KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie
3 Algemene Regels
Artikel 5 Juridische Bepalingen
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Waarborgen Ruimtelijke Kwaliteit En Bescherming Van Andere Belangen En Waarden
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel

Boerenkamplaan tussen 91-93 te Someren-Eind

Bestemmingsplan - Gemeente Someren

Vastgesteld op 19-12-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Toelichting

Toelichting

1 Inleidende Regels

Toelichting
Sinds 2008 gelden er standaardregels voor het opstellen van bestemmingsplannen. De term "regels" is in de plaats gekomen van "voorschriften" zoals de benaming voorheen luidde. In plaats van de term "plankaart" wordt de term "verbeelding"gebruikt.
Hoofdstuk 1 bestaat uit twee artikelen die van belang zijn voor het gehele bestemmingsplan. In artikel 1 Begrippen wordt een definitie gegeven van een aantal begrippen en termen die in het bestemmingsplan voorkomen.
Artikel 2 Wijze van meten geeft aan hoe er moet worden gemeten om te bepalen of er in een concreet geval wordt voldaan aan de toegestane maatvoering (hoogte, oppervlakte, bebouwingspercentage en dergelijke).

Artikel 1 Begrippen

Toelichting
Een bestemmingsplan moet zo duidelijk mogelijk aangeven wat wel en wat niet op een bepaalde locatie is toegestaan en ook wat de ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Om die duidelijkheid te geven, moet een aantal kernbegrippen dat wordt gebruikt, duidelijk zijn omschreven. In artikel 1 wordt een juridisch sluitende omschrijving gegeven van een aantal begrippen en termen die in het plan voorkomen. Een goede begripsomschrijving biedt duidelijkheid aan iedereen die met het plan te maken krijgt. Immers bij het toetsen van aanvragen zal het bevoegd gezag deze begripsomschrijvingen – moeten- hanteren. Dit geldt ook voor de rechter, die een besluit moet beoordelen als daartegen beroep of hoger beroep is ingesteld
Het bestemmingsplan
Plan
Het bestemmingsplan “Boerenkamplaan tussen 91-93 te Someren-Eind” van de gemeente Someren.
Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML- bestand NL.IMRO. 0847.BP02012010-
VS01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
Verbeelding
De kaart waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn
gelegen, zijn aangegeven.
Overige begrippen
Aanbouw
Een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw.
Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels,
regels worden gesteld voor het gebruik en/ of het bebouwen van de desbetreffende gronden.
Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
Aan huis verbonden bedrijf
Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige
activiteit, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte
omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs)woning
met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het
uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie
plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van
materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.
Aan huis verbonden beroep
Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het
beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch,
lichaamsverzorgend, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met
uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening dat door zijn beperkte omvang en beperkte
ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs) woning met de daarbij
behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend.
Archeologisch deskundige
Een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van
archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de kwalificaties van senior- archeoloog die
gesteld zijn in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
Archeologisch monument
Terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch
monument.
Archeologisch onderzoek
Onder archeologisch onderzoek wordt verstaan het verrichten van een archeologische
opgraving, in de zin van de KNA. Een archeologisch onderzoek mag enkel worden verricht
door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit
(CvAK), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet
en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
Archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende
archeologische relicten (resten uit het verleden).
Archeologische verwachting
De aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van
archeologische relicten.
Archeologisch onderzoek
Onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend
over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende
werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de
Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
Architectonische waarden
De waarden, die aan een gebouw zijn toegekend vanwege de karakteristieke bouwkunst, bouwstijl of
bouwvorm.
Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bebouwingsconcentratie
Een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
Bebouwingscluster
Een vlakvormige verzameling van gebouwen in het buitengebied.
Bebouwingslint
Een lijnvormige verzameling gebouwen langs een weg in het buitengebied, enkelzijdig of dubbelzijdig
aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging
van kleinschalige buitengebied- en niet- buitengebiedfuncties.
Bebouwingspercentage
Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een
bestemmingsvlak aangeeft dat mag worden bebouwd.
Bebouwingsvrije zone bij een leiding
Een vrijwaringzone aan weerszijden van de hartlijn van de leiding die obstakelvrij moet blijven om een
veilig en bedrijfszeker transport te waarborgen en ter bescherming van gevaar voor personen en
goederen in de directe omgeving van de leiding.
Beeldkwaliteit
Beeldkwaliteit is het samenstel van de beoordeling van:
De plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
De maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
Het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
De beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
Het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
Kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.
Staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting
e.d.;
Abiotische omgeving, patronen en structuren.
Beeldkwaliteitplan
Het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011 waarin geformuleerde en toetsbare beeldkwaliteiten zijn
opgenomen zoals het luidt op de datum van ter inzage legging van het vastgesteld van dit
bestemmingsplan.
Bestaande bebouwing
Bebouwing, zoals die bestaat, of rechtens mag bestaan, op het tijdstip van de ter inzage legging van
het vastgesteld van dit bestemmingsplan.
Bestaand gebruik
Het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het onderhavige
bestemmingsplan of planonderdeel rechtskracht heeft verkregen.
Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
Bewoning
Het verblijf c.q. gebruik als woonruimte inclusief nachtverblijf voor de huisvesting van een huishouden
zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.
Bijgebouw
Een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen
hoofdgebouw.
Bodemingreep (diepte, oppervlakte)
Werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige
archeologische bodemarchief.
De diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse.
De oppervlakte van een bodemingreep is het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologische bodemarchief.
Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van
een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats.
Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte
liggende vloeren of balklagen is begrensd.
Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten.
Bouwperceelsgrens
De grens van een bouwperceel.
Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij
indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Carport
Een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of
door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
Cultuurhistorische waarden
Waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten
in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het om
archeologisch, historisch- landschappelijk, historisch- geografisch en/of historisch- bouwkundig
waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers)
verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.
Ecologische hoofdstructuur (EHS)
Een samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel
de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest
waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te
ontwikkelen natuurwaarden.
Ecologische verbindingszone (evz)
Een als zodanig in een bestemmingsplan aangeduid langgerekt gebied waarbinnen verbindende
landschapselementen zijn of worden gerealiseerd.
Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
Gebruiken
Gebruiken, doen of laten gebruiken.
Groene erfinrichting
Groenelement, bestaande uit beplanting en / of andere groenelementen, zoals een poel of een
vlinderweide, dat gelegen is binnen een bestemmingsvlak.
Groenvoorzieningen
Allerleivormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie
maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.
Hoofdgebouw
Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de
bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
Infiltratie
Het indringen van water in de bodem.
Infiltratievoorziening
Een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste
grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) hemelwater kan indringen in c.q. passief
kan infiltreren in de bodem.
Kernrand
Een overgangszone tussen bebouwde kom en buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op
korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.
Landschapselement
Een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke,
natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal.
Landschappelijke waarden
Het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of
object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat
bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueelruimtelijke
waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
Mantelzorg
Het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan één of meer leden van een huishouding, die
hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
Natuurwaarden
De waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/ of
abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.
Noodwoning
Een opstal die op het moment van ter visie leggen van het plan feitelijk in gebruik is voor bewoning
maar die als zodanig nooit planologisch- juridisch bestemd is geweest.
Ondergeschikte functie
Een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan
zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als
hoofdfunctie herkenbaar blijft.
Ondersteunende horeca
Horeca die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is.
Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de
hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig
herkenbaar blijft.
Peil
1. Voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst, de hoogte
van de kruin van de weg ter plaatse van deze toegang.
2. In andere gevallen de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte aaiveld.
Piekberging ( hemelwater)
Een gebouwde of aangelegde voorziening voor de tijdelijke opvang/buffering van overtollig
hemelwater afkomstig van bebouwing en/of verhardingen;
Plattelandswoning
Een van oorsprong agrarische bedrijfswoning die structureel bewoond wordt door personen die geen (
bedrijfstechnische) relatie hebben met het agrarisch bedrijf dat ter plaatse nog wordt uitgeoefend.
Verhard oppervlak
De oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente
teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende
gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.
Voorgevelrooilijn
De denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van
de weg die:
gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het
betreffende bouwperceel;
gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende
bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
Water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, vijvers, kanalen en beken alsmede voorzieningen die nodig zijn
ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan
gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen en inlaten.
Woning/ wooneenheid
Eén complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden,
waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Toelichting
Wat geldt voor de begrippen, geldt ook voor de wijze van meten, de manier dus waarop wordt vastgesteld of in een concreet geval voldaan wordt aan de toegestane hoogte, breedte, oppervlakte, onderlinge afstand, etc. Het bestemmingsplan moet duidelijk aangeven hoe er wordt gemeten
Algemeen
De bepalingen in deze planregels over plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op gooten
kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels, schoorstenen en soortgelijke
ondergeschikte bouwdelen.
Meetregels
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Afstand tot een perceelsgrens
De kortste afstand van het verticale vlak in een perceelsgrens tot enig punt van het op dat
bouwperceel voorkomend bouwwerk.
Bebouwingspercentage
Het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het
bouwperceel voor zo ver dat is gelegen binnen de bestemming.
Breedte van een bestemmingsvlak
Tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten op een afstand van 10 meter
van de naar de zijde van de weg gekeerde bestemmingsgrens.
Breedte van een bouwperceel
Tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de
minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
Goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk
te stellen constructiedeel.
Bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde,
met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Lengte c.q. breedte van een bouwwerk
Horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke
scheidingsmuren.
Oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.

2 Bestemmingsregels

Toelichting
In dit hoofdstuk wordt per bestemming aangegeven wat de doeleinden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn. Verder wordt zowel voor het bouwen als voor het gebruik aangegeven welke mogelijkheden er zijn om af te wijken. Verder zijn er bij verschillende bestemmingen mogelijkheden om deze te wijzigen in een andere bestemming. Als dit het geval is, wordt dat per bestemming aangegeven.
Zowel voor afwijken als wijzigen geldt dat het gaat om een bevoegdheid. Het is dus geen automatisme waarop men aanspraak kan maken. In de regels zijn de randvoorwaarden aangegeven waaraan het bevoegd gezag, - meestal is dit het college van burgemeester en wethouders -, in ieder geval moet toetsen. In de verschillende artikelen zijn specifieke randvoorwaarden opgenomen en verder zijn algemene bepalingen uit Hoofdstuk 3
( beeldkwaliteit, waarborgen belangen van derden etc.) van toepassing. Maar daarnaast moeten ook andere aspecten, die van belang zijn bij de afweging worden betrokken. Bijvoorbeeld zaken die geregeld zijn in gemeentelijke beleidsnota’s of de Verordening ruimte van de provincie Noord- Brabant.

Artikel 3 Wonen

De bestemming ‘Wonen’ is toegekend aan alle locaties waar sprake is van bewoning anders dan als onderdeel van een andere bestemming zoals een agrarisch of niet- agrarisch bedrijf. Een term die in dit verband veel wordt gebruikt, is ‘burgerwoning’. De maximale inhoud van een woning mag 750m3 zijn. Voor Ruimte voor ruimte woningen geldt een maximum van 900m3. Voor woonboerderijen geldt dat de totale bouwmassa, dus inclusief voormalige inpandige bedrijfsruimten, gebruikt en verbouwd mag worden voor woondoeleinden.
Noodwoningen zijn de woningen die in het bestemmingsplan Buitengebied 1998 waren aangeduid als ‘woning vallende onder het overgangsrecht’. De bestaande bebouwing mag worden gehandhaafd en gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd. Uitbreiding is niet toegestaan.
In dit bestemmingsplan wordt het begrip Wonen plus geïntroduceerd. Op de locaties waar deze aanduiding van toepassing is, kan ontheffing worden verleend voor de vestiging van een kleinschalig bedrijf tot en met milieucategorie 2.
3.1.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Bewoning.
  2. Aan huis verbonden beroepen.
  3. Parkeervoorzieningen.
  4. Voorzieningen ten behoeve van waterberging en –infiltratie.
  5. Groene erfinrichting.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  1. Er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven doeleinden.
  2. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan.
  3. De afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15m¹;
3.2.2 Hoofdbebouwing
  1. Voor het bestemmingsvlakken met de aanduiding ‘Specifieke vorm van wonen- Ruimte voor ruimte woning’ geldt een maximale inhoud van 750m³.
  2. Het hoofdgebouw moet opgericht worden binnen het bouwvlak hoofdbouw.
  3. De maximaal toegestane goothoogte is 5m1
  4. De maximale toegestane bouwhoogte is 9m1
  5. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder dan 5m¹ zijn.
3.2.3 Bijgebouwen
  1. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen met de aanduiding ‘Specifieke vorm van wonen- Ruimte voor ruimte woning’ geldt een maximale oppervlakte van 100m².
  2. De maximaal toegestane hoogte is 5,5m¹.
  3. De maximaal toegestane goothoogte is 3m¹.
  4. De afstand tot de zijdelingse bestemmingsgrens is aan de linkerzijde 5m¹ ,aan de rechter zijde 3m¹ en van de achterzijde 5m1.
3.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
  1. Per woning mag één carport worden gebouwd met de volgende maatvoering:
    1. Oppervlakte niet meer dan 20m²
    2. Hoogte niet meer dan 3 m¹.
    3. De afstand tot de bestemmingsgrens is 5m¹ .
  2. De maximaal toegestane hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, uitgezonderd terreinafscheidingen is 3m1. De hoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1m¹ zijn en voor het overige maximaal 2m1.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

Toelichting
De dubbel bestemming Waarde- Archeologie is toegekend aan gronden waar rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische resten die nader aandacht vragen. Bij voorgenomen ingrepen vanaf een bepaalde diepte en oppervlakte moet onderzoek plaatsvinden om in beeld te brengen of er inderdaad sprake is van dergelijke resten. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek kunnen burgemeester en wethouders vanwege het archeologisch belang voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning voor bouwen of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden.
Het kan uiteraard ook zijn dat de bodem al geroerd is door eerdere werkzaamheden waardoor aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden. Als de betrokkene dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders genoegzaam kan aantonen aan de hand van bijvoorbeeld verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens, kan verder archeologisch onderzoek achterwege blijven. Het betrokken terrein is dan vrij van archeologische waarden.
Voor archeologische monumenten in de zin van de Monumentenwet hebben burgemeester en wethouders geen zeggenschap, hiervoor is de minister van OCW bevoegd gezag.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie (WR–A) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
De aanduiding specifieke vorm van ‘Waarde- archeologisch monument ‘( categorie 1) heeft betrekking op de wettelijk beschermde archeologische monumenten in de zin van de Monumentenwet. Daarnaast worden vier categorieën ( 2 t/m 5) gebieden onderscheiden. Deze categorieën verwijzen naar de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die als bijlage 2 is toegevoegd aan deze regels en hiervan onderdeel uitmaakt. Deze categorieën zijn in de volgende tabel opgenomen.
categorie
Bestemmingsplancategorie
Waarde Archeologie (WR-A)
Diepte
Bodemingreep
Oppervlakte
Bodemingreep
Onderstaande regels van toepassing?
Cat. 1
Wettelijk beschermd monument
n.v.t.
n.v.t.
Neen: aanvraag vergunning bij Rijk / Gemeente
Cat. 2
Gebied van Archeologische Waarde (WR-AW)
>0,4 m
>100 m2
Indien dieper dan 40 cm
én
groter dan 100 m2
Cat. 3
Gebied van Archeologische Waarde (WR-AW)
>0,4 m
>250 m2
Indien dieper dan 40 cm
én
groter dan 250 m2
Cat. 4
Gebied verwachtingswaarde hoog (WR-Ah)
>0,4 m
>250 m2
Indien dieper dan 40 cm
én
groter dan 250 m2
Cat. 5
Gebied verwachtingswaarde middelhoog (WR-Amh)
>0,4 m
>2500 m2
Indien dieper dan 40 cm
én
groter dan 2500 m2
Toelichting tabel
Indien een bodemingreep dieper is dan 40 cm (>0,4 m)
én
de oppervlakte van de bodemingreep bedraagt meer dan de oppervlakte die per categorie in de tabel is weergegeven, dan zijn onderstaande regels van toepassing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwen of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. Indien slechts één van beide condities zich voordoet, gelden de regels niet. Hierop wordt een uitzondering gemaakt in lid 3.1 sub b, g en h. In die gevallen is ook bij een bodemingreep minder dan 40 cm diep een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden nodig.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Omgevingsvergunning
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde- Archeologie ’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van gegevens in de vorm van verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
  2. Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
  3. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het desbetreffende rapport of de andere overgelegde gegevens en het advies genoegzaam blijkt dat:
    1. Er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad.In dit geval worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden mogelijk worden gedaan.
    2. Schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden.
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
      • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in 4.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  1. Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
  2. Een bouwwerk met een bruto oppervlakte van:
    1. ten hoogste 100 m2 (bij categorie 2);
    2. ten hoogste 250 m2 (bij categorieën 3 en 4);
    3. ten hoogste 2500 m2 (bij categorie 5);
  3. Een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
  4. Een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.

4.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden


4.3.1 Verbodsbepaling
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde- Archeologie ’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
  1. Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage.
  2. Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd.
  3. Het ophogen en egaliseren van gronden.
  4. Het verlagen van het waterpeil.
  5. Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  6. Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren.
  7. Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt.
  8. Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling.
  9. Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen.
  10. Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt.
  11. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
4.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 4.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
  1. Maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 3.1, sub b, of sub g of sub h.
  2. Een verstoringsoppervlakte hebben van:
    • ten hoogste 100 m2 (bij categorie 2);
    • ten hoogste 250 m2 (bij categorieën 3 en 4);
    • ten hoogste 2500 m2 (bij categorie 5)
  3. Ten dienste van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.
  4. Het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen.
  5. Reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of nog mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
4.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde-Archeologie’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van gegevens over verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens , waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.
  2. Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
  3. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het desbetreffende rapport of de andere overgelegde gegevens en het advies genoegzaam blijkt dat:
    • Er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad.In dit geval worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die tijdens de uitvoering van de werkzaamheden mogelijk worden gedaan.
    • Schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden.
    • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.4 Meerdere vergunningen

Voor zover voor de omgevingsvergunning meerdere bouwwerken, werken of werkzaamheden vergunningen worden aangevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door met betrekking tot de gronden waarop het wijzigingsbesluit betrekking heeft, de dubbelbestemming ‘Waarde- Archeologie’ van de verbeelding te verwijderen, indien:
  • uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische
  • waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht
  • dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van
  • archeologische waarde voorziet.

3 Algemene Regels

Toelichting
Dit hoofdstuk bevat evenals Hoofdstuk 1 een aantal regels die van belang zijn voor het gehele bestemmingsplan of althans voor meerdere onderdelen ervan. Het betreft enkele juridische bepalingen en daarnaast ook bepalingen ter bescherming van de ruimtelijke kwaliteit en andere waarden en belangen van derden. Verder bevat dit hoofdstuk regels voor het afwijken of wijzigen van het bestemmingsplan voor ontwikkelingen die niet specifiek aan een bepaalde bestemming zijn gebonden
.

Artikel 5 Juridische Bepalingen

5.1 Anti- dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.


5.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen.
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer.
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten.
  4. het bouwen bij ondergrondse transportleidingen.
  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
  6. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergronds bouwen
  1. Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag is toegestaan binnen de gevelgrenzen van de woning en de bebouwing die verder binnen bestemmingsvlakken is toegestaan.
  2. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor het toestaan van ondergrondse bebouwing van maximaal één bouwlaag buiten de gevelgrenzen van de bebouwing mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • De oppervlakte mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen met een absoluut maximum van 150m². Deze maximale maat geldt niet voor mestputten en mestkelders op de bestemmingsvlakken ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’.
    • De afstand tot de as van de weg dient minimaal 15m¹ te bedragen behalve als de bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat; dan is deze afstand bepalend.
    • Het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd.
    • Er is maximaal één bouwlaag toegestaan.
    • Afhankelijk van de situatie kan een landschappelijke inpassing worden geëist.
  3. De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximaal toegestane inhoud.
6.2 Geringe afwijkingen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. De voorgeschreven afstand tot de bestemmingsgrens, tot minimaal 3m¹, of als het uitbreiding van bestaande bebouwing betreft die reeds dichter bij de bestemmingsgrens is gelegen, deze bestaande kleinere afstand.
  2. De regels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een functie ten behoeve algemeen nut - zoals ten dienste van verkeer, waterhuishouding, energievoorziening, telecommunicatie, dagrecreatief medegebruik, de wering van milieuhinder en/of gevaar, de bescherming van diersoorten en/of wild en herdenkingsdoeleinden of religieuze doeleinden, met dien verstande dat:
    • de bebouwde oppervlakte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 20 m²;
    • de goothoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m;
    • de hoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 4,5 m;
    • de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 15 m;
  3. Het bepaalde in de regels voor overschrijding van het bouwvlak of het bouwen op een kleinere afstand van de weg dan is voorgeschreven met dien verstande dat:
    • dit noodzakelijk is vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting;
    • er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
    • de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie.
    • de wegbeheerder wordt gehoord.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Toelichting
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalt dat het verboden is om gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming. Dit hoeft dus niet meer in het bestemmingsplan zelf te worden geregeld. In het onderhavige artikel worde, niet uitputtend, twee gebruiksvormen genoemd die evident in strijd zijn met het bestemmingsplan en dus verboden zijn.
7.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
  2. het gebruik van bijgebouwen bij een woning of bedrijfsgebouwen als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.
Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kleinschalige, kortstondige, incidentele evenementen waarvoor op grond van andere regelgeving een vergunning of ontheffing vereist is en deze is verleend.
7.2 Afwijken ten behoeve van mantelzorg
Met een omgevingsvergunning kan van het plan worden afgeweken om toe te staan dat een bijgebouw bij een bedrijfswoning of woning c.q. een deel van een bedrijfsgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte om te voorzien in een tijdelijke behoefte. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden.
  1. Aangetoond wordt dat inwoning in de (bedrijfs)woning ter plaatse redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort en bewoning als afhankelijke woonruimte van een bijgebouw en/ of het deel van het bedrijfsgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Deze laatste eis geldt niet als er sprake is van een eerste lijns familierelatie tussen de bewoners van de woning en die van de afhankelijke woonruimte.
  2. De afhankelijke woonruimte wordt binnen de maatvoeringen voor bijgebouwen bij de (bedrijfs)woning c.q. bedrijfsgebouwen volgens de geldende bestemming ingepast, met een maximale oppervlakte van 75 m².
  3. De afhankelijke woonruimte wordt bij voorkeur gerealiseerd in een bestaand aangebouwd bijgebouw, of als dat niet mogelijk is in een bestaand vrijstaand bijgebouw of bedrijfsgebouw dat op maximaal 20 meter afstand is gelegen van de achtergevel van de (bedrijf)woning; in het geval er sprake is van een daartoe nieuw te bouwen bijgebouw mag de afstand tot de achtergevel van de (bedrijfs)woning niet meer bedragen dan 10 meter.
  4. Aan de omgevingsvergunning wordt het voorschrift verbonden dat binnen twee maanden nadat het gebruik als afhankelijke woonruimte is beëindigd, dit door de hoofdbewoner schriftelijk wordt gemeld bij het college van burgemeester en wethouders.
7.3. Afwijken ten behoeve van huisvesting tijdelijke werknemers
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor het huisvesten van tijdelijke werknemers in een ( bedrijfs) woning anders dan bij een agrarisch bedrijf of in een hiervoor in te richten woongebouw. Hierbij gelden de volgende specifieke voorwaarden:
  1. Per persoon dient tenminste 12m² woonoppervlak beschikbaar te zijn. Er mogen per woning maximaal 20 personen worden gehuisvest.
  2. Huisvesting in een ander gebouw is alleen toegestaan in een kernrandzone. Per locatie mogen maximaal 50 personen worden gehuisvest.

Artikel 8 Waarborgen Ruimtelijke Kwaliteit En Bescherming Van Andere Belangen En Waarden

Toelichting
Een van de uitgangspunten van het bestemmingsplan is het verhogen van de kwaliteit van het buitengebied in ruime zin. Dit betekent dat er binnen alle bestemmingen ruimte is voor ontwikkelingen die de kwaliteit verhogen. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit en het toepassen van flexibiliteitsbepalingen om van het plan af te wijken en tegemoet te komen aan iemands wensen mag niet ten koste gaan van de belangen van anderen. Dit artikel bevat randvoorwaarden om een en ander veilig te stellen.
8.1 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit
  1. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een groene erfinrichting en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden.
  2. Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als zij niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden.
  3. Bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen (afwijken en wijzigen) vindt in alle gevallen een toets plaats aan het beeldkwaliteitplan. Een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan de uitgangspunten hiervan.
  4. Verder moet er zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing die in redelijke verhouding staat tot de aard en omvang van de desbetreffende ontwikkeling, een en ander conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan.
  5. Het bevoegd gezag kan in verband hiermee de eis stellen dat een landschapsplan of erfinrichtingsplan wordt overgelegd.
8.2 Bescherming andere belangen en waarden
  1. Het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen ( afwijken en wijzigen) is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat de ontwikkeling als zodanig ter plaatse uit ruimtelijk ( natuur, landschap, flora en fauna) en milieukundig ( geur, geluid, veiligheid, waterhuishoudkundig) oogpunt aanvaardbaar is.
  2. Verder mag er geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere in het geding zijnde belangen. Dit laatste betreft met name de belangen van omwonenden en de belangen ( bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden) van ( agrarische) bedrijven en andere in de omgeving voorkomende functies zoals horeca, maatschappelijke functies, recreatie en sport.
  3. Om te kunnen beoordelen of voldaan wordt aan het gestelde onder 1 en 2 legt de initiatiefnemer een op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling afgestemde ruimtelijke onderbouwing over.
8.3 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
Toelichting
Het waterhuishoudkundig beleid is gericht op het handhaven van een voldoende voorraad grondwater en het tegengaan van verdroging en, waar dit mogelijk is het bevorderen van vernatting. Om dit te bereiken moeten ontwikkelingen, waardoor bebouwing en verharding toenemen waardoor de infiltratiecapaciteit zou worden verminderd, hydrologisch neutraal worden gerealiseerd zodat de infiltratiecapaciteit gelijk blijft.
  1. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden.
  2. Bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform het Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen van de betrokken waterschappen.
  3. Het bevoegd gezag wint het advies van het betrokken waterschap.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

Er zijn situaties dat bestaande bebouwing of gebruik niet in overeenstemming is met de bestemming die in dit plan is toegekend. In paragraaf 3.2. van het Besluit ruimtelijke ordening is in verband hiermee een standaardregeling voor het zogeheten overgangsrecht opgenomen die in alle bestemmingsplannen moet worden overgenomen. De peildatum die bepalend is voor de vraag of er sprake is van strijd met het bestemmingsplan is de datum van in werking treden van het plan. Dit geldt zowel voor het bouwen als voor het gebruik.
Bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, mogen worden gehandhaafd en mogen gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd. Bouwrechten, die ontleend kunnen worden aan een reeds verleende bouwvergunning mogen worden geëffectueerd, ook als het bouwwerk niet in overeenstemming is met dit bestemmingsplan.
Als er sprake is geweest van een calamiteit zoals brand of stormschade, is algehele nieuwbouw toegestaan mits de bouwvergunning tijdig wordt aangevraagd.
Gebruik dat op de peildatum bestaat en dat strijdig is met het bestemmingsplan mag in bepaalde gevallen worden voortgezet. Namelijk wanneer het op grond van het vorige bestemmingsplan al was toegestaan. Maar als iemand na het van kracht worden van dat bestemmingsplan is overgeschakeld naar gebruik in strijd met de bestemming geldt het overgangsrecht niet.
9.1. Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan tengevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als daar bedoeld met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken. Is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan “ Boerenkamplaan tussen 91-93 te Someren-Eind”.