KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel

Buitengebied Rucphen 2012, Kerkstraat 19 te Rucphen

Bestemmingsplan - Gemeente Rucphen

Vastgesteld op 06-02-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

Bijlage Bij Regels

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Kerkstraat 19 te Rucphen met identificatienummer NL.IMRO.0840.9000B0030-DEF1 van de gemeente Rucphen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan huis gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt niet begrepen de uitoefening van detailhandel en prostitutie.
1.7 beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis
het gebruik van (een gedeelte van) een gebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken, waarbij geen sprake is van een zich als specifiek opgeleid persoon naar buiten presenterende beroepsbeoefenaar en waarvan de omvang in activiteiten zodanig is dat deze, met behoud van de woonfunctie in de woning en de bijbehorende bouwwerken kunnen worden uitgeoefend door de hoofdbewoners dan wel eigenaren van de woning en de bijbehorende bouwwerken. Gebruik mag niet leiden tot afbreuk en belemmering van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bebouwing en geen belemmering opleveren voor de doorstroming van het verkeer op de openbare weg. De activiteit aan huis mag niet vergunningplichtig of meldingsplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer en daarop baseerde AMvB's. Er mag geen buitenopslag of bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de woning, met uitzondering van in- en uitladen.
1.8 abiotische waarden
het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen).
1.9 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huisvesting van één of meer personen, is ondergebracht.
1.10 ander werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.
1.11 antennedrager
antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne.
1.12 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.13 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.
1.14 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.
1.15 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.16 bebouwingspercentage
een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in dit plan anders is bepaald.
1.17 bed and breakfast
een kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf (maximumverblijfsduur zes aaneengesloten nachten) met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis. Hieronder wordt niet verstaan een overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. Aanverwante voorzieningen, zoals speeltuintjes, stallingen, detailhandel, horeca en dergelijke zijn niet toegestaan.
1.18 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.19 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.20 bedrijfsmatige exploitatie
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer dan wel exploitatie.
1.21 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.22 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die dient voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.
1.23 beperkingen veehouderij
gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt.
1.24 bestaand
bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.25 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.26 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.27 bijbehorende bouwwerken
bij een (bedrijfs)woning bijbehorende bouwwerken in de vorm van aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
1.28 bijgebouw
een op zich zelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.29 boerderijkamer/appartement
(deel van) een voormalig agrarisch gebouw dat wordt gebruikt voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in kamers van beperkte omvang.
1.30 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.31 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.32 bouwlaag
doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
1.33 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.34 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.35 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.36 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.37 camping
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.38 caravan
een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.
1.39 cultuur en ontspanning
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning.
1.40 cultuurhistorische waarden en kenmerken
waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.
1.41 dagrecreatie
recreatieve activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, die plaats vinden binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang.
1.42 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.43 ecologische hoofdstructuur
samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
1.44 ecologische verbindingszone
een langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd (al dan niet aaneengesloten).
1.45 ecologische waarden en kenmerken
aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde of oorspronkelijke natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van de bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.
1.46 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.47 extensieve (dag)recreatie
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en paardrijden.
1.48 extensief recreatief medegebruik
recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met inbegrip van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden met wegbewijzering en rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.
1.49 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.50 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.51 glamping accomodatie
Een gebouw, bestemd als onderkomen dat uitsluitend kan dienen tot recreatief woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.
1.52 groenblauwe mantel
gebieden die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur, de ecologische verbindingszone of het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen, en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water.
1.53 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.54 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.55 inwoning
twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn.
1.56 kampeermiddel
een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor een omgevingsvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.57 kampeerterrein
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.58 kantine
verblijfslokaal ten behoeve van de recreatieve voorzieningen waar men consumpties kan kopen en nuttigen.
1.59 kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen/het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het afnemers niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.60 kunstwerken
bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke.
1.61 landschapselementen
ecologische, cultuurhistorische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.
1.62 landschappelijke inpassing
het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de structuur van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en/of de aanplant van gebiedseigen beplanting.
1.63 landschappelijke waarden en kenmerken
gebruikswaarde, natuurwaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.
1.64 maatvoeringsgrens
de grens van een maatvoeringsvlak.
1.65 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt.
1.66 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.67 natuurwaarden
de aan een gebied toegekende, gewenste of oorspronkelijke waarden in verband met biotopen, bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren.
1.68 nevenactiviteit
een activiteit die als ondergeschikte functie bij het agrarisch bedrijf kan worden uitgevoerd om daarmee inkomsten voor het bedrijf kan genereren.
1.69 normaal onderhoud, gebruik en beheer
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten in lijn met de bestemming dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt gehandhaafd.
1.70 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.71 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
1.72 ondergeschikte activiteit
een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.
1.73 ondersteunende horeca
horeca van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. Voor ondersteunende horeca geldt dat het horeca betreft ter ondersteuning van een andere hoofdfunctie/andere activiteit van het bedrijf. Het verstrekken van horeca aan derden is niet toegestaan, waarbij onder derden wordt verstaan: mensen/groepen die niet specifiek voor de hoofdfunctie van het bedrijf komen, zoals passanten. Het organiseren van feesten en partijen en dergelijke is tevens niet toegestaan.
1.74 paardenbak
een niet overdekt en al dan niet omsloten terrein, voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem, voor het africhten, trainen en berijden van paarden en het anderszins beoefenen van de paardensport.
1.75 peil
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.76 permanente bewoning
bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor recreatieve bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf dan wel vaste woon- of verblijfplaats.
1.77 recreatie
het ondernemen van activiteiten voor diens plezier.
1.78 recreatieve bewoning
bewoning die plaatsvindt in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie. Permanente bewoning en huisvesting van seizoensarbeiders is niet toegestaan.
1.79 recreatiewoning
een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning.
1.80 ruimtelijke kwaliteitsverbetering
een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.
1.81 sanitaire voorziening
een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, welke ten dienste staat als sanitaire voorziening ten behoeve van het houden van een kampeerterrein.
1.82 slopen
het al dan niet geheel afbreken van gebouwen en andere bouwwerken.
1.83 stacaravan
een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot recreatief woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen en dat door aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen.
1.84 standplaats
een kavel welke zich bevindt op een kampeerterrein, bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel, stacaravan of vakantiebungalow.
1.85 statische opslag
opslag van goederen die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel dan wel worden opslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf.
1.86 theeschenkerij
kleinschalige horecavoorziening die uitsluitend tot hoofddoel heeft het tegen betaling verstrekken van niet-alcoholische dranken en kleine gerechten.
1.87 tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders:
het huisvesten van seizoenarbeiders (tijdelijke arbeidsmigranten), die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.
1.88 trekkershut
een kampeerhuisje bestaande uit één ruimte, zonder verdieping, waar maximaal 4 personen in kunnen overnachten.
1.89 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.90 uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
1.91 vakantieappartement
deel van een gebouw welke blijvend is ingericht voor recreatief dag- en nachtverblijf, waarbij wordt verbleven in zelfstandige eenheden.
1.92 verblijfsrecreatie
het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste één nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen.
1.93 verkoop streekeigen en biologische producten
verkoop van streekeigen of biologische producten die op ambachtelijke wijze zijn vervaardigd.
1.94 verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
1.95 voorgevellijn
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien de afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
1.96 vormverandering van een bouwvlak
wijziging van de begrenzing van een bouwvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte.
1.97 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals waterlopen en watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van watergangen en dergelijke.
1.98 werk
een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.99 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Algemeen 2.1.1 afstanden
van gebouwen onderling, alsmede afstanden van gebouwen tot de bouwperceelgrens worden gemeten vanaf de zijgevel van een gebouw.
2.1.2 de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel of een ander terrein
door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald.
2.1.3 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en de zijgevel van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.1.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.1.5 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot dan wel de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.1.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.1.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.1.8 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.1.9 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat.
2.2 Meten
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen, houtgewas, bermen en beplanting;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing’: landschappelijke inpassing;
  3. extensief recreatief medegebruik;
  4. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  5. bijbehorende wegen, paden en verhardingen;
  6. andere tot de bestemming behorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Het is verboden om op deze gronden te bouwen.

Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving 4.1.1 Algemeen
De voor Recreatie – Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. verblijfsrecreatieve voorzieningen, met maximaal 6 vakantieappartementen;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’: een camping met maximaal 37 standplaatsen;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: tevens een bedrijfswoning met daaraan ondergeschikt een aan huis gebonden beroep met een maximale vloeroppervlakte van 50 m2, met dien verstande dat de activiteiten in de woning worden uitgeoefend en de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  4. ondersteunende horeca met een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 100 m2;
  5. ondergeschikte detailhandel met een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 100 m2;
  6. ontvangstruimte, sanitaire voorzieningen, parkeerterrein, opslagruimte en dierenverblijven ten dienste van de bestemming;
  7. groenvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
4.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels 4.2.1 Bedrijfsgebouwen
Bedrijfsgebouwen mogen worden opgericht, met inachtneming van de volgende regels:
  1. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;
  2. de maximum oppervlakte bedrijfsgebouwen bedraagt 950 m2;
  3. de goothoogte bedraagt maximaal 4,50 m;
  4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m;
  5. de afstand tussen gebouwen onderling, indien deze niet aaneengesloten zijn, bedraagt minimaal 3 m;
  6. de afstand van gebouwen tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 m;
  7. de afstand van gebouwen tot de perceelgrenzen bedraagt minimaal 10 m.
4.2.2 Kampeerterrein
Gebouwen mogen ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’ worden opgericht, met inachtneming van de volgende regels:
  1. het maximum aantal standplaatsen bedraagt 37;
  2. de oppervlakte van een standplaats voor een kampeermiddel bedraagt minimaal 75 m2 en voor een glamping accommodatie minimaal 100 m2;
  3. voor een glamping accommodatie en stacaravan gelden de volgende regels:
    1. de oppervlakte bedraagt maximaal 60 m2;
    2. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
    3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4,5 m.
  4. voor een vakantiebungalow, met uitzondering van reeds bestaande bebouwing, gelden de volgende regels:
    1. de oppervlakte bedraagt maximaal 75 m2;
    2. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
    3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4,5 m.
  5. per glamping accommodatie, stacaravan en vakantiebungalow, is maximaal één bijgebouw toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:
    1. de oppervlakte bedraagt maximaal 15 m2;
    2. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
    3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4,5.
  6. onderbouwen, dan wel onderkelderen van een recreatiewoning is niet toegestaan;
  7. in afwijking van lid f. is een bestaande mestkelder, die in gebruik wordt genomen voor het opslaan van hemelwater, toegestaan.
4.2.3 Bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken
Bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht, met inachtneming van de volgende regels:
  1. de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 5 m;
  2. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 9 m;
  3. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3;
  4. de dakhelling van een bedrijfswoning bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken minimaal 30° en maximaal 65°;
  5. de afstand van een bedrijfswoning tot de as van de weg bedraagt minimaal 25 m;
  6. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m;
  7. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 6 m;
  8. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m2;
  9. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt minimaal 1 m;
  10. de afstand van een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken tot de perceelgrenzen bedraagt minimaal 3 m, met dien verstande dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’ minimaal 10 m bedraagt.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht, met inachtneming van de volgende regels:
  1. bij de bedrijfswoning mag maximaal één niet overdekt zwembad worden opgericht, met dien verstande dat:
    1. het zwembad binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak wordt opgericht;
    2. de afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning minimaal 3 m bedraagt;
    3. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 5 m bedraagt;
    4. de afstand tot de bedrijfswoning maximaal 20 m bedraagt.
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  3. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 4 m;
  4. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 10 m;
  5. de bouwhoogte van antennemasten bedraagt maximaal 25 m;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels 4.3.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:
  1. het gebruik van bouwwerken voor statische opslag, die niet ten dienste staat van de bestemming;
  2. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten;
  3. het gebruik van bedrijfs- en/of bijgebouwen voor bewoning;
  4. het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten, dan wel een bed and breakfast;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een sexinrichting;
  6. het gebruik van recreatieve verblijven ten behoeve van tijdelijke en/of permanente bewoning.
4.3.2 Voorwaardelijke verplichting: landschappelijke inpassing
Het gebruik van gronden zoals bedoeld in artikel 4.1, is alleen toegestaan indien uiterlijk één jaar na onherroepelijk worden van het plan, wordt voldaan aan de voorwaarde dat de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in bijlage 1, is gerealiseerd en duurzaam wordt beheerd en in stand wordt gehouden.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels 4.4.1 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 juncto artikel 4.3.1 onder c, voor:
  1. het inrichten van een bijbehorende bouwwerk als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
    2. er sprake is van één huishouden, waarvan een gedeelte in een bijbehorend bouwwerk is gehuisvest;
    3. er geen zelfstandige woning ontstaat;
    4. de oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van mantelzorg maximaal 70 m2 bedraagt. De oppervlakte ten behoeve van mantelzorg wordt niet meegerekend voor de maximale oppervlakte als bedoeld in artikel 4.2.1 onder c;
    5. het betreffende bijbehorende bouwwerk mag uitsluitend voor mantelzorg worden gebruikt indien het via minimaal één doorgang gekoppeld is aan het hoofdgebouw;
    6. zodra de noodzaak van de mantelzorgvoorziening is komen te vervallen, het gebruik als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en de woonvoorzieningen worden verwijderd;
  2. het plaatsen van één tijdelijke vrijstaande woonunit ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
    2. er sprake is van één huishouden, waarvan een gedeelte in een tijdelijke woonunit is gehuisvest;
    3. er geen zelfstandige woning ontstaat;
    4. plaatsing van een tijdelijke woonunit is uitsluitend binnen het bouwvlak en minimaal 2 meter achter de voorgevel van de woning toegestaan;
    5. de goothoogte van een tijdelijke woonunit bedraagt maximaal 3 m;
    6. de bouwhoogte van een tijdelijke woonunit bedraagt maximaal 5 m;
    7. de oppervlakte van een tijdelijke woonunit bedraagt maximaal 70 m2. De oppervlakte ten behoeve van mantelzorg wordt niet meegerekend voor de maximale oppervlakte als bedoeld in artikel 4.2.1 onder c;
    8. zodra de noodzaak van de mantelzorgvoorziening is komen te vervallen, het gebruik van de tijdelijke woonunit als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd en de woonunit wordt verwijderd;
4.4.2 Beroeps- en of bedrijfsmatige activiteiten
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 juncto artikel 4.3.1 onder d, voor de uitoefening van beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten in de woning en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
  1. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is;
  2. het uitoefenen van de activiteiten niet tot gevolg heeft dat het uiterlijk aanzien van de woning zodanig verandert, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest;
  3. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken dat wordt gebruikt voor de activiteiten bedraagt maximaal 70 m2;
  4. het uitoefenen van activiteiten die vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving niet is toegestaan, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
  5. degene die de activiteiten in de woning en/of bijbehorende bouwwerken uitvoert tevens gebruiker van de woning is;
  6. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  7. de uitoefening van detailhandel niet is toegestaan, uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit gerelateerd aan het desbetreffende bedrijf.
4.4.3 Bed and breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 juncto artikel 4.3.1 onder d, voor het gebruik van bebouwing voor verblijfsrecreatieve nevenactiviteiten in de vorm van een bed and breakfast, met dien verstande dat:
  1. een bed and breakfast kan alleen worden aangeboden door de hoofdbewoner van het pand;
  2. de woning dient door de hoofdgebruiker te worden bewoond;
  3. de hoofdfunctie van de woning waarin een bed and breakfast gevestigd wordt, moet wonen blijven;
  4. het aantal personen dat tegelijkertijd van een bed and breakfast accommodatie gebruik kan maken bedraagt maximaal 10;
  5. maximaal vier kamers mogen worden gebruikt als bed and breakfast kamer;
  6. bed and breakfast kamers mogen niet als zelfstandige wooneenheid functioneren;
  7. permanente bewoning is niet toegestaan;
  8. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingsituatie;
  9. de verblijfsrecreatieve functie mag niet worden gebruikt voor de tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders;
  10. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden, binnen het bestaande bouwvlak;
  11. er mogen geen aanverwant voorzieningen worden gerealiseerd;
  12. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.

3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Afstand tot geluidgevoelige bebouwing 6.1.1 Algemeen
Deze bepaling strekt tot de bescherming van de geluidzone rondom lokale en interlokale wegen.
6.1.2 Bouwregels
Voor de geluidgevoelige bebouwing van de naast wegen gelegen gronden dient in ieder geval een afstand van 15 m uit de as van de weg in acht te worden genomen.
6.1.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.1.2 voor het toestaan van een kortere afstand tot de weg, met dien verstande dat voldaan moet worden aan de geluidnormen voor nieuwe geluidgevoelige objecten uit de Wet geluidhinder.
6.2 Afstand tot de weg 6.2.1 Algemeen
In hoofdstuk 2 zijn afstandbepalingen tot de as van de weg opgenomen ter bescherming van de verkeersveiligheid.
6.2.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 voor het toestaan van een kortere afstand tot de weg, met dien verstande dat de verkeersveiligheid blijft gewaarborgd.
6.3 Ondergeschikte bouwdelen
Bouwdelen als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemminggrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
6.4 Nadere eisen 6.4.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een omgevingsvergunning, met inachtneming van de regels vervat in hoofdstuk 2, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
  1. de plaatsing van gebouwen en bijbehorende bouwwerken ten opzichte van de bouwperceelgrens en ten opzichte van elkaar;
  2. de dakhelling en nokrichting van hellende dakvlakken van gebouwen;
  3. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.4.2 Voorwaarden
De in artikel 6.4.1 bedoelde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met calamiteiten.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Het is verboden de in de artikelen 3 en 4 bedoelde gronden en bouwwerken:
  1. te gebruiken en/of te doen en/of te laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingomschrijving;
  2. te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven voor een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Archeologische verwachtingswaarde hoog 8.1.1 Aanduidingomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘archeologische verwachtingswaarde hoog’ zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming en veiligstelling van hoge archeologische verwachtingswaarden.
8.1.2 Bouwregels
  1. toelaatbare bebouwing: op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, ten dienste van de in lid 8.1.1 genoemde bestemmingen, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht.
  2. bouwregels: ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende regels, slechts worden gebouwd, indien de aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft op:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; of
    2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m kan worden geplaatst;
    3. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m2 en dat dieper dan 0,5 m wordt geplaatst.
  3. afwijken van de bouwregels: het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid b, waarbij werkzaamheden plaatsvinden op een oppervlak groter dan 100 m2 en dieper dan 0,5 m, met dien verstande dat:
    1. de aanvrager een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport overlegt, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
    2. het bevoegd gezag verleent de vergunning, indien naar hun oordeel uit het in het voorgaande lid bedoelde rapport genoegzaam blijkt dat:
      1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
      2. schade aan archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning activiteit bouwen verbonden voorwaarden;
    3. in de situatie als bedoeld onder artikel 8.1.2 lid c onder 2 sub b, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
      1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden; of
      2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
      3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    4. indien artikel 8.1.2 lid c onder 3 sub c van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die gedaan worden tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
8.1.3 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
  1. omgevingsvergunningvereiste: het is verboden zonder of in afwijking van een omgevinsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen van gronden en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 0,50 m ten opzichte van het bestaande maaiveld;
    2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere manier indrijven van voorwerpen in de grond;
    3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
    5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
    7. landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.
  2. uitzonderingsregels: het in artikel 8.1.3 onder a vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden:
    1. die behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
    2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    3. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    4. die worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 8.1.2 lid c van toepassing is;
    5. die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    6. met een verstoring kleiner dan 100 m2;
    7. onderdeel uitmaken van het initiatief zoals weergegeven in bijlage 1 bij deze planregels.
Het in artikel 8.1.3 onder a vervatte verbod geldt evenmin wanneer kan worden aangetoond dat de grond zodanig is verstoord en geroerd door werkzaamheden dat bescherming of veiligstelling van archeologische waarden niet noodzakelijk is. Werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn in dat geval niet vergunningplichtig tot de diepte waar de verstoring heeft plaatsgevonden.
  1. rapport: de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1.3 lid a legt een in artikel 8.1.2 lid c onder 1 bedoeld rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
  2. beoordeling van het rapport: het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 8.1.2 genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. schade aan archeologische waarden door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden.
  3. voorwaarden: in de situatie als bedoeld in artikel 8.1.3 lid d onder 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  4. vervolg: indien artikel 8.1.3 lid e van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
8.1.4 Wijzigingsbevoegdheid
  1. aanduiding wijzigen: burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als ‘archeologische verwachtingswaarde hoog’ aangeduide gronden te wijzigen door de ligging van deze aanduiding te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
  2. aanduiding verwijderen: burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als ‘archeologische verwachtingswaarde hoog’ aangeduide gronden te wijzigen door deze aanduiding geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, met dien verstande dat:
    1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
    2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming of veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
8.2 Beperkingen veehouderij 8.2.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – beperkingen veehouderij’ zijn, behalve voor de aldaar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van natuur en woonconcentraties door het stellen van regels met betrekking tot de ontwikkelingsmogelijkheden van de niet-intensieve veehouderij en de intensieve veehouderij.
8.3 Groenblauwe mantel 8.3.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘groenblauwe mantel’ zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van het gebied.
8.3.2 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
  1. omgevingsvergunningvereiste: het is verboden zonder of in afwijking van een omgevinsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
    2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen van meer dan 100 m2;
    3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
    4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
    5. het verwijderen van beplanting.
  2. uitzonderingsregels: het in artikel 8.3.2 onder a vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:
    1. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
    2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunnig;
    4. onderdeel uitmaken van het initiatief zoals weergegeven in bijlage 1 bij deze planregels.
  3. voorwaarden: een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden als bedoeld in artikel 8.3.2 wordt door het bevoegd gezag niet eerder verleend dan, nadat:
    1. is aangetoond dat de uitoefening van de werken en/of werkzaamheden niet strijdig is met de belangen van de ecologische, landschappelijke dan wel hydrologische waarden;
    2. schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met de groenblauwe mantel niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
8.4 Vrijwaringzone – radar 8.4.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – radar’ zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van het radarverstoringsgebied van Vliegbasis Woensdrecht teneinde verstoring van het radarbeeld te voorkomen.
8.4.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 en 4) mogen geen bouwwerken worden opgericht met een hoogte van meer dan 113 meter boven NAP.
8.4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.4.2 voor het bouwen overeenkomstig het bepaalde in de andere bestemmingen, met dien verstande dat:
  1. het functioneren van de radar niet in onevenredige mate wordt of kan worden aangetast;
  2. schriftelijk advies is verkregen van de Minister van Defensie, DGW&T, directie Brabant.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:
  1. de in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan met maximaal 10%;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, met dien verstande dat de overschrijding maximaal 2,5 m bedraagt en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend- en/of sirenemasten wordt verhoogd tot maximaal 40 m;
  4. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
met dien verstande dat:
  1. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels in het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met dien verstande dat:
  1. bestemmingsgrenzen met niet meer dan 5 m worden overschreden;
  2. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

11.1 Afwijken van het bestemmingsplan
Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
11.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
11.3 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van de algemene wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
11.4 Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in artikel 7 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.
12.2 Parkeerregeling
Met betrekking tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid geldt de volgende regeling:
  1. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken, dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de ‘Nota Parkeernormen 2017 Rucphen’;
  2. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a. indien wordt voorzien in parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is als bedoeld in sub a., daarbij rekening houdend met de reeds bestaande bebouwing ter plaatse en de mogelijkheid van dubbelgebruik;
  3. indien de ‘Nota Parkeernormen 2017 Rucphen’ als bedoeld onder sub a. gedurende de planperiode van dit plan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
  4. parkeervoorzieningen die zijn gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dienen in stand te worden gehouden.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan tengevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a. met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a. en b. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.3 Afwijking overgangsrecht (hardheidsclausule)
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en/of opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan het bevoegd gezag ten behoeve van die personen van dat overgangsrecht afwijken.
13.4 Bestaande maten en andere maten 13.4.1 Bestaande afstanden
Indien afstanden tot op de datum van terinzagelegging van de vaststelling van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande afstanden als maximaal, respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
13.4.2 Bestaande andere maten
In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande gebouwen en bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaald bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op de dag van de vaststelling van het plan meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal, respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, Kerkstraat 19 te Rucphen van gemeente Rucphen.