KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Beschrijving Wijzigingsgebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Onderzoek
2.1 Wegverkeerslawaai
2.2 Milieuhinder
2.3 Bodem
2.4 Water
2.5 Archeologie
2.6 Ecologie
2.7 Molenbiotoop
2.8 Conclusie Milieuaspecten
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Juridische Aspecten
4.1 Huidige Vigerende Regeling
4.2 Toekomstige Vigerende Regeling
4.3 Opzet Toekomstige Regeling
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid En Procedure
5.1 Uitvoerbaarheid
5.2 Procedure
Bijlagen
Bijlage 1 Uitsnede Wijzigingsgebied Vigerend Bestemmingsplan
Bijlage 2 Nota Ambtshalve Aanpassingen

De Notel

Wijzigingsplan - gemeente Oirschot

Vastgesteld op 17-05-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan De Notel van de gemeente Oirschot.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0823.WPOINOTEL201001-VAST.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 aan huis verbonden bedrijf:

een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.10 bestaand:

  1. a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag vóór het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 eerste bouwlaag

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf straatniveau dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,5 meter boven peil is gelegen;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.23 gebruiken:

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.24 hoofdgebouw:

een gebouw, op een bouwperceel dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.25 mantelzorg:

het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.26 overkapping:

een bouwwerk op het erf van een gebouw, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw en dat aan minimaal twee zijden open is, met uitzondering van een overkapping welke wordt gebouwd tegen een gebouw op het belendende perceel;

1.27 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.28 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.

1.29 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.

1.30 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, met dien verstande dat onder een:

  1. a. aaneengebouwde woning wordt verstaan: een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan tenminste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
  2. b. twee- aaneen woning wordt verstaan: een halfvrijstaande of vrijstaande woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van aangebouwde bijgebouwen geschakeld is met ten minste één hoofdgebouw op een aangrenzend bouwperceel;
  3. c. vrijstaande woning wordt verstaan: een woning, waarvan de afstand van beide zijgevels van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen ten minste 3 m bedraagt;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.7 de horizontale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.8 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

Hoofdstuk 2 Bestemmingregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen: één en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en paden;
  2. b. aan huis verbonden bedrijf of beroep (middels ontheffing);
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarde' voor archeologische waarde;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' voor een vrijwaringszone waarbij bouwplannen aan getoetst dienen te worden;
  5. e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.

3.2 Bouwregels

3.3 Ontheffing van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  1. a. het bepaalde in lid 3.4.2, onder a, en toestaan dat een bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:
  1. 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is van uit een oogpunt van mantelzorg;
  2. 2. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of in meer aaneengebouwde bijgebouwen;
  3. 3. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 80 m²;
  4. 4. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.
  1. b. het bepaalde in lid 3.4.2, onder b, voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, gelden de volgende regels:
  1. 1. de oppervlakte bedraagt maximaal 30 m²;
  2. 2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  3. 3. detailhandel mag alleen plaatsvinden als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
  4. 4. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  5. 5. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  6. 6. het straat- en bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden geschaad.

3.6 Aanlegvergunning

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Verboden ander gebruik

Het is verboden de binnen dit plan begrepen gronden en opstallen te gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de bestemming.

6.2 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in lid 6.1 wordt in ieder geval begrepen:

  1. 1. het gebruik van gronden en opstallen voor een seksinrichting;
  2. 2. het gebruik van gronden als opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

6.3 Ontheffingsregels

Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het in lid 6.1 vervatte verbod, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 7 Algemene Ontheffingsregels

7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  1. a. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  2. b. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  3. c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.

7.2 Voorwaarden

Ontheffing als bedoeld in lid 7.1 kan slechts worden verleend, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

9.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan De Notel

Aldus vastgesteld in de vergadering van Burgemeester en Wethouders d.d. 17 mei 2011.

De voorzitter, De griffier,

……………… ………………

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

De gemeente Oirschot en de heer J.F.M. van Brunschot hebben het voornemen om aan de weg Notel in de kern Oirschot twee woningen te realiseren.

Op onderhavig wijzigingsgebied vigeert op grond van het bestemmingsplan 'Woonwijken kern Oirschot' (vastgesteld op 27 juni 2006 en goedgekeurd op 13 februari 2007) de bestemming 'Groenvoorzieningen'. In het bestemmingsplan 'Woonwijken kern Oirschot' is op de locatie van de voorgenomen ontwikkeling een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) gelegen. Deze bevoegdheid houdt in dat het onder voorwaarden is toegestaan de bestemming van de gronden binnen de 'grens wijzigingsbevoegdheid naar woondoeleinden II' te wijzigen in de bestemmingen 'Woondoeleinden' (Wonen en Tuin), 'Groenvoorzieningen' (Groen) en/of 'Verkeers- en verblijfsdoeleinden' (Verkeer-Verblijfsgebied).

Met de komst van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is er voor gekozen artikel 3.6 Wro toe te passen teneinde de bouw van de woningen mogelijk te maken. De in artikel 21 (Algemene wijzigingsbevoegdheden) van het bestemmingsplan 'Woonwijken kern Oirschot' gestelde voorwaarden worden hierbij in acht genomen.

1.2 Ligging En Beschrijving Wijzigingsgebied

Het wijzigingsgebied ligt aan de noordoostzijde van de kern Oirschot en wordt begrensd door aan de oostzijde de weg Notel en aan de zuid-, west- en noordzijde enkele percelen met woonbebouwing. Het plangebied is ca. 2.038 m² groot, onbebouwd en momenteel in gebruik als weiland. Figuur 1.1 geeft de globale ligging van het gebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.WPOINOTEL201001-VAST_0001.jpg"

Figuur 1.1 Globale ligging wijzigingsgebied

1.3 Leeswijzer

Het voorliggende wijzigingsplan gaat in hoofdstuk 2 in op de reeds uitgevoerde onderzoeken in het kader van het bestemmingsplan 'Woonwijken kern Oirschot' en op de onderzoeken specifiek uitgevoerd voor de voorgenomen ontwikkeling in het wijzigingsgebied. In hoofdstuk 3 is een beschrijving gegeven van het stedenbouwkundig plan van de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 4 volgt de juridische opzet waarin is beschreven hoe de wijzigingsregels zijn toegepast. Tot slot is in hoofdstuk 5 een beschrijving opgenomen van de uitvoerbaarheid van het plan en de te volgen procedure.

Hoofdstuk 2 Onderzoek

Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Woonwijken kern Oirschot' zijn gebiedsonderzoeken uitgevoerd om de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan milieutechnisch aan te tonen. Het wijzigingsgebied is in een aantal van deze onderzoeken meegenomen. Voor een aantal aspecten is nog (aanvullend) onderzoek specifiek voor het wijzigingsgebied uitgevoerd. De resultaten van de uitgevoerde onderzoeken zijn in dit hoofdstuk weergegeven.

2.1 Wegverkeerslawaai

Het wijzigingsgebied ligt binnen de wettelijk vastgestelde zone van de weg Notel, waar een maximum toegestane snelheid van 30 km/h geldt. Ook de overige nabijgelegen wegen zijn opgenomen in een 30 km-zone. Voor deze wegen is geen akoestisch onderzoek benodigd in het kader van de de Wet geluidhinder (Wgh).

2.1.1 Conclusie

Er kan derhalve geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn ten gevolge van het aspect wegverkeerslawaai voor de voorgenomen bouw van de woningen.

2.2 Milieuhinder

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) beschermt geurgevoelige objecten zoals woningen tegen geurhinder uit veehouderijen door normen te stellen aan de maximaal toelaatbare geurbelasting. Op basis van deze normen wordt een aanvraag om een milieuvergunning van een veehouderij getoetst en afhankelijk van de uitkomst wordt de vergunning verleend dan wel geweigerd. Hoewel de Wgv regels stelt voor beoordeling van geurhinder vanwege de veehouderij, heeft zij indirect consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten. Die uitstraling van de geurregelgeving naar de ruimtelijke ordening wordt wel aangeduid met de term ‘omgekeerde werking’.

Bij besluitvorming omtrent (wijziging van) een bestemmingsplan moet worden bepaald of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of het plan niet in strijd is met het ruimtelijke ordeningsrecht. Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een partij onevenredig in haar belangen wordt geschaad; de rechtspositie van de betrokkenen moet worden gehandhaafd. Een plan moet op de volgende aspecten worden beoordeeld:

  1. a. Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd? (belang geurgevoelig object).
  2. b. Wordt overigens niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad? (belangen veehouderij en derden).

SRE Milieudienst heeft in opdracht van gemeente Oirschot onderzoek gedaan naar de geurbelasting op een nabijgelegen perceel teneinde de realisatie van een extra woning aan de Notel 11 te Oirschot toe te staan ("Realisatie extra woning aan de Notel 11 te Oirschot in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij" d.d. 7 december 2007).

Vanwege de vergelijkbare onderzoeksvraag en geringe afstand (circa 50 meter) van het wijzigingsgebied tot de toenmalige onderzoekslocatie, zijn de resultaten en conclusies uit bovengenoemd onderzoek representatief voor de milieuhinder ter plaatse van het wijzigingsgebied. Op het plangebied is volgens de Wgv bij toetsing van de omliggende veehouderijen de wettelijke vaste afstand van 100 meter en de wettelijke norm van 3 ouE/m3 van toepassing.

Belangen van de veehouderij

In het onderzoek is de veehouderij aan de Montfortlaan 6 betrokken. In onderstaande figuur 2.1. is het plangebied met de nabij gelegen veehouderij weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.WPOINOTEL201001-VAST_0002.jpg"

Figuur 2.1 Geurhinder (wijzigingsgebied is aangegeven met rode cirkel)

Beoordeling leefklimaat

Bij de beoordeling of het leefklimaat ter plaatse van het wijzigingsgebied acceptabel is, dient de geurbelasting veroorzaakt door de individuele bedrijven (voorgrondbelasting) en de geurbelasting op het wijzigingsgebied veroorzaakt door alle veehouderijen samen (achtergrondbelasting) in beeld te worden gebracht. Beoordeeld wordt of de belasting acceptabel is.

  • Voorgrondbelasting: De voorgrondbelasting van de omliggende veehouderij bedraagt ter plaatse van het wijzigingsgebied minder dan 0,5 ouE/m3 (hinderpercentage <4%). Het leefklimaat ten gevolge van de voorgrondbelasting kan dan ook als zeer goed worden beoordeeld. Uit de beoordeling van de voor- en achtergrondbelasting blijkt dat de achtergrondbelasting maatgevend is voor het leefklimaat ter plaatse van het wijzigingsgebied.
  • Achtergrondbelasting: Voor de gemeente Oirschot is door de SRE Milieudienst reeds eerder een quickscan geurhinder en veehouderij uitgevoerd (projectnummer 442590), waarin de achtergrondbelasting is bepaald. De achtergrondbelasting kan in de toekomst hoger worden dan de huidige achtergrondbelasting. Uit de bovengenoemde quickscan blijkt dat de achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied in de huidige situatie en in de worst-case toekomstige situatie minder dan 3 ouE/m³ bedraagt. Dit betekent tevens een acceptabel woon- en leefklimaat in het wijzigingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.WPOINOTEL201001-VAST_0003.jpg"

Figuur 2.2 Huidige (links) en toekomstige (rechts) achtergrondbelasting (wijzigingsgebied is aangegeven met rode cirkel)

2.2.1 Conclusie

Het wijzigingsgebied ligt geheel buiten de geurcontouren van de veehouderij aan de Montfortlaan 6. Derhalve worden de vergunde rechten van de veehouderij gerespecteerd. Het legaliseren van twee woningen in het wijzigingsgebied is toelaatbaar aangezien nu en in de toekomst een acceptabel woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd:

  • De voorgrondbelasting op het plangebied is minder dan 0,5 ouE/m3 (<4% geurgehinderden) en kan als woon- en leefklimaat als zeer goed beoordeeld worden;
  • De achtergrondbelasting bedraagt in de huidige situatie en in de toekomstige situatie minder dan 3 ouE/m3.

2.3 Bodem

Agro Milieu heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (Verkennend bodemonderzoek, Notel ongenummerd te Oirschot, kenmerk: 115074, d.d. 4 december 2009). Het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de NEN 5740. Voorafgaand is een vooronderzoek uitgevoerd conform de NEN 5725 en een veldonderzoek met laboratoriumonderzoek.

Bodemsamenstelling en geohydrologische situatie

De geohydrologische opbouw van het gebied rond Oirschot wordt in belangrijke mate bepaald door een NNW-ZZO verlopend breukensysteem, waarbij de belangrijkste breuken de Gilze-Rijenstoring en de Feldbiss zijn. Oirschot is hierbij in de Centrale Slenk ten oosten van de Feldbiss gelegen. De diepe ondergrond in de omgeving van Oirschot bestaat in grote lijnen uit de geohydrologische basis, twee watervoerende pakketten, een scheidende laag en een afdekkende laag.

De basis van het geohydrologisch systeem wordt gevormd door het uit fijn zandige en kleihoudende afzettingen bestaande Marine Plioceen. Onbekend is op welke diepte deze basis wordt aangetroffen. Het bovenliggende tweede watervoerende pakket bestaat uit het zandige onderste gedeelte van de Formatie van Tegelen, de afzettingen van Maassluis en het Marine Plioceen. Vermoedelijk bevindt de top van het pakket zich op een diepte van 200 meter beneden NAP. Het tweede watervoerende pakket wordt gescheiden van het eerste watervoerende pakket door met hier en daar ingesloten fijnzandige lagen, behorende tot de Formaties van Kedichem en Tegelen. Deze scheidende laag heeft een vermoedelijke dikte van ongeveer 120 meter.

Het eerste watervoerende pakket bereikt een dikte van 65 meter en bestaat voornamelijk uit grofzandige afzettingen met veel grind. De top van het eerste watervoerende pakket wordt gevonden op een diepte van enkele meters beneden NAP.

Het eerste watervoerende pakket wordt afgesloten door een afdekkende laag van circa 20 meter slecht doorlatende afzettingen van de Nuenen groep. De deklaag is over het algemeen samengesteld uit fijne slibhoudende zanden, afgewisseld door enkele meters dikke klei- en leemlagen. Plaatselijk kan veen voorkomen.

De maaiveldhoogte ter plaatse van het onderzoeksgebied is 11 meter boven NAP (Topografische Dienst, 1994). Uit literatuurgegevens valt af te leiden dat het freatisch grondwater zich op de onderzoekslocatie ongeveer op 10 meter boven NAP-niveau bevindt, waarbij de regionale stroming van het freatisch grondwater een overwegend noordnoordwestelijke richting heeft (TNO-DGV, 1975).

Bodemkwaliteit

In het grondmengmonster MM1 van de bovengrond worden, ten opzichte van de achtergrondwaarde, geen verhoogde concentraties aangetroffen.

In het grondmonster MM2 van de bovengrond is een lichte verontreiniging met Lood en Zink aangetroffen. Tijdens het verkennend bodemonderzoek zijn er op, of in de directe omgeving van de onderzoekslocatie, geen duidelijk aanwijsbare bronnen of oorzaken geconstateerd welke een verhoogde concentratie Lood en Zink doen vermoeden. De licht verhoogde concentraties Lood en Zink in de bovengrond dient dan ook opgevat te worden als regionaal verhoogde achtergrondwaarde. De licht verhoogde concentraties Lood en Zink zijn dusdanig laag dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. PAK-totaal is in een licht verhoogde concentratie aanwezig in de bovengrond van MM2. Er is geen duidelijk aanwijsbare reden geconstateerd voor de lichte verhoging van PAK-totaal. De verhoging is dusdanig laag dat een nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het grondmengmonster MM3 van de ondergrond worden, ten opzichte van de achtergrondwaarde, geen verhoogde concentraties aangetroffen.

In het grondwater worden Barium, Koper, Nikkel en Zink aangetroffen in concentraties boven de streefwaarde. Tijdens het verkennend bodemonderzoek zijn er op, of in de directe omgeving van de onderzoekslocatie, geen duidelijk aanwijsbare bronnen of oorzaken geconstateerd welke verhoogde concentraties metalen doen vermoeden. De oorzaak van de licht verhoogde concentraties Barium, Koper, Nikkel en Zink moet gezocht worden in de verzuring van, en als gevolg daarvan uitspoeling uit de bodem van zware metalen. De lichte verontreiniging dient dan ook te worden beschouwd als regionale achtergrondwaarde. Een aanvullend onderzoek naar de verontreinigingen is niet noodzakelijk.

2.3.1 Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt het volgende geconcludeerd:

Zintuiglijk zijn er geen afwijkingen waargenomen. Op basis van de analyseresultaten blijkt dat:

  • de bovengrond van de bodem licht is verontreinigd met Lood, Zink en PAK-totaal;
  • in de ondergrond van de bodem geen zware metalen, minerale olie, PCB's en PAK's worden aangetroffen of worden gemeten in een concentratie beneden de achtergrondwaarde;
  • het grondwater licht is verontreinigd met Barium, Koper, Nikkel en Zink.

De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient verworpen te worden met betrekking tot de grond en het grondwater. De gevonden lichte verontreinigingen leveren geen direct gevaar op voor de volksgezondheid en/of het milieu. Een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Gelet op het doel van het onderzoek zijn er geen redenen die een belemmering of beperking hoeven te vormen bij de realisatie van de voorgenomen plannen. Eventueel vrijkomende grond kan op het terrein worden verwerkt.

2.4 Water

Vanaf 1 november 2003 is het wettelijk verplicht om in het kader van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) een watertoets te verrichten. Door middel van de watertoets dient inzicht te worden verkregen in de waterhuishoudkundige consequenties van ruimtelijke plannen en besluiten (zowel kwantitatief als kwalitatief). Als onderdeel hiervan dienen eventuele mitigerende en compenserende maatregelen schetsmatig te worden uitgewerkt. Bovendien wordt een ruimteclaim bepaald van eventuele waterhuishoudkundige maatregelen.

Bij het opstellen van deze waterparagraaf is gebruik gemaakt van de door het waterschap De Dommel uitgegeven HNO-tool (toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen) en het Waterbeheerplan 2010-2015, waarin het beleid van het Waterschap is beschreven. Tijdens het opstellen van de waterparagraaf is contact geweest met het Waterschap om bijzonderheden van de locatie te bespreken. Hiermee wordt aangesloten op het beleid van het Waterschap.

2.4.1 Waterbeleid

Provinciaal beleid

De locatie valt niet binnen een attentiegebied of grondwaterbeschermingsgebied volgens de Verordening Waterhuishouding Noord-Brabant 2005. Het plangebied wordt niet vermeld in de Povinciale Milieu Verordening (Provincie Noord-Brabant, 2004).

Waterschap beleid

In december 2009 is door het Algemeen Bestuur van Waterschap De Dommel het Waterbeheerplan 2010-2015 goedgekeurd. In het Waterbeheerplan stelt het Waterschap twee prioriteiten:

  • Het voorkómen van wateroverlast;
  • Het herstellen van het watersysteem van Natura 2000-gebieden.

Een uitgangspunt om deze doelen te behalen is “hydrologisch neutraal ontwikkelen”. Dit houdt in dat hemelwater dat op daken en verhardingen valt, niet versneld afgevoerd mag worden naar oppervlaktewater. Voor behandeling van hemelwater geldt de waterkwantiteitstrits: hergebruik – vasthouden/ infiltreren -bergen - afvoeren. Hierbij is de eerst genoemde het meest wenselijk en de laatst genoemde minst wenselijk.

Bij het gebruik van materialen bij de woningbouw en inrichting van het openbaar gebied moet rekening gehouden worden dat niet-uitlogende bouwmaterialen toegepast worden om de verontreiniging van het hemelwater en dus het grond- en oppervlaktewater te voorkómen.

Een locatie dient voldoende berging bevatten om een statistische bui met een herhalingskans van 1 keer in de 10 jaar + 10% (T=10 + 10%) te kunnen bergen. Daarnaast dient te worden berekend welke gevolgen optreden wanneer een statistische bui met een herhalingskans van 1 keer in de 100 jaar + 10% (T=100 + 10%) valt. De leeglooptijd van de bergingsvoorziening (door afvoer, infiltratie en verdamping) is maximaal 72 uur, zodat de volledige bergingscapaciteit beschikbaar is voor het opvangen van een volgende bui. Afvoer vanuit de berging mag niet meer bedragen dan de afvoer vóór de stedelijke ontwikkeling. Deze bedraagt in dit geval 0,67 l/s/ha.

Met de door het Waterschap ontwikkelde HNO-tool (toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen) kan de benodigde berging worden berekend.

Beschermde gebieden keur

Het plangebied valt niet binnen een beperkt of volledig beschermd keurgebied of een attentiegebied.

2.4.2 Huidige waterhuishoudkundige situatie

Bodem en geologie

Bodemkaart van Nederland

Volgens de Bodemkaart van Nederland (BvN, blad 51 west) bestaat de bodem ter plaatse van de locatie uit een hoge enkeerdgrond ontwikkeld lemig fijn zand (kaarteenheid: zEZ23).

Deze bodem wordt gekenmerkt door 0,2 à 0,3 m dikke bouwvoor van matig humeus lemig fijn zand met daaronder een laag van dezelfde textuur met een lager organisch stof gehalte.

Dinoloket en verkennend bodemonderzoek

Uit boringen (B51B0782, B51B078, B51B0687 en B51B0694) in de directe omgeving van de locatie blijkt dat de bodem tot 4 m -mv bestaat uit matig fijn zand met leemlaagjes (Data en Informatie Nederlandse Ondergrond (DINO-loket), 2009). Dit is in overeenstemming met de boorprofielen die gemaakt zijn in het kader van een verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de locatie. Voor het verkennend bodemonderzoek zijn twaalf boringen verricht (Agro Milieu, Verkennend bodemonderzoek Notel ongenummerd te Oirschot). Van de boringen zijn twee boringen (boring B5 en B9) tot 2 m –mv , één (boring B1) tot 2,8 m –mv gedaan. De overige negen boringen zijn tot een diepte van 0,5 m –mv gedaan. In bijlage 1 is een boorplattegrond en zijn de boorbeschrijvingen opgenomen. De boorprofielen bestaan overwegend uit matig fijn zand. In boring B1 is tussen de 1,0 en 1,3 m –mv grind aangetroffen.

Aanvullend geohydrologisch bodemonderzoek

Eind februari 2010 is door Grontmij aanvullend geohydrologisch onderzoek verricht om de waterdoorlatendheid van de bodem beter in kaart te brengen. Daarbij zijn vier boringen uitgevoerd tot 3,0 m –mv. Daarnaast zijn ter hoogte van twee boringen een doorlatendheidsproef uitgevoerd.

Uit het aanvullend onderzoek blijkt de bovengrond tot circa 1,0 tot 1,5 m –mv uit matig fijn, matig siltig zand bestaat. De bovenste circa 0,7 m betreft een teelaardelaag (matig humeus). In enkele boringen zijn de delen van de zandlaag kleiig. Onder de zandlaag bevindt zich een kleilaag met een dikte van circa 0,25 tot 1,0 m (circa 1,0 tot 2,0 m –mv). Onder de kleilaag bevindt zich zeer fijn, matig siltig zand. Deze laag loopt vanaf 2,0 m –mv door tot het einde van de boringen.

Infiltratiecapaciteit

Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de bodem uit matig fijn zand bestaat. De k-waarde van matig fijn zand ligt tussen 1 en 10 m/dag. Echter tijdens het aanvullend geohydrologisch onderzoek zijn kleilagen en kleiige zandlagen aangetroffen. Bovendien is de toplaag matig humeus.

Uit de doorlatendheidsproeven is gebleken dat de infiltratiecapaciteit van de bodem rond de 0,2-0,3 m/d ligt. In het Cultuurtechnisch Vademecum wordt dit geclassificeerd als matig doorlatend.

Grondwater

Grondwaterstand

In de Wateratlas Noord-Brabant (Provincie Noord-Brabant, 2003) is de fluctuatie in grondwaterstanden aangeduid als grondwatertrap VI. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ligt tussen de 0,4 m en 0,8 m –mv en de gemiddeld laagste grondwaterstrand (GLG) is dieper dan 1,2 m –mv. Tijdens het aanvullend geohydrologisch bodemonderzoek is de GHG geschat op 0,7 m –mv en de GLG op 1,55 m –mv.

In de omgeving van de planlocatie zijn twee peilbuizen (B51B0403 en B51B0099) die recentelijk gemeten zijn. Het grondwaterpeil in deze twee peilbuizen vertoont een grote fluctuatie, van 0,1 tot 2,7 m –mv en reageert sterk op natte en droge perioden.

Tijdens veldwerk voor het verkennend bodemonderzoek, op 26 november 2009, is een grondwaterstand van 1,5 m –mv gemeten (Agro Milieu, Verkennend bodemonderzoek Notel ongenummerd te Oirschot). Dit grondwaterpeil is lager dan verwacht, maar kan het gevolg zijn van een droge periode.

Grondwaterstroming

Grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket is noord/ noordwestelijk. Grondwaterstroming in de diepere watervoerende pakketten is noordoostelijk (Regionaal Geohydrologisch Informatiesysteem (REGIS-II), 2009).

De stromingsrichting van het freatisch grondwater wordt beïnvloed door aanwezigheid van watergangen. Circa 150 m ten oosten van de locatie stroomt de Koevertseloop. Het is niet duidelijk of deze een infiltrerende of drainerende werking heeft.

Oppervlaktewater

De locatie valt binnen het beheersgebied van waterschap De Dommel. Binnen de locatie bevinden zich geen hoofdwatergangen, schouwsloten en zijwatergangen. Ook grenst de locatie niet aan een watergang. Wel ligt aan de oostzijde van de weg Notel een bermgreppel.

Riolering

De locatie ligt binnen een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat hemelwater dat afstroomt van wegen, daken en andere terreinverhardingen samen met het afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie wordt afgevoerd.

2.4.3 Uitwerking duurzaam watersysteem

Principe

Op basis van de gebiedsinventarisatie wordt voor de uitwerking van het duurzame watersysteem in de planlocatie uitgegaan van bergen en vertraagd afvoeren (0,67 l/s/ha) van het hemelwater (afkomstig van het toekomstig verhard oppervlak). Vanwege de matige doorlatendheid van de bodem zal het hemelwater langzaam infiltreren richting het grondwater.

Gezien de geringe ruimte voor het realiseren van een bergingslocatie wordt voorgesteld om per kavel een greppel/sloot aan te leggen. Deze kan aan de voorkant van de kavels worden aangelegd. Het van de verhardingen (daken en opritten) afstromende hemelwater kan bovengronds of via een leiding naar de greppel worden afgevoerd. In navolgende figuur is een schematisch bovenaanzicht van de greppel(s) plus afvoer opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.WPOINOTEL201001-VAST_0004.jpg"

Figuur 2.3 Schematisch bovenaanzicht bergingsvoorziening (niet op schaal)

Via een leiding, die wordt aangesloten op het gemengde riool, kan de greppel na een bui vertraagd leeglopen met een maximale afvoer van 0,67 l/s/ha tijdens een T=10 + 10%. Voor het geval de greppel tijdens (extreme) neerslag volledig gevuld is dient de greppel te worden voorzien van een noodoverloop. De noodoverloop en leegloop van de greppel kunnen uitgevoerd worden met behulp van een overstortdrempel, voorzien van een ronde opening. Deze drempel kan zowel bovengronds of in een put worden aangebracht. De onderkant van de opening stelt het minimale peil (boven of gelijk aan gemiddeld hoogste grondwaterstand) in en de bovenkant van de drempel het maximale peil.

In het geval het gemengde riool de aanvoer van hemelwater niet kan verwerken dient voorkomen te worden dat het hemelwater de woningen in gaat lopen. Het advies is om het bouwpeil van de woningen tussen de 0,2 n 0,3 m boven het wegpeil aan te brengen. Hiermee kan het overtollig water via de weg afstromen zonder dat de woningen daar overlast van ondervinden.

Dimensionering

De benodigde breedte en lengte van de greppel(s) is afhankelijk van de benodigde berging, maximale peilstijging, beschikbare lengte, minimale bodembreedte en toe te passen talud. In figuur 2.4 is een schematische tekening van de greppel weergegeven.

Voor de benodigde berging is de grote van het toekomstig verhard oppervlak, dat op de riolering wordt aangesloten, van belang. Aan de Notel worden 2 kavels uitgegeven. Het totale verhard oppervlak is de som van het oppervlak aan daken en opritten, dat is geschat op circa 650 m2(325 m2 per kavel). Het werkelijke verhard oppervlak kan pas bij de inrichting van de kavels worden bepaald.

Met de HNO-tool van het Waterschap is de benodigde berging berekend. Omdat de waterdoorlatendheid van de bodem matig is, levert de infiltratie van hemelwater geen reductie van de berging op. Wel kan gerekend worden met de afvoer van 0,67 l/s/ha. De totaal benodigde berging is berekend op 31 m3 voor een T=10 + 10% en 41 m3 voor een T=100 + 10%.

Binnen de greppel(s) is ruimte voor een maximale peilstijging van 0,7 m (zie figuur 2.4). De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ligt rond de 0,7 m –mv. Tevens wordt voor woningen met kruipruimte een minimale ontwateringsdiepte van 0,7 m beneden onderzijde vloer gehanteerd.

De totale breedte van de kavels bedraagt circa 50 m. Wanneer hier de oprit van beide kavels van wordt afgetrokken komt de totaal beschikbare lengte voor de greppel(s) uit op circa 38 m.

Afgaand op de benodigde berging, de maximale peilstijging, de beschikbare lengte, een minimale bodembreedte van 0,5 m en een talud van 1:1 kan worden volstaan met een greppel van 1,9 m breed en in totaal circa 36 m lang. Deze lengte past binnen de beschikbare lengte. Per kavel gaat het om circa de helft aan greppellengte (18 m) afhankelijk van de precieze verdeling van het verhard oppervlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.WPOINOTEL201001-VAST_0005.jpg"

Figuur 2.4 Schematisch dwarsprofiel bergingsvoorziening (niet op schaal)

De regenbui T=10 + 10% wordt volledig binnen de greppel(s) geborgen. Tijdens een bui T=100 + 10% zijn de greppels volledig gevuld en treedt de overloop in werking naar het gemengde riool. Wanneer het riool het water niet aan kan, zal water via het wegoppervlak gaan afstromen. Wanneer het vloerpeil van de woningen 0,2 tot 0,3 m hoger wordt gelegd dan het wegpeil levert dit geen problemen op.

2.5 Archeologie

In 1992 is het Verdrag van Valletta (Malta) door de landen van de Europese Unie (EU), waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ (in de bodem) bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (uit de bodem halen en ergens anders bewaren) worden bewaard.

Grontmij Nederland B.V. heeft een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied (Archeologisch onderzoek plangebied De Notel, te Oirschot - Bureauonderzoek en IVO verkennende fase door middel van boringen plangebied De Notel te Oirschot, referentienummer 282294/RM/GAR866, d.d. 14 januari 2010). Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden, binnen een omschreven gebied.

2.5.1 Conclusie

Het bureauonderzoek heeft voor het plangebied Notel een lage verwachting voor het aantreffen van archeologische vindplaatsen uit de Vroege Prehistorie (vuursteenvindplaatsen) vastgesteld en een middelhoge tot hoge voor vindplaatsen uit de Late Prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen. De verwachtingswaarde voor vindplaatsen uit de Nieuwe tijd is laag.

Het IVO heeft uitgewezen dat de bodemopbouw in het plangebied overeenkomt met die zoals op de bodemkaart weergegeven. In het plangebied bevinden zich hoge zwarte enkeerdgronden met plaatselijk een intacte B-horizont. Het plangebied blijkt grotendeels een intacte bodemopbouw te hebben. De vastgestelde verwachtingswaarde kan daarmee gehandhaafd blijven.

Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt ten aanzien van het plangebied, conform de advisering van het SRE en de Provincie Noord-Brabant, aanbevolen om in het plangebied een aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren in de vorm van een IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven.

Momenteel wordt het Programma van Eisen opgesteld om bovengenoemd aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren. Op de verbeelding behorende bij het wijzigingsplan, is een functieaanduiding opgenomen voor archeologische waarden ter bescherming en veiliggestelling van de eventuele archeologische waarden. In de regels is daarnaast opgenomen dat werkzaamheden die de archeologische waarden kunnen verstoren pas mogen worden uitgevoerd nadat aan de hand van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

2.6 Ecologie

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet bundelt de bepalingen over soortenbescherming die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen. Ook is in deze wet opnieuw vastgesteld welke plant- en diersoorten in Nederland beschermd zijn. In het kader van planontwikkelingen dienen de consequenties hiervan voor de aanwezige flora- en fauna in beeld worden gebracht.

Eind 2009 is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (Flora & Faunascan locatie Notel te Oirschot, Grontmij Nederland B.V., kenmerk 282294.ehv.FF01, d.d. 3 december 2009), waaronder een veldbezoek op 16 november 2009. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • Gezien de afstand tussen de geplande ruimtelijke ingreep binnen het plangebied en het dichtstbijzijnde habitatrichtlijn- en vogelrichtlijngebied (4,5 kilometer) kunnen mogelijke invloeden vanuit het plangebied worden uitgesloten;
  • Het plangebied valt volledig buiten de Ecologische Hoofdstructuur (EHS);
  • Het plangebied valt volledig buiten de Groene Hoofdstructuur (GHS-Natuur) en Agrarische Hoofdstructuur (AHS);
  • Er zijn mogelijk enkele algemene soorten (dier- en plantensoorten uit tabel 1 Flora- en faunawet en vogels zonder vaste rust- of verblijfplaats) binnen het plangebied aanwezig;
  • Er zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels of vleermuizen binnen het plangebied aanwezig;
  • Het plangebied fungeert mogelijk als overwinteringsgebied voor amfibieën;
  • Het plangebied fungeert mogelijk als foerageergebied en als onderdeel van een migratieroute voor vleermuizen.

Men dient rekening te houden met de aanwezigheid van broedvogels in het broedseizoen (+/- 15 maart-15 juli), aangezien alle vogels bescherming genieten tijdens het broedseizoen t.a.v. verstoring en vernietiging. Ter vermijding van verstoring wordt aangeraden om de ruimtelijke ingreep buiten het broedseizoen uit te voeren.

Daarnaast dient men rekening te houden met mogelijke aanwezigheid van overwinterende amfibieën binnen het plangebied (september – maart). Het strekt de aanbeveling, de tijdens werkzaamheden gevonden amfibieën buiten het plangebied te verplaatsen.

2.6.1 Conclusie

Er kan derhalve geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn ten gevolge van het aspect ecologie voor de voorgenomen bouw van de woningen, mits met de uitvoering van de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het bovengenoemde.

2.7 Molenbiotoop

Molens worden in toenemende mate in hun voortbestaan bedreigd door aantasting van de molenomgeving. Bebouwing, begroeiing en andere obstakels belemmeren de windvang van molens. Zonder voldoende wind kan de molen zijn werk niet doen. De molen is tot stilstand gedoemd. Traditioneel staan molens altijd in een open omgeving, zonder belemmering van obstakels. Gezien bovenstaande vraagt de omgeving van een molen dus ook onderhoud. Houtopgroei zonder functie moet worden verwijderd als de windvang van de molen erdoor wordt gehinderd. Verkeerd geplaatste gebouwen kunnen zelden worden verwijderd. Maar bij nieuwbouw kan terdege rekening worden gehouden met de eisen die een molen nu eenmaal aan zijn omgeving stelt. Hiertoe wordt rond molens die nog in gebruik zijn of daartoe de potentie bevatten een molenbiotoop getrokken. Binnen deze biotoop dient bij bouwen plantactiviteiten rekening te worden gehouden met de hoogte van deze activiteiten, zodat de werking van de molen niet in het geding komt. De bescherming van de molen, via de molenbiotoop, dient te worden vastgelegd in het bestemmingsplan waarbinnen de molen is gelegen. In het bestemmingsplan kunnen eisen worden gesteld aan beplantings- en bebouwingshoogte van de omgeving, die aansluiten bij de eisen die de molen aan zijn omgeving stelt.

De molen "De Korenaar", die inmiddels centraal in de wijk De Notel is gelegen, heeft een molenbiotoop voor het vangen van voldoende wind, waar bij de ontwikkeling van bouwwerken rekening moet worden gehouden. Het gaat daarbij met name om de omgeving vrij te houden van obstakels die de windvang kunnen belemmeren. Dit betekent dat binnen een straal van 100 m, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing of beplanting mag worden opgericht hoger dan het onderste punt van de verticale wiek, zijnde 6,4 m.

Voor de gronden gelegen binnen een straal van 100 tot 400 m¹, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, mag geen bebouwing of beplanting worden opgericht met een grotere hoogte dan 1/30 van de afstand, gemeten tussen de bebouwing of beplanting en het onderste punt van de verticaal staande wieken van de molen (vanaf dit punt dient een schuine lijn te worden getrokken met een stijging van telkens 1 meter hoogte per 30 meter afstand).

Het wijzigingsgebied is gelegen op 300 tot 400 meter afstand van de molen. Bij het opstellen van de regels en de verbeelding is de maximale bouwhoogte van 10 meter als gevolg van de molenbiotoop in acht genomen. Daarnaast is een vrijwaringszone voor de molenbiotoop als gebiedsaanduiding opgenomen, waarmee de windvang en de belevingswaarde van de molen De Korenaar wordt beschermd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.WPOINOTEL201001-VAST_0006.jpg"

Figuur 2.4 Ligging plangebied (rood omcirkeld) binnen de molenbiotoop (bruine cirkel)

2.8 Conclusie Milieuaspecten

Alle milieuaspecten (geluid, milieuhinder, bodem, water, archeologie, ecologie) en de invloedssfeer van de molen die in het kader van de voorgenomen woningbouw relevant zijn, zijn onderzocht en in dit hoofdstuk opgenomen.

Bij het opstellen van de regels en de verbeelding is rekening gehouden met de conclusies ten aanzien van archeologie en de aanwezige molenbiotoop (zie ook paragraaf 2.5 en 2.7).

De aspecten geluid, milieuhinder, bodem, water en ecologie vormen geen belemmering voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Het plan voorziet in de realisatie van twee vrijstaande woningen met de bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Het stedenbouwkundig ontwerp is weergegeven in figuur 3.1. Aan dit stedenbouwkundig plan liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:

  • de voorgevels worden zodanig gesitueerd dat een vloeiende voorgevelrooilijn langs de Notel ontstaat;
  • goothoogte van de hoofdgebouwen mag maximaal 4 m bedragen;
  • de bebouwingshoogte (nokhoogte) mag maximaal 10 m bedragen;
  • de voorgevel van de hoofdgebouwen dient tenminste 4 m achter de voorgevel van de ten noorden van de locatie gelegen woningen te worden gesitueerd;
  • parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. Per woning wordt ten minste één onbebouwde parkeerplaats aangelegd;
  • waterneutraal bouwen is het uitgangspunt. Er wordt overleg gevoerd met het waterschap over de wijze waarop met de waterhuishouding zal worden omgegaan.

De naast het plangebied gelegen woningen staan enigszins versprongen ten opzichte van elkaar. De twee nieuwe woningen dienen zodanig geplaatst te worden dat er een vloeiende voorgevelrooilijn ontstaat. Door de woningen met een lage goothoogte en een hogere nokhoogte uit te voeren vindt enerzijds aansluiting op de bestaande woningen plaats en worden anderzijds woningen met een voldoende grote inhoud gerealiseerd.

Het stedenbouwkundig plan sluit aan bij de uitgangspunten en randvoorwaarden uit het bestemmingsplan 'Woonwijken kern Oirschot'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.WPOINOTEL201001-VAST_0007.png"

Figuur 3.1 Stedenbouwkundig ontwerp (indicatief)

Hoofdstuk 4 Juridische Aspecten

4.1 Huidige Vigerende Regeling

In het vigerende bestemmingsplan 'Woonwijken kern Oirschot' is een aantal wijzigingsgebieden opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling is gelegen in wijzigingsgebied II (zie bijlage 1, uitsnede wijzigingsgebied II bestemmingsplan Woonwijken kern Oirschot). Binnen onderhavige wijziging vigeert op basis van het bestemmingsplan 'Woonwijken kern Oirschot' de bestemming 'Groenvoorzieningen' (artikel 14). Tevens ligt het plangebied binnen de invloedssfeer van de molen (molenbiotoop < 400 meter), dat als dubbelbestemming is opgenomen (artikel 18). In artikel 21 (Algemene wijzigingsbevoegdheden) is voor elk wijzigingsgebied aangegeven dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn het betreffende gebied te wijzigen in de aangegeven bestemming(en) waarbij een aantal voorwaarden zijn opgenomen waaraan voldaan moet worden bij wijziging van de gronden om de realisatie van de voorgenomen woningbouw mogelijk te maken.

In de volgende paragraaf zijn de wijzigingsregels opgenomen waaraan voldaan moet worden bij gebruikmaking van de wijzigingbevoegdheid. Ook is aangegeven op welke manier aan deze voorwaarden is voldaan in het stedenbouwkundig plan en voorliggend wijzigingsplan.

4.2 Toekomstige Vigerende Regeling

De toekomstige vigerende regeling is gebaseerd op de betreffende bestemmingen in het bestemmingsplan 'Woonwijken kern Oirschot' en daarnaast voor wat betreft de bestemming Woondoeleinden (Wonen en Tuin) op het bestemmingsplan 'Bijgebouwenregeling bij woonbestemming gemeente Oirschot' (vastgesteld op 27 maart 2007 en goedgekeurd op 21 juni 2007). In de volgende subparagrafen wordt dit toegelicht.

4.2.1 Bestemmingsplan 'Woonwijken kern Oirschot'

Behoudens de stedenbouwkundige uitgangspunten gelden voor de herontwikkeling van de locatie de wijzigingsregels zoals opgenomen in artikel 21, lid 2 van het bestemmingsplan 'Woonwijken kern Oirschot'. Ingevolge artikel 21, lid 2 van het moederplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming van de gronden die vallen binnen de aanduiding 'grens wijzigingsbevoegdheid naar Woondoeleinden II' te wijzigen in de bestemmingen 'Woondoeleinden' (Wonen en Tuin), 'Groenvoorzieningen' (Groen) en/of 'Verkeers- en verblijfsdoeleinden' (Verkeer-Verblijfsgebied).

Aan deze wijzigingsbevoegdheid is een aantal voorwaarden verbonden waaraan voldaan moet worden. In het navolgende schema zijn deze wijzigingsregels opgenomen, evenals de wijze waarop in het wijzigingsplan aan de regels is voldaan.

Omdat op 1 juli 2008 de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van kracht is geworden en bestemmingsplannen dienen te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008) hebben zich een aantal wijzigingen voorgedaan ten opzichte van het moederplan.

Het enkel verwijzen naar de regels (voorschriften) uit het uit bestemmingsplan 'Woonwijken kern Oirschot' zou een juridisch hiaat betekenen omdat de regels niet meer corresponderen met de verbeelding (plankaart).

Inhoudelijk zijn de regels uit het bestemmingsplan De Notel van de gemeente Oirschot identiek.

Bij het opstellen van de regels is aan de onderstaande voorwaarden voldaan.

Wijzigingsregels Toets
a. Binnen de bestemming zijn maximaal 2 woningen toegestaan met de
bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, groenvoorzieningen,
straten, parkeervoorzieningen en paden.
In het stedenbouwkundige plan en op de verbeelding komt dit tot uitdrukking.
b. Het woon- en leefmilieu van de omgeving mag niet onevenredig worden aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt, zoals op het gebied van privacy, bezonning, uitzicht en dergelijke. In het stedenbouwkundige plan is rekening gehouden met de situering van de woningen en de relatie met de aangrenzende percelen. Deze voorwaarden zijn ook opgenomen in de regels.

c. De woningen mogen uitsluitend vrijstaand worden opgericht. In het stedenbouwkundig plan en in de regels is aangegeven dat er 2 vrijstaande woningen gebouwd worden.
d. De goothoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 4 m bedragen, de
bebouwingshoogte maximaal 10 m.
Op de verbeelding zijn de hoogtematen aangeduid.
e. De voorgevel van de hoofdgebouwen dient tenminste 4 m achter de voorgevel van de ten noorden van de locatie gelegen woningen te worden gesitueerd. Op de verbeelding is rekeninggehouden met deze afstand.
f. Op de wijzigingskaart dienen “bouwzones hoofdgebouwen”, “bouwzones bijgebouwen” en “voortuinen” te worden aangegeven. Gezien voortschrijdend inzicht ten opzichte van het moederplan wordt op de verbeelding alleen de bestemming wonen en een gevellijn weergegeven.
g. De voorschriften van de bestemmingen woondoeleinden (Artikel 3), groenvoorzieningen (Artikel 14) en verkeers- en verblijfsdoeleinden (Artikel 16) zijn van overeenkomstige toepassing; Op de verbeelding worden aan de gronden in het wijzigingsgebied de bestemmingen 'Wonen' toegekend, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Woonwijken kern Oirschot' van de gemeente Oirschot, vastgesteld op 27 juni 2006 en goedgekeurd op 13 februari 2007.
Het enkel verwijzen naar de regels uit het uit bestemmingsplan 'Woonwijken kern Oirschot' zou een juridisch hiaat betekenen omdat de regels niet meer corresponderen met de verbeelding (plankaart).
Inhoudelijk zijn er geen wijzigingen.
h. Uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de
bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
Er is een onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 2.3). Geconcludeerd kan worden dat de bodem vooralsnog geschikt is voor de nieuwe functie 'wonen'.
i. Uit milieuhygiënisch oogpunt mogen geen bezwaren bestaan. Er is een onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 2.2) naar de eventuele milieuhinder op de woningen.
j. Er bestaan geen overwegende bezwaren vanwege de aanwezigheid
van archeologische waarden in de bodem.
Er is een onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 2.5). Op de verbeelding is een functieaanduiding archeologische waarden opgenomen.
k. Door middel van een flora- en faunaonderzoek dient te worden
aangetoond dat voldaan wordt aan de natuurbeschermingswetgeving.
Er is een onderzoek uitgevoerd naar de aanwezige natuurwaarden . Er zijn geen belemmeringen vanuit ecologie, mits bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van broedvogels in het broedseizoen en met de mogelijke aanwezigheid van overwinterende amfibieën (zie paragraaf 2.6)
l. Door middel van een onderzoek naar de waterstaatkundige consequenties dient te worden aangetoond dat het waterbelang
voldoende is meegewogen. Dit onderzoek dient in overeenstemming met het waterschap tot stand te komen.
Er is een watertoets uitgevoerd in overeenstemming met het waterschap. De waterparagraaf is opgenomen in paragraaf 2.4.

4.2.2 Bijgebouwenregeling woonbestemmingen gemeente Oirschot

In de wijzigingsregel 'g' in het bestemmingsplan 'Woonwijken kern Oirschot' is bepaald dat de voorschriften (regels) van de daarin genoemde bestemmingen en alle andere van toepassing zijnde artikelen uit het moederplan van overeenkomstige toepassing zijn op onderhavig wijzigingsplan. Na goedkeuring van het bestemmingsplan 'Woonwijken kern Oirschot' is echter voor de bestemming 'Woondoeleinden' en de daarop betrekking hebbende overige regels het zogenaamd paraplubestemmingsplan 'Bijgebouwenregeling woonbestemmingen gemeente Oirschot' in werking getreden die een aanvulling en/of aanpassing van de begrips-, bestemmings-, vrijstellings- en overgangsbepalingen (-regels) van (onder andere) het bestemmingsplan 'Woonwijken kern Oirschot' bevat. Om die reden worden de bebouwingsregels uit dit paraplubestemmingsplan overgenomen in dit wijzigingsplan.

4.3 Opzet Toekomstige Regeling

4.3.1 Verbeelding

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. De opgenomen verklaring is niet juridisch bindend en is op de verbeelding opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens).

4.3.2 Regels

De regels leggen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing vast. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het wijzigingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels.

De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels (paragraaf 4.3.3);
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels (paragraaf 4.3.4);
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels (paragraaf 4.3.5);
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels (paragraaf 4.3.6).

4.3.3 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.

4.3.4 Bestemmingsregels

De regels in verband met de bestemmingen kennen alle een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om bouwvergunning. De ontheffing van de bouwregels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden ontheffing te verlenen van een specifieke regel. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. In het kader van een aanlegvergunningstelsel zijn bepaalde werken en werkzaamheden aan een vergunning gebonden.

Artikel 3 Wonen

De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor wonen. Aanvullend op het wonen worden ook door middel van een binnenplanse ontheffing aan-huis-verbonden beroepen toegestaan. Tevens zijn de gronden bestemd voor bij de woning behorende aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen, tuinen en erven en bouwwerken geen gebouwen zijnde. De regels voor aan- en bijgebouwen zijn te vinden in de 'Bijgebouwenregeling bij woonbestemming gemeente Oirschot'.

4.3.5 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en de algemene procedureregels.

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelbepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 5 Algemene bouwregels

In deze regel wordt, bij de toepassing van bepalingen van het bestemmingsplan, de aanvullende werking van de bouwverordening uitgesloten. Verder wordt in deze regel een opsomming gegeven van onderwerpen, waarop de bouwverordening wel van toepassing is.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een verbod opgenomen om de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming. Via de zogenaamde 'toverformule' is ontheffing van het genoemde verbod mogelijk, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 7 Algemene ontheffingsregels

In dit artikel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om ontheffingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

In artikel 11 is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om gebruik te maken van een bestemmingswijziging. Hierbij gaat het om een wijzigingsbevoegdheid die geldt voor alle bestemmingen in het plan.

4.3.6 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk van de regels zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Artikel 9 Overgangsrecht

In deze regel is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.

Artikel 10 Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze regel omschrijft de titel van het plan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid En Procedure

5.1 Uitvoerbaarheid

Economische uitvoerbaarheid

Het plangebied kent twee grondeigenaren, te weten de gemeente Oirschot en de heer J.F.M. van Brunschot. Beiden zijn initiatiefnemer van het plan. De plankosten voor het opstellen van het wijzigingsplan komen voor rekening van beide initiatiefnemers, waarbij ieder de helft voor zijn rekening neemt.

Om de gemeente te vrijwaren van eventuele planschadeclaims voor het initiatief van de heer J.F.M. van Brunschot, wordt er een planschadeverhaalscontract opgesteld. Deze wordt door beide partijen (gemeente en J.F.M. van Brunschot). Bij de afgifte van de bouwvergunning wordt hierop toegezien.

De financiële en economische uitvoerbaarheid van het onderhavige project is derhalve gewaarborgd.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het plan voorbereid zodat belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze kenbaar te maken.

5.2 Procedure

5.2.1 Algemeen

In het eerste lid van artikel 11 WRO (Wet op de Ruimtelijke Ordening) is geregeld dat in een bestemmingsplan kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders, volgens bij het plan aan te geven regels, het plan kunnen wijzigen. Inmiddels is artikel 11 WRO vervangen door artikel 3.6 uit de nieuwe Wro (Wet ruimtelijke ordening). Op grond van het overgangsrecht, zoals bepaald in artikel 8.1.2 Bro (Besluit ruimtelijke Ordening), kan een wijzigingsplan worden vormgegeven, ingericht en beschikbaar worden gesteld conform het oude recht. de gemeente heeft echter gekozen om aansluiting te zoeken bij de RO standaarden zodat het wijzigingsplan qua inhoud aansluit op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

5.2.2 Vooroverleg

Aangezien er geen belangen van betrokken bestuursorganen in het wijzigingsplan in het geding zijn, is vooroverleg niet noodzakelijk.

5.2.3 Vaststellen

Het ontwerp De Notel ligt conform het bepaalde in artikel 3.6 Wro gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze periode kan een belanghebbende schriftelijke of mondelinge zienswijze naar voren brengen bij burgemeester en wethouders.

Binnen 8 weken na ter inzagelegging van het ontwerp wijzigingsplan stellen burgemeester en wethouders het wijzigingsplan vast. De vaststelling van het wijzigingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt.

5.2.4 Beroep

Na vaststelling van het De Notel kan binnen 6 weken na bekendmaking conform artikel 8.2 eerste lid sub c Wro beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het De Notel .

Bijlagen

Bijlage 1 Uitsnede Wijzigingsgebied Vigerend Bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0823.WPOINOTEL201001-VAST_0008.jpg"

Bijlage 2 Nota Ambtshalve Aanpassingen