Buitengebied Rucphen 2012, Landgoed Havikshorst
Bestemmingsplan - Gemeente Rucphen
Vastgesteld op 09-03-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012, Landgoed Havikshorst" met identificatienummer NL.IMRO.0840.9000B0047-DEF1 van de gemeente Rucphen;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt niet begrepen de uitoefening van detailhandel en prostitutie;
1.6 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1,00 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.7 achtergevel van een gebouw
het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw;
1.8 afgewerkt bouwterrein
de gemiddelde hoogte van de omringende grond van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 afwijking
een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo;
1.10 attentiegebied Natuur Netwerk Brabant
gebied gelegen rondom en binnen het Natuur Netwerk Brabant waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding;
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.12 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.13 bed and breakfast
een kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf (maximumverblijfsduur zes aaneengesloten nachten) met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis. Hieronder wordt niet verstaan een overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. Aanverwante voorzieningen, zoals speeltuintjes, stallingen, detailhandel, horeca en dergelijke zijn niet toegestaan;
1.14 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.15 beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis
het gebruik van (een gedeelte van) een gebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken, waarbij geen sprake is van een zich als specifiek opgeleid persoon naar buiten presenterende beroepsbeoefenaar en waarvan de omvang in activiteiten zodanig is dat deze, met behoud van de woonfunctie in de woning en de bijbehorende bouwwerken kunnen worden uitgeoefend door de hoofdbewoners dan wel eigenaren van de woning en de bijbehorende bouwwerken. Gebruik mag niet leiden tot afbreuk en belemmering van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bebouwing en geen belemmering opleveren voor de doorstroming van het verkeer op de openbare weg. De activiteit aan huis mag niet vergunningplichtig of meldingsplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer en daarop gebaseerde AMvB's. Er mogen geen buitenopslag of bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de woning plaatsvinden, met uitzondering van in- en uitladen;
1.16 bestaand
- 1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- 2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;
1.20 bijgebouw
een op zich zelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;
1.25 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.28 ecologische waarden en kenmerken
aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde of oorspronkelijke natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van de bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde;
1.29 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;
1.30 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;
1.31 extensieve (dag)recreatie
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en paardrijden;
1.32 extensief dagrecreatief medegebruik
recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met inbegrip van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden met wegbewijzering en rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair;
1.33 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
1.34 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.36 gesloten verharding
een verharding opgebouwd uit een materiaal dat na het aanbrengen een solide geheel vormt en niet zonder meer op te delen is;
1.37 gevellijn
denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen;
1.38 groenblauwe mantel
gebieden die grenzen aan het Natuur Netwerk Brabant, de ecologische verbindingszone of het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen, en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water;
1.39 half verharding
een verharding opgebouwd uit onsamenhangend materiaal dat meer draagkracht levert dan de originele grond;
1.40 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.41 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
1.42 kap
een constructie van één of meer dakvlakken;
1.43 kunstobject
een bouwwerk of een onderdeel van een bouwwerk dat wordt aangemerkt als uiting van één der beeldende kunsten, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van akoestische middelen, geen geluid wordt geproduceerd en geen gebruik wordt gemaakt van lichtenergie.
1.44 kunstobject
een bouwwerk of een onderdeel van een bouwwerk dat wordt aangemerkt als uiting van één der beeldende kunsten, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van akoestische middelen, geen geluid wordt geproduceerd en geen gebruik wordt gemaakt van lichtenergie.
1.45 kunstwerken
bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;
1.46 landgoed
ruimtelijk-functionele eenheid bestaande uit bos of overige natuur, al dan niet in combinatie met agrarische gronden, met daarin een geconcentreerde vorm van karakteristieke (woon)bebouwing;
1.47 landschapselementen
ecologische, cultuurhistorische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha;
1.48 landschappelijke inpassing
het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de structuur van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en/of de aanplant van gebiedseigen beplanting;
1.49 landschappelijke waarden en kenmerken
gebruikswaarde, natuurwaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;
1.50 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar een bepaalde maatvoering geldt;
1.51 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.52 Natuur Netwerk Brabant
samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;
1.53 natuurwaarden
de aan een gebied toegekende, gewenste of oorspronkelijke waarden in verband met biotopen, bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren;
1.54 ondergeschikte activiteit
een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;
1.55 peil
- voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
1.56 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.57 raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.58 ruimtelijke kwaliteitsverbetering
een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
1.59 seksautomatenhal
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of live-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
1.60 seksbioscoop en/of -theater
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door vertoningen van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
1.61 seksinrichting
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.62 slopen
het al dan niet geheel afbreken van gebouwen en andere bouwwerken;
1.63 straatprostitutie
het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.64 uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.65 vlaamse schuur
schuurtype dat in het westen en noordwesten van de provincie Noord-Brabant voorkomt;
1.66 voorgevel van een gebouw
het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;
1.67 voorgevellijn
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
- a. gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
- b. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien de afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
1.68 vrijstaand
een hoofdgebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander hoofdgebouw;
1.69 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die het waterhuishoudkundige belang dienen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;
1.70 weg
als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
1.71 werk
een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde;
1.72 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.73 zijgevel van een gebouw
een gevel van een hoofdgebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
van gebouwen onderling, alsmede afstanden van gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden gemeten vanaf de zijgevel van een gebouw;
2.2 het bebouwde oppervlakte van een bouwperceel of een ander terrein
door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen, zoals goten van dakkapellen niet meegerekend;
2.5 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.9 ondergeschikte bouwdelen
bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.
2.10 relatie
Daar waar twee of meer bestemmingsvlakken, bouwvlakken, aanduidingen en/of maatvoeringsvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken, bouwvlakken, aanduidingen en/of maatvoeringsvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak, één bouwvlak, één aanduiding en/of één maatvoeringsvlak.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen voor de situering en afmeting van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor zover dit noodzakelijk is, met inachtneming van de volgende regels:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- de instandhouding, bescherming en het behoud van archeologische waarden of verwachtingswaarden.
6.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen (artikelen 3 tot en met 25) mogen op of in deze gronden geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, waarbij de verstoorde oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en/of gebruik wordt gemaakt van de diepte van de bestaande fundering zonder daarbij de bestaande fundering dieper uit te graven;
- b. gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet leiden tot een verstoring dieper dan 0,50 meter ten opzichte van het maaiveld en:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waarde archeologie 3' met een oppervlakte kleiner dan 500 m2;
6.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere bestemming gebouwen, dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits de indiener bij de omgevingsvergunning- aanvraag ter beoordeling een archeologisch rapport overlegt van een ter zake deskundige die hiervoor gecertificeerd is conform de Erfgoedwet, waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
- 1. indien dit een gravend archeologisch onderzoek betreft, het verplicht is om een Programma van Eisen conform de vigerende KNA te laten opstellen en deze te laten goedkeuren door het bevoegd gezag, en;
- 2. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of;
- 3. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of;
- 4. geen archeologische waarden te verwachten zijn of kunnen worden geschaad.
- b. In de situatie als bedoeld in lid 6.3 sub a, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden, of;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, (hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht); of
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast zoals verwoord in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hiervoor is een Programma van Eisen conform KNA, goedgekeurd door het bevoegd gezag, verplicht.
- c. Bij de beoordeling van archeologische rapporten, laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door het bevoegd gezag van de gemeente Rucphen.
6.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Ecologie - Natuur Netwerk Brabant
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, met dien verstande dat geen aantoonbare onevenredige aantasting plaatsvindt van het Natuur Netwerk Brabant.
7.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Nadere eisen
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken, te doen en/of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming;
- b. het gebruiken, te doen en/of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
11.2 overige zone - groenblauwe mantel
11.3 overige zone - landgoed
11.4 vrijwaringszone - obstakelbeheerzone
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijkingen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:
- a. de in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10%, met dien verstande dat deze afwijking niet is toegestaan voor de inhoud van burgerwoningen binnen de bestemming 'Wonen';
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, met dien verstande dat de overschrijding maximaal 2,5 m bedraagt en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt verhoogd tot maximaal 40 m;
- d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
met dien verstande dat:
- 1. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels in het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met dien verstande dat:
- a. bestemmingsgrenzen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
- b. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet aantoonbaar onevenredig worden geschaad;
- c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Waarborging voldoende parkeergelegenheid
Ten behoeve van het voorzien in voldoende parkeergelegenheid gelden de volgende regels:
- a. bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen 2017' van de gemeente Rucphen, zoals vastgesteld d.d. 31 mei 2017;
- b. indien het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
- c. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012, Landgoed Havikshorst".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om ten westen van Schijf, gelegen tussen de Hoeksestraat in het zuiden en de Nederheidsebaan in het noorden, een nieuw landgoed van 10 hectare (in juridisch-planologische zin) te realiseren. De naam van het landgoed wordt “Landgoed Havikshorst”. Gelet op deze aaneengesloten oppervlakte kan gebruik worden gemaakt van de provinciale en gemeentelijke landgoedregeling. Op basis van deze landgoedregelingen kan nieuwe bebouwing worden toegevoegd. Initiatiefnemer is voornemens nieuwe bebouwing toe te voegen aan de zuidoostzijde van het landgoed, ter plaatse wordt één nieuwe wooneenheid gerealiseerd. Ten behoeve van de ontwikkeling van het landgoed dient eveneens nieuwe natuur te worden ontwikkeld, alsmede aanleidingen voor extensieve recreatie. Voor het landgoed is reeds een inrichtingsvoorstel met beheerplan opgesteld.
De gemeente Rucphen heeft het landgoederenbeleid 'Landgoederen, vandaag en morgen' vastgesteld. In dit beleidsdocument, vastgesteld op 3 januari 2017 door het college van Burgemeester en Wethouders, zijn de beleidsuitgangspunten voor landgoederen binnen de gemeente Rucphen geformuleerd. Deze beleidsuitgangspunten zijn een aanvulling op de provinciale regeling 'Nieuwe landgoederen' als opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant. Per brief d.d. 17 juli 2017 heeft de gemeente Rucphen een positief principestandpunt ingenomen ten aanzien van het initiatief.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied bestaat uit een deel van de oostelijke bosrand van de 'Rucphense Bossen' ter hoogte van Schijf, liggend tussen de Nederheidsebaan en de Hoeksestraat. Westelijk van het plangebied bevinden zich de bossen, oostelijk van het plangebied liggen velden en akkers. In het noorden van het plangebied is binnen het bosgebied een open grasland met een poel aanwezig. In het zuiden van het plangebied is binnen het bosgebied agrarisch grondgebruik aanwezig.
![]() |
Luchtfoto met afgebakend het plangebied van bestemmingsplan 'Havikshorst' |
Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend als gemeente Rucphen, sectie K, nrs. 2135, 2137, 2139, 2141, 2143 (het zuidelijk deel van) 2133 en (het zuidelijk deel van) 1382. Ook tot het plangebied behoren de kavels bekend als de gemeente Rucphen, sectie Q, nr. 304, 475, 476, 329, 477, 330 en 480. Het landhuis wordt ontwikkeld op perceel Q329.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Toetsingskader
Voor de gronden vigeert het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" van de gemeente Rucphen zoals vastgesteld door de raad d.d. 29 maart 2012 en de daarop volgende herzieningen. De gronden zijn bestemd als 'Wonen', 'Bos' en 'Agrarisch met Waarden - Landschappelijk'.
![]() |
Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" met rood omkaderd het plangebied. Bron: ruimtelijkeplannen, 2019. |
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van een landgoed met één nieuwe woning en nieuwe natuur strijdig is met het vigerende bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een nieuwe juridisch-planologische regeling ter realisatie van de beoogde ontwikkeling.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie en het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een omschrijving van de vigerende ruimtelijke beleidskaders gegeven, waarna in hoofdstuk 4 de milieuhygiënische aspecten aan bod komen. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hoofdstuk 6 en 7 beschrijven tenslotte respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
Voor het formuleren van het beleid en het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangspunten van de huidige situatie en de gewenste situatie van het plangebied goed in beeld worden gebracht. Het plangebied is om deze reden geïnventariseerd en geanalyseerd. In dit hoofdstuk worden de huidige en beoogde situatie binnen het plangebied beschreven, daarbij wordt mede ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren.
2.2 Historie Van Het Plangebied
Op de historische kaart van omstreeks 1850 is te zien dat de huidige Rucphense Bossen voornamelijk bestonden uit (half)open, reliëfrijke gronden op een hogere dekzandrug. De planlocatie maakt onderdeel uit van het kleinschalige kampenlandschap van Mesthoek. De historsiche kaart van omstreeks 1900 laat het opkomende boslandschap zien. De naald- en loofbossen hebben een strak geordend patroon, met een overwegende noord-zuid richting van de bospercelen. De planlocatie maakt onderdeel uit van het fijmazige netwerk aan houtopstanden. Gedurende de 20ste eeuw neemt de aanplant van bos toe, waardoor de heide vrijwel geheel verdwijnt. Tegelijkertijd verdwijnt er juist veel beplanting in het kampenlandschap. Het fijnmazige patroon aan beplantingen verandert in een half-open landschap met een ruimer opgezette verkaveling.
![]() |
Uitsnede historische kaart 1900. Bron: Topotijdreis.nl, 2019. |
Een gedeelte van de bospercelen die onderdeel zijn van de plannen voor het nieuwe landgoed Havikshorst hebben van 1920 tot 2011 onderdeel uitgemaakt van landgoed Jachthuis Schijf, dat ook wel bekend stond als het 'landgoed van Carlier'. Op onderstaande figuur is het Jachthuis linksonder aangegeven.
![]() |
Uitsnede historische kaart 1955. Bron: Topotijdreis.nl, 2019. |
2.3 Huidige Situatie Plangebied
De 'natuur' in de huidige staat bestaat grotendeels uit (voormalig) productiebos met soorten als grove den, eik en beuk. Op de open plekken in en rondom het bos staat voornamelijk jong opschot dat onregelmatig verwijderd wordt. Het veld centraal in het bos is enkele jaren geleden opgeschoond, het veld aan de zuidkant staat echter nog vol met redelijk hoog opschot (4-5m hoog). Van oudsher is dit echter een agrarisch perceel, dat al zeker sinds 1850 in gebruik is als bos.
Het oostelijke deel van het plangebied is meer open (minder begroeiïng) en is gelegen op de overgang van bos naar het landelijk gebied.
Het belangrijkste relict van het landgoed Jachthuis Schijf op het nieuwe landgoed Havikshorst is de voormalige schietberg. Deze is in het begin van de 20e eeuw aangelegd als schietbaan waar werd geoefend met geweren door militairen. De schietberg is volledig overwoekerd.
![]() |
Vogelperspectief op het zuidoostelijk deel van het plangebied. Op de centraal gelegen akker in de figuur komt de nieuwe vrijstaande woning. Bron: globespotter cyclomedia, 2019. |
![]() |
Zicht op het perceel waar de woning wordt gerealiseerd. Bron: globespotter cyclomedia, 2019. |
![]() |
Zicht op de Rucphense bossen met de kenmerkende rechthoekige indeling van percelen. Bron: globespotter cyclomedia, 2019. |
2.4 Beoogde Situatie
In het zuidoosten van het plangebied wordt één nieuw landhuis gerealiseerd (zie de figuur hierna). Het hoofdgebouw mag worden uitgevoerd met een maximale inhoud van 1.500 m³. Het landhuis mag tot 10 meter hoog worden gebouwd. Het landhuis krijgt allure in een eigentijds karakter en met landelijke eigenschappen. Belangrijk is om in detail dit karakter te bewerkstelligen en te bewarken. Dit betekent dat qua hoofdvorm, typologie, materialen en clusterwerking wordt uitgegaan van agrarische bebouwing, doorontwikkeld naar een verschijningsvorm van de 21e eeuw.
Een bijgebouw van 200 m2 met een maximale hoogte van 8 meter wordt mogelijk gemaakt voor opslag van machines voor onderhoud van het landgoed. Een landgoed van allure heeft veel onderhoud nodig. De verschijningsvorm is groter én ook hoger dan gebruikelijk, omdat het totale ensemble van het landhuis allure verdient en omdat sommige onderhoudsmachines hoogte innemen.
Het bijgebouw kan als los bouwvolume gebouwd worden of in het hoofdgebouw geïntegreerd worden. Het gebouw is niet georiënteerd op de perceelsrichting, maar op de hoogtelijnen en neemt daardoor een zelfstandige, maar logische positie in in het landschap. Door de ligging op de overgang in het landschap is er vanaf het gebouw een ver zicht mogelijk over het half-open landschap. Qua hoofdvorm, typologie, materiaalkeuze en clusterwerking wordt uitgegaan van typerende kenmerken van agrarische bebouwing.
In het landgoed 'Havikshorst' wordt drie hectare nieuwe natuur ontwikkeld. Het landgoed wordt openbaar toegankelijk door de aanleg van openbare wandelpaden (zie onderstaande figuur).
![]() |
Ligging percelen nieuwe natuur. Bron: Compositie 5 stedenbouw, 2019. |
Binnen het zuidelijk deel van het plangebied zijn 4 percelen voor de ontwikkeling van nieuwe natuur aangewezen (zie bovenstaand). Op perceel A wordt een bosrand verzacht met mantel-zoom vegetatie. De huidige harde bosrand wordt uitgebreid met (lagere) struiken en bomen. Op perceel B wordt het nieuwe landhuis gebouwd. Dit wordt landschappelijk ingepast, waarbij historische landschappen en kenmerken worden gebruikt, zoals een bloemrijke akker met rogge, een amfibieënpoel in bloemrijk nat grasland, een zachte houtwal en een boomgaard in de privé tuin. Op perceel C wordt een bloemrijke akker aangelegd met een dichte houtwal naar de omgeving. Op perceel D wordt de schietbaan/berg weer zichtbaar gemaakt en wordt eveneens invulling gezocht met bloemrijk grasland en robuuste houtwallen, aangevuld met de aanplant van enkele solitaire bomen.
Compositie 5 stedenbouw bv heeft een beeldkwaliteitplan opgesteld. Daarin wordt de inrichting van het landschap en de architectuur van het landhuis besproken. De beeldkwaliteit van het landhuis zal worden gebaseerd op een boerderijensemble. Te denken valt aan een moderne interpretatie van een langgevelboerderij of een Vlaamse schuur. Het beeldkwaliteitplan is toegevoegd als Bijlage 1 bij de toelichting. Onderstaand is een afbeelding van de eindsituatie opgenomen na de inrichting en natuurontwikkeling ten behoeve van het nieuwe landgoed.
![]() |
Inrichting landgoed Havikshorst. Bron: Compositie 5 stedenbouw, 2019. |
Met de ontwikkeling van het landgoed wijzigt het planologisch regime voor diverse gronden. Vigerende bestemmingen 'Bos' en 'Agrarisch met waarden - Landschappelijk' en 'Agrarisch met waarden - Natuur' worden omgezet tot drie hectare bestemming 'Natuur' en 2.000 m2 bestemming 'Wonen'. In navolgende figuur is een vergelijking gemaakt tussen het huidige - en nieuwe planologische regime (na de planontwikkeling).
![]() ![]() |
Plangebied Landgoed Havikshorst: een vergelijking tussen het huidige- en nieuwe planologische regime. Bron: Compositie 5 stedenbouw, 2019. |
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vormt de uitwerking van de ambities van het Rijk, op basis van haar verantwoordelijkheden, in Rijksdoelen en daarmee samenhangende nationale belangen op het gebied van een samenhangend ruimtelijk en mobiliteitsbeleid. Het Rijk heeft tot doel Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken in een periode van economische conjunctuurschommelingen, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Aanleiding voor het vaststellen van de visie is de constatering dat het voorheen geldende ruimtelijke Rijksbeleid onvoldoende bijdroeg aan het behalen van deze doelen, onder meer door het veroorzaken van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving en een te sectorale blik op vraagstukken. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies.
Het Rijk onderscheidt thans nog dertien nationale belangen; uitsluitend op basis van deze belangen intervenieert het Rijk in de ruimtelijke ordening. Een groot deel van deze belangen leidt tot het reserveren van ruimte voor functies. Dit betreft dan bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor waterberging, militaire activiteiten en de uitbreiding van het hoofdwegennet. Deze belangen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Eén van de belangen die niet leidt tot een ruimtereservering is het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. In het kader van dit belang heeft het Rijk besloten om, ten behoeve van het verminderen van de bestuurlijke drukte en het neerleggen van verantwoordelijkheden bij decentrale overheden, de verstedelijkingsstrategie te wijzigen. Dit houdt in dat het bundelingsbeleid, verdichtingsbeleid, locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen, beleid voor basiskwaliteit, stedelijke netwerken, nationale landschappen en rijksbufferzones is afgeschaft en dat daar slechts één beleidslijn voor terug komt: de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'ladder' heeft tot doel het principe van vraaggericht programmeren en het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bindend voor te schrijven bij de afwegingen van gemeenten en provincies. Dit belang is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Grondgedachte van de 'ladder' is dat een activiteit op meerdere locaties zou kunnen plaatsvinden en dat vervolgens de planologisch meest juiste locatie gekozen moet worden. Dat gaat uit van de activiteit. Hiermee wordt beoogd om de voorheen bestaande praktijk, waarbij in veel gevallen een bestemming wordt gezocht voor een bepaalde locatie (bv. herbestemmen van een voormalige vuilstortplaats), om te vormen.
Beoordeling
Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege een ruimtereservering geldt (met uitzondering van de ligging in een radarverstoringsgebied). Uitsluitend het nationale belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', als vervat in de 'ladder voor duurzame verstedelijking', is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan. Aan dit belang wordt navolgend getoetst.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het onderhavige plangebied niet gelegen is in een gebied waarvoor van Rijkswege een relevante ruimtereservering geldt. Aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt navolgend getoetst.
3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2012
Toetsingskader
Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmings- en wijzigingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Beoordeling
Op 1 juli 2016 is een wijziging van het Rarro (periodieke actualisatie en herstel van enkele gebreken, 6e wijziging) in werking getreden. Volgens de kaarten behorende bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation op de locatie Herwijnen en Woensdrecht. In een gebied rondom deze radarstations moet rekening worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Objecten binnen 15 nautische mijl (circa 28 km) van een radarstation met een grotere hoogte dan 63 meter boven NAP kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld. In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat en er wordt ook geen planologisch kader geboden voor het oprichten van windturbines. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor de radarstations Herwijnen en Woensdrecht.
![]() |
Ligging van Rucphen binnen het radarverstoringsgebied van Herwijnen en Woensdrecht. Met de gele ster wordt het plangebied aangeduid. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2020. |
Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en het Rarro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ontwikkeling passend is binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro), 2012
Toetsingskader
Op 1 oktober 2012 is art. 3.1.6, lid 2 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren (ECLI:NL:RVS:2017:353, r.o. 18.5). Op 1 juli 2017 is een wijziging van art. 3.1.6, lid 2 Bro in werking getreden. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'. De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uit een worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een rechtsvraag negatief wordt beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
- a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
- b. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
- c. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
- d. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
- e. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
Beoordeling
- a. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang niet als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' hoeft niet verder te worden doorlopen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling niet is aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling'. Daarmee past het initiatief binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de leefomgeving', 2018
Toetsingskader
De Omgevingsvisie Noord-Brabant 'De Kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving', is vastgesteld door Provinciale Staten op 14 december 2018. Aan de hand van de Omgevingsvisie geven Provinciale Staten aan wat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren zijn. De Omgevingsvisie geldt als opvolger van de strategische elementen van eerdere provinciale plannen, zoals de structuurvisie, het verkeers- en vervoersplan, het milieu-en waterplan en de natuurvisie. Voor wat betreft sectorale beleidsdoelen blijven de huidige plannen, waaronder de SVRO, vooralsnog gelden.
In de aankomende Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de Omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn, te weten wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn. Ook is een concreet tussendoel geformuleerd voor het jaar 2030, om zo te kijken wat in dat jaar minimaal bereikt moet zijn om het lange termijndoel te kunnen halen. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Het bereiken van een gezonde leefomgeving is essentieel. Om die doelstelling kracht bij te zetten wordt de Brabantse Omgevingsscan vanaf de vaststelling van de Omgevingsvisie geïmplementeerd in de nieuwe werkwijze onder de Omgevingswet. Deze omgevingsscan is een instrument om invulling te geven aan de positie van gezondheid in de nieuwe bestuurspraktijk onder de Omgevingswet.
Beoordeling
Met de omgevingsvisie kiest de provincie er voor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten, gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd.
Het voorliggend initiatief betreft de ontwikkeling van een landgoed met de realisatie van natuur. Derhalve is met het initiatief sprake van een bijdrage aan een duurzame omgevingskwaliteit.
Conclusie
Het onderhavige plan is passend binnen de in de Omgevingsvisie Noord-Brabant gestelde doelen.
3.3.2 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) – partiële herziening 2014
Toetsingskader
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 – partiële herziening 2014 (SVRO 2014) betreft een herziening van de op 1 oktober 2010 vastgestelde Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010. De partiële herziening is door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 7 februari 2014 vastgesteld en is in werking getreden op 19 maart 2014.
Deze structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 weer (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De genoemde visie in de partiële herziening is doorvertaald in de regels van de Verordening ruimte Noord-Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Het doel dat centraal staat in de SVRO is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor inwoners en bedrijven in Noord-Brabant.
Het Natuur Netwerk Brabant (NNB) bestaat uit het samenhangende netwerk van bestaande en te ontwikkelen bossen en natuurgebieden in Brabant. Deze gebieden hebben de hoofdfunctie natuur. De gebieden binnen het NNB waar de natuurwaarden afhankelijk zijn van de hydrologische situatie krijgen bijzondere aandacht. Rondom deze natte natuur liggen hydrologische beschermingszones, de zogenaamde attentiegebieden NNB.
Het ruimtelijke beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Er is geen ruimte voor (grootschalige of intensieve) ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstellingen voor het NNB en beheer/herstel van de waterstructuren. Bestaande functies en bestaand gebruik binnen de groenblauwe kern worden gerespecteerd.
Beoordeling
Op de structurenkaart van de SVRO 2014 is het plangebied gelegen binnen de structuur 'Groenblauwe mantel' en 'Kerngebied groenblauw' (zie onderstaande figuur).
![]() |
Uitsnede Structurenkaart uit Structuurvisie Ruimtelijke Ordening met het plangebied aangeduid. Bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2019. |
De mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave.
Op de structurenkaart zijn de belangrijkste gebieden van het Natuur Netwerk Brabant (voorheen: Ecologische Hoofd Structuur (EHS)) inclusief de ecologische verbindingen en de gebieden voor watersysteemherstel weergegeven als kerngebied groenblauw.
De natuurontwikkelingen ten behoeve van het landgoed zijn deels gelegen in de groenblauwe mantel en deels in het kerngebied groenblauw. Bij dit plan zijn een beeldkwaliteitplan (bijlage 1 toelichting) en landschappelijk inrichtingsplan (bijlage 1 regels) gevoegd, waaruit de versterking van de landschapskwaliteiten blijkt. Daarmee is het initiatief passend binnen de provinciale structuurvisie.
Conclusie
De gewenste ontwikkeling is passend binnen de provinciale structuurvisie en doet niets af aan de waarden die de structuurvisie beoogd te beschermen.
3.3.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (2019)
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Landgoederen
Toetsingskader
Op 3 januari 2017 is door de gemeenteraad de visie 'Landgoederen, vandaag en morgen' opgesteld. Om de ruimtelijke kwaliteit van te ontwikkelen landgoederen te borgen is dit toetsingskader opgesteld. Dit toetsingskader schept duidelijkheid voor initiatiefnemers zodat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan een gevarieerd landschap met contrasten.
In het Landschapsontwikkelingsplan als onderdeel van het landgoederenbeleid is een zone opgenomen waar landgoederen ontwikkeld kunnen worden. De zone tussen de Rucphense Bossen en landgoed de Wildert is een karakteristiek gebied. Twee bossen met daar tussen een deels open landschap waar kansen liggen voor het verder versterken van de verbinding tussen deze twee bossen. Nieuwe landgoederen die grenzen aan het historisch landgoed Jachthuis Schijf dienen wat betreft bouwstijl, massa en beeldkwaliteit zich te onderscheiden van het historisch landgoed zodat geen afbreuk gedaan wordt aan het oorspronkelijk historisch landgoed. De welstandscommissie brengt hierover een advies uit. Qua vegetatie en natuurontwikkeling wordt aangesloten bij het historisch landgoed en de oorspronkelijke vegetatie.
De gemeente Rucphen heeft een aantal algemene uitgangspunten genoemd ten aanzien van locatie-eisen, recreatieve mogelijkheden en openstelling en inrichting, natuur en beeldkwaliteit. In het beoordelingskader hieronder zijn deze eisen nader uitgewerkt en is gemotiveerd waarom aan de eisen wordt voldaan.
Beoordeling
Onderstaand is beoordeeld of de ontwikkeling van landgoed 'Havikshorst' voldoet aan de Rucphense, algemene en specifieke locatie-eisen, recreatieve mogelijkheden en openstelling en inrichting, natuur en beeldkwaliteit.
Locatie-eisen:
- Het landgoed moet in de zone tussen de Rucphense Bossen en landgoed de Wildert gelegen zijn zoals aangeduid op de kaart van het Landschapsontwikkelingsplan.
Het landgoed ligt niet in de zone tussen de Rucphense Bossen en landgoed de Wildert. Dit is niet persé noodzakelijk, omdat het beleid ook nieuwe landgoederen naast een historisch landgoed toestaat. Het landgoed 'Havikshorst' ligt namelijk vlak ten oosten van het historisch landgoed 'Jachthuis Schijf'.
- Het landgoed moet een aantoonbare meerwaarde opleveren ten aanzien van cultuurhistorische, landschappelijke, ecologische, recreatieve en waterhuishoudkundige waarden.
In onderhavig rapport is met een beeldkwaliteitplan en landschappelijke inpassingsplan gemotiveerd op welke wijze de natuurontwikkeling en openstelling meerwaarde oplevert ten aanzien van de landschappelijke, ecologische en recreatieve waarde van het gebied.
- Bestaande of voorziene agrarische bedrijvigheid in de directe omgeving mag niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
De ontwikkeling van het landhuis ligt op voldoende afstand van omliggende agrarische bedrijven. Deze agrarische bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.
Recreatieve mogelijkheden en openstelling:
- Recreatieve functies die de belevening van het landgoed en de natuur verder sterken;
Het landgoed wordt overdag opengesteld voor extensieve recreatie. Er wordt binnen het landgoed op drie plekken nieuwe natuur aangelegd en op één plek worden de bestaande natuurwaarden versterkt. Voor een exacte beschrijving van de natuurontwikkeling wordt verwezen naar het landschappelijk inpassingsplan.
- Er is sprake van een ruime openstelling van het landgoed (tenzij dit op basis van de Natuurschoonwet anders is bepaald), het gehele jaar door, via het voor wandelaars toegankelijk maken van paden en wegen, die tot het landgoed behoren.
Een groot deel van het landgoed wordt het gehele jaar opengesteld voor bezoekers. In het landgoed worden wandelpaden aangelegd. Op de verbeelding worden de paden opgenomen, zodat de toegankelijkheid juridisch is geborgd.
Inrichting, natuur en beeldkwaliteit
- Zowel de beeldkwaliteit van de bebouwing als het landschap dient vastgelegd te worden in een beeldkwaliteitplan met landschapsinrichtingsplan. De beeldkwaliteit van de bebouwing moet voldoen aan de welstandsnota, waar het beeldkwaliteitplan onderdeel van wordt, en wordt door de welstandscommissie op de gebruikelijke manier getoetst.
De beeldkwaliteit van de bebouwing en het landschap is vastgelegd in een beeldkwaliteitplan en een landschapsinrichtingsplan. Deze bescheiden zijn opgenomen in de bijlagen. Het plan zal worden getoetst door de welstandscommissie.
Uitgangspunten nieuwe landgoederen naast een historisch landgoed
Aanvullend worden eisen genoemd voor nieuwe landgoederen naast een historisch landgoed. Onderstaande specifieke uitgangspunten worden aanvullend meegenomen bij de toetsing van initiatieven voor nieuwe landgoederen grenzend aan of gelegen in het gebied van het historisch landgoed.
- De wijze waarop gebieden die vroeger onderdeel uitmaakten van het landgoed betrokken worden bij de ontwikkeling;
- De afstemming van vegetatie en natuurontwikkeling op het historisch landgoed en oorspronkelijke vegetatie;
- De bouwstijl, massa en beeldkwaliteit is karakteristiek en onderscheidt zich van het historisch landgoed zodat geen afbreuk gedaan wordt aan het oorspronkelijk historisch landgoed;
- Bestaande vegetatie en te ontwikkelen natuur wordt afgestemd op het historisch landgoed. Indien er sprake is van nieuwe natuur waarbij geen historische context bekend is wordt de natuurontwikkeling gebaseerd op het Natuurbeheerplan Brabant aangeduid in een beheertype.
De huidige bosgronden op landgoed 'Havikshorst' hebben van ca. 1928 (oprichting landgoed Jachthuis Schijf) tot 2011 onderdeel uitgemaakt van het landgoed behorende bij het jachthuis. Het jachthuis is gebouwd midden op de (voormalige) Langendijksche heide. Tijdens de bouw van het jachthuis was het centrale deel van de heide al bebost en voorzien van een orthogonale padenstructuur met brandgangen. De randen van het landgoed bestonden in die tijd nog uit heidevelden met een onregelmatige padenstructuur, waar onder meer de voormalige schietberg op werd aangelegd.
In de jaren '50 van de 20e eeuw zijn de heidevelden rondom het jachthuis ontgonnen en omgevormd tot productiebos met voornamelijk naaldbomen. De overgang van de voormalige heide/productiebos naar het agrarische gebied rondom Schijf (Mesthoek) bestaat uit oude houtwallen en kleine velden, waardoor de structuur hiervan sterk afwijkt in vorm en plantsoorten. De kenmerkende orthogonale padenstructuur rondom het jachthuis is op deze gronden echter niet doorgezet, het voormalige heideterrein werd ontsloten vanaf de Mesthoek en stond niet in verbinding met de overige paden op het landgoed. Hierdoor werd dit deel een randgebied en maakte het ruimtelijk gezien geen onderdeel uit van het landgoed Jachthuis Schijf. De schietberg raakte hierdoor ook in onbruik, omdat dichter bij het jachthuis een nieuwe schietberg werd aangelegd.
De gronden waar Landgoed Havikshorst opgericht wordt liggen deels in dit voormalige heidegebied en deels in het oude kampenlandschap rondom Schijf (Mesthoek). De bestaande bosopstanden zoals deze zijn opgericht in de jaren '50 blijven behouden en maken daardoor onderdeel uit van de bosstructuur van het grote landgoed rondom het jachthuis. Historisch gezien is er sinds de heideontginning geen directe verbinding geweest tussen dit deel en de padenstructuur rondom het jachthuis. In de nieuwe situatie blijft dit gehandhaafd, waardoor de ontsluiting van dit bosperceel gericht blijft op de Mesthoek/Hoeksestraat. De voormalige schietberg wordt als cultuurhistorisch relict weer zichtbaar gemaakt in het landschap.
Voor de onderbouwing van de afstemming van vegetatie en natuurontwikkeling op het historisch landgoed en oorspronkelijke vegetatie, de bouwstijl, massa en beeldkwaliteit, wordt verwezen naar het beeldkwaliteitplan.
Uitgangspunten nieuwe landgoederen
Indien er een aanvraag komt voor een nieuw landgoed wordt naast de Verordening ruimte het initiatief getoetst aan:
- De bouwstijl, massa en beeldkwaliteit is karakteristiek en onderscheidt zich;
- Bestaande vegetatie en te ontwikkelen natuur wordt afgestemd op het omliggende gebied. Indien er sprake is van nieuwe natuur waarbij geen historische context bekend is wordt de natuurontwikkeling gebaseerd op het Natuurbeheerplan Brabant aangeduid in een beheertype.
Voor de onderbouwing van deze uitgangspunten wordt verwezen naar het beeldkwaliteitplan in bijlage 1 bij onderhavige toelichting.
3.4.2 Structuurvisie Rucphen 2030
Toetsingskader
Op 11 december 2013 is door de gemeenteraad de Structuurvisie Rucphen 2030 vastgesteld. Met de nieuwe visie wordt richting gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie betreft een herijking van de StructuurvisiePlus van 2003.
Rucphen wil de aantrekkingskracht versterken voor mensen die graag rustig landelijk willen wonen, maar wel dichtbij voorzieningen en werk. De belangrijkste opgave voor de gemeente is het verbeteren van de uitstraling van de grootste kernen. Om deze aantrekkelijker te maken voor inwoners en recreanten, wil de gemeente de relatie van de kernen met het buitengebied herstellen door het terugbrengen van groen, een groene dooradering, een groen hart en groene randen. Algemeen uitgangspunt voor de drie grootste kernen, waaronder St. Willebrord, is meer kwaliteit en levendigheid door ruimte voor maatschappelijke voorzieningen zoals multifunctionele centra, horeca met terrassen en ruimte voor wonen. De woningvoorraad moet worden afgestemd op de wensen van de inwoners. De opgave is breed: voldoende betaalbare (starters)woningen, voldoende geschikte woningen voor ouderen, kavels voor eigen bouw, e.d. De voorkeur van de gemeente Rucphen gaat uit naar het invullen van deze woningbouwbehoefte via inbreiding en nieuwe bouwlocaties aan de randen van de bestaande kernen.
![]() ![]() |
Uitsnede van Schijf en de Rucphense Bossen, zoals opgenomen op de visiekaart behorend bij de Structuurvisie Rucphen 2030. Het plangebied is met rood aangeduid. |
Beoordeling
Blijkens de visikaart is het plangebied gelegen op de overgang tussen de 'Rucphense bossen' en de 'EHS - Groenblauwe mantel'. Ter plaatse wordt voorzien in natuurontwikkeling in de vorm van een landgoed.
De Rucphense Bossen hebben een belangrijke recreatieve en natuurfunctie. De nadruk in de visie ligt op het beschermen en versterken van de natuurwaarden en op de infiltratiefunctie. Recreatief medegebruik is een belangrijke nevenfunctie. In beginsel zijn geen rode ontwikkelingen toegestaan, tenzij er sprake is van een economische drager met een aantoonbare meerwaarde voor de cultuurhistorische- en natuurwaarden in het gebied.
De ontwikkellocatie ligt in het zuidelijke deel van de Rucphense bossen. In het zuidelijke deel ligt de meeste nadruk op de natuur en is op kleine schaal ook extensieve recreatie mogelijk. Het zuidelijke deel van de Rucphense Bossen is privé-eigendom. Zowel aan de westelijke rand van de Rucphense Bossen als de oostelijke bosrand richting Schijfse Vaart is een geleidelijker overgang wenselijk, in de vorm van extra kavelbeplantingen en houtwallen.
Het gebied maakt eveneens deel uit van de aanduiding 'EHS - Groenblauwe mantel'. De Rucphense bossen maken onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur. Het verknopen en versterken van de natuurfunctie en extensieve recreatie is gewenst. De groenblauwe mantel heeft een bufferfunctie rond natuurgebieden en bestaat overwegend uit agrarisch gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur, water en (extensieve) recreatie. In de groenblauwe mantel is het beleid gericht op behoud én ontwikkeling van natuur en water(-beheer), waarmee wordt bijgedragen aan de bescherming van de waarden in het aangrenzende natuurgebied. Het is gewenst om een geleidelijkere overgang tussen agrarisch gebied en natuurgebied te creëren.
Bij de ontwikkeling van landgoed Havikshorst zijn een beeldkwaliteitplan en landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitplan en landschappelijk inpassingsplan zijn gericht op natuurontwikkeling, natuurbeheer, het creëren van een geleidelijker overgang tussen bosgebied en landbouwgebied en vervult bovendien de belangrijke recreatieve functie met de openstelling van het landgoed.
Conclusie
Het voorgenomen plan voldoet aan de geformuleerde uitgangspunten uit de Structuurvisie.
3.4.3 Woonvisie gemeente Rucphen 2013 - 2018
Toetsingskader
De Woonvisie gemeente Rucphen 2013 – 2018 is door de gemeenteraad vastgesteld op 11 december 2013. Hierin zijn de woningbouwopgaven samengebracht. Verder is beschreven welke aanpassingen van de bestaande voorraad en van het nieuwbouwprogramma nodig zijn in de periode 2013 - 2023 om in de woonbehoefte van inwoners van Rucphen te voorzien. Het actieprogramma van de gemeente bevat diverse punten waarmee het woningbouwprogramma beter kan worden afgestemd op de behoefte. Zo kijkt de gemeente naar mogelijkheden om prioriteit te geven aan woningbouwinitiatieven die een belangrijke bijdrage leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Beoordeling
Het initiatief voorziet in de realisatie van één landhuis van maximaal 1.500 m2. In de woonvisie 2013 - 2018 is voor de behoeftebepaling naar een bepaald type woning gebruik gemaakt van een woonenquête, welke is ingevuld door 71 mensen. Uit de enquête bleek dat 16% van de geënquêteerden een vrijstaande woning zoekt. Qua prijsklasse heeft 20% van de geënquêteerden een voorkeur voor woningen in de prijsklasse duurder dan €275.000,-. Uit de woonvisie blijkt dat vrijstaande woningen niet zijn oververtegenwoordigd in het bestaande aanbod en dat doorstroming naar een grotere woning voor een groot deel van de geënquêteerden een logische vervolgstap is. Met het planvoornemen wordt slechts één landhuis gerealiseerd, waardoor de verhouding tussen dure en overige koopwoningen niet scheef groeit.
Conclusie
Onderhavig initiatief is passend binnen de woonvisie van Rucphen.
3.4.4 Groenstructuurplan Rucphen, 2010
Toetsingskader
Met het Groenstructuurplan Gemeente Rucphen “Rucphen ‘Landschap onthuld’” zet de gemeente een beleidslijn uit voor de toekomst van het groen in de vijf kernen. Door de relatie met het landschap buiten de bebouwde kom te herstellen en meer variatie te bieden op wijkniveau wordt een duurzaam ‘frame’ aangelegd met een lange levensduur. Door groenstructuren te ontwikkelen die gerelateerd en ontleend zijn aan en geïnspireerd zijn op de ontstaansgeschiedenis, het omliggende landschap, de stedenbouwkundige opbouw en de verkeer- en ontsluitingsstructuur houden de dorpskernen hun ‘eigen’ verhaal overeind. De dorpen worden daarmee authentiek, herkenbaar en vertrouwd en antwoorden op de vraag naar een aantrekkelijke en recreatieve woon- en werkgemeente.
![]() |
Uitsnede uit de Groenstructuurkaart van het Groenstructuurplan van de gemeente Rucphen, waarop het plangebied globaal is weergegeven met een rode contour. |
Beoordeling
Op de Groenstructuurkaart is het plangebied aangeduid als bosgebied. Het Groenstructuurplan is er met name op gericht om groen te realiseren aan de rand van de dorpskernen om de relatie met het omliggende landschap te verfraaien. Een belangrijk thema is de bewustwording van de aanwezigheid van het omliggende landschap vanaf het dorp. Bewustwording kan geschieden door glimpen van het omliggende landschap op te vangen. De gemeente pleit voor een ecologische en natuurlijke buffer aan de randen (grenzend aan het buitengebied maar ook aan de dorpsrand).
Door middel van een goede landschappelijke inpassing van het beoogde landhuis en bijbehorend landgoed wordt de barrière tussen het bosgebied en het akkerlandschap verzacht. Tegelijkertijd zorg dit voor een representatieve entree van het landgoed voor recreanten (wandelaars). Daarmee is het initiatief passend in de lijn die met het Groenstructuurplan is ingezet.
Conclusie
Onderhavig initiatief is passend binnen het Groenstructuurplan Rucphen.
Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische Aspecten
4.1 Inleiding
Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro
Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Daarnaast moet ook worden getoetst aan het Besluit m.e.r.
Achtereenvolgens worden behandeld:
- bodem;
- waterhuishouding;
- cultuurhistorie;
- archeologie;
- ecologie;
- akoestiek;
- bedrijven en milieuzonering;
- externe veiligheid;
- kabels en leidingen;
- luchtkwaliteit;
- milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bodem
Toetsingskader
Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.
Beoordeling
Milon heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de planlocatie van de nieuwe woning (Bijlage 5). Het onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de actuele bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie. Tijdens de werkzaamheden zijn in de boven- en ondergrond wortelresten en sporen roest waargenomen. Er zijn geen bijmengingen waargenomen die zouden kunnen duiden op een mogelijke verontreiniging van de bodem. Specifiek wordt vermeld dat er geen asbestverdacht materiaal is aangetroffen. Tijdens de verldwerkzaamheden zijn in de bodem geen bijzonderheden waargenomen die duiden op een mogelijke verontreiniging van het grondwater. Analytisch is in het grondwater een sterk verhoogde concentratie nikkel aangetoond. Daarnaast zijn licht verhoogde concentraties barium en kobalt aangetroffen.
Wat betreft de milieuhygiënische bodemkwaliteit bestaat er geen belemmering voor het huidige en toekomstige gebruik. Strikt genomen dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de sterk verhoogde concentratie nikkel in het grondwater (herbemonstering/analyse van het grondwater). Echter omdat hier sprake is van een natuurlijk verhoogde achtergrondconcentratie die vaker binnen de gemeente Rucphen wordt aangetroffen, wordt een dergelijk onderzoek niet zinvol geacht.
Conclusie
De bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Waterhuishouding
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid provincie Noord-Brabant
Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 – 2021 (PWMP) van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Beleid waterschap Brabantse Delta
De projectlocatie is gelegen binnen het stroomgebied van waterschap Brabantse Delta. De visie van waterschap Brabantse Delta is vervat in het Waterbeheerplan 2016 – 2021 en kent een geldigheid vanaf 22 december 2015. Het waterschap richt zich hierbij op een doelmatig waterbeheer als motor voor een economische en ecologisch krachtige regio. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:
- het nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de Rijkswateren en de regionale rivieren;
- het optimaliseren van de zoetwatervoorziening met het oog op de toenemende droogte;
- inzet op bewustwording van watergebruikers zodat hun inzicht groeit over wat ze zelf aan waterbeheer kunnen bijdragen;
- helderheid over zowel beperkingen als mogelijkheden voor de gebruiksfuncties van het watersysteem;
- het verbeteren van de waterkwaliteit in een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van verbeteren van de waterstanden, onderhouden van sloten en treffen van inrichtingsmaatregelen);
- afvalstoffen steeds meer inzetten als waardevolle grondstoffen zoals terugwinning van fosfaat en productie van bioplastic uit afvalwater;
- een duurzame energiewinning.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015. In de nieuwe keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
- a. het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
- b. de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;
- c. de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
- d. de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel:
Benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06
Daarbij dient de voorziening te voldoen aan de volgende voorschriften:
- a. de bodem van de voorziening dient boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te liggen;
- b. de afvoer uit de voorziening via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
- c. daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om uitspoeling naar de sloot te voorkomen.
Beoordeling
Uit de keurkaart behorende bij de Keur van het waterschap Brabantse Delta blijkt dat het plangebied is gelegen binnen een beschermd gebied waterhuishouding. In een beschermd gebied kunnen hogere eisen gelden om verdroging te voorkomen.
![]() |
Uitsnede keurkaart Keur waterschap Brabantse Delta 2015, plangebied rood omkaderd weergegeven |
Ten aanzien van het Beschermd gebied waterhuishouding zijn regels opgesteld, welke zijn verankerd in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Met onderhavig bestemmingsplan zal het verhard oppervlak in beperkte mate toenemen. De verwachting is dat het nieuwe landhuis een footprint van ongeveer 300 m2 krijgt. Het bijgebouw krijgt een foodprint van 200 m2. Daarnaast wordt een terras en verharding op het erf binnen de woonbestemming aangelegd van ongeveer 300 m2. De wandelpaden worden onverhard aangelegd. De verhardingstoename bedraagt bij benadering 800 m2. Hiermee blijft onderhavige ontwikkeling buiten het toepassingsbereik van regels voor beschermde gebieden waterhuishouding. Doordat het verhard oppervlak onveranderd blijft behoeven er op grond van het beleid van het waterschap geen extra retentievoorzieningen te worden aangelegd. Binnen het plangebied zijn ruim voldoende mogelijkheden voor infiltratie van hemelwater.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.4 Cultuurhistorie
Toetsingskader
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
De provincie onderscheidt 12 regio's. Elke regio kent een toelichting met daarin de ontwikkelingsstrategieën, het cultuurhistorisch belang, de essentiële aspecten en een beschrijving. De 12 regio's zijn een uitwerking van de 12 gebiedspaspoorten uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en hebben eenzelfde doel: aangeven welke kenmerken bepalend zijn voor de kwaliteit van een gebied of landschapstype en welke ambities de provincie heeft voor de ontwikkeling van de landschapskwaliteit. De gebiedspaspoorten en de daarvan afgeleide regio's werken niet rechtstreeks door naar derden, maar zijn zelfbindend voor de provincie. Bovendien is onderhavig initiatief kleinschalig van aard en kent het niet het schaalniveau waarop de cultuurhistorische waarden ontwikkeld, behouden of versterkt kunnen worden ter verwezenlijking van de regionale ambitie. Deze ligging heeft derhalve geen invloed op het initiatief.
Beoordeling
Uit de cultuurhistorische waardenkaart volgt tot slot dat de locatie is gelegen binnen de regio van provinciaal cultuurhistorisch belang de 'West-Brabantse Venen'. Dit is de regio die zich uitstrekt van Oud Gastel tot Nispen en van Etten-Leur tot Heerle. De winning en het transport van turf heeft het landschap eeuwenlang beheerst. Hieraan herinneren de (relicten van) turfvaarten en de turfhoofden. De ontginning van het veen heeft de ontwikkeling van het gebied mogelijk gemaakt. Op de afgeveende gronden werden nieuwe dorpen gesticht, landgoederen, landbouwgronden en productiebossen aangelegd. Op deze kaart is het plangebied aangeduid als jonge bossen, welk deel overeenkomst met de aanduiding 'Natuur Netwerk Brabant' en de oude zandontginningen, welke zijn aangeduid als 'Groenblauwe mantel'.
![]() |
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Brabant, 2018. Met de rode contour is het plangebied aangeduid. |
Landgoed Havikshorst wordt gerealiseerd nabij het landgoed 'Jachthuis Schijf'. Dit jachthuis is op de cultuurhistorische waardenkaart aangeduid als rijksmonument. Dit landgoed wordt voornamelijk gebruikt voor privédoeleinden en is niet permanent opengesteld voor publiek. Uit bescherming van de natuur is de openstelling van het landgoed gedoseerd. Het landgoed is op aanvraag toegankelijk voor kleinschalige activiteiten zoals excursies, exposities en natuurwerkgroepen. Een deel van de gronden van landgoed 'Jachthuis Schijf' zijn verkocht aan de nieuwe eigenaren van landgoed 'Havikshorst'. Zodoende wordt een deel van de gronden van het 'Jachthuis Schijf' met de ontwikkeling van onderhavig landgoed publiekelijk opengesteld, terwijl de openstelling in de huidige situatie is gedoseerd. Binnen de plangrenzen zijn geen cultuurhistorische waarden opgenomen, zoals te zien op bovenstaande uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant.
Conclusie
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
4.5 Archeologie
Toetsingskader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (w.o. bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Beoordeling
Volgens de ‘Advies archeologische beleidskaart’ van de gemeente Rucphen liggen de gronden in onderhavig plan binnen het ‘Archeologisch Beleidsadviesgebied 3’. Voor gronden binnen dit gebied geldt een onderzoeksplicht bij een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 100 m2 en een diepte van 50 cm. Onderhavig initiatief overschrijdt deze grenswaarden. Middels een archeologisch rapport dient verzekerd te worden dat archeologische waarden behouden blijven.
![]() |
Uitsnede 'Advies archeologische beleidskaart' van de gemeente Rucphen. Delen van het plangebied waar bodemingrepen gaan plaatsvinden zijngeduid met een gele contour. |
Door ADC ArcheoProjecten is in augustus 2018 verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Rapportage hiervan is als bijlage 6 gevoegd bij deze toelichting. Het verkennend archeologisch onderzoek is aangevangen met een plan van aanpak en een bureauonderzoek. Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd.
Volgend uit de resultaten van dit onderzoek kan het grootste gedeelte van het plangebied worden vrijgegeven van archeologische verwachtingswaarde. In de boring 2 t/m 4, waar een restant van een podzolbodem is aangetroffen, is de bodemopbouw grotendeels intact. Dit gebied is in onderstaande figuur met rood aangeduid. Voor dit gebied adviseert ADC een karterend booronderzoek bij ingrepen dieper dan 30 cm beneden het maaiveld en groter dan 100 m2. In de overige boringen is de bodemopbouw op grond van het ontbreken van duidelijke sporen van een podzolbodem als verstoord aan te merken. Voor dit resterende deel van het plangebied wordt geen aanvullend archeologisch onderzoek geadviseerd. De locatie van het landhuis wordt op advies door ADC vrijgegeven voor ontwikkeling.
![]() |
Archeologische advieskaart, bron: Archeologisch onderzoek ADC |
Conclusie
De ontwikkellocatie van het nieuwe landhuis valt buiten de zone die ADC ArcheoProjecten aangeeft. De gebiedsaanduidingen 'overige zone - waarde archeologie 3' wordt uitsluitend opgenomen waar vervolgonderzoek wordt aanbevolen. Aldus is de uitvoerbaarheid van de realisatie van het landhuis aangetoond.
4.6 Natuurbescherming
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen.
De gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb. Onderdeel van deze gebiedsbescherming wordt gevormd door het Programma Aanpak Stikstof 2015 - 2021 (PAS), welke in werking is getreden per 1 juli 2015. Het PAS betreft een programma, voorheen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en gecontinueerd onder de Wnb, en heeft als doel om de depositie van stikstof op de Natura 2000-gebieden te verminderen, de natuur te versterken en ruimte te bieden voor economische ontwikkelingen.
Natuur Netwerk Brabant
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd ‘Natuurnetwerk Nederland’. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlandse netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:
- bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
- gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
- landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
- ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de Noordzee en de Waddenzee;
- alle Natura 2000-gebieden.
Houtopstanden
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bos in Nederland te behouden. Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat.
Wanneer houtopstanden geveld worden, niet vallende onder artikel 4.1 van de Wet natuurbescherming, geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten van desbetreffende provincie (artikel 4.2 Wnb). Op basis van deze melding wordt door de provincie beoordeeld of de voorgenomen velling aanvaardbaar is in het kader van natuur- en landschapswaarden. Mogelijk is sprake van een meldingsplicht en herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wnb.
Beoordeling
Wet natuurbescherming
Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten kunnen schade ondervinden wegens diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting. In onderhavige situatie is er sprake van de realisatie van één nieuw landhuis.
Als Bijlage 7 is een stikstofberekening toegevoegd. Op basis van de uitgevoerde berekening kan geconcludeerd worden dat bij de te beschermen gebieden geen relevante bijdrage (0,00 mol/ha/jaar) aan stikstofdepositie berekend wordt. Aangezien geen significante negatieve effecten mogen worden verwacht, vormt stikstofdepositie geen belemmering voor de planrealisatie.
Natuur Netwerk Brabant
Met het initiatief vinden ingrepen in en nabij het Natuur Netwerk Brabant plaats. Deze ingrepen hebben als doel natuurwaarden te creëren en de bestaande te versterken. Op vier precelen binnen het onderzoeksgebied zal nieuwe natuur ontwikkeld worden, met op een van de drie percelen de bouwkavel van het landhuis. Op één perceel worden de natuurwaarden gerealiseerd of versterkt:
- het noordelijke perceel bestaat uit 0,89 ha, nieuwe natuur;
- het perceel met bouwkavel bestaat uit 1,56 ha, nieuwe natuur;
- het zuidelijke perceel bestaat uit 0,3 ha, nieuwe natuur;
- het westelijke perceel bestaat uit 0,4 ha, bestaande natuur (revitalisatie);
Een totaal gebied van circa 3,0 ha binnen het plangebied (inclusief bouwkavel) zal als nieuwe natuur worden ingericht (zie bijlage 1 bij de regels).
Uit het NNB-effectenonderzoek blijkt dat er door de geplande inrichting geen significant negatieve effecten te verwachten zijn op wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB. Hierbij dient er wel rekening gehouden te worden met toekomstige verlichting. Daarnaast wordt er geadviseerd om het gebied alleen overdag open te stellen voor publiek, dit om de nachtelijk rust van mogelijk aanwezige fauna te kunnen garanderen. Verder wordt geadviseerd om rekening te houden met de aanwezige flora en fauna vanuit de zorgplicht.
De gekozen soorten beplanting ten behoeve van de realisatie van natuurwaarden gedijen goed in de bestaande bodem, concludeert Econsultancy in een bodemkundig bureauonderzoek. De restulaten van het onderzoek zijn te zien in Bijlage 4.
Houtopstanden
Op de locatie zijn houtopstanden aanwezig die vallen onder artikel 4.3 van de Wnb. Aangezien op locatie geen houtopstanden geveld gaan worden is dit onderdeel niet van toepassing.
Conclusie
Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten ten aanzien van gebiedsbescherming.
4.7 Flora En Fauna
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) is een wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur. De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017 en vervangt daarmee het voorheen geldende wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
De wet regelt ten eerste de taken en bevoegdheden ten behoeve van de bescherming van natuurgebieden en planten- en diersoorten. Daarnaast bevat de wet onder meer bepalingen over de jacht en over houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de Europese regelgeving omtrent natuurbescherming, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn (Richtlijn 2009/147/EG, 30 november 2009) en Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG, 21 mei 1992) als uitgangspunt genomen. Voor de soortenbescherming is wettelijk bovendien rechtstreeks verwezen naar het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn.
Het beschermingsregime betreffende soorten (flora en fauna) is opgenomen in hoofdstuk 3 van de Wnb. De verbodsbepalingen zijn hierbij afhankelijk gesteld van de soort (en daarmee de opname van die soort op de diverse lijsten) en de voorgenomen handelingen. Bovendien is een algemeen geldende zorgplicht opgenomen om handelingen achterwege te laten of maatregelen te treffen, om te voorkomen dat nadelige gevolgen ontstaan voor in het wild levende dieren en planten.
Conform de Wet natuurbescherming is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied. Vanuit die kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid met de verbodsbepalingen uit de Wnb. Conform vaste jurisprudentie kan een plan worden vastgesteld indien aannemelijk wordt gemaakt dat het aspect flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Beoordeling
De initiatiefnemer is voornemens nieuwe bebouwing toe te voegen aan de zuidzijde van het landgoed, ter plaatse wordt één nieuwe wooneenheid gerealiseerd. Ten behoeve van de ontwikkeling van het landgoed dient eveneens nieuwe natuur te worden ontwikkeld, alsmede mogelijkheden voor extensieve recreatie. Voor het landgoed is een inrichtingsvoorstel opgesteld.
Door Econsultancy is in november 2017 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Rapportage daarvan is als Bijlage 2 gevoegd bij deze toelichting. Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
![]() |
Overzicht geschiktheid plangebied voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen. Bron: quickscan flora & fauna, Econsultancy, november 2017. |
Conclusie
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden is de verwachting dat de voorgenomen plannen uitvoerbaar zijn. Een ontheffingaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
4.8 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
- de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
- de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
- functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Onderstaande tabel geeft hier een overzicht van:
Stedelijk | Buitenstedelijk | |
Aantal rijstroken | Aantal meter aan weerszijden van de weg | |
5 of meer | 350 m | 600 m |
3 of 4 | 350 m | 400 m |
1 of 2 | 200 m | 250 m |
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/h geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen. Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
Beoordeling
De Roever Omgevingsadvies heeft 10 september 2018 een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage is toegevoegd als Bijlage 8. Uit het onderzoek blijkt dat de hoogste geluidbelasting Lden vanwege een zoneringsplichtige weg 25 dB bedraagt (inclusief aftrek ex art. 110g). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Er hoeft geen hogere waarde procedure te worden gevolgd.
Conclusie
Het geluid dat afkomstig is van wegverkeer is aanvaardbaar voor de ruimtelijke ontwikkeling. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het nieuwe landhuis.
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Beoordeling
Met milieuzonering worden 2 omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied is gelegen in een gebied dat kan worden gekenmerkt als gemengd gebied. Richtwaarden uit de VNG-brochure mogen derhalve met één stap worden verlaagd. Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van één woning mogelijk, waardoor ter plaatse gevoelige functies worden toegevoegd. Bij de beoordeling van een project voor de realisatie van een gevoelige functie moet enerzijds beoordeeld worden of de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijvigheid. Anderzijds moet getoetst worden of ten aanzien van de milieubelasting van deze bedrijvigheid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Het nieuwe landhuis ligt vrij solitair in het landschap. Het agrarisch bouwvlak van de veehouderij aan de Hoeksestraat 24 ligt het meest nabij het landhuis op een afstand van ongeveer 60 meter. Dit bedrijf heeft een vergunning voor het houden van 20 melkkoeien ouder dan 2 jaar met bijbehorend jongvee, blijkt uit de digitale registratie op Web-BVB Noord-Brabant (zie onderstaande figuur).
![]() |
Gegevens bedrijf Hoeksestraat 24. Bron: Web-BVB Noord-Brabant, 2018. |
Uit deze gegevens blijkt dat dit bedrijf melkvee houdt. De nieuwe woning ligt binnen of nabij de richtafstand van enkele omliggende bedrijven. In onderstaande tabel is hier een overzicht van gegeven:
Locatie | Max. milieucategorie | Richtwaarde VNG | Afstand tot plangebied | |
Veehouderij van Overveld-Lauwerijssen Schijf | Hoeksestraat 24 | 3.2 | 100 meter | 60 meter |
Het gebied kan worden gekenmerkt als een gemengd gebied omwille meerdere factoren. Ten eerste zijn woonfuncties verweven met agrarische functies. Ten tweede is een doorgaande weg aanwezig nabij het plangebied. De richtafstand vanuit de VNG mag derhalve met één categorie worden verlaagd. De minimale afstand van een woning tot een rundveehouderij in een gemengd gebied dient 50 meter te bedragen. De woning wordt op 60 meter van de veehouderij gebouwd en derhalve is een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied verzekerd. Omgekeerd hindert het planvoornemen andere bedrijven niet in hun bedrijfsvoering. Immers ligt ten zuiden van de veehouderij reeds een woning op kortere afstand van de veehouderij dan het nieuwe landhuis.
Conclusie
Binnen het plangebied is met betrekking tot milieuzonering een goed woon- en leefklimaat verzekerd. Onderhavig initiatief belemmert omliggende inrichtingen niet in hun bedrijfsvoering.
4.10 Externe Veiligheid
4.10.1 Inrichtingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn o.a. standaardafstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. In artikel 1 van het Bevi wordt toegelicht wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is de risicokaart geraadpleegd.
![]() |
Uitsnede van de risicokaart. Het plangebied is globaal geduid met een blauw kader. |
De dichtstbijzijnde inrichting met een potentieel veiligheidsrisico betreft een inrichting met een propaantank, direct ten noordoosten van het plangebied. Deze propaantank is gelegen op ruime afstand waar een nieuw gevoelig object wordt gerealiseerd (ongeveer 500 meter). Er is geen sprake van een PR 10-6 risicocontour. De veiligheidsafstand als genoemd in het activiteitenbesluit voor propaantanks bedraagt 10 meter. Aan deze afstand wordt voldaan. Er zijn geen gevolgen wat betreft externe veiligheid inzake het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het overige zijn er geen relevante inrichtingen met een potentieel veiligheidsrisico in de buurt van het plangebied.
Conclusie
Het aspect Bevi-inrichtingen is geen belemmering voor onderhavig initiatief.
4.10.2 Transport en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), als in werking per 1 april 2015. Bij het besluit horen grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Water en/of Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor het Basisnet Weg geldt dat daar waar in de tabel van bijlage 2 van het Bevt de afstand '0' is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante transportassen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 5 kilometer van de Rijksweg A58 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor deze weg geldt dat er op basis van de risicokaart sprake is van een risicocontour van 4 kilometer voor het groepsrisico. Gelet op de ruime afstand van de weg tot het plangebied vormt de ligging van de weg geen belemmering voor onderhavig voornemen. Voorts geldt dat het plangebied is gelegen op een afstand van circa 5,8 kilomter van de spoorlijn tussen Etten-Leur en Roosendaal. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er is geen sprake van een risicocontour. Gelet op de ruime afstand van de spoorweg tot het plangebied vormt de ligging van de spoorweg geen belemmering voor onderhavig voornemen.
De Veiligheidsregio adviseert met betrekking tot bereikbaarheid het volgende. Voor het nieuwe landhuis is de bereikbaarheid slecht. Er dient rekening te worden gehouden met het aanleggen van een nieuwe erftoegangsweg, die geschikt is voor de afmetingen, gewichten en aslasten van een brandweervoertuig. Voor een goede bereikbaarheid van brandweervoertuigen moeten wegen een vrije doorgang hebben van tenminste 4,2 meter hoog en 3,5 meter breed. Daarbij moet de weg over tenminste 3,0 meter breedte zijn voorzien van een verharding, die geschikt is voor voertuigen met een asbelasting van tenminste 10 ton en een totaalgewicht van tenminste 30 ton. De bochten in wegen dienen te zijn uitgevoerd met een binnengochtstraal van 5,5 meter en een buitenbochtstraal van 10 meter. Voor de verharding van opstelplaatsen voor brandweervoertuigen dient, naast bovenstaande eisen ten aanzien van aslasten en gewichten, ook rekening te worden gehouden met een stempeldruk van 100 ton/m2 voor een redvoertuig en de afmetingen in onderstaande tabel.
Tankautospuit | Redvoertuig | |
Breedte | 4 meter | 5 meter |
Lengte | 10 meter | 10 meter |
Hoogte | 4,2 meter | 4,2 meter |
Voor een doodlopende weg langer dan 40 meter zonder verdere vertakkingen en voorzien van een keerlus aan het eind, geldt een minimale wegbreedte van 4,5 meter. Indien er geen keerlus is voorzien geldt een minimale wegbreedte van 5,0 meter, zodat achteruit rijden mogelijk is. In het landschappelijk inpassingsplan is rekening gehouden met een minimale breedte van 5,0 meter.
Conclusie
Het aspect transport en externe veiligheid is geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
4.10.3 Buisleidingen en externe veiligheid
Toetsingskader
Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geschiedt aan de hand van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), als in werking getreden per 1 januari 2011. Ten aanzien van het Bevb bestaat de noodzaak om een ruimtelijke reservering op te nemen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoording van het groepsrisico (GR) van relevante buisleidingen. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
Beoordeling
Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied risicorelevante buisleidingen zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat de dichtsbijzijnde hogedruk aardgasleiding gelegen is op een afstand van circa 600 meter tot het plangebied. Gelet op de ruime afstand van de buisleiding tot het plangebied vormt de ligging van de buisleiding geen belemmering voor onderhavig voornemen.
Conclusie
Het aspect buisleidingen en externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
4.11 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant in verband met onderhoud, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1
- a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
- b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
- e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.2
- 1. 'Leidingen die deel uitmaken van een inrichting' zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (laatstgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer).
- 2. Onder zgn. 'leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen.
Beoordeling
Ter plaatse van het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Indien nodig zal in een later stadium van onderhavig project een KLIC-melding worden uitgevoerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
4.12 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De 'Wet luchtkwaliteit' van 15 november 2007, opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Voor PM10 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar worden overschreden. Voor NO2 geldt voor het jaargemiddelde een grenswaarde van 40 µg/m3. Het 24-uursgemiddelde van 200 µg/m3 mag maximaal 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Kort samengevat dienen projecten te worden beoordeeld op basis van de 'Wet luchtkwaliteit' c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor vergunningverlening als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
- 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg
- 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling
- 100.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg
- 200.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling
Beoordeling
Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van 1 landhuis. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. Bovendien is blijkens de luchtkwaliteitskaarten van het RIVM ter hoogte van het plangebied geen sprake van een hoge achtergrondbelasting inzake fijnstof of stikstofdioxide. Daarmee kan worden gesteld dat met betrekking tot luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is gegarandeerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling. Binnen het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4.13 Milieueffectrapportage En Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Toetsingskader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
- 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
- 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden;
- 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
Beoordeling
Met het onderhavige planvoornemen is er sprake van de ontwikkeling/realisatie van een landgoed met één landhuis. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D 11.2, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op o.a. een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Het initiatief heeft slechts betrekking op de realisatie van één woning. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde uit de D-lijst ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Er geldt derhalve geen verplichting tot het uitvoeren van een formele m.e.r.-beoordeling, waardoor enkel een vormvrije m.e.r.-beoordeling resteert. Middels de toetsing aan de overige milieuaspecten in dit hoofdstuk heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is gelegen in een gebied waar de Provinciale milieuverordening geldt. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure. Wel heeft er een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden, waarbij alle relevante planologische en milieuhygiënische aspecten zijn getoetst en akkoord bevonden. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen.
Conclusie
Zoals beschreven is er bij onderhavig project geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. of de Provinciale milieuverordening. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent. Wel dient het college expliciet een besluit te nemen dat het planvoornemen niet m.e.r.-plichtig is naar aanleiding van een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bespreekt de wijze waarop het ruimtelijk en functioneel beleid voor het plangebied in het bestemmingsplan is vertaald. Bij het opstellen van de juridische regeling heeft het uitgangspunt centraal gestaan dat er een regeling geboden wordt die de ontwikkeling van het plangebied mogelijk maakt.
5.2 Opbouw Van De Regels
Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels zijn zodanig opgesteld dat wordt aangesloten bij de binnen de gemeente Cuijk gehanteerde bestemmingsplansystematiek voor recreatieterreinen.
De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie en de gewenste functies. Voorts sluit de opzet van de verbeelding aan op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
5.3 Regels
5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 'Begrippen'
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 standaard omschrijvingen gegeven. Deze zijn overgenomen.
Artikel 2 'Wijze van meten'
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Het stramien voor de bestemmingsplanregels is vastgelegd in de SVBP 2012. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- wijzigingsbevoegdheid.
Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen toegelicht.
Artikel 3 'Bos'
Ten behoeve van het behoud van de aanwezige bosgebieden is een groot deel van de gronden binnen het plangebied bestemd als 'Bos'. Binnen de bestemming wordt de functieaanduiding 'pad' opgenomen. Deze paden zijn conform het natuurinrichtingsplan.
Artikel 4 'Natuur'
Ten behoeve van realisatie van natuurwaarden is een deel van de gronden binnen het plangebied bestemd als 'Natuur'. Voor zover deze gronden de bestemming ‘Natuur’ hebben gekregen geldt dat deze gronden zijn gelegen binnen het ‘Natuur Netwerk Brabant’ op basis van de Verordening ruimte Noord-Brabant. De aanduiding 'ontsluiting' wordt opgenomen voor de toegangsweg vanaf de openbare weg naar de nieuwe woning.
Artikel 5 'Wonen'
Het plangebied bevat de bestemming ‘Wonen ’. Ter plaatse van deze bestemming is realisatie van één nieuwe vrijstaande woning van 1.500 m3 toegestaan. Een hoofdgebouw mag uitsluitend worden opgericht binnen een bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken tot 200 m2 mogen worden opgericht overeenkomstig de gestelde regels. Omdat een landhuis van allure wordt beoogd, wordt afgeweken van de standaard bouwhoogten die gelden voor hoofdgebouwen. De maximale toegestane goot- en bouwhoogten zijn in dit bestemmingsplan met één meter verhoogd. Binnen de bestemming 'Wonen' is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze verplichting 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting' regelt dat de natuurontwikkeling van het landgoed binnen 24 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan dient te zijn gerealiseerd conform het landschappelijk inpassingsplan.
Artikel 6 'Waarde - Archeologie'
Deze gronden zijn tevens bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - waarde archeologie 3' is deze dubbelbestemming van toepassing.
Artikel 7 'Waarde - Ecologie - Natuur Netwerk Brabant'
Voor zover gronden zijn bestemd als ‘Natuur’ ligt op deze gronden tevens de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie - Natuur Netwerk Brabant’. Hiervoor geldt dat deze gronden zijn gelegen binnen het ‘Natuur Netwerk Brabant’.
5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk omvat drie artikelen:
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Artikel 9 Algemene bouwregels
In dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de nokrichting en de plaatsing en vormgeving van andere bouwwerken. Deze eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming. Het gebruik van gronden, gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie is expliciet uitgesloten.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen binnen op de verbeelding opgenomen gebiedsaanduidingen. De volgende aanduiding komt in het bestemmingsplan voor:
- milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied;
- overige zone - groenblauwe mantel;
- overige zone - landgoed;
- vrijwaringszone - obstakelbeheerzone.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn enkele algemene afwijkingen opgenomen. Ten eerste is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen betreffende het overschrijden van de in het plan opgenomen maatvoeringen met maximaal 10%. Daarnaast is er een afwijking opgenomen voor het oprichten van antennes en masten tot 15 meter hoog én voor erkers, balkons en luifels. De afwijkingen zijn enkel mogelijk indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Ook zijn geringe afwijkingen mogelijk die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de bestemming niet wijzigt en een bouwgrens maximaal 2,5 meter verschuift.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is ten eerste een algemene wijzigingsregel opgenomen voor geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze rechten zijn overgenomen uit het voorgaande plan.
Artikel 14 Overige regels
In dit artikel zijn regels opgenomen ten behoeve van het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid.
5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk omvat twee artikelen:
Overgangsrecht
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.
Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
6.2 Kostenverhaal
Toetsingskader
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
- de bouw van een of meer woningen;
- de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
- de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².
Beoordeling en conclusie
Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van een landgoed met één woning, derhalve is het plan exploitatieplanplichting. In het onderhavige geval wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd. Initiatiefnemer sluit met de gemeente Rucphen een anterieure overeenkomst af, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten wordt vastgelegd. Hierbij dient vermeld te worden, dat de gemeente alleen medewerking verleend aan het initiatief, als de exploitatiekosten van het initiatief voor de gemeente niet negatief zijn. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd. Tevens worden in deze overeenkomst zaken rond planschade vastgelegd.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om een voorontwerp van het bestemmingsplan ter inzage te leggen voor een inspraakperiode van zes weken. Dit inspraakmoment maakt geen onderdeel uit van de ‘formele’ procedure uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Er is één inspraakreactie binnengekomen en twee vooroverlegreacties. Deze reacties zijn samengevat in Bijlage 9 nota vooroverleg.
7.2 Omgevingsdialoog
Het plan is mondeling gepresenteerd aan direct omwonenden. Daaruit is gebleken dat er slechts één omwonende bezwaren had tegen de plannen, dit is de indiener van de inspraakreactie. Overige omwonenden waren positief over de plannen van het landgoed.
Naar aanleiding van de inspraakreactie is initiatiefnemer samen met een woordvoerder in overleg getreden met de indiener van de reactie. Dit gesprek heeft op 1 juli 2020 plaatsgevonden. De conclusie van het overleg is dat niet kan worden toegekomen aan de wens van insprekers. Deze wens is planologisch niet uitvoerbaar en in het gezamenlijk overleg zijn geen alternatieve invullingen als acceptabel geïdentificeerd. Het verslag van het gesprek is bijgevoegd als Bijlage 10 gespreksverslag omgevingsdialoog.
7.3 Zienswijzen
Burgemeester en wethouders hebben, ter voldoening van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met een publicatie in de Staatscourant en de Rucphense Bode van donderdag 1 juli 2021 tot en met woensdag 4 augustus 2021 en op de gemeentelijke website kennis gegeven van de aanstaande terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012, Landgoed Havikshorst". Het ontwerpbestemmingsplan heeft aansluitend vanaf 1 juli 2021 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis en was daarnaast digitaal raadpleegbaar via de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. Belanghebbende (overheids)instanties zijn voorts separaat op de hoogte gebracht van de terinzagelegging.
Gedurende de termijn van terinzagelegging heeft eenieder over het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze, naar keuze schriftelijk of mondeling, naar voren kunnen brengen bij de gemeenteraad. De geboden mogelijkheid heeft geleid tot twee schriftelijke zienswijzen.
De resultaten van de inspraak zijn verwerkt in de Nota van zienswijzen, zie daarvoor Bijlage 11 nota van zienswijzen. Het plan wordt naar aanleiding van de zienswijzen aangepast op een aantal onderdelen. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld.
In tegenstelling tot wat in de nota van zienswijzen bij 1.6 (Natte) natuur is samengevat en geconcludeerd, wordt het landschappelijk inpassingsplan niet aangepast op dit onderdeel. Dat komt omdat de zienswijze van de provincie niet correct is beoordeeld. De provincie is geïnformeerd over de gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Gedurende de wettige reactietermijn is geen reactie ontvangen.
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing En Beheerplan
Bijlage 1 landschappelijke inpassing en beheerplan
Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan
Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 2 quickscan flora en fauna
Bijlage 3 Nnb-effectenonderzoek
Bijlage 3 NNB-effectenonderzoek
Bijlage 4 Bodemkundig Rapport
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 verkennend bodemonderzoek
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 6 archeologisch onderzoek
Bijlage 7 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 7 stikstofdepositieberekening
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 8 akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 9 Nota Vooroverleg
Bijlage 10 Gespreksverslag Omgevingsdialoog
Bijlage 10 gespreksverslag omgevingsdialoog