Monnickendam - Verwondering
Bestemmingsplan - Gemeente Waterland
Vastgesteld op 09-06-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Monnickendam - Verwondering van de gemeente Waterland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0852.BPKMOverwonder021-va01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtererf:
dat deel van het bouwperceel dat 1,50 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ligt (zijerf), het oorspronkelijke hoofdgebouw niet meegerekend;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.8 bestaand:
bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwlaag:
de begane grond of een verdieping van een gebouw waarbij per bouwlaag over 100% van het vloeroppervlak een plafondhoogte van ten minste 2,40 m aanwezig c.q. mogelijk is. Een volledig onder het peil gelegen ruimte wordt hieronder niet begrepen;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 brutovloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken;
1.20 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;
1.21 cultuurhistorische waarden:
waarden ontstaan door het gebruik (van bepaalde gronden) in de loop van de geschiedenis door de mens;
1.22 dakopbouw:
een (gedeeltelijke) verdieping op een gebouw die zich qua uiterlijke verschijningsvorm manifesteert als kapverdieping of een teruggerooide bouwlaag;
1.23 dakoverstek:
Het deel van het dakvlak dat uitsteekt buiten de gevel;
1.24 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.25 erf:
een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw waarbij het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;
1.26 evenement:
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen activiteiten zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, en dergelijke;
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, zowel ruimtelijk als functioneel als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.29 landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
1.30 luifel:
een open constructie, geen overkapping zijnde, aan een gevel, die al dan niet constructief deel uitmaakt van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk;
1.31 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen, jeugd- en kinderopvangvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.32 meetverschil:
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
1.33 ondergronds:
beneden peil;
1.34 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand, niet bedoeld een luifel;
1.35 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het zomerwaterpeil;
1.36 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.37 rijstrook:
een strook behorende bij een (hoofd)weg, niet zijnde in- en uitvoegstroken, ventwegen, rijwielpaden, voetpaden en daarmee gelijk te stellen wegen en paden;
1.38 schoolplein
speelplaats bij een school.
1.39 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.40 voorerf:
dat deel van het bouwperceel dat niet tot het achtererf wordt gerekend;
1.41 voorgevelrooilijn:
- a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdige aan de as van de weg gelegen bouwgrens, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: de naar de weg gekeerde bouwgrens;
1.42 zijerf:
dat deel van het achtererf dat naast het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ligt;
1.43 zomerwaterpeil:
het Normaal Amsterdams Peil (NAP) minus 1,54 m.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
- a. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor balkon- en dakterrashekken: het hoogste punt tussen het balkon- respectievelijk het dakterrashek en de bovenkant van het dak;
2.2 de breedte / diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de gezamenlijke brutovloeroppervlakte:
tussen de binnenwerkse gevelvlakken en scheidingsmuren van alle ruimten die bij het meten worden betrokken;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 uitzondering meetwijze:
bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen ten behoeve van:
- 1. maatschappelijke voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- b. wegen en paden;
- c. nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. erven en terreinen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a, voor het uitbreiden van hoofdgebouwen, buiten het bouwvlak, mits:
- 1. deze als aangebouwde gebouwen worden gerealiseerd;
- 2. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak ten hoogste 380 m2 bedraagt, met dien verstande dat deze enkel zijn toegestaan ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - uitbreiding schoolgebouwen';
- 3. de bouwhoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van het gebouw binnen het bouwvlak, dat wordt uitgebreid;
- 4. er sprake is van een stedenbouwkundige verantwoorde situering van de gebouwen;
- 5. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de omgeving.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer - Verblijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (woon)straten en pleinen;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- f. tuinen en erven;
met de daarbijbehorende:
- g. nutsvoorzieningen;
- h. andere bouwwerken.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Leiding - Riool
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een strook ten behoeve van een rioolpersleiding, alsmede het onderhoud en beheer daarvan;
met de daarbijbehorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.1 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende rioolpersleiding.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen, percentages, tot niet meer dan 15% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van dakopbouwen met ten hoogste 1,00 m wordt vergroot;
- d. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. erkers aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mits:
- de diepte van een erker ten hoogste 1,00 m bedraagt;
- de bouwhoogte ten hoogste de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,20 m, bedraagt;
- 2. balkons, mits:
- de bouwgrens met niet meer dan 1,00 m wordt overschreden;
- de breedte niet meer dan tweederde van de voorgevelbreedte bedraagt;
- 3. liftinstallaties ten behoeve van de huisvesting van minder validen, mits:
- de bouwgrens met niet meer dan 2,00 m wordt overschreden;
- de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m bedraagt.
- 1. erkers aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mits:
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Parkeerbehoefte en laad- en losruimte
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of gebruik en/of afwijking van het bestemmingsplan, dan wel het wijzigen van het bestemmingsplan die aanleiding geven tot een te verwachten parkeerbehoefte dan wel een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt slechts verleend indien wordt voorzien in:
- 1. voldoende parkeerplaatsen die duurzaam in stand worden gehouden, en/of;
- 2. voldoende ruimte voor het laden- en lossen van goederen die duurzaam in stand wordt gehouden.
- b. Voldoende parkeerplaatsen en/of voldoende ruimte voor het laden- en lossen van goederen worden gerealiseerd in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw en/of voorziening behoort.
- c. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid c.q. ruimte voor het laden en lossen van goederen, indien is voldaan aan de beleidsregel 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland', dan wel wanneer deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt voldaan aan de geldende beleidsregel op het moment dat de aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend.
- d. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.1 onder c, met inachtneming van het bepaalde in de beleidsregel 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland', dan wel wanneer deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd, de geldende beleidsregel op het moment dat de aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend .
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sub a met maximaal 10%.
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Monnickendam - Verwondering van de gemeente Waterland.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het schoolgebouw 'De Verwondering' gelegen op het scholeneiland aan de Avegaar te Monnickendam, is aan vervanging toe. Door de basisschool is een bouwplan voorbereid dat de herbouw van het bestaande schoolgebouw beoogt, op een andere positie op het perceel.
Het initiatief is niet passend in het vigerende bestemmingsplan 'Monnickendam Buiten de Vesting' en daarom dient het bestemmingsplan herzien te worden om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan Monnickendam - Verwondering voorziet hierin.
1.2 Plangebied
Het plangebied betreft de percelen die thans reeds in gebruik zijn voor de basisscholen 'De Verwondering ' en 'de Blauwe Ster' aan de Avegaar 85 en 96 in Monnickendam en als 'Maatschappelijk' bestemd zijn. De percelen staan kadastraal bekend als perceel 1082 en 1083 en (een klein deel van) 3012, sectie E, gemeente Monnickendam. Het plangebied is 12.592 m2 groot.
figuur 1 - Ligging en luchtfoto van het plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.3.1 Monnickendam Buiten de Vesting
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Monnickendam Buiten de Vesting' dat op 13 december 2012 is vastgesteld. Het heeft daarin de bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 8) en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' (artikel 24).
figuur 2 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan (plangebied rood omkaderd)
Volgens de bestemming 'Maatschappelijk' zijn (onder meer) maatschappelijke voorzieningen toegestaan met ondergeschikte wegen, paden en nutsvoorzieningen. Tevens zijn bijbehorende voorzieningen als parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan. Het bouwen van gebouwen is toegestaan binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak en de bouwhoogte.
De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' bepaalt dat het zonder omgevingsvergunning verboden is om bouw- of grondwerkzaamheden te verrichten. Wel geldt er een zogenaamde 'ondergrens' voor de vergunningplicht van 2.500 m2 en een diepte van 40 cm onder maaiveld. In paragraaf 5.9 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.
1.3.2 Bestemmingsplan Waterland - Parapluplan 2018
Met het bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018' zijn enkele ondergeschikte aanpassingen van diverse geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen in de gemeente Waterland doorgevoerd. Dit zogeheten paraplubestemmingsplan (hierna: parapluplan) is een herstelbestemmingsplan dat een doorwerking heeft op alle onderliggende vastgestelde en van toepassing verklaarde bestemmingsplannen en wijzigingsplannen. De wijzigingen en toevoegingen zijn in zowel in bestemmingsregels als in algemene regels verwoord.
Het doel van het parapluplan is:
- ter reparatie van omissies in de toelichting, regels en verbeelding van geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen;
- ter verwerking van beleidswijzigingen in geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen;
- om de geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen van de gemeente Waterland in overeenstemming te brengen met de verplichting die volgt uit de Reparatiewet BZK 2014. De bouwverordening is voor het bestemmingsplan namelijk niet meer van toepassing en regelingen met betrekking tot parkeren dienen daarom in een bestemmingsplan te worden opgenomen. Daarom is in artikel 13 een eenduidige regeling opgenomen. De regeling voor parkeren in de gemeente Waterland vindt zijn grondslag in het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland', zoals benoemd in paragraaf 5.11.
Tevens worden in het parapluplan enkele nieuwe begrippen toegevoegd, die in voorliggend bestemmingsplan zijn opgenomen.
1.4 Opbouw Bestemmingsplan
Het (postzegel)bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
De toelichting van dit bestemmingsplan is objectgericht opgezet, hetgeen betekent dat verwijzingen vanuit de toelichting naar de planregels (en vice versa) zijn opgenomen. Dit komt de digitale raadpleegbaarheid van het plan ten goede. Het bestemmingsplan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Voor de verbeelding op papier wordt gebruik gemaakt van topografische en kadastrale ondergronden. Deze ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. Deze ondergronden dienen slechts ter oriëntatie. In het vaststellingsbesluit is opgenomen welke ondergrond is gebruikt bij het opstellen van het plan.
De ondergronden (waaronder luchtfoto's) die worden gebruikt op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl worden beschikbaar gesteld door de website zelf. Ook die ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. De gemeente heeft daar geen invloed op.
1.5 Leeswijzer
De toelichting is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestemmingen en geeft weer waarom de hierin opgenomen keuzes zijn gemaakt. Hoofdstuk 3 geeft in hoofdlijnen de uitgangspunten voor het bestemmingsplan weer. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de huidige ruimtelijke en functionele situatie. Het achterliggende beleid, dat is gebruikt bij de keuze voor de bestemmingen, staat beschreven in hoofdstuk 5. De milieu- en omgevingsaspecten zijn uitgewerkt in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 gaat in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie staan er reeds twee basisscholen op het de gronden binnen het plangebied die ook als zodanig worden gebruikt. Het is onderdeel van het scholeneiland in de zuidelijke gedeelte van de kom van Monnickendam, waar nog een basisschool (De Fuut, ten westen gelegen) en het Bernard Nieuwentijt College ten oosten van de watergang gevestigd zijn.
De gronden rondom de scholen zijn ingericht als groenzone en schoolplein, waarbij onder meer voorzieningen voor sport en spel (in de vorm van schoolpleinen) aanwezig zijn.
figuur 3 - Luchtfoto bestaande situatie (plangebied rood gemarkeerd)
Langs de oostgrens van het plangebied is een waterpartij gelegen met een strook bomen. Deze watergang verbindt de waterpartijen die in de zuidelijke kom Monnickendam met verschillende watergangen en partijen buiten de kom, waaronder de Oosteree.
2.2 Omgeving En Bereikbaarheid
De directe omgeving wordt gekenmerkt door woningen, waarbij met name de fijnmazigheid en kleinschaligheid van het stedelijk weefsel in dit zuidelijk deel van de kom van Monnickendam opvalt.
figuur 4 - Zicht op bestaande gebouw van basisschool De Verwondering vanaf noordelijk gelegen Avegaar (bron: Google Streetview)
figuur 4 - Zicht vanaf zuidwestelijk gelegen Karn op groenzone langs het scholeneiland (bron: Google Streetview)
De scholen zijn toegankelijk via de noordelijke gelegen Avegaar en zuidelijk gelegen Karn. Dit zijn voor auto's doodlopende wegen, die ter plaatse van de scholen afgesloten zijn en (beperkt) voorzien van parkeerfaciliteiten. Voor fiets- en voetgangers zijn meerdere (doorgaande) toegangswegen aanwezig in het fijnmazige netwerk in de directe omgeving.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Situering En Bebouwing
Het nieuwe schoolgebouw wordt oostelijk van het bestaande schoolgebouw geplaatst. Daarnaast is de situering en inrichting van het schoolplein zo voorzien, dat deze op grotere afstand van de omringende woningen ligt dan de huidige situatie. De toegang tot het schoolplein blijft onveranderd op de noord-westelijke hoek aan de Avegaar, zodat er geen veranderingen ten opzichte van de huidige situatie zal zijn op dat vlak.
figuur 5 - situatietekening (bron: BRT Architecten)
In paragraaf 5.2 (Geluid) van deze toelichting wordt nader ingegaan op het aspect geluid ten opzichte van de omgeving.
3.2 Bebouwing
Het oppervlak van het nieuwe schoolgebouw is 796 m2 en is daarmee kleiner dan het huidige schoolgebouw van 1176 m2 (incl patio binnen het bouwvlak). Dit oppervlakte betreft het oppervlak van het nieuwe schoolgebouw binnen de buitenmuren.
Daarmee blijft een bebouwd oppervlak 380 m2 ten opzichte van het huidige bouwmogelijkheden 'over'. Dit oppervlak wordt in deze fase niet aangewend voor het nieuwe schoolgebouw en zal voor een eventueel toekomstige uitbreiding van één van twee basisscholen in het plangebied aangewend kunnen worden. Deze mogelijke toekomstige uitbreiding is niet bij recht mogelijk, maar kan met een omgevingsvergunning via een (binnenplanse) afwijking volgens artikel 3.3 mogelijk gemaakt worden. Deze uitbreiding kan alleen binnen een daartoe op de verbeelding aangeduide zone (specfieke bouwaanduiding - uitbreiding schoolgebouwen) gerealiseerd worden. Daarmee is zeker gesteld dat ook de uitbreiding van het schoolgebouw van De Verwondering of De Blauwe Ster, op een grotere afstand tot de bebouwing aan de Avegaar en Karn wordt gerealiseerd dan de huidige bebouwing.
Het nieuwe schoolgebouw bestaat uit één bouwlaag, waarbij de daklijst verloopt van bouwhoogte en aan sommige geveldelen uitsteekt en daarmee een luifel vormt. Dit is toegestaan in een zone van 3 meter aan de buitenzijde van het bouwvlak.
Aanvullend is buiten het bouwvlak een gebouw voor berging en opslag mogelijk van maximaal 50 m2 en 3 meter hoog. Deze opslagruimte is met name bedoeld voor opslag van bijvoorbeeld speel-, sport- en onderwijsmateriaal dat buiten gebruikt wordt. Ook deze gebouwen zijn enkel toegestaan binnen de op de verbeelding aangeduide 'specifieke bouwaanduiding - uitbreiding schoolgebouwen'.
figuur 6 en 7 - gevels bouwplan
3.3 Architectuur
Het nieuwe gebouw zal een moderne uitstraling krijgen waarbij met natuurlijke materialen gewerkt wordt. Het past daarmee in de groene setting op het scholeneiland
figuur 8 - visualisatie nieuwe schoolgebouw (Bron: BRT Architecten)
3.4 Verkeer
De toegang tot het schoolplein zal op dezelfde manier en plek georganiseerd zijn als in de bestaande situatie. Gezien de kleinere omvang van het schoolgebouw (met minder leerlingen) zal de invloed op de omgeving, zoals parkeer- en geluidsoverlast, daardoor afnemen.
De bestaande parkeerplaatsen langs de Avegoor, tegenover de woningen 20 b en c, worden gehandhaaft.
In paragraaf 5.11 wordt nader ingegaan op de parkeersituatie in relatie tot het gemeentelijk beleid.
3.5 Vertaling In Het Bestemmingsplan
Het plangebied blijft in voorliggend bestemmingsplan bestemd als 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming is voor de locatie en bouwmogelijkheden van het nieuwe schoolgebouw De Verwondering een bouwvlak op de verbeelding aangeduid. Het bouwvlak voor het bestaande schoolgebouw van De Verwondering is verwijderd.
De bouw van schoolgebouw is toegestaan binnen het bouwvlak volgens de bouwhoogte zoals op de verbeelding weergegeven. Daarbuiten zijn ondergeschikte bouwdelen, zoals luifels en dakoversteken, toegestaan binnen een zone van 3 meter aan de buitenzijde van het bouwvlak.
Als gevolg van het geluid zijn twee nieuwe aangebracht. Ten eerste is het te realiseren geluidscherm langs de noordelijke plangrens aangeduid 'specifieke bouwaanduiding - geluidscherm'. In de regels is hierover bepaald dat binnen deze aandiding , over de gehele lengte, een geluidscherm van 2,0 m. dient te worden gerealiseerd én in stand gehouden. Ten tweede is de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk uitgesloten - schoolplein' aangebracht teneinde het gebruik van deze gronden als schoolplein uit te sluiten.
Het nieuwe schoolgebouw De Verwondering heeft met 796 m2 een kleiner oppervlak dan het huidige gebouw. Voor een eventuele toekomstige uitbreiding van De Verwondering en/of De Blauwe Ster is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen dat in een later stadium, het overgebleven oppervlak (380 m2) als aanbouw kan worden gerealiseerd buiten het bouwvlak, binnen een daartoe op de verbeelding opgenomen 'specifieke bouwaanduiding - uitbreiding schoolgebouwen', mits dit geen overlast voor de omgeving oplevert én passend is in het stedenbouwkundige beeld. De situering van deze aanduiding is zodanig gekozen zodat is gegarandeerd dat de bebouwing nooit dichter bij de omringende woningen aan de Avegaar en Karn kan komen te liggen dan de huidige schoolgebouwen. In combinatie met het maximale bouwoppervlak binnen deze aanduiding, wordt zeker gesteld dat de overlast op de omgeving niet zal toenemen.
De bestaande parkeerplaatsen langs de Avegaar, tegenover de woningen op de Avegaar 20c en 20d, zullen blijven behouden als openbare parkeerplaatsen. Om dit te verduidelijken, zullen deze worden bestemd met als 'Verkeer-Verblijf' in overeenstemming met het openbaar gebied in de omgeving.
Als laatste zijn de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en 'Leiding - Riool' overgenomen. De archeologische dubbelbestemming is overgenomen uit de actuele, door de gemeente gehanteerde systematiek en afgestemd op het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013', de beschermingszone voor de rioolpersleiding is één op één uit het vigerende bestemmingsplan 'Monnickendam Buiten de Vesting' overgenomen.
figuur 9 - verbeelding bestemmingsplan
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
Ruimtelijke plannen dienen te passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en in lijn te zijn met het eigen gevoerde gemeentelijk beleid. De meest relevante beleidsaspecten die betrekking hebben op de beoogde woningbouwontwikkeling worden in dit hoofdstuk beschouwd.
Onderscheid is aangebracht in rijksbeleid (paragraaf 4.2), provinciaal beleid (paragraaf 4.3), regionaal beleid (paragraaf 4.4) en gemeentelijk beleid (paragraaf 4.5). Het beleid ten aanzien van water is in één separate paragraaf (4.6) opgenomen.
4.2 Rijksbeleid
4.2.1 Nationale Omgevingsvisie
De kaders van het rijksbeleid op het gebied van de fysieke leefomgeving zijn opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en is vanaf 12 februari 2021 bindend voor het Rijk als geldende visie onder Wet ruimtelijke ordening. De NOVI vervangt daarmee de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012).
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat immers voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het zijn grote en complexe opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen.
De toenemende druk op de fysieke leefomgeving vraagt daarbij om een actiever Rijksoverheid. De NOVI stelt een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Regie vanuit het Rijk betekent echter niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden; wel het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaat adaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Om dit te bereiken worden 21 nationale belangen benoemt in de NOVI waarop de nationale overheid zich richt. Deze hebben onder andere betrekking op het zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften, het waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem, het beperken van klimaatverandering, het waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen, het behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang en het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Ten behoeve van de bescherming en de verwezenlijking van de nationale belangen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. Hoewel in het Barro de kaderstellende uitspraken uit de voorheen geldende SVIR werden bevestigd, blijven deze ook onder de NOVI gelden. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen:
- Rijksvaarwegen;
- Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
- Elektriciteitsvoorziening;
- Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische hoofdstructuur);
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn regels opgenomen die eisen stellen aan de inhoud van een toelichting op een bestemmingsplan. Een toelichting dient een verantwoording van de in het plan gemaakte keuzen te bevatten, net als een waterparagraaf, de uitkomsten van het vooroverleg, resultaten van verrichte onderzoeken, inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan, etc. Deze toelichting voldoet daaraan.
Verder dienen bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder), die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.
De Ladder ziet erop toe dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting vervolgens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de vervangende nieuwbouw van een schoolgebouw mogelijk waarbij en is daarom niet als stedelijke ontwikkeling aan te merken. Bovendien is er sprake van een ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied.
Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan daarom achterwege blijven.
4.2.4 Conclusie Rijksbeleid
Voorliggend initiatief is in overeenstemming met het geldende rijksbeleid.
4.3 Provinciaal Beleid
4.3.1 Omgevingsvisie NH2050
Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op langetermijn-ambities en -doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie wil koesteren. Tegelijkertijd wordt met de visie geprobeerd in te spelen op veranderingen en transities die (ook) tijd nodig hebben.
De visie geeft daarmee enerzijds richting en houvast naar een onbekende toekomst, en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen. Met de visie wordt dus geen eindbeeld voor 2050 gegeven, maar laat in algemene zin wel zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. De provincie streeft daarbij naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid, wat in de omgevingsvisie de hoofdambitie wordt genoemd.
Ten opzichte van de voorgaande provinciale structuurvisie zijn er, gelet op voorliggend bestemmingsplan en deze ontwikkeling, geen wezenlijke veranderingen in het ruimtelijke beleid. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient namelijk nog steeds rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Een en ander is nader uitgewerkt in de provinciale omgevingsverordening.
4.3.2 Omgevingsverordening NH2020
Op 16 november 2020 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Deze provinciale verordening is voorbereid en opgezet volgens de vereisten uit de nieuwe Omgevingswet.
De verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:
- 1. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit;
- 2. behoud en herstel van de biologische diversiteit; en
- 3. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.
De Omgevingsverordening stelt regels waaraan ruimtelijke plannen, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Omgevingsvisie NH2050 is de verordening bindend.
Het voorliggende plan ligt in de bebouwde kern van Monnickendam. Het plangebied is niet gelegen in het werkingsgebied Landelijk gebied, MRA-Landelijk gebied of Bijzonder provinciaal Landschap. Het is ook geen nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Er is geen nadere toetsing aan het provinciaal beleid van toepassing. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat ten alle tijd eisen aan de klimaatbestendigheid van ontwikkelingen van toepassing zijn, zoals verwoord in artikel 6.62.
Artikel | Toetsingscriterium | Conclusie | |
Artikel 6.62 Klimaatadaptatie | 1. De toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico’s van klimaatverandering. 2. In de beschrijving wordt in ieder geval betrokken het risico op: a. wateroverlast; b. overstroming; c. hitte; en d. droogte. 3. De beschrijving omschrijft tevens de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de in het tweede lid omschreven risico’s te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. 4. De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaatsvindt. | Het onderhavige plan houdt rekening met de mogelijke risico's van klimaatverandering. In hoofdstuk 5 wordt dieper ingegaan op verschillende milieuaspecten. Het bestemmingsplan is voorgelegd aan het Hoogheemraadschap. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de watergerelateerde aspecten. De binnen het plangebied aanwezige beschermingszone van de rioolleiding is als zodanig bestemd, conform de huidige plansystematiek. Tevens is de strook langs de oostelijk gelegen watergang, waarop niet gebouwd kan worden conform het beleid van het hoogheemraadschap gerespecteerd. Verwezen wordt naar paragraaf 4.6.2. |
Tabel 1 - Afweging omgevingsverordening NH2020
4.3.3 Ontwerp Omgevingsverordening NH2022
De provincie Noord-Holland heeft op 26 april 2021 de ontwerp van de Omgevingsverordening NH2022 gepubliceerd. Deze is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 2.6 van de Omgevingswet bepaalt, dat Provinciale Staten één omgevingsverordening vaststellen waarin de provinciale regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. Voor de omgevingsverordening geldt bij de invoering van de Omgevingswet geen overgangsrecht, zodat de omgevingsverordening gelijktijdig met de Omgevingswet in werking moet treden.
De regels en wetten die terugkomen in deze provinciale verordening komen grotendeels overeen met de Omgevingsverordening NH2020, maar zijn omgezet naar de nieuwe eisen die de Omgevingswet daar aan stelt.
Ten eerste worden de regels juridisch technisch omgezet. Dat betekent dat de regels uit de Omgevingsverordening NH2022 de juiste grondslagen en verwijzingen naar de nieuwe wetgeving hebben.
Ten tweede vraagt de Omgevingswet een inhoudelijk beoordeling van de regels. De provincie wordt bevoegd gezag over bepaalde taken en gemeenten worden verantwoordelijk voor andere taken (bijvoorbeeld voor bodem). Daarom worden er een aantal belangrijke keuzes gemaakt.
De 3 meest in het oog springende wijzigingen gaan over milieu, natuur en de Regionale Energiestrategieën.
De ontwerp Omgevingsverordening NH2022 heeft geen (aanvullende) gevolgen voor het plan.
4.3.4 Conclusies provinciaal beleid
Er zijn geen strijdigheden met het provinciaal beleid geconstateerd.
4.4 Regionaal Beleid
4.4.1 Regiovisie Waterland 2040
In de Regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de zeven gemeenten in de regio Waterland hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto van de visie is 'Vitaal met Karakter'. In de visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio voorop, maar wel met de noodzakelijke sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en de regio binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken.
4.4.2 Conclusie regionaal beleid
Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied van Monnickendam. Het realiseren van de vervangende nieuwbouw va het bestaande schoolgebouw sluit goed aan bij het regionale beleid.
4.5 Gemeentelijk Beleid
4.5.1 Omgevingsvisie Waterland 2030
De gemeente Waterland heeft de koers van het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd in een omgevingsvisie, zoals op 9 maart 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. De omgevingsvisie geeft niet alleen richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de komende jaren, maar ook een visie op de manier waarop wordt omgegaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven. De omgevingsvisie is hierdoor onder meer belangrijk voor plannen die niet kunnen worden gerealiseerd op basis van een vigerend bestemmingsplan.
Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelen dienen de 'waarden van Waterland' in acht genomen te worden. Deze worden in de omgevingsvisie als 5 kernprincipes omschreven, te weten:
- 1. vertrek vanuit historie, landschap en natuur;
- 2. wees groot in kleinschaligheid;
- 3. houd de stad op afstand maar versterk de verbindingen;
- 4. ga voor duurzaam;
- 5. beleef en respecteer het water.
Daarnaast zijn voor de (historische) kernen ook de volgend principes van belang:
- sluit aan bij de identiteit en cultuur van de specifieke kern waarin de ontwikkeling plaatsvindt;
- kies voor een waterrobuuste inrichting en bouw;
- kies voor activiteiten die passen bij de schaal van het dorp/de stad en bedenk hoe overlast (hinder, verkeer, parkeren) kan worden voorkomen;
- maak daarbij onderscheid tussen de vooroorlogse kern met een sterke menging van functies en de planmatige uitbreidingen met relatieve rust.
Het (stedenbouwkundig) plan dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de bestaande situatie.
De nieuwe ontwikkeling bouwt voort op de bestaande bebouwingstructuur op het scholeneiland. Het initiatief sluit derhalve aan op de kernprincipes en voldoet aan de uitgangspunten van de omgevingsvisie.
Daarmee is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de kaders van de Omgevingsvisie Waterland 2030.
4.5.2 Onderwijsvisie gemeente Waterland 2020-2025
In de scholenvisie zijn de doelstelling van de gemeente Waterland op het gebied van onderwijs beschreven. De gemeente zet zich in voor een goede basis met kansen waarin kinderen en jeugdigen zich veilig, gezond en in een rijke leeromgeving kunnen ontwikkelen. Deze visie vraagt samenwerking en een integrale benadering van onderwijs en jeugdigen.
Daarbij bepreken de taken van de gemeente zich voornamelijk tot het bieden van voorzieningen op het gebied van huisvesting, leerlingenvervoer en het toezien op de naleving van de Leerplichtwet. In de scholenvisie worden de thema's in beeld gebracht waaraan de gemeente met de ketenpartners (willen) werken, waarbij ook in regionaal samengewerkt wordt verschillende terreinen:
- 1. samenwerking;
- 2. huisvesting;
- 3. aansluiting onderwijs en zorg;
- 4. een rijke leeromgeving.
Aan deze hand van deze thema's zijn activiteiten opgenomen die samen de uitvoeringsagenda vormen.
Onderdeel van het thema 'huisvesting' is opgenomen dat de komende jaren in (ver)nieuwbouwprojecten op stapel staan, waarvan één in Monnickendam. In dat kader is de huisvesting van De Verwondering in een nieuw, vervangend schoolgebouw passend in de gemeentelijke scholenvisie.
4.5.3 Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2018
In de Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2018 geeft de kaders waarbinnen het college van burgemeester en wethouders het grondbeleid uitvoert. Het doel van het te voeren grondbeleid van de gemeente Waterland is het bevorderen van het gewenste ruimtegebruik en de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van een rechtvaardige verdeling van kosten en opbrengsten. Dit doel kan (mede) worden bereikt door het meewerken aan ruimtelijke plannen van derden. Bij ruimtelijke plannen van derden waarbij een planologische maatregel moet worden genomen en vanuit de Wro de verplichting bestaat om de kosten van gemeentelijke grondexploitatie te verhalen, wordt gewerkt met exploitatieovereenkomsten en -plannen.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van een schoolgebouw mogelijk; in paragraaf 7.3 wordt op deze aspecten nader ingegaan.
4.5.4 Duurzaamheidsagenda
De gemeente heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn. Dit betekent dat in 2050 alleen energie van hernieuwbare bronnen (zon, wind, biomassa, aardwarmte) wordt gebruikt, voor alle gebouwen (woningen, kantoren, bedrijfspanden) en voor het verkeer en vervoer op het grondgebied van de gemeente Waterland. Om dit te bereiken zet de gemeente sterk in op duurzaamheid, echter, met oog voor de kenmerkende waarden binnen de gemeente. De gemeente streeft naar een duurzame ontwikkeling van het kenmerkende (water)landschap en de mooie stads- en dorpsgezichten.
Het nieuwe schoolgebouw zal voldoen aan wettelijke eisen m.b.t. duurzaamheid. Hierover wordt aan de hand van de verder uit te werken bouwplannen in overleg getreden met het schoolbestuur.
4.5.5 Nota integrale handhaving 2016-2020
Het handhavingsbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Nota integrale handhaving 2016-2020. Deze nota heeft het kader en de strategie voor de uitvoering van toezicht en handhaving op het gebied van onder meer bouwen, ruimtelijke ordening, brandpreventie, openbare buitenruimte voor de jaren 2016-2020. De handhaving richt zich in brede zin op 'het doen naleven van regelgeving'. Het handhavingsbeleid is van toepassing op de planologische regelingen voortvloeiend uit dit bestemmingsplan.
4.5.6 Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland
Op 21 december 2017 is het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland' vastgesteld. Dit beleid functioneert als toetsingskader om vast te stellen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid. In dit beleid wordt aangegeven dat voor het bepalen van voldoende parkeergelegenheid gebruik wordt gemaakt van de CROW-publicatie. Het parkeren dient in beginsel plaats te vinden op eigen erf.
Conform de wettelijke bepalingen dient het gemeentelijk parkeerbeleid ook planologisch verankerd te zijn en onderdeel uit te maken van het bestemmingsplan. Om die reden zijn in de regels van het bestemmingsplan bepalingen opgenomen waarin wordt verwezen naar het gemeentelijk parkeerbeleid. In paragraaf 5.11 zal nader op dit aspect en de toetsing worden ingegaan.
4.5.7 Nota uiterlijk van bouwwerken Waterland 2018
De eisen van de welstandscommissie staan opgeschreven in de 'Nota uiterlijk van bouwwerken Waterland 2018'. Voorgenomen locatie ligt binnen deelgebied 'woongebied' waarvoor het normale beoordelingsniveau van toepassing is. Voor de stadsuitbreidingen ten zuiden van Monnickendam is (onder meer) de herkenbaarheid van de meer planmatige stedenbouwkundige structuur benoemd.
Relevante kernkwaliteiten
- Identiteit en uitstraling van grotere woonwijken zijn herkenbaar door het architectuurbeleid uit de periode dat ze gerealiseerd zijn. De stedenbouwkundige opzet en architectuur is bepalend voor de samenhang.
- Grootschalige voorzieningen (o.a. scholen) zijn onderdeel van de structuur van de wijk, maar hebben veelal een eigen uitstraling in omvang of architectuur.
- De dorpsuitbreidingen zijn meer geleidelijk gegroeid en gerelateerd aan de historische en/of landschappelijke structuur.
Relevante Ambities
- Behouden van de aanwezige ritmiek, herhaling en samenhang op wijk-, buurt- of bouwblok niveau.
- Respecteren van bouwstijl passend bij de betreffende periode. Bij (vervangende) nieuwbouw is een eigentijdse, moderne uitwerking mogelijk mits passend in de stedenbouwkundig context van de omgeving.
- Behoud van bestaande verkavelingstructuur, korrelgrootte en schaal. Op stedenbouwkundig geëigende plekken (langs hoofdstructuren, hoeken etc.) kunnen verbijzonderingen in functie, vorm en omvang de stedenbouwkundige structuur versterken.
- Voorkomen van verrommeling straatbeeld door oneigen individuele ruimtelijke inpassingen van kleine bouwplannen, reclametoepassingen, functies, e.d.
- Stimuleren van ingrepen ten behoeve van duurzame energieopwekking en -besparing.
In een separate procedure wordt het plan voorgelegd en getoetst aan de Adviezen Monumenten- en Welstandscommissie van de gemeente Waterland.
4.5.8 Conclusie gemeentelijk beleid
De ontwikkelingen die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn in lijn met de uitgangspunten uit de omgevingsvisie en past tevens binnen het overig relevante gemeentelijk beleid. Er is geen strijdigheid met de diverse beleidsmatige kaders.
4.6 Waterbeleid
4.6.1 (Inter)nationaal beleid
4.6.2 Beleid Hoogheemraadschap
4.6.3 Gemeentelijk beleid
4.6.4 Conclusie waterbeleid
Het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de vervangende nieuwbouw van een nieuw schoolgebouw voor De Verwondering aan de Avegaar te Monnickendam.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een ruimtelijk plan (waaronder een bestemmingsplan) verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan.
5.2 Geluid
5.2.1 Beleid en regelgeving
Voor het aspect geluid is binnen het plangebied de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh kent voor weg- en railverkeer alsmede voor gezoneerde industrieterreinen voorkeursgrenswaarden op nieuwe bestemmingen. De Wgh gaat uit van zones langs (spoor)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden.
In het kader van dit bestemmingsplan is alleen wegverkeerslawaai van belang. Er liggen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen spoorwegen of gezoneerde bedrijventerreinen.
Wegverkeerslawaai
Geluidzones
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg.
Zie de onderstaande tabel:
Aantal rijstroken | |||
Stedelijk gebied | Buitenstedelijk gebied | Zonebreedte | |
1 of 2 | - | 200 meter | |
3 of meer | - | 350 meter | |
- | 1 of 2 | 250 meter | |
- | 3 of 4 | 400 meter | |
- | 5 of meer | 600 meter |
Tabel 2 - Geluidzones bij wegen volgens de wet geluidhinder
Geluidsgevoelige objecten die worden gerealiseerd binnen de geluidszones dienen te worden getoetst aan grenswaarden van de geluidsbelasting die zijn aangegeven in de Wgh. Hierbij geldt een voorkeursgrenswaarde voor nieuwe situaties. Deze waarde bedraagt in vrijwel alle gevallen 48 dB. Indien deze waarde wordt overschreden, kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen voor een hogere waarde. De maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van het soort geluidsgevoelig object en de geluidsbron. Bij de ontheffing dient het college te motiveren waarom bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn en waarom het plan gewenst is. Ook dient het in de Wgh vastgelegd binnenniveau gewaarborgd te worden. Geluidsniveaus bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die hoger zijn dan de wettelijke maximale ontheffingswaarden zijn niet toegestaan.
5.2.2 Relatie met het plangebied
Binnen het plangebied wordt de vervangende nieuwbouw van een schoolgebouw mogelijk gemaakt, waarbij het oppervlak (en het aantal leerlingen en leerkrachten) niet toeneemt. Er is daarbij geen sprake van een nieuwe geluidsgevoelige functie (of uitbreiding daarvan), maar wel van verplaatsing van de bestaande (gevoelige) functie waarbij ook de inrichting van het schoolplein veranderd.
Er zijn daarbij drie geluidsaspecten van belang die afgewogen dienen te worden:
- 1. Wordt ter plaatse van het nieuwe schoolgebouw voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder voor wegverkeerslawaai?
- 2. Wordt ter plaatse van de omliggende woningen voldaan aan de eisen uit de Wet geluidhinder voor wegverkeerslawaai als gevolg van de wijziging in de verkeersstromen als gevolg van de nieuwe situering van het schoolgebouw?
- 3. Vormt de verplaatsing van het schoolgebouw een belemmering voor het woon- en leefklimaat in de omgeving, door het geluid dat geproduceerd wordt door installaties, spelende kinderen op het schoolplein en voertuigbewegingen voor het brengen en halen van kinderen?
5.2.3 Conclusie
De herbouw van het schoolgebouw is niet strijdig met de Wgh en er kan worden voldaan aan de voorschriften volgens het Activiteitenbesluit. Voorwaarde is dat er een geluidscherm van ten minsten 2,0 m hoogte langs de noordelijke plangrens wordt gerealiseerd. Dit is als voorwaardelijke bepaling opgenomen in onderhavig bestmmingsplan.
Daarmee wordt voldaan aan goede ruimtelijke ordening; er is geen sprake is van een onacceptabele woon- en leefklimaatin de omgeving.
Ook worden op voorhand geen negatieve gevolgen verwacht als gevolg van de uitbreiding die met de afwijkingsbevoegdheid mogelijk kan worden gemaakt.
Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect geluid voor het plan.
5.3 Bedrijfs- En Milieuzonering
5.3.1 Beleid en regelgeving
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema's geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.
Om mogelijke hinder van niet-agrarische bedrijven voor bewoners te voorkomen wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gebruikt. In deze uitgave is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief: er kan gemotiveerd van worden afgeweken. Bovendien zijn deze afstanden alleen van toepassing op nieuwe situaties en niet op bestaande situaties.
Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De in de bedrijvenlijst geadviseerde afstanden zijn gericht op het omgevingstype 'rustige woonwijk' of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een 'rustig buitengebied'.
Op basis van de 'grootste afstand' tot woonbebouwing zijn de bedrijven ingedeeld in categorieën.
Naast het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied wordt ook het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Bij een gemengd gebied kunnen de afstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd. Een gemengd gebied is een gebied dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent.
De aan te houden richtafstanden worden weergegeven in onderstaande tabel.
Milieu categorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m. | 0 m. | |
2 | 30 m. | 10 m. | |
3.1 | 50 m. | 30 m. | |
3.2 | 100 m. | 50 m. | |
4.1 | 200 m. | 100 m. | |
4.2 | 300 m. | 200 m. | |
5.1 | 500 m. | 300 m. | |
5.2 | 700 m. | 500 m. | |
5.3 | 1.000 m. | 700 m. | |
6 | 1.500 m. | 1.000 m |
Tabel 3 - Milieucategorieën en richtafstanden tot een rustige woonwijk en gemengd gebied (bron: Bedrijven en milieuzonering, VNG)
5.3.2 Relatie met het plangebied
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de vervangende herbouw van een schoolgebouw voor De Verwondering aan de Avegaar te Monnickendam mogelijk.
figuur 10 - Ligging ten opzichte van omgeving
Invloed omgeving op plangebied
Er liggen geen bedrijven of inrichtingen in de directe omgeving die mogelijk hinder opleveren voor de school.
Invloed plangebied op de omgeving
De school behoort op grond van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' tot categorie 2 met een richtafstand van 30 meter tot gevoelige functies in de omgeving. Deze richtafstand wordt gemeten tussen de bestemmingsgrens en de gevel van woningen. In het voorliggende bestemmingsplan verandert deze situatie niet.
Voor de volledigheid wordt gemeld dat de afstand van de bestemming 'Maatschappelijk' tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning minder dan 30 meter bedraagt. Voor een basisschool wordt de richtafstand bepaald door het aspect geluid. De overige aspecten, te weten geur, stof en gevaar, kennen namelijk een richtafstand van 0 meter.
In paragraaf 5.2Geluid is dit aspect reeds beschreven en is gemotiveerd dat de herbouw van het school naar verwachting niet tot een toename van geluidsoverlast op de omgeving zal leiden.
Dientengevolge zijn er geen negatieve effecten als gevolg van het plan op de omgeving te verwachten.
5.3.3 Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect milieuzonering voor het plan.
5.4 Bodem
5.4.1 Beleid en regelgeving
In het kader van een ruimtelijk plan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek (conform NEN 5740) kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wbb. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde 'spoed- of risicolocaties').
5.4.2 Relatie met het plangebied
Het plangebied is in de huidige situatie reeds in gebruik als scholeneiland waar twee basisscholen, inclusief sport- en spelvoorzieningen in de vorm van schoolpleinen, gerealiseerd zijn. Met de beoogde vervangende nieuwbouw verandert de functie en gebruik van de gronden niet.
Tevens zijn er geen bronnen bekend die wijzen op een (historische) verontreiniging van de gronden.
5.4.3 Conclusie
Er zijn geen belemmeringen voor het gebruik van de gronden op basis van de bodemkwaliteit. Daarmee zijn er voor het voorliggend bestemmingsplan geen belemmeringen.
5.5 Luchtkwaliteit
5.5.1 Beleid en regelgeving
De hoofdlijnen van de regelgeving voor luchtkwaliteit zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen in de vorm van grenswaarden en richtwaarden voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. De belangrijkste zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) omdat deze in Nederland soms worden overschreden. De grenswaarden van de overige stoffen worden, op enkele uitzonderingen na, in de regel niet overschreden. De grenswaarde van PM10 of NO2 bedraagt 40 µg/³. De grenswaarde van PM2,5 ligt op 25 µg/³.
Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM)
In dit besluit is bepaald in welke gevallen een ruimtelijke ontwikkeling vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de zogenaamde 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide. Deze grenswaarde is gesteld op 40 µg/m³ . Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.
Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden is het project NIBM, en hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
In de Regeling NIBM is de bovengenoemde 3%-grens uitgewerkt in concrete getallen. Zo ligt voor woningbouw plannen de grens van 3% bij 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
Besluit gevoelige bestemmingen
Het besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide, met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, in beide gevallen gemeten vanaf de rand van de weg. Als in een onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen.
5.5.2 Relatie met het plangebied
Het bestemmingsplan maakt de vervangende nieuwbouw het schoolgebouw De Verwondering mogelijk Hiermee draagt het plan 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Dit betekent dat er geen nader onderzoek en toetsing aan de in de Wlk gestelde grenswaarden hoeft plaats te vinden. Met andere woorden, de beoogde ontwikkeling voldoet aan het wettelijk kader.
Een schoolgebouw is in het Besluit gevoelige bestemmingen aangemerkt als een gevoelige bestemming. Het plan voorziet echter niet in de realisatie van een (nieuwe) gevoelige bestemming op een afstand korter dan in het besluit gevoelige bestemmingen gehanteerde zones van een rijks- of provinciale weg.
5.5.3 Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect luchtkwaliteit voor het plan.
5.6 Ecologie
5.6.1 Beleid en regelgeving
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken of en zo ja, in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'gebiedsbescherming' en de 'soortenbescherming'.
5.6.2 Relatie met het plangebied
5.6.3 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Op voorhand worden tevens geen negatieve gevolgen verwacht als gevolg van de uitbreiding die met de afwijkingsbevoegdheid mogelijk kan worden gemaakt. De aard en omvang van deze uitbreiding is dermate beperkt, dat negatieve gevolgen niet worden verwacht. Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de afwijking, dient evenwel te worden gemotiveerd dat er geen sprake is van negatieve gevolgen voor wat betreft ecologische waarden.
Voor de volledigheid wordt melding gemaakt van het feit dat te allen tijde algemene zorgplicht van toepassing. Dit betekent dat tijdens de uitvoering van eventueel toekomstige werkzaamheden, uitvoering dient te worden gegeven aan de algemene Zorgplicht uit de wet Natuurbescherming. Dit betekent dat ingrepen op zodanige wijze dienen plaats te vinden, dat de schade aan soorten beperkt wordt. Bij de uitvoering moet rekening gehouden worden met kwetsbare perioden van soorten (voortplantingstijd, overwintering). Daarbij dienen alle soorten die tijdens de ingreep aangetroffen worden, verplaatst of beschermd te worden, zodat zij behouden kunnen blijven.
5.7 Waterparagraaf
5.7.1 Beleid en regelgeving
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
Relevant beleid
Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water.
- Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier:
belangrijkste beleidsnota's: Waterprogramma 2016-2021' , Keur 2016 en Legger) - Gemeente Waterland (Waterplan Waterland).
5.7.2 Relatie met het plangebied
Het watertoetsproces voor het voorgenomen initiatief op 16 juni 2021 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.
Hieruit is gebleken dat er geen onoverkomelijke belangen in relatie tot waterveiligheid en -beheer zijn. in de nabijheid van het plangebied liggen een primaire watergang en een riool-persdrukleiding, deze worden echter niet geraakt door de voorziene bouwwerkzaamheden.
Er hoeft geen kader nader overleg met het Hoogheemraadschap gevoerd te worden.
Overige relevante aspecten zijn:
Afkoppeling riolering
Bij nieuwbouw projecten is doorgaans sprake van een gescheiden rioleringsstelsel, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Op deze manier is het mogelijk om het hemelwater gescheiden te houden van het afvalwater.
Verhard oppervlak
Het plangebied is in de bestaande situatie gedeeltelijk verhard en in de nieuwe situatie zal sprake zijn van een kleiner oppervlak dat bebouwd of verhard zal zijn. Er behoeft dus geen compensatie in de vorm van oppervlaktewater te worden gerealiseerd.
5.7.3 Conclusie
Er zijn geen bezwaren vanuit het aspect water voor het bestemmingsplan.
5.8 Cultuurhistorie
5.8.1 Beleid en regelgeving
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
De provincie Noord-Holland heeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. De kaart is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en cultuurhistorie - die deel uitmaakt van de verordening - en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie geeft onder andere informatie over cultuurhistorische objecten.
5.8.2 Relatie met het plangebied
Het plangebied is niet gelegen in een zone die is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Er zijn ook geen monumentale objecten of structuren in de omgeving aanwezig. Er hoeft derhalve niet nader getoetst te worden aan dit aspect.
5.8.3 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
5.9 Archeologie
5.9.1 Beleid en regelgeving
Voor de bescherming van archeologische waarden is de Erfgoedwet van toepassing. De bedoeling is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
Voor Rijksbeschermde archeologische monumenten geldt de bescherming op grond van de Erfgoedwet en hoeft in het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.
Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota is verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld. In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden (zie tabel 1). Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.
Categorie | Omschrijving |
Rijksbeschermd archeologisch monument | Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie. Er is een monumentenvergunning vereist. |
1 | Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie. |
2 | Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 100 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 35 centimeter. |
3 | Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter. |
4 | Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 2.500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter. |
5 | Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 10.000 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter. |
Tabel 4 - Archeologische categorieën met bijbehorend beleid in de gemeente Waterland
5.9.2 Relatie met het plangebied
Het plangebied ligt in z'n geheel binnen 'categorie 4' waarvoor in het geldende bestemmingsplan 'Monnickendam - Buiten de Vesting' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen.
In de bijbehorende regels is aangegeven dat voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld een omgevingsvergunning nodig is. Voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren geldt dit ook.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de herbouw van het schoolgebouw mogelijk met een oppervlak van circa 800 m2. Tevens is via afwijking mogelijk het bebouwd oppervlak uit te breiden naar 1176 m2. Daarmee blijft het ruim onder de ondergrens. Er hoeft derhalve geen archeologisch onderzoek verricht te worden.
Daarbij wordt opgemerkt dat bij de geplande werkzaamheden een zogenaamde toevalsvondst niet kan worden uitgesloten. In het algemeen geldt dat indien er bij de uitvoering van de werkzaamheden archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, deze conform de Erfgoedwet artikel 5.10 dienen te worden gemeld bij het bevoegd gezag.
Vertaling in het bestemmingsplan
Ter bescherming van de archeologische waarden bij werkzaamheden in de toekomst, is op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4' uit het vigerend bestemmingsplan 'Monnickendam - Buiten de Vesting' gehandhaafd. De bepalingen zijn daarbij één-op-één overgenomen. Daarmee is de bescherming van archeologische waarden in de toekomst gewaarborgd.
5.9.3 Conclusie
Er geen belemmering op het gebied van archeologie ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan.
5.10 Externe Veiligheid
5.10.1 Beleid en regelgeving
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen binnen aanvaardbare grenzen te blijven. Binnen externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
- het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers. Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risico-contouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
- het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Wettelijk kader
De regelgeving voor het aspect Externe Veiligheid is opgenomen in het:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
- Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- Regeling Basisnet (Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water).
Hierbij geldt dat bebouwing niet is toegestaan binnen de zogenaamde 10-6-contour van het PR rond bedrijven waarin opslag en/of verwerking gevaarlijke stoffen plaatsvindt, danwel langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Verder geldt dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt. Er dient een verantwoording GR opgesteld te worden indien een bestemming gepland is binnen het invloedsgebied.
5.10.2 Relatie met het plangebied
Voorliggend bestemmingsplan maakt de vervangende nieuwbouw van het schoolgebouw 'De Verwondering' mogelijk. In onderstaande afbeelding zijn risicovolle inrichtingen en transportleidingen in de omgeving weergegeven.
figuur 12 - Uitsnede risicokaart (plangebied oranje gemarkeerd )
Transportroutes gevaarlijke stoffen
In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen over het spoor of water aanwezig.
Risicovolle inrichtingen
Aan de N247 ligt een lpg-tankstation. Dit is een inrichting die valt onder het Bevi. Uit beschikbare informatie is echter dat het de beoordelingsafstand voor het GR voor deze inrichting is gesteld op 150 m. De planlocatie lig op circa 780 m. en valt daarmee ruim buiten deze zone.
Buisleidingen
Van en naar het gas districtsstation aan de Overlekergouw liggen twee hoofdgasleidingen. Beide leidingen hebben een werkdruk van 40 bar. De diameter van beide leidingen is verschillend. De ene leiding heeft een diameter van 5 inch en de andere leiding van 7 inch.
De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) ligt bij beide leidingen op het hart van de leidingen. De leiding van 5 inch heeft een invloedsgebied (1% letaliteit) van 45 meter. De leiding van 7 inch heeft een invloedsgebied van 70 meter. Binnen het invloedsgebied moet het groepsrisico worden verantwoord als deze toeneemt. De planlocatie ligt op circa 850 m. afstand van deze leidingen en liggen ruim buiten het invloedsgebied.
5.10.3 Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
5.11 Parkeren En Verkeer
5.11.1 Algemeen
Nieuwe functies betekenen meestal ook dat er sprake is of zal zijn van een toename van verkeersbewegingen, alsmede ontstaat er een parkeerbehoefte. Uitgangspunt is dat nieuwe functies geen onevenredige extra hinder veroorzaken voor reeds aanwezige functies in de omgeving.
Gemeentelijk parkeerbeleid
Conform het gemeentelijk parkeerbeleid 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland)' worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:
- 1. De parkeerbehoefte wordt vastgesteld aan de hand van de CROW;
- 2. In aanvulling op de CROW wordt voor het bepalen van de stedelijkheidsgraad en de stedelijke zone gebruik gemaakt van de tabel en kaarten in bijlage 2 van het beleid.
- 3. In aanvulling op de CROW wordt de gemiddelde parkeernorm gehanteerd.
- 4. Voor het bepalen van het type woning wordt, in aanvulling op de CROW, gebruik gemaakt van de tabel in bijlage 3 in het beleid;
- 5. Voor het bepalen van de parkeereis bij kleinschalig toeristisch overnachten wordt bij de berekening de CROW-parkeerkencijfers voor ‘kamerverhuur, zelfstandig (niet studenten)’ toegepast.
- 6. In aanvulling op de CROW wordt voor parkeren op eigen terrein de omrekenfactor gebruikt als opgenomen in de tabel van bijlage 4 van het beleid;
- 7. De parkeerbehoefte van bestaande gebouwen en/of voorzieningen wordt in mindering gebracht op de nieuwe parkeerbehoefte, mits het aantal aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte niet afneemt door het gebouw en/of de voorziening.
5.11.2 Relatie met het plangebied
Het initiatief ziet toe op de vervangende nieuwbouw van het bestaande schoolgebouw. Daarbij zal het nieuwe schoolgebouw met een kleiner oppervlak worden gerealiseerd, gericht op minder leerlingen (en leerkrachten). De vraag naar parkeerplaatsen zal daarbij niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie, waarmee ook de vraag naar parkeerplaatsen niet zal stijgen ten opzichte van de huidige bestaande situatie.
Nadere toetsing aan het parkeerbeleid is daarom niet nodig.
Ook de verkeersaantrekkende werking van het nieuwe schoolgebouw zal kleiner zijn dan het huidige schoolgebouw. Tevens blijft de verkeerssituatie gehandhaafd, waarbij nadrukkelijk vermeld wordt dat de situering van de toegang tot het schoolplein onveranderd blijft op de noordwestelijke hoek van het perceel, gelijk de bestaande situatie.
Gezien bovenstaande worden geen problemen verwacht op het gebied van de verkeerssituatie als gevolg van de herbouw van de school.
Gevolgen van uitbreiding conform de afwijkingsbevoegdheid
Tevens bevat het plan een afwijkingsbevoegdheid, waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend om een uitbreiding van het schoolgebouw mogelijk te maken. Daarbij kan het oppervlak worden uitgebreid tot maximaal 1196 m2,gelijk het oppervlak van het huidige schoolgebouw. Daarbij zal het leerlingenaantal weer kunnen toenemen tot nagenoeg hetzelfde aantal leerlingen als in de huidige situatie.
Op voorhand worden er geen problemen verwacht, omdat de afwijkingsmogelijkheid enkel toeziet op een uitbreiding tot hoogstens het oppervlakte van het bestaande schoolgebouw en daarmee de gevolgen op de omgeving niet significant zullen toenemen.
Voor de volledigheid wordt vermeld dat de uitbreiding van het schoolgebouw middels de afwijkingsbevoegdheid, waarbij een omgevingsvergunning dient te worden verleend voor de afwijking, separaat zal worden getoetst. Daarbij is in voorliggend bestemmingsplan als voorwaarde bepaald dat deze uitbreiding beperkt is tot het huidige oppervlak van het bestaande schoolgebouw en er sprake dient te zijn van een aanvaardbare stedebouwkundige situatie én aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarmee zijn de belangen van de omgeving voldoende geborgd.
5.11.3 Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren leveren geen bezwaar op voor dit bestemmingsplan.
Ook worden op voorhand geen negatieve gevolgen verwacht als gevolg van de uitbreiding die met de afwijkingsbevoegdheid mogelijk kan worden gemaakt.
5.12 Kabels En Leidingen
5.12.1 Beleid en regelgeving
Voor planologisch relevante kabels en leidingen gelden verschillende beschermings- en veiligheidsafstanden waar bij de bestemmingslegging van onder andere nieuwe functies rekening mee moet worden gehouden.
5.12.2 Relatie met het plangebied
Binnen het projectgebied voor de nieuwe woningbouw op het scholeneiland zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Ook in de nabijheid van het plangebied zijn geen leidingen met gevaarlijke stoffen aanwezig (zie hiervoor ook paragraaf 5.10).
5.12.3 Conclusie
Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan,
5.13 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
5.13.1 Beleid en regelgeving
In het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten waar op grond van het besluit niet direct een MER-beoordelingsplicht of MER-plicht geldt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol. Uit die rechtspraak volgt voorts dat of per saldo aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan, daarbij niet van belang is (volgens de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6907).
De wetgeving en jurisprudentie zijn voor interpretatie vatbaar en laten daarom beoordelingsruimte aan het bevoegd gezag.
5.13.2 Beoordeling plan
De voorliggende ontwikkeling betreft de vervangende nieuwbouw van een schoolgebouw binnen het bestaande stedelijk gebied. Hiermee is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject en is het Besluit m.e.r. niet van toepassing. Er geldt derhalve geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Algemeen
6.1.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft inzicht hoe de nieuwe situatie is vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor de gebruiksmogelijkheden en bouwmogelijkheden. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van deze regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Het belangrijkste onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Aan alle in het plan begrepen gronden worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen toegewezen. Zo nodig worden aan deze bestemmingen regels gekoppeld omtrent het gebruik van de in het plan begrepen gronden en van de zich daarop bevindende opstallen. Naast de bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.
Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. Aanduidingen zijn terug te vinden op de (analoge) verbeelding en hebben een juridische betekenis in het bestemmingsplan. Alle overige op de (analoge) verbeelding voorkomende zaken worden verklaringen genoemd. Verklaringen hebben geen juridische betekenis, maar zijn op de (analoge) verbeelding opgenomen om deze beter leesbaar te maken (bijvoorbeeld topografische ondergrond). Verklaringen worden in de digitale verbeelding niet uitgewisseld, waardoor die informatie de burger via de digitale weg niet zal bereiken.
6.1.2 Digitaliseringsvereisten
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn ook digitaliserings- verplichtingen aan een bestemmingsplan gesteld. De regels en de verbeelding dienen daarom te zijn opgesteld volgens IMRO en SVBP, onderdeel van de zogenaamde RO Standaarden.
IMRO staat voor Informatie Model Ruimtelijke Ordening en heeft betrekking op de inrichting van de ruimtelijke instrumenten van de Wro. Het is het informatiemodel voor het opstellen en het uitwisselen van visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene regels op alle bestuurlijke niveaus. Het model is geschikt voor uitwisseling van informatie tussen de organisaties op het gebied van de ruimtelijke ordening en aanverwante werkterreinen.
SVBP staat voor Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Doel van deze standaard is het op vergelijkbare wijze inrichten, vormgeven en verbeelden van bestemmingsplannen en de daarbij behorende uitwerkings- en wijzigingsbesluiten.
Vanaf 1 juli 2013 zijn de RO Standaarden 2012 verplicht. Concreet betekent dit dat nieuwe bestemmingsplannen vanaf die datum volgens deze nieuwe standaard opgesteld en gepubliceerd moeten worden.
Het voorliggende bestemmingsplan is overeenkomstig deze vereisten opgesteld en is hiermee gereed om digitaal beschikbaar te stellen voor eenieder
6.2 Opbouw Regels En Verbeelding
6.2.1 De planregels
Zoals gezegd is voor de planregels de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP2012 aangehouden. Daarbij is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met Inleidende regels (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de bestemmingsregels, de algemene regels (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de overgangs- en slotregels. Daarbij staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Afwijking van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijking van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- Wijzigingsbevoegdheid.
Opgemerkt wordt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten, dit verschilt per bestemming.
De systematiek van de regels sluit zoveel mogelijk aan op de regels van het bestemmingsplan 'Monnickendam Binnen de Vesting 2013' van de gemeente Waterland.
6.2.2 Analoge verbeelding (plankaart)
Uit de landelijke standaarden volgen diverse verplichtingen voor wat betreft de verbeelding, zoals de kleur van de ondergrond (grijs) en minimaal weer te geven aspecten op de ondergrond. Ook de diverse kleuren van de bestemmingen, alsmede de verhouding van de op de verbeelding voorkomende lijndiktes zijn verplicht voorgeschreven.
Voor wat betreft de ondergrond van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT), aangevuld met de Basisregistratie Kadaster (BRK)van 28 juli 2020.
6.3 Toelichting Op De Artikelen
In deze paragraaf wordt slechts waar dat noodzakelijk en nuttig wordt geacht een nadere toelichting gegeven op specifieke onderdelen van de planregels. Sommige regelingen zijn daarom hierna niet opgenomen: deze worden geacht voor zich te spreken.
6.3.1 Artikel 1 en 2 Begrippen en wijze van meten
Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is er zoveel mogelijk aangesloten op het SVBP2012 en het bestemmingsplan 'Monnickendam - Binnen de Vesting 2013'.
6.3.2 Artikel 3 Maatschappelijk
Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, zoals scholen, met daaraan ingeschikte en bijbehorende voorzieningen, zoals een schoolplein en bergingen.
Gebouwen (de schoolgebouwen) zijn toegestaan binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak met inachtneming van de aangeduide bouwhoogte.
Ondergeschikte bouwdelen, zoals luifels en daken, zijn in een zone van ten hoogste 3 meter aan de buitenzijde van het bouwvlak toegestaan. Tevens zijn buiten het bouwvlak gebouwen voor opslag en berging toegestaan, tot een (gezamenlijk) oppervlak van 50 m2.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn buiten het bouwvlak toegestaan.
Omdat het nieuwe schoolgebouw kleiner is dan het bestaande gebouw van De Verwondering, is in artikel 3.3 een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die mogelijk maakt om, middels een omgevingsvergunning, een toekomstige uitbreiding van de schoolgebouwen te realiseren. Dit is mogelijk met een bebouwd oppervlak van ten hoogste 380 m2 binnen de daartoe op de verbeelding aangeduide gronden, waarmee het bebouwd oppervlak op het plangebied nooit groter wordt dan in de bestaande situatie ten tijde van vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
Alvorens een omgevingsvergunning voor deze uitbreiding kan worden verleend, dient gemotiveerd te worden dat voldaan kan worden aan alle milieu- en omgevingsaspecten. Om de gevolgen voor de omgeving verder te borgen, is in de regels aanvullend bepaald dat er sprake dient te zijn van een aanvaardbare stedebouwkundige situatie en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarmee zijn de belangen dan de omgeving voldoende geborgd.
6.3.3 Artikel 4 Leiding-Riool
De rioolpersleiding die in het plangebied ligt is onder deze dubbelbestemming gebracht. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn naast de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een strook ten behoeve van een rioolpersleiding, alsmede het onderhoud en beheer daarvan.
Binnen deze bestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Ter bescherming van de persleiding is voor diverse werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd.
6.3.4 Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
Ter bescherming van archeologische waarden is de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 4' opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn mede bestemd ter behoud van de aanwezige archeologische waarden.
In de Archeologienota Waterland 2011 zijn verschillende zones opgenomen. Per zone is aangegeven vanaf welke oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig is voor werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren. Bij ingrepen kleiner dan de genoemde oppervlakte en diepte is geen omgevingsvergunning noodzakelijk. in de beleidsnota worden vijf categorieën onderscheiden; in paragraaf 5.9 zijn deze toegelicht.
Archeologisch onderzoek moet uitgevoerd worden door een gecertificeerd archeologisch onderzoeksbedrijf. Daarmee wordt gewaarborgd dat het onderzoek volgens de KNA-richtlijnen (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) wordt uitgevoerd.
Wijzigingsregels
Als met archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologisch waarden aanwezig zijn, kan met een wijzigingsprocedure de aanduiding worden verwijderd.
6.3.5 Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
In het Besluit ruimtelijke ordening is hiervoor een standaard bepaling opgenomen. Het besluit verplicht om deze bepaling in het bestemmingsplan op te nemen.
6.3.6 Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over strijdig- en niet-strijdig gebruik van de gronden binnen het plan.
6.3.7 Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels zijn mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de voorgeschreven maatvoeringen en begrenzingen. Dit is met name bedoeld om tegemoet te kunnen komen aan tussentijdse wijzigingen van het Bouwbesluit, zodat hiervoor het bestemmingsplan niet hoeft te worden herzien.
6.3.8 Artikel 9 Overige regels
Beleid Parkeerbehoefte en laad- en losruimte
Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen, beheersverordeningen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen) niet meer van toepassing. Regelingen met betrekking tot stedenbouwkundige bepalingen, waaronder de parkeerbepalingen, dienen daarom in ruimtelijke plannen te worden opgenomen.
Om die reden is in de een parkeerregeling opgenomen. Bij het toepassen van de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen, of bij de bevoegdheid om te beoordelen of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, past de gemeente het geldende parkeerbeleid toe. Als dat beleid na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan verandert, dan wordt het nieuwe geactualiseerde beleid toegepast zoals dat geldt ten tijde van de toepassing van de bevoegdheid.
De parkeerplaatsen moeten niet alleen worden gerealiseerd, maar ook in stand worden gehouden.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Op 30 juli 2020 is de openbare kennisgeving ex artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gedaan van het voornemen van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan. De stand van zaken van dit bestemmingsplan is uitvoerig bijgehouden op de website van de gemeente Waterland. Kennisgevingen zijn gedaan in het huis-aan-huisblad, het elektronisch nieuwsblad en, vanaf de ontwerpfase, in de Staatscourant.
Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Voorbereidingsfase
Voor het verkrijgen van maatschappelijk draagvlak hebben in de fase vooroverleg meerdere informatierondes plaatsgevonden met omwonenden. Hieruit is naar voren gekomen dat met name de ontsluiting van de school en schoolplein een punt van aandacht is voor omwonenden. Om die reden is gekozen om de toegang tot het schoolplein niet te veranderen en op dezelfde plek op de Noordwestelijke hoek van het plangebied op de Avegaar te laten aansluiten.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is het (concept) bestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties. Eventuele gevolgen uit deze overlegronde zijn in het bestemmingsplan verwerkt.
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt vervolgens de in de Wro opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder de gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen.
Vaststellingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 10 december 2021 voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. In die periode is één zienswijze ontvangen. In de separate Nota van Zienswijzen is deze samengevat en van een reactie voorzien. De indieners van de zienswijzen zijn hiervan op de hoogte gesteld. Als gevolg van de zienswijze en ambtshalve wijzigingen, is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.
Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.3 Economische Uitvoerbaarheid
Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan moet een exploitatieplan (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.
Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden als het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden. Eveneens hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld als:
- Er geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro;
- Het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de Wro kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,-;
- Er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro;
- De verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, van het Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van een nieuw schoolgebouw op het perceel Avegaar 86 te Monnickendam.
De gemeente draagt de kosten voor de ontwikkeling en realisatie van het schoolgebouw. Hiervoor is een budget ter beschikking gesteld. Het opstellen van een overeenkomst of een exploitatieplan is dan ook niet aan de orde.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Stemgeluid
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek stemgeluid
Bijlage 2 Quickscan Ecologie
Bijlage 3 Inventarisatie Beschermde Soorten
Bijlage 3 Inventarisatie beschermde soorten