KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Artikel 7 Waarde - Attentiegebied Ehs
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan

Moorsel 7

Bestemmingsplan - Gemeente Someren

Vastgesteld op 23-04-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Moorsel 7' met identificatienummer NL.IMRO.0847.BP02011014-VS01 van de gemeente Someren;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 verbeelding:

de kaart, waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn gelegen, zijn aangegeven;

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aan huis verbonden bedrijf:

het door een van de bewoners als ondergeschikte functie aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit, niet zijnde detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs)woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten hoofdzakelijk elders op locatie plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden;

1.8 aan huis verbonden beroep:

het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk (waaronder verstaan dagopvang) of hiermee gelijk te stellen gebied, detailhandel en erotische dienstverlening uitgezonderd, dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs)woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend;

1.9 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.10 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren, waaronder begrepen de productiegerichte paardenhouderij. Hierbij kunnen de volgende vormen/ typen worden onderscheiden:

  1. 1. agrarisch bedrijf, glastuinbouw; een agrarisch bedrijf waarbij de productie, in de vorm van het telen van gewassen, in hoofdzaak in kassen plaatsvindt, en dat als niet- grondgebonden wordt aangemerkt:
  2. 2. agrarisch bedrijf, grondgebonden: een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de bij het bedrijf behorende open grond;
  3. 3. agrarisch bedrijf, intensieve veehouderij: agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij;
  4. 4. agrarisch bedrijf, niet grondgebonden: een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend plaatsvindt in gebouwen of onafhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de open grond;
  5. 5. agrarisch bedrijf, overig niet grondgebonden: een agrarisch bedrijf, anders dan een intensieve veehouderij of een glastuinbouwbedrijf, waarvan de productie geheel of overwegend plaatsvindt in gebouwen of onafhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de grond;
  6. 6. agrarisch bedrijf, tuinbouw: een agrarisch bedrijf waarbij in hoofdzaak gebruik wordt gemaakt van de teelt van gewassen in de open grond en/of met behulp van teeltondersteunende voorzieningen.

1.11 agrarisch bedrijfsgebouw:

een bedrijfsgebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer agrarische bedrijfsactiviteiten. Kassen, teeltondersteunende voorzieningen en bedrijfswoningen met bijgebouwen worden niet als agrarisch bedrijfsgebouw aangemerkt;

1.12 agrarisch gebruik:

het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van dieren;

1.13 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf dat geheel of overwegend door middel van handwerk, goederen vervaardigt, bewerkt of herstelt en installeert, inclusief het als ondergeschikte functie verkopen en/of leveren van goederen, die rechtstreeks verband houden met het ambacht;

1.14 archeologische deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de kwalificaties van seniorarcheoloog die gesteld zijn in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

1.15 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van het ministerie van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.16 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.17 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden);

1.18 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.19 bebouwingsconcentratie/kernrandzone:

een overgangszone tussen de bebouwde kom en het buitengebied met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie ;

1.20 bebouwingslint:

een lijnvormige verzameling gebouwen langs een weg in het buitengebied, enkelzijdig of dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet- buitengebiedfuncties;

1.21 bedrijf(sinrichting):

elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht;

1.22 bedrijfsgebouw:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten. Bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken worden niet als bedrijfsgebouw aangemerkt ;

1.23 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw op een bestemmingsvlak, die uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk is;

1.24 beeldkwaliteit:

het samenstel van de beoordeling van:

  1. 1. de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
  2. 2. de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
  3. 3. het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
  4. 4. de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
  5. 5. het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
  6. 6. kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst en dergelijke;
  7. 7. staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting en dergelijke;
  8. 8. abiotische omgeving, patronen en structuren;

1.25 beeldkwaliteitsplan, gemeentelijk:

het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011 waarin geformuleerde en toetsbare beeldkwaliteiten zijn opgenomen en op 29 juni 2011 door de raad vastgesteld;

1.26 bestaande bebouwing:

bebouwing, zoals die bestaat, of rechtens mag bestaan, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.27 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.28 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.29 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo;

1.30 bewoning:

het verblijf of gebruik als woonruimte inclusief nachtverblijf, voor de huisvesting van één huishouden zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdverblijf wordt beschikt;

1.31 bijbehorend bouwwerk/bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.32 bodemingreep (diepte, oppervlakte):

werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief;

  • de diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse;
  • de oppervlakte van een bodemingreep is het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologische bodemarchief;

1.33 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.34 bouwen, ondergronds:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil;

1.35 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.36 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback ;

1.37 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.38 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.39 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.40 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.41 carport:

een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als gebouw;

1.42 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.43 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop/verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen/huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.44 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden

1.45 erfbeplanting:

visueel afschermende, maskerende en/of landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand) beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie;

1.46 erfinrichtingplan:

een inrichtingstekening waarbij de inrichting van een erf wordt weergegeven en waarbij wordt aangesloten op het beeldkwaliteitsplan;

1.47 erotische dienstverlening:

elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter, zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke;

1.48 extensiveringsgebied:

ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt;

1.49 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.50 gebruiken:

gebruiken, doen of laten gebruiken;

1.51 groenvoorzieningen:

allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap;

1.52 groepsaccommodatie:

een gebouw dat geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het bedrijfsmatig verschaffen van recreatief nachtverblijf in groepsverband in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen, keuken en verblijfruimten.

1.53 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot oppervlaktewater:

het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen aanbrengen/aanwezig zijn van voorzieningen ten behoeve van een afdoende piekberging voor het hemelwaterwater;

1.54 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het grondwater:

het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen zodanig loskoppelen van (een deel van) de hemelwateropvang zodat het hemelwater in voldoende mate via infiltratievoorzieningen op eigen terrein passief in de bodem geïnfiltreerd wordt;

1.55 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen danwel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.56 infiltratievoorziening:

een open voorziening, zonder bodemverharding en gelegen boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) regenwater kan indringen in c.q. passief kan infiltreren in de bodem;

1.57 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten-, of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, evenals naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met uitzondering van grondgebonden melkveehouderij;

1.58 landbouwontwikkelingsgebied:

zone binnen de integrale zonering waar ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderij worden geboden;

1.59 landschapswaarden:

het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit of diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;

1.60 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van de bovenkant van het terrein;

1.61 mantelzorg:

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociaal vlak;

1.62 minicamping

een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, agrarisch verwant bedrijf, recreatiebedrijf of bij een burgerwoning;

1.63 nevenactiviteit/nevenfunctie:

ondergeschikte activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit;

1.64 ondergeschikte functie:

een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De ondergeschiktheid kenmerkt zich door een omvang van maximaal 30%;

1.65 ondergronds bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil;

1.66 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op minimaal 1,75 meter onder peil;

1.67 paardenbak:

een voorziening in de open lucht voor het berijden, africhten en laten lopen van paarden;

1.68 peil:

  • voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst, de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van deze toegang;
  • in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.69 recreatief medegebruik:

het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor sportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten;

1.70 routegebonden horeca

een kleinschalige horecavoorziening, niet zijnde een café of restaurant, waar vanuit de bestaande bebouwing consumpties worden verstrekt aan passanten, zoals een theehuis.

1.71 ruimtelijke kwaliteit:

kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde;

1.72 Verordening ruimte

de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014;

1.73 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, vijvers, kanalen en beken alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen en inlaten;

1.74 wonen:

het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf;

1.75 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.

1.76 woonboerderij:

een gebouw, dat bestaat uit één ongelede (hoofd)bouwmassa, waarbinnen zich de (voormalige) agrarische bedrijfswoning en de (voormalige) agrarische bedrijfsruimten bevinden, zoals een langgevelboerderij.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de bestemmingsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.

2.2 het bebouwingspercentage:

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voor zo ver dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de breedte van een bestemmingsvlak:

tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten in de bestemmingsgrens op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.5 de breedte van een bouwperceel:

tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen ge-bouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de lengte c.q. breedte van een bouwwerk:

horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsmatige agrarische doeleinden;
  2. b. hobbymatig agrarisch gebruik;
  3. c. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden;
  4. d. landschappelijke inpassing;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. infiltratie;
  7. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. h. extensief recreatief medegebruik;
  9. i. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  1. a. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  2. b. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
  3. c. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
  4. d. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;
  5. e. het gebruik van gronden en/of opstallen voor verblijfsrecreatie;
  6. f. het gebruik van opstallen voor bewoning;
  7. g. het beplanten van gronden met opgaande houtgewassen ten behoeve van tuinbouw of agrarische houtteelt;
  8. h. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen:
    1. 1. voor zover groter dan 1.250 m² als het veepaden op huiskavels betreft;
    2. 2. voor zover groter dan 200 m² als het overige verhardingen betreft;
  9. i. het gebruik van gronden voor kuilvoeropslag en of sleufsilo's;
  10. j. het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen behorende bij gebouwen op de aangrenzende, als 'Wonen' bestemde gronden;
  2. b. landschappelijke inpassing;
  3. c. perceelsontsluitingen van aangrenzende gronden, waaronder mede te verstaan in- en uitritten;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op of in de in 4.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.


In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

Indien een bodemingreep dieper is dan 40 cm (>0,4 m) én de oppervlakte van de bodemingreep bedraagt meer dan 250 m², dan zijn onderstaande regels van toepassing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwen of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. Indien slechts één van beide condities zich voordoet, gelden de regels niet.

6.2 Bouwregels

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door met betrekking tot de gronden waarop het wijzigingsbesluit betrekking heeft, de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ van de verbeelding te verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 7 Waarde - Attentiegebied Ehs

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Attentiegebied EHS' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie.

7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij ondergrondse transportleidingen;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

10.2 Bestaande maten en hoeveelheden

  1. a. Indien afstanden tot, hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in gevolge het in hoofdstuk 2 bepaalde mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In het geval van (her)bouw van gebouwen is het bepaalde onder a alleen van toepassing indien de (her)bouw geschiedt op dezelfde plaats.

10.3 Ondergronds bouwen

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 Overige zone - bebouwingsconcentratie

De gronden met de gebiedsaanduiding ‘Overige zone - bebouwingsconcentratie' zijn naast de bestemmingen die hieraan in dit plan zijn toegekend tevens aangewezen als zoekgebied voor ruimte voor ruimtewoningen.

11.2 Overige zone - ecologische verbindingszone

11.3 Overige zone - behoud en herstel watersystemen

11.4 Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' zijn de gronden bestemd voor de woon- of natuurfunctie. Uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij is niet toegestaan.

11.5 Vrijwaringszone - radar

Binnen de gebiedsaanduiding ‘Vrijwaringszone - radar’ is het niet toegestaan om enig bouwwerk te bouwen of houtopstanden of beplanting aan te brengen of de bodem op te hogen tot boven 45 m boven NAP.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Afhankelijke woonruimte/mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking ten behoeve van het gebruik van een bijbehorend bouwwerk behorende bij een woning als afhankelijke woonruimte om te voorzien in een tijdelijke behoefte. Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:

  1. a. aangetoond wordt dat inwoning in de woning ter plaatse redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort en bewoning als afhankelijke woonruimte van een bijbehorend bouwwerk noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt gehouden met aanwezige milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);
  3. c. de afhankelijke woonruimte wordt binnen de maatvoeringen voor bijbehorende bouwwerken bij de woning volgens de geldende bestemming ingepast, met een maximale oppervlakte van 75 m²;
  4. d. de afhankelijke woonruimte wordt bij voorkeur gerealiseerd in een bestaand aangebouwd bijbehorend bouwwerk, of als dat niet mogelijk is in een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk dat op maximaal 20 m afstand is gelegen van de achtergevel van de woning; in het geval er sprake is van een daartoe nieuw te bouwen bijbehorend bouwwerk mag de afstand tot de achtergevel van de woning niet meer bedragen dan 10 meter;
  5. e. aan de afwijking wordt de regel verbonden dat binnen twee maanden nadat het gebruik als afhankelijke woonruimte is beëindigd, dit door de hoofdbewoner schriftelijk wordt gemeld bij het college van burgemeester en wethouders;
  6. f. na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg dienen de voorzieningen ten behoeve van de mantelzorg binnen zes maanden na beëindiging van het gebruik te worden verwijderd.

12.2 Evenementen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het gebruik ten behoeve van het houden van een evenement in het buitengebied met dien verstande dat:

  1. a. het evenement maximaal één keer per jaar wordt georganiseerd;
  2. b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waar-onder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt ge-houden met aanwezige milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);
  3. c. er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
  4. d. onder andere zijn toegestaan tenten, paviljoens en kramen.

12.3 Geringe afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de voorgeschreven afstand tot de bestemmingsgrens, in het geval de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteit anderszins duurzaam geborgd is en belangen van derden niet onevenredig geschaad worden.

12.4 10%-regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat:

  1. a. de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing aanwezig is;
  2. b. de afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere regels voor afwijking zijn opgenomen voor afwijking van deze maten;
  3. c. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 13.2.

12.5 Kleine bouwwerken van openbaar nut

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, trans-formatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:

  1. a. de oppervlakte is maximaal 20 m²;
  2. b. de goothoogte is maximaal 3 m;
  3. c. de bouwhoogte is maximaal 4,5 m;
  4. d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde is maximaal 15 m.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen

  1. a. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden.
  2. b. Regenwater dient bij voorkeur op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt.
  3. c. Bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform het Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen van de betrokken waterschappen.
  4. d. Het bevoegd gezag wint het advies van het betrokken waterschap.

13.2 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit

13.3 Waarborgen belangen van derden en andere waarden

Het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen (afwijken en wijzigen) is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere waarden en van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gedaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van hetgeen opgenomen is onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als daar bedoeld met maximaal 10%;
  3. c. hetgeen opgenomen onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan 'Moorsel 7'

Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 1 Quickscan flora en fauna

Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan

Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan