Plattelandswoning Moergestelseweg 3
Wijzigingsplan - Gemeente Hilvarenbeek
Vastgesteld op 07-09-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het wijzigingsplan "Plattelandswoning Moergestelseweg 3 te Haghorst" met identificatienummer NL.IMRO.0798.WPMoergestelseweg3-VG01 van de gemeente Hilvarenbeek;
1.2 verbeelding
de verbeelding met daarop aangegeven het plangebied en de bestemmingen, met het nummer NL.IMRO.0798.WPMoergestelseweg3-VG01 van het wijzigingsplan "Plattelandswoning Moergestelseweg 3 te Haghorst" van de gemeente Hilvarenbeek.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Van Toepassing Verklaring
Het bestemmingsplan "Buitengebied" van gemeente Hilvarenbeek met identificatienummer NL.IMR.O0798.BPBGHilvarenbeek-VG04 voor het perceel Moergestelseweg 3 te Haghorst is als volgt gewijzigd:
Aan een deel van het ter plaatse toegekende bouwvlak behorende bij het agrarisch bedrijf is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' toegekend. Een en ander is aangegeven op de bij dit plan behorende verbeelding met nummer NL.IMRO.0798.WPMoergestelseweg3-VG01.
Voor het overige blijven de regels behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied" van gemeente Hilvarenbeek met identificatienummer NL.IMRO.0798.BPBGHilvarenbeek-VG04, voor zover relevant, onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 3 Slotregels
Artikel 3 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan "Plattelandswoning Moergestelseweg 3 te Haghorst".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het buitengebied van Hilvarenbeek hebben de afgelopen jaren veel transformaties plaatsgevonden, dit vanwege een afname van de bedrijvigheid en een toename van de vraag naar woningen. Zo ook op de Moergestelseweg 3 te Haghorst. Hier is momenteel een bedrijfswoning toebehorend aan een paardenhouderij gevestigd. Het voornemen bestaat om de bedrijfswoning om te zetten naar een plattelandswoning. Het voorliggende plan betreft een wijziging op het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Hilvarenbeek ten behoeve van het toevoegen van de aanduiding 'plattelandswoning'.
Het betreft hierbij een plattelandswoning die past in haar omgeving en ruimte biedt voor het verlenen van mantelzorg. Het verlenen van deze mantelzorg valt binnen de vergunningvrije mogelijkheden, hier zal verder niet op worden ingegaan in dit wijzigingsplan.
De beoogde ontwikkeling, het gebruik van de bedrijfswoning Moergestelseweg 3 te Haghorst als 'plattelandswoning', is in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
Onderhavig plan voorziet in een wijziging op het bestemmingsplan "Buitengebied" om bovengenoemde ontwikkeling mogelijk te maken. De gemeente heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling, mits wordt aangetoond dat aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen voorwaarden voor het gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid kan worden voldaan. Middels voorliggende toelichting wordt aangetoond op welke wijze aan de voorwaarden voor de wijziging kan worden voldaan en dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
1.2 Plangebied
Het plangebied omvat de huidige bedrijfswoning met achterliggende gronden en de naastgelegen paardenhouderij. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Moergestelseweg 5, aan de oostzijde door de Moergestelseweg, aan de zuidzijde door de Kweldijk en aan de westzijde door diverse weides. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Hilvarenbeek, sectie M nummers 131, 132, 902 en 918. Zie onderstaande afbeelding voor een weergave van het plangebied.
Afbeelding 1.1 Plangebied
1.3 Huidige Bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan "Buitengebied", het bestemmingsplan is vastgesteld op 13 maart 2014 door de gemeenteraad van Hilvarenbeek.
Afbeelding 1.2 Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied"
Zoals te zien in bovenstaande afbeelding vigeren de bestemmingen 'Agrarisch', 'Waarde - Archeologie 1' en de nadere aanduidingen: 'Paardenhouderij', 'Specifieke vorm van agrarisch - overige veehouderijen', 'Overige zone - bebouwingsconcentratie' en 'Overige zone - beperkingen veehouderijen'.
De in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid om een bedrijfswoning om te zetten naar een plattelandswoning is als volgt opgenomen in het bestemmingsplan:
In artikel 3.6.15 van het bestemmingsplan "Buitengebied" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om gronden met de bestemming 'Agrarisch' en met de aanduiding 'bouwvlak' de nadere aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' op te nemen, waardoor de huidige bedrijfswoning bewoond kan worden door een derde en aangemerkt kan worden als een plattelandswoning. Hiervoor moet er wel aan de volgende eisen worden voldaan, zoals benoemd in artikel 3.6.15 onder a tot en met e van het bestemmingsplan:
a. de woning is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
b. de landbouwinrichting ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' is in werking;
c. de woning ondervindt geen onevenredige milieubelemmeringen op de aspecten, geluid, trilling, fijnstof en/of verkeer van de op het eigen 'bouwvlak' gevestigde landbouwinrichting;
d. de activiteit belemmert geen andere activiteiten in de omgeving;
e. deze plattelandswoning blijft als bedrijfswoning tellen; toevoeging van een bedrijfswoning is niet toegestaan.
1.4 Leeswijzer
De voorliggende toelichting is als volgt opgebouwd:
- In hoofdstuk 2 volgt een planbeschrijving;
- In hoofdstuk 3 zijn de hoofdlijnen van uitgangspunten van het beleid van het rijk, de provincie en de gemeente samengevat;
- Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van het plan aan de aspecten bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, geur, bedrijven- en milieuzonering, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie en infrastructuur en parkeren.
- In hoofdstuk 5 volgt een juridische toelichting.
- In hoofdstuk 6 wordt verslag gedaan van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en er zal worden aangegeven hoe de gemeente in de planperiode om gaat met handhaving.
1.5 Doelstelling
Het wijzigingsplan heeft tot doel een actueel, helder, leesbaar, uitvoerbaar en juridisch handhaafbaar planologisch beleidskader te vormen voor het plangebied. De ontwikkeling bestaat uit het gebruik van de bedrijfswoning Moergestelseweg 3 te Haghorst als 'plattelandswoning'.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie is in het plangebied een agrarische onderneming aanwezig in de vorm van een paardenhouderij. Deze paardenhouderij is gesitueerd aan de noordzijde van het plangebied, zijnde het agrarisch bouwblok. Tevens is in het oostelijke deel van het plangebied de bedrijfswoning Moergestelseweg 3 te Haghorst gelegen. Voor een duidelijke weergave is in het volgende figuur een luchtfoto weergegeven.
Afbeelding 2.1 Uitsnede luchtfoto Google Maps van plangebied
2.2 Beoogde Situatie
Plattelandswoning
Het plan is om de bestaande bedrijfswoning bekend onder Moergestelseweg 3 te Haghorst te transformeren naar een plattelandswoning. De woning wordt momenteel niet als bedrijfswoning gebruikt. Het is dan ook gewenst om het gebruik van deze woning, zijnde bewoning door derden te legaliseren door het opnemen van de aanduiding 'plattelandswoning'.
De Wet plattelandswoningen heeft specifiek betrekking op zogenoemde plattelandswoningen. Dat zijn (voormalige) agrarische bedrijfswoningen die (tevens) door derden mogen worden bewoond. De wet regelt dat deze woningen niet worden beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf. Op grond van deze wet is het voor een gemeente mogelijk om het gebruik van een agrarische bedrijfswoning als burgerwoning toe te staan, zonder de planologische bestemming te wijzigen. De bedrijfswoning ter plaatse zal als plattelandswoning gebruikt worden. Hiervoor zal aan een deel van het bouwvlak de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' worden toegekend.
Mantelzorg
Vanaf de straat gezien (zie foto) wordt momenteel het rechterdeel van de boerderijlichaam bewoond. Het schuurgedeelte van de woonboerderij (linkerdeel vanaf de straat) wordt verbouwd tot woning. Toekomstige bewoners (en initiatiefnemers) zullen in dit deel van de woonboerij wonen en de huidige bewoner blijft in een rechter gedeelte (de huidige woning) wonen. Na beëindiging van de mantelzorgbehoefte zullen de voorzieningen worden verwijderd en zal deze woonruimte worden toegevoegd aan de woning van de initiatiefnemers.
Afbeelding 2.2 Weergave beoogde situatie
De verbouwing van de woonboerderij (woning met schuurgedeelte) past binnen de bouwregels die ingevolge het huidige bestemmingsplan gelden voor een bedrijfswoning. Voor het bouwen van bedrijfswoningen binnen de bestemming 'Agrarisch' gelden de volgende regels:
- a. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m.
- b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m.
- c. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijgebouwen, bedraagt niet meer dan 750 m³, tenzij het een bestaande (woon)boerderij betreft, waarbij de inhoud van het hele bestaande boerderijlichaam/bouwmassa daarvan als maximum geldt.
- d. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 55°.
Bij de plattelandswoning mag niet meer dan 100 m² aan (vrijstaande) bijgebouwen in gebruik zijn.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Wet plattelandswoningen
Op 1 januari 2013 is de "Wet tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van de agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen)" in werking getreden. De wet zal verder Wet plattelandswoningen worden genoemd.
Door schaalvergroting in de landbouw komt het nogal eens voor dat het agrarische bedrijf wordt afgesplitst van de agrarische bedrijfswoning. Indien deze woning vervolgens door een burger (een niet-agrariër) wordt bewoond, dan leidt dit feitelijk gebruik in de huidige situatie tot een hoger beschermingsniveau tegen nadelige milieueffecten. Dit is voor het nabijgelegen bedrijf ongunstig, nu haar bedrijfsvoering hierdoor kan worden beperkt. Daarnaast is hiermee sprake van planologisch strijdig gebruik.
De Wet plattelandswoningen biedt een oplossing voor deze onwenselijke situatie. Ingevolge het nieuwe artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan het bevoegd gezag van de gemeente bepalen dat een (voormalige) agrarische bedrijfswoning (tevens) door een niet-agrariër mag worden bewoond. Dat dit is toegestaan, moet duidelijk blijken uit de bestemmingsplanregels of de omgevingsvergunning waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Deze plattelandswoningen worden vervolgens op grond van artikel 1.1a van de Wabo van rechtswege beschouwd als een onderdeel van de nabijgelegen inrichting, zodat de woning niet wordt beschermd tegen milieugevolgen van die inrichting.
Hoewel het eerste element van de wet een brede strekking heeft, heeft de wetgever er – blijkens de memorie van toelichting (TK 2011/2012, 33 078, nr. 3, p. 10.) – bewust voor gekozen om het tweede onderdeel hiervan te beperken tot agrarische bedrijfswoningen. Het bevoegd gezag van de gemeente kan daarom bijvoorbeeld niet bepalen dat ook bedrijfswoningen op industrieterreinen door derden mogen worden bewoond.
Op grond van de Wet plattelandswoningen is het dus mogelijk om de agrarische bedrijfswoning ter plaatse tevens te gebruiken als plattelandswoning.
3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.
Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven.
Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meer belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.
3.1.4 Ladder duurzame verstedelijking
Ingevolgde artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, te voldoen aan een aantal voorwaarden.
Uit het tweede lid van artikel 3.1.6 Bro volgt dat de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, zal de toelichting tevens een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In het derde lid van artikel 3.1.6 Bro wordt de mogelijkheid geboden om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Uit art. 3.1.6 lid 4 Bro volgt dat een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, indien het bestemmingsplan toeziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, slechts tot doel heeft om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:
"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Bij de voorgenomen ontwikkeling is, op basis van deze definitie, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast is op basis van jurisprudentie (uitspraken ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4, Weststellingerwerf en ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4, Midden-Delfland) bepaald dat één enkele woning of de bouw van drie woningen, omdat deze ontwikkelingen kleinschalig van aard zijn, niet is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
Op basis hiervan is te concluderen dat bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking is daarmee niet vereist.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie Noord-Brabant
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. De structuurvisie is opgebouwd uit 2 delen (A en B) en een uitwerking. Deel A: bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: 'samenwerken aan kwaliteit'. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren. De provincie Brabant geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040).
In de structuurvisie worden drie belangrijke kernwaarden genoemd:
- Ruimte voor een breed georiënteerde plattelandseconomie;
- Ruimte voor duurzame agrarische ontwikkeling;
- Versterking van het landschap.
Om dit te bereiken is een gemengd landelijk gebied noodzakelijk. Buiten de primair agrarische gebieden ontwikkelen functies zich dan ook in evenwicht met elkaar en de omgeving. In de kernrandzones is een toenemende menging van wonen, voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk. Hierbij is het wel van belang dat ontwikkelingen passen in de omgeving, zowel qua aard, schaal als functie.
In de structurenkaart van de Structuurvisie is de planlocatie opgenomen als 'gemengd landelijk gebied'. Zie hieronder een uitsnede van de structurenkaart, waarop het plangebied is omlijnd met een rode cirkel. In de gemengde plattelandseconomie is naast ruimte voor de land- en tuinbouw ook ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie, kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties, et cetera. Dit kan door verbreding van agrarische activiteiten maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties. Rondom steden, dorpen en natuur is er in de meeste gevallen feitelijk sprake van een gemengde plattelandseconomie. In de gebieden rondom steden en dorpen is daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners van die kernen.
Afbeelding 3.1 Uitsnede kaart Structuurvisie Noord-Brabant
De ontwikkelingen die in dit wijzigingsplan mogelijk gemaakt zijn, passen binnen het provinciale beleid. Zuinig ruimtegebruik is het uitgangspunt. De transformatie van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning die veelzijdig gebruikt kan worden voorziet hierin.
3.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant
De provincie Noord-Brabant heeft op 17 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze is op 19 maart 2014 in werking getreden. In 2015 is de Verordening ruimte 2014 geactualiseerd. De meest recente versie is op 18 november 2016 in werking getreden en op 1 januari 2017 geconsolideerd. De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal beleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Van een aantal onderwerpen verplicht het Rijk de provincie ze uit te werken in de provinciale verordening. Dit is in de Verordening ruimte opgenomen.
De onderwerpen die in de verordening staan komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De regels in de verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. De verordening bevat regels voor:
- Regionaal perspectief voor wonen en werken;
- Ruimte-voor-ruimteregeling;
- Groene hoofdstructuur-natuur en Ecologische hoofdstructuur;
- Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;
- Grond- en oppervlaktewatersysteem;
- Land- en tuinbouw;
- Water;
- Cultuurhistorie;
- Agrarisch gebied.
Afbeelding 3.2 Uitsnede kaart Verordening ruimte
Het plangebied is geheel gelegen in 'gemend landelijk gebied'. In het landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen.
Daarnaast ligt het plangebied in het besluit-vak 'Algemene regels voor bevording ruimtelijke kwaliteit'. In de Structuurvisie geeft de provincie aan wat de provinciale belangen zijn. Het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit is daarbij benoemd als één van de principes voor ruimtelijke ontwikkeling. Aandachtspunten daarbij zijn:
- zorgvuldig ruimtegebruik: een verbod op nieuwvestiging, herstructureren, inbreiding;
- concentreren van bebouwing en voorzieningen;
- rekening houden met omliggende functies en waarden;
- verbeteren van landschap (in brede zin van het woord).
Met het toevoegen van de aanduiding 'plattelandswoning' aan de bestaande bedrijfswoning wordt er niets veranderd aan het feitelijk gebruik. De woning wordt immers in de huidige situatie al bewoond. Er vinden enkel inpandige verbouwingen plaats. Er is daarmee geen sprake van mogelijke aantasting van de landschappelijke waarden in het gebied. Door het toevoegen van de aanduiding wordt de woning tevens bewoonbaar voor derden. Hierbij wordt zorgvuldig ruimtegebruik in acht genomen. Daarnaast wordt er rekening gehouden met omliggende functies en waarden, want de woning blijft een bedrijfswoning zonder extra bescherming van de nabijgelegen paardenhouderij.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders zoals zijn verwoord in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Hilvarenbeek
De gemeente Hilvarenbeek heeft op 25 februari 2010 de Structuurvisie Hilvarenbeek vastgesteld. Met de structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Hilvarenbeek van belang zijn. Ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen en verbeteren wil de gemeente kunnen faciliteren en stimuleren. Voor sommige ontwikkelingen zal de gemeente daarbij initiatiefnemer willen zijn. Voor andere ontwikkelingen is de gemeente ook afhankelijk van initiatieven van derden, zoals ondernemers, woningcorporaties, instellingen, en burgers. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de toekomst van Hilvarenbeek wil de gemeente waar mogelijk voorkomen. De structuurvisie is niet juridisch bindend, maar biedt het ruimtelijk kader bij het opstellen van bestemmingsplannen, waarin de beleidsuitgangspunten worden vastgelegd.
In de structuurvisie is de planlocatie aangeduid als buitengebied. Binnen het buitengebied is de locatie gelegen in een gebied dat nader is gespecificeerd als 'extensivering overig'. In onderstaande afbeelding is een kaart toegevoegd van de structuurvisie Hilvarenbeek. De planlocatie is met een rode cirkel omlijnd.
Afbeelding 3.3 kaart Structuurvisie Hilvarenbeek
Binnen de gebieden met de aanduiding 'extensivering overig' verleent de gemeente geen medewerking aan initiatieven die gericht zijn op de groei van agrarische bedrijvigheid. Indien er agrarische bebouwing vrijkomt, moet er worden voldaan aan onderstaande criteria om functies te wijzigen:
- Een nieuwe functie is mogelijk indien geen sprake is van negatieve externe effecten op de woon- en leefomgeving, zoals verkeersaantrekkende werking en parkeren;
- Een nieuwe functie is mogelijk indien wordt voldaan aan de wettelijk milieunormering;
- Een nieuwe functie is mogelijk binnen de bestaande bebouwing. Initiatieven die betrekking hebben op een wijziging van het erf, dienen landschappelijk te worden ingepast in de omgeving. Buitenopslag is hierbij niet toegestaan;
- Een nieuwe functie is mogelijk indien er sprake is van wonen, zorg, kleinschalige ambachten/ bedrijvigheid, toerisme en/of recreatie of educatie;
- Doorontwikkeling van de functie is mogelijk, mits landschappelijk aanvaardbaar en geen negatieve externe effecten optreden;
- Overtollige bebouwing dient gesloopt te worden. Buitenopslag dient voorkomen te worden.
In de beoogde ontwikkeling wordt één functieaanduiding toegevoegd, de woning krijgt de functie plattelandswoning. Een plattelandswoning is een agrarische bedrijfswoning die door derden kan worden bewoond. Door de kleinschalige verandering zal geen sprake zijn van een noemenswaardige verandering van de verkeersaantrekkende werking. In paragraaf 4.11 zal in worden gegaan op de infrastructuur en parkeren. De bestaande woning zal worden verbouwd, waarbij het schuurgedeelte van de woning wordt betrokken bij de woning. Er zullen enkel inpandige verbouwingen plaatsvinden om de woning geschikt te maken voor verlening van mantelzorg. Vanwege het feit dat er enkel inpandige bouwwerkzaamheden plaatsvinden, is de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk aanvaardbaar.
Binnen gebieden met de 'aanduiding extensivering overig' zullen nieuwe wooninitiatieven worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
- Nieuwe wooninitiatieven dienen het ruimtelijk karakter van het landschap te versterken of een bijdrage te leveren aan natuurontwikkeling, aanleg van verbindingszones of versterking van de regionale natuur en landschaps-eenheid (RNLE).
- Nieuwe wooninitiatieven mogen rechten van bestaande (agrarische) bedrijven niet aantasten. Hierbij zal ook gekeken worden naar de invloedssfeer van bestaande bedrijven in andere zones (bijvoorbeeld verwevingsgebieden).
Onderhavig plan maakt een functiewijziging mogelijk van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Het ruimtelijk karakter van het landschap wordt minimaal beïnvloed, omdat het pand reeds een woonfuctie heeft. In paragraaf 4.6 wordt ingegaan op de naastgelegen bedrijven en hun invloedssfeer op de voorgenomen ontwikkeling. Uit deze paragrafen blijkt dat de rechten van bestaande (agrarische) bedrijven niet worden aangetast.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten uit de Structuurvisie Gemeente Hilvarenbeek.
3.3.2 Structuurvisie Buitengebied Hilvarenbeek
In januari 2014 heeft de gemeente Hilvarenbeek, in samenhang met het bestemmingsplan voor het buitengebied, de Structuurvisie Buitengebied Hilvarenbeek vastgesteld. De structuurvisie geeft een visie op de gewenste ontwikkeling van het buitengebied. De structuurvisie biedt handreikingen voor de gemeente voor het vastleggen van het ruimtelijk beleid in bestemmingsplannen. De structuurvisie bevat geen nieuw beleid maar wel een aantal benodigde aanvullingen op of detailleringen van het bestaande beleid.
In de structuurvisie wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende landschapstypen. Vanuit de structuurvisie is de locatie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Jong ontginningslandschap', zie onderstaande afbeelding voor een weergave van de kaart uit de structuurvisie Buitengebied Hilvarenbeek. Deze jonge ontginningen, ook wel aangeduid als machinelandschappen, worden gekenmerkt door de rationele opbouw en een regelmatige, op gemechaniseerde landbouw afgestemde relatief grootschalige verkaveling. Het patroon van wegen en waterlopen is regelmatig van vorm en systematisch opgezet. De boerderijen zijn solitair gesitueerd en altijd gekoppeld aan het wegenpatroon, dat wordt begeleid door ranke (transparante) laanbeplanting. Dit versterkt het beeld van het open en grootschalige landschap. In de grootschalige ontginningen blijft landbouw de drager van het landschap. De kenmerkende openheid zal hier behouden blijven. De toevoeging van geïsoleerde beplanting, ruigtestroken en stevige erfbeplanting zorgen voor de gewenste, maar nog altijd aan de openheid ondergeschikte afwisseling binnen de openheid.
Afbeelding 3.4 kaart structuurvisie Buitengebied Hilvarenbeek
Voor ontwikkelingen in het buitengebied is daarnaast een investeringsregeling in de ruimtelijke kwaliteit opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën:
- Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist;
- Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden. De kwaliteitsverbetering vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassingsmaatregelen. Deze categorie is niet limitatief;
- Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren. De kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst.
De voorgenomen ontwikkeling is, gezien de kleinschaligheid en het feit dat geen verandering van de feitelijke situatie plaatsvindt, aan te merken als een ontwikkeling in categorie 1. In de voorgenomen ontwikkeling vinden enkel inpandige verbouwingen plaats, hierbij wordt geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap geëist.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten zoals zijn opgenomen in de Structuurvisie Buitengebied Hilvarenbeek.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Onderhavig plan betreft enkel een planologische borging van een plattelandswoning. Daarmee is de impact op de planologisch relevante (milieu)aspecten beperkt. De twee vragen die moeten worden beantwoord, zijn:
- 1. is ter plaatse sprake van een goed woon- en leefklimaat?
Daarbij dienen de volgende aspecten onderzocht/onderbouwd te worden:- a. is met de voorgenomen ontwikkeling sprake van beperking van omliggende functies?
zie paragraaf 4.1 - b. is ter plaatse van de gewenste plattelandswoning sprake van onevenredige geurhinder?
zie paragraaf 4.2 - c. is ter plaatse van de gewenste plattelandswoning sprake van een (te) hoge concentratie fijn stof? zie paragraaf 4.3
- d. is ter plaatse van de gewenste plattelandswoning sprake van een te hoge geluidsbelasting?
zie paragraaf 4.4 - e. is ter plaatse van de gewenste plattelandswoning sprake van een geschikte bodemgesteldheid?
zie paragraaf 4.5 - f. is de gewenste plattelandswoning binnen een invloedsgebied van een risicobron gelegen?
zie paragraaf 4.6
- a. is met de voorgenomen ontwikkeling sprake van beperking van omliggende functies?
- 2. worden omliggende bedrijven onevenredig belemmerd in hun activiteiten? zie paragraaf 4.1
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
4.1.1 Wet- en regelgeving
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan: het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’.
Richtafstandenlijsten
Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven in de VNG-publicatie. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Zie hieronder een tabel met de indicatieve richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten.
4.1.2 Onderzoek en conclusie
Er dient bekeken te worden of in de nabijheid van de woningen bedrijven liggen met milieuzones die mogelijk een belemmering vormen voor het onderhavige plan. De paardenhouderij naast de planlocatie, waartoe de bedrijfswoning behoort, wordt hierbij buiten beschouwing gelaten. Binnen een straal van 250 meter bevinden zich enkele agrarische ondernemingen. Deze ondernemingen bevinden zich echter op een afstand van circa 150 meter van de planlocatie.
De dichtsbijzijnde agrarische onderneming is een boomteeltbedrijf aan de Moergestelseweg 11, op circa 230 meter van de planlocatie. Dit is een bedrijf met milieucategorie 2, waarbij een richtafstand geldt van 30 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstand tussen het bedrijf en de planlocatie is ruim voldoende in het kader van de richtlijn Bedrijven en milieuzonering. Tevens zijn er reeds een woonbestemmingen gelegen tussen dit bedrijf en het plangebied. De herontwikkeling zal dus geen belemmeringen opleveren voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het betreffende bedrijf omdat deze dan eerste belemmerd zal worden door de al bestaande woonbestemming.
In het kader van bedrijven- en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Omliggende bedrijven worden niet in hun milieuruimte beperkt.
Voor het aspect geur wordt verwezen naar paragraaf 4.2, voor geluid naar paragraaf 4.4 en voor gevaar (externe veiligheid) naar paragraaf 4.6. In het kader van het luchtkwaliteitonderzoek zijn de concentraties fijn stof berekend. Voor de resultaten van het onderzoek wordt verwezen naar paragraaf 4.3 en het Luchtkwaliteitonderzoek.
4.2 Geur
4.2.1 Wet- en regelgeving
De Wet geurhinder veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 december 2006. Op 18 december 2006 is de Wet geurhinder en veehouderij gepubliceerd.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.
Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Hiervoor dienen de minimale afstanden van 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom te worden aangehouden. Deze afstanden gelden van emissiepunt van het dierenverblijf tot de gevel van het gevoelige object. Tussen de gevel van het dierenverblijf en de gevel van het gevoelige object geldt een minimale afstand van 50 meter bij objecten binnen de bebouwde kom en 25 meter bij objecten buiten de bebouwde kom.
Zoals eerder benoemd, maakt de Wet plattelandswoningen het gebruik van agrarische bedrijfswoningen voor derden mogelijk. Het uitgangspunt van de wet is dat het planologische beleid het uitgangspunt is voor de mate waarin de woning wordt beschermd tegen eventuele milieuhinder. Hiervoor is geregeld dat plattelandswoningen niet hoeven worden te beschermd tegen milieuhinder van het bijbehorende bedrijf.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft hier op 24 juli 2013 een belangrijke uitspraak (201109822/1/R3) over gedaan. De Afdeling bevestigde in de uitspraak dat een plattelandswoning geen bescherming krijgt tegen eventuele hinder van het bijbehorende agrarische bedrijf. Ten aanzien van de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat heeft de ABRvS aangegeven dat er enkel vanwege de aanduiding plattelandswoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Op voorhand mag dus worden aangenomen dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat, waarbij aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht wordt. Dit geldt echter enkel voor het bijbehorende agrarische bedrijf. Voor overige agrarische bedrijven in de directe omgeving moet wel een toetsing plaatsvinden in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij.
In de plaatselijke Verordening geurhinder en veehouderij Hilvarenbeek zijn de regels omtrent geurhinder bepaald voor de gemeente.
4.2.2 Onderzoek en conclusie
Met de beoogde ontwikkeling wordt de aanduiding 'plattelandswoning' toegevoegd aan de bestaande bedrijfswoning. Op grond van de Wet plattelandswoningen volgt dat bedrijfswoningen met de aanduiding plattelandswoning niet hoeven te worden beschermd tegen milieuhinder van het bijbehorende bedrijf. Op voorhand mag worden aangenomen dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ten aanzien van het bijbehorende agrarische bedrijf. Eventuele hinder van de naastgelegen paardenhouderij zal dus buiten beschouwing gelaten worden.
Afbeelding 4.2 Uitsnede plankaart omgeving planlocatie
Op bovenstaande afbeelding is te zien dat er in de nabijheid van de planlocatie geen andere veehouderijen gelegen zijn. Het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf is een boomteeltbedrijf aan de Moergestelseweg 11. Deze locatie ligt circa 155 meter van de woning aan de Moergestelseweg 3, waar initiatiefnemers een plattelandswoning beogen te vestigen. Dit valt ver buiten de norm zoals deze gesteld is in de Wet geurhinder en veehouderij.
Afbeelding 4.3 Uitsnede kaart geur- en veehouderij verordening Hilvarenbeek
Het plangebied ligt op basis van de plaatselijke verordening geurhinder en veehouderij Hilvarenbeek, zoals te zien is in afbeelding 10, in een gebied met de aanduiding 'invloedsgebied extensivering met primaat wonen'. Op grond van artikel 6, lid 1 van de Wet en in afwijking van artikel 3, lid 1 van de Wet bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op de voor geurgevoelige objecten: 7ouE/m³. In de directe nabijheid van de planlocatie, afgezien van de paardenhouderij die van toetsing is uitgesloten op grond van de Wet plattelandswoningen, zijn geen andere veehouderijen gelegen. Er wordt derhalve voldaan aan de norm die volgt uit de Verordening geurhinder en veehouderij Hilvarenbeek.
Er wordt voldaan aan de normen gesteld uit de Wet geurhinder en veehouderij, alsmede aan de Verordening geurhinder en veehouderij Hilvarenbeek. Nabij de planlocatie zijn geen andere veehouderijen gevestigd. De paardenhouderij is uitgesloten van toetsing in het kader van de Wet plattelandswoningen. Vanuit het omgevingsaspect geur ontstaat geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.3 Luchtkwaliteit
4.3.1 Wet- en regelgeving
Alle ontwikkelingen van de afgelopen jaren op het gebied van luchtkwaliteit hebben in 2007 geleid tot een aanpassing van de Wet milieubeheer op het gebied van de luchtkwaliteitseisen. Het Besluit en de Regeling “Niet In Betekenende Mate bijdrage” zijn in 2007 in werking getreden en het Besluit luchtkwaliteit 2005 is komen te vervallen.
Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde indien:
- Een project niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
- Een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (SNL) of binnen een regionaal programma van maatregelen;
Het Besluit 'Niet in Betekende Mate'
Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel fijn stof en NO2.
In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling een project altijd NIBM is. Er zijn immers alleen categorieën van gevallen aangewezen, waarvan aannemelijk is dat de toename van de concentraties in de betreffende gevallen niet de 3% grens overschrijdt. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is. Indien een project boven de getalsmatige grenzen uitkomt is een project in betekenende mate (IBM), tenzij alsnog aannemelijk te maken is dat de bron minder dan 3% bijdraagt aan de concentratie. behoort een project tot een niet in de regeling NIBM genoemde categorie, dan zal steeds met behulp van onderzoek dienen te worden aangetoond op het project NIBM is.
De Regeling NIBM geeft vooralsnog invulling aan de volgende relevante categorieën:
- woningbouw- en kantoorlocaties, alsmede een combinatie daarvan.
In de Regeling NIBM is opgenomen dat een plan van 1.500 woningen niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
4.3.2 Onderzoek en conclusie
Op 17 november 2017 is een onderzoek ter plaatse uitgevoerd naar de luchtkwaliteit. Dit rapport is als bijlage toegevoegd.
In onderstaande tabel zijn de hoogst berekende waarden weergegeven zoals berekend op één van de toetspunten ter plaatse van de plattelandswoning Moergestelweweg 3 te Haghorst. Hierin zijn de immissiebijdragen van alle significante bronnen bij elkaar opgeteld. Dit houdt in dat de emissies vanuit de omliggende veehouderijen, de relevante wegen en alle overige bronnen, die in de achtergrondconcentratie zijn meegenomen, bij elkaar op zijn geteld. Het betreft dus de totale immissie.
Bij de kolommen “aantal overschrijdingen” staat het aantal dagen/uren weergegeven waarop de grenswaarden wordt overschreden. De grenswaarde voor het NO2-uurgemiddelde (200 ìg/m³) mag maximaal 18 maal per jaar worden overschreden en het PM10 24-uurgemiddelde (50 ìg/m³) maximaal 35 dagen per jaar.
Op basis van de hoogst berekende waarden zoals weergegeven in bovenstaande tabel blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de wettelijke normstelling. Gezien de zeer geringe bronbijdrage en de zeer lage totale immissieconcentraties ter plaatse van de planlocatie, wordt het bedrijf nu en in de toekomst niet belemmerd in de uitvoering van haar activiteiten en mogelijk toekomstige realistische uitbreidingsplannen. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Geluid
4.4.1 Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening, zoals verkeerslawaai en industrielawaai. De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie.
De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.
Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:
- Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
- Woonwagenstandplaatsen.
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De gemeente Hilvarenbeek heeft een Ontwerp Nota Industrielawaai, d.d. oktober 2006, dat bedoeld is als toetsingskader voor de geluidsparagraaf bij een milieuvergunning. De achterliggende doelstellingen zijn enerzijds het beschermen van het milieu tegen geluidsoverlast en anderzijds bedrijven een duidelijk (geluids)kader te bieden waarbinnen zij hun bedrijfsactiviteiten kunnen uitvoeren.
Geluidsbelasting op de woning
Wegverkeer
Wanneer een woning of een andere geluidsgevoelige bestemming wordt opgericht in de zone langs een weg (behalve een 30 km/uur weg) of spoorweg is de Wgh van toepassing. Middels een akoestisch onderzoek moet in dat geval worden aangetoond dat wordt voldaan aan (in de eerste instantie) de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Is het niet mogelijk te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde (Hogere Grenswaarde). Bij nieuwe burgerwoningen is ontheffing mogelijk tot 53 dB. Bij agrarische bedrijfswoningen is ontheffing tot 58 dB mogelijk.
Industrielawaai
Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waarop (grote) lawaaimakers zijn gevestigd enerzijds en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds.
Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel bedrijven als aan bewoners/gebruikers van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Bedrijven kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de bedrijven toe.
4.4.2 Onderzoek en conclusie
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het omschakelen van een agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning. In het pand is daarmee reeds een geluidsgevoelige functie gevestigd. Op basis van artikel 76, lid 3 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoeft, indien de wijziging wordt geregeld met een bestemmingsplan of wijzigingsplan, de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Daarnaast is de woning is niet gelegen binnen een gezoneerd industrieterrein in het kader van de Wet geluidhinder.
Met de beoogde ontwikkeling blijft de bestaande bedrijfswoning als gevoelige functie in gebruik.Toetsing aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder is in het kader van deze ontwikkeling niet nodig. De conclusie is derhalve dat er geen akoestisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden in het kader van de Wgh. Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
4.5 Bodem
4.5.1 Wet- en regelgeving
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
4.5.2 Onderzoek en conclusie
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het omschakelen van een agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Er is reeds sprake van een gevoelige bestemming, een woonbestemming. Deze bestemming wijzigt niet met dit plan. Het omgevingsaspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
4.6 Externe Veiligheid
4.6.1 Wet- en regelgeving
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven. Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers.
In de wet is geregeld wanneer de verantwoordingsplicht van toepassing is. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen.
4.6.2 Onderzoek en conclusie
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een wijziging van de situatie ten aanzien van externe veiligheid. De betreffende woning is als bedrijfswoning immers al aan te merken als gevoelig object in het kader van externe veiligheid. Een plattelandswoning is eveneens een gevoelig object in het kader van externe veiligheid. Daarnaast is de locatie, zoals weergegeven in de volgende afbeelding, niet gelegen in een invloedsgebied van een risicobron en/of transportroute. Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen op het gebied van externe veiligheid optreden.
Afbeelding 4.1 Uitsnede risicokaart
4.7 Water
4.7.1 Wet- en regelgeving
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn water is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.
Nationaal Waterplan 2016-2021
Het nationaal waterbeleid voor de komende jaren is in 2015 vastgesteld in het Nationaal Waterplan 2016-2021 door het kabinet. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. In de jaren voorafgaand aan het eerste Nationaal Waterplan uit 2009, gaven de Vierde Nota waterhuishouding, de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw en het Nationaal Bestuursakkoord Water een belangrijke impuls aan het waterbeheer. Dit gaat met het Nationaal Waterplan 2016-2021, vastgesteld in 2015, een nieuwe fase in.
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving.
Doelen van het PMWP:
- voldoende water voor mens, plant en dier;
- schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
- bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's;
- verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.
De provincie wil deze doelen realiseren in samenwerking met de partners op basis van gezamenlijke verantwoordelijkheid. In de eerste helft van 2016 wordt met hen de Dynamische Uitvoeringsagenda (het uitvoeringsprogramma) uitgewerkt.
Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen
De notitie geeft uitgangspunten en randvoorwaarden bij het hydrologisch neutraal bouwen en maakt inzichtelijk welke hydrologische gevolgen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hebben op het watersysteem. De notitie bevat beleidsuitgangspunten, voorwaarden en normen om de negatieve hydrologische gevolgen te compenseren binnen de ontwikkeling.
Waterbeheerplan ‘Waardevol Water’ 2016-2021
Het Waterbeheerplan ‘Waardevol Water’ is actueel vanaf 1 januari 2016. In dit Waterbeheerplan van Waterschap De Dommel is aangegeven wat de doelen van het waterschap zijn voor de periode 2016 - 2021 en hoe het waterschap dit wil gaan bereiken. Het waterbeheerplan geeft vier uitgangspunten weer die de richting aangeven van de plannen en oplossingen van het waterschap voor de periode 2016 – 2021. Deze vier uitgangspunten luiden als volgt:
- 1. De beekdalbenadering: Door het beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan het waterschap integraler en effectiever werken. Wel is samenwerking met andere overheden, andere waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het ommeland. Water verbindt mensen.
- 2. De gebruiker centraal: De omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt. Ook veranderen de behoeften en belangen van gebruikers. De waarde van water verandert met de maatschappij mee. Daar heeft het waterschap oog voor en speelt daarop in.
- 3. Samen sterker: Door de handen ineen te slaan met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven, bereikt het waterschap meer dan op eigen houtje. Zij aan zij zoekt het waterschap naar de beste oplossingen en maakt daar werk van. Het waterschap wil inspireren en ruimte geven. Door flexibel te zijn in de samenwerking met ideeën van derden versterkt het waterschap de uitvoeringskracht.
- 4. Gezonde toekomst: Ook toekomstige generaties wil het waterschap voldoende, veilig en schoon water kunnen beiden. Overal in de maatschappij streeft het waterschap naar duurzaamheid. Het denken in kringlopen is daarbij de basis. Mensen bewust maken van de waarde van water om zo tot duurzaam gebruik te komen zal de komende jaren in het werk van het waterschap verweven zijn.
De werkzaamheden van het waterschap zijn onder te verdelen in de volgende thema’s:
- Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
- Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
- Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
- Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
- Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.
Watertoets
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk verplicht, in het kader van het Besluit Ruimtelijke Ordening, een watertoets te verrichten. In de toelichting bij ruimtelijke besluiten en plannen, waarop bovengenoemd besluit van toepassing is, is het noodzakelijk een beschrijving te geven van de manier waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) 2017-2021
De gemeente heeft een eigen (strenger) beleid ten aanzien van de verwerking van hemelwater. Het waterbeleid van de gemeente is opgenomen in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen uitbreidingen binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De gemeente hanteert voor compensatie bij ontwikkelingen buiten de bebouwde kom de volgende richtlijnen:
- Hemelwater dient bij nieuw verharde oppervlakken met meer dan 250 m² gematigd af te wateren op watergangen om zo wateroverlast te voorkomen.
- Bij een toename van verharde oppervlakken met meer dan 250 m² geldt de eis dat de hemelwaterafvoer moet voldoen aan de buffer die geldt bij een situatie T=10. Deze buffer bedraagt 35,7 mm per m² toename.
- Bij een toename van verharde oppervlakken met meer dan 250 m² moet bij het ontwerp van een bergingsvoorziening rekening te worden gehouden met een buffer van 30 mm en een tijd van maximaal 24 uur waarbinnen de voorziening weer is geledigd.
4.7.2 Onderzoek en conclusie
In de beoogde ontwikkeling krijgt een bedrijfswoning de functieaanduiding 'plattelandswoning'. Feitelijk verandert het gebruik niet, in de huidige situatie wordt de bedrijfswoning immers al bewoond. Met de inpandige verbouwingen en het toevoegen van het schuurgedeelte bij de woning, vindt geen toename in verhard oppervlakte plaats. Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse. Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
4.8 Ecologie
4.8.1 Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie weten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.
De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.
Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Natuurgebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna zijn op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen als Natura 2000 gebieden. Voor al deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Het is daarbij daarom verboden om projecten of andere handelingen uit te voeren of te realiseren die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het betreffende gebied is aangewezen.
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, De Reusel als onderdeel van Kempenland - West, is gelegen op een afstand van ongeveer 1.800 meter van de locatie (zie afbeelding 4.2). Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Externe effecten als gevolg van de voorgenomen plannen (omschakeling en verbouw van een agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning) zijn, gezien de afstand (1,8 km) tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden in combinatie met de aard van de plannen (verbouw) niet te verwachten.
Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van de Natura 2000 gebieden onevenredig worden geschaad.
Houtopstanden
Het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming heeft als doel bossen te beschermen en de bestaande oppervlakte aan bos- en houtopstanden in stand te houden. Indien een houtopstand onder de Wet natuurbescherming valt en deze gekapt gaat worden, moet een kapmelding worden gedaan en geldt een verplichting om de betreffende grond binnen 3 jaar opnieuw in te planten, de zogenaamde herplantplicht. Als een bos of houtopstand definitief gekapt wordt, zal een ontheffing of compensatie van deze herplantplicht verleend moeten worden. De herplantplicht is niet van toepassing voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.
Houtopstanden vallen onder de Wet natuurbescherming als het zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend betreffen die:
- buiten de bebouwde kom-boswet liggen;
- een oppervlakte hebben van 10 are of meer;
- rijbeplantingen die meer dan twintig bomen omvatten, gerekend over het totaal aantal rijen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het kappen van houtopstanden of bos met een oppervlakte van 10 are of meer en/of rijbeplantingen die meer dan 20 bomen omvatten. Hiermee is het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Soortenbescherming
De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming voorziet in bescherming van (leefgebieden) van beschermde soorten planten en dieren en is daarmee altijd aan de orde. De soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van de wilde flora en fauna in hun natuurlijke leefomgeving. De mate van bescherming is afhankelijk van de soort en het daarvoor geldende beschermingsregime. De Wet natuurbescherming kent zowel verboden als de zorgplicht. De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij-principe'. Voor verschillende categorieën soorten en activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Het is voor elke beschermde soort in elk geval verboden deze te vervoeren of bij te hebben.
- Vogelrichtlijn
Dit betreffen alle vogelsoorten die in Nederland als broedvogel, standvogel, wintergast of doortrekker aanwezig kunnen zijn, met uitzondering van exoten en verwilderde soorten, zoals bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Voor soorten beschermd vanuit de Vogelrichtlijn gelden de volgende verbodsbepalingen.
- 1. Artikel 3.1, lid 1: Het is verboden van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn opzettelijk te doden of te vangen;
- 2. Artikel 3.1, lid 2: Het is verboden opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van de van Nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te vernielen of te beschadigen of nesten van deze vogels weg te nemen;
- 3. Artikel 3.1, lid 3: Het is verboden eieren van de van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te rapen en deze bij je te hebben;
- 4. Artikel 3.1, lid 4 en 5: Het is verboden van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn opzettelijk te storen, tenzij de verstoring niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort.
- Habitarichtlijn
Dit zijn alle soorten van bijlage IV onderdeel a van de Habitatrichtlijn inclusief het verdrag van Bern bijlage II en het Verdrag van Bonn bijlage I, voor zover hun natuurlijke verspreidingsgebied zich in Nederland bevindt. In de bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd. Voor de soorten beschermd vanuit de Habitatrichtlijn gelden de volgende verbodsbepalingen:
- 1. Artikel 3.5, lid 1: Het is verboden in het wild levende dieren van soorten zoals genoemd in bijlage IV, onderdeel a bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern en/of bijlage I bij het verdrag van Bonn, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen;
- 2. Artikel 3.5, lid 2: Het is verboden in het wild levende dieren van soorten zoals genoemd in bijlage IV, onderdeel a bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern en/of bijlage I bij het verdrag van Bonn, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te verstoren;
- 3. Artikel 3.5, lid 3: Het is verboden eieren van in het wild levende dieren van soorten zoals genoemd in bijlage IV, onderdeel a bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern en/of bijlage I bij het verdrag van Bonn te rapen of te vernielen;
- 4. Artikel 3.5, lid 4: Het is verboden voortplantingsplaatsen en/of rustplaatsen van in het wild levende dieren van soorten zoals genoemd in bijlage IV, onderdeel a bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern en/of bijlage I bij het verdrag van Bonn te beschadigen of te vernielen;
- 5. Artikel 3.5, lid 5: Het is verboden planten van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel b bij de Habitatrichtlijn of bijlage I bij het Verdrag van Bern, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
- Nationaal beschermde soorten
Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage A van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland. Voor de Nationaal beschermde soorten gelden de volgende verbodsbepalingen:
- 1. Artikel 3.10, lid 1a: Het is verboden om in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage onderdeel A van de Wet natuurbescherming opzettelijk te doden of te vangen;
- 2. Artikel 3.10, lid 1b: Het is verboden de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage onderdeel A van de Wet natuurbescherming opzettelijk te beschadigen of te vernielen;
- 3. Artikel 3.10, lid 1c: Het is verboden vaatplanten van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij deze wet, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
- Zorgplicht
Naast beschermde dier- en plantensoorten, moet iedereen voldoende rekening houden met in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorgplicht geldt voor alle, dus ook voor niet beschermde, soorten planten en dieren.
Als een ruimtelijke ingreep direct of indirect leidt tot het aantasten van verblijf- en/of rustplaatsen van de aangewezen, niet vrijgestelde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet natuurbescherming. Afhankelijk van de ingreep en de soort kan dan een ontheffing noodzakelijk zijn. Ontheffingen worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingreep vanwege een in de wet genoemd belang dient plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Vaak worden hierbij mitigerende en compenserende maatregelen gevraagd.
Met de realisatie van de ontwikkeling wordt een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf aangeduid als 'plattelandswoning'. Met deze aanduiding verandert er feitelijk niets aan het gebruik van de woning, deze woning wordt immers reeds bewoond. Er vinden vooral inpandige verbouwingen plaats. De schuur wordt bij de woning betrokken.
De grond op de locatie bestaat voornamelijk uit landbouwgrond en gronden bij een agrarisch erf en is regelmatig in beroering. Hiermee is het aannemelijk dat zich binnen het projectgebied geen beschermde soorten planten bevinden. Daarnaast is binnen het projectgebied weinig tot geen opgaande beplanting aanwezig, enkel aan de zijkant van het perceel. Hiermee is ter plaatse onvoldoende gelegenheid voor dieren om zich te verschuilen en zijn onvoldoende voedselbronnen aanwezig. Het is derhalve aannemelijk dat zich binnen het projectgebied geen beschermde diersoorten zullen bevinden. De ontwikkeling voorziet enkel in de functiewijziging en een aantal verbouwingen aan de woning, de rest van het perceel zal onaangetast blijven.
Binnen het projectgebied zijn geen broedplaatsen van vogels aanwezig. De werkzaamheden zullen daarnaast buiten het broedseizoen plaatsvinden.
Er is een aantal kleinschalige bouw- en/of sloopwerkzaamheden plaatsvinden. Deze werkzaamheden zullen echter plaatsvinden op gebieden die al reeds verhard zijn, het is dus aannemelijk dat er in dat gebied geen beschermde diersoorten en/of planten bevinden. Tot slot is geen sprake van een feitelijke wijziging van de functie en het gebruik ter plaatse.
Op basis hiervan kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een mogelijke aantasting van (leefgebieden van) beschermde soorten flora en fauna.
4.8.2 Natuurnetwerk Nederland
Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.
Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.
Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.
De provincie Noord-Brabant heeft het beleid ten aanzien van het NNN vertaald in het Natuur Netwerk Brabant (NNB).
Zoals te zien is op afbeelding 4.2 is de locatie niet in het NNN/NNB gelegen, maar grenst deze wel aan NNB-gebied.
Afbeelding 4.2 Uitsnede kaart NNN/NNB (bron: Provincie Noord-Brabant)
Aangezien de locatie niet in het NNN/NNB is gelegen en alleen sprake is van de omschakeling en verbouw van een agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op dit gebied en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.
4.9 Archeologie
4.9.1 Wet- en regelgeving
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente Hilvarenbeek voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
4.9.2 Onderzoek en conclusie
De gemeente heeft de archeologische verwachting verwerkt in het bestemmingsplan en heeft deze vastgelegd in dubbelbestemmingen. De locatie is gelegen in een gebied met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Ten aanzien van gebieden met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' stelt de gemeente in haar beleid dat nader onderzoek nodig is bij ingrepen van meer dan 500 m² en dieper dan 50 centimeter onder maaiveld.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van bouw- en/of sloopwerkzaamheden. Er is eveneens geen sprake van bodemverstorende werkzaamheden. Er is daarmee geen sprake van een ontwikkeling van 500 m² en dieper dan 50 centimeter onder maaiveld.
Hiermee is het niet aannemelijk dat met de voorgenomen ontwikkeling sprake zal zijn van aantasting van mogelijk voorkomende archeologische resten.
4.10 Cultuurhistorie
4.10.1 Wet- en regelgeving
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.
Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet met de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang rekening worden gehouden. De provincie heeft hiertoe in haar Verordening, zogeheten cultuurhistorische vlakken aangeduid. Deze vlakken verdienen specifieke aandacht vanwege de onvervangbaarheid van de aanwezige waarden. Gemeenten dienen de cultuurhistorische waarden en kenmerken van deze gebieden te behouden, herstellen en/of duurzaam te ontwikkelen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hier enkel worden toegestaan, indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied niet aantasten. De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart.
Binnen de gemeente Hilvarenbeek is een zevental cultuurhistorisch vlakken aangewezen, die op basis van provinciaal beleid specifieke bescherming vereisen. Dit betreft:
- Landgoederen Gorp en Roovert en Gorp de Leij (te beschermen waarden: lanen, zandwegen, heidevelden en vennen);
- Akkercomplex Hilvarenbeek (te beschermen waarden: openheid, esdek, bolle ligging, wegenstructuur, zandwegen, onregelmatige blokvormige percelering);
- Beekdalen Spruitenstroompje/Roodloop (te beschermen waarden: kleinschalige percelering in het beekdal);
- Akkercomplex Biest/Westerwijk (te beschermen waarden: openheid, esdek, bolle ligging, zandwegen);
- Landgoed Annanina's Rust (te beschermen waarden: zandwegen en –paden, kleinschalige percelering in het beekdal);
- Landgoed Groenendaal (te beschermen waarden: leemputten, kleinschalige percelering);
- Landgoed De Utrecht (te beschermen waarden: akkercomplexen met bolle ligging en esdek, lanenstructuur, heiderestanten, vennen, bos op rabatten).
4.10.2 Onderzoek en conclusie
Uit de kaart betreffende de cultuurhistorische waarden van Noord-Brabant, volgt dat de planlocatie in de regio 'Landschap van Meijerij' ligt. Zie hieronder een afbeelding van de uitsnede van de kaart. De planlocatie is in het kader van cultuurhistorie van belang. De bewoningsgeschiedenis en de inrichting van het gebied zijn in hoge mate bepaald door de natuurlijke terreingesteldheid. De indeling in agrarische gebruikseenheden (akkers, graslanden en woeste gronden) is op veel plaatsen nog goed herkenbaar. In combinatie met de dorpen en buurtschappen en de plaatselijk aanwezige kleinschaligheid verleent dit het gebied een grote landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Twee andere aspecten die het landschap van de Meierij kenmerken zijn de landgoederen en buitenplaatsen en de populierenteelt.
Afbeelding 4.3 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Noord-Brabant
In de voorgenomen ontwikkeling vinden geen werkzaamheden plaats die significante veranderingen aan het landschap toebrengen. Er vinden enkel inpandige verbouwingen plaats, waarbij de woning geschikt wordt gemaakt voor het verlenen van mantelzorg. Daarnaast krijgt de woning de aanduiding plattelandswoning, deze wijziging verandert niets aan het feitelijke gebruik van het pand. Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van aantasting van cultuurhistorische waarden.
4.11 Infrastructuur En Parkeren
Het plangebied ligt aan de ontsluitingsweg Moergestelseweg. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.
In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van het project zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Inleiding
Onderhavig wijzigingsplan behelst enkel een aanpassing van de vigerende bestemmingsplan '"Buitengebied". Met het wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid binnen de vigerende agrarische bestemming, het toevoegen van de aanduiding 'plattelandswoning' aan de huidige bedrijfswoning. Voor het overige blijft het vastgestelde bestemmingsplan “Buitengebied” ongewijzigd behouden. In navolgende paragrafen is nader toegelicht hoe de reparaties juridisch-planologisch zijn verwerkt, respectievelijk in de regels en op de verbeelding.
5.2 Regels
Voor de regels geldt dat deze worden weergegeven, zoals die na vaststelling van het moederplan “Buitengebied” gelden en in werking zijn getreden. Dit betreft de planregeling, zoals bekend onder het identificatienummer NL.IMRO.0798.BPBGHilvarenbeek-VG04.
5.3 Verbeelding
Alleen het perceel waar naar aanleiding van dit wijzigingsplan op de verbeelding een aanpassing plaatsvindt, wordt in de verbeelding opgenomen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.
Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:
Artikel 6.2.1
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
- e. de bouw van een of meer woningen;
- f. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- g. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
- h. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- i. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
- j. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte."
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een in het betreffende artikel genoemde bouwplan, waarmee geen exploitatieplan nodig is. Kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure zijn daarnaast voor rekening van de initiatiefnemer. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Hilvarenbeek. Hiermee wordt gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voorliggend plan betreft een wijziging op het bestemmingsplan "Buitengebied" van gemeente Hilvarenbeek en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het kader van deze procedure is eenieder tijdens de termijn van inzage in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage heeft gelegen, is gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens was het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het wijzigingsplan heeft van 25 mei 2018 tot en met 5 juli 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen binnen gekomen.
Waterschap De Dommel heeft ingestemd met het bestemmingsplan in het kader van de watertoetsprocedure. Wel heeft het waterschap verzocht in de waterparagraaf het Waterbeheerplan 2010-2015 “Krachtig Water” te vervangen door het Waterbeheerplan “Waardevol Water” 2016-2021.
6.3 Handhaving
Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Hilvarenbeek vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.