KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel

Buitengebied, herziening Hoogeindseweg 24a

Bestemmingsplan - Gemeente Oirschot

Vastgesteld op 18-06-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.2 plan:
het bestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening Hoogeindseweg 24a’ met identificatienummer NL.IMRO.0823.BPBGHOOGEIND24A-VAST van de gemeente Oirschot;
1.3 verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening Hoogeindseweg 24a’;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis- verbonden bedrijf:
bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 (op basis van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering), dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een kappersbedrijf, een schoonheidssalon en een pedicure;
1.7 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een huisartsenpraktijk, een fysiotherapiepraktijk, een architectenbureau en een advocatenkantoor;
1.8 achtergevelrooilijn:
  1. de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;
  2. indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak op de verbeelding is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder bijbehorende bouwwerken – alsmede het verlengde daarvan;
1.9 afhankelijke woonruimte:
een bijbehorend bouwwerk, geen woning zijnde, bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huisvesting van één of meer personen, is ondergebracht;
1.10 archeologische waarden:
cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.12 bebouwingspercentage:
een opgenomen getal dat het percentage van een bouw- of bestemmingsvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.13 bed and breakfast:
een nevenactiviteit, gekoppeld aan de woonfunctie, met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
1.14 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.15 bestaande situatie:
  1. ten aanzien van bebouwing: legale bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde en onherroepelijk geworden vergunning;
  2. ten aanzien van gebruik: het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan in werking is getreden.
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, zoals al dan niet vrijstaande bijgebouwen en uit- en aanbouwen;
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, veranderen of vernieuwen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw en zolder;
1.22 bouwmassa:
een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief bijbehorende bouwwerken;
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.27 camping:
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
1.28 caravan:
een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.
1.29 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of architectuur;
1.30 dak:
een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, c.q. bouwwerk;
1.31 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.31a evenementen:
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak in hoofdzaak bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, zoals markten, braderieën, festivals, openluchttheater en daarmee gelijk te stellen activiteiten;
1.32 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 groepsaccommodatie:
een bouwwerk of een gedeelte van een bouwwerk bestemd voor het houden van recreatief nachtverblijf door meerdere personen in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke verblijven;
1.35 horecabedrijf:
N.v.t.
1.36 hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;
1.37 hoofdgebouw:
een gebouw dat, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
1.38 hydrologische waarden:
waarden in verband met een specifieke waterhuishoudkundige situatie voor daaraan gebonden organismen (planten en dieren), leefgemeenschappen en potenties voor de ontwikkeling daarvan, met daarbij behorende kwantitatieve aspecten (zoals hoge waterstand, stabiel waterpeil) en/of kwalitatieve aspecten (voedselarm, onvervuild), zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.39 infrastructurele voorzieningen:
ontsluitingswegen en kavelpaden;
1.40 kampeermiddel:
  • een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.41 landschapselementen:
ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 hectare;
1.42 landschapswaarden / landschappelijke waarden:
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;
1.43 maaiveld:
hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning;
1.43a mansardekap:
Een kap waarbij de dakvlakken niet van goot tot nok één plat vlak, maar twee platte vlakken vormen die elkaar onder een stompe hoek ontmoeten;
1.44 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.45 minicamping:
een kleinschalig kampeerterrein met minimale voorzieningen als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of een burgerwoning;
1.46 nevenactiviteiten:
N.v.t.
1.47 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt, tenzij anders in de regels is bepaald;
1.48 ondergronds:
beneden het peil;
1.49 overkapping:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
1.50 permanente bewoning:
bewoning door eenzelfde persoon of groep van personen buiten het zomerseizoen in een kalenderjaar gedurende meer dan 70 nachten, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;
1.51 perceelsgrens:
de grens van het kadastrale perceel;
1.52 schuilgelegenheid:
een gebouw dat voor beschutting zorgt voor mensen en/of dieren;
1.53 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.54 stacaravan:
een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan;
1.55 verblijfsrecreatie:
een vorm van recreatief verblijf, waarbij sprake is van overnachtingen anders dan met gebruikmaking van een hotel, pension of woning dan wel een vaartuig;
1.56 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
  • gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg;
  • gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg, indien de afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
1.57 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van watergangen en dergelijke;
1.58 werk:
een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde;
1.59 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.60 zomerseizoen:
de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de weg:
de kortste afstand van een bouwwerk tot de as van de weg.
2.2 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.
2.3 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 de hoogte van een windturbine:
N.v.t.
2.9 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.10 ondergrondse bouwwerken:
de diepte van ondergrondse bouwwerken wordt gemeten vanaf het peil.
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 peil:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
indien in het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.
2.13 ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen;
  2. tuinen en erven;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. landschappelijke inpassing;
3.2 Bouwregels 3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen geldt dat de afstand van gebouwen tot de as van de weg niet minder mag bedragen dan 15 m.
3.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  2. Per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan;
  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  5. De inhoud van de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - grotere inhoudsmaat en oppervlakte bijgebouwen toegestaan' mag niet meer bedragen dan 1.000 m3 met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer dan 250 m2 mag bedragen;
  6. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 5 m;
  7. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 12° en niet meer dan 45°.
  8. Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij woningen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen, aan- en uitbouwen) bij woningen gelden de volgende bepalingen:
  1. De afstand tot de voorgevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 3 m;
  2. De afstand tot de woning mag niet meer bedragen dan 20 m;
  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  5. De bebouwde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - grotere inhoudsmaat en oppervlakte bijgebouwen toegestaan' mag niet meer bedragen dan 240 m².
  6. Bijbehorend bouwwerken bij woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  7. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.
3.2.4 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen geldt het bepaalde in lid 6.2 Ondergronds bouwen.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor de voorgevelrooilijn van de woning niet meer mag bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van antennes mag niet meer bedragen dan 10 m.
  3. Voor paardenbakken gelden de volgende bepalingen:
    1. De bouwhoogte van een omheining van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
    2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 800 m².
    3. De paardenbak mag uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden aangelegd.
    4. De afstand tot woningen van derden mag niet minder bedragen dan 25 m.
    5. Lichtmasten bij een paardenbak zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bebouwingsconcentraties.
    6. De bouwhoogte van lichtmasten bij een paardenbak mag niet meer bedragen dan 3 m.
  4. Voor overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    1. De bouwhoogte van mag niet meer bedragen dan 3 m.
    2. De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m².
  5. De bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels 3.3.1 Algemene voorwaarden voor afwijken
In het geval het bevoegd gezag gebruik maakt van de bevoegdheid tot afwijken van de gebruiksregels betrekt zij daarbij de volgende overwegingen:
  1. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld en de woonsituatie;
    2. de verkeersveiligheid en de sociale veiligheid;
    3. de milieusituatie;
    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.2 Afwijkingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
  1. het bepaalde in sub 3.2.2 en toestaan dat de dakhelling van hoofdgebouwen wordt verkleind c.q. vergroot, mits het landelijk karakter van het gebied niet onevenredig wordt aangetast;
3.4 Specifieke gebruiksregels 3.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:
  1. het gebruik van een (gedeelte) van de woning of bijbehorend bouwwerk voor nevenactiviteiten;
  2. het gebruik van gronden als standplaats van kampeermiddelen;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. het gebruik van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;
  5. het gebruik van gebouwen en bouwwerken voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij het inpandige berging in ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande en vergunde gebouwen, van toercaravans, kampeerauto's, boten en vouwwagens betreft.
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het houden van evenementen.
3.4.2 Permanente bewoning
Onder strijdig gebruik met het bepaalde in de bestemming valt het gebruik van gebouwen en kampeermiddelen voor permanente bewoning. Hieronder wordt in ieder geval verstaan het gebruik voor bewoning door een huishouden langer dan 30 dagen aaneengesloten voor trekkershutten, bed breakfast-voorzieningen, vakantiewoningen/ -appartementen en groepsaccommodaties/ kampeerboerderij en langer dan 60 dagen aaneengesloten voor kleinschalig kamperen/minicamping.
3.4.3 Aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten
Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteit geldt het bepaalde in lid 7.3 Aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten.
3.4.4 Voorwaardelijke verplichting
Het gebruik van de gebouwen ten behoeve van in artikel 3.1 genoemde doeleinden is niet toegestaan zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, uitgewerkt in een plan voor landschappelijke inpassing, dat is goedgekeurd door het college van Burgemeester en Wethouders. Het beplantingsplan d.d. 1 juni 2018 is als bijlage bij de planregels gevoegd.
Wanneer het plan voor landschappelijke inpassing in verband met het plantseizoen niet tijdig uitgevoerd kan worden moet deze in het eerstvolgende plantseizoen en uiterlijk binnen 1 jaar na het in gebruik nemen van de gebouwen en gronden alsnog uitgevoerd zijn.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels 3.5.1 Algemene voorwaarden voor afwijken
In het geval het bevoegd gezag gebruik maakt van de bevoegdheid tot afwijken van de gebruiksregels betrekken zij daarbij de volgende overwegingen:
  1. Indien sprake is van een afwijking ten behoeve van een nevenactiviteit, is/blijft de nevenactiviteit ondergeschikt aan de hoofdfunctie van de bestemming.
  2. Buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten is niet toegestaan.
  3. Er is geen sprake van een onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking en het parkeren vindt plaats op eigen terrein.
  4. Er wordt geen afbreuk gedaan aan nabijgelegen omgevingswaarden.
  5. Er wordt voorzien in een landschappelijke inpassing via een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan.
  6. Er wordt geen afbreuk gedaan aan nabijgelegen woon- en werkfuncties.
  7. De maximale oppervlakte aan nevenactiviteiten mag in totaal niet meer bedragen dan 240 m².
3.5.2 Bed & breakfast als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub 3.4.1 ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijbehorend bouwwerk bij de woning voor bed & breakfast als nevenactiviteit, onder de volgende voorwaarden:
  1. de nevenactiviteit vindt plaats binnen de bestaande bebouwing;
  2. de voorzieningen worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing tot een maximale oppervlakte van 150 m², waarbij de maximale oppervlakte per kamer 50 m² bedraagt;
  3. het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden is 9.
3.5.3 Vakantiewoningen/-appartementen als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub 3.4.1 ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijbehorend bouwwerk bij de woning voor vakantiewoningen/-appartementen als nevenactiviteit, onder de volgende voorwaarden:
  1. de voorzieningen worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing of vervangende nieuwbouw tot een maximale oppervlakte van 120 m², waarbij de maximale oppervlakte per kamer 50 m² bedraagt;
  2. het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden is 9.
3.5.4 Kleinschalig kamperen als nevenactiviteit
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en sub 3.4.1 ten behoeve van het gebruik van gronden voor kleinschalig kamperen als nevenactiviteit, onder de volgende voorwaarden:
  1. de nevenactiviteit vindt niet plaats op gronden die grenzen aan de bestemming 'Bos', 'Natuur' en/of 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden;
  2. de kampeermiddelen geplaatst worden binnen het bouwvlak, dan wel tot maximaal 100 m buiten het bestemmingsvlak, mits de bestemming van die gronden een dergelijk gebruik toelaat;
  3. er wordt geen gebruik gemaakt van stacaravans, woonunits en/of chalets;
  4. sanitaire voorzieningen moeten worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden binnen het bestemmingsvlak met een maximale oppervlakte van 75 m²;
  5. overige (slechtweer)voorzieningen moeten worden gerealiseerd in aanwezige bebouwing binnen het bestemmingsvlak met een maximale oppervlakte van 75 m².
3.5.5 Zorgverlenende activiteiten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub 6.4.1 ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijbehorend bouwwerk bij de woning voor zorgverlenende nevenactiviteiten, onder de volgende voorwaarden:
  1. er is sprake van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit door het toestaan van de activiteit;
  2. de activiteit vindt plaats binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden;
  3. de maximale oppervlakte voor de zorgverlenende nevenactiviteiten binnen de bestaande bebouwing of vervangende nieuwbouw bedraagt maximaal 240 m²;
  4. er wordt maximaal 200 m² aan buitenruimte ingericht.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4

4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte van 500 m² en groter en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
    2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
    3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. Indien uit het rapport blijkt, dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  4. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan het schriftelijk advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 4.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 500 m² en groter:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  3. het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
4.3.2 Uitzonderingen
Het in 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd inclusief het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.
4.3.3 Toelaatbaarheid
  1. De in sub 4.3.2 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
  4. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld sub 4.3.1 kan het schriftelijk advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Algemeen 6.1.1 Reclameaanduidingen
Voor het bouwen van reclameaanduidingen gelden de volgende voorwaarden:
  1. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m;
  2. De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1,5 m².
6.1.2 Niet-overdekte zwembaden bij een woning
Voor het bouwen van niet-overdekte zwembaden bij een (bedrijfs)woning gelden de volgende voorwaarden:
  1. De afstand achter de voorgevelrooilijn van de (bedrijfs)woning mag niet minder bedragen dan 3 m.
  2. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 5 m.
  3. De afstand tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.
6.2 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. De bebouwing moet worden opgericht onder een woning en/of onder de bij de woning behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woonfunctie, met dien verstande dat deze aan één zijde maximaal 2 m buiten het bovengrondse gevelvlak mag uitsteken;
  2. de inhoud van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan de inhoud van het gebouw waaronder de ondergrondse bebouwing wordt gebouwd;
  3. de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 5 m.
6.3 Afwijking maten
In die gevallen, waarin de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand gekomen, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan voor de bestaande feitelijke situatie, uitgezonderd in geval van nieuwbouw.
6.4 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven op basis van het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden; en
  6. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik
Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in elk geval verstaan:
  1. het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij een woning voor bewoning;
  2. het gebruik van gronden in strijd met de op grond van dit plan geldende bestemming.
7.2 Ondergeschikte functie
Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de bebouwing, die bestemd is voor de hoofdfunctie.
7.3 Aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten
Het is toegestaan om ruimten binnen een woning en/of bijbehorende bouwwerken te gebruiken voor aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten, mits:
  1. tot maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken tot maximaal 50 m² wordt gebruikt voor deze activiteiten;
  2. het gebruik overeenkomstig de hoofdfunctie blijft mogelijk;
  3. degene die de activiteiten in de woning en/of het bijbehorende bouwwerk uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
  4. parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
  5. er geen detailhandel en/of groothandel ter plaatse plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit;
  6. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en van (agrarische) bedrijven.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Algemene regels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
  1. in deze regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van de inhoudsmaat en oppervlaktemaat van woningen en bijbehorende bouwwerken, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, tenzij in de bestemming reeds een afwijkingsmogelijkheid voor de maatvoering is opgenomen;
  2. de bepalingen voor het bouwen binnen 5 meter van of in de zijdelingse perceelsgrens, mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet worden aangetast;
  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  5. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  6. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m.
8.2 Afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.4.1 en 3.4.2 en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. het een bijbehorend bouwwerk betreft behorende bij een (bedrijfs)woning;
  2. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts of medisch specialist;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  4. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijbehorende bouwwerken, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m²;
  5. de bebouwing die wordt gebruikt voor mantelzorg mag op maximaal 30 m van het hoofdgebouw staan;
  6. het bijbehorend bouwwerk vormt een onlosmakelijk geheel met het (bedrijfs)woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend;
  7. burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning zowel op naam van de mantelzorgverlener als op naam van de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijke melding wordt gemaakt bij burgemeester en wethouders en het bijbehorend bouwwerk binnen 3 maanden na beëindiging van het gebruik als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongedaan wordt gemaakt voor bewoning. Na de beëindiging van het gebruik is de omgevingsvergunning per direct vervallen.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrens, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:
Regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening Hoogeindseweg 24a’.