder mag bedragen dan de oppervlakte aan bebouwing die nieuw wordt gebouwd;
    4. Parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden.
    5. Er mag geen opslag van niet-agrarische producten en materialen buiten de gebouwen plaatsvinden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de middelhoge verwachtingswaarde en hoge verwachtingswaarde vanwege vindplaats jager / verzamelaars buiten natuurgebieden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  2. bouwwerken waarbij grondwerkzaamheden plaatsvinden met een oppervlakte van minder dan 2.500 m² voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 50 cm.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken voor bouwen ten dienste van andere bestemming tot een grotere dieper en/of oppervlakte
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de diepte van de grondbewerkingen en/of de bebouwde oppervlakte als bepaald in 5.2, voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere geldende bestemming(en), mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid.
5.3.2 Archeologisch rapport
Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een 23
archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
5.3.3 Advies
Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek en het afwijkingsverzoek als bedoeld in 5.3.1., laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  2. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  4. het verlagen van de grondwaterstand over een oppervlakte van 2500 m2.
5.4.2 Uitzonderingen
Het verbod, zoals bedoeld in 5.4.1 is niet van toepassing, indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  2. het gaat om het vervangen van bestaande drainages op dezelfde plaats en op maximaal dezelfde diepte;
  3. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  4. de werken en werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
  5. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
5.5.1 Wijziging verwijdering dubbelbestemming
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de bestemming 'Waarde – Archeologie 2' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Alvorens de bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt deskundig advies gevraagd aan een door Burgemeester en wethouders vastgestelde deskundige op het gebied van de archeologische Monumentenzorg conform de vigerende KNA.

3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

8.1 Ondergeschikte bouwdelen
8.1.1 maatvoering
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de diepte van de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en de hoogte niet meer bedraagt dan 3 meter.
8.1.2 bouw- en bestemmingsgrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met het plan in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:
  1. ten behoeve van het boren naar gas.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijking bouwborden
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit bestemmingsplan teneinde de plaatsing van bouwborden mogelijk te maken, mits:
  1. de bouwborden niet hoger zijn dan 3 m;
  2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m²;
  3. de situering van de bouwborden geen onevenredige afbreuk doet aan de ruimtelijke uitstraling van beeldbepalende panden.
9.2 Omgevingsvergunning kleine windmolens
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels ten behoeve van een windmolen, geen gebouw zijnde, tot een maximale bouwhoogte van 15m, onder de volgende voorwaarden:
  1. Per bestemmingsvlak/bouwvlak is één windmolen, gericht op individueel gebruik, toegestaan.
  2. De afstand tot woningen van derden mag niet minder bedragen dan 100 m.
  3. De hoogte van de windmolen mag niet meer bedragen dan 15 m.
  4. De belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.
  5. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  6. Er moet sprake zijn van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

10.1 Procedure nadere eis
Bij het stellen van een nadere eis, is de volgende procedure van toepassing:
  1. het ontwerpbesluit ligt gedurende 6 weken ter inzage;
  2. de terinzagelegging wordt tevoren bekend gemaakt in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente verspreid worden en voorts op de in de gemeente gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen tegen het ontwerp-besluit kenbaar te maken bij burgemeester en wethouders;
  4. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt, de beslissing daaromtrent mede.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1.1 met maximaal 10%.
11.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
11.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
11.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
11.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Beerseweg 19, Diessen'.