Leisuregebied Binnentuin
Bestemmingsplan - Gemeente Rucphen
Vastgesteld op 08-05-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Leisuregebied Binnentuin' met identificatienummer NL.IMRO.0840.5000M0001-DEF1 van de gemeente Rucphen;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aaneengebouwd
blokken van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
1.6 aan-huis-verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en waarbij de woonfunctie blijft behouden;
1.7 aan-huis-verbonden beroep
een beroep dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar hoofdfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.8 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.9 achtergevel van een gebouw
het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw;
1.10 afgewerkt bouwterrein
de gemiddelde hoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, omringende grond;
1.11 afwijking
een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo;
1.12 Awb
de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
1.13 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.14 bed and breakfast
een kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf (maximumverblijfsduur zes aaneengesloten nachten) met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis. Hieronder wordt niet verstaan een overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. Aanverwante voorzieningen, zoals speeltuintjes, stallingen, detailhandel, horeca en dergelijke zijn niet toegestaan;
1.15 bedrijfsmatige exploitatie
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een gezamenlijk beheer en exploitatie van recreatiewoningenterrein of kampeerterreinen, gericht op het bieden van – permanent wisselend – recreatief nachtverblijf, alsmede het beheer en onderhoud en van de daarbij behorende groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, toegangswegen en overige voorzieningen ten behoeve van de exploitatie van het recreatieterrein. Indien sprake is van een vereniging dienen appartementsrechten te worden gebruikt;
1.16 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor de bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein;
1.17 beeldkwaliteit
waardering en herkenning van alle visuele waarnemingen vanaf een bepaalde locatie;
1.18 beeldkwaliteitplan(nen)
geformuleerde en toetsbare beeldkwaliteiten opgenomen in een als zodanig door de raad vastgesteld beeldkwaliteitplan(nen) en als bijlage 4 onlosmakelijk verbonden met dit bestemmingsplan;
1.19 bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.20 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.21 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.22 bijbehorend bouwwerk
de uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;
1.23 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.24 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.25 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.26 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;
1.27 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.28 bouwplan
een krachtens artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening aangewezen bouwplan;
1.29 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.30 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.31 brutovloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een (bedrijfs)gebouw(en) met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;
1.32 café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleinere etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;
1.33 dagrecreatieve voorzieningen
recreatie-elementen, zoals een heemtuin, wandelparken, lig- en speelweiden, dierenweiden, dagkampeerterreinen, midgetgolfbanen, jeux-de-boules banen, trimbanen, recreatie te water, uitzichtheuvels, speelvijvers en picknickplaatsen;
1.34 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of overkapping;
1.35 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.36 erf
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.37 exploitatiegebied
gebied als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder a Wro juncto artikel 7c, elfde lid, onder c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet;
1.38 extensieve dagrecreatie
de niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;
1.39 garage
een gebouw dat bedoeld is voor het stallen van motorvoertuigen;
1.40 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.41 geluidswerende voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van de wering of reducering van geluid(soverlast), zoals een geluidswal en een geluidsscherm;
1.42 gesloten verharding
een verharding opgebouwd uit een materiaal dat na het aanbrengen een solide geheel vormt en niet zonder meer op te delen is;
1.43 groepsrecreatiewoning
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend bedoeld is voor een groep van meer dan 20 personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar wordt bewoond;
1.44 heemtuin
educatief landschapselement bedoelt om de inheemse wilde flora en fauna te laten zien;
1.45 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.46 hotel
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met – al dan niet – als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse;
1.47 horecabedrijf
een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties;
1.48 kampeermiddel
een tent, een vouwwagen, een camper of een caravan;
1.49 kantoor
een voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.50 kap
een constructie van één of meer dakvlakken;
1.51 kosten van de grondexploitatie
de kosten zoals bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c Wro, die worden verhaald binnen het exploitatiegebied;
1.52 KNA-conform archeologisch onderzoekrapport
een rapport dat verslag doet van het archeologisch onderzoek en voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.53 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;
1.54 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar een bepaalde maatvoering geldt;
1.55 manege
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen;
1.56 mantelzorg
alle vormen van langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
1.57 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes;
1.58 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
1.59 ondergeschikte nevenactiviteit
een activiteit waarvan de omvang zodanig is dat deze, met behoud van de hoofdfunctie, naast de hoofdfunctie kan worden uitgeoefend;
1.60 opslag
het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
1.61 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.62 overkapping
een bouwwerk voorzien van een gesloten dak en van maximaal twee wanden;
1.63 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.64 peil
- voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
1.65 permanente bewoning
bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor recreatieve bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;
1.66 publieksgerichte dienstverlening
een met een winkel vergelijkbaar bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan diegene die deze diensten afnemen voor publiek;
1.67 recreatiewoning
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar wordt bewoond;
1.68 restaurant
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;
1.69 seksinrichting
het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen;
1.70 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten zoals die van deze regels onderdeel uitmaakt;
1.71 statische opslag
de opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze ter plaatse bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld worden. Hieronder wordt o.a. verstaan de opslag van (antieke) auto's, boten en caravans;
1.72 standplaats
een kavel welke zich bevindt op een recreatiepark, bestemd voor het plaatsen van een recreatiewoning;
1.73 verblijfsdoeleinden
gronden waarbij de nadruk ligt op het verblijf van personen in het openbaar gebied en die tevens een verkeersfunctie hebben voor fietsers en voetgangers;
1.74 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.75 vrijstaand
een hoofdgebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander hoofdgebouw;
1.76 Wabo
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
1.77 weg
een weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
1.78 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.79 Wro
de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
1.80 zijgevel van een gebouw
een gevel van een hoofdgebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
van gebouwen onderling, alsmede afstanden van gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden gemeten vanaf de zijgevel van een gebouw;
2.2 het bebouwde oppervlakte van een bouwperceel of een ander terrein
door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijkt te stellen bouwonderdelen;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen, zoals goten van dakkapellen niet meegerekend;
2.5 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 het bewoonbaar vloeroppervlak
binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslinten. Vloeroppervlak waarboven minder dan 1,5 m hoogte aanwezig is, wordt hierbij buiten beschouwing gelaten;
2.8 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.9 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.10 ondergeschikte bouwdelen
bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch grondgebruik;
- b. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- c. extensief recreatief medegebruik;
- d. groenvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Gemengd
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor sport en leisurevoorzieningen in de vorm van:
- a. sportvoorzieningen;
- b. dagrecreatieve voorzieningen;
- c. cultuur en ontspanning;
- d. ondergeschikte detailhandel, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' waar een detailhandelsactiviteit is toegestaan met een brutovloeroppervlakte van 3.000 m2;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'zwembad'; tevens een binnenzwembad;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'hotel'; tevens een hotel met casino zoals opgenomen in de Staat van Horeca-activiteiten in bijlage 2 van deze regels met een maximum van 40 hotelkamers;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' is zelfstandige horeca toegestaan met een oppervlakte van 820 m2;
- h. verblijfsdoeleinden;
- i. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen' het wonen in een woning of bedrijfswoning, met per woning de huisvesting van één huishouding en met daaraan ondergeschikt een aan-huis-gebonden beroep, met dien verstande dat de activiteiten in de woning worden uitgeoefend en de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
- j. ondergeschikte horeca;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': een parkeerterrein;
- l. groenvoorzieningen, infrastructurele en parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' voor het verhogen van de maximaal toegestane bouwhoogte van 5 meter naar 10 meter, met dien verstande dat:
- a. de behoefte aan het verhogen van de toegestane bouwhoogte is aangetoond;
- b. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
- c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
- d. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, houtgewas, bermen en beplanting;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - heemtuin': tevens een heemtuin;
- c. extensief recreatief gebruik;
- d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- e. bijbehorende wegen, paden en verhardingen;
- f. andere tot de bestemming behorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Natuur
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Artikel 8 Recreatie - Dagrecreatie
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 9 Recreatie - Verblijfsrecreatie 1
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Specifieke gebruiksregels
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ter plaatse van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' met de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - 1' en 'specifieke bouwaanduiding - 2' voor het realiseren van een ontvangstruimte met horecagelegenheid ten behoeve van de bedrijfsmatige exploitatie van de recreatiewoningen, met dien verstande dat:
- a. het gebouw een oppervlakte heeft van maximaal 250 m2;
- b. de behoefte aan de voorziening is aangetoond;
- c. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
- d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
- e. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden.
Artikel 10 Recreatie - Verblijfsrecreatie 2
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. recreatiewoningen;
- b. bijbehorende en ondergeschikte gemeenschappelijke voorzieningen, zoals beheergebouwen en speelvelden;
- c. groenvoorzieningen, infrastructurele en parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
10.2 Bouwregels
10.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 11 Sport-1
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvoorzieningen in milieucategorie 1, 2, en 3.1, zoals opgenomen in de Lijst van sport- en recreatievoorzieningen zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
- b. ondergeschikte horeca;
- c. groenvoorzieningen, infrastructurele en parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
11.2 Bouwregels
11.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 12 Sport-2
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvoorzieningen in milieucategorie 1, 2, en 3.1, zoals opgenomen in de Lijst van sport- en recreatievoorzieningen zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'manege': tevens een manege;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'tennis': tennisbanen en padelbanen inclusief bijbehorende voorzieningen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'rijbak': een rijbak;
- e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens een bedrijfswoning;
- f. een aan huis verbonden beroep;
- g. ondergeschikte horeca;
- h. groenvoorzieningen, infrastructurele en parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
12.2 Bouwregels
12.3 Specifieke gebruiksregels
12.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 13 Verkeer
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, groenvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, taluds, oevers, bruggen en nutsvoorzieningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': tevens een parkeerterrein;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': tevens opslag;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan': tevens een ijsbaan;
- e. overige tot de bestemming behorende voorzieningen.
13.2 Bouwregels
Artikel 14 Water
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- b. waterberging en waterlopen;
- c. retentievijvers;
- d. bergbezinkbassins;
- e. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;
- f. recreatie;
- g. groenvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen in de vorm van bruggen, taluds en viaducten, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
14.2 Bouwregels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regel:
- a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
14.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt de volgende regel:
- a. waterrecreatie met gemotoriseerde vaartuigen is niet toegestaan;
- b. waterrecreatie met elektrische vaartuigen is wel toegestaan.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 15 Wonen
15.1 Bestemmingsomschrijving
15.2 Bouwregels
15.3 Specifieke gebruiksregels
15.4 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van een aan huis verbonden beroep is toegestaan, mits:
- a. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
- b. door de uitoefening van de activiteiten wijzigt het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest;
- c. de hiertoe benodigde vloeroppervlakte maximaal 50 m2 bedraagt, zulks met inbegrip van bijbehorende bouwwerken;
- d. degene die de bedrijfsvoering van het aan huis verbonden beroep uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
- e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit;
- f. er geen sprake is van een zodanige verkeersaantrekkende werking die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.
15.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 16 Leiding - Gas
16.1 Bestemmingsomschrijving
16.2 Bouwregels
16.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 16.2 en toestaan dat overeenkomstig de andere bestemmingen wordt gebouwd, met dien verstande dat:
- a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. de veiligheid van de gasleiding niet mag worden geschaad;
- c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;
- d. geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
16.4 Specifieke gebruiksregels
16.5 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
16.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het verwijderen van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas', indien de betreffende leiding als zodanig niet meer in gebruik is en/of niet meer in gebruik mag worden genomen.
Artikel 17 Leiding - Water
17.1 Bestemmingsomschrijving
17.2 Bouwregels
17.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 en toestaan dat overeenkomstig de andere bestemmingen wordt gebouwd, met dien verstande dat:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
17.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
17.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het verwijderen van de dubbelbestemming 'Leiding - Water', indien de betreffende leiding als zodanig niet meer in gebruik is en/of niet meer in gebruik mag worden genomen.
Artikel 18 Waarde - Archeologie
18.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding, bescherming en het behoud van archeologische waarden;
- b. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
18.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, waarbij de verstoorde oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en/of gebruik wordt gemaakt van de diepte van de bestaande fundering;
- b. gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet leiden tot een verstoring dieper dan 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld en:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – waarde archeologie 2' met een oppervlakte kleiner dan 100 m2;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – waarde archeologie 4' met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m2.
18.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere bestemming gebouwen, dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits de indiener bij de omgevingsvergunningaanvraag een archeologisch rapport overlegt van een ter zake deskundige, waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
- 1. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of;
- 2. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of;
- 3. geen archeologische waarden te verwachten zijn of kunnen worden geschaad.
- b. In de situatie als bedoeld in lid 18.3 sub a, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, of;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontgronden, ontginnen, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen van gronden;
- 2. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
- 3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;
- 5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het vellen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.
- b. Het verbod als bedoeld in sub a geldt niet werken en/of werkzaamheden, die:
- 1. niet leiden tot een verstoring dieper dan 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld en:
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – waarde archeologie 2' met een oppervlakte kleiner dan 100 m2;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – waarde archeologie 4' met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m2;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 4. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 18.2 van toepassing is;
- 5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
- 6. worden uitgevoerd op de plaats van een verwijderde of nog te verwijderen fundering.
- 1. niet leiden tot een verstoring dieper dan 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld en:
- c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a mits de indiener bij de omgevingsvergunningaanvraag een archeologisch rapport overlegt van een ter zake deskundige, waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
- 1. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of;
- 2. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of;
- 3. geen archeologische waarden te verwachten zijn of kunnen worden geschaad zijn.
- d. In de situatie als bedoeld in lid 18.4 sub c, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, of;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 19 Waarde - Cultuurhistorie
19.1 Bestemmingsomschrijving
19.2 Bouwregels
Op of in de gronden als bedoeld in 19.1.1 is uitsluitend bestaande bebouwing toegestaan.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2 ten behoeve van het aan-, ver- of nieuwbouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, met dien verstande dat geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke en functionele karakteristiek.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 20 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 21 Algemene Bouwregels
21.1 Toets beeldkwaliteitplan
Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen dient getoetst te worden aan het beeldkwaliteitplan zoals opgenomen in bijlage 4.
Artikel 22 Algemene Gebruiksregels
Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder c Wabo wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming;
- b. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
- c. het gebruik van gronden voor kampeermiddelen, tenzij expliciet toegestaan in de bestemmingsregels;
- d. het gebruik van bouwwerken voor statische opslag;
- e. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor detailhandel en horeca, tenzij expliciet toegestaan in de bestemmingsregels;
- f. het gebruik van bedrijfs- en/of bijgebouwen voor bewoning;
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 23 Algemene Aanduidingsregels
23.1 Luchtvaartverkeerzone
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone (met nummer)' dat ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten de bouwhoogte van een bouwwerk niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte die wordt verkregen door de lineaire interpolatie van:
- a. ter plaatse van de aanduiding Luchtvaartverkeerzone - 5' van 49.14 m en 54.14 m boven NAP;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - 6' van 54.14 m en 64.14 m boven NAP;
in verband met het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen.
23.2 Milieuzone - boringvrije zone
23.3 Vrijwaringszone - radar
Artikel 24 Algemene Afwijkingsregels
24.1 Afwijkingen
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels in dit plan voor:
- a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%;
- b. het oprichten van antennes en masten met een bouwhoogte van maximaal 15 m.
Artikel 25 Algemene Wijzigingsregels
25.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels in dit plan te wijzigen voor:
- a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een hoogte van maximaal 3,5 m;
- b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3 m toelaatbaar.
25.2 Wijzigen bestemming
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' gedeeltelijk of geheel te wijzigen in 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Van deze wijzigingsbevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen niet binnen 3 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan wordt aangevraagd.
Artikel 26 Overige Regels
26.1 Parkeerregeling
- a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken, dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Rucphen' d.d. 31 mei 2017;
- b. indien de 'Nota Parkeernormen Rucphen' als bedoeld onder sub a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning getoetst aan deze wijziging.
- c. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
26.2 Voorwaardelijke bepaling landschappelijke inpassing 1
Het gebruiken en doen (laten) gebruiken van de gronden binnen de bestemming 'Recreatie- Verblijfsrecreatie 1' met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' of 'specifieke bouwaanduiding - 2' is uitsluitend toegestaan indien:
- a. binnen 2 jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in een landschappelijke inpassing ter plaatse van de bestemmingen 'Natuur' met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschappelijke inpassing 1' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' indachtig het landschapsplan, zoals opgenomen in bijlage 3 van deze regels inclusief het in stand houden van deze landschapsstructuur.
26.3 Voorwaardelijke bepaling landschappelijke inpassing 2
Het gebruiken en doen (laten) gebruiken van de gronden binnen de bestemming 'Recreatie- Verblijfsrecreatie 2' is uitsluitend toegestaan indien:
- a. binnen 2 jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in een landschappelijke inpassing ter plaatse van de bestemmingen 'Natuur' met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschappelijke inpassing 2' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' indachtig het landschapsplan, zoals opgenomen in bijlage 3 van deze regels inclusief het in stand houden van deze landschapsstructuur.
26.4 Voorwaardelijke bepaling landschappelijke inpassing 3
Het gebruiken en doen (laten) gebruiken van de gronden binnen de bestemming 'Gemengd' ter plaatse van de aanduiding 'hotel' is uitsluitend toegestaan indien:
- a. binnen 2 jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in een landschappelijke inpassing ter plaatse van de bestemmingen 'Natuur' met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschappelijke inpassing 3' en 'Gemengd' indachtig het landschapsplan, zoals opgenomen in bijlage 3 van deze regels inclusief het in stand houden van deze landschapsstructuur.
26.5 Voorwaardelijke bepaling landschappelijke inpassing 4
Het gebruiken en doen (laten) gebruiken van de gronden binnen de bestemming 'Gemengd' ter plaatse van de aanduiding 'hotel', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' of 'Recreatie -Verblijfsrecreatie 2' is uitsluitend toegestaan indien:
- a. binnen 2 jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in een landschappelijke inpassing ter plaatse van de bestemmingen 'Natuur' met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschappelijke inpassing 4' indachtig het landschapsplan, zoals opgenomen in bijlage 3 van deze regels inclusief het in stand houden van deze landschapsstructuur;
- b. deze voorwaardelijke verplichting is ook van toepassing op het gebruiken van gronden ten behoeve van kampeermiddelen.
26.6 Voorwaardelijke bepaling landschappelijke inpassing
Het gebruiken en doen (laten) gebruiken van de voor 'Sport-1' aangewezen gronden is uitsluitend toegestaan indien:
- a. binnen 2 jaar na 11 oktober 2018 wordt voorzien in een passende landschappelijke inpassing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschappelijke inpassing' indachtig de uitgangspunten zoals opgenomen in bijlage 3 van deze regels inclusief het in stand houden van deze landschapsstructuur.
26.7 Voorwaardelijke bepaling milieuzonering
Het gebruik en doen (laten) gebruiken van de gronden binnen de bestemming 'Gemengd', zoals bedoeld in artikel 4.1, met de aanduiding 'hotel' is uitsluitend toegestaan indien:
- a. wordt aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de aanduiding 'wonen'.
26.8 Kostenverhaal en locatie-eisen
- a. De kosten van de grondexploitatie worden verhaald ten laste van de gronden gelegen binnen het exploitatiegebied, waarop bouwplannen zijn voorzien.
- b. Het exploitatiegebied is als zodanig aangewezen met de aanduiding 'overige zone - exploitatiegebied';
- c. Een exploitatieplan kan, in afwijking van artikel 6.12, eerste en derde lid Wet ruimtelijke ordening, worden vastgesteld bij een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 27 Overgangsrecht Bouwwerken
27.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking lid 27.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 27.1 onder a met maximaal 10%;
- c. Het in lid 27.1 onder a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
27.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 27.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in lid 27.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
het in lid 27.2 onder a bepaalde is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 28 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'regels van het bestemmingsplan "Leisuregebied Binnentuin".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
De gemeente Rucphen heeft op 23 september 2015 zijn toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030' vastgesteld. Actiepunt in de toekomstvisie is de ontwikkeling van het leisuregebied Binnentuin, waarmee een internationaal vermaarde leisure hotspot met jaarlijks een miljoen bezoekers wordt gecreëerd. Doel is het samen met ondernemers ontwikkelen van de Binnentuin tot hotspot voor intensieve recreatie met een actief en sportief karakter. Daarnaast staat centraal het opwaarderen van de Binnentuin tot een groen binnengebied met diverse sport- en intensieve recreatievoorzieningen van gemeentelijk en regionaal belang.
Na het vaststellen van de toekomstvisie is onderzocht hoe de gewenste ontwikkeling van de Binnentuin tot stand kan worden gebracht. Het resultaat is een aanvullend programma op de bestaande voorzieningen met recreatiewoningen en nieuwe sport- en leisurevoorzieningen. Een nieuw bestemmingsplan is nodig om deze functies mogelijk te maken en het huidige bestemmingsplan te actualiseren. Het voorliggende bestemmingsplan biedt een compleet en flexibel kader voor deze ontwikkeling. De gemeente heeft de noodzaak tot het opstellen van een nieuw bestemmingsplan aangegrepen om ervaring op te doen met de regelgeving en werkwijzen zoals die onder de nieuwe Omgevingswet gaan gelden. Hiertoe is het plan als experiment op basis van artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet aangemeld. Artikel 7c maakt bestemmingsplannen met een 'verbrede reikwijdte' mogelijk. Dit betekent dat er, vooruitlopend op de Omgevingswet, afgeweken kan worden van bestaande wet- en regelgeving. Met het opstellen van dit bestemmingsplan heeft de gemeente ervaring opgedaan met deregulering en met het werken met uitnodigingsplanologie. Ook wordt ervaring opgedaan met het faseren van kostenverhaal.
1.2 Ligging Plangebied
Het leisuregebied Binnentuin is centraal gelegen in de gemeente Rucphen, tussen de kernen St. Willebrord en Rucphen. Het leisuregebied wordt globaal begrensd door de Kozijnenhoek, de Sporthei, de Bernhardstraat en de Bosheidestraat. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan het bedrijventerrein Nijverhei en het voorzieningencluster aan de Kozijnenhoek. Aan de noordkant ligt het buitengebied en circa 1,5 km noordelijker de A58.
Afbeelding 1. Omgeving Kozijnenhoek en Bernhardstraat. Het plangebied is aangeduid met een rode contour.
1.3 Leisuregebied Binnentuin
In de Binnentuin is de laatste 40 jaar een transformatie ingezet van een agrarisch landschap naar een landschap met sport en recreatieve invulling. Met onderhavige ontwikkeling wordt deze transformatie voortgezet. De recente geschiedenis en de totstandkoming van dit leisuregebied wordt in deze paragraaf nader uiteengezet.
Structuurplan Binnentuin
Met het structuurplan Binnentuin, vastgesteld door de gemeenteraad op 15 mei 2008, is de eerste stap gezet richting de opwaardering van het plangebied. Er is ingezet op het versterken van de landschappelijke structuur als drager voor de beoogde ontwikkelingen. Dat gebeurt door het verbeteren en versterken van de verbindingsassen voor groen en voor langzaam verkeer. Ook is gekozen voor het uitbreiden/nieuwvestigen van dagrecreatieve voorzieningen en voor het toevoegen van verblijfsrecreatie. De ontwikkelingen in het plangebied zijn in het structuurplan gekoppeld aan de ontwikkeling van de kernranden en het voorzieningencluster aan de Kozijnenhoek. Het is de bedoeling dat de Binnentuin zowel ruimtelijk als functioneel een eenheid gaat vormen die bovendien goed op de omgeving zal aansluiten.
Afbeelding 2. Plankaart structuurplan Binnentuin 2008.
Masterplan 2013
Het structuurplan heeft als basis gediend voor een nieuw Masterplan, dat in 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. In het Masterplan is het programma in samenwerking met de ontwikkelingsgroep Binnentuin (bestaande uit verschillende belanghebbenden in en rond het gebied) verder uitgewerkt. In het Masterplan zijn de volgende ontwikkelingen als speerpunten benoemd:
- de uitbreiding van de Skidôme;
- het realiseren van de Wielerwereld, met overdekte wielerbaan, wielerexperience en wielerretail;
- de bouw van recreatiewoningen (in gespreide clusters) en een hotel.
Daarnaast worden de volgende ambities beschreven:
- het situeren van nieuwe sportvelden tussen de Sporthei en de nieuwe Verlengde Helakkerstraat;
- het behoud van het bestaande zwembad en de bestaande sporthal;
- de vestiging van een tenniscentrum.
Met het Masterplan, waarvan een functiekaart is gemaakt, is ingezet op een transformatie voor de komende 10 tot 20 jaar, zodat een gebied ontstaat met een intensief recreatief karakter en een sterke eigen identiteit. Het Masterplan is in de structuurvisie Rucphen 2030 als uitwerking opgenomen.
Afbeelding 3. Masterplan Leisuregebied.
Verkenning scenario's 2015
Na de vaststelling van het Masterplan en de Structuurvisie zijn de uitgangspunten voor de ontwikkeling veranderd. Om daar op in te spelen zijn diverse verkenningen uitgevoerd. De veranderingen in de uitgangspunten zijn als volgt.
- Een overdekte baan bij de Wielerwereld is niet langer aan de orde. Het wielerwereldprogramma is aangepast naar: wielerexperience, horeca, wielerretail, BMX-baan en een asfalt parcours.
- ZKA Consultants & Planners heeft gerapporteerd (januari 2015) hoe het 'Binnentuin'-concept kan worden versterkt door toevoeging van functies. De ambitie is om van dagrecreatie te ontwikkelen naar shortstay-recreatie, door een aanbod te scheppen van verblijfsrecreatie (minimaal 150 vakantieverblijven) in combinatie met het ontwikkelen van een aantal nieuwe functies, die de aantrekkelijkheid van het gebied als totaal vergroten. Genoemd worden: indoorspeeltuin, bowling, casino en overdekte niche 'dierentuin'.
De ontwikkeling van de verblijfsrecreatie (recreatiewoningen) is onlosmakelijk verbonden met die van de nieuwe bovenregionale attracties. De vakantiewoningen blijven overeenkomstig het Masterplan 2013 gesitueerd aan de noord- en westzijde van de Binnentuin.
Afspraken coalitieakkoord
Op 8 mei 2018 is het coalitieakkoord "Gewoon Doen, voor u!" gesloten. In het coalitieakkoord zijn de volgende afspraken opgenomen over de Binnentuin:
- Zo snel als mogelijk realiseren van een nieuw eigentijds binnenzwembad op de locatie van de huidige peuterbadjes van het buitenbad. Hiertoe wordt voldoende budget bijgeraamd;
- Het behoud van de huidige 2 grote buitenzwembaden, inclusief een ligweide. Een fysieke koppeling met het binnenbad wordt achterwege gelaten;
- Behouden van de huidige sporthal met horeca en het uitgangspunt deze te privatiseren. Mogelijk kan de locatie van het huidige binnenbad worden benut voor een nieuwe recreatieve attractie. Daarbij is er vanzelfsprekend aandacht voor de verenigingen die afhankelijk zijn van de sporthal;
- Het plan voor de kleine dierentuin vervalt en er wordt gezocht naar een passende (commerciële) recreatieve invulling voor de locatie Kozijnenhoek 17.
Voor het gebied waar de hockey, handbal en atletiek gevestigd zijn en waar de wielerbaan voorzien is, zijn onderstaande afspraken opgenomen:
- De aanleg van een wieleroefenparcours voor gebruik door zowel jeugd als volwassenen. De lengte van het parcours moet hiervoor ca. 1.600 meter bedragen en het aantal bochten zo veel als mogelijk worden beperkt.
- Geen aanleg van een BMX-baan.
- Voldoende investering in de bestemming 'Groen', zoals door de provincie wordt vereist.
- Renovatie van de 300 meter atletiekbaan op de huidige locatie.
- Renovatie van de handbalvelden.
- Uitvoering zo snel als mogelijk na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
Bestemmingsplan 'MSA Binnentuin'
Vooruitlopend op het bestemmingsplan voor het totale leisuregebied Binnentuin is een separaat bestemmingsplan opgesteld. Dit betreft het bestemmingsplan 'MSA Binnentuin', zoals vastgesteld d.d. 3 juli 2018. In dit bestemmingsplan is voorzien in de aanleg van een wielerparcours, alsmede zijn de sportvoorzieningen van hockey, handbal en atletiek opgenomen in dit bestemmingsplan. Deze sportvoorzieningen vormen de 'multifunctionele sportaccommodatie' (MSA).
Stedenbouwkundig plan 2018
Met de verkenning van de scenario's en de rapportage over de versterking van het concept is de verdere uitwerking van de plannen ter hand genomen. Dit heeft geleid tot een stedenbouwkundig plan met daarin de volgende elementen:
- een versterkte interne groenstructuur en een nieuwe groenstructuur aan de rand van het gebied;
- fiets- en wandelverbindingen met de kern Rucphen en met het buitengebied;
- behoud van de bestaande voorzieningen rondom de Skidôme (hockeyveld, atletiekbaan, manege, heemtuin, schietbaan en modelracebaan);
- behoud van het bestaande bosgebied naast de schietbaan en in het noorden van het plangebied;
- sporthal, zwembad en wielerretail aan de zuidoostzijde van het gebied, aansluitend aan het bestaande parkeerterrein;
- recreatiewoningen op twee velden aan de noord- en westzijde.
In het voorontwerp bestemmingsplan is het Leisuregebied Binnentuin als geheel landschappelijk ingepast, door de randen te voorzien van een brede robuuste groenstrook. Deze groenstructuur is echter in strijd met de historische en bestaande landschappelijke kenmerken van de locatie. er wordt een nieuwe groenstructuur toegevoegd die van de Binnentuin een groen eiland in het landschap maakt. Dit is echter niet wenselijk, daar dit geen samenhang heeft met de bijzondere landschappelijke ligging en aansluiting op de dorpsranden op dit gebied. Daarom is het landschapsplan in het ontwerp bestemmingsplan gewijzigd in een groenstructuur die past bij de omgeving; een bos-heidelandschap met open velden in het zuidwesten en een kampenlandschap met houtwallen en kleine bosjes in de overige delen. Dit fijnmazige netwerk van groenstructuren zorgt ervoor dat de Binnentuin naadloos aansluit op de omgeving en geen op zichzelf staand element wordt. Daarnaast zorgt de fijnmazige groenstructuur ook voor een groen beeld in de het Leisuregebied, wat de kwaliteit ten goede komt en ruimte schept voor ontwikkelingen.
In hoofdstuk 2 zijn alle beoogde ontwikkelingen nader toegelicht.
1.4 Vigerend Bestemmingsplannen
Ter plaatse van het plangebied vigeren de volgende planologische regelingen:
Naam regeling | Plantype | Vastgesteld |
MSA Binnentuin | bestemmingsplan | 03-07-2018 |
Parapluplan parkeren en overgangsrecht Rucphen | bestemmingsplan | 13-12-2017 |
Buitengebied Rucphen 2012 3H | bestemmingsplan | 16-12-2015 |
Buitengebied Rucphen 2012 2H | bestemmingsplan | 29-10-2014 |
Buitengebied Rucphen 2012 | bestemmingsplan na gerechtelijke uitspraak | 17-06-2014 |
Buitengebied Rucphen 2012 1H | bestemmingsplan | 11-12-2013 |
Sport- en Vrijetijdscentrum 'De Vijfsprong', Baanvelden 22 | bestemmingsplan | 27-09-2012 |
Buitengebied Rucphen 2012 | bestemmingsplan | 29-03-2012 |
Sport- en vrijetijdscentrum 'De Vijfsprong', Skidôme Rucphen, wijzigingsplan 1 | wijzigingsplan | 07-02-2012 |
Skidôme, uitbreiding Sportpark Vijfsprong | bestemmingsplan | 08-07-2010 |
Sport- en vrijetijdscentrum 'De Vijfsprong' wijziging ex art. 11 WRO | wijzigingsplan | 05-11-1997 |
Sport- en Vrijetijdscentrum 'De Vijfsprong' | bestemmingsplan | 25-06-1996 |
1.5 Leeswijzer
De opzet van de toelichting is als volgt:
- in hoofdstuk 2 worden de huidige en beoogde situatie beschreven;
- in hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader;
- de resultaten van de toetsing van het plan aan ruimtelijke aspecten en milieuaspecten zijn vermeld in hoofdstuk 4;
- in hoofdstuk 5 is de toelichting op de juridische regeling opgenomen;
- hoofdstuk 6 bevat een toelichting op de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 7 bevat een toelichting op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Huidige En Beoogde Situatie
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur weergegeven van het plangebied en het leisuregebied Binnentuin. Dit hoofdstuk ziet toe op een beschrijving van de huidige inrichting en het gebruik van het leisuregebied Binnentuin, evenals het plangebied. Daarnaast zal in dit hoofdstuk nader ingegaan worden op de beoogde situatie ter plaatse van het plangebied.
2.2 Huidige Situatie
Ruimtelijk
Het landschap van het leisuregebied Binnentuin is in de tijd langzaam gegroeid tot de huidige situatie. Veel verschillende elementen, uit verschillende perioden, zijn nog herkenbaar aanwezig in het gebied. Van een agrarisch landschap is de transformatie ingezet met sport en recreatieve voorzieningen. In de huidige opzet is de landschapsopbouw in de vorm van houtwallen echter deels nog zichtbaar, als omkadering van de akkers. Deze kamers vormen ieder een apart element.
Afbeelding 4. Bestaande groenstructuren omgeving leisuregebied Binnentuin.
Het oosten van het leisuregebied Binnentuin is gelegen in een opener agrarisch gebied. Een gedeelte van de gronden kende voorheen dan ook een agrarisch gebruik. De westzijde van het gebied is een groene overgangszone tussen de kern Rucphen en de Binnentuin. Dit gebied heeft overwegend een besloten, groen karakter. De noordzijde van het plangebied bestaat uit akkers en grasland. Typerend voor dit gebied zijn de waterpartij en een aantal stevige bomenrijen. De zuidoostzijde bestaat uit een bebouwingscluster van woningen en agrarische bedrijven met een variatie aan gebouwen en een directe overgang naar open agrarisch gebied.
Functioneel
In het gebied is vooral een aantal sport- en recreatievoorzieningen aanwezig. Momenteel bevinden zich in de Binnentuin de volgende gebruikers en functies:
- 1. Skidôme;
- 2. atletiekvereniging met atletiekbaan;
- 3. hockeyvereniging met kunstgrasveld;
- 4. handbalvereniging met handbalveld;
- 5. modelautoraceclub Baanbrekers met wedstrijdcircuit en clubgebouw;
- 6. sporthal en binnenzwembad de Vijfsprong;
- 7. openlucht zwembad;
- 8. manege;
- 9. schietvereniging;
- 10. heemtuin;
- 11. ijsbaan (niet meer in gebruik als zodanig);
- 12. zandwinplas;
- 13. tennisaccommodatie (in ontwikkeling);
- 14. parkeren (bij voorzieningen en openbaar);
- 15. hondenvereniging. (ten westen van 9).
Afbeelding 5. Bestaande functies omgeving leisuregebied Binnentuin.
2.3 Beoogde Situatie
Ruimtelijk
Voor het plangebied is een landschapsplan opgesteld. Een uitsnede hiervan is navolgend opgenomen. Het volledige landschapsplan is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.
Afbeelding 6. Landschapsplan voor de Binnentuin. Bron: Compositie 5 stedenbouw bv, 2018.
Het plangebied voor de Binnentuin in Rucphen is gelegen in een overgangsgebied tussen een bos/heidelandschap en een kleinschalig kampenlandschap met velden en houtwallen.
Het bos/heidelandschap is gelegen op een hogere rug tussen de kernen Rucphen en Sprundel en is een uitloper van de zuidelijker gelegen Molenheide en het grote bos/heidelandschap gelegen tussen Rucphen, Sprundel, Rijsbergen en Zundert. Deze voormalige heidegronden werden midden 19e eeuw grotendeels omgevormd tot productiebos, waarbij in het plangebied een afwisselend bos ontstaat met een afwisseling van productiebossen, enkele heidevelden en landbouwenclaves. Deze kleinschaligheid en afwisseling benadrukt de overgang van de hogere dekzandrug naar de lager gelegen gebieden ten oosten en westen (Rucphen en Sprundel) en het natte gebied ten noorden van het bosgebied: de Zegge met de Kibbelvaart.
De omliggende gronden maken deel uit van het kampenlandschap wat rondom het bosgebied gelegen is. Dit landschap bestaat uit kleine velden met afwisselend akkerbouw en weiden. Deze worden afgeschermd door een netwerk van houtwallen en bossingels, wat resulteert in een kleinschalig landschap met vele ontsluitingswegen en paden. Opvallend in dit kampenlandschap is het verschil tussen de (noord-)westzijde en (noord-)oostzijde van het plangebied. De percelen in de (noord-)westzijde, Achterhoek, zijn zeer regelmatig gevormd, met ongeveer dezelfde oppervlakten en rechte vormen. De percelen in de (noord-)oostzijde, Kozijnenhoek, zijn juist veel onregelmatiger, zowel qua oppervlakte als vorm.
Kortweg zijn in het plangebied dus drie landschapstypes te herkennen:
- Het bos/heidelandschap met een afwisseling van bossen, velden, akkers en heide
- Het regelmatige kampenlandschap met houtwallen en velden
- Het onregelmatige kampenlandschap met houtwallen en velden
Deze drie landschapstypes vormen de basis voor het landschapsplan voor de Binnentuin. De historische locaties van deze landschappen worden als leidraad gebruikt voor de inrichting en inpassing van de diverse ontwikkelingen in het plangebied. De overgangen tussen de verschillende landschapstypes worden sterk aangezet, waarbij wel een eenheid gezocht wordt in plantsoorten en beeld.
Het bos/heidelandschap wordt opgezet als een boslandschap met groene kamers, die qua vorm en oppervlakte refereren aan de vroegere velden en landbouwenclaves. Hierdoor ontstaat weer een afwisselend bosgebied met een mozaïek van houtopstanden, houtwallen en open plekken. De bossen sluiten qua uitstraling en beplanting aan bij het bestaande bosgebied: een gemengd loof/naaldbos met inheemse soorten. Op de overgang van bos naar velden en tussen de velden staan dichte houtwallen, waardoor de overgang verzacht wordt. Deze dichte houtwallen zijn ook ideaal om recreatieve ontwikkelingen in het gebied in te passen in het boslandschap.
Het regelmatige kampenlandschap wordt opgezet als fijnmazig systeem van houtwallen en velden, waarbij de velden ruimte bieden voor recreatieve ontwikkelingen. De velden zijn regelmatig van vorm en verschillen niet sterk in grootte. Ze worden omzoomd door dichte houtwallen, die aansluiten bij de reeds bestaande houtwallen en refereren naar de historische houtwallen in het gebied. Deze dichte houtwallen worden aangeplant met inheemse plantsoorten met aandacht voor voedselplanten voor fauna.
Het onregelmatige kampenlandschap wordt opgezet als een landschap met onregelmatig gevormde velden, die afwisselen in vorm en grootte. Hier ontstaan geen dichte kamers, maar zijn juist op sommige plaatsen doorkijkjes in het systeem van houtwallen. De velden (kamers) tussen de houtwallen bieden ruimte voor recreatieve ontwikkelingen. Ook hier worden de houtwallen aangeplant met inheemse plantsoorten met aandacht voor voedselplanten voor fauna.
De landschapsstructuren sluiten hierbij aan op de historische structuur van het gebied, waarbij de nieuwe rondweg dwars door de landschapsstructuren heen snijdt. Hierdoor wordt de bijzondere positie van de rondweg benadrukt en ontstaan fraaie doorzichten vanaf de rondweg naar het omliggende landschap.
Functioneel
Onderhavig bestemmingplan is tweeledig. Het voorziet enerzijds in een planologisch kader voor alle ontwikkelingen die binnen het plangebied worden beoogd. Anderzijds vorm het onderhavige bestemmingsplan een actueel planologisch regime voor de reeds bestaande en te behouden functies binnen de Binnentuin. Het op 3 juli 2018 vastgestelde bestemmingsplan "MSA Binnentuin" is eveneens opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Navolgend is beschreven welke functies worden behouden, welke functies reeds planologisch mogelijk zijn gemaakt met het bestemmingsplan "MSA Binnentuin" en welke functies worden beoogd met onderhavig bestemmingsplan.
Bestaande, te behouden functies
De volgende functies worden met onderhavig bestemmingsplan behouden:
- skidôme;
- modelautoraceclub Baanbrekers met wedstrijdcircuit en clubgebouw;
- sporthal;
- openlucht zwembad;
- manege;
- schietvereniging;
- heemtuin;
- zandwinplas;
- hondenvereniging.
MSA Binnentuin
Vooruitlopend op onderhavig bestemmingsplan is een separaat bestemmingsplan opgesteld. Dit betreft het bestemmingsplan "MSA Binnentuin". Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in de aanleg van een wieleroefenbaan en bestendiging van de hockeyvelden, handbalvelden en atletiekbaan. Planologisch zijn deze functies reeds verzekerd.
Nieuwe ontwikkelingen
Het onderhavig bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor een aantal nieuwe ontwikkelingen. Deze zijn navolgend tekstueel benoemd. Alle beoogde ontwikkelingen zijn tevens gevisualiseerd op het kaartmateriaal, opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. Een uitsnede hiervan is hieronder opgenomen.
Afbeelding 7. Beoogde ontwikkelingen binnen de Binnentuin met een rood kader aangeduid. Bron: Compositie 5 stedenbouw bv, 2018.
Uitbreiding Skidôme
Voor de toekomst zijn verlengingen van skibanen beoogd. Dit is echter nog onvoldoende concreet in de planperiode van het bestemmingsplan. Daarnaast vraagt dit om een verdere onderbouwing. De baanverlengingen zijn om die reden niet opgenomen in het bestemmingsplan, maar er is in de inpassing bij natuur wel rekening mee gehouden door verlenging niet onmogelijk te maken. Er is echter wel rekening gehouden met een uitbreiding van de Skidôme met een nieuwe attractie. Deze attractie kan los van de Skidôme gerealiseerd worden en verbonden worden aan het bestaande gebouw.
De Skidôme ligt in het hart van het gebied. In 2011-2012 is een tweede skihelling toegevoegd, met daarbij een ijskartbaan. Voor de nabije toekomst staat een verlenging van de banen gepland. Daarnaast zijn er diverse dagrecreatieve ontwikkelingen beoogd. Rondom de Skidôme zijn extra parkeerplaatsen benodigd.
Locatie bestaand binnenzwembad
Het gebouw van het huidige binnenzwembad blijft behouden voor een andere leisurefunctie. Hierbij wordt gedacht aan bowling. De sporthal blijft bestaan.
Toekomstig binnenbad
Het college heeft besloten om het bestaande buitenzwembad te overkappen. Het bouwvlak ten behoeve van het nieuwe zwembad is in de vast te stellen versie van onderhavig bestemmingsplan dan ook verplaatst. Enkel de optie van het overkappen van het bestaande buitenzwembad is nu nog planologisch toegestaan.
Realisatie tennisvelden
Ten behoeve van de aanleg van de omleidingsweg Rucphen-Sprundel-St. Willebrord zijn de tennisvelden van tennisvereniging RICO geamoveerd. Deze velden zullen terugkeren ten noorden van het bestaande zwembad, tussen de hockeyvelden, de skidôme en de sporthal in.
Verblijfsrecreatieve voorzieningen
De beoogde verblijfsrecreatieve voorzieningen kunnen er voor zorgen dat de huidige gebruikers van de Binnentuin zich laten verleiden tot een langer verblijf. Anderzijds zal het bereik van potentiële nieuwe gebruikers toenemen. De (maximaal) 138 recreatiewoningen komen in een groene setting aan de noord- en westzijde van het gebied en maken gebruik van de centrale voorzieningen rondom de Skidôme. Om het verblijfsrecreatieve aanbod compleet te maken, zijn er ook appartementen en groepsaccommodaties voorzien. De appartementen en groepsaccommodatie zijn geprojecteerd aan de oostzijde van de waterplas. De 16 recreatiewoningen aan de westzijde krijgen een bijzondere sportgerelateerde invulling. Parkeren en waterberging worden op het eigen terrein opgelost. De verblijfsrecreatieve voorzieningen zijn uitdrukkelijk niet bedoeld voor de huisvesting van arbeidsmigranten of asielzoekers.
Gemengde doeleinden
Binnen het leisuregebied Binnentuin is ruimte voor een extra nieuwe attractie in het zuiden van het plangebied. Deze nieuwe attractie dient te passen binnen een gemengde bestemming. Daarnaast is in het gebied van de Vijfsprong voorzien in de vestiging van een wielerretail ter versterking van het leisuregebied. Daarnaast is het mogelijk om op de hoek Kozijnenhoek - Baanvelden een hotel te realiseren met maximaal 40 kamers. De verblijfsrecreatieve voorzieningen in het hotel zijn uitdrukkelijk niet bedoeld voor de huisvesting van arbeidsmigranten of asielzoekers. Het hotel wordt landschappelijk ingepast in de voorziene groenstructuur. De natuurwerkgroep wenst hier bovendien ter versterking van het 'eekhoornbosje' hazel- en walnootbomen aan te planten.
2.4 Parkeren En Verkeer
2.4.1 Parkeren
Toetsingskader
Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en/of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.
Beoordeling
Door de gemeente Rucphen zijn in de 'Nota Parkeernormen Rucphen 2017', vastgesteld d.d. 31 mei 2017, parkeernormen gesteld waarbij zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeernormen zoals die zijn gesteld in de destijds geldende publicaties van het CROW. De Nota Parkeernormen Rucphen 2017 onderscheidt parkeernormen voor het gebied 'Centrum', 'Overige bebouwde kom' en 'Buitengebied'. Onderhavig plangebied is gelegen in het 'Buitengebied'. In bijlage 3 van deze toelichting is de parkeerbalans opgenomen.
In de bestaande situatie is bekeken wat de huidige parkeercapaciteit is per functie en per cluster. Hieruit volgt dat er in de bestaande situatie twee parkeerclusters zijn: 'parkeercluster Sporthei' bij het zwembad en sporthal en 'parkeercluster Baanvelden' bij MAC Baanbrekers en sportvelden. Daarnaast is er een aantal solitaire functies in het plangebied die ieder een eigen parkeervoorziening hebben.
Vervolgens is bekeken of de huidige parkeercapaciteit voldoende is of dat er parkeerproblemen zijn in het plangebied. Voor nagenoeg alle locaties geldt dat de huidige capaciteit voldoende is voor het bestaande gebruik. Deze parkeercapaciteit kan dan ook als basis dienen voor de toekomstige parkeerberekening, voor het geval er geen substantiële wijzigingen plaatsvinden binnen de functies, zoals de uitbreiding van de faciliteiten. Enkel bij het parkeercluster Baanvelden is sprake van een parkeerprobleem. Gedurende verschillende periodes, met name in het weekend, is hier een grotere parkeerbehoefte dan capaciteit. Hierdoor kan bij dit parkeercluster niet uitgegaan worden van de bestaande capaciteit.
Voor de toekomstige situatie is de bestaande parkeercapaciteit die als voldoende is geclassificeerd aangehouden als basis voor de parkeernormen. Waar de capaciteit niet voldoende is, wordt gerekend met de parkeernormen van de gemeente Rucphen, op basis van de Nota Parkeernormen Rucphen 2017. Voor nieuwe functies worden de parkeernormen van de gemeente Rucphen (2017) als basis genomen voor de berekening.
Om de Binnentuin als leisuregebied zo optimaal en flexibel mogelijk te kunnen gebruiken is in het stedenbouwkundig plan een structuur gecreëerd die pieken in parkeerbehoefte van de verschillende functies kan opvangen. Centraal in het leisuregebied, rondom de belangrijkste sport- en recreatieve voorzieningen, worden een drietal parkeerclusters voorzien. Door deze te verbinden met elkaar en alle voorzieningen door middel van een netwerk van voet- en fietspaden kunnen deze elkaar aanvullen op piekmomenten. Dit voorkomt parkeerproblemen over het gebied als geheel en door de spreiding is parkeren in de buurt van de gewenste voorziening mogelijk. Bovendien is het op deze manier mogelijk om bij grote evenementen of pieken de bezoekers naar de juiste parkeerplaats te leiden.
Deze drie parkeerclusters voorzien de functies centraal in het leisuregebied van parkeerplaatsen. Bij de overige nieuwe functies die solitair gelegen zijn, zoals de recreatieparken, hotel en 3e attractie, wordt de parkeernorm direct rondom de functie opgelost. De exacte invulling hiervan hangt af van het ontwerp en omvang van de nieuwe functies, die nog niet bekend is. Dit geldt ook voor de uitbreiding van de Skidôme, waarvoor in de huidige situatie de parkeernorm te hoog lijkt te zijn. Wanneer de uitbreidingsplannen concreet zijn, is een berekening voor de parkeerbehoefte noodzakelijk om dit inzichtelijk te maken. Deze extra parkeercapaciteit dient op eigen terrein opgelost te worden, waarbij onder andere gedacht kan worden aan een parkeergarage onder de uitbreiding van de skihal.
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen dient te worden aangetoond dat er voor iedere ontwikkeling voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.
Conclusie
Met het aantal parkeerplaatsen dat in onderhavig stedenbouwkundig plan mogelijk wordt gemaakt kan worden voorzien in de parkeerbehoefte. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen dient te worden aangetoond dat voor iedere ontwikkeling voldoende parkeergelegenheid aanweizg is op eigen terrein.
2.4.2 Verkeer
Verkeersontsluiting A58 (gemotoriseerd verkeer)
Al het gemotoriseerd verkeer bereikt het gebied via de Kozijnenhoek, met uitzondering van het recreatiepark in het noorden van het plangebied dat ontsloten zal worden via de Bernhardstraat. De Baanvelden vormt de hoofdontsluiting van het gebied vanaf de Kozijnenhoek. Via de nieuwe Verlengde Vosdonkseweg en Verlengde Helakkerstraat is er een goede verbinding met het regionale en bovenregionale wegennet. De capaciteit van deze wegen is voldoende om het verkeer van en naar de Binnentuin te verwerken. Dit is gebleken uit de mobiliteitstoets bij de bestemmingsplannen voor de Verlengde Vosdonkseweg en de Verlengde Helakkerstraat. In die mobiliteitstoets is een globaal programma opgenomen voor de ontwikkeling van de Binnentuin, met de daarbij behorende verkeersgeneratie. Het uitgangspunt voor het voorliggende bestemmingsplan is dat de toename van de verkeersgeneratie niet groter is dan zoals voorzien in de bestemmingsplannen voor de Verlengde Helakkerstraat en de Verlengde Vosdonkseweg. Met het actuele programma kan aan dit uitgangspunt worden voldaan.
Verkeersontsluiting langzaam verkeer
De verkeersontsluiting voor langzaam verkeer is goed. De Kozijnenhoek is voorzien van een vrijliggend fietspad, evenals de Bernhardstraat. Aan de westzijde van het gebied vormt de Baanvelden een entree exclusief voor fietsers en voetgangers. Daarnaast zijn er tussen de kern Rucphen en het gebied diverse wandelpaden aanwezig. In de nieuwe groenstructuur wordt het padennetwerk uitgebreid.
Openbaar vervoer
Er vindt overleg plaats met Arriva over de invulling van openbaar vervoer in het plangebied. Het is de bedoeling om als gevolg van de aanleg van de omleiding vanaf december 2019 een busroute langs de Binnentuin te realiseren.
2.5 Ruimtelijke Kwaliteit
In de Binnentuin zal een grote diversiteit aan (nieuwe) functies ontstaan. Een groot deel van deze functies heeft in het stedenbouwkundig plan een concrete locatie toegewezen gekregen. Aangezien de ontwikkeling van het leisuregebied buiten de kaders van de welstandsnota valt, dienen, zoals in de welstandsnota aangegeven, specifieke welstandscriteria vastgesteld te worden. Deze zijn vastgelegd in het beeldkwaliteitplan, opgenomen als bijlage 4 bij de toelichting . Na vaststelling door de raad zal dit beeldkwaliteitplan de welstandsnota voor wat betreft het plangebied van De Binnentuin vervangen.
Het beeldkwaliteitplan geeft inzicht in de gewenste identiteit van de Binnentuin en de vertaling ervan in de uitstraling van de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte. Dit is verwoord en verbeeld door middel van een set spelregels. Deze spelregels gaan onder andere over stedenbouwkundige aspecten, bebouwingstypologie, architectonische uitstraling, massa, rooilijn, bouwhoogte, positionering en oriëntatie van de bebouwing, kleurstelling en materiaalgebruik. Het beeldkwaliteitplan dient als richtlijn voor iedereen die bij het verdere ontwerp- en ontwikkelingsproces betrokken is om een bijzonder leisuregebeid met maximaal toekomstperspectief te realiseren. Daarnaast fungeert het beeldkwaliteitplan als formeel toetsingskader bij de diverse bouwplannen die ontwikkeld zullen gaan worden
Het beeldkwaliteitplan is opgenomen als bijlage bij de regels. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient rekening te worden gehouden met de inhoud van het beeldkwaliteitplan.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.
Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.
Beoordeling
Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt. Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op onderhavig plan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.
Conclusie
Het planvoornemen is passend binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk.
3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012
Toetsingskader
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling
Het plangebied is gelegen in het radarverstoringsgebied van vliegbasis Woensdrecht en radarstation Herwijnen. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen is een maximale hoogte van windturbines opgenomen van 90 meter ten opzichte van het NAP. In het radarverstoringsgebied van Woensdrecht geldt een maximale hoogte van 113 meter ten opzichte van het NAP.
Afbeelding 8. Ligging van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Woensdrecht en Herwijnen. De blauwe aanwijzer toont de ligging van het plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2018.
In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt boven de ter plaatse geldende maximale hoogtematen op basis van de radarverstoringsgebieden. Bovendien biedt onderhavig plan geen planologisch kader voor het oprichten van windturbines. Voor het plangebied geldt verder dat er regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van het vliegverkeer vanaf luchthaven Breda International Airport. De aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-5' en 'luchtvaartverkeerzone - 6' komen hieruit voort.
Afbeelding 9. Bijlage 8 bij Verordening luchthavenbesluit luchthaven Seppe Noord-Brabant.
Voor het overige zijn er ten aanzien van onderhavig plangebied geen regels uit het Barro en de Rarro van toepassing, aangezien er bij onderhavige ontwikkeling geen andere nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.
Conclusie
Het planvoornemen is passend binnen de algemene regels van het rijk, zoals vervat in het Barro en het Rarro.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6, lid 2 Bro), 2017
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat ‘de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien’. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ als een ‘open norm’ is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde ‘overzichtsuitspraak’ gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ concreet worden toegepast.
Beoordeling
Toepassing van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de ‘ladder’ verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de ‘ladder’ niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ worden voldaan.
- a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
- b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
- c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
- d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
- e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
- a. voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2. De ontwikkeling is derhalve aan te merken als stedelijke ontwikkeling.
- b. voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling van het ruimtelijk besluit, in vergelijking met het voorgaande planologisch regime, blijkt dat sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.
- 1. Voor zover onderhavig bestemmingsplan voorziet in de nieuwe attractie bij de Skidôme geldt dat deze uitbreiding op grond van het vigerende bestemmingsplan "De Vijfsprong" d.d. 25 juni 1996 is gelegen binnen de bestemming 'Recreatieve doeleinden' en de aanduiding 'Dagrecreatie'. Er is hier dus al sprake van een dagrecreatieve bestemming, echter vindt met de nieuwe attractie een vergroting van het planologisch beslag op de ruimte plaats. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet ten aanzien van de nieuwe attractie bij de Skidôme verder worden doorlopen.
- 2. Voor zover onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van verblijfsrecreatieve voorzieningen geldt dat deze ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" d.d. 29 maart 2012 en daaropvolgende herzieningen is gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch'. Gelet hierop is sprake van een functiewijziging en is tevens sprake van een groter planologisch beslag op de ruimte. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet ten aanzien van realisatie van verblijfsrecreatieve voorzieningen verder worden doorlopen.
- 3. Voor zover onderhavig bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van het bestaande zwembad en de realisatie van de tennisvelden geldt dat deze ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan "De Vijfsprong" d.d. 25 juni 1996 is gelegen binnen de bestemming 'Recreatieve doeleinden' en de aanduiding 'Dagrecreatie'. Reeds is hier dus al sprake van een sportbestemming. Met de ontwikkeling vindt geen vergroting van het planologisch beslag op de ruimte plaats. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' behoeft ten aanzien van de uitbreiding van het bestaande zwembad en de realisatie van de tennisvelden niet verder te worden doorlopen.
- c. is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om een kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.
- 1. Voor zover onderhavig bestemmingsplan voorziet in de nieuwe attractie bij de Skidôme geldt dat deze toeziet op een nog onbekende attractie. De ontwikkeling is echter wel onlosmakelijk verbonden met de reeds bestaande bedrijfsvoering. Het karakter van de bedrijfsvoering verandert met de uitbreiding niet. De Skidôme wordt reeds jaren succesvol geëxploiteerd. De behoefte aan een extra attractie komt voort uit deze bedrijfsvoering en vloeit voort uit de positieve bedrijfsresultaten. Voorts geldt dat, nu er sprake is van een uitbreiding (en geen nieuwvestiging) van activiteiten, er sprake is van een bestaande exploitant. De behoefte aan de beoogde ontwikkeling is daarmee een gegeven.
- 2. Voor zover onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van verblijfsrecreatieve voorzieningen geldt dat door ZKA in het rapport 'Bungalowpark Binnentuin Rucphen', bijgevoegd als Bijlage 5, ingegaan is op de conceptontwikkeling, de regionale marktbehoefte en afzetkansen voor recreatiewoningen. De bevindingen in het rapport zijn als volgt:
- a. gezien het bescheiden en kwalitatief matige aanbod in West-Brabant is er marktruimte om nieuw aanbod te ontwikkelen;
- b. omdat Brabant en met name deze regio niet als toeristische A1-locatie gezien wordt, vraagt dit wel een bijzonder en onderscheidend concept met een slimme mix van verblijf, voorzieningen en activiteiten. Daarnaast is een extra impuls nodig in het gebied zelf waar het gaat om groen, toegankelijkheid en uitstraling om deze marktruimte te verzilveren;
- c. als hieraan voldaan wordt is een park met een gemiddelde bungalowbezetting van circa 50% haalbaar en bruto verhuuromzetten per bungalow oplopend van € 19.000 voor een 6 persoons- tot € 49.500 voor een 20 persoonsbungalow;
- d. belangrijk hierbij is een flexibele inzet in aantallen per ha (tussen 10-15 per ha afhankelijk van het type) en een opknippen in meerdere fasen. Ook een invulling met hotelkamers/hotelappartementen zou hierbij uitstekend passen, afhankelijk van de belangstelling in de markt;
- e. uitgaande van de genoemde aantallen eenheden en bezetting zou in de eindfase een aantal overnachtingen van ruim 150.000 per jaar realistisch zijn en in de beginfase van 50.000-60.000. Deze aantallen zijn resp. ruim 3% en 1,25% van het aantal overnachtingen in heel Brabant (4,3 mln.) en bovendien in een segment waar nog weinig in wordt voorzien.
Uit de rapportage kan worden geconcludeerd dat sprake is van een behoefte aan kwalitatieve (nieuwe) verblijfsrecreatieve voorzieningen. Met de realisatie van de Binnentuin is sprake van een bijzonder en onderscheidend concept, welke deze behoefte versterkt.
- 3. Voor zover onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een hotel geldt dat door ZKA in het rapport 'Hotel Binnentuin Rucphen', bijgevoegd als Bijlage 6, ingegaan is op het regionaal hotelaanbod, de regionale marktverhoudingen en de top-down en bottom-up benadering. De bevindingen in het rapport zijn als volgt:
- a. op de middellange termijn blijkt er op basis van de huidige bezettingsgraden/kamernachten en de autonome vraagontwikkeling weinig ruimte te zijn voor extra 'reguliere' hotelkamers;
- b. wanneer de Binnentuin zich ontwikkeld met nieuwe dagrecreatieve voorzieningen is een behoefte aanwezig voor extra hotelcapaciteit. Dit voorziet in een regionale behoefte voor een nieuw hotel;
- c. het overgrote deel van deze regionale behoefte wordt ingevuld door nieuw publiek die nu nog niet of nauwelijks in de regio verblijft;
- d. voor de in het gebied gevestigde en actieve bedrijven heeft het hotel een marktvergrotend effect.
Uit de rapportage kan worden geconcludeerd dat sprake is van een behoefte aan extra hotelkamers wanneer de Binnentuin zich ontwikkelt tot leisuregebied. De uiteindelijke conceptuele uitgangspunten voor verblijf in het hotel in de Binnentuin zijn nog niet vastomlijnd en hangen mede af van de visie en mening van geïnteresseerde exploitanten.
- d. is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied (en e. is het mogelijk om de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied plaats te laten vinden?
De voorziene ontwikkeling is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied. Gezien de ruimte die noodzakelijk is om bovengenoemde activiteiten te realiseren, is het niet mogelijk om dit ruimtelijk in te passen binnen het bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat aan de beoogde ontwikkeling voldoende behoefte bestaat en dat het niet mogelijk is aan deze behoefte tegemoet te komen binnen het bestaand stedelijk gebied.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening - partiële herziening 2014
Toetsingskader
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) weer. Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis en het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014. Op onder andere de volgende onderdelen vindt bijsturing van het beleid plaats: transitie van stad en platteland, intrekken reconstructie- en gebiedsplannen, groenbeleid, samenhangend beleid voor de ondergrond en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij. De ongewijzigde provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn met name van belang voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol.
De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn:
- 1. de groenblauwe structuur: gebieden waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden;
- 2. de agrarische structuur: een breed georiënteerde plattelandseconomie, waar landbouw een belangrijke drager is en waar de landbouwfunctie goed is afgestemd op de omgeving;
- 3. de stedelijke structuur: alle grote locaties voor wonen, werken en voorzieningen zoals steden, dorpen en bedrijventerreinen, waar de nadruk ligt op concentratie, zorgvuldig ruimtegebruik, ruimtelijke kwaliteit, verknoping aan infrastructuur en versterking van kennisinnovatieve economie;
- 4. infrastructuur: samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen waarbij de nadruk ligt op betere verknoping, bevorderen bereikbaarheid, aandacht voor landschap en goede verdeling over verschillende netwerken.
Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dit dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen. Bij ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een investering in het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.
Beoordeling en conclusie
De volgende provinciale ruimtelijke belangen zijn van belang voor de Binnentuin.
- Regionale contrasten
- 1. Het versterken van het mozaïeklandschap van het Brabantse zand door menging van functies die de afwisseling en kleinschaligheid versterken.
- 2. De provincie vindt het belangrijk dat bij ruimtelijke ontwikkelingen ook de cultuurhistorische waarden worden betrokken. Landschappen met hoge cultuurhistorische waarden worden op gebiedsniveau behouden en versterkt zodat ze het verhaal van het Brabantse landschap in optima forma vertellen.
- Gedifferentieerd aanbod aan goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen
- 1. De provincie kiest bij de ontwikkeling van nieuwe bovenregionale vrijetijdsvoorzieningen voor goed bereikbare locaties, zowel met de auto, fiets als het openbaar vervoer. Dit betekent dat deze voorzieningen zich kunnen ontwikkelen in hoogstedelijke zones in het stedelijk concentratiegebied. Bezoekersintensieve recreatieve voorzieningen zijn ook op goed ontsloten plekken mogelijk.
- 2. Het beleid van de provincie richt zich verder op een verbreding van de vrijtijdseconomie met internationale en vernieuwende concepten en een (kwalitatieve) versterking van het reguliere aanbod van horeca, verblijfsrecreatie en natuur. Een attractief recreatief aanbod draagt bij aan een gezond en aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat.
- 3. Bestaande bezoekersintensieve recreatieve voorzieningen kunnen zich in beginsel verder ontwikkelen. Bij de ontwikkeling van verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van recreatieparken vraagt de provincie dat een bedrijfsmatige exploitatie is verzekerd. Ontwikkelingen houden rekening met (ontwikkelingsmogelijkheden van) omliggende bestaande functies, zoals volwaardige agrarische bedrijven of woonfuncties.
Het voorliggende bestemmingsplan draagt bij aan het versterken van de kwaliteiten van het landschap en aan een gedifferentieerd aanbod van goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen. De bedrijfsmatige exploitatie van de verblijfsrecreatie is in de bestemmingsregels geborgd. Daarmee sluit het plan aan bij de doelstellingen van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.
3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant, 2018
Toetsingskader
In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument 'planologische verordening', bekend als de Verordening ruimte. Op 8 juli 2017 heeft Provinciale Staten de gewijzigde versie van de Verordening ruimte Noord-Brabant vastgesteld. Op 11 juli 2017 heeft Gedeputeerde Staten een aanvullende wijziging vastgesteld. Per 31 juli 2018 is een geconsolideerde versie van de Verordening ruimte Noord-Brabant beschikbaar met daarin alle actuele regels verwerkt. Deze versie vormt het toetsingskader.
Afbeelding 10. Uitsnede kaartbeeld ‘Stedelijke ontwikkeling’ van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Het plangebied is aangeduid met een rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2018.
Afbeelding 11. Uitsnede kaartbeeld 'Agrarische ontwikkeling' van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Het plangebied is aangeduid met een rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2018.
Afbeelding 12. Uitsnede kaartbeeld ‘Water’ van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Het plangebied is aangeduid met een rode contour. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2018.
De Verordening ruimte Noord-Brabant is opgebouwd volgens het principe van een bestemmingsplan. Dit houdt in dat er zowel 'gebiedsgerichte regels' zijn gesteld als 'algemene regels'. Bij de gebiedsgerichte regels is vervolgens een onderscheid gemaakt naar 'structuren' (basisregels) en 'aanduidingen' (aanvullende of afwijkende regels ten opzichte van de basisregels of andere aanduidingen). Tenslotte is er ook een aantal 'procedurele bepalingen'. Aan de hand van deze systematiek wordt onderstaand het plan voor de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de relevante onderdelen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant (VrNB). In onderhavig plangebied zijn de volgende structuren en aanduidingen van toepassing:
- Structuur - Gemengd landelijk gebied;
- Aanduiding - Integratie stad-land;
- Aanduiding - Beperkingen veehouderij;
- Aanduiding - Stalderingsgebied.
Navolgend wordt het initiatief nader getoetst aan de relevante artikelen uit de Vr NB. Artikel 7 dient in samenhang gelezen te worden met artikel 9. Onderstaand een toets aan de Verordening ruimte.
Beoordeling
Artikel 7. Gemengd landelijk gebied en artikel 9. Integratie stad-land
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de structuur 'Gemengd landelijk gebied' met de aanduiding 'Integratie stad-land'. Ter plaatse van de aanduiding 'Integratie stad-land' kan op basis van artikel 9.1, lid 1 voorzien worden in een stedelijke ontwikkeling, mits:
- a. deze in samenhang en in evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling binnen de aanduiding 'Integratie stad-land' of de naaste omgeving;
- b. deze geen betrekking heeft op een te ontwikkelen of een uit te breiden middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein.
Ter plaatse van het plangebied is sprake van een stedelijke ontwikkeling, daar er nieuw ruimtebeslag plaatsvindt ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. In zijn totaliteit wordt ten behoeve van onderhavige ontwikkeling voorzien in een samenhangende stedelijke ontwikkeling, waar recreatieve dag- en verblijfsactiviteiten plaatsvinden tezamen met een groene landschapsontwikkeling. Daarnaast ziet het bestemmingsplan niet toe op een ontwikkeling of een uit te breiden middelzwaar- of zwaar bedrijventerrein. Aan lid 1 kan dus worden voldaan.
Het tweede lid van artikel 9.1 luidt:
Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid strekt ertoe dat:
- a. de stedelijke ontwikkeling aansluit bij het bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;
- b. bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de stedelijke ontwikkeling rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken;
- c. is verzekerd dat de beoogde stedelijke ontwikkeling in omvang en ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de beoogde groene en blauwe landschapsontwikkeling.
Onderhavige ontwikkeling sluit aan bij het bestaand stedelijk gebied aan de Kozijnenhoek, ten zuiden van het plangebied. Bovendien is binnen het plangebied al reeds sprake van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de Binnentuin is rekening gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren. Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan voor het leisuregebied Binnentuin, is voor dit aspect een notitie 'Integratie stad-land' opgesteld. Daarin is aan de hand van kaarten en tekeningen in beeld gebracht hoe de integratie stad-land wordt vormgegeven. De notitie is opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting. De ontwikkeling van de groene structuren ten behoeve van de Binnentuin wordt geborgd in de regels van het bestemmingsplan. Het gebruik van diverse bestemmingen is niet toegestaan vooraleer aan de voorwaarden zoals genoemd in het tweede lid van artikel 9.1 Vr wordt voldaan.
Artikel 17 Boringsvrije zone
Een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Boringsvrije zone' strekt mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Een deel van de noord- en noordwestzijde van het plangebied is gelegen binnen deze zone. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is daarom een beschermende gebiedsaanduiding opgenomen.
Artikel 25 Beperkingen veehouderij
De regels binnen de aanduiding 'Beperkingen veehouderij' gelden voor alle veehouderijen. Doel van de aanduiding is om een verdere intensivering vanwege ontwikkelingen in de veehouderij in de aangeduide gebieden tegen te gaan. Het betreffen gebieden die wat betreft ligging en gebiedstyplogie (bijvoorbeeld in de nabijheid van bebouwingsconcentraties, woongebieden en natuur) niet geschikt zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij. Binnen deze aanduiding geldt voor veehouderijen in beginsel een 'slot op de muur'.
In voorliggend plangebied is geen sprake van een veehouderij. Evenmin worden met het planvoornemen activiteiten mogelijk gemaakt die passen bij een veehouderij. Het betreft enkel het mogelijk maken van een multifunctioneel leisuregebied ter plaatse van gronden die in de huidige situatie een agrarisch grondgebruik kennen. Aangezien onderhavig plan geen veehouderij omvat, is de aanduiding niet relevant voor het initiatief. De aanduiding 'Beperkingen veehouderij' is geen belemmering voor het planvoornemen.
Artikel 26 Stalderingsgebied
Binnen de aanduiding 'Stalderingsgebied' gelden extra randvoorwaarden aan de ontwikkeling van veehouderijen. Deze voorwaarden geven sturing aan het voorkomen van een verdere regionale concentratie van vee en richten zich daarnaast op het tegengaan van (verdere) leegstand. Daar er in onderhavig bestemmingsplan geen sprake is van een veehouderij, is deze aanduiding niet relevant voor het initiatief.
Artikel 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
Voorts gelden ook de algemene regels voor de bevordering van ruimtelijke kwaliteit (artikel 3.1). Daarin is opgenomen dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording bevat dat toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik en het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid.
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
- a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
- b. uitbreiding van het op van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
- c. ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
- d. een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd.
In lid 3 is ingegaan op de planologische borging:
- a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
- b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;
- c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.
Toetsing aan lid 2:
- a. onderhavig project is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied, maar binnen de aanduiding 'Integratie stad-land'. Deels is sprake van een bestaand bouwperceel ter plaatse van de bestaande sportfuncties en bezoekersactiviteiten. De aanduiding 'Integratie stad-land' biedt de mogelijkheid om voorliggende ontwikkeling mogelijk te maken buiten bestaande bouwpercelen.
- b. de beoogde opwaardering van het plangebied en het totale leisuregebied is niet mogelijk binnen het vigerende planologische kader. De vigerende regels zijn gedetailleerd toegesneden op de bestaande functies en gebouwen. Zowel de locatie als de omvang van de bouwmogelijkheden zijn niet toereikend.
- c. in paragraaf 3.2.3 is het planvoornemen getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking;
- d. met toepassing van artikel 9.1 van de Verordening ruimte worden nieuwe bouwpercelen mogelijk gemaakt. In de regels bij het bestemmingsplan zijn de bouwmogelijkheden gekoppeld aan deze bouwpercelen.
Toetsing aan lid 3:
- a. in hoofdstuk 4 van deze toelichting worden de gevolgen van het planvoornemen nader getoetst aan de diverse milieuaspecten. Uit deze toets blijkt dat het planvoornemen geen belemmeringen oplevert voor de diverse relevante milieuaspecten;
- b. onderhavig bestemmingsplan ziet toe op de verdere ontwikkeling van de Binnentuin. De omvang van de beoogde ontwikkeling is afgestemd op de bestaande en toekomstige ontwikkelingen in de omgeving. Dit blijkt uit de omschrijving van de bestaande en toekomstige situatie. De ligging van de locatie, tegen het bestaand stedelijk gebied aan, maakt het mogelijk om ter plaatse te voorzien in leisurevoorzieningen.
- c. voor het plangebied is het personenvervoer maatgevend. Het grootste deel van de verkeersbewegingen zal worden veroorzaakt door bezoekers van de recreatieactiviteiten. Met de nieuwe ontsluitingsstructuur (Verlengde Helakkerstraat en Verlengde Vosdonkseweg) is de aansluiting op de aanwezige infrastructuur goed. In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt de parkeerbalans beschreven.
Artikel 3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap
Art. 3.2 van de Verordening ruimte schrijft voor dat een bestemmingsplan moet aangeven hoe een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap. De toelichting dient dan ook een verantwoording te bevatten van de wijze waarop de kwaliteitsverbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd. Deze kwaliteitsverbetering dient binnen de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied te passen. Dit kan bijvoorbeeld verzekerd worden middels landschappelijke inpassing, het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen of het slopen van bebouwing.
Er is in onderhavige situatie sprake van een ontwikkeling die buiten het bestaand stedelijk gebied is gelegen, binnen de aanduiding 'Integratie stad-land'. Ten behoeve van de onderbouwing in het kader van de ligging van het totale leisuregebied Binnentuin binnen deze aanduiding is een notitie 'Integratie stad-land' opgesteld, opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting. In deze notitie is uitgebreid beschreven op welke manier invulling wordt gegeven aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. Op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan is de kwaliteitsverbetering geborgd door de opname van de bestemming 'Natuur' om de landschapsontwikkeling te waarborgen. De volgende regels zijn van toepassing:
- 1. het in gebruik nemen of laten nemen van de gronden binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' of 'specifieke bouwaanduiding -2' is uitsluitend toegestaan indien binnen 2 jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in een landschappelijke inpassing ter plaatse van de bestemming 'Natuur' met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschappelijke inpassing 1' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1'.
- 2. het in gebruik nemen of laten nemen van de gronden binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' is uitsluitend toegestaan indien binnen 2 jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in een landschappelijke inpassing ter plaatse van de bestemming 'Natuur' met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschappelijke inpassing 2' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2'.
- 3. het in gebruik nemen of laten nemen van de gronden binnen de bestemming 'Gemengd' met de aanduiding 'hotel' is uitsluitend toegestaan indien binnen 2 jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in een landschappelijke inpassing ter plaatse van de bestemming 'Natuur' met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschappelijke inpassing 3' en 'Gemengd'.
- 4. het in gebruik nemen of laten nemen van de gronden binnen de bestemming 'Gemengd' met de aanduiding 'hotel', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' of 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' is uitsluitend toegestaan indien binnen 2 jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in een landschappelijke inpassing ter plaatse van de bestemming 'Natuur' met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschappelijke inpassing 4'.
- 5. het in gebruik nemen of laten nemen van de gronden binnen de bestemming 'Sport-1' is uitsluitend toegestaan indien binnen 2 jaar na 11 oktober 2018 wordt voorzien in een landschappelijke inpassing ter plaatse van de bestemming 'Natuur' met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschappelijke inpassing'.
Het bovenstaande gaat zowel over de aanleg van de groenstructuren, danwel de instandhouding van de groenstructuren.
Conclusie
Het initiatief is passend binnen de regels gesteld in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Toekomstvisie Puur Rucphen 2030
Toetsingskader
In de toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030', vastgesteld op 23 september 2015, worden de maatschappelijke opgaven van de gemeente voor de komende jaren benoemd. De toekomstvisie bouwt voort op bestaand beleid en is geen aanleiding geweest tot een inhoudelijke koerswijziging. Wel zijn de perspectieven op deelterreinen en de onderlinge dwarsverbanden verder versterkt, zodat de inzet van de gemeente effectiever kan zijn. De toekomstvisie is opgesteld in intensieve samenspraak met bewoners, ondernemers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.
Radicaal anders wordt de rol van de overheid en de invulling van regionale samenwerking: van burgerparticipatie naar overheidsparticipatie, en van samenwerking omdat 't moet, naar samenwerking omdat 't loont. De inhoudelijke en bestuurlijke keuzes zijn uitgewerkt in de volgende perspectieven:
- 1. Aantrekkelijk wonen;
- 2. Vrijetijdseconomie;
- 3. Zorgzame en zelfredzame gemeenschappen;
- 4. Overheidsparticipatie;
- 5. Regionale samenwerking.
De eerste drie perspectieven geven aan wat de gemeente wil bereiken. De laatste twee perspectieven geven aan hoe de ambitie realiteit wordt. Onderstaand wordt ingegaan op de ambitie van de gemeenten die van belang is in het kader van onderhavig project, het perspectief vrijetijdseconomie.
Beoordeling
Rucphen is strategisch gelegen tussen grootstedelijke gebieden in de dynamische economische regio West-Brabant. Actieve en innovatieve ondernemers bouwen verder aan bezoekersintensieve attracties in de vrijetijdseconomie, de gemeente biedt ruimte om te ondernemen in de Binnentuin. Het is de bedoeling dat de Binnentuin samen met ondernemers wordt ontwikkeld tot hotspot voor intensieve recreatie met een actief en sportief karakter, die bovendien een internationale uitstraling heeft. Skidôme vormt het hart van een groep voorzieningen die elkaar onderling versterken. De ligging, het gebruik en de inpassing moeten op elkaar worden afgestemd. Met behulp van een modern instrumentarium worden een passende landschappelijke, groene inpassing en een goede kwaliteit van de openbare ruimte geborgd. De ontwikkeling past dan ook binnen de visie die de gemeente heeft neergeschreven in haar toekomstvisie.
Conclusie
De ontwikkeling van leisuregebied Binnentuin draagt bij aan de visie die de gemeente heeft neergeschreven in de Toekomstvisie Puur Rucphen 2030.
3.4.2 Structuurvisie Rucphen 2030
Toetsingskader
Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad van Rucphen de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003. Op de visiekaart behorend bij de Structuurvisie Rucphen 2030 is het leisuregebied Binnentuin aangeduid als 'Intensieve sport en recreatie Binnentuin'. De oranje kleur toont het gebied beschikbaar voor de Binnentuin, waaruit de centrale ligging tussen de kernen Rucphen, St. Willebrord en Sprundel blijkt.
Afbeelding 13. Uitsnede van de visiekaart behorende bij de structuurvisie Rucphen 2030. Het oranje middengebied omlijnd met een rode contour betreft de locatie waar het leisuregebied Binnentuin wordt gerealiseerd.
Voor de Binnentuin streeft de gemeente naar een hoogwaardige inrichting van dit nu nog deels agrarische gebied. Hier kunnen verschillende functies, zoals (grootschalige) recreatievoorzieningen, verblijfsrecreatie- en sportvoorzieningen een plek krijgen in een centraal groen parkgebied. De uitbreiding van Skidôme, realisatie van WielerWereld, MSA en realisatie van verblijfsrecreatie worden genoemd als initiatieven die belangrijke trekkers kunnen worden wat betreft de verwachte bezoekersaantallen en als aanjager kunnen dienen voor de herstructurering en ontwikkeling van het gehele gebied de Binnentuin. Nieuwe functies moeten bijdragen aan de hoogwaardige groenstructuur en de koppeling tussen de kernranden en het centrale groengebied die wordt nagestreefd. Het voorliggende bestemmingsplan geeft invulling aan de beleidskeuzes die in de structuurvisie zijn gemaakt. De details van de invulling zijn weliswaar gewijzigd, maar de hoofdzaken zijn integraal overgenomen: recreatievoorzieningen, verblijfsrecreatie en sportvoorzieningen in een centraal groen-/parkgebied, gekoppeld aan de kern en aan recreatieve routes in het buitengebied.
Conclusie
De ontwikkeling van de Binnentuin komt tegemoet aan de visie die is neergelegd in de structuurvisie Rucphen 2030.
3.4.3 Economische visie Rucphen 2008-2020
Toetsingskader
In de economische visie voor de gemeente Rucphen zijn vijf centrale thema's benoemd, te weten:
- 1. versterken van de productiestructuur;
- 2. ruimte om te ondernemen en bereikbaarheid;
- 3. verbetering van de arbeidsmarkt;
- 4. economische samenwerking;
- 5. imago en promotie.
Eén van deze thema's betreft ruimte voor ondernemen en de bereikbaarheid. Hierbij wordt in de visie specifiek aandacht besteed aan het creëren van de rondweg en zorgen voor een geluidsluw centrum. Daarnaast is het van belang om detailhandel- en horeca-activiteiten en voorzieningen zo veel mogelijk te clusteren en te werken aan een gevarieerd en zo compleet mogelijk aanbod. Verder is het voor zowel de inwoners als toeristen en recreanten van groot belang dat het verblijfsgebied waarin de voorzieningen zich bevinden niet alleen netjes, autovrij en schoon is, maar ook prettig aanvoelt.
Beoordeling
Met het onderhavige bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan het thema 'ruimte voor ondernemen'. Gevestigde ondernemers krijgen kansen om uit te breiden en nieuwe ondernemers krijgen kansen om te starten in de recreatiebranche. Specifiek is ook een wielerretail opgenomen ter versterking van het leisurgebied. Daarnaast draagt het project bij aan het opwaarderen van het verblijfsgebied bij de bestaande voorzieningen.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan draagt bij aan de visie die is neergeschreven in de Economische visie Rucphen 2008-2020.
3.4.4 Groenstructuurplan 'Landschap onthuld' gemeente Rucphen
Toetsingskader
Het Groenstructuurplan komt voort uit het Visiedocument Groenbeleid en geeft richting aan het behoud en de ontwikkeling van de openbare groenstructuren in het stedelijk gebied. Het plan bevat een groensaldorekening voor een verantwoorde omgang met groen. De regeling zorgt ervoor dat bij ingrepen in de groene ruimte compensatie plaatsvindt. De bijbehorende Groenstructurenkaart toont de meest relevante openbare groenstructuren in de gemeente alsmede vormt het een visiebeeld.
In het groenstructuurplan is gezocht naar een 'eigen' kracht van het groen, niet als tegenhanger, maar juist in samenhang en synergie met niet groene beleidsdoelen. In het plan is opgenomen dat de kernen weer onderdeel moeten uitmaken van en geïntegreerd moeten worden in de landelijke omgeving door de diverse kernen landschappelijk te dooraderen. Via deze aders kunnen het landschap en de natuur de kern in getrokken worden en de natuur en het landschap weer onderdeel uitmaken van de dagelijkse woonomgeving.
Beoordeling
Voor de concrete invulling van het gebied Binnentuin wordt in het groenstructuurplan verwezen naar het structuurplan Binnentuin. In het structuurplan Binnentuin staat dat behalve als functioneel knooppunt, de Binnentuin ook het geografisch middelpunt is van de gezamenlijke dorpen. De groene buitenruimte loopt tot diep in het hart van de Binnentuin door. In het structuurplan staat bovendien dat de verknoping met het omringende landschap en het nieuw te ontwikkelen voorzieningencluster in de Binnentuin tot stand dient te komen middels lanen, coulissen en weiden (het landschappelijk raamwerk). Het voorliggende bestemmingsplan draagt bij aan de doelstelling om de landschappelijke dooradering te verbeteren. De bestaande groenstructuur in het gebied wordt versterkt en de verbindingen tussen dorp, Binnentuin en landschap worden uitgebreid. De groenstructuren zijn planologisch geborgd in de regels.
Conclusie
De groene dooradering van het leisuregebied Binnentuin is passend binnen de visie die is neergelegd in het Groenstructuurplan en het daarin verwezen Structuurplan Binnentuin.
3.4.5 Visiedocument Groenbeleid Rucphen
Toetsingskader
Het Visiedocument Groenbeleid Rucphen van oktober 2008 beschrijft de waarden van groen voor luchtkwaliteit, speelruimte, economie, gezondheid, natuur, water, leefbaarheid en ruimtelijke waarde. Het rapport geeft verder aan dat de (beeld)kwaliteit van groen sterk afhankelijk is van het plan- en ontwerpproces van ruimtelijke projecten en dat daarom vroegtijdige afstemming noodzakelijk is. Bij ontwikkelingen in het stedelijk gebied is het van belang dat knelpunten, zoals te weinig groen en een hoge parkeerdruk inzichtelijk worden gemaakt en daar rekening mee wordt gehouden in het plan. Als extra toetsingskader is een Groene Kaart (november 2010) opgesteld. Op deze kaart zijn waardevolle particuliere en gemeentelijke bomen plus houtopstanden opgenomen.
Groene Kaart Buitengebied Rucphen ter plaatse van de Binnentuin.
Beoordeling
De diverse groenelementen die zijn opgenomen op de Groene Kaart zijn ten behoeve van het landschapsplan, zoals opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting, geanalyseerd en gewaardeerd. Uitgangspunt voor het opstellen van het landschapsplan zijn de bestaande houtopstanden en groenelementen. Voor de vlakvormige elementen die openbaar zijn geldt dat deze elementen één op één overgenomen zijn in het landschapsplan en bovendien een bescherming kennen door middel van het opnemen van de bestemming 'Natuur' op de verbeelding van dit bestemmingsplan. Voor de vlakvormige elementen in particulier bezit geldt eveneens dat de houtopstand een bescherming geniet door middel van de bestemming 'Natuur' en een plaats heeft gekregen in het landschapsplan.
Ten behoeve van de ontwikkeling van het gebied dient het lijnvormig element dat ten noorden van de atletiekbaan is gelegen te worden gekapt, maar wordt ruimschoots gecompenseerd door te voegen groenelementen. Overige lijnvormige elementen die weergeven worden op de Groene Kaart zijn opgenomen in het landschapsplan. De ontwikkeling kan dan ook voor het grootste deel plaatsvinden binnen de bestaande waardevolle houtopstanden.
Conclusie
In het stedenbouwkundig plan en het landschapsplan is rekening gehouden met de bestaande houtopstanden. Door compensatie van de houtopstand die moet verdwijnen ten behoeve van de ontwikkeling en het toevoegen van nieuwe natuur ontstaat een landschapsstructuur die gebaseerd is op de bestaande elementen zoals weergegeven op de Groene Kaart.
3.4.6 Structuurvisie Detailhandel en Horeca
Toetsingskader
Tezamen met de Economische visie heeft de gemeenteraad in april 2009 de structuurvisie Detailhandel en Horeca vastgesteld. In de structuurvisie is het huidige horeca- en winkelaanbod per kern geanalyseerd en vertaald naar een toekomstgerichte visie.
Beoordeling
Dit beleid bevat geen specifieke bepalingen voor horeca en detailhandel buiten de kernen. Echter wordt in de adviesnota behorend bij de structuurvisie gesteld dat ingezet dient te worden op de verdere ontwikkeling van recreatie en toerisme. De toeristische planontwikkeling van het Binnentuinproject is hierin een mooi aanknopingspunt. Ondersteunend aan de diverse sport- en recreatieve voorzieningen is horeca toegestaan. De structuurvisie staat de ontwikkeling van de sportvoorzieningen inclusief ondersteunende horeca niet in de weg. Daarnaast wordt ten behoeve van de activiteiten binnen de gemengde bestemming een zelfstandige horecavoorziening toegestaan. Voor de versterking van het leisuregebied is wielerretail toegestaan. Ook dit draagt bij aan de ontwikkeling van het leisuregebied Binnentuin, dat tegemoet komt aan de visie voor verdere ontwikkeling van recreatie en toerisme in het buitengebied.
Conclusie
De ontwikkeling van de Binnentuin is passend binnen de uitgangspunten van de structuurvisie Detailhandel en Horeca.
Hoofdstuk 4 Planologisch Relevante (Milieu)aspecten
4.1 Inleiding
Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.
Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan. Achtereenvolgens worden behandeld:
- bodem;
- waterhuishouding;
- cultuurhistorie;
- archeologie;
- natuurgebieden:
- flora en fauna;
- akoestiek;
- bedrijven en milieuzonering;
- externe veiligheid;
- kabels en leidingen;
- luchtkwaliteit;
- milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bodem
Toetsingskader
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Beoordeling
Het plangebied ligt tussen de Bernhardstraat, de huidige kernranden van Rucphen en St. Willebrord en het bestaande bedrijventerrein De Nijverhei. De Binnentuin kan worden onderverdeeld in twee gebiedsdelen, elk met een eigen accent:
- 1. Binnentuin-de Vijfsprong: sport- en vrijetijdscentrum;
- 2. Binnentuin-buitengebied: relatief open gebied met voornamelijk agrarische functies.
Bodemopbouw
De algemene bodemopbouw van het plangebied bestaat vanaf het maaiveld tot circa 8 m beneden het maaiveld uit fijn tot matig fijn zand. In de ondergrond wordt plaatselijk een leem- en kleilaag aangetroffen. Het grondwaterniveau bevindt zich rond een meter onder het maaiveld. Het plangebied is niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied gelegen (Grondwaterverordening Noord-Brabant, 1999).
Beschikbare bodeminformatie
Uit het bodeminformatiesysteem van de OMWB blijkt dat binnen het plangebied in het verleden een aantal bodemonderzoeken zijn uitgevoerd. In Bijlage 8 is een samenvatting van de bodemonderzoeksgegevens weergegeven. Over het algemeen zijn de bodemonderzoeken gedateerd en niet meer voldoende actueel om te worden gebruikt voor een grondtransactie of omgevingsvergunning bouwen. Mocht er sprake zijn van een grondtransactie dan moet er rekening mee worden gehouden dat een eventueel beschikbaar onderzoek moet worden geactualiseerd. Slechts een klein deel van het plangebied is onderzocht. De onderzoeken die genoemd worden in de bijlage geven een indicatie van de kwaliteit van de boven- en ondergrond en het grondwater.
Op basis van de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken kan geconcludeerd worden dat er geen of slechts lichte verontreinigingen in de boven- en ondergrond (plaatselijk PAK, EOX en minerale olie) aanwezig zijn. In veel gevallen hangen de licht verhoogde waarden vermoedelijk samen met de aanwezigheid van zintuiglijke bijmengingen. In het grondwater komen plaatselijk barium, chroom, koper, nikkel, zink en cadmium, naftaleen verhoogd voor. Ter plaatse van één onderzoek is een matig verhoogd arseengehalte (Bernhardstraat ongenummerd) aangetroffen. Voor de beoogde functies (recreatie, agrarisch) zijn de licht verhoogde waarden in de bovengrond doorgaans niet bezwaarlijk of belemmerend. De aanwezigheid van zintuiglijke bijmengingen levert wel beperkingen op bij grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart.
Het gehele plangebied valt binnen de bodemfunctieklasse Landbouw en natuur. Op basis van de nota bodembeheer West-Brabant (Grontmij, 20080370, d.d. augustus 2012) kan er binnen het plangebied vrij grondverzet plaatsvinden mits het om onverdachte locaties gaat en indien de geldende voorwaarden worden gehandhaafd welke zijn opgenomen in de eerder genoemde bodemnota. Zoals hierboven al opgemerkt geldt voor tijdens de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken aangetroffen puinbijmengingen dat de grond dan niet meer mag worden verplaatst in het plangebied op basis van de bodemkwaliteitskaart. Tijdens eventuele werkzaamheden dient men alert te zijn op het voorkomen van bodemverdachte materialen die kunnen wijzen op een bodemverontreiniging.
Conclusie
Voor de beoogde functies (recreatie, sport en natuur) zijn de licht verhoogde waarden in de bovengrond niet bezwaarlijk of belemmerend. Voor de omgevingsvergunning voor bouwen dienen bodemonderzoeken uitgevoerd te worden. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan hoeven nog niet alle bodemonderzoeken uitgevoerd te zijn.
4.3 Waterhuishouding
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Het beleid is erop gericht om het watersysteem op orde te brengen en vervolgens op orde te houden. Dit betekent dat er zo min mogelijk wateroverlast ontstaat en dat de waterkwaliteit voldoende is. Het beleid van het waterschap Brabantse Delta is gericht op het voorkomen van rechtstreekse lozingen op het oppervlaktewater. De voorkeursvolgorde voor het omgaan met hemelwater is 'vasthouden, bergen, afvoeren. Ten aanzien van de waterkwaliteit is de voorkeursvolgorde: 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'. Voor nieuwbouwinitiatieven is het uitgangspunt dat deze 'waterneutraal' dienen te zijn. Dit betekent dat de ontwikkelingen niet mogen leiden tot verslechteringen aan het watersysteem. Voorkomen moet worden dat het water versneld afgevoerd wordt ten gevolge van een toename van het verhard oppervlak. Schone oppervlakken worden indien mogelijk niet op een gemengd rioleringssysteem aangesloten. De voorkeur gaat uit naar een aansluiting van het hemelwater op een afzonderlijk hemelwaterstelsel. Voor daken, goten en overige regenwatervoorzieningen en wegverhardingen dienen bij voorkeur niet-uitlogende bouwmaterialen te worden gebruikt. Om de waterkwaliteit te verbeteren, wordt ook in bestaande situaties waar mogelijk schoon verhard oppervlak afgekoppeld van het rioolstelsel. Deze oppervlakken krijgen een eigen afvoervoorziening, waardoor het gemengd stelsel minder wordt belast. Hiermee wordt het aantal overstortgebeurtenissen met vervuild water vanuit het gemengde stelsel verminderd.
Beleid provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta
Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016-2021. Het PMWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater. Voor het beheer van het oppervlaktewater is in onderhavig plangebied het Waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk.
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheerm, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer, waaronder grondwater, heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenahngende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016 - 2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's / speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening: De Keur en de Legger.
Uniformering Keuren
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.
De keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
In de nieuwe Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
- a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
- b. de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
- c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een sedum dak.
- d. de toename van verhard oppervlak tussen de 2.000 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:
Benodigde retentiecapaciteit (in m3 ) = toename verhard oppervlak (in m2 ) x
Gevoeligheidsfactor x 0,06.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.
De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022
De gemeente Rucphen heeft samen met het Waterschap Brabantse Delta, de provincie Noord-Brabant en Brabant Water het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022 opgesteld. De term verbreed houdt verband met de wettelijke uitbreiding van de zorgplicht riolering. Hierbij is er voor de gemeente sprake van drie zorgplichten;
- zorgplicht voor inzameling en trasport stedelijk afvalwater;
- zorgplicht voor afvloeiend hemelwater;
- zorgplicht voorkomen structureel nadelige gevolgen van grondwater.
De gemeente dient zorg te dragen voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen. Deze taakverantwoordelijkheid geldt alleen indien de burger niet zelf op eigen terrein het hemel- en grondwater doelmatig kan verwerken. De uitvoering van werkzaamheden wordt intern integraal afgestemd en bij voorkeur gecombineerd met wegbeheer en reconstructie van de openbare ruimte zodat kosteneffectief 'werk-met-werk' gemaakt kan worden.
Voorgesteld wordt om te kiezen voor risicogestuurd rioolbeheer. Hiermee kan naar verwachitng voldoende invulling worden gegeven aan de gemeentelijke zorgplichtten en kan de stijging va nde rioolheffing op een aanvaardbaar niveau worden gehouden, conform de ambities van de betrokken overheidsinstanties.
Beoordeling
In de huidige situatie is het plangebied deels verhard. In het gebied zijn verscheidene sport- en recreatievoorzieningen aanwezig. Aan de westzijde van het gebied is een groene overgangszone tussen de kern Rucphen en de Binnentuin. De noordzijde van het plangebied bestaat uit akkers en grasland. Richting het oosten is het gebied opener van aard. De zuidoostzijde bestaat uit een bebouwingscluster van woningen en agrarische bedrijven met een overgang naar open agrarisch gebied. Volgens de bodemkaart bestaat de bodem ter plaatse uit zwaklemig fijn zand. Hier is sprake van grondwatertrap V. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt. Ter plaatse van de Bosheidestraat liggen B-waterlopen en primaire schouwsloten. Ook ten zuiden van de Bernhardstraat is een B-waterloop gelegen. Verder zijn er geen waterlopen aanwezig in het plangebied. Er zijn tevens geen KRW-waterlichamen gelegen in of in de nabijheid van het plangebied. In of in directe nabijheid van het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen gelegen. Er vinden dan ook geen werkzaamheden plaats in de beschermingszone van een waterkering.
Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de boringsvrije zone van de drinkwatervoorziening Seppe. Dit is ook doorvertaald in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant, waarin voor dit deel van het plangebied de aanduiding 'boringsvrije zone' is opgenomen. In onderhavig bestemmingsplan is deze gebiedsaanduiding eveneens opgenomen.
Voor het leisuregebied de Binnentuin wordt de transformatie beoogd van agrarisch landschap naar een landschap met sport en recreatieve invulling de komende 10 tot 20 jaar voort te zetten. Het leisuregebied is onderverdeeld in meerdere kavels waarin uitbreidingen van bestaande en realisatie van nieuwe recreatieve en sportvoorzieningen zijn voorzien.
In opdracht van de gemeente Rucphen is door Royal Haskoning DHV voor het totale leisuregebied een onderzoek gedaan naar het watersysteem voor de Binnentuin. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 9 van de toelichting. Daarin is gedetailleerd beschouwd welke maatregelen er nodig zijn voor een verantwoorde verwerking van afvalwater en hemelwater. De capaciteit van het bestaande afvalwatersysteem is te klein. In het rapport is een voorstel gedaan voor een toekomstbestendige uitbreiding van het afvalwatersysteem. Aan de hand van een analyse van het bestaande en nieuwe verharde oppervlak in het gebied is bepaald op welke manier het hemelwater kan worden verwerkt. Dit kan geheel binnen het plangebied plaatsvinden. De benodigde voorzieningen voor het verzamelen en bergen van hemelwater zijn opgenomen in het stedenbouwkundig plan. Het gaat om een systeem van greppels, waterlopen en oppervlaktewater. Aangezien er compenserende maatregelen worden genomen voor de ontwikkeling van het leisuregebied kan geconcludeerd worden dat onderhavige ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Conclusie
De ontwikkeling is passend binnen het vigerende beleid omtrent het aspect water.
4.4 Cultuurhistorie
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen roerend en onroerend cultureel erfgoed. Zij vervangt een aantal wetten zoals de Monumentenwet (deels met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) en de Wet tot behoud van cultuurbezit. Ruimtelijk relevante onderdelen zijn onder het overgangsrecht geplaatst tot aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Tot die tijd dient rekening te worden gehouden met de Modernisering Monumentenzorg, die tot een wijziging heeft geleid van het Bro (artikel 3.1.6, lid 5). Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beoordeling
Beleid provincie
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven. Op basis van de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart is het plangebied gelegen binnen een regio met een provinciaal cultuurhistorisch belang genaamd 'West-brabantse Venen'. Het cultuurhistorisch belang van deze regio komt voort uit de winning en het transport van turf die het landschap eeuwenlang heeft beheerst. Onderhavig initiatief is kleinschalig van aard en kent niet het schaalniveau waarop de cultuurhistorische waarden ontwikkeld, behouden of versterkt kunnen worden ter verwezenlijking van de regionale ambitie. Deze ligging heeft derhalve geen invloed op het initiatief.
Beleid gemeente Rucphen
De Cultuurhistoriekaart van de gemeente Rucphen biedt een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische aspecten, structuren en gebieden in de gemeente Rucphen. Volgens de Cultuurhistoriekaart zijn in het plangebied enkele cultuurhistorische elementen te vinden. Het gaat hierbij om zeven wallen, twee oude erven en enkele wegen.
Afbeelding 14. Uitsnede gemeentelijke cultuurhistoriekaart. Het plangebied is gelegen binnen de blauwe contour.
Wal
In het verleden werden aarden wallen om verschillende redenen opgeworpen. Zo zijn er wildwallen, meestal met een greppel erlangs, die dienden om de in cultuur gebrachte gronden (akkers) te beschermen tegen allerhande loslopend wild, zoals herten, reeën, vossen en wilde zwijnen. Grenswallen dienden om eigendomsgrenzen te markeren. Ook werden wallen aangelegd om stuivend zand, wassend water of vreemd volk tegen te houden. Het merendeel van de wallen in de gemeente Rucphen had een andere functie, namelijk dat van fysieke perceelsscheiding. Voor de komst van het prikkeldraad vormden de met hakhout begroeide wallen effectieve barrières voor het vee, dat graasde op de omwalde weilanden. Twee van de wallen op bovenstaande uitsnede zijn opgenomen (de twee meest zuidoostelijk gelegen wallen) zijn in de huidige situatie niet meer aanwezig. De nog bestaande wallen zijn in het bestemmingsplan door middel van een dubbelbestemming beschermd.
Oud erf
Op de locatie van de oude erven is tegenwoordig in veel gevallen (agrarische) bebouwing gesitueerd. Hedendaags is hier nog wel sprake van een erf, maar zijn ter plaatse geen cultuurhistorische waarden meer aanwezig. De daadwerkelijke inrichting ter plaatse is nog niet concreet bekend. Bij de nadere inrichting van het gebied zal de cultuurhistorische waarde van het oud erf meegenomen worden in de overweging met betrekking tot het landschappelijk ontwerp van deze toekomstige landschapsontwikkeling.
Conclusie
De wallen vormen onderdeel van de bestaande groenstructuur en zijn ook opgenomen in de nieuwe groenstructuur. Ze zijn tevens voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' worden eventuele aanwezige archeologische waarden beschermd. Er vindt geen aantasting van cultuurhistorische waarden plaats.
4.5 Archeologie
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, gewijzigde Monumentenwet 1988). Op basis van deze wet zijn gemeenten verplicht een archeologisch beleid te voeren. Daarbij hoort ook dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt moeten worden. Verder stelt de Wamz 2007 dat gemeenten archeologieparagrafen moeten opnemen in bestemmingsplannen. Het doel hiervan is om het 'bodemarchief' zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.
Beleid gemeente
Om het aspect archeologie goed mee te wegen in een gemeentelijke ruimtelijke besluitvorming heeft de gemeente Rucphen in 2010 een Erfgoedverordening opgesteld. De Erfgoednota bestaat onder andere uit een archeologische verwachtingenkaart en een advies archeologische beleidskaart. In 2019 heeft de gemeente op basis van verschillende nieuwe inhoudelijke bronnen en verschillende archeologische onderzoeken die reeds zijn uitgevoerd besloten haar bestaande archeologiekaart en het bijbehorende beleid te herzien. Het resultaat is een nieuwe Nota Archeologie met bijbehorende Archeologische Beleidskaart.
Afbeelding 15. Uitsnede gemeentelijke beleidskaart archeologie.
Beoordeling
Op basis van de Archeologische beleidskaart heeft het plangebied voor een deel een archeologische verwachting. Het overige deel is verstoord of vrijgegeven naar aanleiding van onderzoek, waardoor geen archeologische waarden meer worden verwacht. Ter plaatse van het plangebied waar archeologische waarden worden verwacht is sprake van een middelhoge en hoge archeologische verwachting.
In het kader van de ontwikkeling in onderhavig plangebied heeft nader onderzoek plaatsgevonden naar de archeologische waarden die mogelijk in het gebied aanwezig zijn. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 10. Het onderzoek richt zich op twee deelgebieden binnen het plangebied.
Afbeelding 16. Overzicht deelgebieden.
Het onderzoek heeft uitgewezen dat het gehele onderzochte gebied een lage archeologische verwachting heeft. Voor deze gebieden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' komen te vervallen. Deze onderzoeksresultaten zijn reeds verwerkt in de nieuwe archeologische beleidskaart, waar deze gebieden zijn aangeduid als 'geen archeologische verwachting (verstoord of vrijgegeven)'. Voor de gronden die geen onderdeel uit hebben gemaakt van het onderzoeksgebied blijft een archeologische verwachtingswaarde gelden. Deze archeologische verwachtingswaarde is doorvertaald ind de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zoals opgenomen op de verbeelding.
Conclusie
In een deel van het plangebied zijn mogelijk archeologische resten aanwezig. Om deze te beschermen is conform de archeologische beleidskaart een dubbelbestemming opgenomen.
4.6 Natuurgebieden
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.
De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 – 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.
Beoordeling
Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura-2000 gebied ligt in België, het gaat om het gebied 'De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld', circa 12 kilometer ten zuiden van het plangebied. Het plangebied ligt dan ook op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Door de afstand en de aard van de ontwikkeling kunnen op deze ruime afstand alleen effecten door een toename van de stikstofdepositie optreden, als gevolg van de emissies van verkeer en bebouwing. Areaalverlies, verstoring, verontreinigingen, verandering van de waterhuishouding en versnippering kunnen op voorhand worden uitgesloten.
Conclusie
Het plan voldoet aan de richtlijnen voor gebiedsbescherming van de Wet natuurbescherming.
4.7 Flora En Fauna
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna aan de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
Beoordeling
Binnen het plangebied zijn twee soortgerichte onderzoeken uitgevoerd. Het betreft een soortgericht onderzoek uitgevoerd in oktober 2016 door Regelink (Bijlage 11 bij de toelichting) en een geactualiseerd soortgericht onderzoek uitgevoerd in september 2018 door Eco Assist (Bijlage 12 bij de toelichting). In het plangebied zijn een beperkt aantal kleine zomerverblijfplaatsen en paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuizen aanwezig in gebouwen. Bij de sloop van deze gebouwen gaan deze verblijfplaatsen verloren, waardoor ontheffing noodzakelijk is. Daarbij moeten negatieve effecten ten gevolge van het verwijderen van de verblijfplaatsen voorkomen worden door tijdig alternatieven aan te bieden en rekening te houden met de kwetsbare periode van gewone dwergvleermuizen. Van een ontheffingsnoodzaak voor overige soorten is niet gebleken.
Conclusie
Het aspect flora en fauna wordt met de voorgenomen ontwikkeling niet geschaad.
4.8 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
- de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art. 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
- de aanleg van een nieuwe weg en/of een reconstructie van een bestaande weg;
- functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:
Stedelijk | Buitenstedelijk | |
Aantal rijstroken | Aantal meter aan weerszijden van de weg | |
5 of meer | 350 meter | 600 meter |
3 of 4 | 350 meter | 400 meter |
1 of 2 | 200 meter | 250 meter |
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Beoordeling
In voorliggend plangebied is geen sprake van het oprichten van geluidsgevoelige bebouwing welke beschermd worden door de Wgh. Het aspect geluid is dan ook niet relevant voor onderhavig planvoornemen. Desalniettemin is in het kader van een goede ruimtelijke ordening het geluidsklimaat ter plaatse van de recreatiewoningen bepaald. Tevens is in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidsbelasting vanwege de verkeersaantrekkende werking van de ruimtelijke ontwikkeling onderzocht. Hiervan is verslag gelegd in de notitie 'Wegverkeerslawaai m.b.t. de Binnentuin in Rucphen' (Bijlage13 bij de toelichting). Uit het onderzoek volgt dat waar de geluidsbelasting vanwege de ontwikkelingen in de Binnentuin toeneemt, deze toename aanvaardbaar wordt geacht: de geluidbelasting, inclusief verkeersaantrekkende werking blijft onder de 48 dB. In het overgrote deel van het plangebied, waar de recreatiewoningen kunnen worden opgericht, blijft de geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.
Conclusie
Het aspect geluid afkomstig van wegverkeer is niet van invloed op het planvoornemen.
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name een toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling
Onderdeel van de totale ontwikkeling van de Binnentuin betreft de realisatie van een aantal recreatiewoningen. Aldus worden ter plaatse nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. In het plangebied en de directe omgeving komen sportvoorzieningen en andere recreatieve functies voor. Tevens ligt het plangebied in de directe nabijheid van de Verlengde Helakkerstraat en de Bernhardstraat. Deze wegen maken onderdeel uit van de hoofdinfrastructuur tussen de kernen en de snelweg A58. Het gebied kan als gevolg van zijn ligging worden aangemerkt als een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandstap worden verkleind. Deze is reeds verwerkt in onderstaande tabel.
bedrijf | omschrijving | SBI-code 2008 | milieu- categorie | grootste richtafstand (m) |
Skidôme | kunstskibanen | 931 I | 3.1 | 301) |
sporthal | sporthallen | 931 A | 3.1 | 30 |
zwembad | zwembaden: niet overdekt | 931.2 | 4.1 | 100 |
atletiekbaan | veldsportcomplex (met verlichting) | 931 G | 3.1 | 30 |
hockey | veldsportcomplex (met verlichting) | 931 G | 3.1 | 30 |
handbal | veldsportcomplex (met verlichting) | 931 G | 3.1 | 30 |
schuttersvereniging Koningsschutters | schietinrichtingen: binnenbanen: geweer- en pistoolbanen | 931.1 | 4.1 | 100 |
heemtuin SVHR | kinderboerderijen (plantentuin) | 91041 | 2 | 10 |
manege | maneges | 931 E | 3.1 | 302) |
hondentraining VDH groep De Trouwe Herder | hondendressuurterreinen | 94991 B | 3.1 | 30 |
MAC Baanbrekers | modelvliegtuigvelden | 93299 | 4.2 | 2003) |
- 1. De richtafstand voor het aspect gevaar kan eveneens met één afstandstap worden teruggebracht, omdat de Skidôme geen gebruik maakt van een ammoniakkoelinstallatie.
- 2. Op deze inrichting is de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing. De afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij zijn hiervoor maatgevend. De afstand van 50 m is van toepassing buiten de bebouwde kom (definitie Wgv) en de afstand van 100 m binnen de bebouwde kom.
- 3. De geluidsbelasting van MAC Baanbrekers is akoestisch onderzocht.
Een aantal van de beoogde recreatiewoningen ligt binnen de richtafstand behorend bij MAC Baanbrekers. Aangezien er nog geen uitgewerkt plan is voor de ontwikkeling van de recreatiewoningen binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' is de onderzoeksplicht om aan te tonen dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat verplaatst naar de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de recreatiewoning. Het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte biedt de mogelijkheid om deze onderzoeksplicht door te schuiven naar de vergunningaanvraag. Op dat moment moet inzichtelijk zijn of de geluidsbelasting vanuit de MAC Baanbrekers geen last is voor de recreatiewoningen. Indien uit dit onderzoek volgt dat er geluidwerende voorzieningen moeten worden opgericht, dan is dit toegestaan binnen de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - geluidwerende voorziening' en binnen de bestemming 'Verkeer'.
Naast de ontwikkeling van een aantal recreatiewoningen worden ook enkele sport- en recreatieve functies mogelijk gemaakt. De nieuwe functies in het plangebied betreffen voornamelijk milieubelastende activiteiten. Deze zijn in de navolgende tabel opgenomen. Bij de situering van de milieubelastende activiteiten is rekening gehouden met de woningen in de omgeving. Tevens is bij de situering van de recreatiewoningen rekening gehouden met de milieubelastende activiteiten. In alle gevallen wordt ruimschoots voldaan aan de aan te houden richtafstanden, waardoor het woon- en leefkilmaat bij omliggende gevoelige functies niet wordt aangetast.
bedrijf | omschrijving | SBI-code 2008 | milieu- categorie | grootste richtafstand (m) |
recreatiewoningen | kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken) | 553, 552 | 3.1 | 30 |
uitbreiding skibaan | kunstskibanen | 931 I | 3.1 | 30 |
tennisvelden | tennisvelden (met verlichting) | 931 F | 3.1 | 30 |
uitbreiding zwembad | zwembad (overdekt) | 931 1 | 3.1 | 30 |
bowling | bowlingcentra | 931 B | 2 | 10 |
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering is geborgd in de regels van onderhavig bestemmingsplan. In de regels is een onderzoeksplicht opgenomen in het kader van het realiseren van de recreatiewoningen binnen de richtafstand van de MAC Baanbrekers.
4.10 Externe Veiligheid
4.10.1 Inrichtingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. In de nabijheid van het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen gelegen die van invloed zijn op het plangebied. Binnen het plangebied is wel een risicovolle inrichting gelegen die niet valt onder het Bevi. Het betreft de inrichting 'Sportcentrum de Vijfsprong'. Binnen deze inrichting wordt chloorbleekloog opgeslagen. Opslaan van chloorbleekloog is wel een risicovolle activiteit, maar er zijn geen risicocontouren of veiligheidsafstanden, omdat de kans op een incident erg klein is.
Conclusie
Het aspect inrichtingen en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
4.10.2 Transport en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. De onderstaande transportassen zijn beoordeeld.
- Vaarwegen: het plangebied ligt op meer dan 200 meter van een vaarweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied;
- Autowegen: het plangebied ligt op meer dan 200 meter afstand van de A58 (wegvak B114). Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied;
- Spoorwegen: het plangebied ligt op meer dan 200 meter afstand van het spoor waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.
Conclusie
Het initiatief is niet van invloed op het aspect transport en externe veiligheid.
4.10.3 Buisleidingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit is gebleken dat er een hogedruk aardgasleiding is gelegen die van invloed is op het plangebied.
Afbeelding 17. Geografische ligging hogedruk aardgasleiding.
Om de risico's van de aardgasleiding in en rondom het plangebied te bepalen, zijn er risicoberekeningen uitgevoerd met het rekenprogramma CAROLA. Het rapport van deze berekeningen is opgenomen in Bijlage 14. Uit de berekening blijkt dat voldaan wordt aan de normen voor het plaatsgebonden risico. De hoogte van het groepsrisico bedraagt 0.00392 * de oriënterende waarde. Navolgend is een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgenomen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Voor de bestrijding van een calamiteit is de inrichting van het gebied van belang. Bij een dreigende breuk van een hogedruk aardgasleiding richt de brandweer zich op het veiligstellen van het effectgebied en het voorkomen van een ontsteking. Als uitstroming plaatsvindt, zal de Gasunie de leiding inblokken. Afhankelijk van het systeem en de afstand tot de breuk kan het enkele uren duren voor de leiding is leeggepompt. In geval van een directe ontsteking kunnen hulpdiensten door de enorme hittestraling de fakkel beperkt benaderen om gewonden te helpen. De fakkel zelf kan niet door de brandweer worden geblust. Er dient te worden gewacht tot het ingeblokte leidingdeel leeg is gelopen.
Naast het tijdig aanwezig zijn met voldoende materieel is tevens de bereikbaarheid in algemene zin en de specifieke risicolocatie cruciaal. In het onderhavige geval ligt het tracé aan de rand van het bestaand stedelijk gebied met voldoende ontsluitingsmogelijkheden rondom. Derhalve kan worden gesteld dat de leiding goed te bereiken is.
Zelfredzaamheid
Het maatgevende scenario voor ongevallen met aardgastransportleidingen is fakkelbrand. Slachtoffers kunnen vallen door de warmtestraling en een drukgolf. Alle aanwezigen die door de vuurbal worden getroffen komen te overlijden. Daarnaast kunnen rondvliegende brokstukken en glasscherven plaatselijk zware schade aanbrengen aan personen en gebouwen.
De mogelijkheden om zelfredzaamheid te vergroten
Het risico op een incident met een hoge druk aardgasleiding wordt voornamelijk bepaald door het risico van schade aan de leiding door (graaf)werkzaamheden nabij de leiding. Een belangrijke bronmaatregel om het risico te verkleinen is het opnemen van een omgevingsvergunningstelsel voor een strook aan weerszijden van de aardgastransportleiding. Met het onderhavige bestemmingsplan is een dergelijk vergunningstelsel opgenomen. Daarnaast is in onderhavig bestemmingsplan opgenomen dat binnen de belemmeringsstrook van de gasleiding een bouwverbod geldt. Door deze maatregelen wordt het groepsrisico verder gereduceerd.
Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen
Binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding is vluchten de beste optie. Wat betreft een fakkelbrand na leidingbreuk geldt dat het zich snel kan ontwikkelen. Afhankelijk van de afstand van bebouwing tot de aardgasleiding, zijn er scenario’s waarbij vluchten niet of nauwelijks mogelijk is. De hittestraling is daarvoor te groot. Zelfredzaamheid is in het algemeen mogelijk, mits ontvluchting uit gebouwen en omgeving op een juiste manier mogelijk is. Vluchten kan dan alleen maar via een route buiten het ‘zicht’ van de fakkel. Om de zelfredzaamheid te vergroten is het raadzaam om bij nieuwe ontwikkelingen rekening te houden met het verhogen van de brandweerbaarheid van de gevels aan de zijde van de aardgasleiding en het realiseren van veilige vluchtroutes. Hierdoor worden de gevolgen van hittestraling beperkt. Vluchtroutes moeten personen direct van de calamiteit wegleiden. De vluchtwegen dienen van leidingen af gericht te zijn. Tevens van belang is dat omwonenden tijdig gewaarschuwd worden in geval van een calamiteit. Het plangebied ligt binnen het dekkingsgebied van een waarschuwings- en alarmeringsinstallatie. Daarnaast is NL Alert operationeel voor vele mobiele telefoons. Dit kan worden gebruikt om de bevolking in geval van een calamiteit te waarschuwen.
Bovengenoemde punten ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn aan de regionale brandweer/Veiligheidsregio voorgelegd. Dit heeft niet geleid tot aanvullende adviezen.
Conclusie
Binnen het plangebied is geen sprake van een plaatsgebonden risico. Ten aanzien van het groepsrisico is een beperkte verantwoording opgenomen. Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
4.11 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3 . Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt de ontwikkeling van 1.500 woningen.
Beoordeling
Voor de totale ontwikkeling van het leisuregebied Binnentuin is een indicatie opgemaakt van de achtergrondconcentraties ter plaatse. Hierbij is gebruik gemaakt van de monitoringstool van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Met de monitoringstool kan inzicht worden verkregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm. De monitoringstool geeft voor 2020 de volgende concentraties weer nabij het plangebied (rekenpunt 235492):
- NO2: 17,85 µg/m3 ;
- PM10: 20,48 µg/m3 ;
- PM2,5: 12,49.
Het aantal overschrijdingsdagen Pm10 bedraagt 8,14. De concentratie van NO2 en PM10 na planontwikkeling kan worden berekend door de verslechtering van de luchtkwaliteit door de planontwikkeling op te tellen bij de achtergrondconcentraties. De ontwikkeling van het totale leisuregebied de Binnentuin genereert een verkeersgeneratie van circa 2.000 mvt/etmaal. Deze verkeersgeneratie is ingevuld in de nibm-tool, waarbij 5% vrachtverkeer als uitgangspunt is gehanteerd. De uitkomst is opgenomen in de navolgende tabel. Uit de tabel volgt dat de maximale bijdrage van het extra verkeer 2,01 µg/m3 NO2 en 0,36 µg/m3 PM10 bedraagt.
Afbeelding 18. Worstcaseberekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit.
Door deze bijdrage van het extra verkeer op te tellen bij de achtergrondconcentraties uit de Monitoringstool worden de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 na planontwikkeling:
- NO2 (stikstofdioxide): 19,86 µg/m3;
- PM10 (fijnstof): 20,84 µg/m3.
De concentraties van NO2 en PM10 na planontwikkeling liggen daarmee ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht. Aangezien ultra fijn stof (PM2,5) onderdeel uitmaakt van fijn stof ligt deze concentratie na planontwikkeling eveneens ruimschoots onder de grenswaarde. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht zal eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar liggen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de ontwikkeling.
4.12 Geur
Toetsingskader
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) beschermt geurgevoelige objecten tegen geurhinder uit dierverblijven van veehouderijen. De Wgv vormt dan ook het toetsingskader voor dit aspect bij aanvragen van veehouderijen om een omgevingsvergunning (activiteit milieu). Deze aanvragen worden getoetst aan geurbelastings- en/of afstandsnormen. De Wgv maakt daarbij onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Voor dieren met geuremissiefactoren gelden normen voor geurbelasting en minimum afstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen bij andere veehouderijen. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden alleen minimum afstanden. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat vergelijkbare bepalingen voor veehouderijen die geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nodig hebben.
Daarnaast is de Wgv van belang bij de beoordeling van ruimtelijke plannen (de zogenaamde omgekeerde werking). Bij deze beoordeling moeten twee aspecten bekeken worden. Ten eerste moet gemotiveerd worden dat er niemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen). Ten tweede is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object).
De Wgv stelt gemeenten in staat om middels gemeentelijk geurbeleid te sturen op geuremissies afkomstig uit stallen bij veehouderijen en daarmee op de geurbelasting op de omgeving. Dit geurbeleid bestaat uit een geurverordening en een geurgebiedsvisie. De geurverordening bevat de geur- en afstandsnormen waaraan getoetst wordt in het kader van vergunningverlening. De geurgebiedsvisie bevat de onderbouwing bij deze normen en de uitgangspunten van het gemeentelijke geurbeleid.
Gemeentelijk geurbeleid
Op 8 februari 2017 heeft de gemeenteraad de geurverordening "Verordening geur en veehouderij 2017" vastgesteld. In de verordening uit 2011 heeft de gemeenteraad een geurgebiedsvisie en geurverordening met – voor aangewezen gebieden – andere normen en vaste afstanden vastgesteld. Het plangebied is (gedeeltelijk) gelegen in het aangewezen gebied 'Transformatiegebied gebied 4 gelegen. In de nieuwe "Verordening geur en veehouderij 2017" heeft een aanpassing van Transformatiegebied 4 plaatsgevonden.
Beoordeling
Situatie omgeving Bernhardstraat 21 en 23
- 1. Belang omliggende veehouderijen
Aan de Bernhardstraat 21 is een varkenshouderij gevestigd. De veehouderij aan de Bernhardstraat 23 heeft vleeskalveren en paarden. In onderstaande afbeelding zijn van beide veehouderijen de geurcontouren (8 en 14 odour-units) en vaste afstanden in beeld gebracht. Daarbij is rekening gehouden met de planologische mogelijkheden die beide veehouderijen nog binnen hun agrarische bouwvlak hebben. Omdat de geurcontouren verder reiken dan de vaste afstanden, zijn deze laatste niet van belang voor de beoordeling of de bedrijven in hun belangen geschaad worden.
Na wijziging van de geurverordening geldt in het plangebied een geurnorm van 14 odour-units. Zolang onderhavig bestemmingsplan de oprichting van geurgevoelige objecten binnen deze geurcontour niet mogelijk maakt, worden beide veehouderijen niet in hun belangen geschaad. In dit bestemmingsplan is dat geregeld door binnen de betreffende geurcontour de aanduiding 'recreatiewoning uitgesloten (-rw)' op te nemen met daaraan de regel gekoppeld dat er binnen deze zone geen recreatiewoningen gebouwd mogen worden. Wel is het toegestaan om ter plaatse te recreëren met kampeermiddelen, bijvoorbeeld in de vorm van een tent of caravan.
- 2. Woon- en leefklimaat
Op onderstaande afbeelding is de achtergrondbelasting geur in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat de achtergrondbelasting in de omgeving van Bernhardstraat 21 en 23 buiten de aanduiding 'recreatiewoning uitgesloten (-rw)' circa 10 odour-units of minder bedraagt. Op basis van bijlagen 6 en 7 van de Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij' blijkt dat dit daarmee voldoet aan de toetswaarde voor achtergrondbelasting uit de provinciale Verordening ruimte 2014 voor geurgevoelige objecten in het buitengebied. Daarnaast wordt voldaan aan de gezondheidskundige grenswaarde van maximaal 10 odour-units achtergrondbelasting die de GGD adviseert naar aanleiding van het rapport 'Geurhinder van veehouderij nader onderzocht: meer hinder dan Handreiking Wgv doet vermoeden?' d.d. 23 maart 2015.
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat er ter plaatse van de op te richten recreatiewoningen in de omgeving Bernhardstraat 21 en 23 sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Afbeelding 19. Geurcontouren Bernhardstraat 21 en 23 ten opzichte van het plangebied
Situatie omgeving Sporthei 7 en 10
- 1. Belang omliggende veehouderijen
Het agrarische bedrijf aan de Sporthei 10 betreft een voormalige veehouderij. Er is eerder geconstateerd dat hier geen dieren meer worden gehouden. Bij deze beoordeling is dit bedrijf dus buiten beschouwing gelaten.
Sporthei 7 betreft een voormalige gemengde veehouderij met melkrundvee en varkens. Ten behoeve van de nieuwe rondweg zijn de bedrijfsgronden door de gemeente aangekocht. Ten tijde van vaststelling van voorliggend bestemmingsplan zal het bedrijf beëindigd zijn. Ook dit bedrijf kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.
- 2. Woon- en leefklimaat
Beide veehouderijen zijn beëindigd en veroorzaken niet langer geuroverlast. Er is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Situatie omgeving Baanvelden 10
- 1. Belang veehouderij
Dit betreft een paardenhouderij/manege. Voor paarden geldt een vaste afstand van 50 m. Voorliggend bestemmingsplan maakt binnen 50 m vanaf de rand van het bouwvlak geen oprichting van geurgevoelige objecten mogelijk. Het belang van Baanvelden 10 wordt derhalve niet geschaad.
- 2. Woon- en leefklimaat
Uit de eerdere afbeelding blijkt dat de achtergrondbelasting in de omgeving van Baanvelden 10 tussen de 0 en 3 odour-units bedraagt. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de genoemde gezondheidskundige grenswaarde voor achtergrondbelasting van de GGD. Er is derhalve sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Situatie omgeving Bernhardstraat 40
Het bedrijf Bernhardstraat 40 maakt onderdeel uit van het plangebied en stopt met zijn bedrijfsactiviteiten. De gronden krijgen een recreatieve bestemming en een woonbestemming.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
4.13 Mer-beoordeling
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;
3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Op 16 mei 2017 is de implementatiewet 'herziening m.e.r.-richtlijn' in werking getreden. In een herijkte implementatie van Europese wetgeving wordt de vormvrije m.e.r niet meer voldoende geacht. Vanaf deze datum moet initiatiefnemer een melding doen van het voornemen om een activiteit uit te voeren beneden de drempelwaarde uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. Onderstaand beoordelingskader betreft voorziet in de aanmelding van het project in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Beoordeling
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten wanneer mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Op grond van bijlage D (activiteit 10) uit dit Besluit is de aanleg, wijziging of uitbreiding van:
- a. skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen;
- b. jachthavens;
- c. vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen;
- d. permanente kampeer- en caravanterreinen;
- e. themaparken;
mer-beoordelingsplichtig, indien de activiteit betrekking heeft op:
- 1. 250.000 bezoekers of meer per jaar;
- 2. een oppervlakte van 25 ha of meer;
- 3. 100 ligplaatsen of meer; of
- 4. een oppervlakte van 10 ha of meer in een gevoelig gebied.
Uit een analyse van de gewenste ontwikkelingen blijkt dat meer dan 250.000 nieuwe bezoekers per jaar worden aangetrokken. Daarmee is het initiatief mer-beoordelingsplichtig. Voorafgaande aan de besluitvorming over een activiteit die onder de mer-beoordelingsplicht valt – in dit geval het bestemmingsplan – neemt het bevoegd gezag (de gemeenteraad van Rucphen) op basis van een mer-beoordelingsnotitie een besluit of de volledige procedure van de projectmer al dan niet moet worden gevolgd. De wettelijke regeling voor de mer-beoordeling gaat uit van het principe 'nee, tenzij'. Dat wil zeggen dat een projectmer-procedure alleen noodzakelijk is als er sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen' die het betreffende project voor het milieu kan hebben.
Bij een besluit omtrent het al dan niet doorlopen van een mer-procedure, dient het bevoegd gezag volgens het Besluit m.e.r. rekening te houden met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria).
Deze omstandigheden zijn uitgewerkt in de aanmeldingsnotitie MER-Beoordelingsprocedure (Bijlage 15 bij deze toelichting). De gemeenteraad heeft op 20 september 2017 op basis van deze aanmeldingsnotitie besloten dat voor de ontwikkeling van de Binnentuin geen MER-procedure doorlopen hoeft te worden. Dit besluit is opgenomen in Bijlage 16.
Conclusie
Uit de beschrijvingen en beoordelingen in de MER-beoordeling blijkt dat effecten van de beoogde ontwikkeling zeer beperkt zijn. Dit is het gevolg van de aard en omvang van de ontwikkelingen die mogelijk wordt gemaakt en de locatie van de ontwikkeling. Er ontstaan geen knelpunten in relatie tot de wettelijke normen en grenswaarden die vanuit de sectorale toetsingskaders gelden. Er kunnen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden, die het doorlopen van een volledige mer-procedure wenselijk maken.
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald.
5.2 Opbouw Van De Regels
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de standaardregels zoals opgenomen in vigerende bestemmingsplan van de gemeente Rucphen.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de vigerende rechten ter plaatse. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan de op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
5.3 Regels
5.3.1 Hoofdstuk 1. Inleidende regels
Artikel 1. Begrippen
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2. Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
5.3.2 Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels
Artikel 3. Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
De bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' is opgenomen voor de gronden ten westen van de manege. Het bestaand planologisch gebruik wijzigt ter plaatse van deze gronden niet. Agrarisch grondgebruik is toegestaan. Voor de inhoud van de regels is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied. In de regels is een wijzigigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen door middel van het opnemen van een specifieke aanduiding om ter plaatse een bergbezinkbassin toe te staan. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming naar de bestemming 'Water' ten behoeve van de realisatie van een waterberging.
Artikel 4. Bedrijfs - Nutsvoorziening
De bestaande nutsvoorzieningen in het plangebied zijn specifiek bestemd als 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Ter plaatse zijn kleine gebouwen van maximaal 15 m2 en met een bouwhoogte van 3 meter toegestaan als nutsvoorziening.
Artikel 5. Gemengd
De bestemming 'Gemengd' is opgenomen voor het te ontwikkelen sport- en leisuregebied aan de oostzijde van de Baanvelden en voor diverse percelen in het zuidoosten van het plangebied. De regels zijn erop gericht functies toe te laten die bijdragen aan de ontwikkeling van de binnentuin tot sport en leisuregebied.
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor sport- en leisurevoorzieningen. Binnen de bestemming zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen zich diverse ontwikkelingen voor kunnen doen. Voor de bestemming 'Gemengd' in het oosten geldt dat ter plaatse een sporthal met bijbehorende bebouwing en de wielerexperience met wielerretail is toegestaan. Daarnaast is er dan nog ruimte voor een extra attractie ten westen van de Baanvelden, bijvoorbeeld een hotel, waarbij geldt dat er maximaal 40 kamers zijn toegestaan. Huisvesting van arbeidsmigranten en/of asielzoekers is niet toegestaan. Binnen dit bouwvlak is het toegestaan om tevens ter plaatse van de aanduiding 'wonen' een bedrijfswoning op te richten. De regeling laat het toe om, indien ter plaatse geen bedrijfswoning wordt opgericht, ter plaatse een burgerwoning toe te staan. Deze woning kan ontwikkeld worden op de plaats van de reeds bestaande woonbestemming. Om meer flexibiliteit in relatie tot de gemengde activiteiten ten westen van de Baanvelden toe te staan, is ter plaatse van de bestaande woonbestemming nu een gemengde bestemming opgenomen.
Artikel 6. Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, houtgewas, bermen en beplanting. De bestemming 'Groen' is opgenomen ter plaatse van de heemtuin. Binnen de bestemming 'Groen' is een bouwvlak opgenomen waarbinnen gebouwen kunnen worden voorzien. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan met een maximum bouwhoogte van 2 meter. Binnen de bestemming 'Groen' is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om te voorkomen dat zonder omgevingsvergunning diverse werken of werkzaamheden kunnen worden verricht.
Artikel 7. Natuur
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden. Daarnaast is extensief recreatief medegebruik in de vorm van bijvoorbeeld wandelen, fietsen, fietscross, trail of paardrijden toegestaan. Binnen de bestemming zijn verhardingen in de vorm van wandel- en fietspaden en ten behoeve van ontsluitingen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' en 'ontsluiting - 1'.
Op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschappelijke inpassing', 'specifieke vorm van natuur - landschappelijke inpassing 1', 'specifieke vorm van natuur - landschappelijke inpassing 2', 'specifieke vorm van natuur - landschappelijke inpassing 3' en 'specifieke vorm van natuur - landschappelijke inpassing 4' dient te worden voorzien in de beoogde natuurontwikkeling conform het landschapsplan opgenomen als bijlage 3 bij de regels. Binnen de bestemming 'Natuur' is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om te voorkomen dat zonder omgevingsvergunning diverse werken of werkzaamheden kunnen worden verricht.
De aanleg en duurzame instandhouding van deze natuurontwikkeling is door middel van een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de overige regels van dit bestemmingsplan.
Artikel 8. Recreatie - Dagrecreatie
Binnen de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' zijn diverse bestaande dagrecreatieve activiteiten binnen het leisuregebied Binnentuin bestemd. Het gaat hier om het zwembad, de Skidôme, het terrein van de hondenvereniging de schietbaan en de bestaande modelautoracebaan. In het bestemmingsplan zijn ontwikkelingen voorzien ter plaatse van het bestaande buitenzwembad en ten zuidoosten van de Skidôme. Tevens is het door middel van een wijzigingsbevoegdheid toegestaan om te voorzien in een overkluizing om de Skidôme met een toekomstige ontwikkeling te verbinden. De diverse activiteiten zijn met een aanduiding ter plaatse toegestaan. In de specifieke gebruiksregels is opgenomen waar ondergeschikte horeca en ondergeschikte detailhandel is toegestaan en voor welke maximale oppervlakte dit geldt.
Artikel 9. Recreatie - Verblijfsrecreatie 1
Binnen het leisuregebied Binnentuin worden twee verblijfsrecreatieve parken opgericht. De bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' is opgenomen voor het recreatiepark in het noorden van het gebied. Het bouwvlak is gelijk aan het bestemmingsvlak. Het maximum aantal recreatiewoningen is op de verbeelding aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal woningen' en de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding- 1' en 'specifieke bouwaanduiding - 2'. De regels zijn daarnaast verduidelijkt dat er sprake moet zijn van één bedrijfsmatige exploitatie ter plaatse van de genoemde aanduidingen in de regels. De bouwhoogte is maximaal 10 meter in het midden van het leisuregebied. In de richting van het buitengebied wordt de bouwhoogte verlaagd. In het middengebied gaat de bouwhoogte over naar een bouwhoogte van 8 meter. Aan de rand wordt het maximum bouwhoogte teruggebracht naar 6 meter. In de regels wordt een maximum bouwoppervlakte per huisje opgenomen, samen met een minimum kaveloppervlakte. Deze is afgestemd op een hoogte die ter plaatse is toegestaan. In de noordwesthoek is met de aanduiding (-rw) aangegeven waar geen recreatiewoningen mogen worden gebouwd in verband met de geurcontour ten gevolge van twee veehouderijen aan de Bernhardstraat. Hier mogen wel kampeermiddelen worden opgericht tot een maximum van 30 kampeermiddelen.
In de bestemming zijn regels opgenomen ten aanzien van de inrichting van het kavel. Hierbij geldt een maximum oppervlakte van het perceel dat voorzien mag worden van verharding. Maximaal 25% van het perceel mag worden verhard. De gebouwen op het kavel vallen niet binnen dit percentage. Het permanent bewonen van een recreatiewoning is niet toegestaan. Het permanent bewonen van een recreatiewoning betekent dat een persoon of één gezamenlijk) huishouden – al dan niet tijdelijk – het hoofdverblijf heeft in de recreatiewoning. Het hoofdverblijf is de plek waar feitelijk wordt gewoond en wat fungeert als centrum van sociale en/of maatschappelijke activiteiten. Op basis van de Wet basisregistratie personen dient een persoon zich in te schrijven op een adres wanneer deze persoon gedurende een periode van zes maanden ten minste vier maanden daadwerkelijk op dit adres verblijft. Huisvesting van arbeidsmigranten en/of asielzoekers is niet toegestaan.
Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het realiseren van een ontvangstruimte met horecagelegenheid ten behoeve van de bedrijfsmatige exploitatie van de recreatiewoningen.
Artikel 10. Recreatie - Verblijfsrecreatie 2
De bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' is opgenomen voor het recreatiepark in het zuidwesten van het gebied. Het bouwvlak is gelijk aan het bestemmingsvlak. Het maximum aantal recreatiewoningen is in de regels opgenomen. De bouwhoogte is maximaal 6 meter. In de regels wordt een maximum bouwoppervlakte per huisje opgenomen, samen met een minimum kaveloppervlakte. Het permanent bewonen van een recreatiewoning is niet toegestaan. Het permanent bewonen van een recreatiewoning betekent dat een persoon of één gezamenlijk) huishouden – al dan niet tijdelijk – het hoofdverblijf heeft in de recreatiewoning. Het hoofdverblijf is de plek waar feitelijk wordt gewoond en wat fungeert als centrum van sociale en/of maatschappelijke activiteiten. Op basis van de Wet basisregistratie personen dient een persoon zich in te schrijven op een adres wanneer deze persoon gedurende een periode van zes maanden ten minste vier maanden daadwerkelijk op dit adres verblijft. Huisvesting van arbeidsmigranten en/of asielzoekers is niet toegestaan.
Artikel 11. Sport-1
Binnen deze bestemming zijn de gronden opgenomen die recent van bestemming zijn gewijzigd met het bestemmingsplan "MSA Binnentuin". Eén op één is de sportbestemming uit "MSA Binnentuin" binnen de bestemming 'Sport-1' opgenomen.
Artikel 12. Sport -2
De bestaande sportvoorzieningen behorend bij de manege zijn opgenomen binnen de bestemming 'Sport-2'. Ter plaatse van deze manege is de bestaande planologische situatie opgenomen. Daarnaast zijn de nieuwe tennisbanen opgenomen binnen de aanduiding 'tennis'. Momenteel loopt er een separaat vergunningentraject om de tennisbanen op korte termijn mogelijk te maken. Binnen deze bestemming is ondergeschikte horeca toegestaan.
Artikel 13. Verkeer
De hoofdontsluiting van het gebied en de bestaande en nieuwe parkeerterreinen zijn bestemd als Verkeer. Op de betreffende gronden mogen kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht. Specifieke bouwbepalingen voor straatmeubilair worden in de bestemming niet gegeven. Dergelijke bouwwerken, zoals verkeersborden, wegbewijzeringsborden, verkeerslichten, verkeerssignaleringssystemen en abri's, worden aangemerkt als vergunningvrije bouwwerken conform het Besluit omgevingsrecht. Voor de oprichting van een dergelijk bouwwerk wordt niet aan de bouwregels in het bestemmingsplan getoetst.
Artikel 14. Water
Deze bestemming is opgenomen voor de bestaande waterplas. In deze bestemming is ook recreatief gebruik van het water toegestaan.
Artikel 15. Wonen
In het plangebied liggen twee bestemmingsvlakken voor wonen. Op het vlak ten zuiden van de Baanvelden is momenteel geen woning aanwezig. Deze mag wel worden herbouwd. Per vlak is één woning toegestaan met de bijbehorende erfbebouwing. Ook zijn de gebruikelijke mogelijkheden voor beroep-aan-huis opgenomen.
Artikel 16. Leiding - Gas
De gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' zijn mede bestemd voor het beheer en onderhoud van de ondergrondse gasleiding aldaar gelegen. Daarnaast beschermt deze dubbelbestemming tot een goed woon- en leefklimaat in verband met de leiding
Artikel 17. Leiding - Water
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn bedoeld voor bescherming van de ter plaatse aanwezige ondergrondse waterleiding en bijbehorende zone.
Artikel 18. Waarde - Archeologie
Ter plaatse van een deel van de gronden is een dubbelbestemming inzake archeologie opgenomen. In dit artikel zijn regels opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden.
Artikel 19. Waarde - Cultuurhistorie
De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' beschermd de cultuurhistorische waarden die in het plangebied aanwezig zijn. Het gaat hier om bestaande houtwallen. In de regel is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen ter bescherming van de cultuurhistorische elementen.
5.3.3 Hoofdstuk 3. Algemene regels
Artikel 20. Anti-dubbeltelregel
In dit artikel wordt geregeld dat voor gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijven.
Artikel 21. Algemene bouwregels
In dit artikel is opgenomen dat de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen dient te worden getoetst aan bijgevoegd beeldkwaliteitplan.
Artikel 22. Algemene gebruiksregels
In dit artikel is het strijdig gebruik opgenomen. Hier is een algemeen gebruiksverbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemming.
Artikel 23. Algemene aanduidingsregels
Binnen dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot een regeling volgend uit rijks- of provinciaal beleid. Het gaat hier om regels betreffende de luchthaven Breda International Airport, de vrijwaringszone volgend uit radarstation Woensdrecht en de bescherming van de boringvrije zone.
Artikel 24. Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn enkele algemene afwijkingen opgenomen. Ten eerste is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen betreffende het overschrijden van de in het plan opgenomen maatvoeringen met maximaal 10%. Daarnaast is er een afwijking opgenomen voor het oprichten van antennes en masten tot 15 meter.
Artikel 25. Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Daarnaast is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar het bestaande gebruik indien de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen niet binnen 3 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan wordt aangevraagd.
Artikel 26. Overige regels
Binnen de overige regels is een algemene parkeerregeling opgenomen. Daarnaast zijn in dit artikel de voorwaardelijke bepalingen opgenomen in relatie tot de natuurontwikkeling. Het gebruiken en doen (laten) gebruiken van gronden binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' en 'Gemengd' is in strijd met het bestemmingsplan indien niet binnen twee jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in de verbeelding in samenhang gelezen met het landschapsplan zoals opgenomen in bijlage 3 van de regels. Daarnaast is een voorwaardelijke bepaling opgenomen voor het in gebruik nemen van de gemengde bestemming ten westen van de Baanvelden. In dit artikel is ook een regeling opgenomen met betrekking tot het kostenverhaal.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
De Wet ruimtelijke ordening maakt in beginsel het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
6.2 Kostenverhaal
6.2.1 Beginselplicht vaststelling exploitatieplan
Op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro dient de gemeenteraad, gelijktijdig met de vaststelling van een bestemmingsplan, een of meerdere exploitatieplannen vast te stellen, indien zich de volgende situatie voordoet:
- a. Het bestemmingsplan bevat zogenoemde aangewezen bouwplanmogelijkheden, en
- b. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd, en/of
- c. er zich een noodzaak voordoet tot het stellen van regels over zogenoemde locatie-eisen als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid, onder b en c Wro (zoals over tijdvakken, fasering, eisen over aanleg openbare ruimte etc.).
Ad a.
Het begrip 'aangewezen bouwplan' is uitgewerkt in artikel 6.2.1 Bro. Daarin is bepaald dat tot de aangewezen bouwplannen behoren:
- de bouw van een of meer woningen;
- de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte of met een of meer woningen;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² brutovloeroppervlakte bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte.
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid aangewezen bouwplanmogelijkheden te realiseren. Zo is (onder meer) voorzien in een directe bouwtitel tot realisatie van bijvoorbeeld recreatiewoningen (bestemmingen Recreatie-Verblijfsrecreatie 1 respectievelijk 2), hoofdgebouwen (bestemmingen Gemengd, Recreatie-Dagrecreatie en Sport-2), woningen (bestemmingen Gemengd en Wonen) en de uitbreiding of verbouwing van bestaande hoofdgebouwen (onder meer bestemming Recreatie-Dagrecreatie).
Ad b.
De wettelijke kostenverhaalsplicht is gekoppeld aan 'kosten van de grondexploitatie' als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c Wro. In artikel 6.2.3 Bro en verder is dit uitgewerkt in de zogenoemde 'kostensoortenlijst'.
Het bestemmingsplan biedt de planologische basis voor de verdere transformatie van het plangebied van een gebied met een agrarisch landschap naar een landschap van sport en recreatieve invulling. Binnen het plangebied is reeds sprake van een aantal aanwezige recreatieve en sportfuncties. In het kader van het bestemmingsplan wordt voorzien in de functieontwikkeling zoals omschreven in paragraaf 2.3 van de toelichting van het bestemmingsplan.
Er is sprake van uit te voeren investeringen die zien op de aanleg van infrastructurele werken (voorzieningen) die benodigd zijn voor de realisatie van deze transformatie. Het gaat hier onder meer om de aanleg van wegen, parkeerplaatsen, riolering, openbare verlichting en groen- en natuurvoorzieningen. Tot de kosten behoren daardoor voorts de inbreng van de ondergrond van aan te leggen voorzieningen, de plan- en apparaatskosten (waaronder opstellen bestemmingsplan en kosten van voorbereiding en toezicht op de uitvoering van de aanleg van voorzieningen), onderzoekskosten, kosten van grondwerken en kosten van mogelijke planschade.
Voor de delen van het bestemmingsplangebied waarbinnen aangewezen bouwplanmogelijkheden zijn voorzien, is sprake van een versnipperde eigendomspositie. Voor een gedeelte van de gronden geldt dat deze in eigendom zijn van de gemeente.
Voor het resterende gedeelte van het bestemmingsplangebied waarbinnen aangewezen bouwplanmogelijkheden zijn voorzien, geldt dat er sprake is van eigendommen van derden. Ten aanzien van het geheel van deze eigendommen van derden zijn, ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, geen (anterieure) overeenkomsten over grondexploitatie met initiatiefnemers gesloten, zodat het kostenverhaal voor die gronden niet anderszins is verzekerd.
Ad c.
Of er sprake is van een noodzaak tot het stellen van regels over zogenoemde locatie-eisen gekoppeld aan de realisatie van de transformatieopgave, kan ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan voor het plangebied (met uitzondering van het gedeelte dat deel uitmaakt van het bestemmingsplan MSA Binnentuin) nog niet goed worden beoordeeld. Door de gemeente wordt voor de ontwikkeling uitgegaan van een faciliterende grondpolitiek. Voor zover het gronden van derden betreft anders dan voor de aanleg van openbare ruimte, is er niet de wens en noodzaak de gronden te verwerven.
Voor het plangebied staat de gemeente een organische gebiedsontwikkeling voor op basis van uitnodigingsplanologie. Het is daardoor aan de eigenaren/initiatiefnemers te besluiten of zij willen overgaan tot realisatie van sport- en recreatieve functies, dit binnen de ruimte die het bestemmingsplan biedt. De vraag of er een noodzaak is tot het stellen van locatie-eisen in een exploitatieplan, verlegt zich hiermee tot het moment waarop de initiatiefnemers concrete bouwplannen hebben voor een dergelijke ontwikkeling.
Voorlopige conclusie beginselplicht exploitatieplan
Uit het vorenstaande volgt dat uit de toepassing van artikel 6.12 Wro de beginselplicht volgt dat, bezien vanuit de toepassing van afdeling 6.4 Wro ten tijde van de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan, gelijktijdig met het bestemmingsplan, voor de gronden waarbinnen aangewezen bouwplanmogelijkheden zijn voorzien, een of meer exploitatieplannen dienen te worden vastgesteld.
Die beginselplicht is, ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, niet van toepassing op de aangewezen bouwplannen die eerst een bouwtitel opleveren nadat een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6 Wro is vastgesteld. Ingevolge artikel 6.12, vierde lid Wro ontstaat die beginselplicht eerst nadat het desbetreffende wijzigingsplan is vastgesteld.
6.2.2 Begrenzing exploitatiegebied
Het exploitatiegebied omvat het gedeelte van het bestemmingsplangebied waarin de aangewezen bouwplanmogelijkheden zijn gelegen ter zake waarvan een kostenverhaalsplicht bestaat, alsmede het gedeelte waarbinnen de nog uit te voeren werken en werkzaamheden plaatsvinden met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte van het plangebied alsmede de aanleg van nutsvoorzieningen. Op onderstaande kaart is de relatie tussen de begrenzing van het bestemmingsplangebied en het exploitatiegebied weergegeven.
Afbeelding 20. Kaart behorend bij het kostenverhaal, waarop het exploitatiegebied is aangegeven.
Uit het kaartbeeld volgt dat bepaalde delen van het bestemmingsplangebied niet in het exploitatiegebied zijn opgenomen:
- het deelgebied van het vigerende bestemmingsplan MSA Binnentuin;
- de bestaande bebouwing en/of openbare ruimte.
Deze onderdelen worden hierna toegelicht.
Ad a. Uitzondering beginselplicht vaststelling exploitatieplan voor deelgebied bestemmingsplan MSA Binnentuin
Voor het gedeelte van het plangebied met de bestemming Sport en Natuur in het noordoosten van het bestemmingsplangebied is geen sprake van een wijziging van de bestemmingsregeling ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan MSA Binnentuin, zoals dat is vastgesteld bij raadsbesluit van 3 juli 2018. Gelijktijdig met de vaststelling van laatstgenoemd bestemmingsplan is door de gemeenteraad besloten om voor het gebied van het bestemmingsplan MSA Binnentuin géén exploitatieplan vast te stellen, omdat het kostenverhaal voor de gronden binnen dat plangebied waarop aangewezen bouwplannen zijn voorzien, anderszins was verzekerd. De ontwikkeling van het bestemmingsplan MSA Binnentuin vindt plaats op gronden die in eigendom zijn van de gemeente.
Het gevolg hiervan is dat de gronden van het bestemmingsplangebied, voor zover deze gelegen zijn binnen het vigerende bestemmingsplan MSA Binnentuin, reeds eerder een zelfstandig exploitatiegebied hebben gevormd ten aanzien waarvoor door de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan MSA Binnentuin is besloten om, met toepassing van de wettelijke uitzonderingsgronden, daarvoor geen exploitatieplan vast te stellen.
De gronden die gelegen zijn binnen het bestemmingsplangebied MSA Binnentuin maken daardoor geen onderdeel uit van het voor het bestemmingsplan Leisuregebied Binnentuin vast te stellen exploitatiegebied. In de hierboven opgenomen kaart is dit gedeelte aangeduid als “deelgebied MSA Binnentuin”.
Voor dit deelgebied is bij de vaststelling van het bestemmingsplan Leisuregebied Binnentuin (nogmaals) besloten om geen exploitatieplan vast te stellen.
Ad b. Bestaande bebouwing en/of openbare ruimte wordt niet in het exploitatiegebied betrokken
Zoals aangegeven zijn er binnen het bestemmingsplan reeds een aantal sport- en recreatieve functies gerealiseerd, waarvoor geldt dat voor deze functies in het bestemmingsplan "Leisuregebied Binnentuin" geen aanvullende aangewezen bouwplanmogelijkheden ontstaan.
Waar sprake is van bestaande (reeds gerealiseerde) bebouwing waarvoor geen aanvullende aangewezen bouwplanmogelijkheden ontstaan, alsmede voor bestaande te handhaven openbare ruimte geldt dat deze niet in het exploitatiegebied worden betrokken.
Onder bestaande bebouwing wordt tevens verstaan de situatie waarin ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan Leisuregebied Binnentuin een omgevingsvergunning voor het bouwen van op te richten (aangewezen) bouwplannen is verleend.
Toelichting begrenzing exploitatiegebied
Het Leisuregebied Binnentuin wordt gekenmerkt door een transformatiegebied waarbinnen sprake is van integrale ontwikkeling van een groene en landschappelijke ontwikkeling, waarbinnen ruimte is gecreëerd voor de bouw van (hoofd)gebouwen en de uitbreiding c.q. verbouwing van bestaande gebouwen voor in hoofdzaak sport- en recreatieve functies. De rode ontwikkeling fungeert hier als kostendrager voor de groene ontwikkeling.
De inrichtingsstructuur is afgestemd op de binnen het bestemmingsplan gelegen weg de Baanvelden en de buiten het plangebied gelegen wegen Kozijnenhoek, Sporthei, Bernhardstraat, Jan Vermeerstraat en Bosheidestraat. Deze bestaande wegenstructuur wordt gehandhaafd, met dien verstande dat het noordelijke gedeelte van de Bosheidestraat onderdeel gaat worden van het uitgeefbaar gebied binnen de bestemming Recreatie-Verblijfsrecreatie. De binnen het exploitatiegebied voorziene bouwplanontwikkelingen worden deels ontsloten naar deze bestaande wegenstructuur en deels naar een nieuw aan te leggen weg.
Binnen het exploitatiegebied is voorzien in de aanleg van een nieuwe weg met bijbehorende voorzieningen, de aanleg van parkeerplaatsen, groen en natuur.
Ten aanzien van de gronden die gelegen zijn binnen het exploitatiegebied, is sprake van zowel een ruimtelijke als een functionele samenhang, waardoor er sprake is van één exploitatiegebied.
Voor de gronden binnen het exploitatiegebied geldt dat er sprake is van:
- nieuwe c.q. te wijzigen bestemmingen c.q. functies, waarbij de gronden worden aangewend voor ofwel de aanleg c.q. aanpassing van werken en werkzaamheden voor de aan te leggen openbare ruimte dan wel voor de aanleg van werken en werkzaamheden gericht op het creëren van nieuwe bouwpercelen (i.c. uitgeefbaar gebied) bestemd voor op te richten bouwplannen (zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro)
- bestemmingsregelingen, anders dan onder a, waarbij binnen bouwpercelen de mogelijkheid ontstaat aangewezen bouwplannen als bedoeld in artikel 6.12 Wro te realiseren.
De oppervlakte van het exploitatiegebied bedraagt circa 19,24 ha.
Binnen het exploitatiegebied is sprake van een versnipperde eigendomspositie. De eigendomspositie per 1-10-2018 is aangegeven in het onderstaande kaartbeeld.
Afbeelding 21. Kaart behorend bij het kostenverhaal, waarop de eigendommen zijn weergegeven.
Uitzondering beginselplicht vaststelling exploitatieplan als gevolg van overgangsrecht niet van toepassing
Een uitzondering op de wettelijke kostenverhaalsplicht voor aangewezen bouwplanmogelijkheden is vastgelegd in artikel 9.1.20 Invoeringswet Wro. Daaruit volgt dat indien er sprake is van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp ter visie is gelegd vóór 1 juli 2008 waarin een directe bouwtitel voor aangewezen bouwplanmogelijkheden is opgenomen, en waarbij vervolgens na 1 juli 2008 een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld waarbij de bestemmingsregeling niet wijzigt, voor die situatie geen exploitatieplan kan worden vastgesteld.
Met betrekking tot het bestemmingsplangebied gelden de planologische regelingen als omschreven in paragraaf 1.4 van de toelichting op het bestemmingsplan. Daaruit volgt dat voor de deelgebieden die vallen binnen het bestemmingsplan Sport- en Vrijetijdscentrum 'De Vijfsprong' (vaststelling raad 25 juni 1996) respectievelijk het wijzigingsplan Sport- en Vrijetijdscentrum 'De Vijfsprong' (vaststelling 5 november 1997), sprake is van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp ter visie is gelegd vóór 1 juli 2008. Voor zover binnen het bestemmingsplan Leisuregebied Binnentuin sprake is van aangewezen bouwplanmogelijkheden die gelegen zijn binnen het vigerende bestemmingsplan Sport- en Vrijetijdscentrum 'De Vijfsprong' respectievelijk het wijzigingsplan Sport- en Vrijetijdscentrum 'de Vijfsprong', is sprake van een gewijzigde bestemmingsregeling, zodat de overgangsregeling niet van toepassing is.
6.2.3 Doorschuiven beginselplicht vaststelling exploitatieplan voor exploitatiegebied
Aan de gemeente is, ingevolge het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet zeventiende tranche, voor het project De Binnentuinen de experimentstatus ingevolge artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (BuChw) toegekend. Het ontwerp van de amvb tot wijziging en aanvulling van het BuChw (17e tranche) is gepubliceerd op 17 maart 2018. Zie artikel D, lid 1, sub yyyy voor de toevoeging van het project De Binnentuin. De amvb is gepubliceerd op 15 februari 2019 (Stb. 2019,53) en in werking getreden op 16 februari 2019.
Met de wettelijke experimentstatus is de bevoegdheid verkregen om, in afwijking van de regels zoals opgenomen in en krachtens onder meer de Wro, de besluitvorming over de toepassing van de beginselplicht tot vaststelling van het exploitatieplan door te schuiven van het moment van vaststelling van het bestemmingsplan naar het moment van de besluitvorming over een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwplan. In artikel 7c, tiende en elfde lid BuChw is daartoe het volgende bepaald:
“10. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan kan de raad besluiten af te wijken van artikel 6.12, eerste en derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat een exploitatieplan door burgemeester en wethouders kan worden vastgesteld bij een omgevingsvergunning voor het bouwen.
11. Indien toepassing wordt gegeven aan het tiende lid, geldt dat:
a. artikel 6.12, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is op de omgevingsvergunning voor het bouwen;
b. in afwijking van artikel 6.14, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is op de voorbereiding van het exploitatieplan;
c. daarvoor in het bestemmingsplan een of meer exploitatiegebieden worden aangewezen;
d. in aanvulling op artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden geweigerd als de exploitatieopzet als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening, een tekort bevat, dat niet is gedekt;
e. als de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt geweigerd, de exploitatieopzet als bedoeld in onderdeel d, deel uitmaakt van dat besluit.”
Voor het exploitatiegebied, zoals dat in de vorige paragraaf is aangeduid, wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot het doorschuiven van de exploitatieplanplicht.
In artikel 26.8 van de regels van het bestemmingsplan is bepaald dat een exploitatieplan, in afwijking van artikel 6.12, eerste en derde lid Wro, kan worden vastgesteld bij een omgevingsvergunning voor het bouwen. Hiermee is uitvoering gegeven aan de bevoegdheid de toepassing van de beginselplicht tot vaststelling van het exploitatieplan door te schuiven naar de fase van vergunningverlening.
Het gevolg hiervan is dat de hiervoor beschreven criteria in welke situatie de beginselplicht tot vaststelling van een exploitatieplan ontstaat, verlegd worden naar het moment waarop op een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen betrekking hebbende op gronden waarop ingevolge het bestemmingsplan een aangewezen bouwplan kan worden gerealiseerd, wordt beslist. Burgemeester en wethouders gelden als bevoegd gezag voor het te nemen besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan, verbonden aan de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Dit betekent onder meer, dat indien ten tijde van de indiening van een aanvraag tot vergunningverlening sprake is van een gesloten anterieure overeenkomst over kostenverhaal, door burgemeester en wethouders kan worden besloten om geen exploitatieplan voor het vergunningperceel vast te stellen.
Voorwaarde voor de toepassing van de bevoegdheid tot het kunnen doorschuiven van de beginselplicht tot vaststelling van een exploitatieplanplicht is, dat in het bestemmingsplan het exploitatiegebied waaraan de materiële uitwerking van het kostenverhaal is verbonden, wordt vastgelegd (zie artikel 7c, elfde lid, onder c BuChw). De vastlegging van het exploitatiegebied is opgenomen in artikel 26.8 van de regels van het bestemmingsplan en wordt in de volgende paragraaf nader toegelicht.
In het bestemmingsplan is het exploitatiegebied op de verbeelding aangeduid. Het besluit om de beginselplicht tot vaststelling van het exploitatieplan door te schuiven naar de vergunningfase ziet op alle percelen waarop bouwplannen kunnen worden gerealiseerd, gelegen binnen het exploitatiegebied.
Zoals aangegeven in paragraaf 6.2.2, is voor het deelgebied MSA Binnentuin reeds bij de vaststelling van het bestemmingsplan MSA Binnentuin door de raad besloten om geen exploitatieplan vast te stellen. Dit besluit is (volledigheidshalve) herhaald voor het deelgebied MSA Binnentuin, gelijktijdig bij de vaststelling van het bestemmingsplan Leisuregebied Binnentuin.
6.2.4 Toepassing kostenverhaal bij doorgeschoven exploitatieplanplicht
Het doorschuiven van de exploitatieplanplicht naar de vergunningfase maakt dat er een langere periode beschikbaar is voor gemeente en initiatiefnemers voor bouwplanontwikkelingen om via de weg van de (anterieure) overeenkomst te komen tot afspraken over de ontwikkeling van een locatie, met inbegrip van daarop betrekking hebbende afspraken over kostenverhaal.
Het doorschuiven van de exploitatieplanplicht naar de vergunningfase heeft tot gevolg dat voor elk 'vergunningperceel' sprake is van een zelfstandig besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan. Voor de exploitatieopzet, die onderdeel uitmaakt van een 'doorgeschoven' exploitatieplan, geldt dat voor de toerekening van kosten/opbrengsten aan het (vergunning)perceel waarop het doorgeschoven exploitatieplan betrekking heeft, wordt uitgegaan van het schaalniveau van het exploitatiegebied. Op basis van dit door de wetgever gehanteerde kader wordt voorkomen dat het exploitatiegebied beperkt is tot de locatie waarop de vergunning(aanvraag) betrekking heeft.
Verhaalbare kosten grondexploitatie exploitatiegebied
Voor het exploitatiegebied zien de verhaalbare kosten van de grondexploitatie op in hoofdzaak de volgende investeringen:
- inbrengwaarden van de gronden binnen het exploitatiegebied;
- onderzoekskosten;
- grondwerken;
- aanleg van voorzieningen, zoals wegen, parkeerplaatsen, openbaar groen etc. (openbare ruimte);
- aanleg van natuurvoorzieningen;
- voorbereiding en toezicht op de uitvoering van grondwerken, aanleg van voorzieningen en van natuurvoorzieningen;
- het opstellen van ruimtelijke plannen en gemeentelijke plan- en apparaatskosten;
- kosten van mogelijke planschade;
- rentekosten over de hiervoor genoemde kostensoorten.
Voor deze investeringen geldt dat deze toerekenbaar zijn aan de gronden met bouwplanmogelijkheden in het exploitatiegebied. Er is sprake van een causaal verband tussen de noodzaak van de aanleg van deze voorzieningen en de ontwikkelingsmogelijkheden binnen deze locatie. Voor het exploitatiegebied geldt voorts dat dit gebied geheel of gedeeltelijk profijt heeft van deze voorzieningen.
Ten aanzien van het exploitatiegebied is uitgegaan van de volgende indicatieve indeling van het ruimtegebruik.
Afbeelding 22. Kaart behorend bij het kostenverhaal, waarop het ruimtegebruik is weergegeven.
Kostenverhaal bij toepassing van een doorgeschoven exploitatieplan leidt tot een tekort
De toepassing van kostenverhaal bij particuliere exploitatie via de weg van een overeenkomst is afhankelijk van het bereiken van wilsovereenstemming. Indien geen kostenverhaalsovereenkomst is gesloten voor percelen met bouwplanmogelijkheden, het kostenverhaal voorts niet anderszins is verzekerd, en er vervolgens een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, dan leidt dit ertoe dat, in beginsel gelijktijdig met de vergunningverlening, een exploitatieplan voor het betreffende vergunningperceel moet worden vastgesteld.
Onderdeel van een exploitatieplan voor een vergunningperceel vormt de juridische exploitatieopzet voor het kostenverhaal, waarin, ter uitwerking van de daartoe in afdeling 6.4 Wro opgenomen regels, is vastgelegd wat de omvang is van de op het vergunningperceel te verhalen kosten. Zoals hiervoor aangegeven, wordt bij de toepassing van deze regels uitgegaan van het schaalniveau van het in het bestemmingsplan vastgestelde exploitatiegebied.
De voor het vergunningperceel uit het exploitatieplan voortvloeiende verschuldigde exploitatiebijdrage wordt vervolgens als financieel voorschrift opgenomen in de omgevingsvergunning voor het bouwen.
De in en krachtens afdeling 6.4 Wro geldende regels voor de vaststelling van deze exploitatieopzet kunnen tot gevolg hebben dat in een dergelijke exploitatieopzet een tekort ontstaat. Een tekort kan tot gevolg hebben dat de gemeente blijft zitten met niet-verhaalbare kosten. Dit kan ertoe leiden dat de gemeente in dat geval zelf dit tekort zou moeten dekken.
Omdat dit niet wenselijk is, is in artikel 7c, elfde lid, onder d BuChw bepaald dat ingeval er sprake is van een tekort in de bedoelde exploitatieopzet, welk tekort niet door de gemeente wordt gedekt, burgemeester en wethouders bevoegd zijn in dat geval de omgevingsvergunning voor het bouwen te weigeren.
In het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan is, op basis van de thans bekende uitgangspunten, een eerste indicatieve opzet gemaakt van de toepassing van de materiële kostenverhaalsregels uit afdeling 6.4 Wro, dit om inzicht te krijgen of toepassing van de publiekrechtelijke kostenverhaalsregels van het exploitatieplan leidt tot een tekort in de op te stellen juridische exploitatieopzet, en zo ja, tot welke omvang.
Dit leidt tot de volgende voorlopige uitkomsten (alle bedragen afgerond op €1.000,--):
Afbeelding 23. Overzicht verhaalbare kosten op schaalniveau exploitatiegebied
Afbeelding 24. Overzicht opbrengsten (toepassing artikel 6.13 Wro)
De omvang van de verhaalbare kosten op het schaalniveau van het exploitatiegebied, en daarmee de vraag of er sprake is van een tekort in de exploitatieopzet op schaalniveau van het exploitatiegebied, vindt plaats via de in artikel 6.16 Wro opgenomen regels over de zogenoemde macroaftopping. Uit de toepassing van die regeling volgt dat indien de verhaalbare kosten, verminderd met subsidies/bijdragen van derden en exclusief de kosten voor toekomstige grondexploitaties, hoger zijn dan de opbrengsten uit (fictieve) gronduitgifte, de omvang van het kostenverhaal beperkt is tot het bedrag van de opbrengsten uit fictieve gronduitgifte. In dat geval is er sprake van een tekort in de exploitatieopzet op het schaalniveau van het exploitatiegebied.
Op basis van de huidige inzichten geeft de toepassing van de regeling van de macroaftopping op het schaalniveau van het exploitatiegebied het volgende resultaat:
Afbeelding 25. Macroaftopping verhaalbare kosten
Uit deze voorlopige uitkomsten volgt dat voor het schaalniveau van het exploitatiegebied sprake is van een tekort in de verhouding tussen de verhaalbare kosten en opbrengsten. Dit tekort bedraagt €1.722.000,--.
Er wordt in het stadium van de vaststelling van het bestemmingsplan nog geen uitspraak gedaan of de gemeente bereid is dit tekort voor haar rekening te nemen. Aangegeven wordt dat deze beslissing eerst wordt genomen in de vergunningsfase, in de situatie dat de gemeente dan geconfronteerd wordt met een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen waarbij het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd (via gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst). Eerst dan dient formeel toepassing te worden gegeven aan de plicht tot het nemen van een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan en worden op dat moment de nu opgenomen indicatieve cijfers geactualiseerd en geformaliseerd. Eerst op dat moment zal de gemeente dan ook kunnen constateren of er sprake is van een tekort in de juridische exploitatieopzet, en zo ja, of de gemeente bereid is dit tekort voor haar rekening te nemen. Is de gemeente daartoe dan niet bereid, dan biedt dit de bevoegdheid om een vergunning te weigeren.
Benadrukt wordt dat de in deze paragraaf opgenomen cijfers een indicatief karakter hebben. Indien, als gevolg van de doorgeschoven exploitatieplanplicht, als gevolg van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen moet worden gekomen tot het voorbereiden van een exploitatieplan, dan zal op dat moment worden uitgegaan van geactualiseerde ramingen van kosten en opbrengsten, met inachtneming van de regels die daarover in en krachtens afdeling 6.4 Wro zijn opgenomen.
Het gevolg hiervan is dat indien een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, rekening moet worden gehouden met de doorgeschoven exploitatieplanplicht. Op dat moment zal, op basis van dan geactualiseerde ramingen van kosten en opbrengsten en met inachtneming van de geldende wettelijke regels, worden nagegaan of er voor de toepassing van kostenverhaal sprake is van een exploitatieopzet met een tekort. Indien dan blijkt dat het kostenverhaal voorafgaand aan de vergunningaanvraag niet anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van een anterieure overeenkomst over grondexploitatie of via gemeentelijke gronduitgifte), en de toepassing van de exploitatieplanplicht leidt tot een exploitatieopzet waarbij sprake is van een niet door de gemeente gedekt tekort, dan geeft dit aan het bevoegd gezag (burgemeester en wethouders) de bevoegdheid een omgevingsvergunning voor het bouwen te weigeren.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven (afhankelijk van de gemeentelijke inspraakverordening). Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
7.2 Vooroverleg
Artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om een voorontwerp van het bestemmingsplan ter inzage te leggen voor een inspraakperiode van zes weken. Dit inspraakmoment maakt geen onderdeel uit van de 'formele' procedure uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Onderhavig bestemmingsplan is ten behoeve van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie, het waterschap en de brandweer. De ontvangen vooroverlegreacties zijn opgenomen in Bijlage 17 bij deze toelichting.
Vooroverlegreactie provincie Noord-Brabant
De provincie concludeert dat eerder uitgebrachte opmerkingen grotendeels zijn verwerkt. Wel wenst de provincie meer inzicht in welke ontwikkelingen binnen de gehele aanduiding 'Integratie stad-land' plaats zullen vinden, om zo de afweging te maken of sprake is van een evenredige ontwikkeling. Dit inzicht is gegeven in een nieuw opgestelde notitie 'Integratie stad-land', bijgevoegd als Bijlage 7.
Vooroverlegreactie waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta geeft een positief wateradvies. De toelichting is beperkt aangevuld overeenkomstig de gewenste aanpassingen.
Vooroverlegreactie Brandweer Midden- en West Brabant
De brandweer Midden- en West-Brabant heeft zich beperkt tot het uitbrengen van een standaard advies in relatie tot het aspect externe veiligheid.
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 19 januari 2017 voor een periode van zes weken, tot 1 maart 2017, terinzage gelegen. Bovendien heeft er op dinsdag 7 februari 2018 een inloopavond plaatsgevonden op het gemeentehuis. Eenieder is gedurende voornoemde periode de mogelijkheid geboden om over het voorontwerp een gemotiveerde inspraakreactie in te dienen. De inspraakmogelijkheid heeft geleid tot vijf schriftelijke reacties. Eén reactie is door de indiener ingetrokken. De inspraakreacties zijn in bijlage 17 samengevat en van een antwoord voorzien.
7.3 Terinzagelegging
De procedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerp bestemmingsplan is in dit kader tervisiegelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. Het bestemmingsplan heeft met ingang van 24 januari 2019 gedurende een periode van zes weken terinzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan heeft een ieder over het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze, naar keuze schriftelijk of mondeling, naar voren kunnen brengen. De geboden mogelijk heeft geleid tot drie zienswijzen. Er is een nota van beantwoording opgesteld. Hierin is een samenvatting en beantwoording van de ingediende zienswijzen opgenomen. De zienswijzen hebben geleid tot een aanpassing van het plan. Daarnaast zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. De nota van beantwoording en de notitie ambtshalve wijzigingen is opgenomen in Bijlage 19 van deze toelichting. Het bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld in de vergadering van 8 mei 2019.
Bijlage 1 Lijst Van Sport- En Recreatievoorzieningen
Bijlage 1 Lijst van sport- en recreatievoorzieningen
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Landschapsplan
Bijlage 4 Beeldkwaliteitplan
Bijlage 1 Landschapsplan
Bijlage 2 Visualisatie Voorziene Ontwikkelingen
Bijlage 2 Visualisatie voorziene ontwikkelingen
Bijlage 3 Parkeerbalans
Bijlage 4 Beeldkwaliteitplan
Bijlage 5 Ladderonderbouwing Recreatiewoningen
Bijlage 5 Ladderonderbouwing recreatiewoningen
Bijlage 6 Ladderonderbouwing Hotel
Bijlage 6 Ladderonderbouwing hotel
Bijlage 7 Notitie Integratie Stad-land
Bijlage 7 Notitie integratie stad-land
Bijlage 8 Bodemonderzoeken
Bijlage 9 Watertoets
Bijlage 10 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 10 Archeologisch onderzoek
Bijlage 11 Soortgericht Onderzoek Flora En Fauna 2016
Bijlage 11 Soortgericht onderzoek flora en fauna 2016
Bijlage 12 Soortgericht Onderzoek Flora En Fauna 2018
Bijlage 12 Soortgericht onderzoek flora en fauna 2018
Bijlage 13 Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 13 Onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 14 Carola-berekening
Bijlage 15 Mer-beoordeling
Bijlage 16 Besluit Mer-procedure
Bijlage 16 Besluit MER-procedure
Bijlage 17 Vooroverlegreacties
Bijlage 17 Vooroverlegreacties
Bijlage 18 Nota Van Beantwoording
Bijlage 18 Nota van beantwoording
Bijlage 19 Nota Van Beantwoording Zienswijzen En Ambtshalve Wijzigingen
Bijlage 19 Nota van beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen