Kom St. Willebrord
Bestemmingsplan - Gemeente Rucphen
Vastgesteld op 08-03-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan “Kom St. Willebrord” met identificatienummer NL.IMRO.0840.2584M0002-DEF1 van de gemeente Rucphen;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aaneengebouwd
blokken van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
1.6 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.7 achtergevel van een gebouw
het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw;
1.8 afgewerkt bouwterrein
de gemiddelde hoogte van de omringende grond van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 afwijken
afwijken als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo;
1.10 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf;
1.11 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.13 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.14 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.15 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.16 bedrijfsmatig gebruik
bedrijfsmatig gebruik van (een gedeelte van) een gebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken, waarbij geen sprake is van een zich als specifiek opgeleid persoon naar buiten presenterende beroepsbeoefenaar en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend;
1.17 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die dient voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
1.18 begane grond
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;
1.19 berging
bijbehorend bouwwerk bij een woning ten behoeve van de berging van niet voor handel en distributie bestemde goederen en als stalling van voertuigen;
1.20 beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis
het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van bedrijvigheid waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door de bewoner van de woning als ondergeschikte activiteit in of in een bijbehorend bouwwerk bij de woning wordt uitgeoefend.
1.21 bestaand
- 1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, mits dat bouwwerk legaal tot stand is gekomen, dan wel nadien kan worden gebouwd, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding van het plan is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- 2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, mits dat gebruik legaal tot stand is gekomen, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.22 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.23 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.24 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;
1.25 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.26 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.27 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.28 bouwperceel
aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan;
1.29 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.30 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.31 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.32 café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleinere etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;
1.33 cultuurhistorische waarden
waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;
1.34 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of overkapping;
1.35 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder tevens internetbedrijven worden verstaan, waarbij producten ter plaatse bezichtigd, geretourneerd en/of afgehaald kunnen worden. Hieronder wordt niet verstaan volumineuze detailhandel.
1.36 dienstverlening
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals kapperszaken, schoonheidsinstituten, bankfilialen, reisbureaus en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen;
1.37 discotheek
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van drank voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dans een wezenlijk onderdeel vormen;
1.38 erf
al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;
1.39 erker
de grondgebonden uitbreiding van één bouwlaag aan de voor- of zijgevel;
1.40 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;
1.41 evenement
gebeurtenis, gericht op een groot publiek, op het gebied van kunst, sport, ontspanning, cultuur en detailhandel;
1.42 extensieve recreatie
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
1.43 extensief recreatief medegebruik
recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met inbegrip van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden met wegbewijzering en rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair;
1.44 garage
bijbehorend bouwwerk bij een woning ten behoeve van de berging van niet voor handel en distributie bestemde goederen en als stalling van voertuigen;
1.45 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.46 geluidwerende voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van de wering of reducering van geluid(overlast), zoals een geluidwal en een geluidscherm;
1.47 gesloten verharding
een verharding dat bestaat uit materiaal dat na het aanbrengen een solide geheel vormt en niet zonder meer op te delen is;
1.48 gestapeld
een hoofdgebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden elkaar zijn gesitueerd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is;
1.49 gevellijn
denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen;
1.50 glastuinbouwbedrijf
een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate plaatsvindt in kassen of in permanent aanwezige tunnels met een hoogte van 1,5 m of meer;
1.51 grondgebonden woning
woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld;
1.52 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.53 horecabedrijf
een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereidde en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccomodaties;
1.54 hospice
een instelling die zorg biedt in de laatste levensfase van mensen die om medische redenen niet thuis kunnen worden verzorgd;
1.55 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
1.56 kantine
verblijfslokaal ten behoeve van de recreatieve voorzieningen waar men consumpties kan kopen en nuttigen;
1.57 kantoor
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congressen en vergaderaccommodaties;
1.58 kap
een constructie van één of meer dakvlakken;
1.59 kas
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 m;
1.60 KNA - conform archeologisch onderzoeksrapport
een rapport dat verslag doet van het archeologisch onderzoek en voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.61 kunstwerken
bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;
1.62 kwetsbaar object
onder een kwetsbaar object worden verstaan:
- a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
- b. gebouwen bestemd voor verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen, of;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- 4. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlakte van meer dan 1.500 m2;
- complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlakte meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal brutovloeroppervlakte van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en;
- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
1.63 landschappelijke inpassing
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing en beplanting, rekening houdend met de ter plaatse voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden om zo te komen tot een landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing en/of gebruik die recht doet aan de kwaliteit en de beleving van het landschap;
1.64 landschappelijke waarden en kenmerken
gebruikswaarde, natuurwaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;
1.65 maatschappelijke voorzieningen
culturele, educatieve, medische, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;
1.66 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar een bepaalde maatvoering geldt;
1.67 nevenactiviteit
een ondergeschikte activiteit waarvan de omvang zodanig is dat deze, met behoud van de hoofdfunctie, naast de hoofdfunctie kan worden uitgeoefend;
1.68 nok
het snijpunt van twee hellende vlakken;
1.69 nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
1.70 omgevingsvergunning
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
1.71 ondergeschikte detailhandel
detailhandelsactiviteiten die qua uitstraling passen bij de hoofdfunctie, ter ondersteuning dienen van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of los toegankelijk zijn, los van de hoofdfunctie;
1.72 ondergeschikte activiteit
een activiteit van zeer beperkte beroepsmatige, bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;
1.73 opslag
het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
1.74 overige teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen die niet vallen onder de categorie permanente teeltondersteunende voorzieningen, zoals stellages, met regenkappen bij grondgebonden teelt van zacht fruit en boomteelthekken;
1.75 overkapping
een bouwwerk voorzien van een gesloten dak en van maximaal twee wanden;
1.76 paardenhouderij
een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op het houden en fokken van paarden, het africhten, opleiden en trainen van paarden, het geven van instructies met paarden en/of het beoefenen van paardensport, nader te onderscheiden in:
- a. productiegerichte paardenhouderij: een overig agrarisch bedrijf, uitsluitend of in hoofdzaak gericht op het fokken van paarden, het houden/stallen van paarden en/of het africhten, opleiden en trainen van paarden, al dan niet in combinatie met het als nevenactiviteit geven van lessen en/of het verzorgen van instructies; voorbeelden van productiegerichte paardenhouderijen zijn een paardenfokkerij, een hengsten- en/of merriehouderij, een paardenmelkerij , een africhtingsstal, een trainingsstal, een handelsstal, een stalhouderij en een pensionstalling;
- b. gebruiksgerichte paardenhouderij/manege: een agrarisch verwant bedrijf, uitsluitend of in hoofdzaak gericht op het geven van instructies aan derden met gebruikmaking van paarden in eigendom van het bedrijf of eigen paarden, het beoefenen van de paardensport, het organiseren van hippische evenementen en/of het houden/stallen van paarden, alsook ondergeschikte horeca;
1.77 peil
- 1. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
1.78 permanente teeltondersteunende voorzieningen
permanente voorzieningen zijn teeltondersteunende voorzieningen die voor onbepaalde tijd worden gebruikt, zoals bakken op stellingen (hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen) en containervelden (lage permanente teeltondersteunende voorzieningen). Deze voorzieningen hebben geen directe relatie met het grondgebruik;
1.79 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.80 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.81 recreatie
het ondernemen van activiteiten voor diens plezier;
1.82 restaurant
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;
1.83 seksautomatenhal
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of live-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
1.84 seksbioscoop en/of –theater
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door vertoningen van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
1.85 seksinrichting
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.86 sociaal-medische voorzieningen
voorzieningen inzake volksgezondheid (medisch en paramedisch) met daaraan ondergeschikte detailhandel;
1.87 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals die van deze regels onderdeel uitmaakt en is gebaseerd op de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering 2009;
1.88 Staat van Horeca-activiteiten
de Staten van Horeca-activiteiten zoals deze van deze regels onderdeel uitmaken;
1.89 straatprostitutie
het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.90 standplaats
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;
1.91 statische opslag
opslag van goederen die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel en mag niet plaatsvinden voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
1.92 teeltondersteunende kas
een teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (hoger dan 1,5 m) worden beschouwd als een kas;
1.93 teeltondersteunende voorzieningen
een voorziening in, op of boven de grond die door de agrarisch bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- 1. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- 2. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
- 3. bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water). Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeientafels, afdekfolies, antiworteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kas, schaduwhallen en vraatnetten;
1.94 tijdsduur periode dag, avond, nacht
aaneengesloten tijdsperiode, onderdeel van één etmaal vormende; hierbij worden de volgende tijdsperiodes onderscheiden:
- dagperiode: van 07.00 uur tot 19.00 uur;
- avondperiode: van 19.00 uur tot 23.00 uur;
- nachtperiode: van 23.00 uur tot 07.00 uur.
1.95 tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders
het huisvesten van seizoenarbeiders (tijdelijke arbeidsmigranten), die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op het eigen agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;
1.96 twee-aaneen
blokken van twee-aaneen gebouwde woningen, waarbij de hoofdgebouwen met elkaar zijn verbonden;
1.97 veehouderij
een agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en/of pelsdieren, nader te onderscheiden in:
- a. intensieve veehouderij: een veehouderij met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en waarvan de productie (nagenoeg) niet afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel, zoals een rundveemesterij, een varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier- of geitenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
- b. niet-intensieve veehouderij: een veehouderij waarvan de productie (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel, in die zin dat het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij;
en tevens nader te onderscheiden in:
- c. grondgebonden veehouderij: een veehouderij die voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid, zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Interim omgevingsverordening door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;
- d. niet-grondgebonden veehouderij: een veehouderij die niet voldoet aan de criteria voor grondgebondenheid, zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Interim omgevingsverordening door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag;
1.98 vloeroppervlakte
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken op de begane grond;
1.99 volumineuze detailhandel
Onder volumineuze detailhandel worden bedrijven die handelen in producten verstaan die veel ruimte in beslag nemen. Producten die je niet zo snel 'onder de arm' mee de winkel uit neemt en daardoor minder geschikt zijn voor de verkoop in de woonkern. Hieronder wordt verstaan de detailhandel in auto's, boten, caravans, keukens, badkamers en sanitair en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen.
1.100 voorgevel van een gebouw
het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;
1.101 voorgevellijn
de gevellijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
1.102 vrijstaand
een hoofdgebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander hoofdgebouw;
1.103 waterberging
gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en die periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen;
1.104 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;
1.105 weekmarkt
een door het college van burgemeester en wethouders ingestelde markt die eens in de week op een vaste dag en op een vaste plaats gehouden wordt;
1.106 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.107 zakelijke dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;
1.108 zijgevel van een gebouw
een gevel van een hoofdgebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
van gebouwen onderling, alsmede afstanden van gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden gemeten vanaf de zijgevel van een gebouw;
2.2 het bebouwde oppervlakte van een bouwperceel of een ander terrein
door de oppervlakten van alle op een bouwperceel/terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen, zoals goten van dakkapellen niet meegerekend;
2.5 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 het bewoonbaar vloeroppervlak
binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslinten. Vloeroppervlak waarboven minder dan 1,50 meter hoogte aanwezig is wordt hierbij buiten beschouwing gelaten;
2.8 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.9 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.10 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;
2.11 de verticale diepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het diepste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals funderingen, rioleringen, kabels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.12 ondergeschikte bouwdelen
bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheden
Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Centrum - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Centrum - 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Detailhandel
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 9 Dienstverlening
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.4 Specifieke gebruiksregels
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte activiteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 10 Groen
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 11 Groen - Landschapselement
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 meter.
11.3 Specifieke gebruiksregels
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen en producten, behoudens zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 Horeca
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.2 Bouwregels
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.4 Specifieke gebruiksregels
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte activiteit bij ter plaatse uitgeoefende horeca-activiteiten.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
12.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 13 Maatschappelijk
13.1 Bestemmingsomschrijving
13.2 Bouwregels
13.3 Afwijking van de bouwregels
13.4 Specifieke gebruiksregels
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte activiteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten.
Artikel 14 Sport
14.1 Bestemmingsomschrijving
14.2 Bouwregels
14.3 Specifieke gebruiksregels
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte activiteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten.
Artikel 15 Tuin
15.1 Bestemmingsomschrijving
15.2 Bouwregels
Artikel 16 Verkeer
16.1 Bestemmingsomschrijving
16.2 Bouwregels
16.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.1 voor het oprichten van Jeugd Ontmoetingsplaatsen (JOP's) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ontmoetingsplaats', mits:
- a. de afstand tot woningen minimaal 25 meter bedraagt;
- b. het oppervlak van het te plaatsen onderkomen maximaal 25 m2 bedraagt;
- c. de hoogte van het te plaatsen onderkomen maximaal 3,00 meter bedraagt.
16.4 Specifieke gebruiksregel
Artikel 17 Water
17.1 Bestemmingsomschrijving
17.2 Bouwregels
Artikel 18 Wonen
18.1 Bestemmingsomschrijving
18.2 Bouwregels
18.3 Afwijken van de bouwregels
18.4 Specifieke gebruiksregels
18.5 Afwijken van de gebruiksregels
18.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 19 Wonen - 1
19.1 Bestemmingsomschrijving
19.2 Bouwregels
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 19.2.1, sub d, voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de (verlengde van de) gevellijn, mits
- 1. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen niet onevenredig worden verstoord;
- b. lid 19.2.1, sub e, mits deze maat met maximaal 1,00 meter zal worden overschreden;
- c. lid 19.2.1, sub g, voor een kleinere afstand.
19.4 Specifieke gebruiksregels
19.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 20 Wonen - 2
20.1 Bestemmingsomschrijving
20.2 Bouwregels
20.3 Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- a. bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan ter plaatse van het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'
- b. de bebouwde oppervlakte van het bouwperceel bedraagt maximaal 50%;
- c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 60 m2;
- d. in afwijking van het bepaalde in lid 20.3 sub c is maximaal 20 m2 toegestaan voor een gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - chalet';
- e. uitsluitend bij vrijstaande hoofdgebouwen mogen slechts aan één en dezelfde zijgevel bijbehorende bouwwerken worden opgericht;
- f. de breedte van een met de zijgevel van een hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk bedraagt op gronden met de aanduiding:
- 1. aaneengebouwd: maximaal 4,00 meter;
- 2. gestapeld: maximaal 4,00 meter;
- 3. twee-aaneen: maximaal 4,00 meter;
- 4. specifieke bouwaanduiding - vieraan: maximaal 4.00 meter;
- 5. vrijstaand: maximaal 6,00 meter;
- g. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,25 respectievelijk 6,00 meter, met dien verstande dat:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - chalet' een maximum goothoogte geldt van 4,50 meter;
- h. de dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken minimaal 30º en maximaal 65º;
- i. de bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 1,00 meter achter (het verlengde van) de gevellijn te worden opgericht;
- j. de diepte van een woning en een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bedraagt, te meten vanaf (het verlengde van de) gevellijn, maximaal 15 meter. In afwijking hiervan is de diepte van een woning en een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet gemaximaliseerd, indien:
- 1. het bijbehorend bouwwerk wordt geplaatst tegen een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk, waardoor de bijbehorende bouwwerken worden verbonden met de achtergevel dan wel zijgevel van het hoofdgebouw;
- 2. het bijbehorend bouwwerk past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
- 3. door de bouw van het bijbehorend bouwwerk geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastliggende percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
- 4. het maximale bebouwde oppervlak niet wordt overschreden.
20.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 20.2.1 sub j voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de (verlengde van de) gevellijn, mits
- 1. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen niet onevenredig worden verstoord;
- b. lid 20.2.1 sub m voor een kleinere afstand.
20.5 Specieke gebruiksregels
20.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 21 Wonen - 3
21.1 Bestemmingsomschrijving
21.2 Bouwregels
21.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 21.2.1, sub d, voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de (verlengde van de) gevellijn, mits
- 1. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen niet onevenredig worden verstoord;
- b. lid 21.2.1, sub e, mits deze maat met maximaal 1,00 meter zal worden overschreden.
21.4 Specifieke gebruiksregels
21.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 22 Wonen - 4
22.1 Bestemmingsomchrijving
De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. groenvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
22.2 Bouwregels
22.3 Voorwaardelijke verplichting stikstofdepositie
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het bouwen van gebouwen, wordt slechts verleend indien bij de aanvraag is aangetoond dat het in te zetten bouwmaterieel en/of bouwverkeer niet leidt tot een negatief effect op de Natura 2000-gebieden als gevolg van de stikstofdepositie.
22.4 Afwijken van de bouwregels
22.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 23 Leiding - Water
23.1 Bestemmingsomschrijving
23.2 Bouwregels
23.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2 en toestaan dan overeenkomstig de andere bestemmingen wordt gebouwd, met dien verstande dat:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
23.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitveoren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Artikel 24 Waarde - Archeologie
24.1 Bestemmingsomschrijving
24.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, waarbij de verstoorde oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en/of gebruik wordt gemaakt van de diepte van de bestaande fundering zonder daarbij de bestaande fundering dieper uit te graven;
- b. gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet leiden tot een verstoring dieper dan 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld en:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – waarde archeologie 2' met een oppervlakte kleiner dan 100 m2;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – waarde archeologie 3' met een oppervlakte kleiner dan 500 m2;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde archeologie 4' met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m2.
24.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere bestemming gebouwen, dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits de indiener bij de omgevingsvergunningaanvraag ter beoordeling een archeologisch rapport overlegt van een ter zake deskundige die hiervoor gecertificeerd is conform de Erfgoedwet, waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
- 1. indien dit een gravend archeologisch onderzoek betreft, het verplicht is om een Programma van Eisen conform de vigerende KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag, en;
- 2. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of;
- 3. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of;
- 4. geen archeologische waarden te verwachten zijn of kunnen worden geschaad.
- b. In de situatie als bedoeld in lid 24.3 sub a, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, of;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, (hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht); of;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast zoals verwoord in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht;
- c. Bij de beoordeling van archeologische rapporten, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen.
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontgronden, ontginnen, vergraven, afgraven, verwijderen van bestaande funderingen, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen van gronden;
- 2. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
- 3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;
- 5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het vellen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
- 6. het doen van opgravingen in het kader van archeologisch onderzoek, mits verricht door een ter zake deskundige, namelijk een hiertoe gecertificeerde archeologische instantie conform de Erfgoedwet, die in het bezit is van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- b. Het verbod als bedoeld in sub a geldt niet werken en/of werkzaamheden, die:
- 1. niet leiden tot een verstoring dieper dan 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld en:
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – waarde archeologie 2' met een oppervlakte kleiner dan 100 m2;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – waarde archeologie 3' met een oppervlakte kleiner dan 500 m2;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde archeologie 4' met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m2;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 4. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 28.2 van toepassing is;
- 5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
- 6. worden uitgevoerd op de plaats van een verwijderde of nog te verwijderen fundering waarbij geen diepere verstoringen worden veroorzaakt;
- 1. niet leiden tot een verstoring dieper dan 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld en:
- c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a mits de indiener bij de omgevingsvergunningaanvraag een archeologisch rapport overlegt van een ter zake deskundige, namelijk een hiertoe gecertificeerde archeologische instantie conform de Erfgoedwet waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
- 1. indien dit een gravend archeologisch onderzoek betreft, het verplicht is om een Programma van Eisen conform de vigerende KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag, en;
- 2. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of;
- 3. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of;
- 4. geen archeologische waarden te verwachten zijn of kunnen worden geschaad zijn.
- d. In de situatie als bedoeld in lid 24.4 sub c, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, of;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen (hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht); of
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige, namelijk een hiertoe gecertificeerde archeologische instantie conform de Erfgoedwet, die in het bezit is van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.;
- e. Bij de beoordeling van archeologische rapporten, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 25 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 26 Algemene Bouwregels
26.1 Nadere eisen
26.2 Bestaande afstanden en andere maten
26.3 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan binnen de contouren van woningen en bedrijfswoningen;
- b. de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 meter onder peil;
- c. in de berekening van de inhoud van woningen en bedrijfswoningen wordt de inhoud van ondergrondse bouwwerken niet meegenomen.
Artikel 27 Algemene Gebruiksregels
27.1 Bestaand gebruik
27.2 Verboden gebruik
Het is verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming;
- b. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
- c. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de productie, opslag, stalling en dumping van:
- 1. een middel zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet;
- 2. grondstoffen ten behoeve van en afvalstoffen afkomstig uit het productieproces van een verboden middel zoals bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet.
27.3 Voorwaardelijke bepaling laden en lossen
Het is in de nachtperiode niet toegestaan om ter plaatse van de binnen de bestemming 'Centrum - 2' opgenomen aanduiding 'laad- en losplaats' aangeduide laad- en losplaats, met zwaar vrachtverkeer te betreden via de in de bestemming 'Verkeer' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - inrit' aangeduide inrit.
27.4 Voorwaardelijke gebruiksbepaling akoestiek
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden is alleen toegestaan wanneer ter plaatse van de in de bestemmingen 'Centrum - 2' en 'Verkeer' opgenomen aanduiding 'specifieke vorm van centrum - geluidscherm', een geluidwerende voorziening in de vorm van een geluidscherm van minimaal 1,5 m hoog gerealiseerd is.
27.5 Voorwaardelijke verplichtingen landschappelijke inpassing
Artikel 28 Algemene Aanduidingsregels
28.1 geluidzone - luchtvaart 48 dB(A) Lden
28.2 luchtvaartverkeerzone
28.3 milieuzone - boringsvrije zone
28.4 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
28.5 overige zone - beperkingen veehouderij
28.6 veiligheidszone - LPG
28.7 vrijwaringszone - obstakelbeheerzone
28.8 vrijwaringszone - weg
Artikel 29 Algemene Afwijkingsregels
29.1 Algemeen
- a. de in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10%, met dien verstande dat deze afwijking niet is toegestaan voor de vergroting van de inhoud van woningen en bedrijfswoningen en vergroting van de oppervlakte van recreatiewoningen en enkel in de onderstaande gevallen waarbij aangetoond is dat afwijking noodzakelijk is:
- 1. ten gevolge van de technische eisen als opgenomen in het Bouwbesluit;
- 2. ten gevolge van een woningaanpassing in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning;
- 3. ter optimalisering van de bedrijfsvoering.
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, met dien verstande dat de overschrijding maximaal 2,5 m bedraagt en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-/ontvangstinstallaties en/of sirenemasten wordt verhoogd tot maximaal 40 m;
met dien verstande dat:
- 1. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt geschaad;
- 3. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt geschaad.
Artikel 30 Algemene Wijzigingsregels
30.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels in het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met dien verstande dat:
- a. bestemmingsgrenzen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
- b. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
- c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 31 Overige Regels
31.1 Parkeerregeling
Met betrekking tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid geldt de volgende regeling:
- a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken, dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Rucphen' d.d. 31 mei 2017;
- b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien wordt voorzien in parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is bedoeld in sub a;
- c. indien de 'Nota Parkeernormen Rucphen' als bedoeld onder sub a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning getoetst aan deze wijziging;
- d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 32 Overgangsrecht
32.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- 3. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
32.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 33 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Kom St. Willebrord"
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Landschappelijke Inpassing Hazelaarstraat
Bijlage 4 Landschappelijk Inpassingsplan Irenestraat Naast Nummer 83a
Bijlage 5 Landschappelijk Inpassingsplan Irenestraat Tussen 91 En 95
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De gemeente Rucphen is voornemens het vigerend bestemmingsplan voor de kern St. Willebrord, vastgesteld d.d. 27 september 2012, te actualiseren. Het bestemmingsplan is nog niet noodzakelijkerwijs toe aan een actualisatie. De actualisatiewens van de gemeente Rucphen is ingegeven door de komst van de Omgevingswet. De Omgevingswet is één van de grootste wettelijke veranderingen in Nederland. De historisch gegroeide veelheid aan wetten, regels en afspraken voor de fysieke leefomgeving wordt geïntegreerd in één nieuw stelsel. De Omgevingswet is op onderdelen nog volop in de maak en de wet treedt naar verwachting op 1 januari 2024 in werking. De gemeente Rucphen wil echter niet te wachten tot het moment van inwerkingtreding van de wet. In de gemeente wordt al gewerkt in de geest van de nieuwe wet, bijvoorbeeld met de Toekomstvisie waarin de kaders voor toekomstige ontwikkelingen in de gemeente zijn uiteengezet.
Voor onderhavige actualisatie is het uitgangspunt dat regels die niet toegepast worden uit het bestemmingsplan worden geschrapt. Omslachtige procedures die verworden zijn tot administratieve handelingen en regels waarvan nu geoordeeld is dat het aan eigenaren zelf is om invulling te geven worden eveneens niet meer opgenomen in het bestemmingsplan. Al bij al dient de regeling in onderhavig bestemmingsplan als basis voor het toekomstig Omgevingsplan. Hiermee wordt aansluiting gevonden op de vastgestelde bestemmingsplannen "Kom Sprundel" en "Kom Zegge".
Verbeelding behorend bij de kern van St. Willebrord en directe omgeving. Met een rode contour is het plangebied aangeduid. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2022.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied voor onderhavig bestemmingsplan betreft de bebouwde kom van de kern St. Willebrord. De begrenzing van het plangebied is gelijk aan het vigerende bestemmingsplan "Bestemmingsplan Kom St. Willebrord" met daaraan toegevoegd de bestemmingsplannen "Buitengebied Rucphen 2012, Hazelaarstraat - Lijsterbesstraat te St. Willebrord", "Kom St. Willebrord, Verlengde Vosdonkseweg", "Bestemmingsplan Kaaistraat" en enkele percelen gelegen binnen het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020".
1.3 Geldende Ruimtelijke Plannen En Besluiten
Met deze integrale herziening worden enkele vigerende plannen en besluiten samengevoegd en verwerkt tot één plan. Het betreft de navolgende ruimtelijke plannen en besluiten:
Naam plan / besluit | Vastgesteld |
Buitengebied Rucphen 2012, Hazelaarstraat-Lijsterbesstraat te St. Willebrord | 24 oktober 2018 |
Kom St. Willebrord, Irenestraat ongenummerd naast 83a | 19 september 2018 |
Kom St. Willebrord, Emmastraat - Irenestraat, fase 2 | 19 september 2018 |
Kom St. Willebrord, Irenestraat ongenummerd tussen 91 en 95 | 1 februari 2018 |
Dorpsstraat 71-77 St. Willebrord | 31 januari 2018 |
Kom St. Willebrord, Processiepark e.o. | 5 juli 2017 |
Bestemmingsplan Centrum St. Willebrord, Afwijking bebouwing nabij Sint-Willibrorduskerk | 28 mei 2013 |
Kom St. Willebrord, Irenestraat ongenummerd tussen 67 en 69 | 23 september 2015 |
Emmausplein e.o. - St. Willebrord | 8 april 2015 |
Kom St. Willebrord, Kenbelstraatje naast 15 e.o. | 25 september 2014 |
Kom St. Willebrord, Verlengde Vosdonkseweg | 11 december 2013 |
Kom St. Willebrord, Irenestraat ongenummerd, tussen nummer 87 en 89 | 11 december 2013 |
Bebouwde kom St. Willebrord, de Gagelrijzen 4 | 13 december 2012 |
Bestemmingsplan Kom St. Willebrord | 27 september 2012 |
Bebouwde kom St. Willebrord, Irenestraat ongenummerd, tussen nummer 63 en 69 | 30 juni 2011 |
Bestemmingsplan bebouwde kom St. Willebrord, Emmastraat - Irenestraat | 19 mei 2011 |
Kom St. Willebrord, Irenestraat - Clausstraat ongenummerd | 5 februari 2020 |
Kom St. Willebrord, Kaaistraat ongenummerd naast nummer 62 | 28 september 2021 |
Kom St. Willebrord, Lijsterbesstraat ongenummerd naast 23 en 25 | 3 februari 2021 |
Kom St. Willebrord, Valkendonk ongenummerd naast 38 | 29 september 2021 |
Kom St. Willebrord, Dorpsstraat 91-95 te St. Willebrord | 29 september 2021 |
Bestemmingsplan Kom St. Willebrord, Lindestraat ongenummerd naast huisnummer 16 | 18 september 2019 |
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid besproken. Hierbij komen achtereenvolgens het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid aan bod. In hoofstuk 4 wordt het plan getoets aan de diverse relevante milieuplanologische aspecten. In hoofdstuk 5 worden de diverse milieuplanologische aspecten behandeld. In hoofdstuk 6 komen de juridische aspecten aan de orde en in hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het achtste en laatste hoofdstuk behandelt de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie van het plangebied beschreven. Hierbij vindt een beschrijving van de gemeente Rucphen en de kern St. Willebrord plaats.
2.2 Gemeente Rucphen
Het plangebied is gelegen in de gemeente Rucphen, een grote landelijke gemeente in het westen van de provincie Noord-Brabant. De gemeente telt 23.351 inwoners (CBS, 1 januari 2022). De gemeente bestaat uit de kernen Rucphen, Sprundel, Schijf, St. Willebrord en Zegge. Binnen de gemeente Rucphen zijn veel verschillen in het ruimtelijk structuurbeeld aanwezig; iedere dorpskern heeft zijn eigen karakter.
2.3 De Kern St. Willebrord
Ontstaansgeschiedenis
De geschiedenis van de dorpen in de gemeente Rucphen gaat terug tot 1125. Het gebied tussen de Rucphense Achterhoek, de Sprundelse Luienhoek, de Ettense Hoge Donk en de Hoevense Heul werd aangeduid als 't Heike. In 1292 werd het oostelijk deel van het gebied door de Heer van Breda uitgegeven ter vervening. Na de beëindiging van de turfwinning omstreeks 1500 werden de vrijkomende gronden benut voor de landbouw. De slechtere gronden raakten begroeid met gagelstruweel en heide. Pas in 1636 werd melding gemaakt van een zekere bewoonde kern op 't Heike, waar geleidelijk meer mensen kwamen te wonen. In 1841 werd de nederzetting met circa 500 inwoners een zelfstandige parochie met de naam St. Willebrord en werd deze afgesplitst van Sprundel. Toen vervolgens de kerk werd gebouwd, trad er verdichting van de bebouwing op tot een echt dorp. Na 1940 is St. Willebrord uitgegroeid tot het grootste kerkdorp in de gemeente Rucphen.
Bebouwingsstructuur
In St. Willebrord bestaat er een duidelijke relatie tussen het landschap en het occupatiepatroon. Van oorsprong in de kern St. Willebrord een lintvormige nederzetting. St. Willebrord ontwikkelde zich langs de Dorpsstraat, een oude verbindingsweg. Na de bouw van de kerk in de tweede helft van de 19e eeuw, ontwikkelde het dorp zich rondom de kerk en het kerkhof. De kerk en het kerkhof, met zijn dominante boombeplanting en bijbehorend park, zijn mede door hun hogere ligging vanuit de omgeving duidelijk aanwezig en bepalen voor een belangrijke mate de identiteit van het dorp. De bebouwing langs de Dorpsstraat is het meest karakteristieke element in de ruimtelijke opbouw van St. Willebrord.
Satellietfoto van de kern St. Willebrord en omgeving. Het plangebied is aangeduid met een rode contour. Bron: Street Smart.nl, 2022.
Rondom het Processiepark en de Dorpsstraat is de bebouwing het dichtst bebouwd. In oostelijke en westelijke richting wordt het lint meer open met ruimere verkavelingen en doorzichten naar het buitengebied. Typerend zijn de lichte hoekverdraaiingen en kleine sprongetjes in de bebouwingslijn, variatie in functies, percelering en bebouwingsdiepte en daarnaast de verschillende kapvormen en goot- en bouwhoogten. Langs de historische hoofd- en uitvalswegen zijn in de loop der tijd bebouwingslinten ontstaan, bijvoorbeeld langs de Rucphensestraat en Vijverstraat. Daarnaast ontstond er langs secundaire uitvalswegen ook bebouwing. De bebouwing langs deze linten kenmerkt zich door een gevarieerd bebouwingsbeeld qua bouwperiode, vorm, massa, kleur en materiaalgebruik. De woningen langs deze wegen bestaan hoofdzakelijk uit vrijstaande woningen.
De eerste uitbreidingen van het dorp vonden plaats ten westen van het Processiepark. Hier werd loodrecht op de lintstructuur een aantal woningen gebouwd. Daarmee ontstond een meer blokvormige opzet van het dorp. Na circa 1960 neemt de omvang van het dorp snel toe. Bij deze uitbreidingen werd afgeweken van de bestaande structuur en werden de buurten meer planmatig ontwerp. Dit resulteerde in een opbouw van St. Willebrord in zuidelijke en westelijke richting met een geheel eigen karakter en bestaande uit hofjes onsloten vanuit de Nachtegaalstraat als verzamelstraat. De bouwblokken kunnen worden gezien als ruimtelijke eenheden, waaruit het dorp is opgebouwd. In de jaren '80 heeft de woningbouw voornamelijk in de wijk 'De Gagelrijzen' plaatsgevonden, aan de oostzijde van de Dorpsstraat. De randen van het dorp worden getypeerd door een gemengd karakter met een afwisseling van bebouwing en kleinschalige akker- en weilanden. De bebouwing in het uitbreidingsgebied Den Luienhoek in de zuidoosthoek van de kern St. Willebrord bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen op ruime kavels. De woningen zijn veelal individueel ontworpen en hebben daardoor hun eigen karakter.
Functionele structuur
Binnen het plangebied is sprake van een grote verscheidenheid aan functies. Deze functies zijn met name geconcentreerd in het centrumgebied, langs de Dorpsstraat. De meest voorkomende functies in dit gebied betreffen wonen, centrum, horeca, detailhandel, dienstverlening, maatschappelijk en bedrijf. Centraal in het dorp is de kerk met een Lourdesgrot gelegen. Van oorsprong wordt een dergelijke kerk en grot omgeven door een processiepark dat als een halve cirkel is uitgebouwd vanaf de Dorpsstraat. Het park wordt omringd door de Pastoor Bastiaansensingel.
De winkels in St. Willebrord bevinden zich hoofdzakelijk langs de Dorpsstraat. De Dorpsstraat is vrij lang, waardoor winkels verspreid en solitair voorkomen. De variatie in functies sluit zich volledig aan bij de aanwezige variatie in ruimtelijke zin. St. Willebrord heeft, doordat ze de grootste kern is in de gemeente Rucphen, een verzorgingsfunctie. De aanwezige functies zijn dan ook gericht op inwoners van de gehele gemeente Rucphen. Het aanbod horeca betreft in St. Willebrord met name cafés, snackbars en restaurants.
In St. Willebrord wordt, evenals in de andere kernen, een beleid voor het winkelconcentratiegebied gevoerd. Het streven is gericht op het concentreren van detailhandel en horeca in het centrumgebied. Op de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan is dat aangeduid met de bestemming 'Centrum'. Nieuwvestiging van detailhandel of horeca buiten het centrumgebied is niet wenselijk. Binnen de bestemming 'Centrum' is het mogelijk om te wonen. In de regels behorend bij de bestemming 'Centrum' is hierin aansluiting gezocht bij de regels die vigeren voor de andere kernen binnen de gemeente Rucphen.
In de reguliere woongebieden van St. Willebrord heeft de woonfunctie de prioriteit. Desalniettemin komen in de woonwijken enkele verspreide voorzieningen voor, buiten het primaire centrumgebied.
Groenstructuur
Het groen in de kern St. Willebrord is vooral aanwezig in de groenelementen van de kerk en het aangrenzende processiepark. Deze vormen de groene structuurdragers van het dorp. Aan de overzijde van de Dorpsstraat is een ander groenelement aanwezig. Het betreft een strook groen met speeltoestellen en een klein park omringd door bomen dat vanaf de Dorpsstraat via De Gagelrijzen, Zwartenburg, Schönemannstraat, Gertrudisstraat en Pavana het buitengebied in loopt. Deze strook zorgt daarmee voor een groene verbinding tussen het buitengebied en het hart van het dorp. Ten noorden van deze groenstrook zijn bovendien sportvelden behorend tot voetbalvereniging R.K.S.V. Rood-Wit gelegen. De sportvelden zorgen voor een overgang van het bestaand stedelijk gebied naar het buitengebied.
Ontsluitingsstructuur
St. Willebrord kenmerkt zich door ruime en rustige straten. De Dorpsstraat, Noorderstraat, Poppestraat, Vijverstraat en Vosdonkseweg hebben een ontsluitingsfunctie waardoor ter plaatse, met uitzondering van de Dorpsstraat en Noorderstraat waar veel verblijfsfuncties zijn gelegen, 50 km/u mag worden gereden. De Dorpsstraat en Noorderstraat zijn vanwege de aanwezige verblijfsfuncties ingericht als 30 km/u-zone.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI), 2020
Toetsingskader
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie vervangt integraal de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Tegelijkertijd met het vervallen van de SVIR vervalt ook het Nationaal Milieubeleidsplan.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Beoordeling en conclusie
De NOVI dient op regionaal niveau uitgewerkt te worden zodat een gebiedsgerichte aanpak en maatwerk mogelijk is. Deze uitwerking heeft nog niet plaatsgevonden en is bovendien op een schaalniveau die het plangebied van onderhavig conserverend bestemmingsplan overstijgt.
3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012
Toetsingskader
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Ligging van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van de radarstations Woensdrecht en Herwijnen. De rode aanwijzer toont de ligging van het plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2021.
Beoordeling en conclusie
Volgens de kaart behorend bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen en Woensdrecht. In een gebied rondom deze radarstations dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied behorend bij radarstation Herwijnen is de maximale hoogte van windturbines gelegd op 90 meer ten opzichte van het NAP. Voor het radarverstoringsgebied behorend bij de radar op het vliegveld Woensdrecht geldt een maximale hoogte van 113 meter ten opzichte van het NAP. In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. De bestaande maten komen bovendien niet boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat uit en er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Desondanks is in onderhavig bestemmingsplan wel een regeling opgenomen om de werking van de radar te beschermen in de vorm van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar'.
Voor het plangebied geldt verder dat er regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van het vliegverkeer vanaf luchthaven Breda International Airport. De aanduiding luchtvaartverkeerzone, zoals opgenomen op de verbeelding, komt hieruit voort. Binnen deze luchtvaartverkeerzones gelden lagere hoogtematen voor op te richten bebouwing.
Luchtvaartverkeerzones rond Breda International Airport. Bron: Bijlage 8 bij Verordening luchthavenbesluit luchthaven Breda International Airport.
De beperkingen in de hoogtematen zijn overgenomen in de regels binnen de aanduidingen 'Luchtvaartverkeerzone - 3' en 'Luchtvaartverkeerzone - 4'. Verder zijn er vanuit het besluit en de regeling geen belangen die van invloed zijn op onderhavig conserverend bestemmingsplan.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking, 2017
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
Beoordeling en conclusie
Bij toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
- a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
- b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
- c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
- d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied?
- e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Onderhavig plan bevat geen mogelijkheden die voorzien in aanvullende bebouwing (hoofdgebouwen) ten opzichte van de voorgaande bestemmingsplannen. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1125). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is niet van toepassing op onderhavig bestemmingsplan.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie ruimtelijk ordening - partiële herziening 2014
Toetsingskader
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) weer. Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis en het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014. Op onder andere de volgende onderdelen vindt bijsturing van het beleid plaats: transitie van stad en platteland, intrekken reconstructie- en gebiedsplannen, groenbeleid, samenhangend beleid voor de ondergrond en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij. De ongewijzigde provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn met name van belang voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol.
De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.
Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dit dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen. Bij ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een investering in het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.
Uitsnede van de Structurenkaart behorend bij de Structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie Noord-Brabant. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019.
Beoordeling en conclusie
Voor de kern St. Willebrord is met name het uitgangspunt van het provinciaal ruimtelijk beleid ten aanzien van zorgvuldig ruimtegebruik van belang. De provincie wil de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen. Voor de 'kernen in het landelijk gebied', waartoe het grootste deel van de kern van St. Willebrord behoort, betekent dat het voorkomen van verdere aantasting van het buitengebied. Dit houdt in dat het accent op inbreiden en herstructureren ligt.
Het aansnijden van nieuwe ruimte voor verstedelijking is pas aan de orde, als gebleken is dat de bouwopgave voor wonen en werken niet binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd. Daarbij dient ook ook gekeken te worden naar mogelijke ruimte in andere kernen of andere bedrijventerreinen binnen de gemeente ten behoeve van wonen of werken. Als toch nieuw ruimtebeslag nodig is, kan dit alleen daar waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten binnen dat gebied, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten worden dus meer bepalend voor de wijze waarop de (economische) dynamiek in de landelijke regio's haar plek krijgt. Dit heeft tot gevolg dat de bouwmogelijkheden per kern verschillen en dat niet iedere gemeente of iedere kern een nieuwe locatie kan ontwikkelen.
In het voorliggende conserverende bestemmingsplan wordt de provinciale normstelling als genoemd in de structuurvisie ten aanzien van ordening en bescherming vertaald. Hiervoor gelden de regels als opgenomen in de Interim omgevingsverordening die in paragraaf 3.3.3 van deze toelichting aan bod komt.
3.3.2 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de leefomgeving'
Toetsingskader
De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers-en vervoersplan, het milieu- en waterplan en de natuurvisie.
In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Beoordeling en conclusie
Met de Omgevingsvisie Noord-Brabant kiest de provincie ervoor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. Onderhavig conserverend bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen zal worden getoetst of deze passend zijn binnen de provinciale omgevingsvisie.
3.3.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Toetsingskader
In de SVRO en de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma’s en waarden worden beschermd via de omgevingsverordening. Op 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld. Provincies zijn verplicht om een omgevingsverordening te hebben voordat de Omgevingswet in werking treedt. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.
De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze, waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.
Uitsnede van de kaart 'Stedelijke ontwikkeling en erfgoed' behorend bij de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant. De kern St. Willebrord is voor het overgrote deel gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, aangeduid met de rode kleur. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2022.
Beoordeling en conclusie
Het plangebied is voornamelijk gelegen binnen de structuur 'Stedelijk gebied', aangeduid als landelijke kern. Verder zijn van toepassing de regels die horen bij de aanduiding 'stalderingsgebied', de structuur 'gemengd landelijk gebied' en de aanduiding 'beperking veehouderij'. Onderhavig plan betreft een conserverend bestemmingsplan en legt de bestaande situatie vast. Aangezien ter plaatse niet in een ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien en in het plangebied geen ruimte wordt geboden aan veehouderijen, zijn de overige aanduidingen en structuren niet van invloed op onderhavig bestemmingsplan.
3.3.4 (Ontwerp) Omgevingsverordening Noord-Brabant
Toetsingskader
De Omgevingswet verplicht dat de provincie een omgevingsverordening vaststelt. Provinciale Staten stelden de Brabantse Omgevingsverordening in 2022 vast, waarna die gelijk met de Omgevingswet in werking zal treden. De wijzigingen ten opzichte van de huidige Interim omgevingsverordening Noord-Brabant worden hoofdzakelijk veroorzaakt door de eisen die de aankomende Omgevingswet stelt aan de Omgevingsverordening. Verder zijn er een aantal andere inzichten verwerkt. Dit betreft de volgende onderwerpen:
- Er zijn regels opgenomen voor een maximale boordiepte voor bodemenergiesystemen;
- Er zijn regels opgenomen voor grondverzet in grondwaterbeschermingszones, inclusief de toepassing voor PFAS-houdende grond;
- De regels voor het kappen van houtopstanden zijn aangepast aan de Brabantse Bossenstrategie;
- Omgevingskwaliteit heeft een centrale plek gekregen bij de instructieregels voor het omgevingsplan aan gemeenten. Hierbij is een bouw-sloop regeling vormgegeven en is een ruime maatwerkregeling opgenomen ter versterking van omgevingskwaliteit;
- De mogelijkheden voor collectieve woonvormen in het buitengebied zijn verruimd;
- Er zijn wijzigingen doorgevoerd in de gebieden op de kaart die aangeven waar welke regels gelden. Naast actualisaties zijn er ook gebieden vervallen of samengevoegd.
Beoordeling en conclusie
Onderhavig conserverend bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen zal worden getoetst of deze passend zijn binnen de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030'
Toetsingskader
In de toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030', vastgesteld op 23 september 2015, worden de maatschappelijke opgaven van de gemeente voor de komende jaren benoemd. De toekomstvisie bouwt voort op bestaand beleid en is geen aanleiding geweest tot een inhoudelijke koerswijziging. Wel zijn de perspectieven op deelterreinen en de onderlinge dwarsverbanden verder versterkt, zodat de inzet van de gemeente effectiever kan zijn. De toekomstvisie is opgesteld in intensieve samenspraak met bewoners, ondernemers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.
Radicaal anders wordt de rol van de overheid en de invulling van regionale samenwerking: van burgerparticipatie naar overheidsparticipatie, en van samenwerking omdat 'het moet', naar samenwerking omdat 'het loont'. De inhoudelijke en bestuurlijke keuzes zijn uitgewerkt in de volgende perspectieven:
- 1. Aantrekkelijk wonen;
- 2. Vrijetijdseconomie;
- 3. Zorgzame en zelfredzame gemeenschappen;
- 4. Overheidsparticipatie;
- 5. Regionale samenwerking.
De eerste drie perspectieven geven aan wat de gemeente wil bereiken. De laatste twee perspectieven geven aan hoe de ambitie realiteit wordt. Onderstaand wordt ingegaan op de ambities van de gemeente, uitgeschreven in de drie perspectieven, zoals hierboven benoemd.
Aantrekkelijk wonen
In de toekomstvisie wordt aangehaald dat de gemeente handelt vanuit de overtuiging dat de meeste inwoners goed in staat zijn om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun huidige en toekomstige woon- en leefsituatie. Meegroeien met de samenleving is het uitgangspunt voor het aantrekkelijk wonen, evenals het inspelen op behoeften van de doelgroepen. Extra aandacht gaat uit naar de jongeren en ouderen, zowel qua voorzieningen- als woningaanbod. Het tegemoetkomen aan de behoeften van deze doelgroepen is van belang voor een evenwichtige bevolkingssamenstelling en vitale gemeenschappen.
Vrijetijdseconomie
Rucphen is strategisch gelegen tussen grootstedelijke gebieden in de dynamische economische regio West-Brabant. Actieve en innovatieve ondernemers bouwen verder aan bezoekersintensieve attracties in de vrijetijdseconomie, de gemeente biedt ruimte om te ondernemen in de Binnentuin. In de kernen stimuleert de gemeente de 'economie van het wonen' met ontwikkeling van lokaal verzorgende beroepen. Het aantrekken van recreanten biedt als voordeel dat het draagvlak onder voorzieningen voor eigen inwoners wordt versterkt, bijvoorbeeld horeca, zwembaden en detailhandel.
Zorgzame en zelfredzame gemeenschappen
De ambitie is dat alle inwoners op eigen kracht kunnen deelnemen aan de samenleving. Dat geldt voor alle kernen, al is ieder dorp verschillend. De insteek is hierbij 'van zorgen voor naar zorgen dat'. Het sociaal domein dient getransformeerd te worden en de manier van ondersteunen verandert. Daarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van burgers, vanuit de regie van burgers, volgens het principe van één gezin, één plan, één regisseur. De gemeente ontzorgt en het normale leven is leidend.
Beoordeling en conclusie
Onderhavig plan betreft een conserverend bestemmingsplan en legt de bestaande situatie vast. Bij ruimtelijke ontwikkelingen zal worden getoetst of deze passend zijn binnen de Toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030'.
3.4.2 Structuurvisie Rucphen 2030, 2013
Toetsingskader
Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad van Rucphen de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003.
Visiekaart Structuurvisie Rucphen 2030.
In haar structuurvisie geeft de gemeente Rucphen aan de aantrekkingskracht van de gemeente te willen versterken voor mensen die graag rustig landelijk willen wonen, maar wel dichtbij voorzieningen en werk willen zijn. De gemeente wenst de relatie tussen de kernen met het buitengebied te herstellen door het terugbrengen van groen; een groene dooradering, een groen hart en groene randen. Ten aanzien van de woningvoorraad wordt gestreefd naar afstemming op de wensen van de bewoners. De opgave bestaat uit voldoende betaalbare (starters)woningen, voldoende geschikte woningen voor ouderen, kavels voor eigen bouw en landgoedwonen. De voorkeur gaat uit naar inbreiding in plaats van uitbreiding en naar nieuwe bouwlocaties aan de randen van de bestaande kernen.
Voor de kern St. Willebrord zijn aan de oost- en westkant gebieden aangemerkt als zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Ontwikkeling van woningbouw is ter plaatse mogelijk zodat het bebouwd gebied van St. Willebrord afgerond kan worden. De voornaamste ontwikkeling voor de kern St. Willebrord die is opgenomen op de visiekaart behorend bij de structuurvisie, betreft de aanleg van een omleidingsweg. De nieuwe omleidingsweg, Verlengde Vosdonkseweg, is inmiddels aangelegd en verbetert het woon- en leefklimaat in de kern St. Willebrord.
Beoordeling en conclusie
Onderhavig plan betreft een conserverend bestemmingsplan en legt de bestaande situatie vast. Bij ruimtelijke ontwikkelingen zal worden getoetst of deze passend zijn binnen de Structuurvisie Rucphen 2030, 2013.
3.4.3 Woonvisie gemeente Rucphen 2020 - 2024
Toetsingskader
In de Woonvisie 2020 - 2024 van de gemeente Rucphen wordt de actuele informatie over de woningmarkt vertaald naar speerpunten voor het gemeentelijk beleid. Hierbij gaat het onder andere om ruimtelijke ordening, woningbouwplanning, transformatie, grond(prijs)beleid, betaalbaarheid, kwaliteit, duurzaamheid, woonruimteverdeling (beschikbaarheid / doelgroepen), wonen, leefbaarheid en zorg etc. Het uiteindelijke doel is hiermee vitale gemeenschappen en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te behouden en te versterken in de vijf kernen van de gemeente Rucphen.
Het aantal inwoners van de gemeente Rucphen stijgt nog steeds en groeit in de gemeente Rucphen nog beperkt verder, met een ontgroening aan de onderkant en een sterke vergrijzing aan de bovenzijde. Met name door de afname van de gemiddelde woningbezetting, is er dus een behoefte om het aantal woningen uit te breiden. Door de sterke vergrijzing zal een groot deel van de toe te voegen woningen wel levensloopbestendig moeten worden gerealiseerd. Daarnaast dient er aandacht te zijn voor met name starterswoningen, om starters/jongeren kansen te bieden in de dorpen binnen de gemeente Rucphen.
In de woonvisie wordt er van uitgegaan dat voor de komende 5 jaar een behoefte bestaat aan 500 nieuwe woningen. Achterblijvende nieuwbouw in de afgelopen jaren door de economische crisis en momenteel juist een verhitte koopmarkt leiden tot een behoefte aan 50-100 nieuwbouwwoningen per jaar. Benadrukt wordt een behoefte aan goedkope en middeldure koopwoningen tot € 300.000,-.
De te realiseren 500 nieuwbouwwoningen van 2020-2024 in de gemeente Rucphen zijn gedifferentieerd naar kern en naar woningtype. Dit zijn de ambities per kern, vraag en aanbod bepalen uiteindelijk de concrete invulling per kern.
Woningbouwambitie per kern
Beoordeling en conclusie
Onderhavig plan betreft een conserverend bestemmingsplan en legt de bestaande situatie vast. Bij ruimtelijke ontwikkelingen zal worden getoetst of deze passend zijn binnen de Woonvisie gemeente Rucphen 2020 - 2024.
3.4.4 Beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis
In dit bestemmingsplan is de regeling voor aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven aangepast naar de standaardregeling die in alle actuele bestemmingsplannen van de gemeente Rucphen wordt gehanteerd. In de begrippen is één begrip 'beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis' opgenomen. Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn mogelijk als aan de voorwaarden wordt voldaan die genoemd zijn in de afwijking van de gebruiksregels. Als voorwaarden gelden onder meer dat het gebruik een kleinschalig karakter moet hebben en houden, en dat de vloeroppervlakte van de activiteiten in de woning en/of in bijbehorende bouwwerken in totaal maximaal 50 m2 mag bedragen. Een bed and breakfast zien wij als een beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteit en is dan ook met enkel aanvullende regels specifiek binnen de afwijking voor beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis opgenomen.
Een overzicht van alle wijzigingen die hebben plaatsgevonden ten opzichte van de vigerende regels is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting.
3.4.5 Omgevingsdialoog
De gemeenteraad heeft op 19 juni 2019 de Participatie- en Inspraakverordening vastgesteld. De verordening is op 1 juli 2019 in werking getreden. In de verordening zijn regels opgenomen over inspraak en participatie. Een nieuw instrument in de verordening is de omgevingsdialoog. Voor ruimtelijke plannen met ingrijpende effecten voor omwonenden is het goed om de omgeving vroegtijdig te betrekken. Dit wordt de omgevingsdialoog genoemd. De uitkomst van de dialoog kan de initiatiefnemer meenemen bij het verdere proces. Dit kan ervoor zorgen dat betere plannen met meer draagvlak tot stand komen. Het college heeft de 'Richtlijn omgevingsdialoog gemeente Rucphen' vastgesteld met een nadere uitwerking van de omgevingsdialoog.
Het college heeft in de richtlijn vastgesteld dat voor de volgende plannen een omgevingsdialoog nodig is:
- plannen die niet passen in het bestemmingsplan en waarvoor het bestemmingsplan aangepast moet worden (voor bijvoorbeeld de bouw van een woning, bedrijf, logiesfunctie voor werknemers, winkel of omschakeling van een agrarisch bedrijf);
- plannen die niet passen in het bestemmingsplan en waarvoor (tijdelijk) afgeweken wordt van het bestemmingsplan (bijlage II, artikel 4, lid 9 en lid 11 van het Bor) (voor bijvoorbeeld de wijziging van een leegstaande winkel naar een woning, grootschalige uitbreiding van een bestaande woning of tijdelijke logiesfunctie voor werknemers).
In de bestemmingsplanprocedures van de vastgestelde bestemmingsplannen die zijn meegenomen in het bestemmingsplan 'Kom St. Willebrord' is gehoor gegeven aan een omgevingsdialoog.
3.4.6 Nota uiterlijk van bouwwerken Rucphen 2019
Toetsingskader
De gemeenteraad heeft op 18 september 2019 de 'Nota uiterlijk van bouwwerken Rucphen 2019' vastgesteld. Deze nota vervangt de Welstandsnota 2011, inclusief de herziening van 2014. Met de nota wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan haar inwoners en ondernemers. Welstandsregels zijn enkel nog van toepassing voor rijksmonumenten, cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en het Leisuregebied Binnentuin. Overige bouwplannen worden niet meer vooraf beoordeeld op 'redelijke eisen van welstand'. Als bij een bestaand bouwwerk sprake is van ernstige strijdigheid met 'redelijke eisen van welstand' heeft de gemeente de mogelijkheid op te treden middels de excessenregeling.
Beoordeling en conclusie
Met onderhavig conserverend bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt die getoetst dienen te worden aan deze nota. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient beoordeeld te worden of toetsing aan de Nota uiterlijk van bouwwerken Rucphen 2019 plaats moet vinden.
3.4.7 Visie (Vrijetijds)Economie Gemeente Rucphen 2020-2025
Toetsingskader
In de visie (Vrijetijds)Economie gemeente Rucphen wordt aangegeven hoe economie en toerisme elkaar nog meer kunnen versterken binnen de gemeente. Het doel van de visie betreft een gedragen visie voor (Vrijetijds)Economie zodat economie en toerisme elkaar nog meer kunnen versterken. In de visie wordt ingegaan op de thema's detailhandel en horeca, toerisme, samenwerking economie, arbeidsmarkt, ondernemerschap en het bedrijventerrein Nijverhei. De diverse thema's zijn doorvertaald in beleidsuitgangspunten. Deze zijn bijvoorbeeld toe op een beroep of bedrijf aan huis en op de locatiekeuze van volwaardige bedrijvigheid. Door te sturen op een goede ruimtelijke ordening kan het doel van het beleid beter worden nagestreefd.
Beoordeling en conclusie
Met onderhavig conserverend bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Zodra zich nieuwe ontwikkelingen voordoen binnen de genoemde thema's dient getoetst te worden aan de Visie (Vrijetijds)Economie van de gemeente Rucphen.
3.4.8 Visie Duurzaamheid 2019-2030
Toetsingskader
De Visie Duurzaamheid 2019 - 2030 is het kader voor het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Rucphen. In dit document staan de ambities van de gemeente in het kader van duurzaamheid. Met deze visie heeft de gemeente duurzaamheid integraal opgepakt. De ambities zien toe op bijvoorbeeld het klimaat, isoleren, energietransitie, duurzaam bouwen, duurzaam ondernemen, groen en water, afval en grondstoffen, landbouw en mobiliteit. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt nadrukkelijk ingezet op meer groen en ruimte voor water. Dit versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente als aantrekkelijke woongemeente. Daarnaast zorgt meer groen voor een betere leefbaarheid en gezondheid in de kernen. Een voorbeeld van een ambitie uit de visie duurzaamheid betreft het streven om binnen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen per woning 75 m2 groen in de openbare ruimte te realiseren.
Beoordeling en conclusie
Met onderhavig conserverend bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Mochten zich in de toekomst nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, dan dienen deze getoetst te worden aan de ambities van de visie duurzaamheid van de gemeente Rucphen.
3.4.9 Criteria voor particulieren die op eigen grond één woning wensen te bouwen
Toetsingskader
In de “Criteria voor particulieren die op eigen grond één woning wensen te bouwen” zijn planologische en volkshuisvestelijke criteria opgenomen waar een bouwkavel aan moet voldoen. De uitgangspunten hiervoor zijn als volgt geformuleerd: “De gemeente zal op een zorgvuldige wijze onder voorwaarden medewerking verlenen aan woningbouw op particuliere kavels. Uitgangspunt is dat daarbij de gehele bebouwde kom als zoekgebied zal worden beschouwd. De gemeente maakt een voorstel, waarbij een soepele houding wordt aangenomen”. Op 24 maart 2009 heeft het college de volkshuisvestelijke en planologische criteria aangevuld op een aantal punten. In deze aanvulling is onder andere opgenomen dat enkel de doelgroepen beschreven in de woonvisie in aanmerking kunnen komen om te bouwen op eigen grond. De doelgroepen zijn in de criteria nader uitgewerkt waarbij per doelgroep een belangrijk aspect is dat men inwoner dient te zijn van de gemeente Rucphen of een sociale binding heeft met de gemeente Rucphen.
Beoordeling en conclusie
Met onderhavig conserverend bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Mochten zich in de toekomst nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, dan dienen deze getoetst te worden aan de planologische en volkshuisvestelijke criteria van deze beleidsregel van de gemeente Rucphen.
3.4.10 Groen R Groenbeleid gemeente Rucphen
Toetsingskader
In het Groen R groenbeleidsplan ambitie voor de groene leefomgeving vastgelegd. Het onderwerp groen, in de breedste zin van het woord, heeft een volwaardige plaats binnen de bestaande omgevingen, projecten en opgaven verworven. Daarmee wordt aangesloten bij landelijke ontwikkelingen op gebied van klimaat, duurzaamheid en biodiversiteit.
De gemeente Rucphen mag zich met recht een groene gemeente noemen. En dat wil de gemeente ook graag blijven. Dit doen we door meer, beter en bereikbaar groen. Hierbij spelen een groot aantal factoren een rol, zoals (be)leefbaarheid, klimaatadaptatie, duurzaamheid, gezondheid, biodiversiteitsherstel, landbouw etc. Op basis van kansen en bedreigingen worden keuzes gemaakt in prioritering van uitvoer. Het behouden en versterken van de groenstructuur (zowel binnen de dorpen als in het buitengebied), het vergroten van de biodiversiteit en klimaatadaptief maken van onze gemeente zijn daarbij uitgangspunten. Door het benoemen van de essentiële groenstructuur kan gericht worden gewerkt aan het groene casco. Dit wordt tevens bereikt door het stellen van heldere inrichtings- en beheereisen. We zijn ons als groene gemeente bewust van het belang van een goede biodiversiteit, waarbij we inzetten op goede robuuste en fijnmazige netwerken en een duidelijke en passende soortkeuze.
Met Groen R streven we de komende jaren naar een duurzame ontwikkeling van het groen en landschap. We gaan daarbij uit van vier basisprincipes:
- We zorgen voor genoeg en gevarieerd groen voor iedereen
- Groen draagt bij aan de verschillende opgaven
- De gemeente wordt natuurinclusief aangelegd en beheerd
- Aan groen werken we samen
Beoordeling en conclusie
Met onderhavig conserverend bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Mochten zich in de toekomst nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, dan dienen deze getoetst te worden aan het groenbeleid van de gemeente Rucphen.
3.4.11 BOOM Boombeleid gemeente Rucphen
Toetsingskader
In het BOOM Boombeleid van de gemeente Rucphen zijn de ambities voor een groot deel van de groene leefomgeving vastgelegd. Komende jaren wordt gestreefd naar een duurzame ontwikkeling van het bomenbestand. De aspecten gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde zijn de drie bepalende pijlers. Het behouden en versterken van de boomstructuur, het vergroten van de biodiversiteit en klimaatadaptief maken van de gemeente zijn daarbij uitgangspunt. Door het benoemen van de essentiële groenstructuur van de dorpen kan gericht worden gewerkt aan het groene geraamte. Dit wordt tevens bereikt door het stellen van heldere inrichtings- en beheereisen. De gemeente Rucphen is zich als groene gemeente bewust van het belang van een goede biodiversiteit. Hierbij wordt ingezet op goede robuuste en fijnmazige netwerken, een duidelijke en passende soortkeuze en het stimuleren van milieu- en natuureducatie.
Beoordeling en conclusie
Met onderhavig conserverend bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Mochten zich in de toekomst nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, dan dienen deze getoetst te worden aan het boombeleid van de gemeente Rucphen.
3.4.12 Beleidsregel groennorm gemeente Rucphen
Toetsingskader
De gemeenteraad heeft op 19 juni 2019 de Visie duurzaamheid 2019-2030 vastgesteld. In deze visie zijn ambities opgenomen die bijdragen aan het verbeteren van duurzaamheid. Ook op het gebied van groen is een ambitie opgenomen. Deze ambitie is als volgt: “Het streven om binnen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, per woning, 75 m² groen (incl. retentie) in de openbare ruimte te realiseren”. In de Toekomstvisie Puur Rucphen 2030 zijn ambities opgenomen voor een aantrekkelijke woonomgeving. De belangrijkste opgave is het verbeteren van de uitstraling van de kernen. Dit wordt gedaan door de kernen weer meer onderdeel te laten uitmaken van de landelijke omgeving door de relatie met het buitengebied te herstellen. Dit door het terugbrengen van het groen en natuur in de kernen: groene dooradering, een groen hart en groene randen. De realisatie van 75 m2 openbaar groen per woning draagt hieraan bij.
Bij grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen waar het openbaar gebied nog ingericht moet worden, wordt deze norm in praktijk vaak gehaald. In het buitengebied is weinig openbare ruimte aanwezig en zijn vanuit de provincie en door regionale afspraken over kwaliteitsverbetering van het landschap al regels gesteld. Bij kleinschaligere ontwikkelingen in de dorpen, bijvoorbeeld het invullen van een leegkomende plek in een bestaand lint, is de ambitie lastig te behalen. Het is op die plekken niet altijd mogelijk, stedenbouwkundig of vanuit het oogpunt van beheer gewenst, om 75 m² openbaar groen te realiseren. In die gevallen is maatwerk gewenst.
Om maatwerk toe te kunnen passen is de ‘Beleidsregel groennorm gemeente Rucphen’ opgesteld. Dit als nadere uitwerking van de ambitie uit de Visie duurzaamheid 2019-2030. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt getoetst aan deze nieuwe beleidsregel.
Beoordeling en conclusie
Met onderhavig conserverend bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Mochten zich in de toekomst nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, dan dienen deze getoetst te worden aan de beleidsregel groennorm van de gemeente Rucphen.
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Inleiding
Onderhavig conserverend bestemmingsplan laat geen nieuwe ontwikkelingen toe. Hieronder wordt daarom slechts kort en bondig ingegaan op de planologisch relevante milieuaspecten voor het plangebied. Achtereenvolgens worden de volgende milieuhygiënische en planologische aspecten behandeld:
- bodem;
- cultuurhistorie;
- archeologie;
- water;
- natuur;
- verkeer en parkeren;
- geluid;
- luchtkwaliteit;
- bedrijven en milieuzonering;
- externe veiligheid;
- kabels en leidingen;
- vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bodem
Toetsingskader
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Beoordeling en conclusie
In onderhavig bestemmingsplan is de bestaande situatie vastgelegd en de bestemmingsregeling geactualiseerd. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen, waarvoor een onderzoek naar kwaliteit van de bodem en het grondwater uitgevoerd moet worden. Vanuit het aspect bodem zijn er geen belangen die van invloed zijn op onderhavig conserverend bestemmingsplan.
4.3 Cultuurhistorie
Toetsingskader
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beleid provincie
Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal. In de provincie dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.
Uitsnede van de Cultuurhistorisch Waardenkaart. Bron: Provincie Noord-Brabant, 2022.
Beleid gemeente
De provincie Noord-Brabant gaat ervan uit dat de informatie afkomstig uit de kaartlaag 'overige cultuurhistorische waarden: informatie van CHW 2006' op gemeentelijk niveau wordt geactualiseerd en waar nodig geacht beschermd. De Cultuurhistoriekaart van de gemeente Rucphen, vastgesteld in 2010, biedt een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische aspecten, structuren en gebieden in de gemeente Rucphen.
Uitsnede van de cultuurhistoriekaart van de gemeente Rucphen.
Beoordeling en conclusie
In het plangebied bevinden zich diverse beeldbepalende objecten en rijksmonumenten, evenals karakteristieke bebouwing. De rijksmonumenten zijn niet in het bestemmingsplan opgenomen, maar genieten een wettelijke bescherming via de Erfgoedwet. In de gemeente Rucphen is het schildvormige gebied met daarin de H. Willibrorduskerk, het processiepark met Lourdesgrot, het kerkhof, het patronaatsgebouw en de pastorie het enige gebied dat is aan te merken als 'historisch gegroeide ruimtelijke structuur (hoge waarde)'. Vanwege de religieuze functie is dit gebied van oudsher het centrale punt van St. Willebrord. Ten noorden, oosten en westen van het processiepark is het bestaand stedelijk gebied van St. Willebrord aangeduid als 'historisch gegroeide ruimtelijke structuur (lage waarde). In dit gebied weerspiegelt de huidige stedenbouwkundige structuur de oude verkavelingsstructuur van het agrarisch cultuurlandschap. De kenmerkende stedenbouwkundige structuur is in de twintigste eeuw tot stand gekomen. Naast de historisch gegroeide ruimtelijke structuur zijn er diverse aanduidingen opgenomen die toezien op de historische bouwkunst, historische geografie en het historisch groen.
Onderhavig conserverend bestemmingsplan maakt geen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk die toeziet op een cultuurhistorisch waardevol object. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het waarborgen van het cultuurhistorisch belang.
4.4 Archeologie
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Beleid gemeente
Om het aspect archeologie goed mee te wegen in een gemeentelijke ruimtelijke besluitvorming heeft de gemeente Rucphen in 2010 een Erfgoedverordening opgesteld. De Erfgoednota bestaat onder andere uit een archeologische verwachtingenkaart en een advies archeologische beleidskaart. In 2019 heeft de gemeente op basis van verschillende nieuwe inhoudelijke bronnen en verschillende archeologische onderzoeken die reeds zijn uitgevoerd besloten haar bestaande archeologiekaart en het bijbehorende beleid te herzien. Het resultaat is de Nota Archeologie met bijbehorende Archeologische Beleidskaart.
Uitsnede Archeologische Waarden- en verwachtingenkaart. Gemeente Rucphen, 2019.
Beoordeling en conclusie
Ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' inclusief gebiedsaanduidingen opgenomen. Wanneer zich een ontwikkeling voordoet met een bodemroerende activiteit groter en dieper dan de genoemde maten, dient archeologisch onderzoek plaats te vinden om de ter plaatse aanwezige archeologische waarden inzichtelijk te maken. Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. Om deze reden heeft ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan geen nader archeologisch onderzoek plaatsgevonden.
4.5 Water
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta
Vigerend is het Regionaal Water en Bodem programma (RWP) 2022-2027. Dit beleid is de opvolger van het Provinciaal Milieu en Waterplan. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma’s van de waterschappen. Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie. Behalve dat het RWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid.
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, het watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer, waaronder grondwater, heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelstellingen en strategie van het waterschap zijn opgenomen in het Waterbeheerprogramma 2022–2027. Met het Waterbeheerprogramma werkt het waterschap samen met andere organisaties aan een klimaatbestendig en veerkrachtig waterbeheer voor Midden- en West-Brabant voor de middellange (2027/2030) en lange termijn (2050). Het programma brengt op strategisch niveau samenhang tussen de verschillende kerntaken en draagt zo bij aan integraal waterbeheer en duurzame ontwikkeling in de regio. Die kerntaken zijn: bescherming tegen overstromingen en zorgen voor schoon en gezond water dat voldoende voorhanden is. Het waterschap kijkt bij het plannen en uitvoeren van die kerntaken zo integraal mogelijk naar alle wateropgaven.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; de Keur en de Legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Uniformering Keuren
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.
In de nieuwe Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
- a. de waterparagraaf schriftelijke instemming heeft verkregen van het waterschap en de maatregelen in de waterparagraaf zijn uitgevoerd, of voor zover;
- b. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
- c. de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m2 is, of;
- d. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
- e. de toename van verhard oppervlak tussen de 500 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:
Benodigde retentiecapaciteit ( in m3) = toename verhard oppervlak (in m2)
x Gevoeligheidsfactor x 0,06
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022
De gemeente Rucphen heeft samen met het Waterschap Brabantse Delta, de provincie Noord-Brabant en Brabant Water het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022 opgesteld. De term verbreed houdt verband met de wettelijke uitbreiding van de zorgplicht riolering. Hierbij is er voor de gemeente sprake van drie zorgplichten:
- a. zorgplicht voor inzameling en transport stedelijk afvalwater;
- b. zorgplicht voor afvloeiend hemelwater;
- c. zorgplicht voorkomen structureel nadelige gevolgen van grondwater.
De gemeente dient zorg te dragen voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen. Deze taakverantwoordelijkheid geldt alleen indien de burger niet zelf op eigen terrein het hemel- en grondwater doelmatig kan verwerken. De uitvoering van werkzaamheden wordt intern integraal afgestemd en bij voorkeur gecombineerd met wegbeheer en reconstructie van de openbare ruimte zodat kosteneffectief 'werk-met-werk' gemaakt kan worden.
Voorgesteld wordt om te kiezen voor risicogestuurd rioolbeheer. Hiermee kan naar verwachting voldoende invulling worden gegeven aan de gemeentelijke zorgplicht en kan de stijging van de rioolheffing op een aanvaardbaar niveau worden gehouden, conform de ambities van de betrokken overheidsinstanties.
Beoordeling en conclusie
De retentiemogelijkheden en waterbergingsvoorzieningen van de kern St. Willebrord zijn specifiek met een aanduiding weergegeven op de verbeelding. Het uitvoeren van een watertoets is niet noodzakelijk doordat het plan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt.
4.6 Natuur
Toetsingskader
De wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Gebiedsbescherming
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.
Beoordeling en conclusie
Binnen het plangebied vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats. Een toetsing in het kader van de gebiedsbescherming voortkomend uit de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Beoordeling en conclusie
Binnen het plangebied vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats. Een toetsing in het kader van de soortenbescherming voortkomend uit de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
4.7 Verkeer En Parkeren
Toetsingskader
De gemeente Rucphen heeft in haar 'Nota Parkeernormen Rucphen 2017' uniforme parkeernormen vastgelegd die een duidelijke richting geven aan de mate van faciliteren van parkeervoorzieningen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het doel van de Nota Parkeernormen Rucphen 2017 is het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten in de gemeente Rucphen om in de toekomst in een parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Waar mogelijk wordt hiermee de bereikbaarheid en leefbaarheid van de gemeente gewaarborgd. De basis van de Nota is gevonden in de door het CROW in oktober 2012 uitgegeven publicatie 317 over Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Deze publicatie maakt onderscheid in soorten gebieden, te weten: zeer stedelijk, sterk stedelijk, matig stedelijk, weinig stedelijk en niet-stedelijk. De door de CROW gehanteerde gebiedsindeling is voor het gehele grondgebied van de gemeente Rucphen toegepast.
De kencijfers van het CROW zijn een landelijk gemiddelde en hebben een bandbreedte (minimum/maximum). Door de gemeente Rucphen wordt de gemiddelde parkeernorm gehanteerd. De gemiddelde parkeernorm per gebied/per functie is in de gemeente Rucphen de vereiste parkeernorm. Geringe afwijkingen van de berekende parkeercapaciteit voor een ontwikkeling tot maximaal 10% zijn bij uitzondering mogelijk.
Voor elke functie geldt een eigen kader van parkeernormen. In de Nota Parkeernormen wordt onderscheid gemaakt naar functies die gegroepeerd kunnen worden naar een zevental hoofdfuncties, namelijk wonen, werken, winkelen/boodschappen, sport/cultuur/ontspanning, horeca/(verblijfs)recreatie, gezondheidszorg/(sociale) voorzieningen en onderwijs. Wanneer er meerdere functies (wonen, medisch etc.) deel uitmaken van een ontwikkeling kan er sprake zijn van dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Het is dan niet altijd noodzakelijk om in een gebied de som van de vraag naar parkeerplaatsen van de afzonderlijke functies aan te leggen. Dubbelgebruik wordt bepaald op basis van aanwezigheidspercentages, zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen Rucphen 2017.
Beoordeling en conclusie
Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is in de regels opgenomen dat in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of afwijken voldoende parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd conform de 'Nota Parkeernormen Rucphen 2017' of diens opvolger.
4.8 Geluid
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
- de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen;
- de aanleg van een nieuwe weg en/of een reconstructie van een bestaande weg;
- functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).
De Wet geluidhinder bepaalt vereiste zoneringen voor geluid. De Wet geluidhinder bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Beoordeling en conclusie
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. Nieuwe ontwikkelingslocaties met directe realisatiemogelijkheden van geluidsgevoelige objecten zijn niet in het plan aanwezig. Akoestisch onderzoek naar het aspect wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk. De geluidscontouren rondom Breda International Airport liggen in het plangebied en zijn door middel van de aanduidingen 'luchtvaartverkeerzone - 5' tot en met 'luchtvaartverkeerzone - 9' opgenomen op de verbeelding.
4.9 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
- 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
- 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
- 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Beoordeling en conclusie
Onderhavig plan is conserverend van aard. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
4.10 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling en conclusie
In het plangebied worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Ontwikkelingen die bij recht (via een reeds doorlopen procedure) zijn toegestaan worden als 'bestaand' beschouwd. Bestaande bedrijven zijn als zodanig juridisch-planologisch geborgd. De bestaande nutsvoorzieningen zijn door middel van een specifieke bestemming 'Bedrijf – Nutsvoorziening' opgenomen. Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen belangen die van invloed zijn op onderhavig conserverend bestemmingsplan.
Door middel van een omgevingsvergunning is het onder voorwaarden mogelijk om een beroep- of bedrijfsmatige activiteit aan huis in het hoofdgebouw en/of in bijbehorende bouwwerken toe te staan.
4.11 Externe Veiligheid
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt er onderscheid gemaakt in drie soorten risicobronnen, namelijk transportroutes (weg, water en spoor), inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onderzoek gedaan worden naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen.
Het plaatsgebonden risico (PR 10-6) is een (berekende) afstand vanaf een risicobron waarbinnen de kans om te overlijden vanwege een ongeval met de aanwezig gevaarlijke stoffen meer dan 1 op een miljoen jaar is. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden opgericht binnen het bestemmingsplan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld grote kantoren, kinderdagverblijven e.d.
Het groepsrisico is een berekende waarde die aangeeft of er mogelijk sprake is van veel slachtoffers bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om het groepsrisico te berekenen is er inzicht noodzakelijk in de aanwezige populatie binnen het bestemmingsplan en de omgeving ervan.
In het kader van het bovenstaande is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Het meest recente standaardadvies is als Bijlage 1 gevoegd bij deze toelichting. Daarnaast is een kwalitatieve risicoanalyse uitgevoerd, waarbij aan de waarde van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico wordt getoetst. In de komende paragrafen worden de resultaten hiervan toegelicht.
4.11.1 Inrichtingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Uitsnede risicokaart ter hoogte van de kern St. Willebrord. Bron: risicokaart.nl, 2021.
Beoordeling en conclusie
In het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen gelegen. Tegen de kern St. Willebrord aan liggen wel twee inrichtingen die van invloed kunnen zijn op de kern. De Standaard Verantwoording Groepsrisico, zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting, ziet toe op een verantwoording van dit risico. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van deze inrichting.
4.11.2 Transport en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en II van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Wg geldt dat waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand 'o' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Beoordeling en conclusie
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Aan de noordkant van de kern St. Willebrord is de Rijksweg A58 gelegen. Deze Rijksweg is juridisch-planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan "Buitengebied". Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend van aard. Een nadere afweging aan het Besluit externe veiligheid transportroutes is niet noodzakelijk.
4.11.3 Buisleidingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risico contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling en conclusie
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Binnen het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen. Aan de zuidkant van St. Willebrord ligt wel een buisleiding van de Gasunie. Deze buisleiding is juridisch-planologisch vastgelegd in het bestemmingsplannen "Kom Sprundel" en "Buitengebied Rucphen 2020". Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend van aard. Een nadere afweging aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen is niet noodzakelijk.
4.12 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. Leidingen die deel uitmaken van een inrichting zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van die inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting. Laatstgenoemde leidingen hebben een zogenaamde functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. Relevante kabels en leidingen betreffen:
- a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
- b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
- e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken. Onder zogenoemde leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen.
Beoordeling en conclusie
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Hierdoor is een nadere afweging van het aspect kabels en leidingen niet benodigd.
4.13 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
- a. plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
- b. plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;
- c. plannen en activiteiten die op grond van een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke onder andere de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Beoordeling en conclusie
Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. Wel heeft er een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden door middel van een toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk. Hierbij zijn alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten getoetst en akkoord bevonden.
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald.
5.2 Opbouw Van De Regels
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de vigerende bestemmingsplannen voor de overige kernen binnen de gemeente Rucphen.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de vigerende rechten ter plaatse. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan de op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
5.3 Vergelijking Vigerend Bestemmingsplan Met Onderhavig Bestemmingsplan
Het uitgangspunt bij de totstandkoming van onderhavig bestemmingsplan is dat de juridische regeling zodanig opgezet wordt, dat er geen sprake is van een planologische verslechtering voor de burger. De bestaande situatie (legaal gerealiseerd) geldt dan ook als uitgangspunt.
Daarnaast is met de herziening van het bestemmingsplan "Kom St. Willebrord" ook vooruit gekeken. Voornamelijk van belang voor de opzet van de regels is de komst van de Omgevingswet. Gelijklopend aan de herziening van dit bestemmingsplan bereidt de gemeente Rucphen zich voor op de komst van de Omgevingswet. Met onderhavig bestemmingsplan is daardoor zorgvuldig gekeken naar de regels en aan de hand van de vigerende regels is bepaald welke regels wel worden toegepast en welke niet. Dit heeft geleid tot het schrappen van diverse regels uit het vigerend bestemmingsplan. Daarnaast is overeenstemming gezocht met de bestemmingsplannen "Kom Sprundel", "Buitengebied Rucphen 2020" en "Kom Zegge" van de gemeente Rucphen. Wanneer de Omgevingswet in werking treedt, vormen alle vigerende bestemmingsplannen bij recht tezamen één omgevingsplan. Wanneer de regels van de diverse komplannen overeenstemmen, vergroot dit het gebruiksgemak van het omgevingsplan.
Woongebieden
De bestaande ruimtelijke structuur van de woongebieden wordt gerespecteerd en door middel van een conserverende regeling overgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Bestaande gevellijnen worden als uitgangspunt genomen voor de bouwmogelijkheden. Door per bestemming wijzigingsbevoegdheden op te nemen bestaat er enige flexibiliteit in de bestemmingsplanregeling. In het onderhavige bestemmingsplan zijn de mogelijkheden, bijvoorbeeld voor het wijzigen van de typologie, vergemakkelijkt. In plaats van een wijzigingsbevoegdheid is het nu mogelijk om onder voorwaarden door middel van de aanvraag van een omgevingsvergunning de typologie van een woonperceel te wijzigen.
Archeologie
De gemeente Rucphen heeft haar archeologiebeleid herzien. In dit ontwerp bestemmingsplan is het nieuwe archeologiebeleid verwerkt in de regels van het bestemmingsplan.
Mantelzorg
Op basis van hoofdstuk II, artikel 2, onderdeel 22 van Bijlage II van het Bor is het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg vergunningvrij. Om deze reden is er voor gekozen geen regels omtrent mantelzorg meer op te nemen in bestemmingsplannen.
Een overzicht van alle wijzigingen die hebben plaatsgevonden ten opzichte van de vigerende regels is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
5.4 Regels
5.4.1 Hoofdstuk 1. Inleidende regels
Artikel 1. Begrippen
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2. Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
5.4.2 Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels
Het stramien voor de regels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- wijzigingsbevoegdheid.
Duidelijk zal zijn dat een regel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
Artikel 3. Agrarisch
Ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' is agrarisch grondgebruik toegestaan. Binnen het plangebied liggen mogelijkheden voor glastuinbouw. Deze activiteiten zijn met een specifieke aanduiding weergegeven op de verbeelding. De regeling is afgestemd op het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2020".
Artikel 4. Bedrijf
Gronden die bestemd zijn als 'Bedrijf' zijn bedoeld voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die voorkomen in categorie 1 en 2 van de in bijlage 1 van de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten. Ter plaatse van een bouwvlak zijn hoofdgebouwen toegestaan. Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen te voldoen aan de genoemde bouwhoogte voor binnen en buiten het bouwvlak. Binnen de regels behorend bij de bestemming 'Bedrijf' bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die niet is benoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten of om een bedrijf toe te laten uit maximaal 1 milieucategorie hoger. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Bedrijf' onder voorwaarden te kunnen wijzigen naar de bestemmingen 'Wonen' inclusief de bestemming 'Tuin'.
Artikel 5. Bedrijf - Nutsvoorziening
Binnen deze bestemming zijn de nutsvoorzieningen zoals voorkomend binnen het plangebied opgenomen.
Artikel 6. Centrum - 1
Binnen deze bestemming zijn functies, zoals detailhandel, wonen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten vrij uitwisselbaar. Daar waar de uitoefening van horeca-activiteiten is toegestaan is de aanduiding 'horeca' opgenomen. Binnen de bestemming 'Centrum - 1' zijn woningen direct toegestaan. Het bestaande aantal woningen mag niet worden vermeerderd. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Door het opnemen van een bouwvlak wordt de situering van de bebouwing nader geregeld. Op gronden buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht alsmede bijbehorende bouwwerken bij een woning. In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering.
Artikel 7. Centrum - 2
De bestemming 'Centrum - 2' komt voort uit het bestemmingsplan "Emmausplein e.o. St. Willebrord. Deze bestemming bevat een specifieke regeling met betrekking tot de supermarkt die ter plaatse aanwezig is en de laad- en losvoorziening. Bovendien is binnen deze bestemming het oprichten van een geluidscherm vastgelegd.
Artikel 8. Detailhandel
De detailhandelsbedrijven zijn bestemd tot 'Detailhandel'. Binnen 'Detailhandel' zijn bovenwoningen toegestaan, echter slechts waar op de verbeelding een specifieke aanduiding is opgenomen. Gebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden opgericht binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Door het opnemen van een bouwvlak wordt de situering van de bebouwing nader geregeld. Op gronden buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering. Ten aanzien van de situering van de gebouwen en verschillende maatvoeringen zijn in de regels afwijkingen opgenomen. Tot slot is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' en 'Tuin'.
Artikel 9. Dienstverlening
Dienstverlenende bedrijven zijn bestemd tot 'Dienstverlening'. Gebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden opgericht binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Op gronden buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering. Ten aanzien van de situering van de gebouwen en verschillende maatvoeringen zijn afwijkingen opgenomen. Detailhandel is enkel als ondergeschikte nevenactiviteit toegestaan. Tot slot is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' en 'Tuin'.
Artikel 10. Groen
Binnen de bestemming 'Groen' zijn grotere en structurele groenvoorzieningen opgenomen, maar ook structuren zoals groenstroken, bermen, wandelpaden, speelvoorzieningen, straatmeubilair en overige tot de bestemming behorende voorzieningen zijn binnen deze bestemming gelegen. Wijziging, aantasting en compensatie van het groen en bomen dient getoetst te worden aan het gemeentelijk groenbeleid. Op de gronden mogen kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Door gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe te staan wordt het mogelijk om bijvoorbeeld een gebouw toe te staan ten behoeve van speeltoestellen.
Artikel 11. Groen - Landschapselement
Als gevolg van diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt via postzegelbestemmingsplannen, is op een deel van de gronden de verplichting komen te liggen om ter plaatse te voorzien in een landschappelijke inpassing. Deze landschappelijke inpassingen zijn bestemd als 'Groen - Landschapselement' Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd tot een maximale bouwhoogte van 2 meter. Ten behoeve van diverse werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningplicht vooraleer de werkzaamheden mogen worden uitgevoerd.
Artikel 12. Horeca
Horecabedrijven zijn bestemd als ‘Horeca’. De toelaatbaarheid van de horecaactiviteiten is gekoppeld aan de Staat van Horeca-activiteiten. Gebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden opgericht binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Door het opnemen van een bouwvlak wordt de situering van de bebouwing nader geregeld. Op gronden buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering. Ten aanzien van de situering van de gebouwen en verschillende maatvoeringen zijn afwijkingen opgenomen. Tevens is een afwijking opgenomen ten aanzien van de toegelaten aard van horeca-activiteiten. De mogelijkheid wordt geboden om activiteiten toe te staan die niet in de Staat van Horeca-activiteiten voorkomen. Bij toepassing van deze afwijkingen dient het advies van een onafhankelijke milieudeskundige te worden ingewonnen. Het gebruik van gronden voor het uitoefenen van detailhandel is expliciet verboden. Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden de bestemming te wijzigen naar ‘Wonen’ en ‘Tuin’.
Artikel 13. Maatschappelijk
Maatschappelijke bedrijven, zoals educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen alsmede voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, worden bestemd als 'Maatschappelijk'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn geen woningen toegestaan. De begraafplaats is apart aangeduid op de verbeelding. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Door het opnemen van een bouwvlak wordt de situering van de bebouwing nader geregeld. Op gronden buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering. Detailhandel is enkel als ondergeschikte nevenactiviteit toegestaan.
Artikel 14. Sport
De in het bestemmingsplan bestemde gronden voor sportieve doeleinden zijn conform het feitelijk gebruik van de gronden bestemd als 'Sport'. Ter plaatse van de aanduiding 'sportvelden' zijn sportvelden toegestaan, inclusief kleedgebouwen en een kantine. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - fitness' is uitsluitend een fitness-studio toegestaan. Hoofdgebouwen mogen binnen het bouwvlak worden opgericht. Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, waarvoor wel andere bouwregels van toepassing zijn.
Artikel 15. Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend overkappingen alsmede erkers, balkons of luifels ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd. In de regels zijn nadere bouwregels opgenomen voor deze uitbreidingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 16. Verkeer
De wegen en bijbehorende verblijfsgebieden zijn bestemd als 'Verkeer'. Deze bestemming geldt voor alle straten, erven en wegen, er is dus geen onderscheid noodzakelijk naar de wegencategorisering. Onder deze bestemming zijn tevens begrepen groenstroken, bermen en bomen langs wegen, waarvan het schaalniveau het niet toelaat deze concreet te bestemmen in het bestemmingsplan. Wijziging, aantasting en/of compensatie van dit groen en deze bomen dient getoetst te worden aan het gemeentelijk groenbeleid. Binnen deze bestemming zijn daarnaast specifieke aanduidingen opgenomen voor bijvoorbeeld een inrit en laad- en losplaats.
Op de betreffende gronden mogen kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Door gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toe te staan wordt het mogelijk om bijvoorbeeld een gebouw toe te staan ten behoeve van bijvoorbeeld speelvoorzieningen. Specifieke bouwbepalingen voor straatmeubilair worden in de bestemming niet gegeven. Dergelijke bouwwerken, zoals verkeersborden, bewegwijzering, verkeerslichten, verkeerssignaleringssystemen en abri's worden aangemerkt als vergunningvrije bouwwerken conform het Besluit omgevingsrecht. Voor de oprichting van een dergelijk bouwwerk wordt niet aan de bouwregels in het bestemmingsplan getoetst. Binnen de bestemming 'Verkeer' is een aanduiding opgenomen daar waar evenementen zijn toegestaan.
Daarnaast is voortkomend uit het bestemmingsplan voor de Verlengde Vosdonkseweg de regeling met betrekking tot de realisatie en instandhouding van een geluidscherm vastgelegd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - geluidscherm'. Voor deze aanduiding gelden specifieke regels.
Artikel 17. Water
De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor water ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging en waterlopen en overige tot deze bestemming behorende voorzieningen. Het is verboden om op de gronden te bouwen.
Artikel 18. Wonen
Woningen bestemd voor de huisvesting van één huishouden zijn in het bestemmingsplan bestemd tot 'Wonen'.
Algemeen
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen een bouwvlak, met inachtneming van een eventueel aangegeven maximaal aantal wooneenheden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de hoofdtypen 'aaneengebouwd', 'gestapeld', 'twee-aaneen' 'vrijstaand' en 'specifieke bouwaanduiding - patio'. Bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht binnen en buiten het op de verbeelding opgenomen bouwvlak.
Maatvoeringen
In de bouwregels zijn regels opgenomen omtrent de maatvoering; per bouwaanduiding gelden verschillende maatvoeringen voor breedtes en afstanden tot de zijdelingse bouwperceelsgrens. De bouwvlakken zijn conform vigerend overgenomen. Het betreffen hier voornamelijk bouwstroken. Daarnaast komen enkele losse bouwvlakken voor.
Vrijstaande woningen zijn minimaal 6,00 meter breed, voor niet-vrijstaande woningen geldt in hoofdzaak een breedtemaat van 5,40 meter. Een woning met bijbehorende bouwwerken wordt in de regel op 2,50 meter van een zijdelingse bouwperceelsgrens gesitueerd. Bijbehorende bouwwerken bij een vrijstaande woning zijn maximaal 6,00 meter breed en bij niet-vrijstaande woningen maximaal 4,00 meter. Goot- en bouwhoogtes voor hoofdgebouwen zijn in het plan niet standaard in de regels bepaald, maar flexibel en op maat op de verbeelding weergegeven per bouwvlak. Dit is anders voor de hoogtes van bijbehorende bouwwerken; die zijn hoofdzakelijk vastgesteld op maximaal 3,25 respectievelijk 6,00 meter voor de goot- en bouwhoogte, tenzij anders op de verbeelding aangegeven.
Voor bijbehorende bouwwerken geldt een maximum oppervlakte van 100 m² per bouwperceel met een maximum van 50% van de bebouwde oppervlakte. Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn alleen in het achtererfgebied toegestaan tot een hoogte van 2 meter.
Flexibiliteit
Het plan biedt daarnaast de mogelijkheid om door middel van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden op flexibele ofwel gewenste toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Ten aanzien van de situering van de gebouwen en verschillende maatvoeringen zijn afwijkingen opgenomen.
Een voorbeeld van flexibiliteit in dit bestemmingsplan betreft de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid om onder voorwaarden af te wijken van de aangeduide woningtypologie. Onder de specifieke gebruiksregels wordt aangegeven dat de uitoefening van een aan huis gebonden beroep is toegestaan, mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden.
De afgelopen jaren is een trend waarneembaar dat er meer aanvragen zijn voor bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving. De gemeente vindt dat kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten onder voorwaarden toegestaan kunnen worden. Aan de bevoegdheden voor bedrijfsmatig gebruik van een woning worden nadere voorwaarden gesteld, zoals dat het totaal in gebruik te nemen vloeroppervlak voor de activiteiten nooit meer bedraagt dan 50 m2. Detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit in verband met het desbetreffende bedrijf.
Artikel 19. Wonen - 1
Binnen de bestemming 'Wonen - 1' zijn regels opgenomen die vergelijkbaar zijn met de regels binnen de bestemming 'Wonen', echter ligt binnen deze regeling de omvang van het bebouwd oppervlak van de woning vast. De regeling is één op één overgenomen uit het vorige bestemmingsplan "Kom St. Willebrord".
Artikel 20. Wonen - 2
De gronden gelegen binnen deze bestemming maakten voorheen onderdeel uit van het bestemmingsplan "Bebouwde kom St. Willebrord - Emmastraat - Irenestraat". Aangezien hier een specifieke ontwikkelingsgerichte regeling is opgenomen, is deze bestemming overgenomen in het komplan.
Artikel 21. Wonen - 3
De gronden gelegen binnen deze bestemming maakten voorheen onderdeel uit van het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012, Hazelaarstraat - Lijsterbesstraat te St. Willebrord". Aangezien hier een specifieke ontwikkelingsgerichte regeling is opgenomen, is deze bestemming overgenomen in het komplan.
Artikel 22. Wonen - 4
De gronden gelegen binnen deze bestemming maakten voorheen onderdeel uit van het bestemmingsplan "Kom St. Willebrord, Irenestraat - Clausstraat ongenummerd". Aangezien hier een specifieke ontwikkelingsgerichte regeling is opgenomen, is deze bestemming overgenomen in het komplan.
Artikel 23. Leiding - Water
In de gronden behorende tot deze bestemming is een waterleiding gelegen. Deze bestemming strekt tot beheer en onderhoud van de leiding en bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan. Met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk om hiervan af te wijken, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
Artikel 24. Waarde - Archeologie
Voor het behoud, bescherming en/of herstel van de voorkomende archeologische (verwachtings)waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn een drietal gebiedsaanduidingen van toepassing die gekoppeld zijn aan deze dubbelbestemming. De gebiedsaanduidingen verbeelden bij welke oppervlaktemaat en dieptemaat archeologisch onderzoek is benodigd.
5.4.3 Hoofdstuk 3. Algemene regels
5.4.3 Hoofdstuk 3. Algemene regels
Artikel 25. Anti-dubbeltelregel
In dit artikel wordt geregeld dat voor gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijven.
Artikel 26. Algemene bouwregels
In dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de nokrichting en de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouw zijnde. Deze eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
Daarnaast is in de algemene bouwregels een bestaande afstanden en ander maten regeling opgenomen. In lid 26.3 is tevens een regeling opgenomen met betrekking tot het ondergronds bouwen.
Artikel 27. Algemene gebruiksregels
In dit artikel is het bestaand en verboden gebruik opgenomen. Hier is een algemeen gebruiksverbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemming. Het gebruik van gronden, gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie is expliciet uitgesloten.
Daarnaast zijn in dit artikel de voorwaardelijke bepalingen opgenomen met betrekking tot het laden en lossen en de regeling met betrekking tot het oprichten en instandhouden van een geluidscherm. Deze regelingen komen voor uit het voormalige bestemmingsplan voor het Emmausplein. Daarnaast zijn in lid 27.4 de regelingen opgenomen met betrekking tot de van toepassing zijnde landschappelijke inpassingen.
Artikel 28. Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor de gronden binnen de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'Geluidzone - luchtvaart 48 dB(A) Lden' voor de bescherming van het woon- en leefklimaat, in verband met de ligging binnen de 48 dB(A) Lden geluidcontour vanwege het luchtverkeer. Daarnaast zijn regels opgenomen voor het bouwen binnen de op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduidingen 'Luchtvaartverkeerzone - 3' en 'Luchtvaartverkeerzone - 4'. Hierin is aangegeven wat de maximale bouwhoogte van bouwwerken mag bedragen ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak ten aanzien van Breda International Airport. In artikel 28.3 en 28.4 zijn voorts regels opgenomen voor het bouwen binnen de op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduidingen 'Milieuzone - boringsvrije zone' en 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening. Verder is in artikel 28.5 een regeling opgenomen voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' ter bescherming van natuur en woonconcentraties. Ook zijn in dit artikel regels opgenomen voor de bescherming van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidzone - LPG'. Daarnaast zijn in dit artikel regels opgenomen voor het bouwen binnen de op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - obstakelbeheerzone'. Als laatste zijn in dit artikel regels opgenomen voor het bouwen binnen de op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg' voor de bescherming van de verkeersfunctie, het onderhoud en de ruimtereservering van de aangrenzende Rijksweg. Geen bouwwerken mogen worden opgericht binnen een afstand van 50 meter vanuit de rand van de meest nabijgelegen rijbaan, met uitzondering van bouwwerken en voorzieningen die nodig zijn voor het wegverkeer.
Artikel 29. Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn enkele algemene afwijkingen opgenomen. Ten eerste is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen betreffende het overschrijden van de in het plan opgenomen maatvoeringen met maximaal 10%. Daarnaast is er een afwijking opgenomen voor het oprichten van licht- en vlaggenmasten, respectievelijk antennes en overige masten met een bouwhoogte tot maximaal 10 respectievelijk 15 meter. Als laatste is het mogelijk om via een omgevingsvergunning geringe afwijkingen toe te staan, die in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de bestemming niet wijzigt en de bouwgrens maximaal 2,50 meter verschuift.
Artikel 30. Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze rechten zijn overgenomen uit het voorgaande plan.
Artikel 31. Overige regels
In dit artikel is een regeling opgenomen ten behoeve van het parkeren.
5.4.4 Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Artikel 32. Overgangsrecht
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Artikel 33. Slotregel
De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan "Kom St. Willebrord".
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Toepassing Grondexploitatiewet
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
In onderhavige situatie is sprake van een conserverend bestemmingsplan. Van bouwplannen is geen sprake, waardoor een exploitatieplan niet noodzakelijk is.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Ten aanzien van onderhavig conserverend bestemmingsplan vinden er geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats die leiden tot bouwactiviteiten waarvoor een exploitatieplan opgesteld dient te worden. De kosten voor de actualisatie van het bestemmingsplan zijn gedekt door de gemeentelijke middelen.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven (afhankelijk van de gemeentelijke inspraakverordening). Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
7.2 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met de besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In bijlage 3 van deze toelichting is de 'Nota beantwoording inspraak en vooroverleg' met reacties op het voorontwerp opgenomen. Het bestemmingsplan behoeft aanpassing naar aanleiding van de vooroverlegreactie van Rijkswaterstaat. Zowel op de verbeelding als in de regels zijn aanpassingen doorgevoerd voor de aanduiding en regeling 'vrijwaringszone-weg' rond de Rijksweg A58.
7.3 Inspraak
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft, tezamen met de daarbij behorende stukken, gedurende een periode van 6 weken (van 20 augustus tot en met 30 september 2020) ter inzage gelegen in het gemeentehuis en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens deze periode heeft eenieder de mogelijkheid gehad om over het voorontwerp een gemotiveerde inspraakreactie aan het college van burgemeester en wethouders te richten.
De ter visie legging van het voorontwerp bestemmingsplan heeft tot twee schriftelijke inspraakreacties geleid. Geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om mondelinge reacties te geven. Voor de beantwoording van de inspraakreacties wordt verwezen naar bijlage 3 van deze toelichting, waar de 'Nota van beantwoording inspraak en vooroverleg' is opgenomen. De inspraakreacties hebben geleid tot een aanpassing van het plan. De bestemmingen 'Bedrijf' en 'Wonen' op de locatie Roosendaalseweg 15 worden, zoals overeengekomen met indiener, gewijzigd.
7.4 Zienswijzen
Burgemeester en wethouders hebben, ter voldoening van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met een publicatie in de Staatscourant en de Rucphense Bode van 22 juni 2022 en op de gemeentelijke website kennis gegeven van de aanstaande terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan ‘Kom St. Willebrord’. Het ontwerpbestemmingsplan heeft aansluitend vanaf 23 juni 2022 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis en was daarnaast digitaal raadpleegbaar via de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbende (overheids)instanties zijn voorts separaat op de hoogte gebracht van de terinzagelegging.
Gedurende de termijn van terinzagelegging heeft een ieder over het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze, naar keuze schriftelijk of mondeling, naar voren kunnen brengen bij de gemeenteraad. De geboden mogelijkheid heeft geleid tot twee schriftelijke zienswijzen.
De ingediende zienswijze(n) leidt tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan:
- 1.1 Regels: De nadere eisen regelingen uit de woonbestemmingen die opgenomen was, worden verwijdert.
- 1.2 Regels: Diverse verwijzingen in artikelen worden aangepast.
- 1.3 Verbeelding: ter plaatse van Irenestraat 35 wordt de ‘specifieke bouwaanduiding – reclamemast’ toegevoegd.
- 1.4 Regels: In de bedrijfsbestemming onder het 1e lid wordt toegevoegd: ‘ter plaatse van de aanduiding 'reclamemast', een reclamemast;’ toegestaan is.
- 1.5 Regels: In de bedrijfsbestemming onder de bouwregels wordt toegevoegd dat: ‘de bouwhoogte van de reclamemast bedraagt maximaal 15 meter;’.
- 1.6 Verbeelding: de agrarische bestemming tussen Lijsterbesstraat 23 en Berkenhof 11 en 12 wordt vervangen door aangrenzende bestemmingen.
- 1.7 Verbeelding: aanpassing van het bouwvlak Lijsterbesstraat 23a.;
Per abuis zijn er in het plan diverse omissies ontdekt waardoor het bestemmingsplan opnieuw aan de gemeenteraad wordt aangeboden voor een aangepaste vaststelling.
De ambtshalve wijzigingen leiden tot aanpassing van het vastgesteld bestemmingsplan:
- Verbeelding: ter plaatse van Dorpsstraat 172 / 174 te St. Willebrord wordt het perceel sectie M nummer 644, volledig bestemd als ‘Wonen’;
- Verbeelding: ter plaatse van Vijverstraat 15 wordt de aanduiding ‘bedrijfswoning’ toegevoegd binnen de gehele horeca bestemming;
- Regels: In de horeca bestemming onder 12.1.1. wordt toegevoegd: ‘ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning: tevens wonen in één bedrijfswoning ten behoeve van de huisvesting van één huishouden’;
- Verbeelding: ter plaatse van het perceel hoek Lijsterbesstraat Berkenhof sectie D nummer 8924, wordt de aanduiding ‘bijgebouwen’ toegevoegd.
De nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen is toegevoegd als bijlage 4.
Bijlage 1 Standaardadvies Externe Veiligheid
Bijlage 1 Standaardadvies externe veiligheid
Bijlage 2 Lijst Met Wijzigingen
Bijlage 2 Lijst met wijzigingen
Bijlage 3 Nota Van Beantwoording
Bijlage 3 Nota van beantwoording