Esdoornstraat 2
Bestemmingsplan - Gemeente Someren
Vastgesteld op 02-03-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Bestanden
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Esdoornstraat 2’ met identificatienummer NL.IMRO.0847.BP02022018-OW1 van de gemeente Someren.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanbouw:
een aan een hoofdgebouw aanwezig bouwwerk dat architectonisch ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
het uitoefenen van een beroep, het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteld-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied of het uitoefenen van publiekverzorgend ambacht in de vorm van kappers, schoonheidssalons e.d., met dien verstande dat woonfunctie hoofdfunctie blijft.
1.7 achtergevellijn:
de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.8 afhankelijke woonruimte:
een gebouw bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 bedrijf:
inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel en/of nijverheid of soortgelijke activiteiten.
1.11 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak:
het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein dat wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienst-verlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratie-ruimten en dergelijke.
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond, doch met uitzondering van kelders en de onder de kap aanwezige zolder.
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 buitenwerks gevelvlak:
het gedeelte van de (denkbeeldige) gevelvlakken of de projectie van het dakvlak van een gebouw dat zich aan de buitenzijde van het gebouw bevindt.
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.24 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 huishouden:
één persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven.
1.26 hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
1.27 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.28 levensloopbestendige woning:
nul-tredenwoningen waarin daarnaast voldoende ruimte is voor het gebruik van een rolstoel en/of rollator.
1.29 mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
1.30 nul-treden woning:
een woning die zonder trappen van buitenaf bereikbaar is en waarbij de zgn. 'primaire ruimtes' (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op dezelfde woonlaag bevinden.
1.31 opbouw:
een op een hoofdgebouw aanwezige bouwlaag.
1.32 overkapping:
een overdekte open ruimte waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen, dan wel door vrijstaande ondersteuningen en welke niet wordt aangemerkt als een gebouw.
1.33 peil:
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse + 30 cm;
- overige gebouwen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld + 30 cm.
1.34 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.35 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.36 voorgevelrooilijn:
- de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;
- de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.
1.37 vrijstaand:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de zijdelingse perceelsgrens.
1.38 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.3 het bebouwingspercentage:
het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming.
2.4 de breedte, diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de hart van scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woondoeleinden in levensloopbestendige woningen;
- aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij woondoeleinden;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- parkeren.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van woningen en bijbehorende aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan:
- bij vrijstaande woningen:
- voor een bouwperceel met een oppervlakte tot en met 500 m²: 50%;
- voor een bouwperceel met een oppervlakte groter dan 500 m²: 50% van 500 m² vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gronden meer dan 500 m².
3.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ dient het aangegeven bebouwingstype te worden aangehouden.
- Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
- De voorgevel van een hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.
- De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
- De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
- De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag:
- voor vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m.
3.2.3 Aanbouwen en bijgebouwen
Binnen de bestemming 'Wonen' mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduidingen 'bijgebouwen' worden gebouwd.
- Aanbouwen uitsluitend aan de achterzijde van de woning mogen worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:
- de aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m1
- de afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 meter bedragen.
- Aanbouwen uitsluitend aan de achtergevel van een twee-aaneen gebouwde woning en een aaneengebouwde woning mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
- De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1.
- De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m1.
- De gezamenlijke diepte van het hoofdgebouw en de aanbouw mag niet meer bedragen dan 16 m1.
- De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m1 bedragen.
- Bijgebouwen bij woningen mogen worden gebouwd achter de achtergevellijn en naast het hoofdgebouw op een afstand van ten minste 3,5 m1 uit de voorgevel van het hoofdgebouw met inachtneming van de volgende bepalingen:
- Het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen op bouwpercelen:
- kleiner dan 500 m² mag niet meer bedragen dan 50 m²;
- van 500 m² tot en met 1.000 m² mag niet meer bedragen dan 60 m²;
- van 1.000 m² tot en met 2.000 m2 mag niet meer bedragen dan 75 m²;
- groter dan 2.000 m2 mag niet meer bedragen dan 100 m2;
- De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m1.
- De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m1.
- bij vrijstaande woningen mogen slechts aan één zijde naast het hoofdgebouw bijgebouwen worden gebouwd. Indien aan één zijde van het hoofdgebouw al een overkapping aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een bijgebouw naast de woning worden gerealiseerd.
- Het bebouwingspercentage zoals bedoeld in 3.2.1 mag niet worden overschreden.
- Het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen op bouwpercelen:
- In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, welke aan de volgende kenmerken voldoen:
- De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m1 naar de wegzijde overschreden.
- De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m1.
- De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
- De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de straat mag niet minder bedragen dan 2 m1.
- In afwijking van het bepaalde onder d mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kantoor en magazijn' de toegestane oppervlakte worden vermeerderd met maximaal 20 m2.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
- De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 0,5 m uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.
- De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m.
- De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
- De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
- Overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn.
3.2.5 Overkappingen
Overkappingen mogen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:
- Bij iedere woning mag één carport worden gebouwd.
- De lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw mag in de richting van het onbebouwde gebied niet worden overschreden.
- De oppervlakte niet meer bedragen dan 20 m².
- De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
- Overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 5 m en een bouwhoogte van maximaal 3 m.
3.3 Nadere eisen
- Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.
- De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
- indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- Het bepaalde in lid 3.2.2 onder c om een situering van hoofdgebouwen op een grotere afstand achter de voorgevelrooilijn toe te staan, mits de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.
- Het bepaalde in lid 3.2.4 onder d voor het toestaan van een hogere terrein- en erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, buiten de aanduiding ‘bijgebouwen’, mits:
- de terrein- en erfafscheiding wordt opgericht op het zijerf dat naar de weg of openbaar groen is gericht;
- de bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding maximaal 2 m bedraagt;
- indien grenzend aan het zijerf van derden, de terrein- en erfafscheiding minimaal 2 m voor de hoek eindigt of voldoende terugspringt;
- de terrein- en erfafscheiding niet verder dan halverwege de woning (gemeten vanaf de achterzijde) wordt gebouwd;
- te terrein- en erfafscheiding is afgestemd op het hoofdgebouw, zowel qua materiaal als vormgeving;
- de terrein- en erfafscheiding bij voorkeur wordt uitgevoerd in baksteen, eventueel gecombineerd met houten elementen. Geheel hout is enkel bij een lengte tot 5 m acceptabel;
- bij een lengte groter dan 5 m geleding wordt toegepast in hoogte, diepte en/of materiaal;
- bij een lengte groter dan 10 m onderbrekingen worden aangebracht van minimaal 2 m breed of de terrein- en erfafscheiding terugspringt met ten minste 1 m.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Binnen de bestemming 'Wonen' is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
- De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen) of een aangebouwd bijgebouw.
- De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m².
- Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
- Detailhandel is niet toegestaan.
- De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
- bermen en beplantingen;
- speelvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- voorzieningen voor langzaam verkeer;
- parkeervoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen;
- inritten;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer uitgesloten – inrit en parkeerplaats’ zijn inritten en parkeervoorzieningen niet toegestaan.
4.2 Bouwregels
De tot ‘Groen’ bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten dienste van de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes, waarbij de volgende bepalingen gelden:
- De inhoud van gebouwen, met uitzondering van het onder b bepaalde, mag niet meer dan 50 m³ bedragen.
- De oppervlakte van een fietsenstalling, (muziek)kiosk of een vergelijkbaar gebouw ten dienste van het gebruik van het onbebouwd gebied mag een grotere inhoud hebben dan onder a is bepaald, maar de oppervlakte mag niet meer dan 75 m² bedragen.
- De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.
4.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van het gebruik van reststroken, grenzend aan de bestemming ‘Wonen’, als tuin/erf bij een woning, door de bestemming ‘Groen’ te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ zonder bouwvlak en met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- De wijziging dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
- De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:
- Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan daar waar bovengronds gebouwd mag worden.
- Indien ondergronds gebouwd wordt in gronden waar geen bovengrondse bebouwing aanwezig is, telt de oppervlakte van de ondergrondse bebouwing mee bij de maximaal toegestane oppervlakte en het maximum bebouwingspercentage.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- Het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
7.2 Afwijking van de gebruiksregels
- Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.1 onder b en toestaan dat een aangebouwd bijgebouw bij een woning binnen de bestemming 'Wonen' wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
- een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
- de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 75 m².
- Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de regels, ten behoeve van:
- het afwijken van de voorgeschreven minimum- en maximummaten met niet meer dan 10%, mits:
- daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;
- dit noodzakelijk is voor de bouwkundige dan wel architectonische inpassing;
- het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouw- en bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden dit vergt.
De onder a en b geregelde omgevingsvergunningen kunnen worden verleend indien door deze verlening belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast. Er zal sprake zijn van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang als:
- de bebouwingstypologie (vrijstaand) wordt aangetast;
- de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast;
- de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Parkeren en laden/lossen
- In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeerkencijfers van het CROW, zoals opgenomen in de ASVV of een andere CROW-publicatie, zoals geldend ten tijde van de ontvangst van de aanvraag voor een omgevingsvergunning, tenzij in de regels van hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan concrete parkeernormen zijn opgenomen.
- In het geval van een functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan de kencijfers van het CROW, zoals opgenomen in de ASVV of een andere CROW-publicatie, zoals geldend ten tijde van het moment van functiewijziging, tenzij in de regels van hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan concrete parkeernormen zijn opgenomen.
- Indien het gebruik van een gebouw of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.
- De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c dienen in stand te worden gehouden.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Esdoornstraat 2.'