Ruimte voor Ruimte Ekerschot Noord
Bestemmingsplan - Gemeente Oirschot
Vastgesteld op 30-03-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte Ekerschot Noord' met identificatienummer NL.IMRO.0823.BPOIEKERSCHOT-VAST van de gemeente Oirschot;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden bedrijf:
bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 (op basis van VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering), dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.7 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.8 achtergevellijn
de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw – zonder aan- en uitbouwen aan aangebouwde bijgebouwen – alsmede het verlengde daarvan;
1.9 archeologische waarden:
cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.12 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.13 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.14 bed & breakfast:
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
1.15 beperkt kwetsbaar object:
de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van (halfverdiepte) onderbouw en zolder;
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 bouwwerk geen gebouw zijnde:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.26 carport:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen. Als de carport niet gesitueerd wordt tussen belendende gebouwen mag deze maximaal voorzien worden van 2 wanden. Een carport is bedoeld voor het stallen van voertuigen en dient bereikbaar te zijn vanaf het openbare gebied (weg);
1.27 dak:
een gesloten bovenbeëndiging van een gebouw, c.q. bouwwerk;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 erfbeplanting:
afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een agrarisch bedrijf, een niet-agrarisch bedrijf of een woning;
1.30 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een ander plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;
1.31 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.32 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Met gedeeltelijk omsloten wordt bedoeld minimaal 2 wanden;
1.34 gevellijn:
de denkbeeldige lijn op een bouwperceel die in het verlengde ligt van de gevel van het hoofdgebouw;
1.35 hoofdgebouw:
gebouw(en) dat door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.36 kwetsbaar object:
de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.37 landschapswaarden/landschappelijke waarden:
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;
1.38 maaiveld:
hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning;
1.39 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.40 nevenactiviteit
activiteit die naast de hoofdactiviteit plaatsvindt en minder dan de helft van het inkomen genereert;
1.41 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m. boven het peil is gelegen;
1.42 overkapping:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen. Als de overkapping niet gesitueerd wordt tussen belendende gebouwen mag deze maximaal voorzien worden van 2 wanden;
1.43 perceelgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;
1.44 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.45 tuin:
de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning, voorzover gelegen buiten het op de verbeelding aangewezen bouwvlak;
1.46 twee-aan-eengebouwde woning
een woning waarbij het gebouw aan een zijde aan-eengebouwd is, waaronder ook vrijstaand geschakeld wordt verstaan;
1.47 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.48 verblijfsrecreatie:
een vorm van recreatief verblijf, waarbij sprake is van overnachtingen anders dan met gebruikmaking van een hotel, pension of woning danwel een vaartuig;
1.49 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;
1.50 vrijstaande woning:
een woning die vrijstaand gebouwd is en geen onderdeel uitmaakt van een blok twee of meer aaneen gebouwde of gestapelde woningen;
1.51 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.52 weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
1.53 werk:
grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk;
1.54 wet/wettelijke regelingen:
indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;
1.55 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de bewoning van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;
1.56 zorgwoning
een woning die gekoppeld is aan een zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) met een geïndiceerde zorgbehoefte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein:
de buitenwerks gemeten oppervlakte van het op een bouwperceel aanwezige c.q. op te richten gebouw, bouwwerken geen gebouwen zijnde of gebouwencomplex, gemeten op één meter boven het gemiddelde maaiveld van het aansluitende afgewerkte terrein;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenzijde van de gevels of het hart van de scheidsmuren, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
2.7 de diepte van een gebouw:
horizontaal tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels gemeten van de voorgevel tot de achtergevel en 1 m boven peil en waarbij de grootste maat (gemeten evenwijdig aan één van de zijgevels) bepalend is;
2.8 de verticale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf peil;
2.9 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;
2.10 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;
2.11 peil:
voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang; in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, zonnepanelen en overstekenden daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. perceelsontsluitingen;
- d. bermen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. kunstobjecten;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' uitsluitend landschappelijke inpassing;
met de daarbij behorende:
- k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. kunstobjecten;
- i. straatmeubilair;
- j. tuinen;
met de daarbij behorende:
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding;
- c. waterlopen;
- d. inrit voor aangrenzende percelen;
met de daarbij behorende;
- e. bouwwerken geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. ter plaatse van de functieaanduiding 'zorgwoning', tevens voor zorgwoningen;
met de daarbij behorende:
- c. tuinen, erven, in- en uitritten;
- d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. aan- en uitbouwen, bijgebouwen, carports en overkappingen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- g. parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Wonen - 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in de vorm van gestapelde woningen;
inclusief bijbehorende:
- b. tuinen, erven, in- en uitritten;
- c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. (ondergrondse) parkeervoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een hoogspanningsleiding.
8.2 Voorrangsbepaling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' voorrang krijgt.
8.3 Bouwregels
Binnen deze dubbelbestemming mogen alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd. Voor de bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat de maximale hoogte niet meer dan 40 meter mag bedragen.
8.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 14.1 van deze regels, bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 8.3 een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van bouwwerken overeenkomstig dit hoofdstuk van de regels. Hierbij dient advies gevraagd te worden aan de leidingbeheerder en de eigenaar van de leiding.
8.5 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.
8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op de tot 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemde grond, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
- 1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
- 3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
- 4. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepgewortelde beplanting en of bomen;
- 5. het vellen of rooien van houtgewas.
- b. Het onder 8.6 onder a vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
- 1. welke betreffen het normale onderhoud en beheer van de hoogspanningsleiding;
- 2. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
- c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder 8.6 onder a zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoogspannings en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan;
- d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder 8.6 onder a wordt het advies ingewonnen van de leiding eigenaar en leiding beheerder / directeur van het energiebedrijf.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 3
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte van 50 m² en groter en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Overlegging van een rapport is niet nodig, indien het gronden betreft die als verstoord zijn aangemerkt op bijlage 8 Archeologische verwachtingen- en waardenkaart d.d. 7 februari 2011 dan wel waarvan verstoring blijkt uit een eerder verleende omgevingsvergunning of uit andere formele bescheiden.
- b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
- 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
- 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- c. Indien uit het rapport blijkt, dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
- d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan het schriftelijk advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Waarde - Archeologie 4
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte van 50 m² en groter en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Overlegging van een rapport is niet nodig, indien het gronden betreft die als verstoord zijn aangemerkt op bijlage 8 Archeologische verwachtingen- en waardenkaart d.d. 7 februari 2011 dan wel waarvan verstoring blijkt uit een eerder verleende omgevingsvergunning of uit andere formele bescheiden.
- b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
- 2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
- 3. De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- c. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
- d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan het schriftelijk advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. bebouwing moet worden opgericht onder een woning en/of onder de bij de woning behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woonfunctie, met dien verstande dat deze aan één zijde maximaal 7 meter buiten het bovengrondse gevelvlak mag uitsteken, tenzij ervoor wordt gekozen om 1 inrit met 2 afslaande rij- en hellingbanen tussen de 2 gebouwen te realiseren, alsdan is een afstand van 11 meter buiten het bovengrondse gevelvlak toegestaan;
- b. de inhoud van de ondergrondse of halfverdiepte bouwwerken mag niet meer bedragen dan de inhoud van het gebouw waaronder de ondergrondse bebouwing wordt gebouwd;
- c. de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 5 m.
12.2 Niet overdekte zwembaden
Voor het bouwen van niet overdekte zwembaden gelden de volgende regels:
- a. het bouwperceel dient een oppervlakte te hebben van minimaal 300 m² ;
- b. de oppervlakte mag maximaal 10 % van het bouwperceel en niet meer dan 100 m² bedragen;
- c. het zwembad achter de achtergevel of het verlengde daarvan wordt gerealiseerd;
- d. het zwembad dient minimaal 1 meter uit de perceelsgrens te worden gesitueerd;
- e. er dient geen bedrijfsmatige exploitatie van het zwembad plaats te vinden.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
13.1 Strijdig gebruik
Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in elk geval verstaan:
- a. het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij een woning voor bewoning;
- b. het gebruik van gronden in strijd met de op grond van dit plan geldende bestemming.
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
14.1 Algemene regels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. in deze regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van de inhoudsmaat en oppervlaktemaat van woningen en bijbehorende bouwwerken, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, tenzij in de bestemming reeds een afwijkingsmogelijkheid voor de maatvoering is opgenomen;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m.
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrens, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 16 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een wijziging is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte Ekerschot Noord'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Oirschot is samen met Ruimte voor Ruimte Ontwikkelingsmaatschappij en Cello Zorg en Van Wanrooij Projectontwikkeling voornemens een nieuwe woonlocatie te realiseren in Oirschot: Ekerschot. Het betreft een plangebied ten noorden van het centrum van Oirschot met een omvang van ca 6,5 hectare. Het vigerende bestemmingsplan maakt de beoogde ontwikkeling niet mogelijk, om die reden wordt onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
Het plan voorziet in een behoefte aan (luxe) bouwkavels waar particulieren hun eigen woningen kunnen realiseren. Tevens voorziet het plan in de ontwikkeling van begeleid wonen voor jongeren met een beperking, en de ontwikkeling van appartementen. Tot slot worden projectmatig reguliere woningen (rijwoningen en twee-onder-een-kap) ontwikkeld en is er ruimte voor een CPO-project (Collectief Particulier Opdrachtgeverschap) met maximaal 17 woningen voor starters en senioren. In totaal worden maximaal 152 woningen mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan.
1.2 Plangebied
Het plangebied Ruimte voor Ruimte Ekerschot Noord is gelegen aan de noordzijde van Oirschot (zie figuur 1-1). Het plangebied wordt begrensd door de Oude Grintweg in het oosten, de Kempenweg in het zuiden en de Peperstraat in het noorden.
Figuur 1-1. Ligging en globale begrenzing plangebied (rood omlijnd)
In figuur 1-2 is de stedenbouwkundige verkaveling van het plangebied weergegeven.
Figuur 1-2. Stedenbouwkundige verkaveling woningbouwlocatie Ekerschot Noord
De woningbouwlocatie kan onderverdeeld worden in drie verschillende zones met elk hun eigen identiteit en beeldkwaliteit: boswonen, parkwonen en lintwonen (Figuur 1-3, zie ook paragraaf 4.4 over Beeldkwaliteit).
Figuur 1-3. Zones in plangebied (boswonen, parkwonen en lintwonen)
In de zone 'Boswonen' worden maximaal 52 appartementen gerealiseerd verdeeld over 3 complexen. Bij deze drie appartementencomplexen wordt een half verdiepte parkeerplaats gerealiseerd. Dit betreft Boswonen West. Ook worden er 3 ruime Ruimte voor Ruimte-kavels of maximaal 17 CPO-woningen gerealiseerd binnen deze zone. Dit betreft Boswonen Oost.
In de zone 'Parkwonen' worden maximaal 37 reguliere woningen gerealiseerd, bestaande uit zowel twee-onder-een-kapwoningen en rijwoningen. Daarnaast is er ruimte voor maximaal 15 Ruimte voor Ruimte-kavels. Naast de woningen wordt in de zone 'Parkwonen West' ook een zorgcomplex gerealiseerd voor jongeren die niet geheel zelfstandig kunnen wonen vanwege een verstandelijke beperking. Het betreft hier maximaal 24 (intramurale) zorgeenheden met een totaal bebouwd oppervlak van ongeveer 1.300 m2.
'Lintwonen' omvat in totaal 7 vrije Ruimte voor Ruimte-kavels. Hiervan liggen er 2 langs de Peperstraat, 1 achter de twee woningen aan de Peperstraat en 4 langs de Oude Grintweg.
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, geconsolideerde versie 2020' is vigerend, waarbij het volgende toepassingsbereik geldt:
De verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied, geconsolideerde versie 2020' van de gemeente Oirschot wordt herzien zoals aangegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan. Voor het overige blijft de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied, geconsolideerde versie 2020' ongewijzigd van toepassing.
De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, geconsolideerde versie 2020' van de gemeente Oirschot worden herzien zoals aangegeven in hoofdstuk 2 van de regels van dit bestemmingsplan. Voor het overige blijven de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, geconsolideerde versie 2020 ' ongewijzigd van toepassing
De gronden waarop het plan Ruimte voor Ruimte Ekerschot Noord zal worden ontwikkeld zijn momenteel bestemd als 'Agrarisch'. De gronden kennen tevens de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen:
- Waarde - Archeologie 3;
- Waarde - Archeologie 4;
- gebiedsaanduiding: reconstructiewetzone - extensiveringsgebied;
- gebiedsaanduiding: reconstructiewetzone - iv nee
Het zuidwestelijk gelegen bestaand groen valt onder de beheersverordening Oirschot. Hierin kent dit gedeelte van het plangebied de bestemming 'Groenvoorzieningen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.
De ontwikkeling van 152 woningen is in het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan wordt opgesteld om te voorzien in de planologische mogelijkheid tot deze ontwikkeling.
Figuur 1-4. Uitsnede plangebied uit vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied'
Voor een klein deel van het plangebied geldt nu het bestemmingsplan 'Buitengebied Oirschot, herziening Peperstraat ong. (nabij 1)'. Dit bestemmingsplan maakt nu één Ruimte voor Ruimte-woning mogelijk. Met voorliggend bestemmingsplan worden hier twee Ruimte voor Ruimte-woningen mogelijk gemaakt.
1.4 De Onderdelen Van Het Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit de toelichting, de regels en de verbeelding.
- De toelichting heeft een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Dit onderdeel heeft echter geen juridisch bindende werking.
- De regels en de verbeelding vormen samen het bindende deel van het bestemmingsplan. Het bevat het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, gebouwen en bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
- De verbeelding heeft een ondersteunende rol van de regels evenals een visualiserende functie van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen en randvoorwaarden weergegeven.
1.5 Bij Het Plan Behorende Stukken
Voor de totstandkoming van het plan Ruimte voor Ruimte Ekerschot Noord zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd, waarvan de resultaten op hoofdlijnen in dit bestemmingsplan zijn verwoord. De volgende rapportages, dienen als onderbouwing van dit plan:
Bijlage 3 Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteit
Bijlage 5 Verkennend natuuronderzoek
Bijlage 6 Aanvullend soortgericht onderzoek naar beschermde soorten
Bijlage 7 Onderzoek stikstofdepositie
Bijlage 8 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 9 Archeologisch proefsleuvenonderzoek
Bijlage 11 Akoestisch onderzoek
Bijlage 12 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 13 Onderzoek magneetveldzone
1.6 Leeswijzer
Na hoofdstuk 1, inleiding, staat hoofdstuk 2 in het teken van de gebiedsinventarisatie van het plangebied. In hoofdstuk 3 inzicht gegeven in het op het plangebied van toepassing zijnde beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft de planbeschrijving op onderdelen weer. In hoofdstuk 4 wordt ook de bij het plan behorende beeldkwaliteit toegelicht. Hoofdstuk 5 geeft een overzicht van de resultaten van de onderzoeken die zijn gedaan naar de mogelijke planeffecten in de omgeving van het plangebied Ruimte voor Ruimte Ekerschot Noord. In hoofdstuk 6 is de juridische planopzet beschreven, waarbij is uiteengezet op welke wijze de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkelingen juridisch zijn vertaald. Dit heeft een directe relatie met de uitvoerbaarheid, met name het beleid ter handhaving van de inrichting van het plangebied waaraan in hoofdstuk 7 aandacht wordt besteed. De procedure, het overleg en de inspraak komen tot slot aan bod in hoofdstuk 8.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
In dit hoofdstuk worden de bestaande kenmerken van het plangebied beschreven. Aan de orde komen de situering en de begrenzing van het plangebied, alsmede de huidige ruimtelijke en functionele structuur, een beschrijving van diverse aspecten die van belang zijn voor het gebied.
2.1 Situering En Begrenzing
De locatie is gelegen ten noorden van het centrum van Oirschot. De locatie bedraagt ca. 6,5 hectare. De globale ligging is weergegeven in figuur 2-1.
Figuur 2-1 Globale ligging van het plangebied (rood omlijnd)
Oirschot is de hoofdplaats van de gelijknamige gemeente Oirschot. Het dorp kent circa 13.000 inwoners. De omgeving kenmerkt zich door oud cultuurgebied dat vooral agrarisch in gebruik is.
Ten zuiden van Oirschot loopt het Wilhelminakanaal. Oirschot is goed bereikbaar via de A58 (Eindhoven - Tilburg) en middels openbaar vervoerverbindingen ook verbonden met Best, Tilburg, Boxtel en Eindhoven.
2.2 Ruimtelijke Structuur
2.2.1 Historie
Oirschot ligt tussen Moergestel en Best. De dichtstbijzijnde grote stad is Eindhoven. De naam Oirschot zou afkomstig zijn van "schoot". Dit betekent hoger gelegen land in moerassig gebied. "Oir" slaat mogelijk op "oeros" of "ijzeroer houdende bodem", maar het zou ook kunnen dat "oir" juist zoals "aar" op water duidt. In dat geval is het dus een hoge plek in of aan een natte laagte, hetgeen nu nog steeds het geval is alleen minder duidelijk dan in het verleden.
Oirschot was al heel vroeg een belangrijke plaats in Brabant. In Oirschot woonden in de middeleeuwen veel priesters verspreid over Oirschot. Deze priesters werden kanunniken genoemd, samen vormde ze het kapittel van Oirschot. Ook op gebied van godsdienst was Oirschot een belangrijke plaats.
In de 20e eeuw kwam het toerisme op en trad de industrialisatie op. Bedrijven binnen de meubelindustrie en metaalindustrie vestigden zich in Oirschot. De aanleg van het Wilhelminakanaal in 1923 stimuleerde dit, net als de nabije ligging en goede verbinding met Tilburg en Eindhoven.
2.2.2 Landschappelijke onderlegger
De landschappelijke structuur van het plangebied wordt vormgegeven door de geologie en geomorfologie, aardkundige waarden, bodemtypes, watersysteem en waterketen.
Geologie en geomorfologie
De gemeente wordt gekenschetst door de volgende geologische formaties: de formatie van Boxtel, de formatie van Sterksel, het laagpakket van Singraven, alsmede deels de bedekking met het laagpakket van Kootwijk (stuifzand). Op de provinciale geologische overzichtskaart wordt het plangebied aangeduid als 'smeltrivierafzetting van leem en zand met zanddek'.
Het plangebied wordt op de geomorfologische kaart grotendeels gekenmerkt door dekzand- of terrasruggen. In het noorden worden de gronden aangeduid als (dek)zand vlakte. In het oosten ligt een kleine strook dalvormige laagte, beek- of rivierdalbodem.
Aardkundige waarden
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een aardkundig waardevol gebied. De Oirschotse Heide en het Beerzedal worden binnen de gemeente Oirschot aangeduid als aarkundig fenomeen. Deze liggen ten zuiden van de kern van Oirschot.
Bodemsamenstelling
Door bodemdaling is in Oirschot een laagte ontstaan, die is opgevuld met een dek van zand, leem, grind en veen. Daar overheen is een licht golvend pakket dekzand afgezet. In de verschillende bodemsoorten heeft, in relatie tot het ontstane reliëf, verdere bodemvorming plaatsgevonden. Het plangebied zelf bestaat hoofdzakelijk uit eerdgronden, dit zijn voedselrijke en vochtige tot droge bodems. Deze gronden zijn historisch gezien ontstaan in samenhang met de nederzettingen binnen de gemeente.
Landschap
De abiotische diversiteit binnen de landelijke gemeente Oirschot heeft geresulteerd in verschillende landbouwkundige gebruiksmogelijkheden. Hierdoor zijn deelgebieden ontstaan, die duidelijk ruimtelijk van elkaar te onderscheiden zijn. Oirschot wordt omringd door 3 landschapstypen, het kampen- of hoevenlandschap, de jonge heideontginningen en het beekdal. In een landschapstype is sprake van overeenkomstige kenmerken, die cultuurhistorisch, landschappelijk en/of ecologisch waardevol zijn en vaak nog gekoppeld aan het huidige agrarisch gebruik. Daarnaast zijn de bestaande bos- en heidegebieden met het militair oefenterrein en De Mortelen als kenmerkende onderdelen te onderscheiden.
Het plangebied behoort tot het kampen- en hoevenlandschap (oud bouwlanden). Dit landschapstype bestaat uit relatief kleinschalige gebieden, bestaande uit eenmansessen (bol gelegen percelen) met steilranden en landschapselementen en boerderijen in clusters. Daartussen liggen grootschalige open en soms bol gelegen akkercomplexen met bebouwing en beplanting langs de randen.
Archeologie en cultuurhistorie
Het plangebied wordt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) aangeduid als ene gebied met een zeer hoge of middelhoge trefkans. Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart van de gemeente wordt het plangebied daarnaast aangeduid als Esdek.
Cultuurhistorische waarden dienen als kwaliteit te worden beschermd. Het betreft karakteristieke waarden die verweven zijn in het huidige landschap. Enkele gronden binnen het plangebied worden aangeduid als object of gebied met een hoge cultuurhistorische waarde. Op basis van de bekende historische gegevens en/of de landschappelijke ligging zoals aangeduid op de gemeentelijke erfgoedkaart, kunnen deze objecten of gebieden gezien worden als belangrijke elementen van de lokale identiteit. Deze cultuurhistorische waarden verdienen het om behouden te worden, maar vooral ook om als inspiratiebron te worden gebruikt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Enkele panden grenzende aan het plangebied worden aangeduid in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP), het betreft Oude Grintweg 60 en Peperstraat 2-3.
Natuur
De natuur in Oirschot omvat bos- en natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden, natuurwaarden in het agrarisch gebied, ecologische verbindingszones en natuur in/rond beken. Om de uitwisseling van flora en fauna tussen natuurgebieden te verbeteren, wordt gestreefd naar het versterken van ecologische verbanden en het opheffen van ecologische barrières. Het gaat hierbij om bestaande en nieuwe verbindingen. Met verbindingszones worden natuurgebieden verbonden, zodat een ecologisch netwerk gerealiseerd wordt. Het plangebied maakt geen deel uit van de ecologische hoofdstructuur of verbindingzones.
2.2.3 Droge en natte infrastructuur
Droge infrastructuur
De droge infrastructuur binnen het plangebied wordt opgesplitst in de volgende categorieën: hoofdontsluitingswegen (zoals snelwegen), gebiedsontsluitingswegen (interlokale wegen), erftoegangswegen (ontsluitingswegen), waterwegen en langzaam verkeer routes (fietsen wandelpaden).
De belangrijkste gebiedsontsluitingswegen in de gemeente zijn de Kempenweg (N395), de Bestseweg, de Langereijt (N395), de Andreasstraat, de Hertog Janstraat, de Voorteindseweg (N395), de Beerschotseweg, de Eindhovensedijk en de Erica. Door de aansluiting op de A58 heeft de Kempenweg zowel een doorgaande als een wijkontsluitingsfunctie. De Kempenweg vormt de zuidelijke grens van het plangebied. De andere straten die het plangebied begrenzen, de Oude Grintweg en de Peperstraat worden getypeerd als erftoegangsweg. De Oude Grintweg heeft daarnaast een zwaardere functie als verbindingsweg tussen de woonkernen.
Natte infrastructuur
De gemeente wordt doorsneden door het Wilhelminakanaal en ligt daarnaast in het stroomgebied van de rivier De Dommel. De Dommel wordt omgeven door een aantal beken, waaronder de Groote Beerze en de Kleine Beerze. Geen van deze natte infrastructuren liggen in de nabijheid van het plangebied.
2.3 Functionele Structuur
2.3.1 Grondgebruik/-functies
Functie landbouw en natuur
Buiten de grote bos- en natuurgebieden is met name het agrarisch gebruik beeldbepalend in het landelijk gebied. Het buitengebied omvat circa 300 agrarische bedrijven. De landbouwsector is zeer divers. In Oirschot bevinden zich zowel akkerbouwbedrijven als veeteeltbedrijven, zowel grondgebonden als niet-grondgebonden bedrijven, alsmede solitaire glastuinbouw. Veel van de gronden in het plangebied zijn momenteel in gebruik ten behoeve van de landbouw. Deze agrarische gronden worden afgewisseld met bospercelen en begrensd met bomenrijen. In het midden van het plangebied ligt een gebied met volkstuintjes.
Functie wonen
In het buitengebied van Oirschot zijn drie typen woningen te onderscheiden, agrarische bedrijfswoningen, bedrijfswoningen bij niet-agrarische bedrijven en burgerwoningen. De burgerwoningen binnen het plangebied zijn voornamelijk in clusters gelegen. Solitair gelegen burgerwoningen komen voornamelijk voor bij voormalige agrarische bedrijven. Verspreid langs de randen van het plangebied liggen enkele woningen, hoofdzakelijk (voormalige) agrarische bedrijfswoningen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt het relevante Rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV)
In het kader van de aanpak van de mestproblematiek is de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV) opgesteld. Voor de beëindiging van verschillende takken van veehouderij kan subsidie worden aangevraagd. Indien een beëindigingssubsidie wordt aangevraagd, kan op aanvraag ook subsidie worden verstrekt voor de afbraak van stallen.
Om de sloopsubsidies te kunnen financieren is de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling in het leven geroepen. De provincies binnen de concentratiegebieden krijgen de mogelijkheid extra woningen te realiseren bovenop het reeds toegekende reguliere contingent, om met de opbrengsten daarvan de sloop van stallen te betalen. Op 31 maart 2000 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant ingestemd met het beginsel 'Ruimte voor Ruimte'.
Aan de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling zijn meerdere voordelen verbonden. De verstening van het platteland wordt teruggebracht, de milieukwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit worden verbeterd en er wordt een bijdrage geleverd aan het terugdringen van het mestoverschot. De gemaakte afspraken brengen met zich mee dat er in Noord-Brabant circa 2.700 extra woningen mogen worden gerealiseerd boven op de reguliere aantallen. Dit aantal kavels wordt in twee tranches uitgegeven van respectievelijk 964 en 1.700 kavels. Van de tweede tranche zijn 1.100 kavels in het kader van de RBV (Regeling Beëindiging Veehouderijtakken), de regeling waarop ook de eerste tranche is gebaseerd, en 600 kavels in het kader van de verbrede aanpak Ruimte voor Ruimte. De verbrede aanpak houdt in dat de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling ook kan worden ingezet ter financiering van de beëindiging en sanering van glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden, de sloop van niet meer voor intensieve veehouderij in gebruik zijnde agrarische bedrijfsgebouwen of de sloop van andere ongewenste bebouwing in het buitengebied.
3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR), die in maart 2012 is verschenen, zijn door het Ministerie van Infrastructuur & Milieu de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. Hoofddoel van de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.
Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
- Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports;
- Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
- Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de bescherming van gezondheid van inwoners.
Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen. Voor de gemeente Oirschot zijn geen directe rijksdoelen benoemd. Het rijksbeleid heeft geen directe werking op de ontwikkeling van het plangebied.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Dit procesvereiste is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in de SVIR, opgesteld door het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen. Het Rijk heeft er voor gekozen om, gedeeltelijk gebaseerd op de al langer geldende SER-ladder uit 1999, het procesvereiste vorm te geven als een determinerend-cumulatief werkende motivatieverplichting.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is per 1 juli 2017 gewijzigd. De motiveringsplicht blijft, de nieuw ladder bevat echter geen treden meer. De voormalige treden zijn samengevoegd tot één lid:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De Ladder geldt alleen voor 'nieuwe' stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er volgens het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of gerealiseerd kon worden. Ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals bij de Ruimte-voor-Ruimteregelingen, worden niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.
Voor de ontwikkeling is een Laddertoets opgesteld (zie Bijlage 1). De Laddertoets richt zich op de maximaal 130 woningen die worden gerealiseerd zonder de toepassing van de Ruimte-voor-Ruimteregeling. Uit de Laddertoets blijkt dat er een behoefte bestaat aan het beoogde woningbouwplan Ekerschot-Noord zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro. Deze behoefte kan onvoldoende binnenstedelijk ingevuld worden.
3.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
- rijksvaarwegen;
- mainportontwikkeling Rotterdam;
- kustfundament;
- grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- defensie
- hoofdwegen en landelijke spoorwegen
- elektriciteitsvoorziening;
- buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- ecologische hoofdstructuur;
- primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Nabij het plangebied ligt de hoogspanningsverbinding tussen Tilburg en Best. Dit tracé is aangewezen in bijlage 5 van het Barro als aanwijzing hoogspanningsverbinding. De bovengrondse 150 kV-verbinding Tilburg-Noord - Best heeft binnen enkele jaren te weinig transportcapaciteit om aan de groeiende elektriciteitsvraag te kunnen voldoen. Er is een haalbaarheidsstudie gedaan naar de vervanging van de bovengrondse 150 kV-verbinding door een ondergrondse kabelverbinding. Het blijkt mogelijk om deze vervanging te realiseren. De bestemmingsplanprocedure voor de ondergrondse kabelverbinding is reeds gestart. De ondergrondse verbinding is nog niet gerealiseerd, dus vooralsnog wordt rekening gehouden met de bovengrondse verbinding. In hoofdstuk 5 wordt hier dieper op in gegaan.
3.3 Provinciaal / Regionaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening
Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Structuurvisie ruimtelijke ordening vastgesteld. Op 1 januari 2011 is deze Structuurvisie in werking getreden en in maart 2014 is een partiële herziening van kracht geworden.
De provinciale ruimtelijke belangen zijn in vier structuren onderverdeeld:
- 1. De groenblauwe structuur: hier wordt gekozen voor functieontwikkeling in combinatie met de ontwikkeling van een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit. Deze structuur bestaat uit de bestaande natuur, watersystemen en gebieden die geschikt zijn voor de ontwikkeling van nieuwe natuur.
- 2. Het landelijk gebied: dit is een multifunctioneel gebied waarbij de agrarische productieruimte wordt behouden in delen van het gebied waar de landbouw bepalend is voor nieuwe ontwikkelingen.
- 3. De stedelijke structuur: er is sprake van twee perspectieven binnen deze structuur. De eerste zijn de stedelijke concentratiegebieden waar de stedelijke groei wordt opgevangen. Op deze manier blijven groene gebieden tussen de steden open. De tweede zijn de kernen in het landelijk gebied die zoveel mogelijk worden ontzien van verdere verstedelijking. Hier zijn ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen mogelijk wanneer deze voorzien in de eigen verstedelijkingsbehoefte.
- 4. De infrastructuur: gekozen wordt voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische kennisclusters in de provincie Noord-Brabant.
Uit de structuurvisie blijkt dat de provincie het wonen zoveel mogelijk in kernen wil concentreren om op deze manier ook het voorzieningenniveau in de kleinere kernen op peil te houden. Leefbaarheid is dan ook een belangrijk aandachtspunt. Samen met de bewoners wordt in de dorpen in het landelijk gebied gezocht naar mogelijkheden om gemeenschappelijke voorzieningen voor de kernen te behouden.
Het plangebied ligt voor het grootste deel binnen de structuur 'Kernen in landelijk gebied'. In het landelijk gebied bieden vitale kernen landelijke en meer kleinschalige woon- en werkmilieus. Ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen zijn gericht op de eigen behoefte. Voor de opvang van de woningbouwbehoefte geldt het principe van bouwen voor migratiesaldo-nul. Binnen dit gebied is het belangrijk de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied zo goed te benutten, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik.
De noordwestelijke hoek van het plangebied ligt in het 'Gemengd landelijk gebied'. Binnen deze structuur is een menging van functies mogelijk en in evenwicht met elkaar. De land- en tuinbouw is in deze gebieden de dominantie functie. Functies zoals wonen, werken, recreatie en toerisme passen qua aard, schaal en functie bij de omgeving en houden rekening met de omgevingskwaliteiten.
Het plan past binnen de kaders van de structuurvisie.
Figuur 3-1. Uitsnede Structurenkaart Provincie Noord-Brabant (plangebied rood omkaderd)
3.3.2 Omgevingsvisie Noord-Brabant
De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de provincie alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt. Volgens de laatste informatie treedt de nieuwe Omgevingswet in 2022 in werking.
In december 2018 is de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
De visie bestaat uit een basisopgave en vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn. De basisopgave is werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven komen voort vanuit de basis.
Basisopgave: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit
Hoofdopgave I: werken aan de Brabantse energiestransitie
Hoofdopgave II: werken aan een klimaatproof Brabant
Hoofdopgave III: werken aan de slimme netwerkstad
Hoofdopgave IV: werken aan een concurrerende, duurzame economie
Om de doelen voortkomend uit de hoofdopgaven te bereiken zet de provincie Noord-Brabant in op een samenhangende ruimtelijke koers. Voor voorliggend plan betekent dat het volgende:
- Het bebouwd gebied in Brabant heeft steeds meer te maken met hittestress en wateroverlast. Meer ruimte voor groen en water geven in de stad zorgt voor minder overlast en biedt tegelijkertijd mogelijkheden om steden leefbaarder en gezonder te maken. Ekerschot Noord is landelijk en ruimtelijk opgezet. Dit uit zich in ruimte voor water en groen in het plangebied.
- De komende 10 jaar moeten er 120.000 woningen worden gebouwd.
- Uitbreiding van het bestaande stedelijke gebied in steden en dorpen is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. De laddertoets die is uitgevoerd in het kader van de planontwikkeling toont aan dat hier sprake is van kwalitatieve overwegingen en een concrete marktvraag.
Conclusie
Het plan Ekerschot Noord past binnen de Omgevingsvisie Brabant. Het plan kan gezien worden als een inbreidingslocatie tussen omliggende wegen waar reeds bebouwing aanwezig is.
3.3.3 Interim omgevingsverordening
In het kader van de komst van de Omgevingswet in 2022 heeft de provincie Noord-Brabant een interim omgevingsverordening vastgesteld. Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving staan voortaan bij elkaar in de Interim Omgevingsverordening.
Het plan moet voldoen aan de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies. Dit houdt in dat rekening gehouden wordt met:
- a. zorgvuldig ruimtegebruik
- b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering
- c. meerwaardecreatie
Ad a)
Artikel 3.6 van de Interim Omgevingsverordening bepaalt dat sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik als:
- 1. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen ruimtebeslag voor bebouwing
- 2. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking)
- 3. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel
Het plan valt binnen Stedelijk gebied (zie iets verderop), waardoor sprake is van ruimtebeslag voor bebouwing. Er is toepassing gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking en gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen bouwpercelen. Dit is geregeld in de verbeelding dat onderdeel is van dit bestemmingsplan.
Ad b)
De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
ondergrond: in hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de geschiktheid van de ondergrond voor de ontwikkeling (voor bodem zie paragraaf 5.6, voor archeologie zie paragraaf 5.3 en voor grondwater zie 5.1).
netwerklaag: in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de planbeschrijving, waaronder op de infrastructuur, groen en water in het plan.
bovenste plan: in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de huidige situatie en de effecten van het plan daarop, onder andere op cultuurhistorie en landschap.
De factor tijd heeft betrekking op de toekomstwaarde van het plan. Het plan is zorgvuldig ontwikkeld met aandacht voor klimaatverandering, duurzaamheid en leefbaarheid (regionale vraag) waardoor het plan een hoge toekomstwaarde kent.
Ad c)
Het plan combineert meerdere opgaven en ontwikkelingen. Het plan combineert vrije bouwkavels met reguliere woningen waaronder ook sociale huurwoningen en zorgwoningen.
Figuur 3-2. Interim Omgevingsverordening (plangebied rood omkaderd)
Het plangebied valt geheel binnen het Stedelijk gebied als 'landelijke kern'. Een bestemmingsplan dat voorziet in een ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat conform de omgevingsverordening een onderbouwing dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
De ladderonderbouwing (paragraaf 3.2.3) toont aan dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken. Een duurzame stedelijke ontwikkeling:
- a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
- b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
- c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
- d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
- e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
- f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Het plan maakt woningen mogelijk. Daarbij is zoveel mogelijk getracht een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving na te streven. Dit blijkt ook uit de milieuhygiënische en planologische aspecten (zie ook Hoofdstuk 5). Daarnaast is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Binnen het plan worden Ruimte voor Ruimte-woningen gerealiseerd, waardoor sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst door in het verleden stallen te slopen (zie ook 3.3.4). De woningen worden niet aangesloten op het gasnet, waardoor per definitie gebruik wordt gemaakt van optimale invulling van gebruik van duurzame energie. Ook houdt het plan rekening met klimaatverandering, er is ruim voldoende ruimte voor water in het plan (zie ook de waterparagraaf, 5.1). Tevens is het plan dusdanig ruim opgezet dat veel ruimte is voor groen, waardoor hittestress wordt tegengegaan. Hier is bewust voor gekozen. Het plan past derhalve binnen de kaders van de Interim Omgevingsverordening.
3.3.4 Provinciale benadering 'Ruimte voor Ruimte'-regeling
De ontwikkeling van ruimte-voor-ruimte kavels door de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte (ORR) is gebaseerd op de afspraken die zijn gemaakt in het Pact van Brakkenstein uit 2000. De ontwikkeling van kavels is daarbij gebaseerd op al behaalde milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst, vanwege de toepassing van de Rbv. Voor de milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst stelt de provincie conform afspraken met de ontwikkelingsmaatschappij 'Ruimte voor Ruimte' dossiernummers ter beschikking van aanvragen voor sloopsubsidie in het kader van de beëindigingsregeling en/of de verbrede aanpak. De dossiernummers zijn opgenomen in de bijlage (Bijlage 2).
Naast de behaalde milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst vanwege de toepassing van de Rbv worden met toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling in Ekerschot Noord ook actuele maatschappelijke en ruimtelijke knelpunten opgelost. Er worden doelgroepen gevestigd maar ook een binnenstedelijk knelpunt wordt opgelost.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Toekomstvisie Oirschot 2030 'Monument in het groen, kwalitatief leven'
De gemeenteraad van Oirschot heeft in april 2011 de Toekomstvisie Oirschot 2030 vastgesteld. In de toekomstvisie is een stip op de horizon gezet bij 2030. De visie heeft als functie dat zij:
- een beeld geeft van de gewenste ontwikkeling van de gemeente Oirschot tussen nu en 2030, binnen de financiële mogelijkheden;
- mogelijkheden biedt om actief in te spelen op trends en ontwikkelingen;
- mensen en organisaties in beweging brengt;
- sturing geeft aan de toekomst van volgende generaties;
- een bijdrage levert aan een heldere positionering van de gemeente naar buiten toe (samenleving en regio).
Voor 2030 heeft de gemeente Oirschot de volgende ambities: Oirschot is in 2030 een:
- kwalitatieve, groene gemeente;
- gemeente die bewust stuurt op samenhang met de omgeving;
- zelfredzame samenleving.
Voor het aspect wonen is in de Toekomstvisie Oirschot 2030 het volgende opgenomen:
"Het (fysieke) wonen in Oirschot is mogelijk voor iedereen. Woningbouw zorgt voor diversiteit: er zijn voldoende, kwalitatieve woningen voor jongeren (jonge gezinnen) die aansluiten op hun behoeften (voorzien van breedband bijvoorbeeld), maar ook kwalitatief goede woningen voor ouderen (waarbij bereikbaarheid van zorg een uitgangspunt is). Levensloopbestendig en duurzaam bouwen is standaard geworden. In woningbouwontwikkeling wordt uitbreiding niet uitgesloten, mits het de groenzones niet aantast: groenverantwoord bouwen is leidend in Oirschot."
Het plan Ruimte voor Ruimte Ekerschot Noord besteedt veel aandacht aan de integratie van wonen en groen en past zodoende binnen de wens van de gemeente om groenverantwoord te bouwen. Uitbreiding van het bestaande woonweefsel wordt binnen de toekomstvisie niet uitgesloten. Omwille hiervan is de ontwikkeling in overeenstemming met de toekomstvisie voor Oirschot.
3.4.2 Omgevingsvisie Oirschot
Om te borgen dat Oirschot ook in de toekomst een fijne, gezonde en veilige gemeente is om te wonen, werken en te recreëren heeft de gemeenteraad op 26 september 2017 de Omgevingsvisie Oirschot vastgesteld. Met deze visie wordt er een stap gezet van bestaand abstract(er) strategisch beleid, waaronder ook de toekomstvisie (3.4.1) naar een concrete visie voor de leefomgeving. Participatie vormt een belangrijk onderdeel van de omgevingsvisie. Met het oog op de toekomst maakt de gemeente samen met de samenleving keuzes die moeten leiden tot een aantrekkelijke, duurzame omgeving voor wonen, werken en recreëren, maar vooral in het samenwerkingsmodel: meer handel ruimte, meer verantwoordelijkheid, meer dialoog, dat resulteert in een sterkere en hechtere en toekomstgerichte gemeenschap.
Een van de algemene uitgangspunten die genoemd wordt in de omgevingsvisie is 'Duurzame veilige en gezonde ontwikkeling'. Onder duurzaamheid verstaat de gemeente Oirschot ook zuinig ruimtegebruik, waarbij transformatie en hergebruik de voorkeur genieten boven nieuwbouw en uitbreiding, met name voor vastgoed van commerciële en maatschappelijke functies.
De omgevingsvisie maakt onderscheid tussen acht thema's en vijf gebieden. Met name het thema veilige en gezonde woon- en leefomgeving is relevant voor de ontwikkeling Ekerschot Noord. Oirschot wil een veilige en gezonde, uitnodigende leefomgeving bieden aan de mensen, waar iedereen tot zijn recht komt en iedereen kan meedoen. De gemeente formuleert enkele doelen in relatie tot dit thema:
- Bevordering van een gezonde en veilige leefomgeving. Uitnodiging tot gezond gedrag, een omgeving die uitnodigt tot bewegen en ontmoeten;
- Integrale gezonde en duurzame verstedelijking;
- Aantrekkelijkheid als woongemeente behouden en waar mogelijk te vergroten, door de kernen vitaal te houden en de dorpse structuur te bewaren;
- Voor de huidige en toekomstige bewoners voorzien in een passende, toekomstbestendige woningvoorraad met ruimte voor initiatieven en oog voor het monumentale en groene karakter van de gemeente;
- Inspelen op de ontwikkeling van de woonbehoeften op basis van leeftijd, huishoudensomvang, inkomen en vermogen, zodat de woningvoorraad aan blijft sluiten bij de behoeften van de huidige en toekomstige inwoners;
- Voldoende betaalbare en bereikbare woningen voor de huidige en toekomstige inwoners;
- Een gemeente die ook ruimte heeft voor inwoners van elders waardoor dynamiek aanwezig blijft in de samenleving;
- Ontmoeten en onthaasten faciliteren, onder meer door de hoeveelheid groen in de kernen uit te breiden (op basis van een inspiratieatlas).
Wanneer gekeken wordt naar de vijf gebieden, valt op dat het gebied buiten de rode contour van Oirschot valt. Deze contour duidt het bebouwde gebied van Oirschot aan. Omwille hiervan valt te concluderen dat het plangebied in het buitengebied valt. In de visie wordt niet gesteld dat uitbreidingen van de kern niet mogen plaatsvinden in het buitengebied. Zoals aangehaald in de algemene uitgangspunten is het belangrijk zuinig om te springen met de ruimte. Op de integrale visiekaart wordt het plangebied echter aangeduid als kansrijk gebied voor herontwikkeling.
Figuur 3-3 Integrale visiekaart Omgevingsvisie Oirschot
Het plan Ruimte voor Ruimte Ekerschot Noord besteedt aandacht aan een duurzame verstedelijking met aandacht voor groen en een verscheidenheid aan woonvormen waardoor er ingespeeld kan worden op de woonbehoeften van huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast wordt het plangebied gezien als kansrijk gebied voor herontwikkeling.
Het plan Ruimte voor Ruimte Ekerschot Noord besteedt aandacht aan een duurzame verstedelijking met aandacht voor groen en een verscheidenheid aan woonvormen waardoor er ingespeeld kan worden op de woonbehoeften van huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast wordt het plangebied gezien als kansrijk gebied voor herontwikkeling.
3.4.3 Oirschot Blijvend Verbonden
Oirschot wil ook in de toekomst verbonden blijven met de regio en heeft in dat kader binnen het programma Oirschot Blijvend Verbonden zes projecten opgestart. Deze zorgen er samen voor dat Oirschot via alle toegangswegen bereikbaar blijft voor autoverkeer en fietsers.
- Groene corridor
- Langzaamverkeersbrug Moorland
- Wegeninfrastructuur omgeving Eindhoven-Noordwest, Best en Oirschot
- Randweg Oirschot
- Verbreding A58
- Reconstructie N395
Geen van deze projecten heeft een direct effect op het plan Ekerschot Noord, aangezien deze projecten voornamelijk gesitueerd zijn ten zuiden van de kern Oirschot. De plannen zorgen er wel voor dat de kern beter bereikbaar is per auto of per fiets. Indirect heeft het een positief effect op de ontsluiting van verkeer uit Oirschot, zo ook het bijkomende verkeer afkomstig van het plangebied.
Het plangebied wordt verkeerskundig ingericht voor bestemmingsverkeer. De openbare ruimte wordt waar mogelijk optimaal ingericht voor voetgangers en fietsers waarbij auto's een ondergeschikte rol hebben. Ongewenst (sluip)verkeer in het plangebied wordt zoveel mogelijk geweerd. Bewoners parkeren waar aanwezig op de eigen inrit of in de eigen garage. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan actuele parkeernormen.
3.4.4 De Nieuwe Woonvisie Oirschot
De Nieuwe Woonvisie is in april 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Oirschot. Het uitgangspunt van deze woonvisie is 'Voor de huidige en toekomstige bewoners voorzien in een passende, toekomstbestendige woningvoorraad met ruimte voor initiatieven en oog voor het monumentale en groene karakter van de gemeente.' Bewustwording neemt een belangrijke rol in binnen de woonvisie. Zo is het belangrijk om de ruimtelijke kwaliteit te bewaken en energieprestaties van bestaande woningen te verbeteren. De gemeente Oirschot heeft als doel binnen het uitvoeringsprogramma om richtlijnen op te stellen voor de acceptatie van nieuwe woningbouw initiatieven.
Binnen het woningbouwprogramma wil de gemeente Oirschot voorzien in een woningvoorraad die passend is bij de huidige en toekomstige behoefte van de inwoners van Oirschot. Betaalbaarheid en duurzaamheid spelen hierbij een belangrijke rol.
Uit een woonbehoeftestudie uitgevoerd in opdracht van Metropool Regio Eindhoven (2014) blijkt dat er de komende tien jaar ruimte is voor de toevoeging van circa 790 woningen. Het aantal alleenstaanden neemt toe en de huishoudensverdunning zal verder toenemen. De behoefte aan kleinere betaalbare woningen wordt daardoor groter. Om deze woningen bereikbaar en betaalbaar te houden is toevoeging van woningen in dit segment noodzakelijk.
Aangezien het woningbouwprogramma binnen het plan Ruimte voor Ruimte Ekerschot Noord heel veelzijdig is past het plan binnen de doelstellingen geformuleerd in de nieuwe woonvisie van Oirschot. Initiatieven van marktpartijen en inwoners voor de realisatie van ambities op het gebied van wonen worden beoordeeld door een werkgroep met ambtenaren uit verschillende beleidsvelden. Op deze manier wordt beoordeeld of het plan een bijdrage levert aan de ambities uit de woonvisie.
3.4.5 Nota Parkeernormen Oirschot 2019
De Nota Parkeernormen heeft als doel de gemeentelijke parkeernormen vast te stellen voor het bepalen van de parkeerbehoefte van ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen in de gemeente Oirschot. Hiermee wordt de autobereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente gewaarborgd.
De parkeernormen voor Oirschot zijn gebaseerd op de landelijke parkeerkencijfers uit de meest recente CROW-publicatie 317 (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 8 oktober 2012). Algemeen uitgangspunt is dat een ruimtelijk initiatief op eigen terrein kan voldoen aan de parkeervraag. De toepassing van parkeernormen geschiedt op basis van een gebiedsindeling. Er is binnen de nota onderscheid gemaakt tussen 'Centrumgebied kern Oirschot', 'Bebouwde kom' en 'Buiten de bebouwde kom'.
Het plangebied valt binnen de 'bebouwde kom' van Oirschot. Hiervoor geldt een norm van 2,4 pp/woning. In dit plan wordt zo veel mogelijk parkeren op eigen terrein voorgesteld. De volgende aantallen worden gehanteerd per type ontwikkeling:
Ruimte voor Ruimte woningen:
Aantal kavels: 22 kavels
Parkeerbehoefte (2,4 pp/wo): 53 pp
Waarvan in openbare ruimte: 7 pp
Zoekgebied CPO
Aantal kavels: 17 kavels
Parkeerbehoefte (min. 1,6 pp/wo): min. 28 pp
Parkeren op eigen terrein
Reguliere kavels per type:
Aantal kavels 2^1-kap: ca. 24 kavels
Aantal kavels rijwoningen: ca. 13 kavels
Parkeerbehoefte (2,4 pp/wo): 89 pp
Waarvan in openbare ruimte: 35 pp
Zorgappartementen:
Aantal appartementen: 24 appartementen
Parkeerbehoefte (0,5 pp/wo): 12 pp
Parkeren op eigen terrein
Appartementen:
Aantal appartementen: 52 appartementen
Parkeerbehoefte (1,6 pp/wo): 84 pp
Waarvan in openbare ruimte: 2 pp
3.4.6 Welstandsnota
De gemeente Oirschot hanteert de Welstandsnota Oirschot voor het toetsen van welstand voor bepaalde gebieden binnen de gemeente. De gemeente maakt daarbij onderscheid in twee gebieden: landelijk gebied en gegroeide bebouwing. Deze twee gebieden zijn vervolgens opgesplitst in gebiedstypen, welke zijn weergegeven op kaart (zie onderstaande figuur). Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied 'gegroeide bebouwing'. De volgende gebiedstypen zijn voor het plangebied relevant:
- Landelijk gebied
- (Historische) dorpse bebouwingslinten
De welstandscommissie hecht een waarde aan een gebied, gebouw of object: Niveau 1: hoge toetsing; Niveau 2: normale toetsing; Niveau 3: lage toetsing; Niveau 4: welstandsvrij.
Voor de (historische) dorpse bebouwingslinten geldt algemeen welstandsniveau 2, echter voor bouwwerken gesitueerd op het achtererf en/of achterdakvlak niveau 4. Aangezien het bestaande dorpslint behouden blijft en de ontwikkeling in de velden achter dit lint plaats zullen vinden, wordt er voor deze ontwikkeling uitgegaan van niveau 4: welstandsvrij. Hier worden geen eisen gesteld rond behoud van bestaande kwaliteiten.
Het landelijk gebied grenzende aan de kern behoort eigenlijk tot het aangrenzende buitengebied en wordt zodoende beoordeeld als gebiedstype 'oude akkercomplexen'. Voor dit gebied geldt een normale toetsing (niveau 2). Nieuwbouw moet plaatsvinden in de eigen stijl passend in de complexvorm en de landelijke omgeving. De bebouwing in de oude akkercomplexen heeft ensemblewaarde, dat wil zeggen de plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar én samen in relatie tot het landschap.
Figuur 3-4 Uitsnede welstand deelgebied Oirschot
Voor het plan wordt een beeldkwaliteitsplan vastgesteld (Bijlage 3). Hierin zijn de stedenbouwkundige en architectonische uitgangspunten opgenomen voor het plangebied. Nieuwe bouwplannen moeten hieraan voldoen. Het beeldkwaliteitsplan is onderdeel van het bestemmingsplan en zal uiteindelijk door de gemeenteraad worden vastgesteld als welstandsbeleid voor het plangebied. Het beeldkwaliteitsplan vormt daarmee het toetsingskader voor de Welstandscommissie bij de omgevingsvergunningaanvragen.
3.5 Conclusie Beleidskader
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het rijksbeleid, het beleid van de provincie en regio en het gemeentelijke beleid. Vanuit beleidsoogpunt zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Stedenbouwkundig Ontwerp
Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 3). In dit hoofdstuk wordt het ontwerp op onderdelen besproken. Het plan behelst in totaal maximaal 152 woningen.
De 25 Ruimte voor Ruimte-kavels zijn groots opgezet en voorzien in de behoefte aan luxe zelfrealisatie. De gemiddelde kavelgrootte varieert van ca. 750 tot ca 900 m2. De kavelgrootte van de reguliere kavels ligt tussen de 350 en 500 m2 en is bestemd voor twee-onder-één-kappers en rijwoningen. Binnen het stedenbouwkundig ontwerp is ook ruimte voorzien voor 52 appartementen verdeeld over 3 complexen en 24 zorgwoningen. In plaats van de 3 Ruimte voor Ruimte-kavels in de zone Boswonen, zijn ook 17 CPO-woningen mogelijk. Dit zullen kavels zijn bestemd voor Collectief Particulier Opdrachtgeverschap in de vorm van rijwoningen voor starters en senioren.
Het woonmilieu vormt een overgang tussen de kern Oirschot en de landelijke omgeving. Ekerschot-Noord kent een gedifferentieerd woningbouwprogramma gecombineerd met een ruim groen openbaar gebied. Parkeren zal zoveel als mogelijk op eigen terrein gerealiseerd worden. Waar parkeren in het openbaar gebied noodzakelijk is zal gewerkt worden met klimaatadaptieve materialen. Het straatbeeld kenmerkt zich zoals gezegd door ruime profielen en veel groen. We vinden het belangrijk dat de locatie in een relatief kort tijdsbestek ‘volwassen’ is. Dit doen we door bestaande groenstructuren te versterken en waardevolle bomen te handhaven.
Figuur 4-1 | Schetsontwerp Stedenbouwkundig plan
4.2 Kenmerken En Uitgangspunten
Voor het plangebied zijn allereerst de kenmerken en uitgangspunten opgesteld. Uitgangspunten zijn keuzes die in het verdere planproces een sturende rol vervullen en waarvan, onder omstandigheden, mag worden afgeweken. Een groot deel van de randvoorwaarden en uitgangspunten is opgesteld conform de wensen en het programma van eisen van de gemeente. Tevens zijn onder andere randvoorwaarden opgenomen welke gelden conform de Keur van het waterschap. Andere randvoorwaarden volgen uit het programma van eisen van de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte. Op basis van de gebieds- en locatiekenmerken en de gestelde voorwaarden en uitgangspunten is een ruimtelijk planconcept voor het gebied gemaakt.
Kenmerken
Het plangebied bedraagt ca. 6,5 ha en is voornamelijk in agrarisch gebruik. Daarnaast heeft het de volgende kenmerken en kwaliteiten:
- Robuuste beplanting aan noordzijde, rond Peperstraat 1b
- Ten oosten van Peperstraat 1 is één zichtlijn naar het noordelijk gelegen buitengebied
- Overig groen is een knotwilengrijtje en een minder fraaie naaldbomenrij
- Het plangebied wordt doorsneden door een waterloop (deels overkluisd). Hierlangs ligt een wandelpad die de Oude Grintweg verbindt met de moestuin en stopt bij het erf aan de Peperstraat.
Uitgangspunten
- De ligging ten opzichte van het buitengebied versterken. Zowel de omliggende wijken als het plangebied middels recreatieve routes met het buitengebied verbinden.
- Waterloopstructuur handhaven en versterken.
- Planlocatie aan oostzijde oriënteren op de Oude Grintweg, aan de noordzijde op de Peperstraat en de landelijke karakteristiek handhaven.
- Groene inpassing aan zuidzijde, waar mogelijk, waardevol groen handhaven.
4.3 Beschrijving Op Onderdelen
4.3.1 Woonsferen
Om Ekerschot – Noord enerzijds bij de bestaande omgeving aan te laten sluiten maar anderzijds ook een eigen identiteit mee te geven zal de ontwikkeling op basis van een drietal woonsferen worden uitgewerkt:
- 1. Parkwonen
De drager van het plangebied is de karakteristieke hoofdlus. Deze straat kenmerkt zich door brede, groene bermen en is zeer lommerrijk. Het vormt een parkachtig decor voor de ruim opgezette kavels en rijgt de verschillende woonvelden en groenzones aan elkaar.
- 2. Boswonen
In het noordwesten is het aanwezige bos en de nieuwe aanplant de basis voor de boswoningen in deze zone.
- 3. Lintwonen
De karakteristieke agrarische lintwoningen aan de Peperstraat en de Oude Grintweg worden doorgezet in deze zones. Langgeveltypes, schuurwoningen in combinatie met erfrandbeplanting waarborgen de huidige fraaie karakteristieken.
Figuur 4-2. Concept woonsferen
4.3.2 Ontsluiting en parkeerstructuur
4.3.3 Groenstructuur
De groenstructuur is uitgewerkt per type:
1. Woonstraten
De groenstructuur in de woonstraten bestaat uit meerdere soorten om de (bio)diversiteit te bevorderen. We willen een los gestrooid beeld waarbij drie soorten binnen het profiel gemengd worden toegepast. De drie soorten bestaan uit bloeiende bomen, vruchtdragende bomen en bomen van de 1e t/m 3e orde grootte. Alle bomen zijn drachtbomen en zijn klimaatbestendig, waardoor ze goed tegen de droogte kunnen.
2. Boszone
Het doel is om zoveel mogelijk goede bomen te behouden in de bosopstand. De houtsingels en bomen in het openbare gebied komen deels op een grondwal te staan van ca. 70 cm hoogte, en bestaan uit:
- boomvormers: mix van berk, lariks en lijsterbes.
- onderlaag: mix van hazelaar, krent, hulst, vuilboom.
3. Parkzone
In de onbebouwde zone langs de Kempenweg wordt een groene parkzone met waterberging voorzien. De waardevolle bomen langs de Kempenweg worden zo veel mogelijk behouden, de onder beplanting wordt op bepaalde plekken open gemaakt zodat zichten van en naar de wijk geënsceneerd worden.
De basis bestaat uit extensief beheerd kruidenrijk gras (bijvoorbeeld meerjarig bloemenmengsel G1, Cruyd Hoeck). Daarin worden verschillende soorten parkbomen aangeplant die extra waarden hebben voor insecten en vogels. Boomsoorten: mix van tulpenboom, honingboom, acacia. linde, lijsterbes en bijenboom.
4. Retentiewatergang
De taluds en bermen langs het onderhoudspad worden ingezaaid met een meerjarig kruidenrijk grasmengsel (bijvoorbeeld bloemenmengsel G1, Cruyd Hoeck). Langs de waterloop worden een aantal knotwilgen en elzen los gestrooid. De afstand tussen de bomen bedraagt ten minste 10 meter vanwege de onderhoudseisen van Waterschap.
5. Erfgrenzen
Op de overgang van de kavels naar het openbaar gebied worden groene erfgrenzen voorgeschreven, dit levert een extra bijdrage aan de groene uitstraling van de wijk. We onderscheiden lage en hoge hagen, struweelhagen en houtsingels.
Details van beplating per structuur zijn opgenomen in het stedenbouwkundig plan (paragraaf 4.3 van bijlage 3).
4.3.4 Watersysteem
Waterloop
Door het plangebied loopt vanaf de Oude Grintweg richting noorden een waterloop, deels overkluisd. Dit is een belangrijke waterafvoer richting het noordelijk gelegen buitengebied. Hiervoor maken we een 12m breed overstromingsgebied, waarbinnen een 6m brede retentiewatergang wordt opgenomen. Deze zal naast de overkluisde waterloop al het water uit de wijken verwerken en wordt beheerd door de gemeente.
Bovengronds afvoeren
Het hemelwater wordt zoveel mogelijk bovengronds afgevoerd. Vanaf de percelen wordt het hemelwater bovengronds aangeboden op het openbaar gebied. In de straatprofielen wordt aan één zijde een brede berm opgenomen met een hol profiel van ca. 0,30m diepte. Deze vangt het water op van de verharding en biedt bergingscapaciteit bij piekbuien. De holle bermen brengen het water naar de waterloop en de wadi's in de parkzone. Een eventuele ondergrondse voorziening onder de rijweg (HWA) vangt een te veel aan water op bij piekbuien.
Water(berging)
In de parkzone wordt op een aantal plekken extra bergingscapaciteit gemaakt. De grootte is nader te bepalen.
Figuur 4-4. Themakaart waterstructuur
4.4 Beeldkwaliteit
4.4.1 Algemeen
Om een goede afstemming te krijgen tussen de stedenbouwkundige inrichting en de beoogde architectuur worden in het beeldkwaliteitplan (onderdeel van het stedenbouwkundig plan) een aantal spelregels voorgeschreven.
4.4.2 Regels bebouwing op de kavel
Op stedenbouwkundig gebied zijn er regels voorzien voor de plaatsing van de bouwwerken op de kavel en het bouwvolume. De regels zijn er ten behoeve van een samenhangende uitstraling van de woningen aan de straat.
Bouwhoogtes
1. Parkzone
Ten behoeve van een dorpse sfeer, worden woningen met kappen voorgeschreven. De goothoogte bedraagt maximaal 6 meter en de nokhoogte is maximaal 11 meter (1a). De appartementen aan de kop van het park zijn een verbijzondering. Gezien de grotere footprint, is een horizontale geleding met plat dak hier passend. De hoogte bedraagt maximaal 7 meter (1b).
2. Boszone
In de boszone zijn eigentijdse volumes passend met een horizontale geleding. Bebouwing wordt hier voorzien van een plat of geknikt dak. Voor woningen geldt een maximale hoogte van 7 meter (2a), voor appartementen geldt een maximum van 4 bouwlagen en een hoogte van 14 meter (2b).
3. Lintwonen
De woningen aan de Oude Grintweg en Peperstraat sluiten aan op het agrarische karakter. Vandaar dat hier uitgegaan wordt van 1,5 bouwlaag met kap. De goothoogte bedraagt maximaal 4,5 meter en de nokhoogte is niet hoger dan 10 meter (3), met uitzondering van de zuidelijke woning aan de Peperstraat, waarvoor een goothoogte van maximaal 6 meter en een nokhoogte van maximaal 11 meter geldt (3*).
Figuur 4-5. Bebouwingshoogte
Beeldbepalende hoeken
Er zijn beeldbepalende hoeken aangegeven. Hier hebben woningen een tweezijdige oriëntatie. Er dient rekening te worden gehouden met de uitstraling van de woning. De zijgevel mag daarmee geen blinde gevel zijn.
Figuur 4-6. Geveloriëntatie beeldbepalende hoeken
4.4.3 Architectuur
Met de ontwikkeling van stedenbouwkundig plan Ekerschot Noord ontstaat er de komende jaren een flinke dorpsuitbreiding. De stedenbouwkundige structuur, gecombineerd met het aantal woningen, zorgt ervoor dat de woonbuurt zich naar de dorpskern voegt in plaats van dat zij onderdeel is van het agrarisch buitengebied. Een duurzame wijk is tevens een wijk die fraai verouderd en in samenhang ontwikkeld wordt. Voor de woningen geldt dan ook per zone een aantal uitgangspunten voor de architectuur. Inspiratie kan gehaald worden uit de oorspronkelijke burgerwoningen van Oirschot. Dit betekent niet zozeer historiserend bouwen, maar om ingrediënten toe te passen voor een hedendaagse variant ervan.
Deze ingrediënten bestaan uit:
- een ingetogen vormentaal van de architectuur.
- een huis met zadeldak, eventueel samengesteld.
- gebiedseigen materiaalgebruik: hout, baksteen in aardse tinten of witgekeimd.
- detaillering, overstekken, kleurgebruik overheersen niet maar dragen bij aan harmonieus totaalbeeld.
Per woonsfeer is de beoogde architectuur uitgewerkt.
Parkwonen Oost
Architectuur en sfeer
De architectuur in het centrale deel van de wijk dat deels aan het park grenst krijgt een dorpse uitstraling door alle woningen van kappen te voorzien. De architectuur is eenvoudig met een fijne detaillering. Samenhang wordt gezocht in materialen, bouwvorm en verfijnde detaillering.
Materialisering en kleurgebruik
Gevels:
Basis van handvorm baksteen in waal- of dikformaat gemetseld. Kleur in natuurlijke aarde tinten zoals bruin/roodbruin of gekeimd. Het gebruik van houten geveldelen of kleuraccenten in houtkleur is toegestaan.
Daken:
Daken worden uitgevoerd in gesmoorde pannen. Glanzende pannen zijn niet toegestaan. Bij toepassing van zonnecellen, maken deze een integraal onderdeel uit van het dakvlak.
Parkwonen West
Architectuur en sfeer
Aan de entree van de wijk én op de kop van het park is een woon/zorgcomplex voorzien. De appartementen staan met hun 'voeten' in het park. Belangrijk is enerzijds dat de bebouwingskorrel aansluit op de omliggende woningen en anderzijds een goede en logische overgang van gebouw naar openbare ruimte vormt. Voor de bebouwing geldt daarom een beperkte bouwhoogte, een horizontale geleding en een schakeling van kleinere volumes in plaats van één groot volume.
Voor een goede overgang van het gebouw naar de openbare ruimte is een goede 'intermediaire ruimte' van belang. Dit is de semi openbare/semi privé ruimte die ontstaat door in- en uitsparingen van de gevel.
Materialisering en kleurgebruik
Gevels:
Natuurlijke materialen. Basis van baksteen in waal- of dikformaat gemetseld. Kleur uit het spectrum van boskleuren; van zandkleur tot donkergrijs/donkerbruin. Toepassen van accenten in wit stucwerk, houten geveldelen of kleuraccenten in houtkeur is mogelijk.
Daken:
Platte daken maximaal 7m hoog, voorzien van zonnecollectoren, eventueel in combinatie met een groendak.
Boswonen Oost
Architectuur en sfeer
De woonsfeer in ‘boswonen’ leent zich voor een ander type architectuur. De opgaande beplanting maken de opnamecapaciteit van deze plek groter, waardoor afgeweken kan worden van de typerende agrarische architectuur van de Peperstraat.
Belangrijk is dat de woningen opgaan in het landschap. Enerzijds zorgt de aanwezige en toegevoegde beplanting daarvoor, anderzijds passen platte daken, sobere materialisering en warme tinten goed bij de gewenste woonsfeer.
Materialisering en kleurgebruik
Gevels:
Basis van baksteen in waal- of dikformaat gemetseld. Kleur uit het spectrum van boskleuren; van zandkleur tot donkergrijs/donkerbruin. Toepassen van accenten in wit stucwerk, houten geveldelen of kleuraccenten in houtkleur is mogelijk.
Daken:
Platte daken voorzien van zonnecollectoren, eventueel in combinatie met een groendak.
Boswonen West
Architectuur en sfeer
In deze zone zijn appartementen voorzien. Belangrijk is dat de grotere volumes opgaan in het landschap, op elkaar afgestemd zijn en tezamen een helder en rustig ensemble vormen. Een horizontale geleding, sobere materialisering en warme tinten passen het best bij de gewenste woonsfeer.
Materialisering en kleurgebruik
Gevels:
Basis bestaat uit natuurlijke materialen, zoals baksteen in waal- of dikformaat gemetseld en/of hout. Kleur uit het spectrum van boskleuren; van zandkleur tot donkergrijs/donkerbruin. Toepassen van wit stucwerk, houten geveldelen of kleuraccenten in houtkleur is mogelijk.
Daken:
Indien een geknikt dakvlak wordt toegepast, wordt deze afgedekt met natuurlijke materialen. Andere materialen zijn voorstelbaar, mits toegepast in een antracietkleur, mat afgewerkt en passend bij het gevelmateriaal.
Wanneer zonnecellen worden toegepast op een schuin dak, worden deze geïntegreerd in het dakvlak (alle technische en visuele aspecten in aanmerking genomen).
Lintwonen
Architectuur en sfeer
Het lintwonen sluit aan op de het bestaande karakter van de omgeving. Dit zijn voornamelijk agrarische woningen van één laag met een grote kap. Het agrarische karakter wordt op een ambachtelijke manier vertaald in de architectuur van de nieuwbouw.
Kenmerken:
- Ingetogen eigentijdse architectuur, geen protserigheid;
- Eenvoudige rechthoekige hoofdvorm, bouwmassa refereert naar (langgevel)boerderij of schuur;
- De woning staat met de lange gevel evenwijdig aan de weg georiënteerd, met enige afstand zodat er voortuinen zijn.
- De dakvorm bestaat uit een zadeldak (al dan niet met wolfseinden) met een hellinghoek van 20-45%, platte daken voor hoofdvorm zijn niet toegestaan.
Materialisering en kleurgebruik
Gevels:
Basis van handvorm baksteen in waal- of dikformaat in kruisverband gemetseld. Kleur in natuurlijke aarde tinten zoals rood genuanceerd, bruin/roodbruin, gekeimd of geslemd. Het gebruik van gebrand hout of zwart gepotdekselde gevels is ook mogelijk voor een deel van de gevel.
Daken:
Keramische rood of gesmoorde holle pannen. Bij gebruik van antraciete baksteen zijn alleen gesmoorde pannen mogelijk. Glanzende pannen zijn niet toegestaan. Eventueel (deels) rietgedekt.
In het stedenbouwkundig plan (bijlage 3) zijn beelden opgenomen ter inspiratie.
Hoofdstuk 5 Milieuhygiënische En Planologische Aspecten
In het kader van de ontwikkeling van woningbouwlocatie Ruimte voor Ruimte Ekerschot Noord zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de inpasbaarheid van deze ontwikkeling in de omgeving. De uitkomsten hiervan zijn, voor zover relevant, in onderstaande paragrafen beschreven. In beginsel is uitgegaan van maximaal 165 woningen (met maximaal 30 CPO-woningen). Hiermee is de worst case onderzocht. In het vastgestelde bestemmingsplan worden uiteindelijk maximaal 152 woningen mogelijk gemaakt (met maximaal 17 CPO-woningen).
5.1 Water
5.1.1 Relevant kader
De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
5.1.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
Voor het planvoornemen is een watertoets uitgevoerd door Sweco (Bijlage 4). Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de bijlage, hieronder zijn de belangrijkste conclusies opgenomen:
De beoogde woningbouwontwikkeling van plangebied Ekerschot Noord vindt plaats aan de noordkant van de kern Oirschot. Het plangebied is circa 6,5 hectare groot. In de huidige situatie bestaat het gebied overwegend uit landbouwgrond. In het plangebied worden woningen, appartementen, een zorgcomplex en de benodigde infrastructuur gerealiseerd. Binnen het plan wordt de bestaande A-watergang BS-52 afgewaardeerd en met vergrote capaciteit als retentie-voorziening geïntegreerd. De bestaande A-watergang BS-53 aan de westzijde van het plangebied wordt gehandhaafd en afgewaardeerd naar een B-watergang.
De lokale bodemopbouw bestaat uit een toplaag van humusrijk materiaal op een deklaag van zand. De toplaag heeft een dikte van circa 0,5 m, de zandige deklaag heeft een dikte van gemiddeld 18 meter. Het betreft een heterogene bodemopbouw. Tot de verkende diepte van 4 m-mv komen op wisselende diepte kleilaagjes voor.
De gemiddelde hoogste grondwaterstand in het gebied is aan de hand van literatuur ingeschat op 0,6 tot 1,0 m-v. Om voldoende ontwateringsdiepte voor de toekomstige functies te realiseren zal het gebied plaatselijk moeten worden opgehoogd. Door ophoging wordt op een hydrologisch neutrale wijze de benodigde ontwatering bereikt; de grond-waterstand wordt niet verlaagd.
Hoewel de deklaag uit matig tot goed doorlatend zand bestaat is door het voorkomen van kleilaagjes de bodem niet per definitie geschikt voor infiltratie van hemelwater. Het is nodig de infiltratiecapaciteit van de bodem nauwkeuriger in beeld te brengen om zodoende een gerichte keuze voor het toekomstige hemelwatersysteem te kunnen maken.
In het gebied is in de huidige situatie een A-watergang gelegen met daarin een overstort uit het gemengd rioolstelsel. Door waterschap de Dommel en de gemeente Oirschot is aangeven dat de capaciteit van de huidige watergang ontoereikend is voor de toekomstige afvoer uit de kern Oirschot. In het plan is met die reden een profiel van totaal 12 m breed (op insteek) gereserveerd voor een 6 meter brede retentiewatergang met leegloop-voorziening, noodoverstort en onderhoudsstrook. De watergang verliest hiermee de A-status in de nieuwe situatie. De overstort uit het gemengd stelsel wordt naar de noordzijde van de watergang verplaatst, buiten het plangebied. In het plan is ruimte om de (verlengde) overstortleiding te combineren met het onderhoudspad langs de watergang.
In de nieuwe situatie maakt de watergang deel uit van het gemeentelijk hemelwatersysteem met een gecombineerde functie van afvoer en retentie. De gemeente Oirschot is onderhoudsplichtige in de nieuwe situatie. Omdat voor de ontwikkeling Ekerschot Noord het principe Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen wordt toegepast wordt daarmee gegarandeerd dat benedenstrooms niet meer water vanuit het plan zal aanvoeren dan voorheen, in de onverharde situatie.
Vuilwater dient gescheiden van het hemelwater opgevangen en verwerkt te worden. In het gebied is geen vuilwaterriolering aanwezig. Het toekomstig vuilwaterstelsel kan aangesloten worden op het bestaande gemaal ten zuiden van het plangebied ter hoogte van de Kortenaarlaan en Kwinkert.
Door de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak in het plangebied toe waardoor hemelwater versneld gaat afstromen. Om het regionale watersysteem niet te belasten en afvoer van hemelwater uit het gebied tegen te gaan is het nodig afstromend hemelwater lokaal te verwerken. De grotere kavels bergen hemelwater op eigen terrein. De kleinere kavels en openbare infrastructuur wateren af naar bermsloten en bergingsvoorzieningen. Hiervoor is 948 m3 bergingscapaciteit benodigd. In het plan is ruim 1.000 m3 bergings-capaciteit beschikbaar. De bergingsvoorzieningen worden voorzien van een leegloop en mogelijkheid tot noodoverstort naar het regionale watersysteem. Aanvullend op de in het ontwerp aanwezige ruimte voor waterberging is ruim 800 m3 extra berging beschikbaar wanneer de bermen in een hol profiel worden aangelegd. Aandachtpunt voor het ontwerp hemelwatersysteem is het bestaande hoogteverschil. Geadviseerd wordt het gebied te verdelen in deelstroomgebieden en waar mogelijk gebruik te maken van bestaande maaiveldhoogten. Dit om grondverzet tot een minimum te beperken en hemelwater zo hoog mogelijk in het gebied vast te houden. De realisatie van waterberging op eigen terrein dient privaatrechtelijk worden vastgelegd.
Optioneel worden de 3 kavels in het noordwesten van het plangebied, aan de oostzijde van de weg, als CPO uitgegeven. In dat geval worden maximaal 30 kleine kavels (<600 m2) gerealiseerd. Het bouwvlak in dit gebied is 3.200 m2. Op basis van de bestemmingsplanregels mag maximaal 60% van het bouwvlak worden verhard. Dit komt neer op 1.920 m2 verhard oppervlak. De benodigde watercompensatie bedraagt daarmee 115 m3 (60 mm bui). Hiervoor is in het plangebied voldoende ruimte beschikbaar.
Ter bepaling van het toekomstig verhard oppervlak is gerekend met een percentage verharding van het totale kavel. Hierin is onderscheid gemaakt tussen grotere en kleinere kavels. Binnen de huidige inrichtingsschets is voldoende ruimte gereserveerd om hemelwater op te vangen en te infiltreren. Binnen de wegprofielen is in het huidig ontwerp indicatief de ruimte voor waterberging opgenomen. Hiermee kan in nadere uitwerking gevarieerd worden. Daarnaast is in deze watertoets een doorkijk gegeven naar de potentie om in het gehele wegprofiel ruimte voor water op te nemen.
Met inachtneming van de benodigde maatregelen heeft de woningbouwlocatie Ekerschot Noord geen negatieve effecten op de waterhuishouding. Het plan voorziet in de potentie om een zeer robuust watersysteem te realiseren. Om voorafgaand aan de werkzaamheden de hemelwaterafvoerstructuur, benodigde ophoging, infiltratiecapaciteit en benodigde watercompensatie nauwkeuriger te bepalen dient een waterhuishoudkundig plan worden opgesteld aan de hand van het definitief stedenbouwkundig ontwerp. Het plan is vergunningplichtig op basis van de Keur, bevoegd gezag voor de vergunningverlening is waterschap De Dommel.
5.2 Natuur
5.2.1 Relevant kader
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats conform de Wet Natuurbescherming 2017. Handelingen of projecten dienen worden getoetst aan de volgende kaders:
- Natura 2000-gebieden
- Soorten
- Natuurnetwerk Nederland
5.2.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
In 2019 heeft Sweco een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd (Bijlage 5). De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgesomd.
Wet natuurbescherming: onderdeel Natura 2000-gebieden
Gelet op de grote afstand tot nabijgelegen Natura 2000-gebieden, zijn directe effecten, zoals verdroging, vernatting, optische verstoring, licht- en geluidsverstoring, op voorhand uitgesloten. Er is geen noodzaak tot een nadere beschouwing op deze effectindicatoren.
Effecten van stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zijn op voorhand niet uit te sluiten. Er zijn derhalve stikstofberekeningen uitgevoerd, zie hiervoor paragraaf 5.2.3.
Wet natuurbescherming: onderdeel soortenbescherming
De Wet natuurbescherming biedt mogelijk belemmeringen voor de ontwikkeling van woningbouw. Er zijn soorten aanwezig of te verwachten binnen de invloedssfeer van de voorgenomen maatregelen die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming en die mogelijkerwijs negatief beïnvloed worden. Er is een aanvullend soortgericht (veld)onderzoek uitgevoerd naar het daadwerkelijk voorkomen van de volgende beschermde soorten: vleermuizen, vogels met een jaarrond beschermde nestplaats, eekhoorn, bunzing, wezel en kamsalamander (Bijlage 6).
Uit het aanvullend (veld)onderzoek blijkt dat:
- het plangebied onderdeel is van het leefgebied van bunzing en wezel;
- het plangebied een functie heeft als niet essentieel foerageergebied voor gewone dwergvleermuis en laatvlieger;
- in het plangebied voortplantingswater en landbiotoop van kamsalamander aanwezig is;
- er géén jaarrond beschermde nesten van vogels aanwezig zijn;
- er géén nesten van eekhoorn aanwezig zijn.
Jaarrond beschermde nesten van vogels en nesten van eekhoorn zijn niet aanwezig en voor vleermuizen en eekhoorn geldt dat het plangebied geen essentieel foerageergebied vormt. Voor deze soorten en soortgroepen worden dan ook géén verbodsbepalingen overtreden. Het aanvragen van een ontheffing of het nemen van mitigerende en compenserende maatregelen ten aanzien van deze soorten is derhalve niet noodzakelijk.
De voorgenomen ontwikkeling leidt wel tot het aantasten van voortplantingswater van de kamsalamander en leefgebied van de bunzing en wezel. De kamsalamander is beschermd conform de Wet natuurbescherming (Habitatrichtlijn artikel 3.5 Wnb). Als gevolg van de ontwikkeling wordt de voortplantingspoel van de kamsalamander gedempt. Derhalve is een ontheffing Wet natuurbescherming verleend. Er worden mitigerende en compenserende maatregelen ten aanzien van de kamsalamander genomen.
De kleine marterachtigen bunzing en wezel zijn beide beschermde conform de Wet natuurbescherming (Andere soorten artikel 3.10 Wnb). Als gevolg van de ontwikkeling worden potentiele verblijfplaatsen en foerageergebied aangetast. Derhalve is een ontheffing Wet natuurbescherming verleend. Als gevolg van de ontwikkeling worden potentiele verblijfplaatsen en foerageergebied aangetast. Het nemen van mitigerende en compenserende maatregelen is daarom noodzakelijk.
Het leefgebied van de kleine marterachtigen zal zowel binnen als buiten het plangebied worden gecompenseerd. Buiten het plangebied wordt gecompenseerd op een gemeentelijk perceel ten westen van het plangebied (kadastraal bekend gemeente Oirschot, sectie L, nummer 1094). Dit perceel is circa 7.000 m2 en kan geschikt gemaakt worden als leefgebied voor bunzing en wezel door deze in te richten met groenelementen (zie figuur x). In de huidige situatie is de afstand van het plangebied tot het gemeentelijk perceel via het tussenliggende agrarische perceel voor kleine marterachtigen overbrugbaar. Om deze verbinding ook voor de toekomst te borgen wordt voorzien in een toekomstbestendige corridor op het agrarisch perceel (kadastraal bekend gemeente Oirschot, sectie F, nummer 7210). Deze corridor, met een breedte van circa 8 meter, wordt in de toekomst geschikt gemaakt door deze in te richten met groenelementen, die resulteren in verbetering van het habitat voor kleine marterachtigen, met name als foerageergebied maar ook als verbinding naar het grotere gemeentelijk perceel. De corridor heeft een oppervlakte van circa 1.100 m2. Door deze maatregelen wordt uiteindelijk een gebied ingericht van in totaal 0,81 hectare (waarvan 0,7 ha perceel gemeente). De maatregelen zijn opgenomen en zodoende geborgd in het raadsbesluit en in de ontheffing Wet natuurbescherming. Het bestemmingsplan wordt hiermee uitvoerbaar geacht.
Figuur 5-1. Percelen ten behoeve van compensatie leefgebied kleine marterachtigen
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied maakt geen deel uit van het NNB, waardoor ruimtebeslag op voorhand is uitgesloten. Gelet op de afstand tot NNB, zijn effecten vanuit de externe werking niet aan de orde. Ten westen grenst het plangebied aan de Groenblauwe mantel. Voor deze natuurzone geldt het ‘ja, mits-principe’. Met de voorgenomen ontwikkeling is echter geen sprake van aantasting of verlies van de kernkwaliteiten, waardoor er geen noodzaak is voor een nadere uitwerking van het principe.
5.2.3 Stikstofdepositie
Met de Wet Natuurbescherming (Wnb) worden soorten en habitattypen van Natura 2000-gebieden beschermd waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd. Hieruit volgt dat een project of plan niet mag leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudings-doelstellingen. In veel Natura 2000-gebieden is door een overbelasting met stikstof (stikstofoxiden en ammoniak) een probleem met de realisatie van de instandhoudings-doelstellingen van stikstofgevoelige habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden van soorten. Nieuwe ontwikkelingen waarbij emissies van stikstof plaatsvinden kunnen hierdoor al snel significante negatieve gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen. Deze overbelaste situatie in de natuurgebieden belemmert de vergunningverlening voor nieuwe ontwikkelingen waarbij emissies van stikstof plaatsvinden. Voor het plan zijn stikstofberekeningen uitgevoerd (Bijlage 7).
De ontwikkeling in Oirschot leidt in de aanlegfase tot een toename van stikstofdepositie van 0,01 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebied Kampina & Oirsterwijkse Vennen. Voor de gebruiksfase geldt dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar in de omliggende Natura 2000-gebieden.
Op basis van bovenstaande resultaten is een verzoek ingediend om aanspraak te doen op stikstofdepositieruimte uit het Stikstofregistratiesysteem voor de berekende effecten van stikstofdepositie gedurende de gehele aanlegfase. Uit AERIUS Calculater 2019A 'Indiciatieve toetsing van het initiatief aan de ruimte tbv woningbouw / MIRT in Register' blijkt dat er vooralsnog ruimte is in het stikstofregistratiesysteem. Het project is aangemeld voor de 'spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur' conform 'Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 13 maart 2020, nr. WJZ/20072948, tot wijziging van de Regeling natuurbescherming". De aanvraag is inmiddels toegekend en de beschikking (Wnb vergunning) ligt klaar om verstuurd te worden. Deze beschikking is echter nog niet verstuurd omdat net daarvoor (op 20 januari 2021) twee uitspraken zijn gedaan door de Raad van State (Logtsebaan en ViA15) waardoor de SSRS aanvragen stil zijn gelegd. Deze uitspraken staan echter los van de woningbouw- en MIRT projecten (spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur) waarvoor het SSRS in eerste instantie ruimte biedt en waarvoor ook ruimte beschikbaar is. Aangezien het aannemelijk is dat de Wnb vergunning verleend gaat worden kan het bestemmingsplan vastgesteld worden.
5.3 Archeologie
5.3.1 Relevant kader
Gemeenten hebben op grond van de Monumentenwet de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden.
5.3.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
Sweco heeft in 2019 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 8) Binnen het plangebied zal nieuwbouw van woningen worden gerealiseerd. Dit zal naar verwachting gepaard gaan met verstoringen die tot in de relevante archeologische niveaus zullen reiken, waaronder ingrepen ten behoeve van de aanleg van de funderingen van de woningen, cunetten van de wegen, sleuven voor kabels en leidingen etc., hetgeen doorgaans plaatselijk verstoringen oplevert tot minstens 1 á 1,5 meter beneden maaiveld.
Volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart ligt het plangebied vrijwel geheel in een zone met een hoge archeologische verwachting, en deels in een zone met een vastgestelde archeologische waarde (historische bebouwing). Op basis van dit bureauonderzoek blijft deze verwachting/waardestelling in principe in stand. In het bestemmingsplan Buitengebied fase II 2013 is de hoge verwachting vertaald naar een dubbelbestemming waarde – archeologie 4. Deze dubbelbestemming verbindt de verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm –mv. De aanduiding 'historische kern' is vertaald naar een dubbelbestemming – waarde archeologie 3, hetgeen betekent dat bij ingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm –mv archeologisch onderzoek verplicht is. Omdat naar verwachting de geplande ingrepen deze vrijstellingsgrenzen overschrijden, is archeologisch onderzoek verplicht.
Gezien de hoge archeologische verwachting voor het hele plangebied is een karterend en waarderend archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven (conform protocol Proefsleuven KNA 4.1, de SIKB Leidraad proefsleuven en de richtlijnen van de gemeente Oirschot) noodzakelijk.
Het proefsleuvenonderzoek is reeds uitgevoerd (Bijlage 9) en er is een selectieadvies opgesteld (Bijlage 10 Selectieadvies. Bij het onderzoek zijn sporen van bewoning en gebruik uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd aangetroffen in grote delen van het totale plangebied. Deze vindplaatsen worden op basis van inhoudelijke en fysieke kwaliteitscriteria gezien als archeologisch waardevol. Omdat behoud van de vindplaats in de bodem (in situ) niet mogelijk is in verband met de geplande nieuwbouw, zullen de aangetroffen archeologische waarden veilig gesteld moeten worden door een opgraving. De opgraving dient plaats te vinden aan de hand van een door het bevoegd gezag goed te keuren Programma van Eisen en uitgevoerd te worden door een archeologisch bedrijf bevoegd tot het uitvoeren van archeologische opgravingen. Het archeologisch onderzoek dient verder te voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Omdat de grenzen van de vijf vastgestelde vindplaatsen niet zeker zijn, wordt geadviseerd om voor het onderzoeksgebied voor de opgraving uit te gaan van een maximale omvang van 3,3 ha (de helft van het plangebied). Daarbij speelt ook mee dat een deel van het plangebied in het noordwesten nog niet met proefsleuven onderzocht kon worden. De strategie van de opgraving zal een gefaseerde en flexibele inzet vragen waarbij met vierkante meters geschoven moet kunnen worden in een ruimer gebied rond de aangetroffen bewoningssporen.
Totdat het gebied archeologisch gezien wordt vrijgegeven, blijven de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3/4' op de verbeelding ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. De oppervlakte in artikel 9.2.a, 9.3.1, 10.2.1 en 10.3.1 worden verkleind naar 50 m2,, zodat e.e.a. overeenkomt met het selectieadvies. Een vergunning is niet meer nodig indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn.
5.4 Bedrijfshinder
5.4.1 Relevant kader
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk dat bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies worden gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In tabel 5.1 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.
Tabel 5-2. Richtafstanden per milieucategorie.
De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.
Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (milieuvergunning) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.
5.4.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse bedrijven:
- Oude Grintweg 73 - Dierenpension (milieucategorie 3.2)
- Oude Grintweg 77a - Caravanstalling (milieucategorie 2)
- Ekerschotweg 2 - Kwekerij (milieucategorie (milieucategorie 3.1)
De afstand tot de diverse bedrijven in de omgeving bedraagt meer dan 150 meter, terwijl anderzijds de bedrijven niet in milieucategorie 4 of hoger vallen. De minimale afstand van 100 meter in geval van milieucategorie 3 wordt ruimschoots gehaald. Voor de geurhindereffecten van agrarische bedrijven in de omgeving is een separaat onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 5.10)
5.5 Geluid
5.5.1 Relevant kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht of na realisatie van het plan sprake is van een aanvaardbare geluidsituatie. Op basis van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee rekening dient te worden gehouden bij de vaststelling van ruimtelijke plannen: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. De Wgh benoemt situaties wanneer onderzoek nodig is naar geluidhinder en bevat normen voor de voorkeurswaarde en maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van woningen. Daarnaast kan het ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig zijn inzicht te geven in de indirecte akoestische gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventueel verkeersaantrekkende werking.
5.5.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
In het kader van het bestemmingsplan een akoestisch onderzoek naar de effecten van wegverkeersawaai uitgevoerd (Bijlage 11). Hieronder worden kort de belangrijkste conclusies opgesomd:
Kempenweg
Ten gevolge van het verkeer over de Kempenweg bedraagt de optredende toetsingswaarde ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen Lden = 57 dB. Hierdoor wordt de ten hoogste toelaatbare waarde van Lden 48 dB uit de Wet geluidhinder overschreden. De effecten van bronmaatregelen of maatregelen in het overdrachtsgebied zijn onderzocht. Deze zijn onvoldoende effectief en stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige, financiële en verkeerskundige aard. Voor de Kempenweg is het noodzakelijk een hogere waarde aan te vragen. Het ontwerpbesluit hogere waarden ligt gelijktijdig met het bestemmingsplan ter inzage.
Oude Grintweg
Ten gevolge van het verkeer over de Oude Grintweg bedraagt de optredende toetsingswaarde ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen Lden = 61 dB. Hierdoor wordt de ten hoogste toelaatbare waarde van Lden 48 dB uit de Wet geluidhinder overschreden. Ook bij deze weg blijkt uit onderzoek dat het treffen van bronmaatregelen of maatregelen in het overdrachtsgebied onvoldoende effectief is om aan de grenswaarde te voldoen. Daarnaast zijn er ook bezwaren van stedenbouwkundige, financiële en verkeerskundige aard. Daarom is het noodzakelijk een hogere waarde aan te vragen. Het ontwerpbesluit hogere waarden ligt gelijktijdig met het bestemmingsplan ter inzage.
Peperstraat
Ten gevolge van het verkeer over de Peperstraat bedraagt de optredende toetsingswaarde ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen Lden = 44 dB. Hierdoor wordt de ten hoogste toelaatbare waarde van Lden 48 dB uit de Wet geluidhinder niet overschreden. Een vervolgonderzoek bij deze weg is niet noodzakelijk.
Cumulatie
Voor de gevels van de woningen binnen het plangebied waarvoor een hogere waarde dient te worden vastgesteld is de cumulatie van de geluidbelasting vastgesteld exclusief correctie art. 3.4 RMG 2012.
Bij de aanvraag om Omgevingsvergunning dient de geluidwering van de gevels van de verblijfsgebieden minimaal het verschil te zijn tussen de berekende geluidbelasting zonder aftrek vanwege artikel 3.4 RMG 2012 en een binnenniveau van ten hoogste 33 dB.
5.6 Bodemkwaliteit
5.6.1 Relevant kader
Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is of geschikt te maken is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.
5.6.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
Door Sweco is in 2019 en 2020 een verkennend bodem-, waterbodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksgebied is opgedeeld in deellocaties, waarbij de algemene bodemkwaliteit is bepaald, of de kwaliteit van het slib of de asbestconcentratie.
Grond en grondwater
Op het grootste gedeelte van het onderzoeksgebied is puin aangetroffen in de bovengrond en plaatselijk ook in de ondergrond. De grond is over het algemeen licht verontreinigd met zware metalen en plaatselijk ook met PCB, PAK, minerale olie en organochloor-bestrijdingsmiddelen. Het grondwater is over het algemeen licht verontreinigd met barium en plaatselijk ook met nikkel, koper, kobalt, zink, cadmium en lood. Ter plaatse van de deellocaties X14, X16, X25, X26, X30 X31 is een sterke verontreiniging met zink aangetoond (grond) en ter plaats van peilbuis P03 een sterke verontreiniging met nikkel, koper en barium (grondwater):
- X14: voormalige weg uit 1930: Sterke verontreiniging met zink en een lichte verontreiniging met PCB, koper, cadmium, kwik, lood, PAK en minerale olie in de ondergrond.
- X16: voormalige weg uit 1958: Bovengrond sterk verontreinigd met zink, matig verontreinigd met koper en licht verontreinigd met cadmium en lood. Ondergrond ook sterk verontreinigd met zink en licht verontreinigd met nikkel, koper, molybdeen, cadmium, lood en PAK.
- X20: gedempte sloot: Sterk verontreinigd met koper en zink, licht verontreinigd met PCB, PAK, kobalt, cadmium, kwik en lood.
- X25: bestaande inrit aan de Peperstraat: Sterke verontreiniging met zink en een lichte verontreiniging met koper, cadmium, kwik en lood in de ondergrond.
- X30: bestaande inrit aan de Peperstraat: Sterke verontreiniging met zink en een lichte verontreiniging met koper, cadmium, kwik, lood en PAK in de bovengrond.
- X31: onderzoek berm nieuwe inrit naar de Peperstraat: Sterke verontreiniging met zink, een matige verontreiniging met koper en een lichte verontreiniging met cadmium, lood en PAK in de bovengrond.
- Overig terrein: peilbuis P03: Ter plaatse van peilbuis P03 is het grondwater sterk verontreinigd met nikkel, koper en barium, matig verontreinigd met lood en licht verontreinigd met kobalt, zink en cadmium.
- Overig terrein: boring 261: Plaatselijk sterke verontreiniging met zink, een matige verontreiniging met koper en een lichte verontreiniging met arseen, kwik, cadmium, lood in de boven- en ondergrond.
De sterke zinkverontreiniging bij de Peperstraat, de gedempte sloot en de voormalige wegen houden verband met bodemvreemde bijmengingen. Dit heeft mogelijk een relatie met zinkassen. Ook de verhoogde waarde met zware metalen binnen het overig terrein en in het grondwater van peilbuis P03 houdt waarschijnlijk verband met de zinkassen. Op en rond de Peperstraat zijn waarschijnlijk zinkassen toegepast. Of dat ter plaatse van X14, X16 en X20 ook het geval is, is op basis van onderhavig onderzoek niet aan te geven. Het is ook mogelijk dat deze verontreiniging is ontstaan door grondverzet door de jaren heen.
De verontreingingen zijn waarschijnlijk ontstaan voor 1987 (historisch geval) en zijn met onderhavig onderzoek nog niet ingekaderd. Inkadering is noodzakelijk om de omvang en ernst van de verontreinigingen vast te stellen. Daarnaast is ter plaatse van X10 een matige veronteiniging met zink aangetoond. Dit betreft een mengmonster van drie boringen, herplaatsing van de boringen is noodzakelijk om de concentratie van individuele boringen te kunnen bepalen en mate van verontreinging vast te stellen.
Asbest
Enkel ter plaatse van X7 (gebouwtje) is asbest boven de de grens voor nader onderzoek aangetoond (<50 mg/kg d.s.) in de fijne fractie. Ook in de grove fractie en op het maaiveld is op deze deellcoatie asbest aangetoond. Op de overige locaties is asbest maximaal onder de 50 mg/kg d.s. aangetoond
Waterbodem
Bestaande sloten X20, X21 en X37 en bestaande poel X22 zijn niet verontreinigd. Ter plaatse van X19 zijn licht tot matig verhoogde waarden aangetoond met PCB, PAK, koper, cadmium, kwik, lood, zink en minerale olie. X29 is licht verontreinigd met lood.
Bij de geplande bouwwerkzaamheden dient rekening gehouden te worden met de matig tot sterke verontreinigingen. Nader onderzoek is op deze locaties noodzakelijk.
Bij het opstellen van de onderzoeksopzet voor het nadere onderzoek naar de verontreinigingen dient rekening gehouden te worden met de definitieve inrichting van het gebied.
De bodemkwaliteit zal geschikt gemaakt worden voor de functie wonen met tuin. Hiermee is het plan uitvoerbaar in het kader van de milieuhygiënische bodemkwaliteit.
5.7 Luchtkwaliteit
5.7.1 Relevant kader
In de Wet Milieubeheer (Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Voor de andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten. Op grond van artikel 5.16 Wm verlenen college van burgemeester en wethouders alleen een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wanneer aannemelijk is dat gemaakt dat:
- Het vergunde plan niet leidt niet tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
- De luchtkwaliteit als gevolg van het vergunde plan per saldo verbetert of ten minste gelijkt blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
- Het vergunde plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
- De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
- Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
- Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswoningen;
- Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
- Kantoorlocaties met een bruto oppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en één ontsluitingsweg.
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
5.7.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
Woningbouwlocaties behoren tot één van de categorieën van projecten waarvoor in de Regeling NIBM getalsmatige grenzen zijn opgenomen waarbinnen een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
NIBM-grens woningbouwlocaties:
- 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg of;
- 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Het onderhavige plan omvat de realisatie van 152 woningen met minimaal 1 ontsluitingsweg. Hiermee valt het plan ruimschoots binnen de getalsmatige begrenzing uit de Regeling. Het plan draagt hiermee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit en voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.
De locatie bevindt zich niet binnen 300 meter van een rijksweg of binnen 50 meter van een provinciale weg. Daarnaast worden er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) mogelijk gemaakt. Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is ook gekeken naar de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5). Op basis van de concentratie- en depositiekaarten van het RIVM kan gesteld worden dat deze waarden ruim onder de EU grenswaarden en WHO-advieswaarden vallen.
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar in het kader van luchtkwaliteit.
5.8 Externe Veiligheid
5.8.1 Relevant kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij de besluitvorming rondom ruimtelijke plannen de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
- Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt;
- Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
5.8.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
Aan de hand van de risicokaart is een risicoinventarisatie uitgevoerd.
Risicovolle inrichtingen
Op circa 1 kilometer afstand van het plangebied ligt in het zuidoosten van de kern Oirschot een terreingrens van een LPG-tankstation. Verder is bij het bedrijf de Meeuw (Industrieweg 8) een bovengrondse propaantank van 3000 liter aanwezig. Door de dusdanig grote afstand van het plangebied tot de genoemde inrichtingen kan gesteld worden dat er geen sprake is van een belemmering vanwege de aanwezigheid van een risicovolle inrichting.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de omgeving van het plangebied liggen geen wegen die deel uitmaken van het Basisnet weg, op 1,5 kilometer afstand ligt de Rijksweg A58. Over de wegen in en rondom het plangebied kunnen incidenteel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Gezien de (zeer) lage vervoersintensiteit en de relatief grote afstand levert dit geen relevante risico's op.
Buisleidingen
Op ruim 1 kilometer afstand ligt een Defensieleiding. Deze buisleiding kent geen risicocontourafstand. Op 1,5 kilometer afstand ligt de buisleiding van Gasunie. Beide buisleidingen liggen op een dusdanige afstand, dat gesteld kan worden dat de aanwezigheid van de leidingen geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de planrealisatie.
Figuur 5-2. Risicokaart met planlocatie in blauw
5.9 Kabels En Leidingen
5.9.1 Relevant kader
Kabels en leidingen, zoals gas, water en elektra, kunnen ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid en gezondheidsrisico's. Voor een bestemmingsplan zijn de hoofdstransportstructuren van belang.
5.9.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een hoogspanningsleiding. In 2005 heeft het toenmalig ministerie van VROM een advies voor het hoogspanningslijnenbeleid aan gemeenten, netbeheerders en provincies uitgebracht. In dat advies worden gemeenten en netbeheerders geadviseerd zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te voorkomen dat er in de buurt van hoogspanningslijnen nieuwe situaties ontstaan waar kinderen (tot 15 jaar) langdurig worden blootgesteld aan magnetische veldsterkten die jaargemiddeld boven 0,4 microtesla liggen.
Om de magneetveldzone ter plaatse van het plangebied inzichtelijk te krijgen is een berekening uitgevoerd (Bijlage 13). Bij deze berekeningen is in bepaalde opzichten afgeweken van de handleiding van het RIVM voor het bepalen van de specifieke magneetveldzone van hoogspanningslijnen. Er is gerekend met jaargemiddelde stromen en stroomrichtingen die dichter bij de huidige realiteit liggen, in plaats van de toekomstbestendige uitgangspunten te hanteren zoals de handreiking die voorschrijft. Dit is gedaan omdat de huidige situatie naar verwachting nog maar enkele jaren in stand zal blijven. Het voornemen bestaat om de bovengrondse hoogspanningslijn binnen enkele jaren te verplaatsen en deels ondergronds te leggen, waardoor deze geen effect meer heeft op het plangebied.
Uit het resultaat van de berekeningen blijkt dat de magneetveldzones tussen mast 48 en 52 van de hoogspanningslijn een breedte hebben van 25 meter aan beide zijden, ook wanneer de stromen en stroomrichtingen nog wat ongunstiger worden dan in de huidige situatie (10 % hogere stroom, en 10 % van de tijd een ongunstige stroomrichting in plaats van 1 % van de tijd). Mocht gedurende de tijd dat de hoogspanningslijn nog aanwezig is de gemiddelde stroom of stroomrichting nog ongunstiger worden, dan is het mogelijk dat ook buiten deze zone voor korte tijd de gemiddelde magneetveldsterkte hoger dan 0,4 microtesla komt te liggen. Gezien het beperkte bewijs voor mogelijke gezondheidseffecten van magneetvelden op de lange termijn is niet aan te geven in hoeverre een kleine overschrijding voor een beperkte tijdsduur leidt tot een verhoogde kans op gezondheidseffecten. Omdat de breedte van de magneetveldzone echter niet significant toeneemt wanneer de stromen wel significant ongunstiger worden, is de kans op een overschrijding klein.
Figuur 5-3. Specifieke magneetveldzone
De magneetveldzone van 25 meter valt voor een zeer beperkt deel over de woonbestemmingen binnen het plangebied. Omdat het een tijdelijke situatie betreft en omdat het mogelijk is de woningen zo te situeren dat deze buiten de magneetveldzone blijven, wordt deze situatie aanvaardbaar geacht. Aan de kopers van de betreffende kavels wordt geadviseerd kinderen onder de 15 hier niet langdurig te laten verblijven, totdat de hoogspanningsleiding is verwijderd. Dit wordt ook in de koperscontractstukken opgenomen.
In het plangebied zijn geen overige planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.10 Geurhinder
5.10.1 Relevant kader
In het kader van een goed woon- en leefklimaat is het milieuaspect geur van belang. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet zonder meer nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk maken binnen de geurcontour van een bestaand bedrijf of andersom. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan op geurhinder van bedrijven (en andersom) moet daarom het belang van zowel geurgevoelige objecten als het belang van bedrijven en omgeving worden getoetst.
5.10.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
Sweco heeft in 2019 een onderzoek uitgevoerd naar de geurhinder (Bijlage 14). Uit het geuronderzoek blijkt dat het plangebied niet valt binnen de minimum afstandsnormen van de omliggende veehouderijen. Er worden hiermee geen geurgevoelige objecten gerealiseerd binnen de minimum afstandsnormen.
Het plangebied ligt wel binnen de contour van de geurbelastingsnorm van 2 oue/m3 van een omliggende veehouderij. Binnen dit deel van het plangebied zijn woningen/percelen voorzien. Binnen het plangebied wordt hiermee niet voor alle geurgevoelige objecten voldaan aan de geurbelastingsnorm (voorgrondbelasting). Het realiseren van geurgevoelige objecten zoals woningen binnen de geldende geurnorm is in beginsel niet toegestaan. Hiervan kan worden afgeweken als op die locatie een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Volgens de geurgebiedsvisie van de gemeente is binnen de woonkern Oirschot spraken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als de streefwaarde van 10 oue/m3; P98 niet wordt overschreden. De maximale achtergrondbelasting in het plangebied bedraagt 4,22 oue/m3; P98. Op basis van de geurgebiedsvisie is hiermee binnen het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten binnen de geurcontour van de betreffende veehouderij geeft geen verdere beperkingen in de bedrijfsvoering van deze veehouderij dan de reeds bestaande beperkingen ten gevolge van de huidige woningen in de kern van Oirschot.
Op basis van bovenstaande kan het plan wat betreft de Wet geurhinder en veehouderij in uitvoering worden gebracht.
5.11 Verkeer En Parkeren
5.11.1 Verkeer
Een ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot problemen bij de verkeersafwikkeling of parkeeroverlast. De realisatie van het project leidt niet tot een substantiële toename van de verkeersbelasting op de omliggende wegen. Het verkeer naar Ekerschot Noord zal bestaan uit bestemmingsverkeer. Het plangebied wordt ontsloten via de Kempenweg, een verkeersader die hoge verkeersintensiteiten zou moeten kunnen opvangen. Een klein deel wordt ontsloten via de Oude Grintweg, ook hiervan wordt verwacht dat deze weg de bijkomende verkeersintensiteit goed op kan vangen.
Het autoverkeer van Ekerschot Noord wordt in geen geval ontsloten naar de noordelijker gelegen Peperstraat. Enkel langzaamverkeer kan via het plangebied deze weg betreden.
Een interne rondgang vormt de hoofdontsluiting van het woongebied, een tweede structuur is ingericht als rijpad. Alle woningen worden hierop ontsloten. De gekozen opzet maakt een optimale verbinding van de woonwijk en zijn omgeving mogelijk. Door de toevoeging van verschillende paden ontstaat een fijnmazige routestructuur, die aantakt op paden in het landschap, zoals de Horst en het toekomstige pad naar de Wouwerbeek. De wegen worden ingericht als verblijfsgebied, waar een 30-kilometer-per-uur-regime geldt.
5.11.2 Parkeren
De gemeente hanteert de parkeernormen conform de 'Nota Parkeernormen Oirschot' (2019). De toepassing van parkeernormen geschiedt op basis van een gebiedsindeling. Er is binnen de nota onderscheid gemaakt tussen 'Centrumgebied kern Oirschot', 'Bebouwde kom' en 'Buiten de bebouwde kom'.
Het plangebied valt binnen de 'bebouwde kom' van Oirschot. Hiervoor geldt een norm van 2,4 pp/woning. In dit plan wordt zo veel mogelijk parkeren op eigen terrein voorgesteld. De volgende aantallen worden gehanteerd per type ontwikkeling:
Ruimte voor Ruimte woningen:
Aantal kavels: 22 kavels
Parkeerbehoefte (2,4 pp/wo): 53 pp
Waarvan in openbare ruimte: 7 pp
Zoekgebied CPO
Aantal kavels: 17 kavels
Parkeerbehoefte (min. 1,6 pp/wo): min. 28 pp
Parkeren op eigen terrein
Reguliere kavels per type:
Aantal kavels 2^1-kap: ca. 24 kavels
Aantal kavels rijwoningen: ca. 13 kavels
Parkeerbehoefte (2,4 pp/wo): 89 pp
Waarvan in openbare ruimte: 35 pp
Zorgappartementen:
Aantal appartementen: 24 appartementen
Parkeerbehoefte (0,5 pp/wo): 12 pp
Parkeren op eigen terrein
Appartementen:
Aantal appartementen: 52 appartementen
Parkeerbehoefte (1,6 pp/wo): 84 pp
Waarvan in openbare ruimte: 2 pp
Conclusie
De verkeersaspecten veroorzaken geen parkeer- en verkeersproblemen in het plangebied en de omgeving. Er zijn op het gebied van verkeer geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
5.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Sinds 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit Besluit is dat in elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r., aandacht moet worden besteed aan de vraag of er al dan niet belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van uit te voeren activiteit(en) zijn. Daarom moet er voortaan bij elk planologisch besluit, maar ook bij bepaalde vergunningen, over activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r., een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' opgesteld worden.
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of wanneer het een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat.
Het planvoornemen ligt ruim onder de plandrempels waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is. De (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit mer worden niet overschreden, zodat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden uitgevoerd.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 15. Op grond van deze uitkomsten is aan het bevoegd gezag voorgesteld om gelijktijdig met het besluit om voorliggend ontwerpbestemmingsplan vrij te geven voor inspraak, tevens te besluiten dat een verdere m.e.r.-procedure niet aan de orde is.
5.13 Conclusie
De diverse milieuaspecten vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Het plan Ekerschot Noord te Oirschot past binnen de gestelde kaders.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.
6.1 Inleiding
Dit bestemmingsplan vormt in eerste instantie het juridische kader waarbinnen in het plangebied een woningbouwontwikkeling mogelijk gemaakt wordt.
Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels, vergezeld van deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezig en/of op te richten bebouwing. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De te realiseren bebouwing dient te voldoen aan eisen van stedenbouwkundige aard. Deze hebben in de regel betrekking op woningtype, situering en afmetingen. Deze stedenbouwkundige eisen zijn in het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van een verbeelding en daarop aansluitende regels. Deze documenten vormen het toetsingskader voor het beoordelen van bouwplannen.
6.2 Verbeelding
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie bevat.
6.3 Regels
De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezig en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels.
De regels zijn gebaseerd op de regels uit het Handboek Digitale Bestemmingsplannen Kempengemeenten V4.01 en op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).
De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels (paragraaf 6.3.1);
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels (paragraaf 6.3.2 );
- Hoofdstuk 3: Algemene regels (paragraaf 6.3.3);
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels (paragraaf 6.3.4).
6.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In Artikel 1 ('Begrippen') is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Vervolgens is in Artikel 2 ('Wijze van meten') een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.
6.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De regels in verband met de bestemmingen kennen alle een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van het aanvragen van een omgevingsvergunning. Door middel van een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van enkele bouwregels. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik.
Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' is gelegd op alle groenvoorzieningen binnen het plangebied, die kunnen worden aangemerkt als structureel groen. Binnen deze bestemming zijn waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van het algemeen nut, fiets- en voetpaden en aan de functie ondergeschikte voorzieningen toegestaan. Binnen de bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd in de vorm van voorzieningen van algemeen nut met inachtneming van de bepalingen die in de bouwregels zijn opgenomen.
Artikel 4 Verkeer
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, voet- en rijwielpaden, onderdoorgangen en tunnels, overwegen, bruggen en duikers, parkeer-, groen-, speel-, geluidwerende- en waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen van algemeen nut. Gebouwen zijn binnen deze bestemming toegestaan ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De maximale afmetingen hiervan zijn in de bouwregels opgenomen.
Artikel 6 Wonen - 1
De gronden die bestemd zijn als 'Wonen - 1' zijn primair bedoeld voor het wonen met de daarbij behorende voorzieningen als tuinen, erven, terreinen, parkeer-, nuts-, water-, waterhuishoudkundige-, en groenvoorzieningen. Daarnaast zijn bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De bouwregels zijn gericht op zowel de Ruimte voor Ruimte als reguliere woningen in het plangebied.
Artikel 7 Wonen - 2
De gronden die bestemd zijn als 'Wonen - 2' zijn primair bedoeld voor het wonen met de daarbij behorende voorzieningen als tuinen, erven, terreinen, parkeer-, nuts-, water-, waterhuishoudkundige-, en groenvoorzieningen. Daarnaast zijn bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De bouwregels zijn gericht op de gestapelde woningen in het plangebied.
Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De hoogspanningsverbinding is bestemd middels een dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', om te borgen dat er geen gebouwen of bouwwerken worden gerealiseerd.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 3 en Artikel 10 Waarde - Archeologie 4
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor de bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.
6.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels
In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardregels opgenomen, te weten de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 12 Algemene bouwregels
Dit artikel bevat de bouwregels ten aanzien van ondergeschikte bouwdelen en ondergronds bouwen.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een aantal gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal afwijkingsregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om gebruik te maken van een bestemmingswijziging. Hierbij gaat het om een wijzigingsbevoegdheid die geldt voor alle bestemmingen in het plan.
Artikel 16 Algemene procedureregels
Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 5.3 van de planregels nadere eisen stellen. In de Wro is hiertoe geen procedure opgenomen. Daarom wordt in de regels van het bestemmingsplan zelf voorzien in een procedure.
6.3.4 Overgangs- en slotregel
Artikel 17 Overgangsrecht
In dit artikel is onder meer aangegeven dat de bestaande bouwwerken dan wel vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze af van het onderhavige bestemmingsplan. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel te vernieuwen.
In geval het bouwwerk door een calamiteit verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van twee jaren na de calamiteit is aangevraagd. Deze bouwwerken mogen voorts nog, met maximaal 10% worden uitgebreid.
De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken zijn niet van toepassing op bebouwing die reeds in strijd was met het voor het onderhavige bestemmingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het strijdig gebruik mag worden gecontinueerd. Een uitzondering wordt echter gemaakt voor het gebruik dat reeds strijdig was met het voor het onderhavige bestemmingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Verandering van het gebruik is niet toegestaan tenzij de afwijking naar haar aard en omvang niet wordt vergroot.
Artikel 18 Slotregel
In dit artikel is de benaming van het bestemmingsplan opgenomen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de (economische) uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werk door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de economische uitvoerbaarheid bedoeld.
Indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is, hoeft de gemeente geen exploitatieplan op te stellen. De gemeente heeft met Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte een anterieure overeenkomst gesloten, waarin een bijdrage aan de plankosten is opgenomen. Er is verder geen sprake van het verhalen van kosten op belanghebbenden, waardoor het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. Kosten worden in een dergelijk geval verhaald via de prijzen bij de gronduitgifte. In de anterieure overeenkomst zijn de kosten van alle (vervolg)onderzoeken meegenomen. De economische zekerheid van het plan is hiermee zeker gesteld.
7.2 Handhaving
Een belangrijk aspect in de uitvoering van het bestemmingsplan is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten te kunnen bewaren.
Daarnaast is handhaving van belang uit het oogpunt van rechtszekerheid. Alle gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze aan het plan te worden gehouden. Met deze oogmerken is in het plan gestreefd naar een eenvoud van in het bijzonder de planregels van het plan. Door de toegankelijkheid en de leesbaarheid daarvan worden de mogelijkheden om toe te zien op de naleving vergroot.
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Inspraak
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en deze is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de geldende gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee is in artikel 150 van de Gemeentewet onder meer bepaald dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de Inspraakverordening opgenomen procedure.
In het kader van inspraak is een omgevingsdialoog gevoerd.
8.2 Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is aan diverse betrokken adviesinstanties en -organen toegezonden in het kader van overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. De reacties die hieruit naar voren komen, zijn - indien nodig - verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
8.3 Vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan Ruimte voor Ruimte Ekerschot Noord heeft gedurende 8 weken ter inzage gelegen. Met terinzageligging wordt eveneens bedoeld het publiceren en inzichtelijk maken op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze periode kon een ieder schriftelijke of mondelinge zienswijze naar voren brengen bij de gemeenteraad.
Tijdens de termijn van terinzagelegging zijn vijf zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de 'Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' (Bijlage 16). Per zienswijze is aangegeven of de zienswijze heeft geleid tot een wijziging van het bestemmingsplan.
De gemeenteraad van Oirschot stelt het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:
- 1. Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van I&M hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan;
- 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van I&M - wijzigingen aangebracht.
8.4 Beroep
Na vaststelling van het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte Ekerschot Noord" kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte Ekerschot Noord".
Bijlage 1 Ladderonderbouwing
Bijlage 2 Dossiernummers
Bijlage 3 Stedenbouwkundig Plan En Beeldkwaliteit
Bijlage 3 Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteit
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Verkennend Natuuronderzoek
Bijlage 5 Verkennend natuuronderzoek
Bijlage 6 Aanvullend Soortgericht Onderzoek Naar Beschermde Soorten
Bijlage 6 Aanvullend soortgericht onderzoek naar beschermde soorten
Bijlage 7 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 7 Onderzoek stikstofdepositie
Bijlage 8 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 8 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 9 Archeologisch Proefsleuvenonderzoek
Bijlage 9 Archeologisch proefsleuvenonderzoek
Bijlage 10 Selectieadvies
Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 11 Akoestisch onderzoek
Bijlage 12 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 12 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 13 Onderzoek Magneetveldzone
Bijlage 13 Onderzoek magneetveldzone
Bijlage 14 Geuronderzoek
Bijlage 15 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 15 Vormvrije m.e.r.-beoordeling