Kapperdoes-tuincentrum
Bestemmingsplan - Gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten
Vastgesteld op 09-02-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Bestanden
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1. plan:
Het bestemmingsplan ‘Kapperdoes-tuincentrum’ van de gemeente Nuenen c.a..
2. bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0820.BPNuenKapperdoesTc-D001 met de bijbehorende regels en bijlagen.
3. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
4. aanvullend archeologisch onderzoek: onderzoek verricht door of namens de gemeente, of door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
5. achtererfgebied erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw
6. achtergevellijn: de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
7. achtergevelrooilijn: de grens van het bouwvlak die van de weg af is gekeerd, gelegen tegenover de voorgevelrooilijn.
8. archeologische verwachting: de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.
9. archeologische waarde: de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.
10. bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
11. bebouwingspercentage: het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
12. bedrijfsvloeroppervlakte: de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein dat wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
13. begane grond: de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.
14. bestaand: bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, alsmede bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.
15. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak.
16. bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
17. bevoegd gezag: het overheidsorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning.
18. bijbehorend bouwwerk uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak.
19. bijgebouw: een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
20. bodemingrepen: werken en werkzaamheden, waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten.
21. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
22. bouwgrens: de grens van een bouwvlak.
23. bouwlaag: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap).
24. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
25. bouwperceelgrens: de grens van een bouwperceel.
26. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
27. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
28. bouwwerk, geen gebouw zijnde elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;
29. brutovloeroppervlakte (bvo) De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.
30. detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of
leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
31. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
32. hoofdgebouw: een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
33. kap: een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk.
34. kelder: een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het peil is gelegen;
35. lichtkoepel Raam in de vorm van een koepel, meestal in een plat dak of in het dak van een aanbouw om toch meer licht in de totale ruimte te brengen
36. ondergeschikte bouwdelen: bouwdelen die qua aard en omvang ondergeschikt zijn aan het bijbehorende gebouw, zoals schoorstenen, lichtkoepels en balkonhekken.
37. ondergeschikte horeca: beperkte horeca-activiteiten die functioneel rechtstreeks verband houden met de toegestane hoofdactiviteit, zoals een kantine, koffiecorner in een winkel of bij een maatschappelijke voorziening.
38. overkapping: Een dakconstructie zonder wanden dan wel aan maximaal 3 zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen.
39. pergola: een open constructie van latten op palen in de tuin, waarlangs planten kunnen groeien. Een pergola mag niet steunen op of worden voorzien van schotten of wanden.
40. seksinrichting Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
41. tuincentrum Detailhandelsbedrijf met een al dan niet geheel overdekt verkoopvloeroppervlak, waarop de volgende artikelgroepen (kunnen) worden aangeboden:
- levend basis assortiment: tuinplanten, kamerplanten, bloemen, bollen en zaden;
- niet levend basis assortiment: gereedschap, decoratie buitenhuis & binnenhuis (sfeer & interieur), klein en groot tuinonderhoud, tuinmeubelen;
- kerstartikelen en andere feestdagen gerelateerde artikelen tot een maximum van 15% van het verkoopvloeroppervlak;
- dierbenodigdheden en - voeders, huis- en hobbydieren met een maximum van 10% van het verkoopvloeroppervlak;
- ondergeschikte horeca met een maximum van 5% van het verkoopvloeroppervlak;
- overige detailhandel met een maximum van 5% van het verkoopvloeroppervlak, waarbij een supermarkt is uitgesloten.
42. verkoopvloeroppervlak:
de oppervlakte van een voor het publiek toegankelijke ruimte of gebied, in gebruik voor detailhandel.
43. voorgevellijn: de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
44. voorgevelrooilijn: de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
45. water en waterhuishoudkundige voorzieningen al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van ene goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.
46. zolder:
een bijzondere bouwlaag welke zich direct onder de kap van een gebouw bevindt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
De standaard meetbepalingen zijn als volgt:
1. afstand tot de zijdelingse perceelsgrens: de kortste afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens(zen) van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2. bebouwde oppervlakte: de buitenwerks gemeten oppervlakte van het op één bouwperceel staande c.q. op te richten gebouw, gebouwencomplex of ander bouwwerk, gemeten op één meter boven peil.
3. bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
4. dakhelling: langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
5. diepte van aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw: de diepte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw wordt loodrecht gemeten vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd.
6. goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
7. inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken.
8. lengte, breedte en diepte van een gebouw tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren).
9. oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
10. peil: - voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Detailhandel
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- detailhandel in de vorm van een tuincentrum met een inpandig verkoopvloeroppervlakte van maximaal 8.900 m2;
- daarbij behorende groen-, water-, parkeer en overige voorzieningen.
Bebouwing mag alleen worden opgericht ten behoeve van de doelen als genoemd in lid 3.1.
Bijgebouwen zijn niet toegestaan.
3.2.2 Hoofdgebouw Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:
- Het hoofdgebouwen mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd tot maximaal het in de verbeelding opgenomen bebouwingspercentage.
- De goothoogte en de bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan:
- Ter plaatse van de aanduiding `sba – 1’, 8,5 m respectievelijk 12 m;
- Ter plaatse van de aanduiding `sba – 2’, 8,5 m respectievelijk 13 m;
- Ter plaatse van het overig deel binnen het bouwvlak 5,5 m respectievelijk 8,5 m.
- Het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan :
- Ter plaatse van de aanduiding `sba – 1’: 2;
- Ter plaatse van de aanduiding `sba – 2’: 2;
- Ter plaatse van het overig deel binnen het bouwvlak : 1;
waarbij een kelder (ruimte onder peil) en/of een zolder (ruimten onder de kap) niet is toegestaan
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
- De hoogte van verlichtingsarmaturen is maximaal 8 m.
- De hoogte van vlaggenmasten en reclamemasten is maximaal 8 m.
- De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw is maximaal 3 m.
- De hoogte van erf- en terreinafscheidingen gevormd door beukenhagen rondom het parkeerterrein is minimaal 1,00 m en maximaal 1,25 m.
- De hoogte van overige afscheidingen is maximaal 1,25 m.
- Ter plaatse van de aanduiding ‘sdh-bv’ is een waterbassin met een hoogte van maximaal 4,50 m en met een inhoud van maximaal 150 m3 toegestaan en is een erfafscheiding toegestaan met een hoogte van maximaal 3,5 m en mogen semipermanente demonstratiemodellen, tuinafscheidingen en ander tuinmeubilair ter verkoop worden geplaatst.
- Ter plaatse van de aanduiding ‘sdh-ea’ is een dichte erfafscheiding toegestaan met een hoogte van maximaal 3,00 m.
Voor ondergronds bouwen gelden de volgende regels:
- Ondergronds bouwen mag uitsluitend plaatsvinden onder hoofdgebouwen.
- De oppervlakte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer bedragen dan 15 m².
- De verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 m onder peil.
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
3.3.2 Strijdig gebruik Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van een seksinrichting;
- het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van een geluidszoneringsplichtige inrichting;
- het gebruik van gronden als opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
- buitenopslag anders dan ter plaatse van de aanduiding ‘sdh-bv’;
- buitenverkoop anders dan ter plaatse van de aanduiding ‘sdh-bv’
- het gebruik van elektrische verlichtingsinstallaties die veroorzaken:
- een verticale verlichtingssterkte van meer dan 10 Lux op de grens van de bestemming ‘Detailhandel tuincentrum’ in de periode 7:00 uur – 23:00 uur
- een verticale verlichtingssterkte van meer dan 2 lux op de grens van de bestemming ‘Detailhandel tuincentrum’ in de periode 23:00 – 7:00 uur.
3.3.3 Voorwaardelijke verplichting
De gebouwen binnen deze bestemming mogen niet in gebruik worden genomen indien niet aan de volgende voorwaarde is voldaan:
- aanleg en instandhouding van een beukenhaag met een minimale hoogte van 1,00 meter en een maximale hoogte van 1,25 meter rondom het parkeerterrein. De beukenhaag zal minimaal in een dubbele rij (driehoeksverband) worden geplant met een onderlinge plantafstand van 20 – 30 cm (minimaal 8 stuks per m1);
- aanleg en instandhouding van een dichte erfafscheiding met een minimale hoogte van 2,00 meter en een maximale hoogte van 3,00 meter ter plaatse van de aanduiding ‘sdh-ea’;
- aanleg en instandhouding van de in de waterparagraaf opgenomen compenserende waterberging.
Artikel 4 Waarde - Archeologie Hoog
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie hoog’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
4.2 Bouwregels Binnen het gebied ‘Waarde – Archeologie hoog als bedoeld in lid 4.1 is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
- gebouwen of de uitbreiding van bestaande gebouwen met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
- bouwwerken ten dienste van de in lid 4.1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld en met ten hoogste 500 m².
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van bouwwerken, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.
4.4 Afwijken van de bouwregels - Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen, indien en voor zover:
- met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
- in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving;
- In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Omgevingsvergunning
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde sub 4.5.3, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 4.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:
- het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder maaiveld,
- waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
- het ophogen en egaliseren van gronden;
- het verlagen van het waterpeil;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
- het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
- het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
- het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
- door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
- vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld:
- de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
- er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
4.5.3 Uitzonderingen
- Het sub 4.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
- in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
- waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
- het normaal onderhoud en beheer betreffen.
- De in sub 4.5.1 onder a genoemde uitzondering voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 500 m² geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein werken of werkzaamheden zijn verricht die onder deze uitzondering vallen.
Indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.
4.5.5 Advies Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld sub 4.5.1, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
4.6 Omgevingsvergunning voor slopen van een bouwwerk 4.6.1 Omgevingsvergunning In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde sub 4.6.3, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 4.1 bedoelde gronden de volgende sloopwerkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:
- het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m onder maaiveld.
Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
- door die sloopwerkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
- vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld:
- de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
- er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
- de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
4.6.3 Uitzonderingen
- Het sub 4.6.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van sloopwerkzaamheden:
- in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
- waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
- die het normale onderhoud en beheer betreffen;
- De in sub 4.6.1 onder a. genoemde uitzondering voor sloopwerkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 500 m² geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein sloopwerkzaamheden zijn verricht die onder deze uitzondering vallen.
4.6.4 Voorschrift bij omgevingsvergunning
Indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.
4.6.5 Advies Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld sub 4.5.1, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
- Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig te wijzigen dat het bestemmingsvlak:
- naar ligging wordt verschoven, dan wel
- naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel
- wordt verwijderd, dan wel
- van bestemming wijzigt in ‘Waarde – Archeologisch Waardevol’, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
- Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a. worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen.
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bestaande maatvoering
- Indien de bestaande maatvoering het voorgeschreven maximum overschrijdt, dan geldt de bestaande maatvoering als maximum.
- Indien de bestaande maatvoering het voorgeschreven minimum overschrijdt, dan geldt de bestaande maatvoering als minimum.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:
- het gebruiken, waaronder mede begrepen het doen of laten gebruiken, van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Algemene afwijkingen
Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van dit plan met omgevingsvergunning kan worden afwijken, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits hierdoor geen onevenredig afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefklimaat en/of de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen te wijzigen, ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig wordt geschaad.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeren
In geval van nieuwe ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of gewijzigd gebruik) dient op het eigen bouwperceel te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de extra parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling op te vangen, waarbij moet worden uitgegaan van de parkeernormen zoals opgenomen in publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ uitgegeven door het CROW.
10.1.1 Parkeernorm Voor wat betreft de functie tuincentrum moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, dan wel op het betreffende terrein. Hiervoor dienen de normen zoals opgenomen in de CROW publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’, oktober 2012 te worden gehanteerd.
10.1.2 Afmetingen De in artikel 14.1.1 bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan: indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten in geval van haaks parkeren ten minste 2,5 x 5 m en bij langsparkeren 2 x 6 m bedragen; indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,5 m x 6 m bedragen.
10.1.3 Laden en lossen Indien het gebruik of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
10.1.4 Afwijking Burgemeester en wethouders kunnen toestemming verlenen om af te wijken van het bepaalde in artikel 10.1.1, 10.1.2 en 10.1.3 indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- - gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- - na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Eenmalig kan afwijking worden verleend van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels bestemmingsplan Kapperdoes-tuincentrum
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ……………….
De voorzitter, De griffier,
………………. ………………