2e partiële herziening Golfbaan De Swinkelse 2012 - bedrijfswoning Kuilerstraat
Bestemmingsplan - Gemeente Someren
Vastgesteld op 21-07-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan '2e partiële herziening Golfbaan De Swinkelse 2012 – bedrijfswoning Kuilerstraat' met identificatienummer NL.IMRO.0847.BP02020009-VS01 van de gemeente Someren.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het door een van de bewoners als ondergeschikte functie aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit, niet zijnde detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs)woning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.
1.4 aan huis verbonden beroep:
het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs) woning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend.
1.5 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7 agrarisch:
het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.8 agrarische waarden:
de waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de goede mogelijkheden voor de
uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en /of bedrijfsexploitatie.
1.9 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.10 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.11 architectonische waarden:
de waarden, die aan een gebouw zijn toegekend vanwege de karakteristieke bouwkunst, bouwstijl of bouwvorm.
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een bestemmingsvlak, die uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk is.
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bijbehorend bouwwerk/bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 bouwen, ondergronds:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
1.21 bouwpeil:
de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer.
1.22 bouwperceel:
een aangesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.
1.23 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 carport:
een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
1.27 dagrecreatie:
het verblijf voor recreatieve doeleinden zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.
1.28 dagrecreatief medegebruik:
extensieve vormen van dagrecreatie die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is, zoals wandelen, fietsen, skeeleren, paardrijden of kanoën.
1.29 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.30 erfinrichtingplan:
een inrichtingstekening waarbij de inrichting van een erf wordt weergegeven en waarbij wordt aangesloten op het beeldkwaliteitsplan.
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 gebruiken:
gebruiken, doen of laten gebruiken.
1.33 gevel:
bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.
1.34 groenvoorzieningen:
allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.
1.36 infiltratie:
het indringen van water in de bodem.
1.37 infiltratievoorziening:
een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) regenwater weg kan indringen c.q. passief kan infiltreren in de bodem.
1.38 Intermin Omgevingsverordening:
de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.
1.39 landschappelijke waarden:
het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
1.40 landschapselement:
een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal of een bomenlaan.
1.41 maaiveld:
de bovenkant van het ter plaatse aanwezige terrein.
1.42 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten aan elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of een andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.43 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.44 ondergeschikt bouwdeel:
bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de gevel of het dakvlak van een bouwwerk uitsteekt en niet gericht is op vergroting van het oppervlakte, zoals dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons.
1.45 ondergeschikte functie:
een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De ondergeschiktheid van de functie kenmerkt zich door een omvang van maximaal 30% van de hoofdfunctie.
1.46 ondergronds bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.
1.47 ondersteunende functie:
functie die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunende karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.
1.48 openbare weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.49 peil:
a.voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
b.in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.50 perceel:
zie bouwperceel.
1.51 permanente bewoning:
bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.
1.52 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie en het bedrijfsmatig verstrekken van dag- en/of verblijfsrecreatie.
1.53 recreatiebedrijf:
een bedrijf dat overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van verblijfsrecreatie in de vorm van een kamphuis of groepsaccommodatie, vakantiehuisjes, een kampeerterrein en/of kleinschalig kamperen, daaronder begrepen ondersteunende horeca en ondersteunende detailhandel.
1.54 recreatief medegebruik:
het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voorsportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
1.55 ruimtelijke kwaliteit:
kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
1.56 ruimtelijke ontwikkeling:
bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is.
1.57 terras:
een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van de horeca waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.
1.58 verblijfsrecreatie:
een activiteit die overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van recreatie met een overnachting ter plaatse.
1.59 verhard oppervlak:
de oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.
1.60 vormverandering van een bouwvlak of bestemmingsvlak:
vormverandering van de begrenzing van een bouwvlak of bestemmingsvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte van het bouwvlak of bestemmingsvlak.
1.61 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
a.gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
b.gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
1.62 wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.63 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.
1.64 wonen:
het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf.
1.65 woning/wooneenheid:
één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.
1.66 woonunit:
een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.
1.67 zelfstandige bewoning:
bewoning met een eigen toegang waarbij de noodzakelijke voorzieningen (keuken, douche en toilet) niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de as van de weg:
tussen de as van de weg waaraan het bouwwerk is gebouwd en een bepaald punt van het
bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.2 de afstand tot de bestemmingsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in een bestemmingsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.
2.3 het bebouwingspercentage:
het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voor zover dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de breedte van een bestemmingsvlak:
tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten in de bestemmingsgrens op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
2.6 de breedte van een bouwperceel:
tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.9 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet meegeteld bij de inhoud van een bouwwerk.
2.10 de lengte c.q. breedte van een bouwwerk:
horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Buitengebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch - Buitengebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.al dan niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
b.groenvoorzieningen
c.landschapselementen;
d.Infiltratie;
e.water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltrate;
f.extensief recreatief medegebruik;
g.(instandhouden van) erfbeplanting;
h.ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1' zijn de gronden tevens bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verharding;
i.De gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - toegangspad' mogen gebruikt worden als toegangspad/inrit van de naastgelegen bestemming en voor parkeren.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
a.Op of in de voor 'Agrarisch - Buitengebied' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
b.In afwijking van het bepaalde in 3.2.1 onder a, mogen er wel terreinafscheidingen en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen worden gerealiseerd op de voor ‘Agrarisch - Buitengebied’ aangewezen gronden.
c.De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 1 m1 bedragen.
d.De bouwhoogte van teeltondersteunende voorzieningen mag maximaal 1,5 m1 bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken ten behoeve van terreinafscheidingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van artikel 3.2.1 onder c met betrekking tot de bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,5 m1. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:
a.de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
b.aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;
c.de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 11.2.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
a.het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
b.het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
c.het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
d.het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
e.het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;
f.het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
g.het gebruik van opstallen voor bewoning;
h.het gebruik van gronden voor kuilvoeropslag en/of (sleuf)silo’s en/of mestopslagsilo’s;
i.het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
j.het gebruik van gronden voor lawaaisporten.
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting
a.Ten behoeve van landschappelijke kwaliteitsverbetering en landschappelijke inpassing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1' wordt de volgende voorwaardelijke verplichting gesteld:
1.binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan dient de landschappelijke beplanting te worden aangebracht en in stand te worden gehouden op de wijze zoals is aangegeven in het landschappelijke inrichtingsplan dat als onderdeel van bijlage 1 bij deze regels is opgenomen, waarbij de voorwaarden van artikel 3.6 in acht genomen moeten worden.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken ten behoeve van het aanleggen van verharding
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder artikel 3.4.1 onder b met betrekking tot het aanbrengen van oppervlakteverhardingen. Het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, danwel het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen kan worden toegestaan indien:
a.dit ten dienste staat van de doeleinden die zijn genoemd in artikel 3.1;
b.er sprake is van hydrologisch neutraal ontwikkelen;
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
3.6.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a.het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
b.het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
c.het verwijderen van landschapselementen;
d.het verwijderen van onverharde wegen of paden;
e.het verwijderen van de landschappelijke inpassing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1'.
3.6.2 Uitzondering
Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
a.werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b.werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
3.6.3 Toelaatbaarheid
Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en voor zover de mogelijkheden voor herstel niet (onevenredig) worden verkleind zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding, in de specifieke erfbeplantingsplannen en/of en in het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011.
Artikel 4 Bos
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden in de vorm van gemengd bos;
b. extensief recreatief medegebruik ter plaatse van de paden;
en voorts
c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.
en tenslotte
d. archeologische waarden, ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden'.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Bouwwerken geen gebouw zijnde mogen uitsluitend in de vorm van terreinafscheidingen worden gebouwd met een maximale hoogte van 2 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Verboden gebruik
Het is verboden de grond te gebruiken in strijd met de bestemming. Onder met de bestemming strijdig gebruik van de grond wordt in elk geval begrepen, het gebruik als:
a. standplaats voor meer dan een kampeermiddel, alsmede het gebruik van het gedeelte van het bouwperceel als standplaats voor kampeermiddelen;
b. opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
c. terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte dan wel geheel of gedeeltelijk of gebruikte onderdelen samengestelde machines en voer- of vaartuigen c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
d. opslagplaats van bouw- en/of aannemersmaterialen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verboden uitvoering van ander werk
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van bevoegd gezag op de in artikel 4.1 bedoelde gronden volgend ander werk uit te voeren:
a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden dieper dan 30 cm;
b. het aanleggen, verbreden en verharden van paden, banen en andere oppervlakte verhardingen;
c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
f. het scheuren van grasland;
g. ander werk dat een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg heeft, zoals drainage en (onder)bemaling.
4.4.2 Weigeringsgrond
Ander werk als bedoeld in 4.4.1 is slechts toelaatbaar voor zover het natuur- en landschapsbelang hierdoor niet onevenredig wordt geschaad en ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden' het bevoegd gezag op basis van archeologisch onderzoek heeft vastgesteld dat ter plaatse van deze aanduiding geen archeologische waarden aanwezig zijn die moeten worden beschermd dan wel het bevoegd gezag een besluit heeft genomen over het veiligstellen van de aangetroffen archeologische waarden en uit de aanvraag blijkt dat met dit besluit aantoonbaar rekening is gehouden.
4.4.3 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in lid 4.4.1 is niet van toepassing op ander werk dat:
a. eerste aanleg van nieuw bos voor zover dit bos niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarde' betreft;
b. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreft;
c. reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
d. reeds mag worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 5 Sport - Golfbaan
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport - Golfbaan' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.een golfbaan;
b.één bedrijfswoning met bijbehorende voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning' ;
c.waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, vijvers, en oevers;
d.groenvoorzieningen;
e.extensief recreatief medegebruik;
f.ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing 1’ zijn de gronden tevens bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen;
g.ter plaatse van de aanduiding ‘tuin’ is uitsluitend een tuin toegestaan;
h. ondergeschikte horeca waarbij de oppervlakte maximaal 50% van de bebouwde bruto vloeroppervlakte bedraagt van het clubgebouw;
i. verenigingsactiviteiten;
j. all weather sport- en recreatievoorzieningen alleen binnen het bouwvlak;
k. detailhandel tot een maximum van 50 m2 bedrijfsvloeroppervlak van het clubgebouw ten behoeve van de golfsport;
l. parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' en binnen het bouwvlak;
m. archeologische waarden, ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden';
n. natuurwaarde
o. aanleg, beheer en onderhoud van minimaal 15 hectare dennen-, eiken-, of beukenbos;
p. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, vijvers, en oevers;
q. waterloop ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - waterloop';
r. groenvoorzieningen;
s. extensief recreatief medegebruik;
t. .een afslagplaats ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - afslagplaats'.
Met daarbij behorende:
u. gebouwen;
v. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
w. tuinen en erven.
x. nutsvoorzieningen;
y. paden.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Toelaatbaarheid
a.in of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
1.gebouwen;
2.bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
b.ter plaatse van de aanduiding 'tuin' mag niet worden gebouwd.
5.2.2 Algemene inrichtingseisen
Ten aanzien van het bouwen van gebouwen gelden de volgende algemene regels:
a. gebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning met bijgebouwen/bijbehorende bouwwerken, dienen ten minste 5 meter uit de bestemmingsgrens te worden gerealiseerd;
b. gebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning met bijgebouwen/bijbehorende bouwwerken, dienen ten minste 20 meter uit de as van een weg te worden gerealiseerd;
c. de afstand tussen gebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning met bijgebouwen/bijbehorende bouwwerken, bedraagt 0 of ten minste 10 meter.
5.2.3 Clubgebouw
Ten aanzien van het bouwen van een clubgebouw gelden de volgende regels:
a. het clubgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
b. de goothoogte bedraagt maximaal 5 m;
c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12 m;
d. de oppervlakte bedraagt maximaal 2.500 m2;
e. de bebouwing dient te worden voorzien van een kap.
5.2.4 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a.maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan binnen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning';
b.de inhoud van een bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen) mag niet meer bedragen dan 750 m³, de inhoud van kelders wordt niet meegeteld;
c.de maximaal toegestane goothoogte is 6 m¹;
d.de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m¹;
e.de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn.
f.voor het bouwen van aan-, uitbouwen bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:
1.aan- en uitbouwen dienen binnen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning' gerealiseerd te worden;
2.de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
3.de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m.
5.2.5 Bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning gelden de volgende
bepalingen:
a.bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning zijn uitsluitend toegestaan binnen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning';
b.per bedrijfswoning zijn vrijstaande bijgebouwen toegestaan met een maximale oppervlakte van in totaal 100 m²;
c.de maximaal toegestane goothoogte is 3,3 m¹;
d.de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,5 m¹;
e.bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1 m¹ achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
f.de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn.
5.2.6 Schuilgelegenheden en sanitaire voorzieningen
Ten aanzien van het bouwen van schuilgelegenheden en sanitaire voorzieningen gelden de volgende regels:
a. schuilgelegenheden en sanitaire voorzieningen mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd;
b. de oppervlakte per gebouw bedraagt maximaal 20 m2;
c. de totale oppervlakte van alle gebouwen buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 100 m2;
d. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 meter;
e. de nokhoogte bedraagt maximaal 5 meter.
5.2.7 Afslagplaats
Ten aanzien van het bouwen van een afslagplaats gelden de volgende regels:
a. de afslagplaats dient ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - afslagplaats' te worden gebouwd;
b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6,5 meter;
c. de oppervlakte bedraagt maximaal 500 m2;
d. de dakheling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°.
5.2.8 Kantoor, berging en sanitair
Ten aanzien van het bouwen van een kantoor, berging en sanitair gelden de volgende regels:
a. een kantoor en berging dient ter plaats van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - afslagplaats' te worden gebouwd;
b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6,5 meter;
c. de oppervlakte bedraagt maximaal 50 m2;
d. de dakheling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°.
5.2.9 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.de hoogte van terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 meter;
b.de hoogte van antenne- en lichtmasten bedraagt niet meer dan:
1.8 meter binnen het bouwvlak;
2.4 meter buiten het bouwvlak;
c.de hoogte van een ballenvanger ten behoeve van de afslagplaats bedraagt niet meer dan 15 meter;
d.de hoogte van overige bouwwerken bedraagt niet meer dan 3,5 meter;
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Parkeren
Voorzien moet worden in voldoende parkeermogelijkheden op eigen terrein met een capaciteit voor minimaal 100 en maximaal 150 auto's. De parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' of binnen het bouwvlak.
5.3.2 Voorwaardelijke verplichting
a.Ten behoeven van de bouw en het ingebruik nemen van de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning' worden de volgende voorwaardelijke verplichtingen gesteld:
1.de bedrijfswoning mag worden gebruikt nadat de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaarde sloop bedrijfswoning' gesloopt is;
2.de bedrijfswoning mag in gebruik worden genomen nadat de landschappelijke inpassing, zoals omschreven in bijlage 1 van de regels, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing 1' gerealiseerd is en in stand wordt gehouden.
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. nutsvoorzieningen.
b. paden/uitritten;
c. parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
d. archeologische waarden, ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden';
e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
f. bruggen;
g. wegen en straten met maximaal 2 rijstroken, waarbij opstelstroken niet worden meegeteld.
6.2 Bouwregels
In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten en straatmeubilair, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond te verwachten archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunning
a.de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.
b.het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
1.er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
2.schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
7.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
a.in de situatie als bedoeld in 7.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
1.de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2.de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
3.de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
b.indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
7.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in de leden 7.2.1 en 7.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
a.vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
b.een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2;
c.een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
d.een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
a.het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
b.het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
c.het ophogen en egaliseren van gronden;
d.het verlagen van het waterpeil;
e.het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
f.het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
g.het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
h.het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
i.het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
j.het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
k.het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
7.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 7.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
a.maximaal 0,4 m¹ diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 7.3.1 sub b, g of h ;
b.een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 2.500 m2;
c.ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;
d.het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
e.reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;
f.mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.
7.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
a.de aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.
b.alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 7.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
c.het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
1.er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
2.schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.
7.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
a.in de situatie als bedoeld in lid 7.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
1.de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
2.de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
3.de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
b.indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
a.uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
b.het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Ondergronds bouwen
9.1.1 Algemeen
Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag (3,5 m¹ onder peil) is toegestaan binnen de gevelgrenzen van de (bedrijfs)woning en de verder binnen bestemmingsvlakken toegestane bebouwing. De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.
9.1.2 Afwijken van de regeling
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1.1 voor het toestaan van ondergrondse bebouwing van maximaal één bouwlaag (3,5 m¹ onder peil) buiten de gevelgrenzen van de bebouwing mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a.de oppervlakte mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen met een absoluut maximum van 150 m². Deze maximale maat geldt niet voor mestputten en mestkelders binnen de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’;
b.de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 m¹ te bedragen behalve als de bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat; dan is deze afstand bepalend.
c.het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
d.afhankelijk van de situatie kan een landschappelijke inpassing worden geëist die voldoet aan het bepaalde in artikel 11.2;
e.de inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximale toegestane inhoud.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afhankelijke woonruimte/mantelzorg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking ten behoeve van het gebruik van een bijbehorend bouwwerk behorende bij een bedrijfswoning of woning c.q. een deel van een bedrijfsgebouw als afhankelijke woonruimte om te voorzien in een tijdelijke behoefte. Hierbij gelden ten minste de volgende voorwaarden:
a.aangetoond wordt dat inwoning in de (bedrijfs)woning ter plaatse redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort en bewoning als afhankelijke woonruimte van een bijbehorend bouwwerk en/of het deel van het bedrijfsgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
b.er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt gehouden met aanwezige milieuhygiënische aspecten (geur, geluid, veiligheid);
c.de afhankelijke woonruimte wordt binnen de maatvoeringen voor bijbehorende bouwwerken bij de (bedrijfs)woning c.q. bedrijfsgebouwen volgens de geldende bestemming ingepast, met een maximale oppervlakte van 75 m²;
d.de afhankelijke woonruimte wordt bij voorkeur gerealiseerd in een bestaand aangebouwd bijbehorend bouwwerk, of als dat niet mogelijk is in een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk of bedrijfsgebouw dat op maximaal 20 m1 afstand is gelegen van de achtergevel van de (bedrijf)woning; in het geval er sprake is van een daartoe nieuw te bouwen bijbehorend bouwwerk mag de afstand tot de achtergevel van de (bedrijfs)woning niet meer bedragen dan 10 m1;
e.aan de afwijking wordt de regel verbonden dat binnen twee maanden nadat het gebruik als afhankelijke woonruimte is beëindigd, dit door de hoofdbewoner schriftelijk wordt gemeld bij het college van burgemeester en wethouders;
f.na beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg dienen de voorzieningen ten behoeve van de mantelzorg binnen zes maanden na beëindiging van het gebruik te worden verwijderd.
10.2 10%-regeling
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% van die maten en percentages, met dien verstande dat:
a.de noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige of architectonische inpassing aanwezig is;
b.de afwijking alleen mag worden toegepast indien elders in deze regels geen andere regels voor afwijking zijn opgenomen voor afwijking van deze maten;
c.de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 11.2.
10.3 Overschrijding bouwgrens
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen op een kleinere afstand van de weg dan is voorgeschreven dat met dien verstande dat:
a.de noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting aanwezig is;
b.er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
c.de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;
d.de wegbeheerder en het waterschap worden gehoord;
e.de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichter bij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde bestemmingsvlak. Als het bouwperceel aan 2 of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 m¹ te worden aangehouden.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
a.alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
b.regenwater dient bij voorkeur op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt;
c.bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform het Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen van de betrokken waterschappen;
d.het bevoegd gezag wint het advies in van het betrokken waterschap.
11.2 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit bij wijziging of afwijking
11.2.1 Algemeen
Een ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of door het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving en in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:
a.alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een groene erfinrichting en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;
b.nieuwe ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt door toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of door het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan zijn alleen toegestaan als zij niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
c.bij het toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of in het geval van het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan vindt in alle gevallen een toets plaats aan het beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011. Een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan de uitgangspunten hiervan;
d.verder moet er zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing die in redelijke verhouding staat tot de aard en omvang van de desbetreffende ontwikkeling, een en ander conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan;
e.het bevoegd gezag kan in verband hiermee de eis stellen dat een landschapsplan of erfinrichtingsplan wordt overgelegd;
f.indien de ontwikkeling daar aanleiding toe geeft, dient sprake te zijn van een kwaliteitsverbetering overeenkomstig artikel 3 van de Interim Omgevingsverordening.
11.2.2 Principe zorgvuldig ruimtegebruik
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, als bedoeld in 11.2.1, houdt in ieder geval in dat:
a.in geval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing;
b.uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
c.uitbreiding van het toegestane ruimtebeslag dient aansluitend aan de bestaande bebouwing plaats te vinden in het kader van concentratie van bebouwing en zuinig ruimtegebruik.
11.3 Waarborgen belangen van derden en andere waarden
Het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen (afwijken en wijzigen) is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere waarden en van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
11.4 Meerdere vergunningen
Wat betreft het bepaalde in het artikel 5 (Waarde – Archeologie 5) is de volgende bepaling van toepassing:
a.voor zover voor de omgevingsvergunning meerdere bouwwerken, werken of werkzaamheden vergunningen worden aangevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
11.5 Parkeren en laden/lossen
a.in het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeerkencijfers van het CROW, zoals opgenomen in de ASVV of een andere CROW-publicatie, zoals geldend ten tijde van de ontvangst van de aanvraag voor een omgevingsvergunning, tenzij in de regels van hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan concrete parkeernormen zijn opgenomen.
b.in het geval van een functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan de kencijfers van het CROW, zoals opgenomen in de ASVV of een andere CROW-publicatie, zoals geldend ten tijde van het moment van functiewijziging, tenzij in de regels van hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan concrete parkeernormen zijn opgenomen.
c.indien het gebruik van een gebouw of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.
d.de parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c dienen in stand te worden gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
a.een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1.gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2.na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
c.het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
a.het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b.het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c.indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d.het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan '2e partiële herziening Golfbaan De Swinkelse 2012 – bedrijfswoning Kuilerstraat'.