Kom Oostelbeers, Neereindseweg ongenummerd
Bestemmingsplan - Gemeente Oirschot
Vastgesteld op 18-04-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Bestanden
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
Het bestemmingsplan ‘Kom Oostelbeers, Neereindseweg ongenummerd’ met identificatienummer NL.IMRO.0823.BPOONeereindseweg-VAST van de gemeente Oirschot.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanbouw
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Aaneengebouwde woning
Een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan tenminste één zijde in de zijdelingse perceelsgrens van het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.
1.7 Aan-huis-verbonden bedrijf
Bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 (op basis van VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering), dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.8 Aan-huis-verbonden beroep
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.9 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 Bebouwingspercentage
Een in de regels dan wel op de verbeelding opgenomen getal dat het percentage van een bouw- of bestemmingsvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.11 Bed and breakfast
Een activiteit, ondergeschikt aan de woonfunctie, met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.12 Begane grond
De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 m boven peil is gelegen.
1.13 Beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte
De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een aan-huis-verbonden bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.14 Bestaande situatie
- t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.
- t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.15 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.16 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.18 Bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.19 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.20 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.21 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.22 Bouwmassa
Een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen.
1.23 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 Bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.25 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.26 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 Carport
Een bouwwerk op het erf van een gebouw, dat strekt tot de vergroting van het woongenot en dat minimaal aan twee zijden open is, met uitzondering van een carport welke wordt gebouwd tegen een carport of zijgevel van een gebouw op het belendende bouwperceel.
1.28 Dak
Een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, c.q. bouwwerk.
1.29 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.30 Eerste bouwlaag
De bouwlaag op de begane grond.
1.31 Erker:
Hoekige of ronde uitbouw aan de voor- of zijgevel van een hoofdgebouw.
1.32 Functie
Doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.33 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 Geschakelde woning
Een halfvrijstaande of vrijstaande woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van aangebouwde bijgebouwen geschakeld is met tenminste één hoofdgebouw op een aangrenzend bouwperceel.
1.35 Gevellijn
De als zodanig op de verbeelding aangegeven lijn, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels uitdrukkelijk toegelaten afwijkingen.
1.36 Hoofdfunctie
Een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
1.37 Hoofdgebouw
Een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.
1.38 Maaiveld
Hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning.
1.39 Onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen.
1.40 Ondergeschikte activiteit
Een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.
1.41 Seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.42 Twee-aaneen
Een woning waarvan het hoofdgebouw met één zijgevel in de zijdelingse bouwperceelgrens is gebouwd; de woning kan deel uitmaken van een blok van ten hoogste twee woningen.
1.43 Uitbouw
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.44 Voorgevel
De naar de straat toe gelegen zijde van het (hoofd)gebouw, die gebouwd is in een gevellijn.
1.45 Vrijstaande woning
Een woning waarvan het hoofdgebouw met beide zijgevels niet in de zijdelingse perceelsgrenzen is gebouwd.
1.46 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etcetera.
1.47 Werk
Een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.48 Woning
Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.49 Wooneenheid
Een gebouw, dat één of meer woningen bevat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
De kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.
2.2 Het bebouwd oppervlak van een bouwperceel
De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.3 De breedte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.4 De diepte van een aan- of uitbouw
De diepte van een aan- of uitbouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten.
2.5 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen.
2.9 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 De oppervlakte van een carport
Tussen de buitenzijde van de afdekking van de carport, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.11 Het peil
- De gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
- Indien in het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).
2.12 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- Groenvoorzieningen;
- Bermen en beplanting;
- Paden;
- Speelvoorzieningen;
- Nutsvoorzieningen;
- Kunstobjecten;
- Water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- Ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen – calamiteitenontsluiting’ zijn de gronden uitsluitend bestemd voor de aanleg en instandhouding van (half)verharding ten behoeve van een ontsluitingsroute voor de bereikbaarheid van het plangebied door hulpverleningsdiensten bij calamiteiten;
met daaraan ondergeschikt:
- Verhardingen;
- Parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- De bouwhoogte van kunstobjecten, palen en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 m.
- De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
- Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – calamiteitenontsluiting’ is het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet toegestaan, behoudens een calamiteitenpaaltje met een bouwhoogte van maximaal 1 meter.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- De verkeersveiligheid;
- De sociale veiligheid; en
- Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik ‘specifieke vorm van groen – calamiteitenontsluiting’
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – calamiteitenontsluiting’ wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval gerekend:
- Het aanbrengen van beplanting.
- Het opslaan van goederen.
- Het parkeren van voertuigen.
- En alle andere handelingen welke zorgen voor een belemmering van de vrije doorgang van de calamiteitenontsluitingsroute.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- Tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
- Parkeervoorzieningen ten behoeve van het bijbehorende bouwperceel;
- In- en uitritten ten behoeve van het bijbehorende bouwperceel;
- Bermen en beplanting;
- Water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- Ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van tuin – calamiteitenontsluiting’ zijn de gronden uitsluitend bestemd voor de aanleg en instandhouding van (half)verharding ten behoeve van een ontsluitingsroute voor de bereikbaarheid van het plangebied door hulpverleningsdiensten bij calamiteiten.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken (zijnde erkers)
In afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.1, gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, zijnde erkers, de volgende regels:
- De diepte mag niet meer dan 1,5 m bedragen, met dien verstande dat de afstand tot de bestemmingsgrens met de bestemming ‘Verkeer’ minimaal 2 meter bedraagt.
- De breedte mag niet meer dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw dat is gelegen op de aangrenzende bestemming ‘Wonen’ bedragen.
- Het bouwen van bijbehorende bouwwerken, zijnde erkers, is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van tuin – 2’.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
- De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.
- Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van tuin – 2’.
- Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van tuin – calamiteitenontsluiting’ is het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet toegestaan, behoudens een calamiteitenpaaltje met een bouwhoogte van maximaal 1 meter.
4.2.4 Uitsluiting vergunningvrij bouwen ‘specifieke vorm van tuin – 1’
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van tuin – 1’ dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht (of diens rechtsopvolger).
Dit met als doelstelling om vergunningvrij bouwen van bouwwerken, op basis van Bijlage II Besluit omgevingsrecht (of diens rechtsopvolger), uit te sluiten, teneinde dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken kan toetsen aan de gestelde vereisten voor de bescherming van de leiding.
4.2.5 Uitsluiting vergunningvrij bouwen ‘specifieke vorm van tuin – 2’
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van tuin – 2’ dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht (of diens rechtsopvolger).
Dit met als doelstelling om vergunningvrij bouwen van bouwwerken, op basis van Bijlage II Besluit omgevingsrecht (of diens rechtsopvolger), uit te sluiten, teneinde dat hier sprake blijft van een onbebouwde strook.
4.2.6 Uitsluiting vergunningvrij bouwen ‘specifieke vorm van tuin – calamiteitenontsluiting’
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van tuin – calamiteitenontsluiting’ dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht (of diens rechtsopvolger).
Dit met als doelstelling om vergunningvrij bouwen van bouwwerken, op basis van Bijlage II Besluit omgevingsrecht (of diens rechtsopvolger), uit te sluiten, teneinde dat hier sprake blijft van een vrije doorgang voor een ontsluitingsroute voor de bereikbaarheid van het plangebied door hulpverleningsdiensten bij calamiteiten.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- Een goede woonsituatie;
- De verkeersveiligheid; en
- De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik ‘specifieke vorm van tuin – calamiteitenontsluiting’
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van tuin – calamiteitenontsluiting’ wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval gerekend:
- Het aanbrengen van beplanting.
- Het opslaan van goederen.
- Het parkeren van voertuigen.
- En alle andere handelingen welke zorgen voor een belemmering van de vrije doorgang van de calamiteitenontsluitingsroute.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- Wegen, straten en paden;
- Voet- en fietspaden;
- Parkeervoorzieningen;
- Groenvoorzieningen;
- In- en uitritten;
- Bermen en beplanting;
- Water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- Speelvoorzieningen;
- Nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de regeling, geleiding en beveiliging van het verkeer en ten behoeve van nuts- en speelvoorzieningen;
- De bouwhoogte van palen en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 m.
- De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing,
ten behoeve van:
- De verkeersveiligheid;
- De sociale veiligheid; en
- Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- Wonen;
- Bijbehorende bouwwerken;
met de daarbij behorende:
- Tuinen en erven;
- Parkeervoorzieningen;
- Water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- Achterpaden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd.
- Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
- De voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden gebouwd.
- Per bouwvlak mag het aantal woningen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven.
- Per bouwvlak mag alleen het met de aanduiding benoemde woningtype worden gebouwd, waarbij zijn toegestaan:
- aaneengebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’;
- twee-aaneen gebouwde woningen en geschakelde woningen ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’;
- vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’.
- De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven, met dien verstande dat de voorgeschreven goothoogte niet van toepassing is op maximaal 40% van de bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw.
- De dakhelling bedraagt tenminste 25 graden en ten hoogste 65 graden, met dien verstande dat de voorgeschreven dakhelling niet van toepassing is op maximaal 40% van de bebouwde oppervlakte.
- De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag bij:
- vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;
- twee-aaneen gebouwde en geschakelde woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;
- aaneengebouwde woningen alleen bij de eindwoningen aan één zijde niet minder bedragen dan 2 m.
- in afwijking van het bepaalde onder 3, geldt bij aaneengebouwde woningen bij de eindwoningen een toegestane afstand van 0 m indien deze zijgevel grenst aan het openbare gebied.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, zijnde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports, gelden de volgende regels:
- Bijbehorende bouwwerken, mogen worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak.
- Bijbehorende bouwwerken, zijnde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde hiervan te worden gesitueerd.
- Een uitbreiding aan de achtergevel over de hele breedte van een woning ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’ is toegestaan, mits:
- de uitbreiding geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de aangrenzende bouwpercelen met zich meebrengt. Dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden niet onevenredig worden beperkt.
- De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports bij een hoofdgebouw, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mag:
- op bouwpercelen tot 700 m2 niet meer dan 80 m2 per bouwperceel bedragen;
- op bouwpercelen van 700 tot 800 m2 niet meer dan 90 m2 per bouwperceel bedragen;
- op bouwpercelen van 800 tot 900 m2 niet meer dan 100 m2 per bouwperceel bedragen.
- Het bebouwingspercentage van de gronden buiten het bouwvlak mag niet meer dan 50% bedragen.
- De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
- De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
- Carports mogen binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht, mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt, en wordt voldaan aan de volgende regels:
- Gebouwd in of achter de gevellijn of het verlengde hiervan;
- De carport dient aan één zijde aan het hoofdgebouw te worden gebouwd;
- De carport dient aan minimaal twee zijden open te zijn, behoudens indien de carport aan een derde zijde aan een carport of zijgevel van een gebouw op het belendende perceel wordt gebouwd;
- De goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag, met een maximum van 3,2 m.
- De oppervlakte bedraagt niet meer dan 20 m2.
- Aan-, uit- en bijgebouwen gesitueerd binnen het bouwvlak voor hoofdgebouwen tellen niet mee bij de bepaling van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen op het bouwperceel.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak.
- De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de gevellijn van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 m.
- De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- Een goede woonsituatie;
- De verkeersveiligheid;
- De sociale veiligheid; en
- De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
- van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder b voor een overschrijding van het bouwvlak met maximaal 1,5 meter aan de achterzijde, ten behoeve van het vergroten van de diepte van de woning, voor zover de afstand van de achtergevel tot de achterste perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt en mits het voorgaande niet leidt tot een onevenredige aantasting van het stedenbouwkundig beeld van de omgeving.
- van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder b en 6.2.1 h onder 2 voor het verkleinen van de aan te houden afstand aan één zijde tot de zijdelingse perceelsgrenzen bij twee-aaneen gebouwde en geschakelde woningen tot 2 meter, mits het voorgaande niet leidt tot een onevenredige aantasting van het stedenbouwkundig beeld van de omgeving.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- Het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijbehorende bouwwerken bij een woning voor aan-huis-verbonden beroepen en -bedrijven.
- Het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijbehorende bouwwerken bij een woning voor ‘bed and breakfast’-voorzieningen.
- Het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning.
- Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
6.6.2 Afwijken ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen en/of -bedrijven
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.5.1 onder a, en toestaan dat ruimten binnen de woning en/of bijbehorende bouwwerken bij de woning worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroepen en/of -bedrijven als ondergeschikte activiteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- Maximaal 30 m2 van het vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken gebruikt wordt voor de activiteit.
- Degene die de activiteiten in de woning en/of bijbehorende bouwwerken zal uitvoeren, tevens de bewoner van de woning is.
- De parkeerbehoefte past binnen de woonomgeving.
- De activiteit qua aard, milieubelasting, uitstraling en intensiteit past in een woonomgeving.
- De activiteit niet omgevingsvergunningplichtig is voor de activiteit milieu.
- Er geen detailhandel of groothandel ter plaatse plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan-huis-verbonden activiteit.
6.6.3 Afwijken ten behoeve van ‘bed and breakfast’-voorzieningen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.5.1, onder b, en toestaan dat ruimten binnen de woning en/of bijbehorende bouwwerken bij de woning worden gebruikt voor ‘bed and breakfast’-voorzieningen, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- De verhuur bestaat uit maximaal 3 kamers.
- Maximaal 30 m2 van het vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken gebruikt wordt voor de ‘bed and breakfast’-voorzieningen.
- Degene die de activiteiten in de woning en/of bijbehorende bouwwerken zal uitvoeren, tevens de bewoner van de woning is.
- De activiteit qua aard, milieubelasting, uitstraling en intensiteit past in een woonomgeving.
- De activiteit mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.
Artikel 7 Leiding
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- Een ondergrondse rioolleiding met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding hartlijn leiding – riool.
7.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 en toestaan dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, overeenkomstig het bepaalde in de op deze gronden liggende andere bestemming(en) worden gebouwd, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- De leiding wordt niet geschaad;
- Er wordt vooraf advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;
- het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
- het verrichten van grondroeractiviteiten, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- het diepploegen;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- het aanbrengen van gesloten verhardingen;
- het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
- het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
7.4.2 Uitzonderingen
Het in 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
- die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
- waarvoor op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan reeds omgevingsvergunning is verleend;
- die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
7.4.3 Toelaatbaarheid
De in 7.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding. Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij de leidingbeheerder.
Artikel 8 Waarde - Archeologie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
- Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte van 100 m² en groter en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
- De verplichting tot het doen van opgravingen.
- De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
- Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan het schriftelijk advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 100 m² en groter:
- het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
- het ophogen en egaliseren van gronden;
- het verlagen van het waterpeil;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
- het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
- het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
8.3.2 Uitzonderingen
Het sub 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
- reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
- in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd inclusief het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.
8.3.3 Toelaatbaarheid
- De in sub 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
- Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
- Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld sub 8.3.1 kan het schriftelijk advies inwinnen bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Ondergronds bouwen
Het bepaalde in deze regels omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat:
- De verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 4 m mag bedragen.
- Ondergronds bouwen uitsluitend onder bebouwd oppervlak is toegestaan.
10.2 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
10.2.1 Verplichting hydrologisch neutraal ontwikkelen
Uitbreidingen van bebouwd en verhard oppervlak vinden plaats volgens het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen. Onder hydrologisch neutraal ontwikkelen wordt in deze planregels verstaan:
Benodigde hemelwaterberging (in m3) = Netto toename bebouwd en verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)
Onder bebouwd en verhard oppervlak wordt niet verstaan de toepassing van sedumdaken, halfverharding, waterdoorlaatbare verharding of hiermee vergelijkbaar.
De toe te passen gevoeligheidsfactor betreft 1.
De hemelwaterberging dient te worden uitgevoerd conform de geldende uitvoeringsvereisten uit de Keur van Waterschap De Dommel (boven Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) en voorzien van afvoer-/leegloopconstructie), welke geldt ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning.
De toe te passen Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand betreft 1,3 m – mv.
10.2.2 Afwijken verplichting hydrologisch neutraal ontwikkelen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1 indien:
- Het voldoen aan lid 10.2.1 door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit en/of voor zover op andere passende wijze in de benodigde hemelwaterberging en -afvoer wordt voorzien.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.
11.2 Afwijken strijdig gebruik
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
- De bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.
- De bestemmingsregels en toestaan dat bouw- en bestemmingsgrenzen in geringe mate worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
- De bestemmingsregels en toestaan dat bouw- en bestemmingsgrenzen in geringe mate worden overschreden, indien een doelmatige verkaveling daartoe aanleiding geeft.
- De bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde erf- en terreinafscheidingen, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde erf- en terreinafscheidingen, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
- De in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de plaats van de bouw- en/of bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Parkeren
Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hiervoor gelden de volgende regels:
Parkeergelegenheid |
|
Afwijkingsmogelijkheid | Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in dit artikel indien:
|
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Kom Oostelbeers, Neereindseweg ongenummerd’.