KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Wonen
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Sloopregels
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsregels
Artikel 12 Slotregel

Sonniuswijk 21

Bestemmingsplan - Gemeente Son en Breugel

Vastgesteld op 13-11-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

Bijlage Bij Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan:
Het wijzigingsplan Sonniuswijk 21 van de gemeente Son en Breugel;
1.2 Wijzigingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0848.BPW807BUITENGEBIED-VA01, met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aardkundige waarde:
waarden in verband met specifieke abiotische kenmerken zoals bodemsamenstelling, hoogteverschillen e.d.;
1.6 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;
1.7 afrastering:
bouwwerken in de vorm van een open constructie, zoals palen verbonden met gaas of prikkeldraad, ter afbakening van een erf/terrein;
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, sierteeltbedrijven en paardenhouderijen;
1.9 agrarisch bouwvlak:
een aanduiding "bouwvlak" binnen de bestemming ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch met waarden-1’ of ‘Agrarisch met waarden-2’;
1.10 agrarisch technisch hulpbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden en/of (medisch) verzorgen van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestverwerking, zoals: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven;
1.11 agrarisch verwant bedrijf:
een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden zoals dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, stalhouderijen, instellingen voor agrarische praktijkonderwijs, proefbedrijven en volkstuinen;
1.12 archeologische waarden:
cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd;
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.14 bebouwingspercentage:
een in de regels opgenomen of aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een terrein (bouwvlak, bestemmingsvlak, bouwperceel etc.) aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd;
1.15 bed & breakfast:
een of meerdere gastenkamers of zelfstandige units in een woning of cultuurhistorisch waardevol gebouw,, die periodiek wordt verhuurd voor recreatief nachtgebruik op basis van logies en ontbijt;
1.16 bedrijfsactiviteiten:
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;
1.17 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.18 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht;
1.19 beperkt kwetsbaar gebouw:
een gebouw met een kantoor-, cel-, industrie-, sport- of logiesfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit;
1.20 beperkt kwetsbaar object:
de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.21 Besluit externe veiligheid inrichtingen:
Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer;
1.22 bestaande bebouwing/ bestaand gebruik:
bebouwing en gebruik, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
1.23 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.24 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.25 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.26 bijgebouw:
een gebouw of onderdeel van een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn kleinere constructie of geringere afmetingen visueel onderscheidt. Hieronder worden ook carports en overkappingen begrepen;
1.27 bos:
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;
1.28 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
1.29 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.30 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing
is toegelaten;
1.31 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.32 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.33 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.34 cultuurhistorisch waardevol pand:
een vanuit historische bouwkunst beeldbepalend pand, al dan niet aangemerkt als gemeentelijk of rijksmonument;
1.35 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
1.36 dagrecreatie:
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan; huifkarren worden hier mede onder begrepen;
1.37 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse. Hieronder wordt tevens verstaan het verrichten van handelingen ten behoeve van de verkoop van goederen via internet, waarbij de levering elders plaatsvindt;
1.38 duurzame locatie intensieve veehouderij:
een bestaand agrarisch bouwvlak met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieu-oogpunt (ammoniak, stank en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om het ter plaatse uit te breiden;
1.39 ecologische verbindingszone:
zone, die dienst doet als verspreidingsgebied respectievelijk migratieroute voor planten en dieren tussen verschillende natuurgebieden. Aanleg van verbindingszones heeft als doel barrières tussen deze gebieden op te heffen;
1.40 extensief recreatief medegebruik:
die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;
1.41 extensiveringsgebied:
een aangeduid ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is;
1.42 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.43 geluidsgevoelige objecten:
woningen, scholen voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs, hoger onderwijs en gezondheidszorggebouwen;
1.44 geluidsgevoelige terreinen:
terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, of woonwagenstandplaatsen;
1.45 geluidzoneringsplichtige inrichting:
bedrijven welke vallen onder artikel 2.4. van Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
1.46 geomorfologisch:
de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beïnvloedt door menselijk handelen;
1.47 geurgevoelige objecten:
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
1.48 glastuinbouwbedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het telen van gewassen door in hoofdzaak gebruik te maken van permanente kassen of tunnels;
1.49 groepsaccommodatie/logeergebouw:
een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie door meerdere personen in groepsverband;
1.50 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf.
Afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet of het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven worden ook aangemerkt als een grondgebonden agrarisch bedrijf;
1.51 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
1.52 houtproductie:
het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;
1.53 hoveniersbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen;
1.54 inpandige statische opslag:
het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel dan wel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
1.55 intensieve veehouderij:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten-, of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkveehouderij;
1.56 kampeerboerderij:
het gelegenheid geven tot het houden van recreatief nachtverblijf in gebouwen deel uitmakend van een agrarische bedrijf dan wel een voormalig agrarisch bedrijf;
1.57 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief verblijf;
1.58 kassen:
gebouwen waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, zoals het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
1.59 kwetsbaar object:
de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.60 landbouwdieren:
rundvee, pluimvee (kippen, eenden, ganzen, kalkoenen, parelhoenders, struisvogels e.d.), varkens, schapen, geiten, pelsdieren, konijnen, paarden, wormen e.d., consumptievissen (meerval, forel, paling, zeebaars, zeebrasem, tilapia e.d.);
1.61 landbouwontwikkelingsgebied:
een op de verbeelding ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij;
1.62 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.63 lawaaisport:
een sportactiviteit al dan niet individueel of in groepsverband, professioneel of hobbymatig waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;
1.64 loon(werk)bedrijf:
een bedrijf dat – voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen- diensten verleent aan agrarische bedrijven, hetzij in verband met de bodemcultuur, hetzij ter uitvoering van grondwerkzaamheden;
1.65 manege:
een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden;
1.66 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychisch en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.67 mestbewerking:
behandeling van dierlijke mest zonder noemenswaardige veranderingen aan het product teweeg te brengen;
1.68 mestverwerking:
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigingen;
1.69 minicamping:
een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of een burgerwoning;
1.70 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.71 nevenactiviteiten:
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen;
1.72 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenfokkerijen, viskwekerijen en wormenkwekerijen;
1.73 nieuwvestiging agrarisch bedrijf:
de vestiging van een agrarisch bedrijf op een nieuw bouwvlak daar waar nog geen bouwmogelijkheden aanwezig zijn, als gevolg van het oprichten van een nieuw agrarisch bedrijf, dan wel het splitsen van een bestaand agrarisch bedrijf;
1.74 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.75 omschakeling agrarisch bedrijf:
het geheel, dan wel in overwegende mate overstappen van een van de volgende agrarische bedrijfsvormen in een andere;
1.76 ondersteunende horeca:
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;
1.77 overkapping/ carport:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
1.78 paardenbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;
1.79 paardenhouderij:
een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette houderij voor paarden die uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het fokken, trainen, africhten en verhandelen van paarden, waarbij tevens als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan het geven van instructie aan ruiter en paard; hierbij zijn publieks- en/of verkeersaantrekkende activiteiten niet toegestaan;
1.80 pension:
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten;
1.81 pensionstalling:
het stallen van paarden van derden;
1.82 recreatief medegebruik:
die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;
1.83 recreatiewoning:
een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.84 risicovolle inrichting:
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.85 schuilhut:
gebouw, ten behoeve van het bieden van schuilgelegenheid - noodzakelijk in het kader van dierenwelzijn - aan hobbymatig gehouden dieren;
1.86 schuilvoorziening:
een bouwwerk, ten behoeve van het bieden van schuilgelegenheid aan mensen;
1.87 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.88 slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken;
1.89 stacaravan:
een kampeermiddel in de vorm van een caravan, dat een bouwwerk is;
1.90 streekgebonden producten:
producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio wordt geproduceerd;
1.91 teeltondersteunende kassen:
teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een kas, voor een vollegrondstuinbouwbedrijf of boomteeltbedrijf. Hieronder worden ook schuurkassen, permanente tunnel- of boogkassen begrepen;
1.92 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden; te onderscheiden zijn de volgende categorieën:
  • laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnels;
  • laag/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
  • hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 3,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
  • hoog/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 2,5 m met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
  • overig: vraatnetten, boomteelthekken;
1.93 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;
1.94 trekkershut:
een klein vrijstaand gebouw, zonder eigen sanitaire voorzieningen, bestemd voor verhuur voor recreatieve doeleinden in de vorm van verblijfsrecreatie aan steeds wisselende wandelaars, fietsers, ruiters, kanoërs of autogebruikers, waarbij verhuur aan dezelfde personen maximaal 3 dagen/nachten mag zijn;
1.95 tuinbouwbedrijf:
een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen;
1.96 tuincentrum:
een kwekerij en een verkoopplaats waar dode en levende artikelen voor verwerking/gebruik in tuin en huis, daaronder ook begrepen dierbenodigdheden voor huisdieren, direct aan particulieren ter verkoop worden aangeboden, van welke verkoopplaats een koffiehoek deel uitmaakt ter ondersteuning van de tuincentrumfunctie;
1.97 tunnel(kas):
een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
1.98 verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;
1.99 verkoopvloeroppervlak:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.100 verwevingsgebied:
een aangeduid ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied, gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten;
1.101 vloeroppervlak(te):
de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;
1.102 vollegrondstuinbouw:
een tuinbouwbedrijf waarbij het telen van gewassen plaatsvindt op een zich buiten een kas of buiten containers bevindend stuk teelgrond;
1.103 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
  • gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
1.104 waterhuishoudkundige doeleinden:
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen;
1.105 watergang:
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang;
1.106 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving, zoals deze luidt op het moment van de ter inzage legging van dit plan;
1.107 Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de ter inzage legging van dit plan;
1.108 Wet milieubeheer:
Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de ter inzage legging van het vastgesteld van dit plan;
1.109 Wet ruimtelijke ordening:
Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de ter inzage legging van het vastgesteld van dit plan;
1.110 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.111 Woningwet:
Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de ter inzage legging van het vastgesteld van dit plan;
1.112 (woon)boerderij:
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en bedrijfsgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;
1.113 woonunit:
een te verplaatsen/ verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen, niet zijnde een stacaravan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
De kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.2 Bebouwde oppervlakte van een bouwperceel
De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.3 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak
2.4 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 De hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.9 Peil
Voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel.
In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld.
2.10 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch gebruik;
  2. nevenactiviteiten, voor zover deze via omgevingsvergunning voor het afwijken van bouw- en of gebruiksregels kunnen worden toegestaan;
  3. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  4. behoud van openheid;
  5. extensief recreatief medegebruik;
  6. doeleinden van openbaar nut;
  7. erfbeplanting.
Een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten, en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de doeleinden.
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1.
  1. agrarisch bouwvlak. Ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ gelden de volgende bepalingen:
    1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ zijn agrarische bedrijven toegestaan;
    2. indien blijkens de aanduiding ‘relatie’ sprake is van een koppeling van twee aanduidingen ‘bouwvlak’ dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bouwvlak van overeenkomstige toepassing.
  2. type agrarisch bedrijf en omschakeling. Ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mag een grondgebonden agrarisch bedrijf worden uitgeoefend. Voorts is, al dan niet in combinatie met een grondgebonden bedrijf, het volgende type agrarisch bedrijf toegestaan overeenkomstig de onderstaande aanduidingen:
    1. ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ een intensieve veehouderij;
    2. ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ een paardenhouderij.
  3. ondergeschikte detailhandel. Voor ondergeschikte detailhandel gelden de volgende bepalingen:
    1. ten dienste van het agrarisch bedrijf is ondergeschikte detailhandel toegestaan als nevenactiviteit;
    2. het mag enkel gaan om detailhandel in streekgebonden producten en agrarisch gerelateerde producten;
    3. maximaal mag 100 m2 verkoopvloeroppervlak voor deze detailhandelsactiviteit worden aangewend;
    4. de activiteit vindt uitsluitend plaats in de aanwezige gebouwen. Nieuwbouw ten behoeve van deze functie is niet toegestaan.
  4. inpandige statische opslag. Ten dienste van het agrarisch bedrijf is inpandige statische opslag toegestaan als nevenactiviteit, tot een maximale vloeroppervlakte van 400 m2. Inpandige statische opslag is niet toegestaan in kassen.
  5. mestverwerking en –vergisting. Mestverwerking en –vergisting wordt als bij het agrarisch bedrijf behorende nevenactiviteit aangemerkt, zij het dat deze voorziening, indien en voor zover gebruik wordt gemaakt van mest of andere producten van derden, uitsluitend kan worden toegestaan na verlening van omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels.
  6. teeltondersteunende voorzieningen. Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
    1. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ toegestaan;
    2. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ als daar buiten toegestaan.
  7. behoud openheid. Ter plaatse van de met ‘wro-zone – aanlegvergunning openheid’ aangeduide gronden is het beleid gericht op het behoud van de grootschalige openheid en het verkavelingspatroon.
  8. waterhuishoudkundige doeleinden. De gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden vanaf de insteek van de als ‘Water’ bestemde watergangen zijn tevens bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden.
  9. extensief recreatief medegebruik. Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied, zoals paden, banken, picknicktafels, vogel/wildobservatieposten, bewegwijzering e.d.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
3.2.2 (Maatvoering) bebouwing buiten bouwvlak
Voor het oprichten van bouwwerken buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ geldt het volgende:
  1. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 1,5 m mag bedragen;
    2. het oprichten van sleufsilo’s niet is toegestaan;
    3. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 3,5 m, indien en voor zover sprake is van een bouwwerk;
    4. permanente teeltondersteunende voorzieningen alsmede teeltondersteunende kassen niet zijn toegestaan.
  2. ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is toegestaan, zoals banken, picknicktafels e.d. met een maximale bouwhoogte van 2 m.
  3. paardenbakken buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ niet zijn toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning minicampings
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels ten behoeve van het toestaan van minicampings en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ of tot maximaal 100 m uit de aanduiding ‘bouwvlak’, gerekend vanaf de achtergrens van dit bouwvlak, of op een afstand van 100 m van het eigen bestemmingsvlak ‘Wonen’ en ‘Bedrijf’ op een afstand van minimaal 25 m van de bestemming ‘Wonen’ van derden;
  2. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, tentwagens, kampeerauto’s, campers en toercaravans);
  3. er zijn maximaal 25 kampeerplaatsen per minicamping toegestaan;
  4. gebouwde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen zoals sanitaire voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 50 m2 en een maximale bouwhoogte van 5,5 m;
  5. de sanitaire voorzieningen worden, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, gerealiseerd binnen bestaande bebouwing, of anders aansluitend aan de bestaande bebouwing;
  6. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast, dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  8. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  9. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  10. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  11. het is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone-landbouwontwikkelingsgebied’;
  12. het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.
3.3.2 Omgevingsvergunning hogere erfafscheiding
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder a. teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ een grotere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de grotere bouwhoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;
  2. de erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;
  3. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.
3.3.3 Omgevingsvergunning paardenbak t.b.v. hobbymatig gebruik
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder c. teneinde ten behoeve van hobbymatig gebruik binnen deze bestemming of de bestemming ‘Wonen’ paardenbakken toe te staan buiten de aanduiding ‘bouwvlak’, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de paarden bak kan redelijkerwijs niet worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ of binnen het bestemmingsvlak ‘Wonen’;
  2. de paardenbak wordt aansluitend aan de aanduiding ‘bouwvlak’ of het bestemmingsvlak ‘Wonen’ gesitueerd;
  3. de paardenbak dient landschappelijk te worden ingepast;
  4. schuurtjes, lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken zijn niet toegestaan;
  5. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 800 m2;
  6. er is maximaal één paardenbak per bouwvlak dan wel ten behoeve van het bestemmingsvlak ‘Wonen’ toegestaan en uitsluitend bij het eigen bouwvlak respectievelijk de eigen woning;
  7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  8. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap;
  9. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder c. van de Wabo, wordt onder gebruik in overeenstemming met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor mestbewerking van op het eigen bedrijf geproduceerde mest.
3.4.2 Strijdig gebruik
In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder c. van de Wabo, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
  2. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
  3. detailhandel, behoudens het bepaalde in 3.1.2 onder c.;
  4. buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;
  5. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  6. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
  7. het bewonen van bedrijfsruimte.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.2 teneinde gebruik van opstallen en/of percelen voor een andere vorm van bedrijvigheid dan wel nevenactiviteiten mogelijk te maken.
3.6 Omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden
3.6.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 3.6.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
3.6.2 Uitzonderingen vergunningenplicht
Het onder 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
  2. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het wijzigingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  3. welke ten tijde van het van kracht worden van het wijzigingsplan in uitvoering waren;
  4. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer;
3.6.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in 3.6.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 3.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 3.6.4 de toetsingscriteria weergegeven.
3.6.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden
Criteria voor verlening van de omgevings-vergunning voor werken/werkzaamheden
Ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – aanlegvergunning openheid’:
- het planten van hoogopgaande beplanting en boomteelt;
- het graven en dempen van sloten.
De openheid alsmede het grootschalige kavelpatroon mag niet onevenredig worden aangetast.
Het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2.
Het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
De waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen;
  2. recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig kamperen of bed & breakfast;
  3. water en waterhuishoudkundige doeleinden.
Een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen detaillering van de bestemming.
4.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1:
  1. beroep aan huis. In een woning mag een beroep aan huis dan wel bed & breakfast worden uitgeoefend als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 80 m2;
    2. een bed & breakfast mag bestaan uit maximaal twee kamers met elk maximaal 2 bedden;
    3. het gebruik mag geen nadelige gevolgen hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
    4. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
    5. opslag vindt uitsluitend inpandig plaats;
    6. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep;
    7. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  2. aantal woningen. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal woningen is.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Inhoud
Met betrekking tot de inhoud van de woningen gelden de volgende regels:
  1. de inhoud van een woning mag maximaal 600 m3 bedragen, exclusief aangebouwde bijgebouwen;
  2. indien de bestaande inhoud van een woning meer bedraagt dan 600 m3, mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan de bestaande inhoud.
4.2.3 Maatvoering en situering
Min. Max.
Woning
Goothoogte nvt 6 m
Bouwhoogte nvt 10 m
Bijgebouwen bij woning
Gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen
nvt 80 m2
Goothoogte nvt 3,5 m
Bouwhoogte nvt 6 m
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwhoogte erfafscheidingen nvt Voor voorgevelrooilijn: 1m Overige: 2 m
Bouwhoogte carports en overkappingen nvt 3 m
Oppervlakte carports en overkappingen nvt 20 m2
Bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde
nvt 10 m
4.2.4 Herbouw
Aanvullend gelden voor herbouw van bestaande woningen de volgende voorwaarden:
  1. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn van de woning;
  2. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);
  3. herbouw van boerderijlichamen is toegestaan, waarbij het herbouwde boerderijlichaam volledig mag worden benut voor de woonfunctie, indien de bouwkundige staat van het boerderijlichaam herbouw noodzakelijk maakt.
4.2.5 Afwijkende oppervlakte bijgebouwen
In afwijking van het bepaalde in 4.2.3 met betrekking tot de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen, wordt voor het bestemmingsvlak Sonniuswijk 21 een gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen toegestaan van maximaal 200 m2.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Omgevingsvergunning voor vergroting inhoud woning
Ten behoeve van het stimuleren van sloop van overtollige bebouwing kan het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afijken van de maximale inhoud voor een burgerwoning tot een maximum van 850 m3 onder de volgende voorwaarden:
  1. per 50 m3 vergroting van de woning dient telkens minimaal 500 m2 aan legaal opgericht bebouwing te worden gesloopt
  2. het surplus (alle aanwezige bebouwing boven de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen) moet in één keer worden gesloopt en deze sloop moet als voorwaarde aan de omgevingsvergunning worden verbonden;
  3. geen omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
    1. op deze locatie sloop van de bebouwing al heeft plaatsgevonden;
    2. sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling;
    3. sloopsubsidie is verkregen op basis van de Regeling beëindiging veehouderijtakken;
    4. of de sloop al op andere wijze is verzekerd.
  4. de gesloopte oppervlakte mag slechts eenmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen;
  5. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  6. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast, dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.
4.3.2 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
4.2.4 onder a. teneinde de voorgevel te kunnen plaatsen buiten de (voormalige) voorgevelrooilijn, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
  2. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning;
  3. herbouw van gesplitste boerderij(woning)en is niet toegestaan;
  4. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  5. de nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  6. er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;
  7. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  8. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
4.4 Specifieke gebruiksregels
In aanvulling op het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c. van de Wabo, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
4.5.1 Wijziging t.b.v. woningsplitsing
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van deze gronden wijzigen teneinde toevoeging van woningen door bouwkundige aanpassingen (splitsing) van bestaande boerderijgebouwen mogelijk te maken. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. woningsplitsing is uitsluitend toegestaan bij:
    1. met ‘cultuurhistorische waarde’ aangeduide cultuurhistorisch waardevolle panden;
    2. (woon)boerderijen.
  2. de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning of (woon)boerderij (beide inclusief de inpandige stal / het inpandige deel) mag niet worden vergroot;
  3. de agrarische verschijningsvorm van de voormalige boerderij mag niet worden aangetast;
  4. de bestaande situering van de bebouwing mag niet worden gewijzigd;
  5. bij woningsplitsing mag in maximaal 2 woningen worden gesplitst; de minimale inhoud van de woningen dient 350 m3 te bedragen;
  6. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 80 m2 per woning;
  7. er wordt voldaan aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
  8. er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
  9. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  10. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  11. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Sloopregels

6.1 Omgevingsvergunning voor het slopen van beeldbepalende bouwwerken
6.1.1 Sloopverbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het slopen) een met ‘cultuurhistorische waarde’ aangeduid cultuurhistorisch waardevol bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen.
6.1.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in 6.1.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het wijzigingsplan sloopvergunning dan wel omgevingsvergunning voor het slopen is verleend;
  2. die het normale onderhoud betreffen;
  3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.1.3 Verlening
De in 6.1.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend:
  1. indien de instandhouding van het bouwwerk geen bijdrage meer levert aan de cultuurhistorische waarde van het bouwwerk en de omgeving; en/of
  2. indien het bouwwerk niet meer beschikt over de eigenschappen die het de cultuurhistorische waarden heeft verschaft.
6.1.4 Advies deskundige
Alvorens een besluit ten nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het slopen wint het bevoegd gezag advies in van een ter zake deskundige (commissie) omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het slopen geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de cultuurhistorische waarden van het pand en de omgeving.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Afwijkende maatvoering
Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn gebouwd in overeenstemming met de Woningwet, dan wel Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, maar in afwijking van dit wijzigingsplan, zijn toegestaan.
7.2 Ondergronds bouwen
  1. Op plaatsen waar een woning met bijgebouwen is of gelijktijdig wordt gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  2. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder de woning of bijgebouw, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.
7.3 Afstand bebouwing tot wegen
7.3.1 Afstand
Voor de bebouwing van de langs de hierna genoemde wegen gelegen gronden, moeten de volgende afstanden in acht genomen worden:
  • verharde wegen: 15 m uit de as van de rijbaan
  • onverharde wegen: 10 m uit de as van de rijbaan
7.3.2 Omgevingsvergunning afwijken afstand
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.3.1, teneinde het oprichten van bebouwing binnen de voorgeschreven afstand toe te kunnen staan, mits de verkeersveiligheid blijft gewaarborgd.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Luchtvaartverkeerzone – invliegfunnel
8.1.1 Verbod
Ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone-invliegfunnel’ geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde c.q. voor een hogere bebouwing dan de maximum hoogte van 160 m boven NAP tot 170 m boven NAP in verband met een funnel (obstakelvrij vlak), dat aangeeft het beschermingsgebied van een gedeeltelijke funnel van vliegtuigen. Deze maximum hoogten mogen ook niet worden overschreden door bouwwerken zoals antennes, vlaggenmasten e.d.
8.1.2 Afwijken
  1. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 8.1.1 onder de voorwaarde dat de werking van de funnel niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed.
  2. Voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen van de Minster van Defensie.
8.2 Reconstructiewetzone en wro-zone
Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen:
  1. ‘reconstructiewetzone-extensiveringsgebied natuur’;
  2. ‘reconstructiewetzone-extensiveringsgebied overig’;
  3. ‘reconstructiewetzone-landbouwontwikkelingsgebied’;
  4. ‘reconstructiewetzone-verwevingsgebied’;
  5. ‘wro-zone-aanlegvergunning aardkundig waardevol’;
  6. ‘wro-zone-aanlegvergunning hoge akkers’;
  7. ‘wro-zone-aanlegvergunning openheid’;
gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.
8.3 Vrijwaringszone – radar
8.3.1 Verbod
Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone-radar’ geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde c.q. voor een hogere bebouwing dan de maximum bouwhoogte van 45 m boven NAP teneinde de verstoring van het radarbeeld te voorkomen. Deze maximum hoogte mag ook niet worden overschreden door bouwwerken zoals antennes, vlaggenmasten e.d.
8.3.2 Afwijken
  1. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 8.3.1 onder de voorwaarde dat de werking van de radar niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed.
  2. Voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen van de Minister van Defensie.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemene omgevingsvergunning voor afwijken
Het bevoegd gezag kan ten behoeve van een zend- en/of ontvangstinstallatie, door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van deze regels, ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 50 m.
9.2 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan ten behoeve van het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van deze regels, mits:
  1. het een bijgebouw betreft behorende bij een woning binnen een bestemming waarbinnen een permanente (bedrijfs)woning is toegestaan;
  2. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts;
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m2;
  5. het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verleent op naam van zowel de mantelzorgverlener als de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijk melding wordt gemaakt bij het bevoegd gezag en het vrijstaand bijgebouw binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongedaan wordt gemaakt voor bewoning.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het wijzigingsplan wijzigen en aan gronden de bestemming ‘Waarde-Archeologie 1’, ‘Waarde-Archeologie 2’, ‘Waarde-Archeologie 3’ of ‘Waarde-Archeologie 4’ toekennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsregels

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1.1 met maximaal 10%.
11.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
11.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
11.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
11.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Sonniuswijk 21