KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel

Buitengebied: Plantloon

Bestemmingsplan - Gemeente Loon op Zand

Vastgesteld op 05-06-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan
het bestemmingsplan ”Buitengebied: Plantloon” van de gemeente Loon op Zand;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0809.bpstalplantloon-VG01 met de bijbehorende regels en bijlage.
1.3 AAB:
Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen, voor advies inzake volwaardigheid, continuïteit en noodzakelijkheid.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aan huis gebonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen of het houden van dieren.
1.7 agrarisch bedrijf, grondgebonden:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.
1.8 agrarisch bedrijf, intensieve veehouderij:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij.
1.9 agrarisch bedrijf, overig niet-grondgebonden:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt.
1.10 agrarisch verwant bedrijf:
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking. Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, paardenhouderijen, hondenkennels, hoveniersbedrijven, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs.
1.11 archeologische waarden:
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.14 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.15 bedrijfsmatig:
in uitoefening van een bedrijf.
1.16 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
1.17 beperkingen veehouderij
gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt;
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.
1.20 bijbehorende voorzieningen:
voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering op gronden (o.a. weg- en waterbouwkundige voorzieningen) en/of bouwvlakken (o.a. opslag en energievoorziening).
1.21 bijgebouw:
een op zichzelf staand, vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.22 boerderij of boerderijgebouw:
één gebouw, dat bestaat uit één overwegend ongelede (hoofd)bouwmassa, waarbinnen zich de (voormalige) agrarische bedrijfswoning en de (voormalige) agrarische bedrijfsruimten bevinden, zoals bijvoorbeeld een langgevelboerderij of een kortgevelboerderij.
1.23 boog- en tunnelkassen:
al dan niet verplaatsbare constructies overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van tuinbouwgewassen, fruit of sierteelt.
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.26 bouwmassa:
een complex van aaneen gebouwde bouwwerken.
1.27 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.28 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.29 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.30 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.31 Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij
een provinciaal toetsinstrument dat stuurt en stimuleert dat een veehouderij zorgvuldig is en daarmee goed past in haar omgeving.
1.32 cultuurhistorische waarden en kenmerken:
waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.
1.33 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.34 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.35 ecologische hoofdstructuur:
samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
1.36 ecologische verbindingszone (evz):
in dit plan aangeduid langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd.
1.37 ecologische waarden en kenmerken:
aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.
1.38 erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
1.39 extensief recreatief medegebruik:
een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen e.d., al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen substantieel beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en strandjes.
1.40 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.41 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.42 groenblauwe mantel:
gebieden die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur, de ecologische verbindingszone of het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen, en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water.
1.43 grondgebonden veehouderij
een grondgebonden bedrijf in de vorm van een veehouderij waar de bedrijfsvoering geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt, met de norm van 1,8 GVE per hectare, en die voldoet aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde nadere regels (BZV).
1.44 hervestiging van een agrarisch bedrijf:
het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarisch bouwvlak naar het andere agrarisch bouwvlak, waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt.
1.45 hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.
1.46 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en dat geen bijgebouw is.
1.47 hydrologisch neutraal:
geen negatief effect hebbend op de hydrologische situatie, d.w.z. dat grondwaterstanden gelijk blijven en de afvoer van hemelwater uit het plangebied neemt niet toe ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Afstromend hemelwater van nieuwe verharding of afgekoppeld hemelwater wordt in de bodem geïnfiltreerd en/of via een bergingsvoorziening vertraagd afgevoerd naar een watervoerende sloot.
1.48 intensieve veehouderij
agrarisch bedrijf met een bedrijfvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of melkschapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij.
1.49 kas:
agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 m.
1.50 Kwatrijnstal:
grondgebonden biologische melkveehouderij ten behoeve van natuurbeheer middels beweiding van natuurweiden voor melkvee dat een hoge graad van dierenwelzijn, zeer lage
emissies van ammoniak en broeikasgassen en energieneutraliteit verenigt met een transparante
vormgeving en een goede inpassing in het landschap.
1.51 landschapselementen:
ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha zonder een agrarische productiefunctie.
1.52 landschappelijke waarden en kenmerken:
gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.
1.53 natuurwaarden:
waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.
1.54 natuurontwikkelingsgebied:
landbouwgronden, die bijzonder geschikt zijn voor het ontwikkelen van nieuwe natuur waardoor ruimtelijke ingrepen die natuurontwikkeling kunnen frustreren moeten worden voorkomen.
1.55 nevenfunctie:
onder nevenfuncties, naast de hoofdfunctie, worden verstaan:
a. recreatieve functies;
b. statische binnenopslag;
c. verbrede landbouw.
1.56 niet-agrarische functies:
onder niet-agrarische functies, worden verstaan:
  • (statische) opslag;
  • recreatie;
  • een bedrijf in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie bijlage) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf;
  • zorgboerderijen, kinderboerderijen, educatieve en sociale voorzieningen, met ondergeschikte horeca;
1.57 nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf:
projectie van een al dan niet gekoppeld agrarisch bouwvlak op een locatie die volgens dit bestemmingsplan niet is voorzien van een bouwvlak.
1.58 nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.59 ondergeschikte horeca:
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren, zoals een kantine in een verenigingsgebouw of sportvoorziening.
1.60 overkapping:
een dakconstructie in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.61 peil:
voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.62 paardenhouderij:
een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen, en verhandelen van paarden, en het produceren van agrarische producten als melk en vlees. Voorbeelden: paarden fokken of opfokken, hengstenhouderij, paardenmelkerij, training- en sportstallen, handelsstallen, stalhouderijen, spermawinstations en paardenpensions;
1.63 perceelsgrens:
de grens van een perceel.
1.64 permanent verblijf:
het gebruik van een gebouw of ander onderkomen als woonruimte op een wijze, die ingevolge de bepalingen van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, noopt tot inschrijving van de bewoner(s) in het bevolkingsregister van de gemeente waarin dat gebouw is gelegen, of indien betrokkene op meer dan één adres woont, het gebruik van het gebouw of ander onderkomen als verblijf waar betrokkene naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten, met dien verstande dat van permanent verblijf voorts wordt geacht sprake te zijn wanneer buiten het zomerseizoen (dat loopt van 1 mei tot 1 oktober) in een kalenderjaar ter plaatse door betrokkene meer dan 70 maal nachtverblijf wordt gehouden en door betrokkene niet aannemelijk is of kan worden gemaakt, dat elders over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.
1.65 productiegebonden detailhandel:
qua oppervlakte beperkte detailhandel van streekproducten en/of eigen goederen/producten vanuit een bedrijf dat die goederen/producten vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.66 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
1.67 recreatief verblijf:
het gebruik van een gebouw of ander onderkomen als woonruimte ten behoeve van niet permanent verblijf.
1.68 recreatiewoning:
woning ten behoeve van recreatief verblijf.
1.69 reëel agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van tenminste één halve volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen.
1.70 ruimtelijke kwaliteit:
kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
1.71 sleufsilo:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met opstaande randen voor het opslaan van veevoeder.
1.72 sportvoorziening:
faciliteit, bijvoorbeeld een sportveld, sporthal of soortgelijke accommodatie, waar lichamelijke activiteiten kunnen worden beoefend.
1.73 statische (binnen)opslag:
(binnen)opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto’s, boten, caravans, campers en dergelijke.
1.74 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, voor aaneengesloten periode van maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten.
1.75 verbrede landbouw:
activiteiten bij een agrarisch bedrijf die voortvloeien uit de agrarische bedrijfsvoering en die ten dienste staan van het agrarische bedrijf zoals agro-toerisme, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaats geproduceerde producten, productiegebonden/ondergeschikte detailhandel en zorgboerderijen.
1.76 verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
1.77 Verordening ruimte 2014
regels van de provincie Noord-Brabant waaraan dient te worden voldaan bij ruimtelijke ontwikkelingen en waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen
1.78 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel (i.c. de meest gezichtsbepalende gevel) van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse bestemmingsgrenzen.
1.79 volwaardig agrarisch bedrijf:
bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen.
1.80 volwaardig(heid van een) bedrijf:
een bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen zowel bedrijfseconomisch als milieuhygiënisch.
1.81 vormverandering van een bouwvlak:
wijziging van de begrenzing van een bouwvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte.
1.82 vrijstaand bijgebouw:
een van de woning (en haar aangebouwde bijgebouwen) vrijstaand bijgebouw, dat niet direct ten dienste staat van de woonfunctie, zoals een garage, berging, hobbyruimte en dat zowel wat betreft afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.83 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.
1.84 waterwingebied:
gebied waar waterwinning plaatsvindt ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening door onttrekking van grondwater.
1.85 weg:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
1.86 werk:
een werkzaamheid of constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.87 wonen:
het gebruik van een complex van ruimten voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.88 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.
1.89 zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen:
gebied naast een waterloop waar maatregelen op het gebied van morfologie en inrichting nodig zijn om de doelstellingen uit het Provinciaal Waterplan 2010-2015 op het gebied van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren te behalen.
1.90 zorgboerderij:
de opvang van mensen met een zorgvraag hetzij als niet-agrarische neventak, hetzij als vervolgfunctie op een agrarisch bouwperceel, waarbij het meewerken in het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van resocialisatie of therapie.
1.91 zorgvuldige veehouderij
een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Meetregels
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
afstand tot de weg:
de afstand tot de bebouwing en de as van de weg.
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige gebouwen tezamen.
bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren.
dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
inhoud van een gebouw:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden - grondgebonden biologische melkrundveehouderij met natuurbeheer” de realisatie van een Kwatrijnstal met bijbehorende voeropslagen (zoals weergegeven in het inrichtingsplan in Bijlage 1) ten behoeve van een grondgebonden biologische melkrundveehouderij, voor de huisvesting van maximaal 70 stuks melkvee en 30 stuks jongvee met dien verstande dat geen andersoortig grondgebonden of niet-grondgebonden agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn en mag worden gevestigd;
b. ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning uitgesloten” geen bedrijfswoningen zijn toegestaan;
c. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden - grondgebonden biologische melkrundveehouderij met natuurbeheer”, productiegebonden detailhandel;
d. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden - grondgebonden biologische melkrundveehouderij met natuurbeheer” (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
e. water, waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen;
f. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden - grondgebonden biologische melkrundveehouderij met natuurbeheer”, groenvoorzieningen in de vorm van (erf)beplantingen;
g. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen;
h. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
1. natuurontwikkelingsgebieden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – natuurontwikkelingsgebied”;
2. het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden ter plaatse van de aanduiding “groenblauwe mantel”;
i. extensief recreatief medegebruik,
met dien verstande dat dient te worden voldaan aan de regels ten aanzien van een zorgvuldige veehouderij zoals opgenomen in de Verordening ruimte 2014.

3.2 Bouwregels

a. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan.
b. Het bouwvlak mag voor maximaal 60% van de totale oppervlakte van het bouwvlak worden bebouwd met (bedrijfs)gebouwen, met dien verstande dat:
1. De goothoogte bedraagt niet meer dan 7,5 m.
2. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 11,5 m.
3. Ondergronds bouwen is enkel toegestaan:
- onder de looppaden ten behoeve van de opslag van mest;
- ten behoeve van een extra mestkelder ter grootte van maximaal 225 m3 in de Kwatrijnstal,
met dien verstande dat het grondwaterbeschermingsgebied ter plaatse niet wordt aangetast.
4. De afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder bedraagt dan 15 m.
5. De afstand van gebouwen tot de grens van het bouwvlak mag 0 m bedragen.
6. De afstand van gebouwen tot de perceelsgrens 0 m mag bedragen.
c. Binnen het bouwvlak mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarbij de volgende voorwaarden gelden:
1. De bouwhoogte van overkappingen ten behoeve van bedrijfsbebouwing bedraagt niet meer dan 6 m.
2. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer bedraagt dan 1 m.
3. De bouwhoogte van mestsilo’s bedraagt niet meer dan 6 m.
4. De bouwhoogte van sleufsilo’s bedraagt niet meer dan 2,5 m.
5. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 6 m.
d. Bij de regels onder lid b en c (toename van bebouwingsoppervlakte) dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden op basis van de Verordening ruimte 2014:
1. Maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij, welke zijn opgenomen in de nadere regels ter uitvoering van de BZV vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014.
2. De ontwikkeling dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in artikel 3.1 van de Verordening ruimte 2014, derde lid, inpasbaar te zijn in de omgeving.
3. Aangetoond dient te worden dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.
4. Aangetoond dient te worden dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijn stof concentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3.
5. Een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.
e. In geval van toename in bebouwingsoppervlakte dient voldaan te worden aan het criterium
grondgebondenheid zoals geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding “Beperkingen veehouderij” en zoals opgenomen in de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV).
f. Binnen gebouwen mag ten hoogste één bouwlaag gebruikt worden voor het houden van dieren.
g. Een verdieping van maximaal 200m2 is toegestaan ten behoeve van nevenfuncties (educatieruimte, kantine, kantoor).
h. Bij een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van de bebouwing voor de uitoefening van de veehouderij, wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
1. Maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij, welke zijn opgenomen in de nadere regels ter uitvoering van de BZV vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014;
2. De ontwikkeling is vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in artikel 3.1, derde lid van de Verordening ruimte 2014, inpasbaar in de omgeving;
3. Aangetoond dient te worden dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
4. Aangetoond dient te worden dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3 is.
5. Een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.
i. Voldaan dient te worden aan de nadere regels van Gedeputeerde Staten die bijdragen aan de ontwikkeling naar een zorgvuldige veehouderij als bedoeld in de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Gebruiksregels

5.1 Voorwaardelijke verplichting ten aanzien van gebruik Kwatrijnstal en locatie Duinlaan 3 te Kaatsheuvel

Na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan en het in gebruik nemen van de Kwatrijnstal dient de agrarische bedrijfslocatie Duinlaan 3 in het eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Loon op Zand een passende bestemming te krijgen middels een aanduiding dat het houden van vee behoudens 13 paarden wordt uitgesloten en het maximaal aantal te houden dieren wordt vastgelegd in de regels (maximaal 13 paarden).

Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels

6.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

De voor “milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied” aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit ten behoeve van de openbare drinkvoorziening.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a. De bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
b. De bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
c. De bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m.
d. De onder a tot en met c genoemde afwijkingen kunnen uitsluitend verleend worden, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
2. De verkeersveiligheid.
3. De sociale veiligheid.
4. De milieusituatie.
5. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
e. Voor zover de afwijkingsregels betrekking hebben op wijzigingen ten aanzien van bedrijfsbebouwing, dient aan de volgende voorwaarden uit de Verordening ruimte 2014 te worden voldaan ten behoeve van een zorgvuldige veehouderij:
1. Maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij, welke zijn opgenomen in de nadere regels ter uitvoering van de BZV vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014.
2. De ontwikkeling dient vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in artikel 3.1 van de Verordening ruimte 2014, derde lid, inpasbaar te zijn in de omgeving.
3. Aangetoond dient te worden dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.
4. Aangetoond dient te worden dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijn stof concentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m3 is.
5. Een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.
6. In geval van toename in bebouwingsoppervlakte dient voldaan te worden aan het criterium grondgebondenheid zoals geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding “Beperkingen veehouderij” en zoals opgenomen in de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV
7. Voldaan dient te worden aan de nadere regels van Gedeputeerde Staten die bijdragen aan de ontwikkeling naar een zorgvuldige veehouderij als bedoeld in de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Verordening ruimte 2014.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Verwijderen bouwvlak en aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit plan te wijzigen door het aanwezige bouwvlak en bijbehorende functieaanduidingen “specifieke vorm van agrarisch met waarden - grondgebonden biologische melkrundveehouderij met natuurbeheer” en “bedrijfswoning uitgesloten” te verwijderen, indien:
a. het betreffende gebruik van de gronden ten behoeve van het concept Kwatrijnstal of een soortgelijke grondgebonden melkrundveehouderij met natuurbeheer definitief is beëindigd dan wel de betreffende bebouwing en/of waarden niet meer aanwezig zijn;
b. de erfpachtovereenkomst van de initiatiefnemer met de natuurbeheerder vervalt, waardoor inzet van de gronden ten behoeve van de grondgebonden biologische melkrundveehouderij met natuurbeheer niet langer geborgd kan worden;
c. het concept Kwatrijn op deze locatie geen realiteitswaarde heeft.
d. de agrarische bedrijfslocatie Duinlaan 3 niet in het eerstvolgende herziening van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Loon op Zand een passende bestemming krijgt middels een aanduiding waarmee uitbreiding van het aantal dieren wordt uitgesloten en het maximaal aantal te houden dieren wordt vastgelegd in de regels.
De aanwezige bedrijfsbebouwing wordt in dit geval gesloopt binnen een termijn van 12 maanden en de gronden worden bestemd als “Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden”.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Overige wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

9.2 Nadere eisen

a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde indien dit noodzakelijk is ten behoeve van het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de bodemkwaliteit, waterhuishouding, cultuurhistorische, ecologische, aardkundige en/of landschappelijke waarden.
b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien zulks noodzakelijk is ten behoeve van zorgvuldig ruimtegebruik en/of ruimtelijke kwaliteit.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan “Buitengebied: Plantloon”