Wijziging 5 Buitengebied Oss - 2010
Wijzigingsplan - gemeente Oss
Vastgesteld op 21-06-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Wijziging 5 Bestemmingsplan Buitengebied Oss - 2010 met identificatienummer NL.IMRO.0828.WZ5buitengebiedoss-VG01 van de gemeente Oss.
1.2 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 bestaand:
- a. voor bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan legaal bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
- b. voor gebruik: gebruik van gronden en opstallen zoals dat legaal aanwezig is op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Artikel 2 Verhouding Van De 'Wijziging 5 Buitengebied Oss - 2010' Tot Het Bestemmingsplan 'Buitengebied Oss - 2010'
2.1 Wijziging algemeen
Dit wijzigingsplan is een gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied Oss - 2010 voor zover het betreft:
- a. de geometrisch bepaalde planobjecten in de aangegeven gebieden
- b. de regels voor wat betreft de aangegeven wijzigingen en aanvullingen
De geometrische planobjecten en de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Oss - 2010 blijven voor het overige onveranderd gelden, met dien verstande dat voor het plangebied van Wijziging 5 Bestemmingsplan Buitengebied Oss - 2010 het volgende aanvullend geldt.
2.2 Begrippen
Voor het plangebied gelden aanvullend de volgende begrippen:
- a. Dierenverblijf: gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief daartoe behorende voorzieningen.
- b. Grondgebonden veehouderij: een veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie.
- c. Hokdierhouderij: veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij.
- d. Mestbewerking: de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.
- e. Stalderingsgebied: in de Verordening ruimte Noord-Brabant aangewezen gebied waarin het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan het saneren van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen.
- f. Veehouderij: een agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.
- g. Zorgvuldige veehouderij: een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
2.3 Bestemming Agrarisch
Voor het plangebied gelden aanvullend de volgende bepalingen:
- a. onder het doel 'agrarisch bedrijf' is (een voorziening voor) het bewerken van mest uitsluitend van het eigen ter plaatse gevestigde bedrijf mede begrepen;
- b. de maximale oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor de veehouderij;
- c. van de bouwregels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken voor:
Het uitbreiden van de oppervlakte van dierenverblijven voor een veehouderij | a. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant vastgestelde regels van de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij zoals die gelden ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning b. de ontwikkeling is vanuit een goede leefomgeving inpasbaar in de omgeving. Het betreft hier onder andere verkeersafwikkeling, milieuaspecten en volksgezondheid c. er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert d. er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3 e. er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling f. binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- alleen op de grond gehouden mogen worden, onverlet voorzieningen voor dierenwelzijn; De voorwaarde zoals opgenomen onder a. geldt niet voor gebouwen met een oppervlakte kleiner dan 100 m² met dien verstande dat hiervan per periode van 10 jaar, gerekend vanaf 21 september 2013, maar één keer gebruik mag worden gemaakt. Bij uitbreiding van de oppervlakte aan gebouwen voor kleinschalige (neven)activiteiten bij de veehouderij hoeft niet voldaan te worden aan de hiervoor onder a tot en met e genoemde voorwaarden, mits deze gebouwen alleen gebruikt worden voor een ter plaatse toegelaten nevenfunctie, niet zijnde veehouderij, en dit is geborgd in de omgevingsvergunning. Voor een hokdierhouderij geldt dat de toename van de oppervlakte dierenverblijven, door het oprichten van gebouwen of het in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf, alleen is toegestaan wanneer is aangetoond dat: 1. binnen het stalderingsgebied een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, mits is aangetoond dat het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd; 2. de oppervlakte van de sanering ten minste 110 % bedraagt van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen; 3. de sanering plaatsvindt in directe samenhang met het oprichten of in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling. 4. Onder 'bestaand dierenverblijf' wordt verstaan een op 17 maart 2017 feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf dat op grond van een omgevingsvergunning milieu, ex artikel 2.1 eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, ex artikel 2, eerste lid, onder i Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een melding ex artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, en in de daaraan voorafgaande jaren onafgebroken bedrijfsmatig is gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren. |
- d. van de gebruiksregels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken voor:
Een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen als dierenverblijf voor een veehouderij | a. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij, een en ander conform de door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant vastgestelde regels van de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij zoals die gelden ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning; b. de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving is inpasbaar in de omgeving. Het betreft hier onder andere verkeersafwikkeling, milieuaspecten en volksgezondheid; c. er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; d. er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3; e. er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling. De voorwaarde zoals opgenomen onder a. geldt niet voor gebouwen met een oppervlakte kleiner dan 100 m² met dien verstande dat hiervan per periode van 10 jaar, gerekend vanaf 21 september 2013, maar één keer gebruik mag worden gemaakt. Bij ingebruikname van gebouwen voor kleinschalige (neven)activiteiten bij de veehouderij hoeft niet voldaan te worden aan de hiervoor onder a tot en met e genoemde voorwaarden, mits deze gebouwen alleen gebruikt worden voor een ter plaatse toegelaten nevenfunctie, niet zijnde veehouderij, en dit is geborgd in de omgevingsvergunning. Voor een hokdierhouderij geldt dat de toename van de oppervlakte dierenverblijven, door het oprichten van gebouwen of het in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf, alleen is toegestaan wanneer is aangetoond dat: 1. binnen het stalderingsgebied een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming, mits is aangetoond dat het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd; 2. de oppervlakte van de sanering ten minste 110 % bedraagt van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen; 3. de sanering plaatsvindt in directe samenhang met het oprichten of in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling. 4. Onder 'bestaand dierenverblijf' wordt verstaan een op 17 maart 2017 feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf dat op grond van een omgevingsvergunning milieu, ex artikel 2.1 eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, ex artikel 2, eerste lid, onder i Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een melding ex artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, en in de daaraan voorafgaande jaren onafgebroken bedrijfsmatig is gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren. |
Hoofdstuk 2 Algemene Regels
Artikel 3 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 4 Algemene Gebruiksregels
4.1 Afwijken van inrichtingsplannen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5 voor het anders uitvoeren van een inrichtingsplan mits die andere uitvoering vanuit het oogpunt van landschappelijke inpassing en/of compensatie minimaal gelijkwaardig is aan het oorspronkelijke inrichtingsplan, een en ander ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Artikel 5 Algemene Aanduidingsregels
5.1 Overige zone - inrichtingsplan
In aanvulling op en zo nodig in afwijking van het bepaalde in de overige artikelen geldt het volgende:
- a. de gronden zijn tevens bestemd voor de inrichting conform bijlage 1;
- b. er mag alleen worden gebouwd indien is zekergesteld dat de inrichting van de gronden plaatsvindt conform bijlage 1;
- c. onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan gebruik, daaronder mede begrepen het doen en/of laten gebruiken, van gronden in afwijking van het inrichtingsplan dat als bijlage 1 onderdeel uitmaakt van deze regels, met dien verstande dat dit verbod uitsluitend geldt vanaf 2 jaar na de verlening van de eerste omgevingsvergunning voor het bouwen op deze gronden.
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
6.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van wat er onder a staat een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 7 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan Wijziging 5 Bestemmingsplan Buitengebied Oss - 2010.