KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Parkeren
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel

Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 24 (Groenestraat 1-2)

Bestemmingsplan - Gemeente Oosterhout

Vastgesteld op 27-09-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 24 (Groenestraat 1-2)’ met identificatienummer NL.IMRO.0826.BSPhz24BG2013-VA01 van de gemeente Oosterhout.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van activiteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.4 aan huis verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk, administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hieraan gelijk te stellen gebied, dat in een woning of een daarbij behorend bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien verstande dat geen detailhandel (waaronder een showroom of afhaalpunt c.q. logistieke functie (internethandel) of vergelijkbare functies) is toegestaan. Wel is toegestaan detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit uit de uitoefening van het betrokken aan huis verbonden beroep of het hebben van een kantoorfunctie als onderdeel van een internethandel.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 afhankelijke woonruimte
een deel van de (bedrijfs)woning of een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning, dat qua ligging een ruimtelijke en planologische eenheid vormt met die woning en waarin een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;
1.8 achtergevelrooilijn:
de van de weg, waarop het belangrijkste gebouw op een bouwperceel is georiënteerd, afgekeerde grens van een bouwvlak.
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, sierteeltbedrijven en productiegerichte paardenhouderijen;
1.10 agrarisch-technisch hulpbedrijf:
een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten waarbij gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos-, of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking, zoals grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven, veetransport- en veehandelsbedrijven;
1.11 agrarisch verwant bedrijf:
een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven, waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking, zoals hoveniersbedrijven, dierenpensions en kennels, dierenklinieken (groot- en kleinvee) en instellingen voor agrarisch proefonderwijs;
1.12 archeologische waarden:
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.14 bebouwingspercentage:
een in de regels opgenomen of aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een terrein (bouwvlak, bestemmingsvlak, bouwperceel etc.) aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd.
1.15 bed & breakfast:
een voorziening, die als doel heeft het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse met een recreatieve doelstelling verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke, seizoensgebonden of permanente werkzaamheden en/of arbeid.
1.16 bedrijfsactiviteiten:
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf.
1.17 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.18 bedrijfsmatige exploitatie:
het via een bedrijf, stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer / exploitatie, dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief gebruik plaatsvindt;
1.19 bedrijfswoning:
een woning, bij een bedrijf of instelling, bestemd voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die op dat bedrijf of instelling werkzaam is en al dan niet toezicht houdt;
1.20 bestaand:
  1. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.21 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.22 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.23 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.24 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.25 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.26 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.27 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.30 bouwwerk, geen gebouw zijnde:
een bouwwerk, dat geen gebouw is.
1.31 boveninsteek oever:
de bestaande snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang;
1.32 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
1.33 dagrecreatie:
activiteiten overdag ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;
1.34 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.35 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop en/of afhaalpunt c.q. distributiepunt, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; internethandel zonder de uitstalling ten verkoop en/of afhaalpunt c.q. distributiepunt is hieronder niet begrepen.
1.36 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.37 extensief dagrecreatief medegebruik:
die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals vogelobservatie, wandelen, fietsen, mountainbiken, picknicken, kanoën, survivaltochten, die niet bedrijfsmatig van aard is en qua omvang en ruimtelijke uitstraling, ondergeschikt is aan de overige, ingevolge de bestemmingsomschrijving toegestane gebruiken en dientengevolge niet het primaire c.q. hoofdgebruik betreffende, al dan niet in combinatie met extensieve dagrecreatieve voorzieningen zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.;
1.38 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.39 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.40 gevel:
bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.
1.41 gevelvlak:
het verticale vlak waarin de hoofdvlakken van een gevel zich bevinden.
1.42 groepsaccommodatie / logeergebouw:
een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie door meerdere personen in groepsverband;
1.43 grondgebonden agrarisch bedrijf:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt, waaronder een productiegerichte paardenhouderij;
1.44 grondgebonden teeltbedrijf:
agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
1.45 hobbymatig:
een omvang die niet als bedrijfsmatig wordt aangemerkt en/of waarbij geen vergoeding wordt gevraagd voor de verleende diensten of geleverde productengebruik;
1.46 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.47 horeca:
het bedrijfsmatig verschaffen c.q. verstrekken van logies, dranken, maaltijden en kleine eetwaren, zoals een hotel, restaurant, café, cafetaria of een combinatie van twee of meer van deze bedrijven, waaronder eveneens wordt begrepen het exploiteren van zaalaccommodatie, doch met uitzondering van een seksinrichting, onderscheiden in de volgende horecacategorieën:
  1. horecacategorie 1:
    een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel)-restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een zelfstandig maaltijdafhaalcentrum;
  2. horecacategorie 2:
    een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon;
  3. horecacategorie 3:
    een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren, zoals een café;
  4. horecacategorie 4:
    een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot dansen in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, zoals een dancing of discotheek.
1.48 huishouden:
de leefvorm of samenlevingsvorm van één of meer personen die in vast verband samenleven, en waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling.
1.49 (inpandige) statische opslag:
het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel dan wel worden opgeslagen voor een elders gevestigd (niet-)agrarisch bedrijf;
1.50 intensieve veehouderij:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, konijnen-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, niet zijnde een slakkenkwekerij, viskwekerij of een insectenkwekerij (zoals een wormenkwekerij).
1.52 internetwinkel:
het bedrijfsmatig via website's te koop aanbieden van goederen, alsmede het opslaan, verkopen en/of (af)leveren van deze goederen, waarbij de goederen niet ten verkoop worden uitgestald.
1.53 kampeerboerderij:
het gelegenheid geven tot het houden van recreatief dag- en nachtverblijf in gebouwen deel uitmakend van een agrarische bedrijf dan wel een voormalig agrarisch bedrijf;
1.54 kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief verblijf;
1.55 kampeerplaats:
standplaats voor één of een aantal bij elkaar behorende kampeermiddelen;
1.56 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief dag- en nachtverblijf en daaraan gelieerde en (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikte vormen van dagrecreatie;
1.57 kantoorvoorziening:
een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;
1.58 kas:
agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter;
1.59 kunstwerk:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en degelijke.
1.60 landschappelijke inpassing:
het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de context van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en de aanplant van gebiedseigen beplanting.
1.61 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.62 manege:
een dagrecreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden;
1.63 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.64 nevenactiviteiten:
het door de eigenaar / exploitant van het ter plaatse gevestigde bedrijf ontplooien van activiteiten bij de hoofdfunctie van de bestemming die niet rechtstreeks de uitoefening van de bedrijfsvoering betreffen, die ingevolge de geldende bestemming is toegestaan, maar wel daaraan (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikt zijn;
1.65 niet-zelfstandige woonruimte:
een woonruimte welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een persoon of huishouden kan worden bewoond, zonder dat deze daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen - zoals sanitair, kookgelegenheid, wasgelegenheid - buiten die woonruimte;
1.66 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
1.67 ondergeschikte detailhandel
detailhandelsactiviteiten die qua uitstraling passend bij en ondergeschikt aan de hoofdfunctie, ter ondersteuning dienen van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie;
1.68 onderkomens:
voor verblijf geschikte - al dan niet aan de bestemming onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, als ook tenten;
1.69 ondersteunende horeca:
horeca, welke (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikt en gelieerd is aan de functie die ingevolge de geldende bestemming ter plaatse is toegestaan;
1.70 overig niet-grondgebonden bedrijf:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt, niet zijnde een intensief veehouderijbedrijf of een glastuinbouwbedrijf, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, maar ook slakkenkwekerijen, viskwekerijen en insectenkwekerijen (zoals een wormenkwekerij);
1.71 paardenhouderij:
hierbij wordt een onderscheid gemaakt in:
  1. productiegericht:
    • een grondgebonden agrarisch bedrijf dat zich richt op het produceren van paarden, zoals hengstenstations, opfokbedrijven, paarden- en ponyfokbedrijven, africhtings- en trainingsstallen, africhtingsbedrijven e.d., al dan niet een combinatie van vorenstaande of in combinatie met handelstallen;
  2. gebruiksgericht:
    • een semi-agrarisch bedrijf in de vorm van pensionstalling;
    • een sportbedrijf in de vorm van een manege;
1.72 parkeren
het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.
1.73 peil:
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg of de toekomstige weg ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  4. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil / of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;
1.74 plattelandswoning:
een bij een bedrijf behorende woning die als bedrijfswoning en/of door een derde bewoond mag worden, in de zin van artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.75 recreatief verblijf:
verblijf, al dan niet door een wisselend publiek, dat voor een korte periode ter plaatse met een recreatieve doelstelling verblijft; hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke, seizoensgebonden of permanente werkzaamheden en/of arbeid;
1.76 recreatieverblijf
een gebouw dat dient als recreatief dag- en nachtverblijf, niet zijnde een stacaravan;
1.77 ruimtelijke kwaliteit
waardering van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
1.78 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.79 semi-agrarisch bedrijf:
een agrarisch verwant bedrijf en/of een agrarisch-technisch hulpbedrijf;
1.80 stacaravan:
een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;
1.81 stedenbouwkundig beeld:
het beeld dat wordt bepaald door de situering, de bouwmassa's, de dakvormen en de dakrichtingen van de bebouwing;
1.82 stikstofneutraal:
Geen toename van stikstofdepositie;
1.83 streekeigen producten:
producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio wordt geproduceerd;
1.84 teeltondersteunende kassen:
een agrarisch bedrijfsgebouw, waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, ter ondersteuning van grondgebonden teelten. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen, welke gelijk of hoger zijn dan 1,5 meter, worden beschouwd als een kas;
1.85 teeltondersteunende voorziening:
een ondersteunende voorziening in, op of boven de grond die een onderdeel is van een overwegend grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, gericht op het telen van (sier)gewassen (zoals tuinbouw, boomteelt of sierteelt) en wordt gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden en / of de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Teeltondersteunende voorzieningen kunnen zowel een gebouw als een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zijn. Te onderscheiden zijn de volgende categorieën:
  1. laag / tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte lager dan of gelijk aan 1,5 m, welke niet langer dan 6 maanden per jaar aanwezig zijn, hierbij inbegrepen de constructie die een dergelijke voorziening mogelijk maakt (bijvoorbeeld palen in de grond);
  2. hoog / tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte hoger dan 1,5 m, welke niet langer dan 6 maanden per jaar aanwezig zijn, hierbij inbegrepen de constructie die een dergelijke voorziening mogelijk maakt (bijvoorbeeld palen in de grond);
  3. permanent: teeltondersteunende voorzieningen welke 6 maanden per jaar of langer aanwezig zijn, hierbij inbegrepen de constructie die een dergelijke voorziening mogelijk maakt (bijvoorbeeld palen in de grond);
  4. teeltondersteunende kassen.
Vraathekken (zoals boomteelthekken) en veekeringen worden niet gezien als teeltondersteunende voorzieningen;
1.86 tunnel- of boog(kas):
een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
1.87 uitvoeren:
uitvoeren, het doen uitvoeren, het laten uitvoeren of in uitvoering geven.
1.88 vakantieappartement:
deel van een gebouw welke blijvend is ingericht voor recreatief dag- en nachtverblijf, waarbij wordt verbleven in zelfstandige eenheden;
1.89 veehouderij:
agrarisch bedrijf, gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
1.90 verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief dag- en nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie / logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;
1.91 verkoopvloeroppervlak:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.92 vloeroppervlak(te):
de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;
1.93 volwaardig (agrarisch) bedrijf:
bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen;
1.94 voorgevel:
de naar de weg of naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.95 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
  1. gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  2. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
1.96 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.97 vraathek
een hek, bedoeld om wildvraat aan gewassen te voorkomen, in de regel gebruikt in de boom- en sierteelt;
1.98 vrijstaande woning:
een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen.
1.99 watergang:
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde sloot;
1.100 waterhuishoudkundige doeleinden:
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging, bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen.
1.101 wonen:
het bewonen van een woning door niet meer dan één huishouden.
1.102 woning / wooneenheid:
een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.
1.103 woningsplitsing:
het opdelen van een woning in meerdere wooneenheden.
1.104 (woon)boerderij:
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en bedrijfsgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;
1.105 zijdelingse perceelsgrens:
de grens tussen twee percelen, die voor en achterzijde van een perceel verbindt.
1.106 zijstrook:
de strook grond gelegen tussen de zijdelingse perceelsgrens en de denkbeeldige lijn op 3 meter afstand vanaf de zijdelingse perceelsgrens over de volledige diepte van het bouwvlak.
1.107 zorgvuldige veehouderij:
veehouderij, die door het treffen van maatregelen (onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier) ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 ondergeschikte bouwonderdelen
Bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, wolfseinden, dakkapellen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, ook indien gelegen buiten het aangegeven bestemmingsvlak, buiten beschouwing gelaten.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch gebruik, zowel bedrijfsmatig als hobbymatig;
  2. nevenactiviteiten (voor zover via een omgevingsvergunning voor het afwijken van gebruiksregels op grond van 3.5 kan worden toegestaan);
  3. ondergeschikte detailhandel;
  4. aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;
  5. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;
  6. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  7. extensief dagrecreatief medegebruik;
  8. erfbeplanting;
  9. tuinen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', alsmede voortuinen tussen de aanduiding 'bouwvlak' en de weg, alsmede bestaande tuinen;
  10. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, en overeenkomstig de in 3.1.2. opgenomen nadere detaillering van de doeleinden.
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:
  1. Type agrarisch bedrijf
Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag een grondgebonden teeltbedrijf worden uitgeoefend.
  1. Voorzieningen binnen en buiten bouwvlak
Voor voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf, zoals parkeerplaatsen, opslag ten behoeve van het agrarisch bedrijf e.d. geldt dat deze voorzieningen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  1. Ondergeschikte detailhandel
Voor ondergeschikte detailhandel gelden de volgende bepalingen:
    1. ten dienste van het agrarisch bedrijf is ondergeschikte detailhandel toegestaan als nevenactiviteit;
    2. het mag enkel gaan om detailhandel in de vorm van verkoop van op het eigen bedrijf geproduceerde producten;
    3. maximaal mag 50 m2 verkoopvloeroppervlak voor deze detailhandelsactiviteit worden aangewend en uitsluitend in aanwezige gebouwen;
    4. deze oppervlakte wordt meegerekend bij de totale gebruiksoppervlakte die is toegestaan voor nevenactiviteiten.
  1. Aan huis verbonden beroep en/of bedrijf
Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf gelden de volgende bepalingen:
    1. er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;
    2. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (bedrijfs- of plattelands)woning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 50 m2;
    3. het betreft een activiteit, behorend tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit;
    4. buitenopslag ten dienste van het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf is niet toegestaan;
    5. horeca en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan;
    6. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;
    7. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
    8. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
    9. de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);
    10. het aan huis gebonden beroep en/of bedrijf vindt niet plaats in kassen of teeltondersteunende voorzieningen.
  1. Landschappelijke en natuurwaarden
Doel is het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden. Dit houdt in dat:
  1. ter plaatse van de gebiedaanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning openheid' het beleid is gericht op het behoud van de landschappelijke waardevolle openheid.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:
  1. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;
  2. bouwwerken en gebouwen zijn uitsluitend toegestaan indien zij, gezien de functie waarvoor ze blijkens de aanvraag, zullen worden ingezet, ten opzichte van de omliggende functies, milieukundig aanvaardbaar zijn;
3.2.2 Gebouwen
Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen, met dien verstande dat voor teeltondersteunende voorzieningen in 3.2.3 specifieke regels zijn opgenomen:
  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, met dien verstande dat maximaal 874 m² aan bedrijfsgebouwen is toegestaan, exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning;
  2. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:
    1. op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;
    2. indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dient de minimale afstand van de bebouwing tot aan de as van een weg, waaraan wordt gebouwd, 15 m te bedragen;
    3. indien een bedrijfsgebouw op een kortere afstand dan 15 m. van de as van de weg, dan wel op een kortere afstand van de weg dan de bedrijfswoning is gelegen, dan geldt als rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde bedrijfsgebouw;
  3. de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:
    1. 1,5 m voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m of minder;
    2. 3 m voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.; Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever;
  4. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  5. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m.
3.2.3 Teeltondersteunende voorzieningen
Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met een maximale bouwhoogte van 4,5 m.;
    2. buiten de aanduiding 'bouwvlak' uitsluitend in de vorm van:
      • • lage teeltondersteunende voorzieningen;
      • • tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen, met een maximale bouwhoogte van 2,5 m en een maximale oppervlakte van 3 ha., en uitsluitend op een perceel aansluitend aan de aanduiding 'bouwvlak';
      • • in afwijking van het voorgaande zijn tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning openheid' uitsluitend via een omgevingsvergunning, als opgenomen in 3.3.3 toegestaan.
3.2.4 Bedrijfswoning
Voor een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
  1. er is maximaal één bedrijfswoning toegestaan per aanduiding 'bouwvlak';
  2. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat:
    1. een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;
    2. bij het bepalen van de inhoud van een woning de voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden meegerekend;
  3. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m, met dien verstande dat een bestaande grotere goothoogte als maximum geldt;
  4. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m, met dien verstande dat een bestaande grotere bouwhoogte als maximum geldt.
3.2.5 Herbouw bedrijfswoning
Voor herbouw van bestaande woningen gelden aanvullend de volgende voorwaarden:
  1. de herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de bedrijfswoning;
  2. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke bedrijfswoning(en);
  3. verzekerd is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.
3.2.6 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen
Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m2;
  2. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m, met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m, met dien verstande dat een bestaande hogere maatvoering als maximum geldt.
3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geen teeltondersteunende voorzieningen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:
    1. de bouwhoogte maximaal 1 m bedraagt;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:
    1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 2 m bedraagt;
    2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 12 m bedraagt;
  3. buiten de aanduiding 'bouwvlak':
    1. op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, de bouwhoogte maximaal 1 m bedraagt;
    2. overigens een bouwhoogte van maximaal 2,5 m geldt;
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning grotere hoogte gebouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, lid d en lid e, teneinde grotere hoogtematen voor gebouwen toe te staan, mits:
  1. de hogere hoogtemaat stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
  2. uit onafhankelijk deskundig advies is gebleken, dat dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  3. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m respectievelijk 12 m.
3.3.2 . Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, lid c, teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:
  1. de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;
  2. de situering niet leidt tot aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de daarop aanwezige bouwwerken.
3.3.3 Omgevingsvergunning teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3, teneinde
  • bouwwerken in de vorm van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten de aanduiding 'bouwvlak' op te richten in een grotere omvang dan 3 ha.; en/of
  • bouwwerken in de vorm van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten de aanduiding 'bouwvlak' op te richten met een grotere hoogte dan 2,5 m; en/of
  • bouwwerken in de vorm van (hoge en lage) tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning openheid' op te richten;
een en ander mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan maximaal 4,5 m.;
  2. de voorzieningen worden gesitueerd in de strook grond, welke direct grenst aan het bouwvlak;
  3. er geen afbreuk wordt gedaan aan de waarden, zoals genomen in de artikelen 3.1.1, onder e. en 3.1.2, onder e., sub 1
  4. uit onafhankelijk deskundig advies blijkt dat:
    1. de voorzieningen noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische grondgebonden bedrijfsvoering;
    2. de voorzieningen geen aanzet vormen tot een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  5. ingeval van permanente voorzieningen geldt aanvullend, dat:
    1. het oprichten hiervan binnen het bestaande bouwvlak niet tot de mogelijkheden behoort;
    2. het totaal oppervlak aan permanente teeltondersteunende voorzieningen binnen en buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 3 ha.;
    3. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 'Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant' wordt voldaan;
3.3.4 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.5, teneinde herbouw van de bedrijfswoning op andere wijze mogelijk te maken,
mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gerealiseerd;
  2. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);
  3. de situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
  4. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest of enige andere vorm van buitenopslag, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. detailhandel, behoudens het bepaalde in 3.1.2 onder c, dan wel mogelijk gemaakt na verlening van een omgevingsvergunning, als opgenomen in 3.5.1;
  3. horeca, voor zover niet mogelijk gemaakt na verlening van een omgevingsvergunning als opgenomen in 3.5.1;
  4. buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;
  5. gebruik als woning met uitzondering van:
    1. de toegestane bedrijfswoningen, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;
  6. het uitoefenen van een bed & breakfast;
  7. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;
  8. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben en die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties;
  9. het bewerken, verwerken of vergisten van mest;
  10. een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van bebouwing voor de uitoefening van een veehouderij;
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Omgevingsvergunning nevenactiviteiten
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken teneinde nevenactiviteiten, zoals bedoeld in 3.1.1, onder b toe te staan in de vorm van:
  • semi-agrarisch activiteiten;
  • inpandige statische opslag;
  • dagrecreatie;
  • verblijfsrecreatie, waaronder bed & breakfast, kampeerboerderij en vakantieappartementen of andere vormen van (groeps)accommodatie binnen bebouwing, niet zijnde een (kleinschalig) kampeerterrein;
  • sociaal-maatschappelijke functies, waaronder een zorgboerderij en vormen van resocialisatie;
  • educatie, waaronder rondleidingen;
  • vergaderfaciliteiten;
  • verkoop van streekeigen producten anders dan bedoeld in 3.1.2 onder c;
waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de oppervlakte die mag worden gebruikt voor deze nevenactiviteiten, bedraagt niet meer dan 250 m2, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte ten behoeve van inpandige statische opslag en semi-agrarische functies niet meer dan 500 m2 bedraagt;
    2. de verkoopvloeroppervlakte van de verkoop streekeigen producten niet meer dan 50 m2 bedraagt;
    3. de oppervlakte ten behoeve van sociaal-maatschappelijke functies, waarbij de zorgactiviteiten c.q. resocialisatie onderdeel uitmaken van de agrarische bedrijfsactiviteiten, niet meer bedraagt dan 250 m² aan binnenruimte. Dit betreffen binnenruimten, welke hoofdzakelijk ten behoeve van de sociaal-maatschappelijke functies worden ingezet (zoals ontvangst-, rust-, educatieruimten);
      1. het combineren van nevenactiviteiten is toegestaan, met dien verstande dat de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 250 m2. Ingeval één van de nevenfuncties betrekking heeft op inpandige statische opslag of semi-agrarische functies, mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 500 m2;
      2. de inpandige nevenactiviteiten mogen uitsluitend plaatsvinden in aanwezige gebouwen; nieuwbouw ten behoeve van de nevenactiviteiten is niet toegestaan;
      3. met uitzondering van semi-agrarische activiteiten mogen nevenactiviteiten uitsluitend milieucategorie 1 en 2 betreffen, zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, of een qua geurhinder en ruimtelijke uitstraling daarmede vergelijkbare activiteit";
      4. detailhandel, anders dan opgenomen in 3.1.2 onder c of de verkoop van streekeigen producten, zoals bedoeld in deze bepaling, is niet toegestaan;
      5. in geval van verblijfsrecreatie geldt een maximum van 10 verblijfsplaatsen;
      6. dagrecreatieve activiteiten zijn uitsluitend toegestaan tussen zonsopgang en zonsondergang;
      7. voor horeca geldt dat deze alleen is toegestaan als ondersteunende horeca bij een, ingevolge deze regeling, toegestane nevenactiviteit, waarbij deze niet mag worden opengesteld voor anderen dan degenen, die gebruik maken van die nevenactiviteit;
      8. buitenopslag ten dienste van de nevenactiviteit is niet toegestaan;
      9. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
      10. de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig (w.o. afwikkeling verkeer) en milieukundig (w.o. geur en woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
      11. de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);
      12. de nevenactiviteit vindt niet plaats in kassen of teeltondersteunende voorzieningen.
3.5.2 Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.1, teneinde kleinschalig kamperen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals sanitaire, dagrecreatieve (slechtweer)-voorzieningen, toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. de activiteiten worden uitgeoefend in een bestaand gebouw; nieuwbouw is uitsluitend toegestaan, indien aangetoond wordt dat redelijkerwijs geen gebruik kan worden gemaakt van een aanwezig gebouw;
  3. er geldt een maximaal gebruiksvloeroppervlakte van gebouwen (niet zijnde de kampeermiddelen) van 250 m2;
  4. plaatsing van kampeermiddelen wordt jaarrond toegestaan, met dien verstande dat vaste staanplaatsen (d.w.z. jaarrond gebruik door een en dezelfde persoon en / of plaatsing van een en hetzelfde kampeermiddel) niet is toegestaan;
  5. het betreft maximaal 25 plaatsen;
  6. de kampeerplaatsen dienen binnen 100 m van het bijbehorende bouwvlak gelegen te zijn;
  7. er dient op basis van een deskundigenrapport te zijn aangetoond, dat de nevenactiviteit uit een oogpunt van landschappelijke en natuurwaarden aanvaardbaar is;
  8. er mag geen onevenredige aantasting plaats vinden van de waarden, die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van de bestemming;
  9. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding 'overige zone - landschappelijke inpassing' opgenomen;
  10. de minimale afstand van een nieuw kleinschalig kampeerterrein tot een reeds bestaand recreatieterrein (al dan niet met stacaravans), kleinschalig kampeerterrein of natuurkampeerterrein dient in beginsel 500 m. te bedragen, ter voorkoming van een ongewenste concentratie aan recreatieterreinen;
  11. dagrecreatieve (slechtweer)voorzieningen en horeca-voorzieningen zijn mogelijk voor zover deze:
    1. gelieerd en ondergeschikt zijn aan het kleinschalige kampeerterrein;
    2. actief zijn tussen zonsop- en ondergang;
    3. vorm krijgen binnen het totaal oppervlak aan gebouwen / centrale voorzieningen dat bij kleinschalige kampeerterreinen is toegestaan, waarbij ten dienste van deze functies (al dan niet via een combinatie daarvan) in totaal maximaal 250 m2 aan binnen- en buitenruimte mag worden ingezet;
    4. de voorzieningen mogen niet worden opengesteld voor anderen, dan degenen die gebruik maken van de kampeervoorziening;
  12. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  13. er is vanuit milieuoogpunt (o.m. geur, gebruik bestrijdingsmiddelen) sprake van een goed verblijfsklimaat voor de nevenactiviteit;
  14. de nevenactiviteit is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
  15. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
  16. de nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;
  17. de nevenactiviteit is enkel toegestaan, indien de kwaliteitsverbetering van het landschap is zeker gesteld. Hierbij er wordt voldaan aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 'Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant';
3.5.3 Omgevingsvergunning bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1, onder i, teneinde een bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:
  1. er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of plattelandswoning is toegestaan;
  2. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (bedrijfs- of plattelands)woning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2;
  3. het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;
  4. een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);
  5. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;
  6. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  7. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
  8. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);
3.5.4 Omgevingsvergunning huisvesting (seizoens)arbeiders en kamerverhuur
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1, onder j, ten behoeve van huisvesting van (seizoens)arbeiders en/of kamerverhuur, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. huisvesting vindt plaats in de bedrijfswoning, in de plattelandswoning, in bestaande bedrijfsgebouwen of in op het agrarisch bouwvlak te plaatsen woonunits (niet zijnde (sta)caravans), al dan niet in een combinatie van vorenstaande vormen;
  2. ingeval van huisvesting in een bedrijfswoning of plattelandswoning, is er sprake van huisvesting in een niet-zelfstandige woonruimte;
  3. ingeval van huisvesting in bedrijfsgebouwen of woonunits is deze huisvesting uitsluitend toegestaan, indien de inzet van deze werknemers noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen ingewonnen;
  4. per bewoner is minimaal 24 m2 gebruiksoppervlakte, zoals gedefinieerd in de bouwverordening en het bouwbesluit, aan gezamenlijke woonruimten en eigen woonruimten aanwezig;
  5. er wordt aan maximaal 6 personen woonruimte geboden;
  6. er dient op eigen terrein, binnen het bouwvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  7. ingeval van toevoeging van woonunits is er sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing: hiertoe wordt de gebiedsaanduiding 'overige zone - landschappelijke inpassing' opgenomen;
  8. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
  9. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur);
  10. er dient een minimale afstand van een object waarin niet-zelfstandige woonruimte is toegestaan, tot andere (bedrijfs- of plattelands)woningen waarin dat eveneens is toegestaan, van minimaal 250 m te worden aangehouden. Van deze minimale afstandseis kan worden afgeweken, wanneer wordt aangetoond, dat de draagkracht van het gebied daarmee niet onevenredig wordt aangetast;
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 3.6.4. opgenomen omgevingsvergunnings-plichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
3.6.2 Uitzonderingen vergunningenplicht
Het onder 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. welke plaats vinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. het betreffen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een diepte van minder dan 0,50 m.;
  3. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  4. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  5. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
3.6.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in 3.6.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 3.1. De in het kader van de belangenafweging te hanteren toetsingscriteria zijn in het schema onder 3.6.4 weergegeven.
3.6.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
afbeelding
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijziging wonen
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' wijzigen in artikel 5 Wonen, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij voor wonen kan worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 100 m2 per woning; het meerdere aan bebouwing wordt gesloopt;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a kan een grotere oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken worden toegestaan, indien overtollige bebouwing wordt gesloopt. Er is in die situatie maximaal 20% van het te slopen bebouwde oppervlakte aan niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tot een totale bebouwde oppervlakte van in totaal maximaal 200 m2;
  3. eventueel aanwezige kassen en teeltondersteunende voorzieningen worden in ieder geval gesloopt;
  4. de toevoeging van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
  5. de situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;
  6. er wordt een bij de woonfunctie passende omvang van het bestemmingsvlak 'Wonen' opgenomen, waarbij de omvang van het bestemmingsvlak per woning maximaal 1.500 m2 bedraagt; het resterende deel van de aanduiding 'bouwvlak' wordt verwijderd;
  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe wordt de gebiedsaanduiding 'overige zone - landschappelijke inpassing' opgenomen.
  8. aan de eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan;

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen;
  2. aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;
  3. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;
  4. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  5. extensief dagrecreatief medegebruik;
  6. erfbeplanting;
  7. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;
één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder tuinen, erven en perceelsontsluitingen en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
4.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
  1. Aan huis verbonden beroep en/of bedrijf
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1, waarbij met betrekking tot aan huis verbonden beroep en/of bedrijf de volgende bepalingen gelden:
  1. er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één woning is toegestaan;
  2. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, tot een maximum van 50 m2;
  3. het betreft een activiteit behorend tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke uitstraling vergelijkbare activiteit;
  4. buitenopslag ten dienste van de nevenactiviteit is niet toegestaan;
  5. horeca en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan;
  6. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;
  7. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  8. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig (w.o. afwikkeling verkeer) en milieukundig (w.o. geur) aanvaardbaar;
  9. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving, waaronder voor het aspect geur.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen in het algemeen gelden de volgende bepalingen:
  1. er is maximaal één woning toegestaan per bestemmingsvlak;
  2. woningen mogen enkel gebouwd worden binnen het bouwvlak;
  3. dat ten behoeve de bestemming enkel mag worden gebouwd wanneer blijkt dat deze bouwwerken landschappelijk worden ingepast conform het landschappelijk inpassingsplan in bijlage 4 van deze regels.
4.2.2. Woningen
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de inhoud van een woning bedraagt maximaal 750 m3, met dien verstande dat bij het bepalen van de inhoud van een woning worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken meegerekend;
  2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m;
  4. het hoofdgebouw wordt uitgevoerd met een kap;
  5. de afstand van woningen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 5 m. Indien de perceelsgrens is gelegen in water, wordt deze maat gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever;
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij woningen
Bijbehorende bouwwerken bij de woning voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende bouwwerken per woning bedraagt maximaal 100 m2;
  2. deze gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 meter achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  3. deze bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;
  4. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 meter;
  5. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 meter.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. voor of op de voorgevelrooilijn van de woning:
    1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 meter;
  2. achter de voorgevelrooilijn van de woning:
    1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
    2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 meter.
4.2.5 Voorwaardelijke verplichting sloop agrarische veehouderijbebouwing en landschappelijke inpassing
Het bouwen overeenkomstig de bestemming is enkel toegestaan indien:
  1. voorafgaand aan de bouw de noodzakelijke agrarische bebouwing voor veehouderij, overeenkomstig bijlage 3, wordt afgebroken;
  2. de landschappelijke inpassing conform het landschappelijk inpassingsplan in bijlage 4 bij deze regels, binnen 1 jaar na het gereedkomen van de bouw is gerealiseerd , wordt beheerd en in stand wordt gehouden.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;
  2. detailhandel;
  3. horeca;
  4. het uitoefenen van bed & breakfast;
  5. buitenopslag ten behoeve van activiteiten naast het wonen;
  6. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;
  7. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.
4.3.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming is enkel toegestaan, indien de landschappelijke inpassing conform bijlage 4 bij deze regels, zoals bedoeld in artikel 5.2.1, lid c, binnen 1 jaar na het gereed komen van de bouw, doch uiterlijk binnen 1 jaar na in gebruik namen van de bouwwerken is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform dat landschappelijk inpassingsplan.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Omgevingsvergunning bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.3.1, onder d., teneinde bed & breakfast toe te staan, mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:
  1. er moet sprake zijn van een bouwvlak, waarop minimaal één woning is toegestaan;
  2. de activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing, tot een maximum van 100 m2;
  3. het maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;
  4. een bed & breakfast is alleen toegestaan in de vorm van niet-zelfstandige woonruimte(n);
  5. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;
  6. er dient op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  7. de activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon- en leefmilieu) aanvaardbaar;
  8. de activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw in generlei opzicht wordt vergroot;
  2. de bouw van een gebouw of de uitbreiding van een bestaand gebouw met ten hoogste 100 m².
5.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2 ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming;
  2. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, dan nadat de aanvrager aan de hand van een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport heeft aangetoond, dat door de oprichting van het gebouw het archeologische bodemarchief niet wordt verstoord;
  3. Voor zover het oprichten van het gebouw kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorwaarden verbinden:
    1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of
    2. De verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. De verplichting de oprichting van het gebouw te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Omgevingsvergunning werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  4. het verlagen van het waterpeil;
5.4.2 Uitzonderingen
Het verbod, zoals bedoeld in lid 5.4.1 is niet van toepassing, indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen, waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
  2. het betreffen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een diepte van minder dan 0,50 m of, bij een grotere diepte, met een oppervlakte kleiner dan 100 m2;
  3. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  4. de werken en werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
    3. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
5.4.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  1. Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen. Uitgezonderd van dit verbod zijn sloopwerkzaamheden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte minder bedraagt dan 100 m2 of niet dieper wordt gewerkt dan 0,50 m onder maaiveld;
  2. aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld, dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist, dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
  3. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag, die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning;
  4. de vergunning kan niet worden verleend, indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
5.4.4 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.1 en 5.4.3 wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
5.5.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin, dat de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie' voor een nader aangegeven gebied vervalt, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
5.5.2 Advies
Alvorens de in lid 5.5.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt deskundig advies gevraagd aan een door burgemeester en wethouders in te schakelen deskundige op het gebied van de archeologische Monumentenzorg conform de vigerende KNA.

3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Artikel 7.1 Voorwaardelijke verplichting verwerking hemelwater bij aanleg verharding en instandhouding hemelwatervoorziening
  1. de aanleg van verharding is alleen toegestaan indien is aangetoond dat:
    1. Op eigen terrein wordt voorzien in de verwerking van het hemelwater door middel van hergebruik, bodeminfiltratie (tijdelijke) waterberging of alternatieve voorziening waarbij de capaciteit van de voorziening ten minste 7 m3 regenwater per 100 m2 afvoerend verhard oppervlak in één uur kan verwerken;
    2. De compenserende waterberging als bedoeld onder a in stand wordt gehouden.

Artikel 8 Parkeren

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan uitsluitend worden verleend, indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen; indien niet in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen wordt voorzien, wordt de omgevingsvergunning geweigerd;
  2. Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen.
    Hiervoor gelden de volgende regels:
    1. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw en in het geval van de functiewijziging van een gebouw en/of van gronden, dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    2. Indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;
    3. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van het geldende door de gemeenteraad op 22 mei 2019 vastgestelde gemeentelijke parkeerbeleid, als neergelegd in de ‘Nota Parkeernormen 2019, bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en/of de ruimte voor laden en lossen. Indien dit parkeerbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging;
    4. De parkeervoorzieningen, als bedoeld onder 1 en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen ,als bedoeld onder 2, dienen in stand te worden gehouden.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Gebiedsaanduidingen
Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen:
  1. wetgevingszone - omgevingsvergunning openheid
aangeduide gronden gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming, waarbinnen dit geldt.
9.2 Milieuzone - boringvrije zone
9.2.1 Gebruiksregel
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringvrije zone' strekt de bestemming mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem.
9.2.2 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden met de aanduiding 'milieuzone - boringvrije zone' wijzigen, teneinde de begrenzing van de aanduiding in overeenstemming te brengen met de gewijzigde begrenzing, zoals die volgt uit een provinciaal besluit.
9.3 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
9.3.1 Gebruiksregel
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor de bescherming van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van ten hoogste 2 m;
    2. het bouwen en gebruik krachtens andere bestemmingen van de gronden mits aangetoond is dat de belangen van het waterwingebied dat toelaten;
  2. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge lid a onder 1, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Artikel 10.1 Afwijken voorwaardelijke verplichting verwerking hemelwater bij aanleg verharding en instandhouding hemelwatervoorziening
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1 al er een onderbouwing wordt gegeven van de (technische) onmogelijkheden.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), Herziening 24 (Groenestraat 1-2)' van de gemeente Oosterhout.