KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Sport
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Lijst Van Sport- En Recreatieve Voorzieningen
Bijlage 2 Notitie Integratie Stad En Land
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Leisuregebied Binnentuin
1.3 Afspraken Coalitieakkoord
1.4 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.5 Vigerend Bestemmingsplan
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige En Beoogde Situatie
2.1 Inleiding
2.2 Huidige Situatie
2.3 Beoogde Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planologisch Relevante (Milieu)aspecten
4.1 Inleiding
4.2 Bodem
4.3 Waterhuishouding
4.4 Cultuurhistorie
4.5 Archeologie
4.6 Natuurgebieden
4.7 Flora En Fauna
4.8 Geluid
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Luchtkwaliteit
4.12 Kabels En Leidingen
4.13 Besluit M.e.r.
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
5.1 Inleiding
5.2 Opbouw Van De Regels
5.3 Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
6.2 Toepassing Grondexploitatiewet
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Vooroverleg
7.3 Terinzagelegging
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Notitie Integratie Stad En Land In De Binnentuin
Bijlage 2 Bodemonderzoeken
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 6 Standaardadvies 2018
Bijlage 7 Vooroverlegreacties
Bijlage 8 Nota Van Beantwoording Reacties En Zienswijzen
Bijlage 9 Notitie Ambtshalve Wijzigingen

MSA Binnentuin

Bestemmingsplan - Gemeente Rucphen

Vastgesteld op 03-07-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'MSA Binnentuin' met identificatienummer NL.IMRO.0840.5000M0002-DEF1 van de gemeente Rucphen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 achtergevel van een gebouw

het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw;

1.6 afgewerkt bouwterrein

de gemiddelde hoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, omringende grond;

1.7 afwijking

een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo;

1.8 Awb

de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk

de uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met sluiting van onderbouw en zolder;

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

1.17 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.20 brutovloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een (bedrijfs)gebouw(en) met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;

1.21 dagrecreatieve voorzieningen

recreatie-elementen, zoals een heemtuin, wandelparken, lig- en speelweiden, dierenweiden, dagkampeerterreinen, midgetgolfbanen, jeux-de-boules banen, trimbanen, recreatie te water, uitzichtheuvels, speelvijvers en picknickplaatsen;

1.22 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of overkapping;

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.25 extensieve dagrecreatie

de niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden gesloten ruimte vormt;

1.27 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.28 kap

een constructie van één of meer dakvlakken;

1.29 KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport

een rapport dat verslag doet van het archeologisch onderzoek en voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.30 maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar een bepaalde maatvoering geldt;

1.31 nutsvoorziening

een voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes en telefooncellen;

1.32 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.33 ondergeschikte nevenactiviteit;

een activiteit waarvan de omvang zodanig is dat deze, met behoud van de hoofdfunctie, naast de hoofdfunctie kan worden uitgeoefend;

1.34 opslag

het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

1.35 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.36 overkapping

een bouwwerk voorzien van een gesloten dak en van maximaal twee wanden;

1.37 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.38 peil

  1. 1. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;

1.39 seksinrichting

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen;

1.40 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten zoals die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.41 statische opslag

de opslag van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze ter plaatse bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld worden. Hieronder wordt onder andere verstaan de opslag van (antieke) auto's, boten en caravans;

1.42 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerk;

1.43 Wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.44 weg

een weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.45 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.46 Wro

de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.47 zijgevel van een gebouw

een gevel van een hoofdgebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden

van gebouwen onderling, alsmede afstanden van gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden gemeten vanaf de zijgevel van een gebouw;

2.2 het bebouwde oppervlakte van een bouwperceel of een ander terrein

door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen, zoals goten van dakkapellen niet meegerekend;

2.5 de breedte en diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 het bewoonbaar vloeroppervlak

binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslinten. Vloeroppervlak waarboven minder dan 1,5 m hoogte aanwezig is, wordt hierbij buiten beschouwing gelaten;

2.8 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;

2.9 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.10 ondergeschikte bouwdelen

bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

Artikel 4 Sport

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportvoorzieningen in milieucategorie 1, 2 en 3.1, zoals opgenomen in de Lijst van sport- en recreatievoorzieningen zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
  2. b. ondergeschikte horeca;
  3. c. groenvoorzieningen, infrastructurele en parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 sub a, waarbij werkzaamheden plaatsvinden op een oppervlak groter dan 100 m2 en dieper dan 0,50 meter, met dien verstande dat:

  1. a. de aanvrager een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport overlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. het bevoegd gezag verleent de vergunning, indien naar hun oordeel uit de in lid 5.3 sub a bedoelde rapport genoegzaam blijkt dat:
    1. 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. 2. schade aan archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning-activiteit bouwen verbonden voorwaarden;
  3. c. in de situatie als bedoeld in lid 5.3 sub b, onder 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  4. d. indien lid 5.3 sub c onder 3 van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die gedaan worden tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming;
  2. b. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
  3. c. het gebruik van gronden voor kampeermiddelen, tenzij expliciet toegestaan in de bestemmingsregels;
  4. d. het gebruik van bouwwerken voor statische opslag;
  5. e. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor detailhandel en horeca, tenzij expliciet toegestaan in de bestemmingsregels;
  6. f. het gebruik van bedrijfs- en/of bijgebouwen voor bewoning;
  7. g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Milieuzone - boringvrije zone

8.2 Vrijwaringszone - radar

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels in dit plan voor:

  1. a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%;
  2. b. het oprichten van antennes en masten met een bouwhoogte van maximaal 15 meter.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels in dit plan te wijzigen voor:

  1. a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m2 en een hoogte van maximaal 3,5 m;
  2. b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3 meter toelaatbaar.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Parkeerregeling

Met betrekking tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid geldt de volgende regeling:

  1. a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken, dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Rucphen' d.d. 31 mei 2017;
  2. b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien wordt voorzien in parkeervoorziening die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is als bedoeld in sub a, daarbij rekening houdens met de reeds bestaande bebouwing ter plaatse en de mogelijkheid van dubbelgebruik;
  3. c. indien de 'Nota Parkeernormen Rucphen' als bedoeld onder sub a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging.
  4. d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en invloed niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. 3. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. 3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. 4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "MSA Binnentuin".

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Lijst Van Sport- En Recreatieve Voorzieningen

Bijlage 2 Notitie Integratie Stad En Land

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

De gemeente Rucphen heeft op 23 september 2015 haar toekomstvisie 'Puur Rucphen' vastgesteld. De gemeente Rucphen heeft in haar toekomstvisie de ambitie neergeschreven voor het perspectief vrijetijdseconomie. In 2030 is Rucphen een internationaal vermaarde leisure hotspot met jaarlijks een miljoen bezoekers in de Binnentuin. Doel is het samen met ondernemers ontwikkelen van de Binnentuin tot hotspot voor intensieve recreatie met een actief en sportief karakter. Daarnaast staat het opwaarderen van de Binnentuin centraal tot een groen binnengebied met diverse sport- en intensieve recreatievoorzieningen van gemeentelijk en regionaal belang.

Na het vaststellen van de toekomstvisie is onderzocht hoe de gewenste ontwikkeling van de Binnentuin tot stand kan worden gebracht. Het resultaat is een aanvullend programma op de bestaande voorzieningen. Een nieuw bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk om de functies ter plaatse mogelijk te maken. Vanaf 19 januari 2017 heeft het voorontwerp bestemmingsplan "Leisuregebied Binnentuin" voor zes weken ter inzage gelegen. De gemeente Rucphen is momenteel bezig met het aanpassen van de stukken tot een ontwerpbestemmingsplan dat de formele procedure in kan.

Naast een wielerparcours zijn ook de sportvoorzieningen van hockey, handbal en atletiek opgenomen in dit bestemmingsplan. Deze sportvoorzieningen vormen samen met het wielerparcours de 'multifunctionele sportaccommodatie' (MSA). Om de aanleg vooruitlopend op de andere leisurevoorzieningen mogelijk te kunnen maken is, vooruitlopend op het bestemmingsplan voor het totale leisuregebied Binnentuin een separaat bestemmingsplan opgesteld. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het planologisch mogelijk maken van de multifunctionele sportaccommodatie.

1.2 Leisuregebied Binnentuin

Onderhavig plangebied maakt onderdeel uit een grotere stedelijke ontwikkeling bekend onder de naam leisuregebied Binnentuin. De geschiedenis en de totstandkoming van dit leisuregebied wordt in deze paragraaf nader uiteengezet.

Structuurplan Binnentuin

Het structuurplan Binnentuin, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 15 mei 2008, is een eerste stap gezet in de opwaardering van het gebied. Het structuurplan ziet toe op het versterken van de landschappelijke structuur als drager voor de beoogde ontwikkelingen. Het plan ziet dan ook toe op het versterken van de verbindingsassen voor groen en langzaam verkeer. Daarnaast is gekozen voor het uitbreiden en vestigen van dagrecreatieve en verblijfsrecreatieve voorzieningen in het gebied. Het structuurplan ziet in de ontwikkeling van het leisuregebied een koppeling met de ontwikkeling van de kernranden en het voorzieningencluster aan de Kozijnenhoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.5000M0002-DEF1_0001.png"

Plankaart structuurplan Binnentuin 2008

Masterplan 2013

Het structuurplan heeft als basis gediend voor een nieuw Masterplan, dat in 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. In het Masterplan is het programma in samenwerking met de ontwikkelingsgroep Binnentuin (bestaande uit verschillende belanghebbenden in en rond het gebied) verder uitgewerkt. In het Masterplan zijn de volgende ontwikkelingen als speerpunten benoemd:

  • de uitbreiding van de Skidôme;
  • het realiseren van de Wielerwereld, met overdekte wielerbaan, wielerexperience, BMX-baan en wielerretail;
  • de bouw van recreatiewoningen (in gespreide clusters) en een hotel.

Daarnaast worden de volgende ambities beschreven:

  • het situeren van nieuwe sportvelden tussen de Sporthei en de nieuwe Verlengde Helakkerstraat;
  • het behoud van het bestaande zwembad en de bestaande sporthal;
  • de vestiging van een tenniscentrum.

Met het Masterplan, waarvan een functiekaart is gemaakt, is ingezet op een transformatie voor de komende 10 tot 20 jaar, zodat een gebied ontstaat met een intensief recreatief karakter en een sterke eigen identiteit. Het Masterplan is in de structuurvisie Rucphen 2030 als uitwerking opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.5000M0002-DEF1_0002.png"

Masterplan Binnentuin 2013

Verkenning scenario's 2015

Na de vaststelling van het Masterplan en de structuurvisie 'Puur Rucphen' zijn de uitgangspunten voor de ontwikkeling veranderd. De veranderingen in de uitgangspunten zijn als volgt:

  • een overdekte baan bij de Wielerwereld is niet langer aan de orde. Het wielerwereldprogramma bestaat voortaan uit de wielerexperience, horeca, wielerretail, BMX-baan en een asfalt parcours;
  • ZKA Consultants & Planners heeft gerapporteerd (januari 2015) hoe het concept van de Binnentuin kan worden versterkt door toevoeging van functies. De ambitie is om verblijfsrecreatie aan te bieden in combinatie met het ontwikkelen van een aantal nieuwe functies, die de aantrekkelijkheid van het gebied vergroten, zoals een indoorspeeltuin, bowling, casino en overdekte niche 'dierentuin'.

De ontwikkeling van de activiteiten in het kader van verblijfsrecreatie (recreatiewoningen en hotel) zijn onlosmakelijk verbonden met die van de nieuwe bovenregionale attracties.

Stedenbouwkundig plan

In 2016 is op basis van de verkenningen uit het verleden en de rapportage die toeziet op de versterking van het concept een verdere uitwerking van de plannen ter hand genomen. Dit heeft geleid tot een stedenbouwkundig plan met daarin de volgende elementen:

  • een versterking van de interne groenstructuur en een nieuwe groenstructuur aan de rand van het gebied dat tevens dienst kan doen als landschappelijke inpassing;
  • fiets- en wandel verbindingen naar de kern Rucphen en het buitengebied;
  • behoud van de bestaande voorzieningen rondom de Skidôme (hockeyveld, atletiekbaan, manege, heemtuin, schietbaan en modelracebaan);
  • behoud van het bosgebied naast de schietbaan;
  • indoor skydive, sporthal, zwembad, wielerexperience en wielerretail, aan de zuidoostzijde van het gebied, aansluitend aan een plein bij de Skidôme;
  • een hotel en twee nader te bepalen attracties aan de zuidoostrand van de Binnentuin;
  • recreatiewoningen op twee velden aan de noord- en westzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.5000M0002-DEF1_0003.png"

Stedenbouwkundig plan leisuregebied Binnentuin. Het plangebied voor onderhavig bestemmingsplan is gesitueerd in het noordoosten van het leisuregebied.

Het stedenbouwkundig plan is op 12 april 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.

1.3 Afspraken Coalitieakkoord

Op 8 mei 2018, na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan "MSA Binnentuin" is het coalitieakkoord "Gewoon Doen, voor u!" gesloten. In vergelijking met het ontwerp bestemmingsplan zijn in het coalitieakkoord de uitgangspunten voor de ontwikkeling van de multifunctionele sportaccommodatie gewijzigd. De afspraken uit het coalitieakkoord zijn hieronder opgenomen, inclusief een doorvertaling naar het onderliggende bestemmingsplan:

  • De aanleg van een wielerparcours voor gebruik door zowel jeugd als volwassenen. De lengte van het parcours moet hiervoor ca. 1.600 meter bedragen en het aantal bochten zo veel als mogelijk beperkt. Er is ingetkend hoe het wielerparcours zou komen te lopen op basis van inpassing ten noorden van de huidige atletiekbaan en met de optie om de atletiekbaan te verschuiven. Dit betekent een andere wijze van landschappelijk inpassen van het wielerparcours en de voorziene natuurontwikkeling.
  • Geen aanleg van een BMX-baan. Er is een flexibele bestemming 'Sport' opgenomen. Daarbinnen was de realisatie van een BMX-baan toegestaan. Nu dit niet meer aan de orde is, kan de toegestane hoogte van 10 m ter plaatse van de starthelling gewijzigd worden naar 5 m, zoals elders ook is opgenomen.
  • Voldoende investering in de bestemming 'Groen' zoals door de provincie wordt vereist. In het bestemmingsplan is als gevolg van het gewijzigd wielerparcours een andere landschappelijke inpassing opgenomen. De toekomstig te realiseren natuur is nu gelegd binnen het wielerparcours in plaats van aan de oostzijde. De notitie integratie stad-land Binnentuin dient hierop aangepast te worden.
  • Renovatie van de 300 meter atletiekbaan op de huidige locatie + renovatie van de handbalvelden. Handhaving van de huidige baan zou er toe leiden dat er aan de zuidzijde van de atletiekbaan een nieuwe ontsluiting zou moeten komen voor de wielerbaan. Er is echter een nieuw ontwerp gemaakt waarbij de wielerbaan een ander tracé krijgt en de atletiekbaan zou verschuiven naar het noorden en de baan 400 m zou worden. Dit ontwerp is besproken met Willebrord Wil Vooruit en AVR '90. Zij kunnen instemmen met het ontwerp.

Als gevolg van het coalitieakkoord wordt niet langer voorzien in een BMX-baan binnen het wielerparcours. De atletiekbaan blijft wel binnen het parcours van de wielerbaan. De ruimte die vrij komt door het schrappen van de ontwikkeling van de BMX-baan wordt ingericht als natuur. Als gevolg van het verdwijnen van de BMX-baan is gekomen tot een nieuw ontwerp voor de atletiekbaan en het wielerparcours, opgenomen op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.5000M0002-DEF1_0004.png"

Aangepaste uitwerking multifunctionele sportaccommodatie

Dit coalitieakkoord heeft geleid tot wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan "MSA Binnentuin". Deze wijzigingen zijn opgenomen in de Notitie ambtshalve wijzigingen, opgenomen als bijlage 9 van deze toelichting en verwerkt in de vastgestelde versie van het bestemmingsplan. De bijlage 'Notitie integratie stad-land', zowel bijlage bij de regels als bijlage bij de toelichting is aangepast door middel van een addendum.

1.4 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het leisuregebied Binnentuin is centraal gelegen in de gemeente Rucphen, tussen de kernen St. Willebrord en Rucphen. Het leisuregebied wordt globaal begrensd door de Kozijnenhoek, de Sporthei, de Bernhardstraat en de Bosheidestraat. Onderhavig plangebied is gelegen in het noordoostelijke deel van het gebied. Het plangebied bestaat uit gronden die voorheen in gebruik waren ten behoeve van de agrarische bodemexploitatie en al een gebruik kennen in de vorm van diverse sportvoorzieningen (atletiek, hockey en handbal).

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.5000M0002-DEF1_0005.png"

Uitsnede van de luchtfoto ter plaatse van het leisuregebied Binnentuin. De rode contour toont het plangebied van onderhavig bestemmingsplan.

1.5 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert voor een deel van de gronden het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" d.d. 29 maart 2012 en daarop volgende herzieningen van het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" bekend als "Buitengebied Rucphen 2012, 1e herziening" d.d. 11 december 2013, "Buitengebied Rucphen 2012, 2e herziening" d.d. 29 oktober 2014, "Buitengebied Rucphen 2012, 3e herziening" d.d. 16 december 2015, "Buitengebied Rucphen 2012, 4e herziening" d.d. 8 februari 2017 en het "Parapluplan parkeren en overgangsrecht Rucphen" d.d. 13 december 2017. Deze bestemmingsplannen dienen in samenhang gelezen te worden. Ter plaatse vigeert de bestemming 'Agrarisch' met de gebiedsaanduidingen 'overige zone - archeologische verwachtingswaarde hoog', 'overige zone - beperkingen veehouderij' en 'vrijwaringszone - radar'. De agrarische bestemming laat agrarisch grondgebruik toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.5000M0002-DEF1_0006.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" ter plaatse van het noordelijk deel van het plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2018.

Voor het overige deel van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Sport en Vrijetijdscentrum 'De Vijfsprong' ", vastgesteld d.d. 25 juni 1996. Ter plaatse is de bestemming 'Recreatieve doeleinden' opgenomen met de aanduiding 'sportieve doeleinden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.5000M0002-DEF1_0007.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Sport en Vrijetijdscentrum 'De Vijfsprong' " ter plaatse van het zuidelijk deel van het plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2018.

1.6 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de huidige en beoogde situatie van de locatie en omgeving opgenomen. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de plannen in de Binnentuin en de verhouding met de activiteiten die op basis van onderhavig bestemmingsplan, al vooruitlopend op het totale bestemmingsplan voor het leisuregebied, mogelijk worden gemaakt. In hoofdstuk 3 is het planvoornemen getoetst aan het beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 heeft betrekking op de planologisch relevante milieuaspecten en eventueel onderzoeken die daarvoor uitgevoerd zijn. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische vormgeving van het plan toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het initiatief. Ten slotte komt in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan de orde.

Hoofdstuk 2 Huidige En Beoogde Situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur weergegeven van het plangebied en het leisuregebied Binnentuin. Dit hoofdstuk ziet toe op een beschrijving van de huidige inrichting en het gebruik van het leisuregebied Binnentuin, evenals het plangebied. Daarnaast zal in dit hoofdstuk nader ingegaan worden op de beoogde situatie ter plaatse van het plangebied.

2.2 Huidige Situatie

Het landschap van het leisuregebied Binnentuin is in de tijd langzaam gegroeid tot de huidige situatie. Veel verschillende elementen, uit verschillende perioden, zijn nog herkenbaar aanwezig in het gebied. Van een agrarisch landschap is de transformatie ingezet met sport en recreatieve voorzieningen. In de huidige opzet is de landschapsopbouw in de vorm van houtwallen echter deels nog zichtbaar, als omkadering van de akkers. Deze kamers vormen ieder een apart element. Het oosten van het leisuregebied Binnentuin, waar onderhavig plangebied is gesitueerd, is gelegen in een opener agrarisch gebied. Een gedeelte van de gronden kenden voorheen dan ook een agrarisch gebruik. Daarnaast is er vandaag de dag binnen het plangebied sprake van bestaande sportvelden in het kader van hockey en handbal en een bestaande atletiekbaan. Deze sportvoorzieningen zijn gelegen in het zuiden, de agrarische activiteiten bevinden zich in het noorden en oosten van het plangebied.

2.3 Beoogde Situatie

Onderhavig bestemmingplan voorziet in een planologisch kader voor een deel van de ontwikkeling die voorzien wordt in het leisuregebied de Binnentuin. Onderhavig is een uitsnede weergegeven van de multifunctionele sportaccommodatie. Ter plaatse wordt voorzien in:

  • wieleroefenbaan;
  • atletiekbaan;
  • handbalvelden;
  • bestaande sportaccommodaties;
  • parkeerplaatsen.

Het plangebied voor de MSA is gelegen aan de noordoostzijde van het leisuregebied. Dit zorgt voor een overgang naar het open agrarisch gebied ten oosten en noorden. Bovendien neemt de wielerbaan, tezamen met de atletiekbaan een aanzienlijk ruimtebeslag in dat passender is aan de rand van het leisuregebied. De atletiekbaan, het hockeyveld en handbalvelden zijn op dit moment reeds aanwezig in het gebied, maar krijgen mogelijk wel nieuwe faciliteiten met het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.5000M0002-DEF1_0008.png"

Uitwerking multifunctionele sportaccommodatie

Parkeren

Toetsingskader

Met de inwerkingtreding van de "Reparatiewet BZK" op 29 november 2014 is het verplicht om het parkeren te reguleren middels de bestemmingsregeling. In de bestemmingsregeling kan worden opgenomen dat bij aanvraag om omgevingsvergunning (voor het bouwen en/of afwijken) dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de van toepassing zijnde parkeernormen. In het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' dient echter al bij vaststelling van een bestemmingsplan inzichtelijk te worden gemaakt dat redelijkerwijs in de aldus benodigde parkeerplaatsen feitelijk duurzaam kan worden voorzien (ECLI:NL:RVS:2017:1036, r.o. 5.3). Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door het geldende parkeerbeleid.

Beoordeling

Door de gemeente Rucphen zijn in de 'Nota Parkeernormen Rucphen 2017', vastgesteld d.d. 31 mei 2017, parkeernormen gesteld waarbij zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeernormen zoals die zijn gesteld in de destijds geldende publicaties van het CROW. De Nota Parkeernormen Rucphen 2017 onderscheidt parkeernormen voor het gebied 'Centrum', 'Overige bebouwde kom' en 'Buitengebied'. Onderhavig plangebied is gelegen in het 'Buitengebied'. Ten aanzien van een sportveld is er per hectare netto terrein een parkeerbehoefte van 20 parkeerplaatsen. Netto-terrein wordt in de Nota Parkeernormen Rucphen 2017 beschreven als 77% van het totale bruto-oppervlak. Het bestemmingsvlak 'Sport', zoals opgenomen in onderhavig bestemmingsplan, heeft een oppervlakte van 6,07 ha bruto terrein. Conform de Nota Parkernormen 2017 Rucphen wordt dit omgerekend naar een netto terrein van 6,07 ha x 0,77 = 4,6739 ha. Gerekend met de norm van 20 parkeerplaatsen per hectare terrein ontstaat een parkeerbehoefte van 94 parkeerplaatsen.

In het stedenbouwkundige plan voor onderhavige situatie zijn 92 parkeerplaatsen op eigen terrein opgenomen. De reeds aanwezige sportvoorzieningen, betreffende de hockey, handbal en atletiek, maken gebruik van de huidige parkeervoorzieningen die momenteel al aanwezig zijn ten westen van de bestaande atletiekbaan. Het betreffen hier in totaal 45 parkeerplaatsen, die tevens ook worden gebruikt voor het parkeren ten behoeve van de modelautosportvereniging 'De Baanbrekers'. Ter plaatse van deze bestaande parkeerplaats kan dus worden voorzien in de overige parkeerbehoefte van 94 - 92 = 2 parkeerplaatsen. Voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein inclusief de reeds aanwezige parkeerplaatsen ten westen van het plangebied.

Conclusie

In de parkeerbehoefte volgend uit de Nota Parkeernormen Rucphen 2017 kan worden voorzien.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012

Toetsingskader

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.

Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.

Beoordeling

Voorliggend plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt (met uitzondering van de ligging in een radarverstoringsgebied). Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige plangebied niet is gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een relevante ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt navolgend getoetst.

3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012

Toetsingskader

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling

Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor op basis van het Barro en het Rarro een relevante ruimtereservering geldt. Het plangebied is wel gelegen in het radarverstoringsgebied van radarstation Herwijnen. In dit radarverstoringsgebied geldt een maximale bouwhoogte van 90 meter voor windturbines. Onderhavig plan voorziet niet in het oprichten van windturbines. Bovendien voorziet het plan niet in bebouwing die toeziet op een dergelijke bouwhoogte. Naast het radarverstoringsgebied wordt niet in een ontwikkeling voorzien die raakt aan een van de nationale belangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.5000M0002-DEF1_0009.png"

Uitsnede van de kaart behorende bij het radarstation Herwijnen. Voorliggend plangebied is aangeduid met de blauwe aanwijzer. Bron: ruimtelijkeplannen, 2018.

Conclusie

De maximaal toegestane bouwhoogtes volgend uit de ligging in een tweetal radarverstoringsgebieden zijn geen belemmering voor de ontwikkelingen die plaatsvinden in het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en het Rarro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2017

Toetsingskader

Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.

Beoordeling

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan:

  1. a. voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
  2. b. voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  3. c. is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
  4. d. is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
  5. e. is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?

a. voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

b. voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling van het ruimtelijk besluit, in vergelijking met het voorgaande planologisch regime, blijkt dat sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.

De bestaande sportvoorzieningen (hockey, handbal en atletiek) zijn in het vigerend bestemmingsplan "De Vijfsprong" d.d. 25 juni 1996 gelegen binnen de bestemming 'Recreatieve doeleinden' en de aanduiding 'Sportieve doeleinden'. Reeds is hier dus al sprake van een sportbestemming, waardoor kan worden geconcludeerd dat ter plaatse niet in een functiewijziging wordt voorzien, waardoor ter plaatse niet wordt voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Aangezien een deel van de gronden een agrarisch gebruik kennen, en deze gronden een grotere oppervlakte beslaan dan 500 m2, dient beoordeeld te worden of behoefte bestaat aan de voorziene ontwikkeling. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen.

c. is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?

Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om een kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.

In juni 2015 is het Wielerplan West-Brabant ''De Goeie Ontsnapping" vastgesteld door de Regio West-Brabant. In dit plan zijn voor de regio West-Brabant ontwikkelingen op het gebied van de wielersport met elkaar afgestemd. De diverse sportvoorzieningen voor de wielersport zijn in beeld gebracht en regionaal afgestemd. Voor de gemeente Rucphen is het plan Wielerwereld opgenomen. Dit is als training- en leisure voorziening opgenomen. Daarbij zijn de volgende faciliteiten opgenomen :

  • wielerparcours;
  • BMX parcours;
  • experience, retail en horeca;

als onderdelen van Wielerwereld West-Brabant in de Binnentuin. Voorliggend bestemmingsplan geeft invulling aan deze regionale afspraken. Door het recente coalitieakkoord is het BMX-parcours als ontwikkeling in de Binnentuin komen te vervallen.

d. is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied en is het mogelijk om de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied plaats te laten vinden?

De voorziene ontwikkeling is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied. Gezien de ruimte die noodzakelijk is om de genoemde sportactiviteiten te realiseren, is het niet mogelijk om dit ruimtelijk in te passen binnen het bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat aan de beoogd te realiseren sportaccommodatie voldoende behoefte bestaat en dat het niet mogelijk is aan deze behoefte tegemoet te komen binnen het bestaand stedelijk gebied.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening - partiële herziening 2014

Toetsingskader

De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is vastgesteld door Provinciale Staten op 1 oktober 2010 en geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) weer. Belangrijke beleidslijnen in de SVRO zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, verantwoord omgaan met de natuurlijke basis en het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de partiële herziening van de structuurvisie in 2014. Op onder andere de volgende onderdelen vindt bijsturing van het beleid plaats: transitie van stad en platteland, intrekken reconstructie- en gebiedsplannen, groenbeleid, samenhangend beleid voor de ondergrond en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij. De ongewijzigde provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren. Twee rollen zijn met name van belang voor onderhavig plan: de ordenende en de beschermende rol.

De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn:

  1. 1. de groenblauwe structuur: gebieden waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden;
  2. 2. de agrarische structuur: een breed georiënteerde plattelandseconomie, waar landbouw een belangrijke drager is en waar de landbouwfunctie goed is afgestemd op de omgeving;
  3. 3. de stedelijke structuur: alle grote locaties voor wonen, werken en voorzieningen zoals steden, dorpen en bedrijventerreinen, waar de nadruk ligt op concentratie, zorgvuldig ruimtegebruik, ruimtelijke kwaliteit, verknoping aan infrastructuur en versterking van kennisinnovatieve economie;
  4. 4. infrastructuur: samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen waarbij de nadruk ligt op betere verknoping, bevorderen bereikbaarheid, aandacht voor landschap en goede verdeling over verschillende netwerken.

Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dit dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen. Bij ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een investering in het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.

Beoordeling

De volgende provinciale ruimtelijke belangen zijn van belang voor de Binnentuin:

  • Regionale contrasten:
    1. 1. Het versterken van het mozaïeklandschap van het Brabantse zand door menging van functies die de afwisseling en kleinschaligheid versterken;
    2. 2. De provincie vindt het belangrijk dat bij ruimtelijke ontwikkelingen ook de cultuurhistorische waarden worden betrokken. Landschappen met hoge cultuurhistorische waarden worden op gebiedsniveau behouden en versterkt zodat ze het verhaal van het Brabantse landschap in optima forma vertellen.
  • Gedifferentieerd aanbod aan goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen:
    1. 1. De provincie kiest bij de ontwikkeling van nieuwe bovenregionale vrijetijdsvoorzieningen voor goed bereikbare locaties, zowel met de auto, fiets als het openbaar vervoer. Dit betekent dat deze voorzieningen zich kunnen ontwikkelen in hoogstedelijke zones in het stedelijk concentratiegebied. Bezoekersintensieve recreatieve voorzieningen zijn ook op goed ontsloten plekken mogelijk.
    2. 2. Het beleid van de provincie richt zich verder op een verbreding van de vrijetijdseconomie met internationale en vernieuwende concepten en een (kwalitatieve) versterking van het reguliere aanbod van horeca, verblijfsrecreatie en natuur. Een attractief recreatief aanbod draagt bij aan een gezond en aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat.
    3. 3. Bestaande bezoekersintensieve recreatieve voorzieningen kunnen zich in beginsel verder ontwikkelen. Bij de ontwikkeling van verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van recreatieparken vraagt de provincie dat een bedrijfsmatige exploitatie is verzekerd. Ontwikkelingen houden rekening met (ontwikkelingsmogelijkheden van) omliggende bestaande functies, zoals volwaardige agrarische bedrijven of woonfuncties.

De MSA Binnentuin draagt bij aan het versterken van de kwaliteiten van het landschap en aan een gedifferentieerd aanbod van goed bereikbare vrijetijdsvoorzieningen. Daarmee past onderhavig plan binnen de provinciale visie die is neergelegd in de Structuurvisie ruimtelijke ordening - partiële herziening 2014.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant, 2017

Inleiding

In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument 'planologische verordening', bekend als de Verordening ruimte. Op 8 juli 2017 heeft Provinciale Staten de gewijzigde versie van de Verordening ruimte Noord-Brabant vastgesteld. Op 11 juli 2017 heeft Gedeputeerde Staten een aanvullende wijziging vastgesteld. Per 15 juli 2017 is een geconsolideerde versie van de Verordening ruimte Noord-Brabant beschikbaar met daarin alle actuele regels verwerkt. Deze versie vormt het toetsingskader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.5000M0002-DEF1_0010.png"

Uitsnede van de Verordening ruimte Noord-Brabant ter plaatse van het leisuregebied Binnentuin. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, 2018.

De Verordening ruimte Noord-Brabant is opgebouwd volgens het principe van een bestemmingsplan. Dit houdt in dat er zowel 'gebiedsgerichte regels' zijn gesteld als 'algemene regels'. Bij de gebiedsgerichte regels is vervolgens een onderscheid gemaakt naar 'structuren' (basisregels) en 'aanduidingen' (aanvullende of afwijkende regels ten opzichte van de basisregels of andere aanduidingen). Tenslotte zijn er ook een aantal 'procedurele bepalingen'. Aan de hand van deze systematiek wordt onderstaand het plan voor de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de relevante onderdelen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant (VrNB). In onderhavig plangebied zijn de volgende structuren en aanduidingen van toepassing:

  • Structuur - Gemengd landelijk gebied;
  • Aanduiding - Integratie stad-land;
  • Aanduiding - Beperkingen veehouderij;
  • Aanduiding - Stalderingsgebied.

Navolgend wordt het initiatief nader getoetst aan de relevante artikelen uit de VrNB. Artikel 7 dient in samenhang gelezen te worden met artikel 9. Onderstaand een toets aan de Verordening ruimte.

Artikel 7. Gemengd landelijk gebied en artikel 9. Integratie stad-land

Onderhavig plangebied is gelegen binnen de structuur 'Gemengd landelijk gebied' met de aanduiding 'Integratie stad-land'. Ter plaatse van de aanduiding 'Integratie stad-land' kan op basis van artikel 9.1, lid 1 voorzien worden in een stedelijke ontwikkeling, mits:

  1. a. deze in samenhang en in evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling binnen de aanduiding 'Integratie stad-land' of de naaste omgeving;
  2. b. deze geen betrekking heft op een te ontwikkelen of een uit te breiden middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein.

Ter plaatse van het plangebied is sprake van een stedelijke ontwikkeling, daar er nieuw ruimtebeslag plaatsvindt ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Onderhavig plangebied maakt bovendien onderdeel uit van het leisuregebied Binnentuin. In zijn totaliteit wordt ten behoeve van dit leisuregebied voorzien in een samenhangende stedelijke ontwikkeling, waar recreatieve dag- en verblijfsactiviteiten plaatsvinden tezamen met een groene landschapsontwikkeling. Onderhavig plangebied voorziet vooruitlopend op het totale bestemmingsplan voor de Binnentuin in het mogelijk maken van de multifunctionele sportaccommodatie. Daarnaast ziet het bestemmingsplan niet toe op een ontwikkeling of een uit te breiden middelzwaar- of zwaar bedrijventerrein. Aan lid 1 kan dus worden voldaan.

Het tweede lid van artikel 9.1 luidt:

Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid strekt ertoe dat:

  1. a. de stedelijke ontwikkeling aansluit bij het bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;
  2. b. bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de stedelijke ontwikkeling rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken;
  3. c. is verzekerd dat de beoogde stedelijke ontwikkeling in omvang en ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de beoogde groene en blauwe landschapsontwikkeling.

Onderhavige ontwikkeling van de multifunctionele sportaccommodatie sluit aan bij het bestaand stedelijk gebied aan de Kozijnenhoek, ten zuiden van de te ontwikkelen locatie. Bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van de multifunctionele sportaccommodatie is rekening gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren. Daarbij sluit de groene inpassing van het plangebied aan bij de landschappelijke inrichting van het totale leisuregebied Binnentuin. Onderhavig plangebied vormt de oostelijke begrenzing van het leisuregebied. In de toekomst zal de landschappelijke inpassing van de sportaccommodatie dan ook verder worden uitgewerkt als te ontwikkelen groenstructuur. In onderhavig bestemmingsplan zijn deze gronden al wel bestemd als 'Natuur' met een specifieke aanduiding. De ontwikkeling van deze buitenste rand is niet in verhouding tot de realisatie van de multifunctionele sportaccommodatie, maar dient ten behoeve van de inpassing van het leisuregebied Binnentuin. De ontwikkeling van de groene structuren ten behoeve van de multifunctionele sportaccommodatie wordt geborgd in de regels van het bestemmingsplan.

Ten behoeve van het bestemmingsplan voor het leisuregebied Binnentuin, dat op dit moment in voorbereiding is, is een notitie 'Integratie stad-land' opgesteld. In deze notitie wordt de relatie tussen de landschappelijke structuren en de ontwikkeling van de Binnentuin helder beschreven. Deze notitie is middels een addendum aangepast als gevolg van het bestemmingsplan MSA Binnentuin. De notitie (inclusief addendum) is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.

Artikel 25 Beperkingen veehouderij

De regels binnen de aanduiding 'Beperkingen veehouderij' gelden voor alle veehouderijen. Doel van de aanduiding is om een verdere intensivering vanwege ontwikkelingen in de veehouderij in de aangeduide gebieden tegen te gaan. Het betreffen gebieden die wat betreft ligging en gebiedstyplogie (bijvoorbeeld in de nabijheid van bebouwingsconcentraties, woongebieden en natuur) niet geschikt zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij. Binnen deze aanduiding geldt voor veehouderijen in beginsel een 'slot op de muur'.

In voorliggend plangebied is geen sprake van een veehouderij. Evenmin worden met het planvoornemen activiteiten mogelijk gemaakt die passen bij een veehouderij. Het betreft enkel het mogelijk maken van een multifunctionele sportaccommodatie ter plaatsen van gronden die in de huidige situatie een agrarisch grondgebruik kennen. Aangezien onderhavig plan geen veehouderij omvat, is de aanduiding niet relevant voor het initiatief. De aanduiding 'Beperkingen veehouderij' is geen belemmering voor het planvoornemen.

Artikel 26 Stalderingsgebied

Binnen de aanduiding 'Stalderingsgebied' gelden extra randvoorwaarden aan de ontwikkeling van veehouderijen. Deze voorwaarden geven sturing aan het voorkomen van een verdere regionale concentratie van vee en richten zich daarnaast op het tegengaan van (verdere) leegstand. Daar er in onderhavig bestemmingsplan geen sprake is van een veehouderij, is deze aanduiding niet relevant voor het initiatief.

Artikel 3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

Voorts gelden ook de algemene regels voor de bevordering van ruimtelijke kwaliteit (artikel 3.1). Daarin is opgenomen dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording bevat dat toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik en het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid.

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

  1. a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
  2. b. uitbreiding van het op van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
  3. c. ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  4. d. een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd.

Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit dient het bestemmingsplan een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat:

  1. a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
  2. b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;
  3. c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.

Beoordeling

Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt in voorliggend planvoornemen in dat:

  1. a. onderhavig project is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied, maar binnen de aanduiding 'Integratie stad-land'. Deels is sprake van een bestaand bouwperceel ter plaatse van de bestaande sportactiviteiten. De aanduiding 'Integratie stad-land' biedt de mogelijkheid om voorliggende ontwikkeling mogelijk te maken buiten bestaande bouwpercelen.
  2. b. de beoogde opwaardering van het plangebied en het totale leisuregebied is niet mogelijk binnen het vigerende planologische kader. De vigerende regels zijn gedetailleerd toegesneden op de bestaande functies en gebouwen. Zowel de locatie als de omvang van de bouwmogelijkheden zijn niet toereikend.
  3. c. in paragraaf 3.2.3 is het planvoornemen getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking;
  4. d. met toepassing van artikel 9.1 van de Verordening ruimte worden nieuwe bouwpercelen mogelijk gemaakt. In de regels bij het bestemmingsplan zijn de bouwmogelijkheden gekoppeld aan deze bouwpercelen.

Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit dient het bestemmingsplan een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat:

  1. a. in hoofdstuk 4 van deze toelichting worden de gevolgen van het planvoornemen nader getoetst aan de diverse milieuaspecten. Uit deze toets blijkt dat het planvoornemen geen belemmeringen oplevert voor de diverse relevante milieuaspecten;
  2. b. onderhavig bestemmingsplan ziet toe op de ontwikkeling van de multifunctionele sportaccommodatie binnen het leisuregebied Binnentuin. De omvang van de beoogde ontwikkeling is afgestemd op de bestaande en toekomstige ontwikkelingen in de omgeving. Dit blijkt uit de omschrijving van de bestaande en toekomstige situatie. De ligging van de locatie, tegen het bestaand stedelijk aan, maakt het mogelijk om ter plaatse te voorzien sportactiviteiten.
  3. c. Voor het plangebied is het personenvervoer maatgevend. Het grootste deel van de verkeersbewegingen zal worden veroorzaakt door bezoekers van de sportactiviteiten. Met de nieuw aan te leggen ontsluitingsstructuur (Verlengde Helakkerstraat en Verlengde Vosdonkseweg) is de aansluiting op de aanwezige infrastructuur goed.

Artikel 3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap

Toetsingskader

Art. 3.2 van de Verordening ruimte schrijft voor dat een bestemmingsplan moet aangeven hoe een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van het landschap. De toelichting dient dan ook een verantwoording te bevatten van de wijze waarop de kwaliteitsverbetering financieel, juridisch en feitelijk is geborgd. Deze kwaliteitsverbetering dient binnen de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid voor dat gebied te passen. Dit kan bijvoorbeeld verzekerd worden middels landschappelijke inpassing, het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen of het slopen van bebouwing.

Er is in onderhavige situatie sprake van een ontwikkeling die buiten het bestaand stedelijk gebied is gelegen, binnen de aanduiding 'Integratie stad-land'. Ten behoeve van de onderbouwing in het kader van de ligging van het totale leisuregebied Binnentuin binnen deze aanduiding is een notitie opgesteld, opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. In deze notitie is uitgebreid beschreven op welke manier invulling wordt gegeven aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. Op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan is de kwaliteitsverbetering geborgen door de opname van de bestemming 'Natuur' en de daarbij horende aanduidingen om de landschappelijke inpassing van de sportactiviteiten te waarborgen. Deze landschappelijke inpassing dient binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden. Als basis voor de landschappelijke inpassing dient de notitie 'Integratie stad en land in de Binnentuin' aangehouden te worden. Deze notitie is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.

Daarnaast voorziet onderhavig bestemmingsplan is een zone met de bestemming 'Natuur' en de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - reservering toekomstige natuur'. Deze zone is opgenomen ten behoeve van de realisatie van een landschapsstructuur evenredig aan de ontwikkeling van het totale leisuregebied. Ten aanzien van de ontwikkeling van deze landschapsstructuur dient wel een borging opgenomen te worden in de regels in relatie tot de ontwikkeling van het totale leisuregebied. Binnen 10 jaar na het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan dient deze landschapsontwikkeling gerealiseerd te worden en in stand te worden gehouden. Indien in de tussentijd het bestemmingsplan voor het totale leisuregebied tot stand komt, wordt deze landschapsontwikkeling ten behoeve van dit bestemmingsplan voorzien. Indien er geen ontwikkeling van het totale leisuregebied komt, dient binnen 10 jaar na het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan voorzien te worden in een landschapsontwikkeling ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - reservering toekomstige natuur'. Als basis voor de landschapsontwikkeling dient de notitie 'Integratie stad en land in de Binnentuin' aangehouden te worden. Deze notitie is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.

Conclusie

Het initiatief is passend binnen de regels gesteld in de Verordening ruimte Noord-Brabant.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Toekomstvisie Puur Rucphen 2030

Toetsingskader

In de toekomstvisie 'Puur Rucphen 2030', vastgesteld op 23 september 2015, worden de maatschappelijke opgaven van de gemeente voor de komende jaren benoemd. De toekomstvisie bouwt voort op bestaand beleid en is geen aanleiding geweest tot een inhoudelijke koerswijziging. Wel zijn de perspectieven op deelterreinen en de onderlinge dwarsverbanden verder versterkt, zodat de inzet van de gemeente effectiever kan zijn. De toekomstvisie is opgesteld in intensieve samenspraak met bewoners, ondernemers en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.

Radicaal wordt de rol van de overheid en de invulling van regionale samenwerking: van burgerparticipatie naar overheidsparticipatie, en van samenwerking omdat 't moet, naar samenwerking omdat 't loont. De inhoudelijke en bestuurlijke keuzes zijn uitgewerkt in de volgende perspectieven:

  1. 1. Aantrekkelijk wonen;
  2. 2. Vrijetijdseconomie;
  3. 3. Zorgzame en zelfredzame gemeenschappen;
  4. 4. Overheidsparticipatie;
  5. 5. Regionale samenwerking.

De eerste drie perspectieven geven aan wat de gemeente wil bereiken. De laatste twee perspectieven geven aan hoe de ambitie realiteit wordt. Onderstaand wordt ingegaan op de ambitie van de gemeente die van belang is in het kader van onderhavig project, het perspectief vrijetijdseconomie.

Beoordeling

Rucphen is strategisch gelegen tussen grootstedelijke gebieden in de dynamische economische regio West-Brabant. Actieve en innovatieve ondernemers bouwen verder aan bezoekersintensieve attracties in de vrijetijdseconomie, de gemeente biedt ruimte om te ondernemen in de Binnentuin. Het is de bedoeling dat de Binnentuin samen met ondernemers wordt ontwikkeld tot hotspot voor intensieve recreatie met een actief en sportief karakter, die bovendien een internationale uitstraling heeft. Skidôme en Wielerwereld vormen het hart van een groep voorzieningen die elkaar onderling versterken. De ligging, het gebruik en de inpassing moeten op elkaar worden afgestemd. Met behulp van een modern instrumentarium worden een passende landschappelijke, groene inpassing en een goede kwaliteit van de openbare ruimte geborgd. De ontwikkeling past dan ook binnen de visie die de gemeente heeft neergeschreven in haar toekomstvisie.

Conclusie

De ontwikkeling van een multifunctionele sportaccomodatie in het leisuregebied Binnentuin draagt bij aan de visie die de gemeente heeft neergeschreven in de Toekomstvisie Puur Rucphen 2030.

3.4.2 Structuurvisie Rucphen 2030

Toetsingskader

Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad van Rucphen de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003. Op de visiekaart behorend bij de Structuurvisie Rucphen 2030 is het leisuregebied Binnentuin aangeduid als 'Intensieve sport en recreatie Binnentuin'. De oranje kleur toont het gebied beschikbaar voor de Binnentuin, waaruit de centrale liging tussen de kernen Rucphen, St. Willebrord en Sprundel blijkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.5000M0002-DEF1_0011.png"

Uitsnede van de visiekaart behorende bij de structuurvisie Rucphen 2030. Het oranje middengebied betreft de locatie waar het totale leisuregebied Binnentuin wordt gerealiseerd.

Beoordeling

Voor de Binnentuin streeft de gemeente naar een hoogwaardige inrichting van dit nu nog deels agrarische gebied. Hier kunnen verschillende functies, zoals (grootschalige) recreatievoorzieningen, verblijfsrecreatie- en sportvoorzieningen een plek krijgen in een centraal groen parkgebied. Nieuwe functies moeten bijdragen aan de hoogwaardige groenstructuur en de koppeling tussen de kernranden en het centrale groengebied die wordt nagestreefd. Onderhavig bestemmingsplan geeft invulling aan de beleidskeuze voor het leisuregebied Binnentuin door te voorzien in een multifunctioneel sportvoorzieningenaanbod in de Binnentuin. Deze zijn gelegen in een centraal groen gebied en maken onderdeel uit van de grotere ontwikkeling van het leisuregebied Binnentuin.

Conclusie

De ontwikkeling van de MSA komt tegemoet aan de visie die is neergelegd in de structuurvisie Rucphen 2030

3.4.3 Economische visie Rucphen 2008-2020

Toetsingskader

In de economische visie voor de gemeente Rucphen zijn vijf centrale thema's benoemd, te weten:

  1. 1. versterken van de productiestructuur;
  2. 2. ruimte om te ondernemen en bereikbaarheid;
  3. 3. verbetering van de arbeidsmarkt;
  4. 4. economische samenwerking;
  5. 5. imago en promotie.

Eén van deze thema's betreft ruimte voor ondernemen en de bereikbaarheid. Hierbij wordt in de visie specifiek aandacht besteed aan het creëren van de rondweg en zorgen voor een geluidsluw centrum. Daarnaast is het van belang om detailhandel- en horeca-activiteiten en voorzieningen zo veel mogelijk te clusteren en te werken aan een gevarieerd en zo compleet mogelijk aanbod. Verder is het voor zowel de inwoners als toeristen en recreanten van groot belang dat het verblijfsgebied waarin de voorzieningen zich bevinden niet alleen netjes, autovrij en schoon is, maar ook prettig aanvoelt.

Beoordeling

Onderhavig bestemmingsplan maakt het mogelijk om ter plaatse te voorzien in een multifunctionele sportaccommodatie. Gevestigde en nieuwe sportvoorzieningen krijgen de kans om uit te breiden of te starten. Bovendien draagt dit onderdeel van het leisuregebied Binnentuin bij aan het opwaarderen van het gebied als leisuregebied.

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan draagt bij aan de visie die is neergeschreven in de Economische visie Rucphen 2008-2020.

3.4.4 Groenstructuurplan 'Landschap onthuld' gemeente Rucphen

Toetsingskader

Het Groenstructuurplan komt voort uit het Visiedocument Groenbeleid en geeft richting aan het behoud en de ontwikkeling van de openbare groenstructuren in het stedelijk gebied. Het plan bevat een groensaldorekening voor een verantwoorde omgang met groen. De regeling zorgt ervoor dat bij ingrepen in de groene ruimte compensatie plaatsvindt. De bijbehorende Groenstructurenkaart toont de meest relevante openbare groenstructuren in de gemeente alsmede vormt het een visiebeeld.

In het groenstructuurplan is gezocht naar een 'eigen' kracht van het groen, niet als tegenhanger, maar juist in samenhang en synergie met niet groene beleidsdoelen. De gemeente Rucphen wil de kern Rucphen weer onderdeel laten uitmaken van en integreren in haar landelijke omgeving door de diverse kernen landschappelijk te dooraderen, via deze aders het landschap en de natuur de kern in te trekken en de natuur en het landschap weer onderdeel te maken van de dagelijkse woonomgeving.

Beoordeling

Onderhavig bestemmingsplan voorziet enkel in de ontwikkeling van multifunctionele sportaccommodaties die gelegen zijn binnen de totale ontwikkeling van leisuregebied Binnentuin. Voor de concrete invulling van het gebied Binnentuin wordt in het groenstructuurplan verwezen naar het structuurplan Binnentuin. In het structuurplan Binnentuin staat dat behalve als functioneel knooppunt, de Binnentuin ook het geografisch middelpunt is van de gezamenlijke dorpen. De groene buitenruimte loopt tot diep in het hart van de Binnentuin door. In het structuurplan staat bovendien dat de verknoping met het omringende landschap en het nieuw te ontwikkelen voorzieningencluster in de Binnentuin tot stand dient te komen middels lanen, coulissen en weiden (het landschappelijk raamwerk). De nieuwe groenstructuur die wordt voorzien ten oosten van de multifunctionele sportvoorzieningen maakt onderdeel uit van een groter raamwerk van groene verbindingen doorheen het totale leisuregebied Binnentuin. In onderhavig bestemmingsplan wordt enkel voorzien in een groene en natuurlijke landschappelijke inpassing van de sportvoorziening. Daarlangs komt een bredere groene invulling met natuur ten behoeve van de totale ontwikkeling. In het bestemmingsplan wordt dit deel van de bestemming 'Natuur' aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - reservering toekomstige natuur'.

Conclusie

De groene dooradering van het leisuregebied Binnentuin, waarvan onderhavig plan inclusief landschappelijke inpassing onderdeel van uitmaakt, is passend binnen de visie die is neergelegd in het Groenstructuurplan en het daarin verwezen Structuurplan Binnentuin.

3.4.5 Groene kaart

Toetsingskader

In de gemeente Rucphen is zo’n 97% van de houtopstanden vergunningvrij. Wanneer een boom of houtopstand is opgenomen op de Groene Kaart is een (omgevings)vergunning nodig voor de kap van deze houtopstand. De aanvraag wordt getoetst aan de “regeling beoordeling kapaanvraag Groene Kaart”. De Groene Kaart is een kaart waarin de meest waardevolle houtopstanden binnen de gemeente Rucphen worden weergegeven. De kaart is opgesteld aan de hand van algemene en specifieke criteria. De specifieke criteria hebben betrekking op: beeldbepalend/schoonheid/belevingswaarde, leefbaarheid, landschappelijke waarde, natuur-/ecologische waarde, cultuurhistorie, stedenbouwkundige waarde en overige waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.5000M0002-DEF1_0012.png"

Uitsnede van de Groene Kaart Buitengebied.

Beoordeling

Een deel van het groen rondom de bestaande atletiekbaan zal gekapt dienen te worden voor de aanleg van de wielerbaan en nieuwe atletiekbaan. Dit groen zal conform beleid en regelgeving worden gecompenseerd binnen het plangebied. Daarnaast wordt de groenstructuur versterkt door de landschappelijke inpassing als onderdeel van de groen-blauwe buffer aan de oostzijde van het plangebied.

Conclusie

Eventueel te kappen groenstructuren worden gecompenseerd binnen het plangebied. Daarnaast wordt voorzien in een landschappelijke inpassing van de te ontplooiien functies. Per saldo zal er dus geen groen verloren gaan.

4.4.5 Structuurvisie Detailhandel en Horeca

Toetsingskader

Tezamen met de Economische visie heeft de gemeenteraad in april 2009 de structuurvisie Detailhandel en Horeca vastgesteld. In de structuurvisie is het huidige winkelaanbod per kern geanalyseerd en vertaald naar een toekomstgerichte visie.

Beoordeling

Dit beleid bevat geen specifieke bepalingen voor horeca en detailhandel buiten de kernen. Echter wordt in de adviesnota behorend bij de structuurvisie gesteld dat ingezet dient te worden op de verdere ontwikkeling van recreatie en toerisme. De toeristische planontwikkeling van het Binnentuinproject is hierin een mooi aanknopingspunt. In dit deel van het leisuregebied Binnentuin wordt enkel ondersteunende horeca toegestaan ten behoeve van de sportvoorzieningen. De structuurvisie staat de ontwikkeling van de sportvoorzieningen inclusief ondersteunende horeca niet in de weg.

Conclusie

De ontwikkeling van ondersteunende horeca is passend binnen de uitgangspunten van de structuurvisie Detailhandel en Horeca.

Hoofdstuk 4 Planologisch Relevante (Milieu)aspecten

4.1 Inleiding

Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro

Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r. Ten behoeve van het onderhavige plan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten.

Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan.

Achtereenvolgens worden behandeld:

  • bodem;
  • waterhuishouding;
  • cultuurhistorie;
  • archeologie;
  • natuurgebieden:
  • flora en fauna;
  • akoestiek;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • externe veiligheid;
  • kabels en leidingen;
  • luchtkwaliteit;
  • milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.

Beoordeling

Binnen het totale bestemmingsplan Leisuregebied Binnentuin zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting. Over het algemeen kan op basis van deze uitgevoerde bodemonderzoeken geconcludeerd worden dat er geen of slechts lichte verontreinigingen in de boven- en ondergrond (plaatselijk PAK, EOX en minerale olie) aanwezig zijn. In veel gevallen hangen de licht verhoogde waarden vermoedelijk samen met de aanwezigheid van zintuiglijke bijmengingen. In het grondwater komen plaatselijk barium, chroom, koper, nikkel, zink, cadmium en naftaleen verhoogd voor. Ter plaatse van één onderzoekslocatie is een matig verhoogd arseengehalte (Bernhardstraat ongenummerd) aangetroffen.

Voor de beoogde functies ter plaatse van onderhavig plangebied, te weten de sportbestemming en de natuurbestemming, zijn de licht verhoogde waarden in de bovengrond niet bezwaarlijk of belemmerend. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient het verkennend bodemonderzoek voor onderhavig plan geactualiseerd te worden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de bodem in het plangebied geschikt is voor het gebruik ten behoeve van de bestemming sport en natuur. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient het verkennend bodemonderzoek geactualiseerd te worden.

4.3 Waterhuishouding

Toetsingskader

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Het beleid is erop gericht om het watersysteem op orde te brengen en vervolgens op orde te houden. Dit betekent dat er zo min mogelijk wateroverlast ontstaat en dat de waterkwaliteit voldoende is. Het beleid van het waterschap Brabantse Delta is gericht op het voorkomen van rechtstreekse lozingen op het oppervlaktewater. De voorkeursvolgorde voor het omgaan met hemelwater is 'vasthouden, bergen, afvoeren. Ten aanzien van de waterkwaliteit is de voorkeursvolgorde: 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'. Voor nieuwbouwinitiatieven is het uitgangspunt dat deze 'waterneutraal' dienen te zijn. Dit betekent dat de ontwikkelingen niet mogen leiden tot verslechteringen aan het watersysteem. Voorkomen moet worden dat het water versneld afgevoerd wordt ten gevolge van een toename van het verhard oppervlak. Schone oppervlakken worden indien mogelijk niet op een gemengd rioleringssysteem aangesloten. De voorkeur gaat uit naar een aansluiting van het hemelwater op een afzonderlijk hemelwaterstelsel. Voor daken, goten en overige regenwatervoorzieningen en wegverhardingen dienen bij voorkeur niet-uitlogende bouwmaterialen te worden gebruikt. Om de waterkwaliteit te verbeteren, wordt ook in bestaande situaties waar mogelijk schoon verhard oppervlak afgekoppeld van het rioolstelsel. Deze oppervlakken krijgen een eigen afvoervoorziening, waardoor het gemengd stelsel minder wordt belast. Hiermee wordt het aantal overstortgebeurtenissen met vervuild water vanuit het gemengde stelsel verminderd.

Beleid provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta

Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016-2021. Het PMWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater. Voor het beheer van het oppervlaktewater is in onderhavig plangebied het Waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk.

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheerm, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer, waaronder grondwater, heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016 - 2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's / speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de Legger.

Uniformering Keuren

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.

De keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

In de nieuwe Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  1. a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  2. b. de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
  3. c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een sedum dak.
  4. d. de toename van verhard oppervlak tussen de 2.000 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:

Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x

Gevoeligheidsfactor x 0,06.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren.

De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.

Waterplan Rucphen, 2007

De gemeente Rucphen heeft samen met het Waterschap Brabantse Delta, de provincie Noord-Brabant en Brabant Water het Waterplan opgesteld ten behoeve van het op orde brengen en houden van het watersysteem in de gemeente Rucphen. De wateropgave tot 2050 voor de gemeente is divers. Het varieert van het bestrijden van wateroverlast in de kernen tot het werken aan een betere waterkwaliteit en ecologie.

Beoordeling

Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels onverhard. Volgens de bodemkaart bestaat de bodem ter plaatse uit zwaklemig fijn zand. Hier is sprake van grondwatertrap V. De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt minder dan 0,4 meter beneden het maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand ligt meer dan 1,2 meter beneden het maaiveld. Er zijn in de bestaande situatie geen waterlopen aanwezig in het plangebied. Ter plaatse van de oostelijke grens van het plangebied ligt een B-watergang. Er zijn tevens geen KRW-waterlichamen gelegen in of in de nabijheid van het plangebied. In of in directe nabijheid van het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen gelegen. Er vinden dan ook geen werkzaamheden plaats in de beschermingszone van een waterkering.

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de boringsvrije zone van de drinkwatervoorziening Seppe. Dit is ook doorvertaald in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant, waarin voor dit deel van het plangebied de aanduiding 'boringsvrije zone' is opgenomen. In onderhavig bestemmingsplan is deze gebiedsaanduiding eveneens opgenomen.

Voor het leisuregebied de Binnentuin wordt de transformatie beoogd van agrarisch landschap naar een landschap met sport en recreatieve invulling de komende 10 tot 20 jaar voort te zetten. Het leisuregebied is onderverdeeld in meerdere kavels waarin uitbreidingen van bestaande en realisatie van nieuwe recreatieve en sportvoorzieningen zijn voorzien.

In opdracht van de gemeente Rucphen is door Royal Haskoning DHV voor het totale leisuregebied een onderzoek gedaan naar het watersysteem voor de Binnentuin. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3 van de toelichting. Daarin is gedetailleerd beschouwd welke maatregelen er nodig zijn voor een verantwoorde verwerking van afvalwater en hemelwater. De capaciteit van het bestaande afvalwatersysteem is te klein. In het rapport is een voorstel gedaan voor een toekomstbestendige uitbreiding van het afvalwatersysteem. Aan de hand van een analyse van het bestaande en nieuwe verharde oppervlak in het gebied is bepaald op welke manier het hemelwater kan worden verwerkt. Dit kan geheel binnen het plangebied plaatsvinden. De benodigde voorzieningen voor het verzamelen en bergen van hemelwater zijn opgenomen in het stedenbouwkundig plan. Het gaat om een systeem van greppels, waterlopen en oppervlaktewater. Aangezien er compenserende maatregelen worden genomen voor de totale ontwikkeling van het leisuregebied kan geconcludeerd worden dat onderhavige ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Conclusie

De ontwikkeling is passend binnen het vigerende beleid omtrent het aspect water.

4.4 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen roerend en onroerend cultureel erfgoed. Zij vervangt een aantal wetten zoals de Monumentenwet (deels met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) en de Wet tot behoud van cultuurbezit. Ruimtelijk relevante onderdelen zijn onder het overgangsrecht geplaatst tot aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Tot die tijd dient rekening te worden gehouden met de Modernisering Monumentenzorg, die tot een wijziging heeft geleidt van het Bro (artikel 3.1.6, lid 5). Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed.

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beoordeling

Beleid provincie

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven. Op basis van de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart is het plangebied gelegen binnen een regio met een provinciaal cultuurhistorisch belang genaamd 'West-brabantse Venen'. Het cultuurhistorisch belang van deze regio komt voort uit de winning en het transport van turf die het landschap eeuwenlang heeft beheerst. Onderhavig initiatief is kleinschalig van aard en kent niet het schaalniveau waarop de cultuurhistorische waarden ontwikkeld, behouden of versterkt kunnen worden ter verwezenlijking van de regionale ambitie. Deze ligging heeft derhalve geen invloed op het initiatief.

Beleid gemeente

De Cultuurhistoriekaart van de gemeente Rucphen biedt een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische aspecten, structuren en gebieden in de gemeente Rucphen. Volgend uit de Cultuurhistoriekaart zijn er in het plangebied voor onderhavig bestemmingsplan cultuurhistorische waarden gelegen binnen de aanduiding 'oud erf'. Dit betreft inderdaad een oud erf, dat daarna in gebruik is genomen in het kader van een agrarisch bedrijf. Hedendaags is hier nog wel sprake van een erf, maar zijn ter plaatse geen cultuurhistorische waarden meer aanwezig. Ter plaatse van het oud erf is in onderhavig bestemmingsplan de bestemming 'Natuur' opgenomen met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - reservering toekomstige natuur'. De daadwerkelijke inrichting van dit terein is echter nog niet concreet bekend. Bij de nadere inrichting van het perceel zal de cultuurhistorische waarde van het oud erf meegenomen worden in de overweging met betrekking tot het landschappelijk ontwerp van deze toekomstige landschapsontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.5000M0002-DEF1_0013.png"

Uitsnede gemeentelijke cultuurhistoriekaart. Het plangebied is gelegen binnen de rode contour.

Conclusie

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig die van invloed zijn op het planvoornemen.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, gewijzigde Monumentenwet 1988). Op basis van deze wet zijn gemeenten verplicht een archeologisch beleid te voeren. Daarbij hoort ook dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt moeten worden. Verder stelt de Wamz 2007 dat gemeenten archeologieparagrafen moeten opnemen in bestemmingsplannen. Het doel hiervan is om het 'bodemarchief' zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.

Beleid gemeente

Om het aspect archeologie goed mee te wegen in een gemeentelijke ruimtelijke besluitvorming heeft de gemeente Rucphen in 2010 een Erfgoedverordening opgesteld. De Erfgoednota bestaat onder andere uit een archeologische verwachtingenkaart en een advies archeologische beleidskaart. Om de geschiedenis weer zichtbaar te maken is bij nieuwe ontwikkelingen archeologisch onderzoek verplicht; hiervoor zijn diverse typen gebieden (naar gelang de verwachting van waarden) vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.5000M0002-DEF1_0014.png"Uitsnede gemeentelijke archeologiekaart. Het plangebied is gelegen binnen de gele contour.

Beoordeling

Op basis van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart heeft het plangebied voor het grootste deel geen archeologische verwachting. Het gaat hier om gebieden waar de bodem zodanig verstoord is, dat eventuele archeologische resten als verloren beschouwd mogen worden. Deze gebieden zijn dan ook vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Een klein deel in het noorden van het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor deze gebieden geldt dat op basis van geologische en bodemkundige opbouw, historische informatie en archeologische gegevens, een hoge kans is op het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Om het archeologisch bodemarchief in deze gronden te beschermen is vanaf een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 100 m2 en een diepte van 50 centimeter een archeologisch onderzoek vereist.

Econsultancy heeft in augustus 2017 een archeologisch onderzoek ter plaatse van de gronden die onderdeel uitmaken van het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 4 van de toelichting. Het onderzoek resulteert dat enkel in het zuiden van het plangebied nog archeologische waarden zijn te verwachten. Om de archeologische verwachtingswaarde aldaar te beschermen is conform de archeologische beleidskaart een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Voor de overige gronden die deel uitmaken van het plangebied is geen dubbelbestemming voor archeologie opgenomen.

Conclusie

Het aspect archeologie wordt voldoende beschermd door opname van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' in onderhavig bestemmingsplan.

4.6 Natuurgebieden

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.

De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 – 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.

Beoordeling

Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura-2000 gebied ligt in België, het gaat om het gebied De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld, circa 12 kilometer ten zuiden van het plangebied. Het plangebied ligt dan ook op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Door de afstand en de aard van de ontwikkeling kunnen op deze ruime afstand alleen effecten door een toename van de stikstofdepositie optreden, als gevolg van de emissies van verkeer en bebouwing. Areaalverlies, verstoring, verontreinigingen, verandering van de waterhuishouding en versnippering kunnen op voorhand worden uitgesloten. In de MER-beoordeling voor het totale leisuregebied Binnentuin is geconstateerd dat negatieve effecten op Natura 2000 gebieden niet optreden.

Conclusie

Het plan voldoet aan de richtlijnen voor gebiedsbescherming van de Wet natuurbescherming.

4.7 Flora En Fauna

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.

Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.

Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Beoordeling

Door Regelink Ecologie & Landschap is in mei 2018 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Ten aanzien van fauna is in 2016 onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van buizerd, boomvalk, havik, sperwer, steenuil, ransuil en de kerkuil. Deze soorten werden destijds niet aangetroffen. Aanvullend onderzoek naar deze soorten wordt niet noodzakelijk geacht. Wel is het plangebied destijds geschikt bevonden voor de huismus en de gierzwaluw. De nesten van deze vogels zijn jaarrond beschermt. Aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van deze soorten wordt noodzakelijk geacht indien bebouwing wordt gesloopt. Voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen leiden tot het verlaten van nesten met eieren of jongen en brengen de functionaliteit van de nesten in gevaar. Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen.

In 2016 is daarnaast een vleermuisonderzoek uitgevoerd. Enkele gebouw- en boombewonende vleermuissoorten hebben mogelijk hun vaste rust- en/of verblijfplaats in de gebouwen. Daarom is het noodzakelijk aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van deze vleermuissoorten in het plangebied te verrichten. In het plangebied kunnen daarnaast essentiële functies van kleine marterachtigen zoals bunzing, wezel en hermelijn aanwezig zijn. In het onderzoek van 2016 werd de aanwezigheid van kleine marterachtigen onderzocht en negatief bevonden. Ondanks de aangetoonde afwezigheid destijds blijft het plangebied potentieel geschikt. Door middel van een veldonderzoek wordt dit nader onderzocht.

Conclusie

Nader onderzoek naar vleermuizen en kleine marterachtigen wordt uitgevoerd. Voor de overige broedvogels geldt dat rekening gehouden moet worden met het broedseizoen. Ten alle tijden geldt de zorgplicht uit de Wet natuurbescherming.

4.8 Geluid

Toetsingskader

Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art. 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:

Stedelijk Buitenstedelijk
Aantal rijstroken Aantal meter aan weerszijden van de weg
5 of meer 350 meter 600 meter
3 of 4 350 meter 400 meter
1 of 2 200 meter 250 meter

Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Beoordeling

In voorliggend plangebied is geen sprake van het oprichten van geluidsgevoelige bebouwing. Het aspect geluid is dan ook niet relevant voor onderhavig planvoornemen.

Conclusie

Het aspect geluid afkomstig van wegverkeer is niet van invloed op het planvoornemen.

4.9 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name een toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

Beoordeling

In het plangebied en de directe omgeving komen naast bestaande woningen recreatieve functies voor. Tevens ligt het plangebied in de directe nabijheid van de Verlengde Helakkerstraat en de Bernhardstraat. Deze wegen maken onderdeel uit van de hoofdinfrastructuur tussen de kernen en de snelweg A58. Het gebied kan als gevolg van zijn ligging worden aangemerkt als een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandstap worden verkleind. Deze is reeds verwerkt in onderstaande tabel.

Bedrijf Omschrijving SBI-code Milieucategorie Richtafstand (m)
Atletiekbaan veldsportcomplex (met verlichting) 931 G 3.1 30
Hockey veldsportcomplex (met verlichting) 931 G 3.1 30
Handbal veldsportcomplex (met verlichting) 931 G 3.1 30
Wielerbaan veldsportcomplex (met verlichting) 931 G 3.1 30

Bij de situering van de milieubelastende activiteiten is rekening gehouden met de woningen gelegen in de directe omgeving van het plangebied. De bestaande burgerwoning ten noorden van de wielerbaan is gelegen op een afstand van circa 41 meter, gemeten vanaf de bestemmingsgrens van de bestemming 'Sport'. In het zuiden is de burgerwoning binnen de bestemming 'Wonen' gelegen op een afstand van circa 5 meter vanaf de bestemming 'Sport'. De activiteiten binnen de bestemming 'Sport' die geluid produceren zijn de sportvelden en de verkeersbewegingen en het parkeren ten behoeve van de sportactiviteiten. Volgend uit voorgestelde inrichting van het terrein wordt voldoende afstand gehouden tot aan de burgerwoning ten zuidoosten van de bestemming 'Sport'. Verkeersbewegingen en het parkeren ten behoeve van de bestemming 'Sport' vindt plaats ten westen van de sportvelden, waardoor hiervan zeker geen geluidshinder kan worden ondervonden. Het aspect bedrijven en milieuzonering levert dan ook geen hinder op

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering is voldoende geborgd in onderhavig bestemmingsplan.

4.10 Externe Veiligheid

4.10.1 Inrichtingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd. In de nabijheid van het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen gelegen die van invloed zijn op het plangebied. Direct ten zuiden van het plangebied is wel een risicovolle inrichting gelegen die niet valt onder het Bevi. Dit betreft de inrichting 'Sportcentrum de Vijfsprong'. Binnen deze inrichting is een opslag van chloorbleekloog aanwezig. Opslag van chloorbleekloog is wel een risicovolle activiteit, maar er zijn geen risicocontouren of veiligheidsafstanden op van toepassing, omdat de kans op een incident erg klein is. In het kader van het vooroverleg is advies gevraagd bij de brandweer. Het standaardadvies is van toepassing, zoals opgenomen in bijlage 6 van deze toelichting.

Conclusie

Het aspect inrichtingen en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.10.2 Transport en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. De onderstaande transportassen zijn beoordeeld.

  • Vaarwegen: het plangebied ligt op meer dan 200 meter van een vaarweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied;
  • Autowegen: het plangebied ligt op meer dan 200 meter afstand van de A58 (wegvak B114). Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied;
  • Spoorwegen: het plangebied ligt op meer dan 200 meter afstand van het spoor waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gelet hierop zijn risicoberekeningen niet noodzakelijk en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

Conclusie

Het initiatief is niet van invloed op het aspect transport en externe veiligheid.

4.10.3 Buisleidingen en externe veiligheid

Toetsingskader

Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.

Beoordeling

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van en buisleiding. Op een afstand van circa 450 meter ten westen van het plangebied is wel een hogedruk aardgasleiding aanwezig. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de leiding.

Conclusie

Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.11 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt de ontwikkeling van 1.500 woningen.

Beoordeling

Voor de totale ontwikkeling van het leisuregebied Binnentuin is een indicatie opgemaakt van de achtergrondconcentraties ter plaatse. Hierbij is gebruik gemaakt van de monitoringstool van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Met de monitoringstool kan inzicht worden verkregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm. De monitoringstool geeft voor 2020 de volgende concentraties weer nabij het plangebied (rekenpunt 235492):

  • NO2: 17,85 µg/m3;
  • PM10: 20,48 µg/m3;
  • PM2,5: 12,49.

Het aantal overschrijdingsdagen Pm10 bedraagt 8,14. De concentratie van NO2 en PM10 na planontwikkeling kan worden berekend door de verslechtering van de luchtkwaliteit door de planontwikkeling op te tellen bij de achtergrondconcentraties. De ontwikkeling van het totale leisuregebied de Binnentuin genereert een verkeersgeneratie van circa 2.000 mvt/etmaal. Deze verkeersgeneratie is ingevuld in de nibm-tool, waarbij 5% vrachtverkeer als uitgangspunt is gehanteerd. De uitkomst is opgenomen in de navolgende tabel. Uit de tabel volgt dat de maximale bijdrage van het extra verkeer 2,01 µg/m3 NO2 en 0,36 µg/m3 PM10 bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.5000M0002-DEF1_0015.png"

Door deze bijdrage van het extra verkeer op te tellen bij de achtergrondconcentraties uit de monitoringstool worden de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 na planontwikkeling:

  • NO2 (stikstofdioxide): 19,86 µg/m3;
  • Pm10(fijnstof): 20,84 µg/m3.

De concentraties van NO2 en PM10 na planontwikkeling liggen daarmee ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht. Aangezien ultra fijn stof (PM2,5) onderdeel uitmaakt van fijnstof ligt deze concentratie na planontwikkeling eveneens ruimschoots onder de grenswaarde. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van Pm10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht zal eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar liggen. Daar onderhavige ontwikkeling een klein onderdeel betreft van het totale leisuregebied, kan worden geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling past binnen de richtlijnen van het aspect luchtkwaliteit.

Conclusie

De ontwikkeling is passend binnen de kaders van het aspect luchtkwaliteit.

4.12 Kabels En Leidingen

Toetsingskader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.

  1. a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  2. b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  3. c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  4. d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  5. e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.

Beoordeling

Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de aanwezigheid van kabels en leidingen.

4.13 Besluit M.e.r.

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  1. 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  2. 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden;
  3. 3. Plannen en activiteiten die op grond van een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Op 16 mei 2017 is de implementatiewet 'herziening m.e.r.-richtlijn' in werking getreden. In een herijkte implementatie van Europese wetgeving wordt de vormvrije m.e.r niet meer voldoende geacht. Vanaf deze datum moet initiatiefnemer een melding doen van het voornemen om een activiteit uit te voeren beneden de drempelwaarde uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. Onderstaand beoordelingskader betreft voorziet in de aanmelding van het project in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Beoordeling

In onderhavige situatie is sprake van het wijzigen van de bestemming ten behoeve van de ontwikkeling van een multifunctionele sportaccommodatie. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. Onderhavige ontwikkeling komt tevens niet voor op de D-lijst. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER.

Door middel van de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER. In dit kader dient de toelichting van dit bestemmingsplan als een aanmelding van het plan in het kader van de vormvrije m.e.r.-beslissing inclusief de voorgenomen ontwikkeling.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure. Wel heeft er een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden, waarbij alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten zijn getoetst en akkoord bevonden.

Voor de totale ontwikkeling van het Leisuregebied Binnentuin is er een MER-beoordeling opgesteld. Deze MER-beoordeling is door de raad vastgesteld op 20 september 2017. Hieruit volgt dat de ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft.

Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent. Bovendien dient onderhavig bestemmingsplan gezien te worden als een melding van het plan inzake het voornemen om een activiteit uit te voeren beneden de drempelwaarde uit Bijlage D van het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.

5.2 Opbouw Van De Regels

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de regels van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Leisuregebied Binnentuin" en andere vigerende bestemmingsplan binnen de gemeente Rucphen.

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

5.3 Regels

5.3.1 Hoofdstuk 1. Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels

Het stramien voor de regels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Duidelijk zal zijn dat een regel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

Natuur

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden. Daarnaast is extensief recreatief medegebruik in de vorm van bijvoorbeeld wandelen, fietsen, fietscross, trail of paardrijden toegestaan.

Binnen de bestemming zijn verhardingen in de vorm van wandel- en fietspaden en ten behoeve van noodontsluitingen toegestaan. Op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landschappelijke inpassing' dient de landschappelijke inpassing aangelegd te worden indachtig de in bijlage 2 van deze regels opgenomen notitie 'Integratie stad en land in de Binnentuin'. Dit dient binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan gerealiseerd te worden en in stand te worden gehouden. Binnen de bestemming 'Natuur' is daarnaast de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - reservering toekomstige natuur' opgenomen. Deze aanduiding is gelegen op de gronden die in worden gezet voor de totale natuurontwikkeling die samenhangt met het totale bestemmingsplan Leisuregebied Binnentuin. Om zeker te stellen dat deze landschapsontwikkeling er komt is door middel van een voorwaardelijke bepaling binnen de bestemming 'Sport' de landschapsontwikkeling binnen 10 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan geborgd.

Sport

Binnen deze bestemming is het wielerparcours, de atletiekbaan en de sportvelden voor hockey en handbal opgenomen. Eventuele gebouwen mogen 5 m hoog worden, het bebouwingspercentage is maximaal 5%. Door middel van voorwaardelijke bepalingen is het gebruik van de gronden binnen de bestemming 'Sport' enkel toegestaan wanneer tijdig wordt voorzien in een passende landschappelijke inpassing en landschapsontwikkeling ten behoeve van het totale leisuregebied.

Waarde - Archeologie 3

Naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) zijn de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' primair bestemd voor het behoud en de bescherming van de eventuele archeologische waarden van de gronden. Het is gebied met een lage archeologische waarde. Er gelden specifieke regels voor het bouwen en er is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor bebouwing met een grotere oppervlakte dan 100 m2 en een diepte van meer dan 0,50 meter.

Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om de mogelijkheid te creëren om een archeologische waarde, na onderzoek, geheel of gedeeltelijk te laten vervallen of veranderen. Veelal wordt een onderzoeksrapport vereist waaruit blijkt of er inderdaad archeologische waarden aanwezig zijn en/of deze worden verstoord.

5.3.3 Hoofdstuk 3. Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In dit artikel wordt geregeld dat voor gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijven.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is het strijdig gebruik opgenomen. Hier een algemeen gebruiksverbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemming. Het gebruik van gronden, gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie is expliciet uitgesloten.

Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen binnen de op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduidingen 'milieuzone - boringvrije zone' en 'vrijwaringszone – radar'. Aan deze laatste aanduiding is een beperkte bouwregeling gekoppeld, waarin de bouwhoogte wordt beperkt tot 90 meter.

Algemene afwijkingsregels

Voor een aantal, ondergeschikte, afwijkingen van bouwen en/of gebruik ten opzichte van de regels kunnen burgemeester en wethouders met dit artikel bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

Via de algemene flexibiliteitsregels zijn afwijkingen van de bestemmingen of de bestemmingsgrenzen toelaatbaar te stellen. Overigens geldt ook hier dat deze regels als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.

Overige regels

In dit artikel is een regeling opgenomen ten behoeve van het parkeren.

5.3.4 Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:

Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Slotregel

De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan "MSA Binnentuin".

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

6.2 Toepassing Grondexploitatiewet

Het bestemmingsplan MSA Binnentuin voorziet in het herinrichten van het gebied de Binnentuin. Er worden verschillende nieuwe voorzieningen gerealiseerd. Er is geen exploitatieplan noodzakelijk omdat alle gronden ten behoeve van de multifunctionele sportaccommodatie in eigendom zijn van de gemeente. Geconcludeerd kan worden dat het project economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven (afhankelijk van de gemeentelijke inspraakverordening). Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om een voorontwerp van het bestemmingsplan ter inzage te leggen voor een inspraakperiode van zes weken. Dit inspraakmoment maakt geen onderdeel uit van de 'formele' procedure uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Onderhavig bestemmingsplan is ten behoeve van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie, het waterschap en de brandweer. De ontvangen vooroverlegreacties zijn opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting. De provincie concludeert dat de natuurontwikkeling zoals nu opgenomen in het plan en de ontwikkeling van de MSA Binnentuin niet in evenredigheid is. Het deel van de natuurontwikkeling wordt dan ook pas ten tijde van de ontwikkeling van het totale leisuregebied Binnentuin gerealiseerd. Het bestemminsgplan dient echter wel een borging te bevatten dat wanneer het plan van de Binnentuin niet binnen een bepaalde tijd wordt vastgesteld met voldoende evenredige borging, dat er dat wel een landschapsontwikkeling ten behoeve van dit plan gedaan zal moeten worden.

Als gevolg van de vooroverlegreactie van de provincie is de regeling behorend bij onderhavig bestemmingsplan aangepast. Binnen de bestemming 'Sport' is een voorwaardelijke bepaling opgenomen om de ontwikkeling van de landschappelijke inpassing te borgen conform de opgestelde notitie 'Integratie stad en land in de Binnentuin', zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels. De landschappelijke inpassing dient binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan gerealiseerd te worden. Binnen de bestemming 'Sport' is daarnaast een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de reservering ten behoeve van de toekomstige natuur binnen 10 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan aan te leggen en in stand te houden. Indien de ontwikkeling van het leisuregebied langer op zich laat wachten of het leisuregebied niet tot ontwikkeling komt is aldus een borging opgenomen dat dan alsnog dient te worden voorzien in een landschapsontwikkeling conform de notitie 'Integratie stad en land in de Binnentuin ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - reservering toekomstige natuur'. Daar het overige deel van de gronden dat onderdeel uitmaakt van de totale ontwikkeling van het leisuregebied geen onderdeel zijn van onderhavig plangebied, is deze voorwaardelijke bepaling gekoppeld aan de bestemming 'Sport'. Zo is zeker gesteld dat de landschappelijke ontwikkeling altijd tot realisatie dient te komen.

De brandweer Midden- en West-Brabant heeft gereageerd dat het standaardadvies in relatie tot het aspect externe veiligheid van toepassing is. Dit standaardadvies 2018 is opgenomen als bijlage 6 van deze toelichting. Bovendien is in de toelichting naar dit advies verwezen.

Het waterschap heeft in haar reactie van 5 april 2018 advies gegeven in het kader van het aspect water. De gewenste aanpassingen die worden voorgeschreven door het waterschap zijn verwerkt in de toelichting, regels en verbeelding. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven.

In bijlage 8 van deze toelichting is de nota van beantwoording van de vooroverlegreacties opgenomen. Tevens is in deze nota opgenomen wat is aangepast als gevolg van de ingekomen reacties.

7.3 Terinzagelegging

De procedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerp bestemmingsplan is in dit kader tervisiegelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. Het bestemmingsplan heeft met ingang van 12 april 2018 gedurende een periode van zes weken terinzagegelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan heeft een ieder over het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze, naar keuze schriftelijk of mondeling, naar voren kunnen brengen. De geboden mogelijk heeft geleid tot één zienswijze. In bijlage 8 van deze toelichting is de nota van beantwoording zienswijzen opgenomen. Hierin is een samenvatting en beantwoording van de ingediende zienswijze opgenomen. De zienswijze heeft geleid tot een aanpassing van het plan. Daarnaast hebben ambtshalve wijzigingen plaatsgevonden als gevolg van een nieuw coalitieakkoord van het college van de gemeente Rucphen. De notitie met ambtshalve wijzigingen is opgenomen in bijlage 9 van deze toelichting. Het bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld in de vergadering van 3 juli 2018.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Notitie Integratie Stad En Land In De Binnentuin

Bijlage 2 Bodemonderzoeken

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 6 Standaardadvies 2018

Bijlage 7 Vooroverlegreacties

Bijlage 8 Nota Van Beantwoording Reacties En Zienswijzen

Bijlage 9 Notitie Ambtshalve Wijzigingen