KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Waarde-archeologie 2
Artikel 4 Wonen
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Procedureregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel

Sint Jansstraat 13

Wijzigingsplan - Gemeente Rucphen

Vastgesteld op 19-04-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

Bijlage Bij Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Kom Sprundel, wijzigingsplan Sint Janstraat 13 te Sprundel van de gemeente Rucphen.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0840.2583KW002-DEF1.gml met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.3 Verbeelding

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0840.2583KW002-DEF1 .gml.

1.4 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, planregels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aaneengebouwd

Blokken van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen.

1.7 Aan-huis-gebonden beroepen

Een beroep dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar hoofdfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.8 Aan- of uitbouw

Een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door de indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt overeenkomstig het gebruik van het hoofdgebouw.

1.9 Achtergevel van een gebouw

Het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw.

1.10 Bebouwing

Één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 Bebouwingspercentage

Een op de verbeelding of in planregels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.12 Bedrijfsmatig gebruik

Bedrijfsmatig gebruik van (een gedeelte van) een gebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken, waarbij geen sprake is van een zich als specifiek opgeleid persoon naar buiten presenterende beroepsbeoefenaar en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend.

1.13 Beroepsmatig gebruik

Het gebruik van (een gedeelte van) een gebouw voor een zelfstandig en onder eigen naam uitoefenen van een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied door een daarvoor specifiek opgeleid persoon en waarvan de omvang in activiteiten zodanig is dat deze, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend.

1.14 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 Bijgebouw

Een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw en door zijn ligging, functie, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.20 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.24 Druiplijn

Onderste horizontale lijn van een dakvlak dat geen goot heeft, bijvoorbeeld bij een rieten dak.

1.25 Escortbedrijf

De natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend.

1.26 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 Gevellijn

Denkbeeldige dan wel op de kaart aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen.

1.28 Hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen, ligging of functie dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.29 Kap

Een constructie van één of meer dakvlakken.

1.30 Maatvoeringsvlak

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar een bepaalde maatvoering geldt.

1.31 Mantelzorg

Alle vormen van langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.32 Nutsvoorziening

Een activiteit waarvan de omvang zodanig is dat deze, met behoud van de hoofdfunctie, naast de hoofdfunctie kunnen worden uitgeoefend.

1.33 Ondergeschikte nevenactiviteit

Een activiteit waarvan de omvang zodanig is dat deze, met behoud van de hoofdfunctie, naast de hoofdfunctie kunnen worden uitgeoefend.

1.34 Overkapping

Een bouwwerk geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak en van maximaal twee wanden.

1.35 Peil

  • voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein.

1.36 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.37 Raamprostitutie

Een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.38 Seksautomatenhal

Een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of live-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven.

1.39 Seksbioscoop en/of -theater

Een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door vertoningen van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven.

1.40 Seksinrichting

De voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.41 Straatprostitutie

Het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.42 Voorgevel van een gebouw

Het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw.

1.43 Wabo

De Wet algemene bepalingen, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.

1.44 Weg

Als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.

1.45 Wgh

De Wet geluidhinder, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.

1.46 Woning

Een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen.

1.47 Wro

De Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.

1.48 Zijgevel van een gebouw

Een gevel van een hoofdgebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Afstanden

Van gebouwen onderling, alsmede afstanden van gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden gemeten vanaf de zijgevel van een gebouw.

2.2 Bebouwde oppervlakte van een bouwperceel of een ander terrein

Door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 De breedte en diepte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat.

2.6 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 Het bewoonbaar vloeroppervlak

Binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, -kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslinten. Vloeroppervlak waarboven minder dan 1,50 meter hoogte aanwezig is wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

2.9 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.10 Ondergeschikte bouwdelen

Bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Waarde-archeologie 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor:
  1. de instandhouding, bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden;
met inachtneming van het volgende:
  1. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 sub a, waarbij werkzaamheden plaatsvinden op een oppervlak groter dan 50 m² en dieper dan 0,30 meter, met dien verstande dat:
  1. de aanvrager een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport overlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  2. het bevoegd gezag verleent de vergunning, indien naar hun oordeel uit het in lid 4.3 sub a bedoelde rapport genoegzaam blijkt dat:
    • er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • schade aan archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbonden voorwaarden.
  3. in de situatie als bedoeld in het lid 4.3 sub b onder het tweede gedachtestreepje, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  4. indien lid 4.3 sub c onder het derde gedachtestreepje van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die gedaan worden tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen voor de situering en afmeting van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor zover noodzakelijk is, met inachtneming van de volgende regels:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Nadere eisen

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

1. Gebruik
Het is verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en andere bouwwerken te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
  2. het inrichten en/of gebruiken van een bijgebouw, aan- of uitbouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg.
2. Algemene vrijstelling
Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Bij het verlenen van deze vrijstelling is het bepaalde in artikel 11 van toepassing.
3. Specifieke vrijstelling ten behoeve van beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1:
voor de uitoefening van beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen, met dien verstande dat bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.
Dit betekent onder meer dat:
  • de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
  • het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen, aan- en uitbouwen gezamenlijk maximaal 50 m² ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn;
  • geen vrijstelling wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
  • het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens gebruiker van de woning is;
  • het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • de uitoefening van detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit gerelateerd aan het desbetreffende beroep of bedrijf.
4. Specifieke vrijstelling ten behoeve van inwonende ouders
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1, onder b voor het inrichten en/of gebruiken van een bijgebouw, aan- of uitbouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:
  1. het oppervlak van een bijgebouw voor inwonende ouders maximaal 70 m² bedraagt;
  2. een bijgebouw ten behoeve van inwonende ouders aan de woning is verbonden en door zijn constructie, afmetingen en architectonische vormgeving ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
  3. indien bij het hoofdgebouw reeds één of meer bijgebouwen rechtmatig aanwezig zijn, door de bouw van een bijgebouw voor inwonende ouders het totale oppervlak aan bijgebouwen de 120 m² niet overschrijdt;
  4. de diepte van het hoofdgebouw en een daaraan verbonden bijgebouw voor inwonende ouders, te meten vanaf de voorgevelrooilijn, niet meer bedraagt dan 15 meter, met dien verstande dat genoemde diepten niet zijn gemaximaliseerd, indien:
    • het bijgebouw voor inwonende ouders past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
    • door de bouw van het bijgebouw voor inwonende ouders geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Dit betekend onder andere, dat de bezonning en het uitzicht van de naastliggende percelen niet onevenredig mogen worden aangetast;
  5. het oppervlakte van het bijgebouw voor inwonende ouders niet meer bedraagt dan 100% van het oppervlakte van het hoofdgebouw;
  6. het bebouwingspercentage van de gronden die voor bebouwing in aanmerking komen maximaal 50% is;
  7. in vrijstaande bijgebouwen niet permanent gewoond wordt.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van de bepalingen in dit plan voor
  1. het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
  2. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een hoogte van maximaal 3,5 meter;
  3. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens bepaalde minimumafstand door:
    • erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;
    • ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de hoogte maximaal 3 meter zal bedragen; Deze bepaling is van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze niet leiden tot wijziging van bestemmingen;
  4. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 5 meter toelaatbaar;
  5. het oprichten van antennes en masten tot een hoogte van 15 meter;
  6. het oprichten van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn, indien wordt voldaan aan de volgende criteria:
    • de erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn mag een maximale totale hoogte bezitten van gemeten vanaf het peil van 1,5 meter. Wanneer een erfafscheiding hoger is dan 1 meter, dient de totale erfafscheiding een open karakter te bezitten;
    • in de erfafscheiding aanwezige poorten mogen een gemiddelde hoogte bezitten van maximaal 2 meter, gemeten vanaf het peil. De poort dient een open karakter te bezitten;
    • penanten welke dienen als steunpunt voor een poort mogen een maximale totale hoogte bezitten van 2 meter, gemeten vanaf het peil;
    • penanten welke dienen als steunpunt voor een afrastering (hekwerk, gaaswerk) mogen een totale maximale hoogte bezitten van 1,5 meter, gemeten vanaf het peil.

Artikel 9 Algemene Procedureregels

Bij toepassing van een vrijstellingsbevoegdheid of wijzigingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van het plan, dienen de navolgende procedureregels in acht te worden genomen:
  1. het ontwerpbesluit tot vrijstelling, wijziging of uitwerking ligt met de bijbehorende stukken gedurende 2 weken ter inzage;
  2. burgemeester en wethouders maken deze terinzagelegging tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente worden verspreid;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen naar voren brengen tegen het ontwerpbesluit;
  5. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  6. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben ingebracht de beslissing daaromtrent mee;
  7. indien tegen het ontwerpbesluit inzake een wijzigingsplan zienswijzen zijn ingebracht, wordt dit wijzigingsplan ter goedkeuring aangeboden aan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, in welk geval gelijktijdig de zienswijzen worden overlegd.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht

1. Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende overgangsbepalingen:
  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het van kracht worden van het verbod tot gebruik in strijd met de aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming, en dat in enigerlei opzicht afwijkt van het plan, mag worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstige bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot;
  2. b. het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.
2. Ten aanzien van het bouwen gelden de volgende overgangsbepalingen:
  1. bouwwerken, die ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaan, dan wel nadien worden gebouwd of kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, en die in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mogen, mits de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot:
    • gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • na het tenietgaan tengevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de bouwaanvraag geschiedt binnen 2 jaar na het tenietgaan;
  2. het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
3. Vrijstellingsbepaling
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2 sub a ten behoeve van een éénmalige vergroting van de inhoud van de in lid 2 sub a toegelaten bouwwerken met maximaal 10%.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan ''Kom Sprundel, wijzigingsplan Sint Janstraat 13 te Sprundel'' van de gemeente Rucphen.