Monnickendam - Noordeinde 80-86
Bestemmingsplan - Gemeente Waterland
Vastgesteld op 16-12-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan:
het bestemmingsplan Monnickendam - Noordeinde 80-86 van de gemeente Waterland;
1.2 het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0852.BPKMnoordeinde8086-on01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;
1.6 archeologisch waardevol terrein:
een terrein waarin zich voorwerpen en/of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.8 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel productiegebonden detailhandel plaatsvindt;
1.9 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.10 beroepsuitoefening aan huis:
het kleinschalig uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig en/of technisch dienstverlenend gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel en prostitutie, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
1.11 bestaand:
ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of overkapping;
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwlaag:
de begane grond of een verdieping van een gebouw waarbij per bouwlaag over 100% van het vloeroppervlak een plafondhoogte van ten minste 2,40 m aanwezig c.q. mogelijk is. Een volledig onder het peil gelegen ruimte wordt hieronder niet begrepen;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken, zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 brutovloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een woonfunctie (hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken) of een andere gebruiksfunctie;
1.22 dakopbouw:
een (gedeeltelijke) verdieping op een gebouw die zich qua uiterlijke verschijningsvorm manifesteert als kapverdieping of een teruggerooide bouwlaag;
1.23 dakterras:
een plat dak dat door de wijze van afwerking geschikt is gemaakt om te worden gebruikt als terras, niet bedoeld een balkon uitstekend of op een erker;
1.24 dienstverlening:
werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden al dan niet met inbegrip van ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van garagebedrijven;
1.25 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.26 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woonhuis of een hoofdgebouw, achter de achtergevel van dat woonhuis of hoofdgebouw, en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.27 erker:
een ondergeschikt bijbehorend bouwwerk aan het hoofdgebouw met een beperkte omvang (breedte, bouwhoogte, diepte) en transparante verschijningsvorm, waardoor het stedenbouwkundig aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed;
1.28 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.29 evenement:
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen activiteiten zoals markten niet bedoeld weekmarkten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, en dergelijke;
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 generatie
in het kader van het samenwonen van één of meer generaties in een bestaande woning en/of in daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, zodat de (zorg)taken in familieverband met elkaar kunnen worden gedeeld, wordt onder deze generaties verstaan: (over)grootouders, ouders, kinderen, kleinkinderen, broers en zussen;
1.32 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg;
1.33 geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
1.34 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, zowel ruimtelijk als functioneel als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.36 inwoning:
het wonen, niet zijnde logeren, bij anderen;
1.37 kleinschalig toeristisch overnachten:
het bieden van kortstondige overnachtingsmogelijkheid. Eén of meerdere zelfstandige recreatieve verblijfsruimten in een gebouw en/of in daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt hier ook onder verstaan;
1.38 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
de in bijlage 1 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, met inbegrip van productiegebonden detailhandel, die door haar beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.39 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.40 luifel:
een open constructie, geen overkapping zijnde, aan een gevel, die al dan niet constructief deel uitmaakt van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk;
1.41 mantelzorg:
langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de zorgverlening wordt uitgeoefend in een afhankelijke woonruimte bij een woning;
1.42 meetverschil:
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
1.43 normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.44 ondergeschikte lichte horeca:
horeca die ondergeschikt en gerelateerd is aan de bestemming en tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en dranken;
1.45 opslag:
het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
1.46 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand, niet bedoeld een luifel;
1.47 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de dichtstbijzijnde weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.48 permanente bewoning:
bewoning als hoofdverblijf dat zich in het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van de bewoner bevindt;
1.49 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.50 recreatieve bewoning:
niet permanente bewoning die plaatsvindt buiten het hoofdverblijf;
1.51 risicogevoelig bouwwerk cq. risicogevoelig object:
bouwwerken en andere objecten, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;
1.52 schilddak:
een kap, zoals hieronder is afgebeeld, waarbij het dak bestaat uit vier vlakken die elkaar in een nok(lijn) ontmoeten;
1.53 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.54 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel;
1.55 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
1.56 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen groep personen;
1.57 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.58 woongebouw
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.59 zadeldak:
een kap, zoals hieronder is afgebeeld, waarbij het dak bestaat uit twee vlakken die elkaar in een nok(lijn) ontmoeten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
- a. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor balkon- en dakterrashekken: het hoogste punt tussen het balkon- respectievelijk het dakterrashek en de bovenkant van het dak;
2.2 de breedte / diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de gezamenlijke brutovloeroppervlakte:
tussen de binnenwerkse gevelvlakken en scheidingsmuren van alle ruimten die bij het meten worden betrokken;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 uitzondering meetwijze:
- a. bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt;
- b. de goothoogte mag worden overschreden door antennes, schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen, hellende dakvlakken, topgevels, dakkapellen en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in de bestemmingen anders is bepaald;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (woon)straten en pleinen;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. straatmeubilair, speelvoorzieningen en objecten van beeldende kunst;
- e. evenemententerreinen ten behoeve van evenementen genoemd in bijlage Lijst van toegestaneevenementen ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein';
met de daarbij behorende:
- f. nutsvoorzieningen;
- g. andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gestapelde woningen, ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
al dan niet in combinatie met
- 1. beroepsuitoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- 2. mantelzorg;
- 3. kleinschalig toeristisch overnachten;
- b. bergingen;
- c. parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- d. tuinen, erven en terreinen;
- e. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 6 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud, herstel en de uitbouw van de in hoofdstuk 3 en bijlage 1 bij de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen van (hoofd)gebouwen geldt, naast het bepaalde ten aanzien van hoofdgebouwen in de andere bestemmingen:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' geldt voor (hoofd)gebouwen:
- 1. ten minste één gevel van een (hoofd)gebouw wordt ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' gebouwd;
- 2. de gevelbreedte van een (hoofd)gebouw bedraagt ten minste 5,00 m en ten hoogste 10,00 m, tenzij de bestaande gevelbreedte afwijkt, in welk geval de bestaande gevelbreedte als minimum of maximum geldt;
- 3. een (hoofd)gebouw wordt over de diepte van het bouwvlak voorzien van een zadeldak of schilddak, waarbij:
- de dakhelling van de kap ten minste 45° bedraagt, tenzij de bestaande dakhelling minder bedraagt, in welk geval de bestaande dakhelling als minimum geldt;
- 4. voor de ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' gebouwde gevel wordt een gevelindeling toegepast waarbij de gevelopeningen ondergeschikt zijn in de gevelwand.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht kan met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2 sub a onder 4 in die zin dat wordt afgeweken van de in dit lid voorgeschreven gevelindeling.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud, het herstel en het beheer van de waterstaatsdoeleinden en de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.2.2 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen, overkappingen of andere bouwwerken, worden gebouwd, mits:
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en het beheer van de waterstaatsdoeleinden en de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- b. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voertuigen;
- c. het storten van puin en/of afvalstoffen;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.
9.2 Niet strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt niet gerekend:
- a. het gebruik van de gronden voor weekmarkten;
- b. het gebruik van de gronden voor terrassen;
- c. het gebruik van de gronden voor standplaatsen ten behoeve van detailhandel en/of bedrijf.
9.3 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 vrijwaringszone - dijk
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Parkeerbehoefte en laad- en losruimte
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of gebruik en/of afwijking van het bestemmingsplan, dan wel het wijzigen van het bestemmingsplan die aanleiding geven tot een te verwachten parkeerbehoefte dan wel een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt slechts verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen die duurzaam in stand worden gehouden.
- b. Voldoende parkeerplaatsen en/of voldoende ruimte voor het laden- en lossen van goederen worden gerealiseerd in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw en/of voorziening behoort.
- c. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid c.q. ruimte voor het laden en lossen van goederen, indien is voldaan aan de beleidsregel 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland', dan wel wanneer deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt voldaan aan de geldende beleidsregel op het moment dat de aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend.
- d. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.1 onder c, met inachtneming van het bepaalde in de beleidsregel 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland', dan wel wanneer deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd, de geldende beleidsregel op het moment dat de aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend .
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
- c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van hetbestemmingsplanMonnickendam - Noordeinde 80-86
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Door de eigenaar van het perceel Noordeinde 80-86 te Monnickendam, is een bouwplan ontwikkeld voor de realisatie van 10 wooneenheden, in de vorm van 4 aaneengebouwde woningen en 6 appartementen, ter plaatse van het voormalige garagebedrijf.
Het initiatief is niet passend in het vigerende bestemmingsplan 'Monnickendam Binnen de vesting 2013' en derhalve dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan Monnickendam - Noordeinde 80-86 voorziet hierin.
1.2 Plangebied
Het plangebied betreft de percelen bekend als Noordeinde 80-86 in het historische centrum van Monnickendam.
Het betreft een voormalig garagebedrijf, inclusief achtergelegen terrein. (zie figuren 1 en 2)
figuur 1 - Ligging van het plangebied
figuur 2 - Luchtfoto plangebied
Ten zuiden van het bedrijfspand ligt de Moordsteeg, die het Noordeinde met de Havenstraat verbind.
Het betreft de kadastrale percelen bekend als 1891, 1893 en 3095 van de (kadastrale) gemeente Monnickendam, sectie A. Het plangebied is 1.145 m2 groot.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.3.1 Monnickendam Binnen de Vesting 2013
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Monnickendam Binnen de Vesting 2013' dat op 15 mei 2014 onherroepelijk is geworden. Het heeft daarin de bestemming 'Bedrijf' (artikel 3) en de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 2' (artikel 27), Waarde - Beschermd stadsgezicht' (artikel 30) en 'Waterstaat - Waterkering' (artikel 32).
figuur 3 - Uitsnede vigerend bestemmingsplan (plangebied rood omkaderd)
1.3.2 Bestemmingsplan Waterland - Parapluplan 2018
Met het bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018' zijn enkele ondergeschikte aanpassingen van diverse geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen in de gemeente Waterland doorgevoerd. Dit zogeheten paraplubestemmingsplan (hierna: parapluplan) is een herstelbestemmingsplan dat een doorwerking heeft op alle onderliggende vastgestelde en van toepassing verklaarde bestemmingsplannen en wijzigingsplannen. Het doel van het parapluplan is:
- om de geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen van de gemeente Waterland in overeenstemming te brengen met de verplichting die volgt uit de Reparatiewet BZK 2014. De bouwverordening is voor het bestemmingsplan namelijk niet meer van toepassing en regelingen met betrekking tot parkeren dienen daarom in een bestemmingsplan te worden opgenomen. De regeling voor parkeren in de gemeente Waterland vindt zijn grondslag in het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland', zoals benoemd in paragraaf 5.11;
- ter reparatie van omissies in de toelichting, regels en verbeelding van geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, en;
- ter verwerking van beleidswijzigingen in geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen.
Tevens worden in het parapluplan enkele nieuwe begrippen toegevoegd, die in voorliggend bestemmingsplan zijn opgenomen.
1.4 Opbouw Bestemmingsplan
Het (postzegel)bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
De toelichting van dit bestemmingsplan is objectgericht opgezet, hetgeen betekent dat verwijzingen vanuit de toelichting naar de planregels (en vice versa) zijn opgenomen. Dit komt de digitale raadpleegbaarheid van het plan ten goede. Het bestemmingsplan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Voor de verbeelding op papier wordt gebruik gemaakt van topografische en kadastrale ondergronden. Deze ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. Deze ondergronden dienen slechts ter oriëntatie. In het vaststellingsbesluit is opgenomen welke ondergrond is gebruikt bij het opstellen van het plan.
De ondergronden (waaronder luchtfoto's) die worden gebruikt op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl worden beschikbaar gesteld door de website zelf. Ook die ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. De gemeente heeft daar geen invloed op.
1.5 Leeswijzer
De toelichting is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestemmingen en geeft weer waarom de hierin opgenomen keuzes zijn gemaakt. Hoofdstuk 3 geeft in hoofdlijnen de uitgangspunten voor het bestemmingsplan weer. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de huidige ruimtelijke en functionele situatie. Het achterliggende beleid, dat is gebruikt bij de keuze voor de bestemmingen, staat beschreven in hoofdstuk 5. De milieu- en omgevingsaspecten zijn uitgewerkt in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 gaat in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie staat op het Noordeinde 80-86 een voormalig garagebedrijf met een bedrijfs/winkelpand. Het is de afgelopen periode als tijdelijk woonverblijf gebruikt.
figuur 4 - Foto's bestaande gevels Noordeinde 80-86
figuur 5 - Zicht op hoek Noordeinde-Moordsteeg
2.2 Beschermd Stadsgezicht
Het plangebied ligt binnen het beschermd stadsgezicht van Monnickendam (zie Bijlage 1). Voor het beschermd stadsgezicht is een dubbelbestemming opgenomen. Deze dubbelbestemming is behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing. In de dubbelbestemming zijn regels gesteld opgenomen voor de bebouwing. Ook is voor een aantal werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig.
In de dubbelbestemming voor het beschermd stadsgezicht is gewerkt met een voorgevelrooilijn. Dat betekent dat bij nieuwbouw gebouwen in de naar deze lijn gekeerde zijde gebouwd moeten worden. Daarmee blijft ook het verloop van de gevels in stand.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Het bouwplan behelst de realisatie van 10 wooneenheden op het perceel Noordeinde 80-86 te Monnickendam. Aan het Noordeinde worden 6 appartementen gebouwd in verschillende bouwlagen. Aanvullend worden aan de Moordsteeg 4 woningen gebouwd.
Aan het Noordeinde voorziet een onderdoorgang naar een toegang tot het achtergelegen binnenterrein waar parkeerplaatsen en bergingen zijn voorzien.
figuur 6 - Gevels Noordeinde (rood omkaderd het bouwplan)
figuur 7 - Gevels Moordsteeg
Welstands- en stedebouwkundig advies
In eerste instantie is vooroverleg gevoerd met de gemeente over een uitgebreider bouwplan met meer woningen en grotere bouwhoogtes.
In het proces van de totstandkoming van het bouwplan is geluisterd naar de omgeving. In een vroeg stadium heeft de initiatiefnemer zijn plan gepresenteerd aan de omgeving. Dit heeft geleid tot een aanpassing van het bouwplan als gevolg van bedenkingen ten aanzien van de bouwhoogte. Concreet is er een bouwlaag verwijderd.
Het welstands- en stedenbouwkundig advies over het initiële plan luidde dat er sprake was van strijdigheid met bouwmassa's in de directe omgeving en het beschermde stadsgezicht.
Als gevolg hiervan is het bouwplan aangepast; het plan is hiermee stedenbouwkundig passend in het straatbeeld. De welstandscommissie heeft het plan positief beoordeeld.
figuur 8 - Straatbeeld Noordeinde (vanuit noorden)
Woningen
In totaal worden er 10 wooneenheden mogelijk gemaakt. In de planvorming is rekening gehouden met 4 woningen in de Moordsteeg. Deze zullen als sociale woning door een woningcorporatie worden afgenomen. De 6 appartementen aan het Noordeinde worden als vrije sector woning met een woonoppervlak van circa 150 m2 ontwikkeld.
Parkeren
Het plan voorziet in 15 parkeerplaatsen op het achtergelegen binnenterrein. Dit terrein is via een onderdoorgang bereikbaar via het Noordeinde.
figuur 9 - Plattegrond peilniveau (begane grond)
In paragraaf 5.11 wordt nader ingegaan op de parkeersituatie in relatie tot het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
Ruimtelijke plannen dienen te passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, eventueel regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en in lijn te zijn met het eigen gevoerde gemeentelijk beleid. De meest relevante beleidsaspecten die betrekking hebben op de beoogde woningbouwontwikkeling worden in dit hoofdstuk beschouwd.
Onderscheid is aangebracht in rijksbeleid (paragraaf 4.2), provinciaal beleid (paragraaf 4.3), regionaal beleid (paragraaf 4.4) en gemeentelijk beleid (paragraaf 4.5). Het beleid ten aanzien van water is in één separate paragraaf (4.6) opgenomen.
4.2 Rijksbeleid
4.2.1 Nationale Omgevingsvisie
De kaders van het rijksbeleid op het gebied van de fysieke leefomgeving zijn opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en is vanaf 12 februari 2021 bindend voor het Rijk als geldende visie onder Wet ruimtelijke ordening. De NOVI vervangt daarmee de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012).
Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat immers voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het zijn grote en complexe opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen.
De toenemende druk op de fysieke leefomgeving vraagt daarbij om een actiever Rijksoverheid. De NOVI stelt een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Regie vanuit het Rijk betekent echter niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden; wel het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaat adaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Om dit te bereiken worden 21 nationale belangen benoemt in de NOVI waarop de nationale overheid zich richt. Deze hebben onder andere betrekking op het zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften, het waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem, het beperken van klimaatverandering, het waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen, het behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang en het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Ten behoeve van de bescherming en de verwezenlijking van de nationale belangen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. Hoewel in het Barro de kaderstellende uitspraken uit de voorheen geldende SVIR werden bevestigd, blijven deze ook onder de NOVI gelden. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen:
- Rijksvaarwegen;
- Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
- Elektriciteitsvoorziening;
- Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische hoofdstructuur);
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn regels opgenomen die eisen stellen aan de inhoud van een toelichting op een bestemmingsplan. Een toelichting dient een verantwoording van de in het plan gemaakte keuzen te bevatten, net als een waterparagraaf, de uitkomsten van het vooroverleg, resultaten van verrichte onderzoeken, inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan, etc. Deze toelichting voldoet daaraan.
Verder dienen bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder), die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.
De Ladder ziet erop toe dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting vervolgens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als een "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Zo wordt een project vanaf 12 woningen of meer aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.
Voorliggend initiatief maakt 10 woningen mogelijk binnen bestaande stedelijk gebied en is daarom niet als stedelijke ontwikkeling aan te merken. Bovendien is er sprake van een ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied, waarbij geen kostbaar gebied verloren gaat.
Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan daarom achterwege blijven.
4.2.4 Conclusie Rijksbeleid
Voorliggend initiatief is in overeenstemming met het geldende rijksbeleid.
4.3 Provinciaal Beleid
4.3.1 Omgevingsvisie NH2050
Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op langetermijn-ambities en -doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie wil koesteren. Tegelijkertijd wordt met de visie geprobeerd in te spelen op veranderingen en transities die (ook) tijd nodig hebben.
De visie geeft daarmee enerzijds richting en houvast naar een onbekende toekomst, en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen. Met de visie wordt dus geen eindbeeld voor 2050 gegeven, maar laat in algemene zin wel zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. De provincie streeft daarbij naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid, wat in de omgevingsvisie de hoofdambitie wordt genoemd.
Ten opzichte van de voorgaande provinciale structuurvisie zijn er, gelet op voorliggend bestemmingsplan en deze ontwikkeling, geen wezenlijke veranderingen in het ruimtelijke beleid. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient namelijk nog steeds rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Een en ander is nader uitgewerkt in de provinciale omgevingsverordening.
4.3.2 Omgevingsverordening NH2020
Op 1 september 2020 hebben Gedeputeerde Staten het eindconcept Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld, waarna op 22 en 29 oktober 2020 de Provinciale Staten van Noord-Holland hebben ingetemd en de verordening in november 2020 in werking zal terden.
De nieuwe provinciale verordening is voorbereid en opgezet volgens de vereisten uit de nieuwe Omgevingswet.
De verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:
- 1. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit;
- 2. behoud en herstel van de biologische diversiteit; en
- 3. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.
De Omgevingsverordening stelt regels waaraan ruimtelijke plannen, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Omgevingsvisie NH2050 is de verordening bindend.
Het voorliggende plan ligt in de bebouwde kern van Monnickendam. Het plangebied is niet gelegen in het werkingsgebied Landelijk gebied, MRA-Landelijk gebied of Bijzonder provinciaal Landschap. Het is ook geen nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Artikel | Toetsingscriterium | Conclusie | |
Artikel 6.3 Nieuwe stedelijke ontwikkelingen | 1. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. 2. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid. | Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van 10 wooneenheden in de kern van Monnickendam. Dit betreft een ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied. Aanvullend zijn in breder verband afspraken gemaakt over aantallen te realiseren woningen. De ontwikkeling past in dit kader. | |
Artikel 6.62 Klimaatadaptatie | 1. De toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico’s van klimaatverandering. 2. In de beschrijving wordt in ieder geval betrokken het risico op: a. wateroverlast; b. overstroming; c. hitte; en d. droogte. 3. De beschrijving omschrijft tevens de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de in het tweede lid omschreven risico’s te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. 4. De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaatsvindt. | Het onderhavige plan houdt rekening met de mogelijke risico's van klimaatverandering. In hoofdstuk 5 wordt dieper ingegaan op verschillende milieuaspecten. | |
Artikel 6.77 Regionale waterkeringen | 1. Ter plaatse van het werkingsgebied Regionale waterkering voorziet het ruimtelijk plan in bescherming van de waterkerende functie door op deze functie toegesneden bestemmingen en regels. 2. Ter plaatse van het werkingsgebied beschermingszone regionale waterkering voorziet een ruimtelijk plan in een beschermingszone aan weerszijden van de waterkering waar geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan zijn. 3. In afwijking van het tweede lid zijn nieuwe ontwikkelingen mogelijk indien hierover blijkens de toelichting bij het ruimtelijk plan overeenstemming is bereikt tussen betrokken gemeenten, waterbeheerder en provincie. | Het plangebied maakt deel uit van een regionale waterkering. In het kader van bescherming van deze waterkering is overeenstemming bereikt met de gemeente, de waterbeheerder en de provincie. Hier wordt verder over uitgeweid in paragraaf 5.7.2. Voor de volledigheid wordt gemeld dat de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkeing' van kracht blijft en overgenomen is in onderhavig bestemmingsplan, ter bescherming van de waterkering bij toekomstige werkzaamheden. |
Tabel 1 - Afweging omgevingsverordening NH2020
4.3.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020
Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland een woonvisie vastgesteld voor de periode 2010-2020. In deze visie verschuift de nadruk van het kwantitatieve woningvraag naar de kwalitatieve woningvraag. Speerpunten in het beleid zijn:
- 1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
- 2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
- 3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.
De uitwerking hiervan vindt plaats in Regionale Actieprogramma's (RAP's). Het woningbouwprogramma dat dit bestemmingsplan planologisch mogelijk maakt, is in overeenstemming met de doelstellingen en afspraken van het RAP van de voormalige stadsregio Amsterdam. De afspraken van het RAP worden nader besproken in paragraaf 4.4.2.
4.3.4 Conclusies provinciaal beleid
Er zijn geen strijdigheden met het provinciaal beleid geconstateerd.
4.4 Regionaal Beleid
4.4.1 Samenwerkingsagenda Regionale Woningmarkt 2016-2020
Op 30 juni 2016 is de Samenwerkingsagenda Regionale Woningmarkt 2016-2020 vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke thema’s de gemeenten in de Stadsregio Amsterdam op het gebied van de woningmarkt willen blijven samenwerken. Dit zijn de thema’s woningbouwproductie, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling.
De regionale samenwerkingsagenda is de ‘paraplu’ voor de diverse gemeentelijke woonvisies in de regio en geeft de gezamenlijke ambities en opgaven weer. De gemeenten werken dit verder uit in hun lokale woonvisie. Op regionaal niveau wordt afgestemd over de vraag in hoeverre de lokale plannen bijdragen aan de regionale ambities en opgaven. De opgaven en acties uit deze samenwerkingsagenda vormen een belangrijke basis voor het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (RAP 2016-2020) van de Stadsregio Amsterdam. In paragraaf 4.4.2 wordt nader ingegaan op het RAP 2016-2020.
Op basis van de opgaven en rekening houdend met de randvoorwaarden die zijn opgenomen in de Samenwerkingsagenda Regionale Woningmarkt 2016-2020 heeft een verder uitwerking plaatsgevonden in de Woonvisie Waterland 2020 (zie paragraaf 4.5.2).
Voorliggend plan is een bestemmingsplan ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van de bestande situatie. In navolgende paragrafen wordt dit nader getoetst ten opzichte van de relevante beleidskaders.
4.4.2 Regionaal Actieprogramma Wonen
Eind 2016 is door de afzonderlijke colleges van de gemeenten behorende bij de voormalige stadsregio Amsterdam het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2019 (RAP) vastgesteld. De gemeenten behorende tot de voormalige stadsregio Amsterdam hebben vervolgens aanvullend op deze RAP een oplegger gemaakt, welke in elke gemeente afzonderlijk nog door de colleges van burgemeester en wethouders zijn vastgesteld. Voor de gemeente Waterland geldt de vaststellingsdatum van deze oplegger van 18 juli 2017. De RAP met oplegger is toegestuurd naar de provincie Noord-Holland en die heeft op 7 september 2017 hiermee ingestemd. Op deze wijze zijn de woningen regionaal afgestemd.
In het RAP wordt onder andere een beschrijving gegeven van de regionale woningbouw opgaven en acties die per deelregio zijn uitgewerkt, de regionale woningmarkt en de vooruitblik op ontwikkelingen op de woningmarkt.
Kwantitatieve woningbehoefte
In bijlage 6 van het RAP is voor de regio Zaanstreek-Waterland (waarvan de gemeente Waterland deel uitmaakt) het basisscenario woningbehoefte 2015-2025 in tabelvorm weergegeven. Hieruit blijkt dat er voor alle categorieën koopwoningen behoefte is aan extra woningen en voor huurwoningen hoofdzakelijk behoefte is aan huurwoningen tot een huur van € 711,00 per maand.
Kwalitatieve woningbehoefte
Bijlage 8 van het RAP geeft de woningbehoefte 2015-2025 en plancapaciteit 2016 weer. Dit betreft de productiecapaciteit voor de gehele beschouwde periode zoals deze bekend is per 2016. Er is daarbij een onderscheid gemaakt tussen ééngezins- en meergezinswoningen, tussen stedelijk en sub-urbaan en tussen koop- en huurwoningen.
De behoefte aan een- en meergezinswoningen in stedelijk gebied overstijgt daarbij ruim de voorziene plancapaciteit. Hieruit blijkt dat er in de regio een grote vraag is naar extra een- en meergezinswoningen. Deze vraag doet zich voor in alle segmenten.
Planontwikkeling
Alhoewel de locatie aan het Noordeinde 80-86 te Monnickendam nog niet is meegenomen in het RAP, past de ontwikkeling binnen de geschetste vraag in de regio. Ook geldt dat woningen in het plangebied worden gerealiseerd in zowel het goedkope(re) als het middeldure tot dure huur- en/of koopsegment. Daarmee is het passend binnen het programma. Het plan zal worden meegenomen in de eerstvolgende regionale afstemming voor woonruimte.
Op basis van vorenstaande informatie kan worden geconcludeerd dat sprake is van een actuele regionale behoefte aan de woningen die met dit bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt.
4.4.3 Regiovisie Waterland 2040
In de Regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de zeven gemeenten in de regio Waterland hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto van de visie is 'Vitaal met Karakter'. In de visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio voorop, maar wel met de noodzakelijke sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en de regio binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Ten aanzien van wonen is de realisering van de afspraken uit het Convenant Binnenstedelijke Opgave (ICT - Intensiveren, Combineren en Transformeren) Waterlands Wonen een hard uitgangspunt.
4.4.4 Conclusie regionaal beleid
Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied van Monnickendam. Het realiseren van de woningen in dit bestemmingsplan - in de vorm van appartementen en aaneengebouwde woningen- sluit goed aan bij het regionale beleid zoals dat hierboven is beschreven. Het planvoornemen betreft eveneens een woningbouwplan dat aansluit op bovengenoemd uitgangspunt uit de Regiovisie Waterland. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met het regionaal beleid.
4.5 Gemeentelijk Beleid
4.5.1 Woningbouwprogramma
Op 12 oktober 2006 heeft de gemeenteraad van Waterland het woningbouwprogramma 2006-2020 vastgesteld. Het programma geeft de verschillende woningbouwlocaties met een indicatie van het aantal woningen en het jaar van programmering weer.
Het woningbouwprogramma is geactualiseerd voor de periode 2017 - 2022. De ontwikkeling aan het Noordeinde 80-86 te Monnickendam is hierin niet expliciet opgenomen. Het betreft een particulier initiatief dat bijdraagt aan de woningbehoefte in de kern van Monnickendam en kan op die manier als passend in het gemeentelijke woningbouwprogramma worden beschouwd.
4.5.2 Woonvisie Waterland 2025
De gemeenteraad van Waterland heeft op 25 maart 2021 besloten tot het vaststellen van de Woonvisie Waterland 2025. De nieuwe Woonvisie geeft inzicht in de visie op de gemeente Waterland en bevat het gemeentelijk woonbeleid in de vorm van ambities, prioriteiten en de bijbehorende acties voor de peri-ode tot en met 2025 om de visie te realiseren. Daarnaast geeft de Woningwet de procedure aan voor de samenwerking met de lokale corporaties (Woonvisie – bod – prestatieafspraken – evaluatie). De Woonvisie Waterland 2025 is opgesteld met de woningcorporaties, huurdersorganisaties, belanghebbenden en stakeholders.
In de Woonvisie staan drie speerpunten centraal:
- 1. Aanpassen van de bestaande woningvoorraad
- 2. Toevoegen van nieuwe woningen
- 3. Bevorderen langer zelfstandig wonen
Specifiek voor het tweede speerpunt is geconstateerd dat in alle segmenten sprake is van een groeiende woningbehoefte en dat de vraag groter is dan het aanbod, in alle segmenten van de woningmarkt. De woonvisie ziet op een forse uitbreiding van het woonaanbod in de gemeente.
Uitgesproken is onder meer dat:
- er zoveel mogelijk tegemoet dient worden gekomen aan de toenemende woningbehoefte zonder daarbij afbreuk te doen aan het groen;
- Nieuwbouw in alle segmenten van de woningmarkt dient plaats te vinden: (30% sociaal, 10% sociaal plus, 60% vrije sector) én ten behoeve van de verschillende inkomensgroepen;
- doorstroming bevorderen dient te worden en indirect en direct starters bedienen;
- er aandacht te zijn voor het behoud van de leefbaarheid in wijken/kernen
Het initiatief voorziet in 10 woningen, waarvan er 4 zullen worden gerealiseerd in de sociale sector. Voor deze woningen is inmiddels duidelijk geworden dat deze woningen zullen worden afgenomen door een woningcorporatie. Daarmee is de verdeling in voorliggend plan 40% / 60 % en past het plan binnen de uitgangspunten en kaders van de Woonvisie Waterland 2025.
4.5.3 Omgevingsvisie Waterland 2030
De gemeente Waterland heeft de koers van het ruimtelijk beleid tot 2030 vastgelegd in een omgevingsvisie, zoals op 9 maart 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. De omgevingsvisie geeft niet alleen richting aan ruimtelijke ontwikkelingen in de komende jaren, maar ook een visie op de manier waarop wordt omgegaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven. De omgevingsvisie is hierdoor onder meer belangrijk voor plannen die niet kunnen worden gerealiseerd op basis van een vigerend bestemmingsplan.
Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelen dienen de 'waarden van Waterland' in acht genomen te worden. Deze worden in de omgevingsvisie als 5 kernprincipes omschreven, te weten:
- 1. vertrek vanuit historie, landschap en natuur;
- 2. wees groot in kleinschaligheid;
- 3. houd de stad op afstand maar versterk de verbindingen;
- 4. ga voor duurzaam;
- 5. beleef en respecteer het water.
Daarnaast zijn voor de (historische) kernen ook de volgend principes van belang:
- sluit aan bij de identiteit en cultuur van de specifieke kern waarin de ontwikkeling plaatsvindt;
- kies voor een waterrobuuste inrichting en bouw;
- kies voor activiteiten die passen bij de schaal van het dorp/de stad en bedenk hoe overlast (hinder, verkeer, parkeren) kan worden voorkomen;
- maak daarbij onderscheid tussen de vooroorlogse kern met een sterke menging van functies en de planmatige uitbreidingen met relatieve rust.
Het stedenbouwkundig plan dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de omgeving. Om te komen tot een kwalitatief goede en locatiespecifieke inrichting is uitgegaan van de identiteit van de plek, waarbij ook de bebouwing in de directe omgeving voor wat betreft massa, afmetingen en architectuur is beschouwd.
De nieuwe ontwikkeling bouwt voort op de bebouwingsstructuur aan het Noordeinde. Het initiatief sluit derhalve aan op de kernprincipes en voldoet aan de uitgangspunten van de omgevingsvisie.
Tevens levert het ook een bijdrage aan de 2e kernopgave zoals deze in de omgevingsvisie is geformuleerd, waarbij woonruimte voor starters, junioren en senioren dient te worden gerealiseerd. Het initiatief ziet op 10 woningen in appartementen en aaneengebouwde woningen die mede voor genoemde doelgroepen geschikt zijn.
Daarmee is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de kaders van de Omgevingsvisie Waterland 2030.
4.5.4 Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2018
In de Nota Grondbeleid Gemeente Waterland 2018 geeft de kaders waarbinnen het college van burgemeester en wethouders het grondbeleid uitvoert. Het doel van het te voeren grondbeleid van de gemeente Waterland is het bevorderen van het gewenste ruimtegebruik en de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van een rechtvaardige verdeling van kosten en opbrengsten. Dit doel kan (mede) worden bereikt door het meewerken aan ruimtelijke plannen van derden. Bij ruimtelijke plannen van derden waarbij een planologische maatregel moet worden genomen en vanuit de Wro de verplichting bestaat om de kosten van gemeentelijke grondexploitatie te verhalen, wordt gewerkt met exploitatieovereenkomsten en -plannen.
Voorliggend bestemmingsplan maakt een particulier initiatief mogelijk; in paragraaf 7.3 en 7.4 wordt op deze aspecten nader ingegaan.
4.5.5 Duurzaamheidsagenda
De gemeente heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn. Dit betekent dat in 2050 alleen energie van hernieuwbare bronnen (zon, wind, biomassa, aardwarmte) wordt gebruikt, voor alle gebouwen (woningen, kantoren, bedrijfspanden) en voor het verkeer en vervoer op het grondgebied van de gemeente Waterland. Om dit te bereiken zet de gemeente sterk in op duurzaamheid, echter, met oog voor de kenmerkende waarden binnen de gemeente. De gemeente streeft naar een duurzame ontwikkeling van het kenmerkende (water)landschap en de mooie stads- en dorpsgezichten.
De ontwikkelende partij beoogt een duurzaam woningontwikkeling te realiseren of te laten realiseren. Hierover wordt aan de hand van de concrete bouwplannen met de ontwikkelaar in overleg getreden.
4.5.6 Nota integrale handhaving 2016-2020
Het handhavingsbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Nota integrale handhaving 2016-2020. Deze nota heeft het kader en de strategie voor de uitvoering van toezicht en handhaving op het gebied van onder meer bouwen, ruimtelijke ordening, brandpreventie, openbare buitenruimte voor de jaren 2016-2020. De handhaving richt zich in brede zin op 'het doen naleven van regelgeving'. Het handhavingsbeleid is van toepassing op de planologische regelingen voortvloeiend uit dit bestemmingsplan.
4.5.7 Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland
Op 21 december 2017 is het 'Beleid Parkeerbehoefte, laad- en losruimte gemeente Waterland' vastgesteld en opgenomen in het Bestemmingsplan Waterland - Parapluplan 2018.
Dit beleid functioneert als toetsingskader om vast te stellen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid. In dit beleid wordt aangegeven dat voor het bepalen van voldoende parkeergelegenheid gebruik wordt gemaakt van de CROW-publicatie. Het parkeren dient in beginsel plaats te vinden op eigen erf.
Zoals genoemd in paragraaf 1.3.2 is dit parkeerbeleid reeds planologisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Waterland - Parapluplan 2018'. In paragraaf 5.11 zal nader op dit aspect en de toetsing worden ingegaan.
4.5.8 Nota uiterlijk van bouwwerken Waterland 2018
De eisen van de welstandscommissie staan opgeschreven in de 'Nota uiterlijk van bouwwerken Waterland 2018'. Voorgenomen locatie ligt binnen deelgebied 'Historische kern', waarvoor het bijzondere beoordelingsniveau van toepassing is. Specifiek voor de kern Monnickendam zijn uitgangspunten opgenomen aangaande het behouden en waar mogelijk versterken van de cultuurhistorische waardevolle stedenbouwkundige structuur en bebouwingskarakteristieken.
Relevante kernkwaliteiten
- Oorspronkelijke hoofdstructuur en kleinschaligheid in bebouwing.
- Individuele eigenheid, structuur en karakteristiek van de verschillende kernen
- (Monnickendam) een stedelijke verkavelingspatroon met gesloten gevelwanden en smalle diepe percelen haaks op de hoofdwegen.
Relevante Ambities
- Bescherming van de typerende cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische karakteristieken (zie ook de redengevende omschrijvingen behorende bij de Rijksbeschermde stad- en dorpsgezichten).
- Per kern respecteren van de individuele eigenheid in structuur en karakteristiek.
- Behoud van bestaande verkavelingsstructuur, korrelgrootte en schaal.
- De opwekking van duurzame energie in de vorm van zonnepanelen op gebouwen is in beginsel toegestaan, waarbij in de beschermde stads- en dorpsgezichten een afweging wordt gemaakt ten aanzien van de aanwezige cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden. Geen windturbines.
- Bij nieuw- of verbouw in de beschermde stads- en dorpsgezichten geen kunststoftoepassingen, tenzij sprake is van een gevel(deel) of dakvlak die geheel niet zichtbaar is vanaf openbaar gebied. Dan zijn hout gelijkende materialen en detailleringen ook mogelijk.
4.5.9 Conclusie gemeentelijk beleid
De ontwikkelingen die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, betreft een particulier initiatief dat invulling geeft aan het woningbouwbeleid van de gemeente. Alhoewel de beoogde woningbouw niet eerder is opgenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma, is het plan in lijn met de uitgangspunten uit de omgevingsvisie en past tevens binnen het overig relevante gemeentelijk beleid. er is geen strijdigheid met de diverse beleidsmatige kaders.
4.6 Waterbeleid
4.6.1 (Inter)nationaal beleid
4.6.2 Beleid Hoogheemraadschap
4.6.3 Gemeentelijk beleid
4.7 Conclusie Waterbeleid
Het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de locatie Noordeinde 80-86 te Monnickendam.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een ruimtelijk plan (waaronder een bestemmingsplan) verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. In dit hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan.
5.2 Geluid
5.2.1 Beleid en regelgeving
Voor het aspect geluid is binnen het plangebied de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh kent voor weg- en railverkeer alsmede voor gezoneerde industrieterreinen voorkeursgrenswaarden op nieuwe bestemmingen. De Wgh gaat uit van zones langs (spoor)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden.
In het kader van dit bestemmingsplan is alleen wegverkeerslawaai van belang. Er liggen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan geen spoorwegen of gezoneerde bedrijventerreinen.
Wegverkeerslawaai
Geluidzones
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg.
Zie de onderstaande tabel:
Aantal rijstroken | |||
Stedelijk gebied | Buitenstedelijk gebied | Zonebreedte | |
1 of 2 | - | 200 meter | |
3 of meer | - | 350 meter | |
- | 1 of 2 | 250 meter | |
- | 3 of 4 | 400 meter | |
- | 5 of meer | 600 meter |
Tabel 2 - Geluidzones bij wegen
Waterplan Waterland
Geluidsgevoelige objecten die worden gerealiseerd binnen de geluidszones dienen te worden getoetst aan grenswaarden van de geluidsbelasting die zijn aangegeven in de Wgh. Hierbij geldt een voorkeursgrenswaarde voor nieuwe situaties. Deze waarde bedraagt in vrijwel alle gevallen 48 dB. Indien deze waarde wordt overschreden, kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen voor een hogere waarde. De maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van het soort geluidsgevoelig object en de geluidsbron. Bij de ontheffing dient het college te motiveren waarom bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn en waarom het plan gewenst is. Ook dient het in de Wgh vastgelegd binnenniveau gewaarborgd te worden. Geluidsniveaus bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die hoger zijn dan de wettelijke maximale ontheffingswaarden zijn niet toegestaan.
5.2.2 Relatie met het plangebied
Binnen het plangebied worden in totaal 10 nieuwe wooneenheden mogelijk gemaakt op zowel de begane grond als de verdieping(en). Deze worden op grond van de Wgh aangewezen als nieuwe geluidsgevoelige objecten.
Alle omliggende wegen zijn 30 km/h wegen. Aan de voorzijde (westzijde) betreft dat het Noordeinde. Ten zuiden ligt de Moordsteeg, die enkel voor voetgangers toegankelijk is. Daarmee is het niet nodig om volgens de artikel 76 lid 3 van de Wgh een toetsing te doen aan de grenswaarden van de Wgh.
Voor wat betreft goede ruimtelijke ordening worden geen problemen verwacht. Het betreffen allen rustige ontsluitingswegen, in een omgeving die reeds overwegend voor wonen is ingericht.
5.2.3 Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect geluid voor het plan.
5.3 Bedrijfs- En Milieuzonering
5.3.1 Beleid en regelgeving
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema's geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.
Om mogelijke hinder van niet-agrarische bedrijven voor bewoners te voorkomen wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gebruikt. In deze uitgave is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief: er kan gemotiveerd van worden afgeweken. Bovendien zijn deze afstanden alleen van toepassing op nieuwe situaties en niet op bestaande situaties.
Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De in de bedrijvenlijst geadviseerde afstanden zijn gericht op het omgevingstype 'rustige woonwijk' of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een 'rustig buitengebied'.
Op basis van de 'grootste afstand' tot woonbebouwing zijn de bedrijven ingedeeld in categorieën.
Naast het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied wordt ook het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Bij een gemengd gebied kunnen de afstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd. Een gemengd gebied is een gebied dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent.
De aan te houden richtafstanden worden weergegeven in onderstaande tabel.
Milieu categorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m. | 0 m. | |
2 | 30 m. | 10 m. | |
3.1 | 50 m. | 30 m. | |
3.2 | 100 m. | 50 m. | |
4.1 | 200 m. | 100 m. | |
4.2 | 300 m. | 200 m. | |
5.1 | 500 m. | 300 m. | |
5.2 | 700 m. | 500 m. | |
5.3 | 1.000 m. | 700 m. | |
6 | 1.500 m. | 1.000 m |
Tabel 3 - Milieucategorieën en richtafstanden tot een rustige woonwijk en gemengd gebied (bron: Bedrijven en milieuzonering, VNG)
5.3.2 Relatie met het plangebied
Het voorliggende bestemmingsplan maakt het gebruik van het plangebied aan de Noordeinde 80-86 voor wonen mogelijk met 10 nieuwe wooneenheden. Wonen is een milieugevoelige functie.
De planlocatie ligt in een gebied waar in de bestaande situatie al veel verschillende functies (wonen, bedrijvigheid en horeca, detailhandel) aanwezig zijn. Om die reden wordt bij het bepalen van de milieuzonering voor het plangebied uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.
figuur 9 - Ligging ten opzichte van bedrijvigheid
Invloed omgeving op plangebied
Omdat er nieuwe woningen in het plangebied mogelijk worden gemaakt dient beoordeeld te worden of de beoogde bestemmingssystematiek belemmering oplevert voor de bedrijfsvoering van bestaande bedrijvigheid in de omgeving. In dit kader wordt het volgende opgemerkt.
In de directe omgeving van het plangebied is diverse bedrijvigheid aanwezig. Zo bevindt zich aan de oostzijde van het plangebied, gelegen aan de Haringburgwal 6-6a, een perceel met een bestemming 'Gemengd'. Binnen deze bestemming is op grond van het geldende bestemmingsplan Monnickendam Binnen de Vesting 2013' detailhandel (al dan niet met ondergeschikte lichte horeca) toegestaan, alsook wonen (al dan niet met beroep of bedrijf aan huis en toeristische overnachtingen). Detailhandel valt onder milieucategorie 1 waarvoor een richtafstand van 0 meter in een gemengd gebied geldt. De beoogde rijwoningen liggen op ca. 1 meter van deze bestemming, dit levert dus geen probleem op.
Overigens is op dit perceel ook Fitstudio Waterland gevestigd (verleend met een omgevingsvergunning, 2016). De bijbehorende bedrijfsactiviteiten (sportschool, SBI-code 931) vallen onder milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 10 meter in een gemengd gebied geldt. Het maatgevende aspect daarbij is geluid.
Deze sportschool is hoofdzakelijk aan de zijde van de Haringburgwal gevestigd. Het deel van het pand op het perceel Haringburgwal 6-6a wat op korte afstand van het plangebied ligt is in gebruik door de Hubo (detailhandel). Omdat de beoogde woningen binnen het plangebied daarmee op meer dan 10 meter afstand van de sportschool liggen, doen er zich wat dat betreft geen problemen voor.
Op het perceel Haringburgwal 4, ten zuidoosten van het plangebied en aan de zuidzijde van de Moordsteeg, is het Elektrotechnisch bureau Ronday gesitueerd. Het perceel heeft een bedrijfsbestemming waarbinnen op grond van het geldende bestemmingsplan bedrijfsactiviteiten uit maximaal milieucategorie 2 zijn toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter in een gemengd gebied. Hoewel de beoogde woningen binnen het plangebied op een kortere afstand liggen (ca. 5 meter tot het pand van het genoemde elektronisch bedrijf), geldt dat direct aan de overzijde van de Moordsteeg en op nog kortere afstand van het betreffende bedrijfsperceel de bestemming 'Gemengd' van toepassing is. En omdat binnen deze bestemming ook reeds woningen zijn toegestaan, wordt het bestaande bedrijf aan de Haringburgwal 4 door de komst van de nieuwe woningen binnen het plangebied niet extra in zijn bedrijfsvoering belemmerd.
Tot slot leveren de horecabestemmingen op de percelen aan de Haringburgwal 3, 5-5a, waarbinnen op grond van het geldende bestemmingsplan horeca-categorieën 1 en 3 (o.a. restaurants en hotels) zijn toegestaan, op voorhand geen problemen op voor het plan. Deze horecafuncties vallen immers onder milieucategorie 1 waarvoor een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied geldt.
Invloed plangebied op de omgeving
Binnen het plangebied wordt een nieuw woongebied met 10 woningen beoogd. Een woonfunctie betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Met andere woorden, de woningen zelf hebben geen richtafstand waarmee rekening gehouden hoeft te worden.
5.3.3 Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect milieuzonering voor het plan.
5.4 Bodem
5.4.1 Beleid en regelgeving
In het kader van een ruimtelijk plan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek (conform NEN 5740) kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wbb. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde 'spoed- of risicolocaties').
5.4.2 Relatie met het plangebied
Op de locatie is een garagebedrijf gevestigd geweest, inclusief een verkooppunt voor brandstoffen. Uit beschikbare informatie is af te leiden dat de locatie als 'verdacht' is aangemerkt en dat de bodemkwaliteit niet op voorhand voldoende is voor de nieuwe woonfunctie. Om die reden is een bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is als bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen. Hieronder volgt een samenvatting van de rapportage.
Bodemonderzoek
Vooronderzoek
Op de planlocatie zijn in het verleden al meerdere onderzoeken uitgevoerd. In oktober 2020 is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd, teneinde de actuele bodemkwaliteit vast te leggen.
Uit de historische informatie is gebleken dat in de periode van 1992 tot 2001 op het terrein diverse onderzoeken en een sanering zijn uitgevoerd. Hierbij is het tankstation (aan de voorzijde) is heringericht en circa 50 m³ verontreinigde grond is afgevoerd. Bij de sanering zijn restverontreinigingen met brandstofcomponenten achtergebleven. Van het gebied is bekend dat plaatselijk sterke verontreinigingen met zware metalen en/of PAK kunnen voorkomen.
Uit het vooronderzoek blijkt dat er sterk verhoogde gehalten aan zware metalen voorkomen in de bodem onder de bebouwing. Tevens kunnen er nog restverontreinigingen met minerale olie en aromaten voorkomen in grond en grondwater. Op basis hiervan is voor de onderzoekslocatie de strategie VED-HE-NL (verdachte niet-lijnvormige locatie, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeelde verontreiniging op schaal van monsterneming) gehanteerd.
De locatie wordt als onverdacht voor het voorkomen van asbest gezien.
Door atmosferische depositie kan de bodem verontreinigd zijn geraakt met PFAS. Voor dit onder-zoek wordt de strategie VED-HO gehanteerd.
Veldonderzoek
Verspreid over de onderzoekslocatie zijn 11 boringen verricht. de situering van de boringen en de peilbuizen is weergegeven in onderstaande figuur.
figuur 10 - Locaties boringen en peilbuizen (bron: rapportage Anteagroep)
De grondmonsters zijn in het laboratorium onderzocht en is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld.
Conclusies onderzoek
Uit het onderzoek blijkt dat de bodem vanaf de onderzijde van de verharding tot 1 à 1,5 m -mv. uit zand gevolgd door veen bestaat. Grofweg de eerste meter van de bodem (zand of veen) bevat bijmengingen aan baksteen en puin. Uit het onderzoek blijkt dat deze puin- en baksteenhoudende ophooglaag onder het pand sterk verontreinigd is met lood en tevens matig verontreinigd is met koper. Verder komen er licht verhoogde gehalten aan overige zware metalen, PAK en minerale olie voor in deze grond.
Deze resultaten bevestigen het resultaat van voorgaand onderzoek. Geconcludeerd wordt dat deze sterk verontreinigde grond overal onder het pand voorkomt. Daarmee heeft de verontreiniging in ieder geval een omvang van 1.150 m2. Deze laag is ongeveer 1 m dik waardoor uit dient te worden gegaan van 1.150 m3 sterk verontreinigde grond onder het pand.
In het zand met puin van onder de tegels aan de voorzijde van het pand en ter hoogte van de tankinstallatie zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen aangetoond.
De monsters zijn (indicatief) getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat de grond over het algemeen wordt beoordeeld als niet toepasbaar.
Ten aanzien van de voormalige beoordeling en reeds uitgevoerde sanering ter hoogte van de vulpuntenbak en onder het pand is de reeds verwachte restverontreiniging bevestigd. Er is een sterk verhoogd gehalte aan benzeen gemeten in de grond. Op basis van voorgaande onderzoeken wordt geconcludeerd dat er sprake is van circa 25 m3 met minerale olie en/of aromaten verontreinigde grond waarvan 9 m3 sterk verontreinigd is. Vanwege de beperkte omvang betreft dit geen geval van ernstige bodemverontreiniging.
Ook onder het pand zijn olie-gerelateerde waarnemingen gedaan. Hier is een licht verhoogd gehalte aan minerale olie gemeten.
5.4.3 Conclusie
De eerste meter van de bodem onder het pand is sterk verontreinigd met lood. Dit betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging. Aangezien deze verontreiniging in de huidige situatie volledig is afgesloten, is er geen sprake van een spoedeisend geval aangezien er geen actuele humane, ecologische en verspreidingsrisico’s zijn.
Daarmee zijn er voor het voorliggend bestemmingsplan geen belemmeringen. Aan de onderzoeksplicht is voldaan.
Echter dient er voor de herontwikkeling wel rekening te worden gehouden met sanerende maatregelen. De eerste meter van de bodem onder het pand is sterk verontreinigd met lood. Dit betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging. Aangezien deze verontreiniging in de huidige situatie volledig is afgesloten, is er geen sprake van een spoedeisend geval aangezien er geen actuele humane, ecologische en verspreidingsrisico’s zijn. Voor de herontwikkeling dient echter wel rekening te worden gehouden met sanerende maatregelen en dient een saneringsplan opgesteld te worden.
Indien bij werkzaamheden een grondoverschot ontstaat , kan op basis van het uitgevoerde onderzoek geen definitieve uitspraak te doen over de hergebruiksmogelijkheden van de grond. De (sterk verontreinigde) grond kan op basis van dit onderzoek wel worden afgevoerd naar een erkende verwerker.
5.5 Luchtkwaliteit
5.5.1 Beleid en regelgeving
De hoofdlijnen van de regelgeving voor luchtkwaliteit zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. De regelgeving is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële Regelingen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen in de vorm van grenswaarden en richtwaarden voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. De belangrijkste zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) omdat deze in Nederland soms worden overschreden. De grenswaarden van de overige stoffen worden, op enkele uitzonderingen na, in de regel niet overschreden. De grenswaarde van PM10 of NO2 bedraagt 40 µg/³. De grenswaarde van PM2,5 ligt op 25 µg/³.
Besluit Niet In Betekenende Mate (NIBM)
In dit besluit is bepaald in welke gevallen een ruimtelijke ontwikkeling vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de zogenaamde 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide. Deze grenswaarde is gesteld op 40 µg/m³ . Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.
Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden is het project NIBM, en hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
In de Regeling NIBM is de bovengenoemde 3%-grens uitgewerkt in concrete getallen. Zo ligt voor woningbouw plannen de grens van 3% bij 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
Besluit gevoelige bestemmingen
Het besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide, met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, in beide gevallen gemeten vanaf de rand van de weg. Als in een onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen.
5.5.2 Relatie met het plangebied
Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 10 nieuwe wooneenheden mogelijk. Hiermee draagt het plan 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Op grond van de Regeling NIBM wordt een project tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg immers gerekend tot een zogenoemd 'niet in betekenende mate' project. Dit betekent dat er geen nader onderzoek en toetsing aan de in de Wlk gestelde grenswaarden hoeft plaats te vinden. Met andere woorden, de beoogde ontwikkeling voldoet aan het wettelijk kader.
Voorts zijn woningen in het Besluit gevoelige bestemmingen niet aangemerkt als een gevoelige bestemming. Het plan voorziet derhalve niet in de realisatie van gevoelige bestemmingen.
5.5.3 Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect luchtkwaliteit voor het plan.
5.6 Ecologie
5.6.1 Beleid en regelgeving
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken of en zo ja, in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'gebiedsbescherming' en de 'soortenbescherming'.
5.6.2 Relatie met het plangebied
5.6.3 Conclusie
Voor wat betreft gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan.
In het kader van de soortenbescherming worden er geen negatieve effecten verwacht. Er is geen aanvraag voor een ontheffing Wet natuurbescherming vereist.e.
Voor de volledigheid wordt melding gemaakt van het feit dat te allen tijde algemene zorgplicht van toepassing. Dit betekent dat tijdens de uitvoering van eventueel toekomstige werkzaamheden, uitvoering dient te worden gegeven aan de algemene Zorgplicht uit de wet Natuurbescherming. Dit betekent dat ingrepen op zodanige wijze dienen plaats te vinden, dat de schade aan soorten beperkt wordt. Bij de uitvoering moet rekening gehouden worden met kwetsbare perioden van soorten (voortplantingstijd, overwintering). Daarbij dienen alle soorten die tijdens de ingreep aangetroffen worden, verplaatst of beschermd te worden, zodat zij behouden kunnen blijven.
5.7 Waterparagraaf
5.7.1 Beleid en regelgeving
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
Relevant beleid
Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water.
- Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier:
belangrijkste beleidsnota's: Waterprogramma 2016-2021' , Keur 2016 en Legger) - Gemeente Waterland (Waterplan Waterland).
5.7.2 Relatie met het plangebied
Waterkering
Het plangebied is in gelegen aan het Noordeinde. Deze is aangeduid als een primaire waterkering middels de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het initiatief ziet op nieuwe bebouwing van gronden binnen deze zone. Bouwwerkzaamheden binnen deze zonering is niet zonder meer toegestaan, zonder daarover in overleg te treden met het HHNK.
Afkoppeling riolering
Bij nieuwbouw projecten is doorgaans sprake van een gescheiden rioleringsstelsel, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Op deze manier is het mogelijk om het hemelwater gescheiden te houden van het afvalwater.
Verhard oppervlak
Het plangebied is in de bestaande situatie nagenoeg geheel verhard. In de nieuwe situatie zal sprake zijn van een kleiner oppervlak dat bebouwd of verhard zal zijn. Er behoeft dus geen compensatie in de vorm van oppervlaktewater te worden gerealiseerd.
5.7.3 Conclusie
In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft afstemming met het HHNK plaatsgevonden. HHNK heeft geen bezwaren te hebben tegen het plan, mits ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen een watervergunning aangevraagd wordt.
Daarmee vormt het aspect water geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
5.8 Cultuurhistorie
5.8.1 Beleid en regelgeving
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
De provincie Noord-Holland heeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. De kaart is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en cultuurhistorie - die deel uitmaakt van de verordening - en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie geeft onder andere informatie over cultuurhistorische objecten.
5.8.2 Relatie met het plangebied
Het plangebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht (zie paragraaf 2.2 en Bijlage 1). Voor het beschermd stadsgezicht is een dubbelbestemming opgenomen. Met deze dubbelbestemming worden de karakteristieke waarden van het beschermd stadsgezicht beschermd. Bovendien is het zo dat er nauwelijks aanpassingen aan het gevelbeeld zijn als gevolg van de ontwikkeling. Hierdoor blijft het beeld van het beschermd stadsgezicht in stand. Verder zijn er geen cultuurhistorische objecten in het plangebied aanwezig.
Bovendien is het initiatief uitgebreid getoetst en geadviseerd door de welstandscommissie van de gemeente Waterland. (zie ook paragraaf 4.5.8)Daarin zijn ook aspecten in relatie tot de bebouwing (massa, hoogtes en materialisering) uitgebreid aan de orde gekomen.
5.8.3 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
5.9 Archeologie
5.9.1 Beleid en regelgeving
oor de bescherming van archeologische waarden is de Erfgoedwet van toepassing. De bedoeling is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
Voor Rijksbeschermde archeologische monumenten geldt de bescherming op grond van de Erfgoedwet en hoeft in het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.
Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota is verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld. In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden (zie tabel 1). Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.
Categorie | Omschrijving |
Rijksbeschermd archeologisch monument | Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie. Er is een monumentenvergunning vereist. |
1 | Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie. |
2 | Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 100 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 35 centimeter. |
3 | Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter. |
4 | Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 2.500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter. |
5 | Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 10.000 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter. |
Tabel 4 - Archeologische categorieën met bijbehorend beleid in de gemeente Waterland
5.9.2 Relatie met het plangebied
Het plangebied ligt in z'n geheel binnen 'categorie 2'. In het geldende bestemmingsplan 'Monnickendam - Binnen de Vesting 2013' (incl. Parapluplan 2018) is hiervoor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen.
In de bijbehorende regels is aangegeven dat voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 400 m² en dieper dan 0,35 meter onder het maaiveld een omgevingsvergunning nodig is. Voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren geldt dit ook.
Hoewel het voorliggende woningbouwplan uitgaat van woningen op bestaande bebouwd gebied (en dus reeds verstoorde grond) kan niet worden uitgesloten dat er bodemwerkzaamheden plaatsvinden die de ondergrens overschrijden. Om die reden is een vooronderzoek archeologie uitgevoerd om de aanwezige verwachtingswaarde te toetsen. Het onderzoeksrapport is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.
Onderzoek archeologie
In het najaar van 2020 is een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Daar is uit gebleken dat ter plaatse de bodem nog intact is en rekening moet worden gehouden met historische ontwikkelingen (vanaf de 13e eeuw). Bij de aanleg van de huidige bebouwing in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw is de bodem plaatselijk reeds verstoord: de bovenste grond (45 tot 180 cm -mv) is deels afgegraven en opgehoogd met modern ophoogzand.
In oktober een verkennend booronderzoek uitgevoerd, in combinatie met het milieukundige booronderzoek. Daaruit is gebleken dat de afgraving van de middeleeuwse stadsophogingen niet vlakdekkend zijn er plaatselijk nog nagenoeg intacte en ongeroerde gronden te verwachten zijn waarbij bewoningssporen en sporen van werkplaatsen en activiteiten te verwachten zijn.
Figuur 12 - boorpuntenkaart (Bron: ADC ArcheoProjecten)
Omdat ter plaatse van de nieuwbouw nog archeologische waarden aanwezig kunnen zijn, wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een karterend/waarderend inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P). Dit onderzoek heeft tot doel om eventueel aanwezige vindplaatsen op te sporen, te begrenzen en te waarderen. Een proefsleuvenonderzoek dient te worden uitgevoerd op basis van een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
Daarbij wordt opgemerkt dat bij de geplande werkzaamheden een zogenaamde toevalsvondst niet kan worden uitgesloten. In het algemeen geldt dat indien er bij de uitvoering van de werkzaamheden archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, deze conform de Erfgoedwet artikel 5.10 dienen te worden gemeld bij het bevoegd gezag.
Vertaling in het bestemmingsplan
Omdat het plangebied, bezien vanuit het aspect archeologie, nog niet kan worden vrijgegeven voor de beoogde planontwikkeling, is op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' uit het vigerend bestemmingsplan 'Monnickendam - Binnen de Vesting 2013' overgenomen. Daarbij geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 35 cm onder het maaiveld én groter dan 100 m2.
Concreet betekent dit dat voorafgaand aan de werkzaamheden, als onderdeel van de woningbouwontwikkeling door het bevoegd gezag (de gemeente Waterland) voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden kunnen worden.
5.9.3 Conclusie
Gelet op het uitgevoerde archeologisch onderzoek kan het plangebied op dit moment in archeologische zin (nog) niet vrij worden gegeven. Om die reden is voor het plangebied een dubbelbestemming opgenomen. Op deze wijze worden de archeologische belangen veilig gesteld.
Daarmee zijn er geen belemmering op het gebied van archeologie ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan.
5.10 Externe Veiligheid
5.10.1 Beleid en regelgeving
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen binnen aanvaardbare grenzen te blijven. Binnen externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
- het plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers. Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risico-contouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
- het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Wettelijk kader
De regelgeving voor het aspect Externe Veiligheid is opgenomen in het:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
- Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- Regeling Basisnet (Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water).
Hierbij geldt dat bebouwing niet is toegestaan binnen de zogenaamde 10-6-contour van het PR rond bedrijven waarin opslag en/of verwerking gevaarlijke stoffen plaatsvindt, danwel langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Verder geldt dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt. Er dient een verantwoording GR opgesteld te worden indien een bestemming gepland is binnen het invloedsgebied.
5.10.2 Relatie met het plangebied
figuur 13 - Uitsnede risicokaart
Transportroutes gevaarlijke stoffen
In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen over het spoor of water aanwezig.
Risicovolle inrichtingen
Aan de N247 ligt een lpg-tankstation. Dit is een inrichting die valt onder het Bevi. Uit beschikbare informatie is echter dat het de beoordelingsafstand voor het GR voor deze inrichting is gesteld op 150 m. De planlocatie lig op circa 500 m. en valt daarmee ruim buiten deze zone.
Buisleidingen
Van en naar het gas districtsstation aan de Overlekergouw liggen twee hoofdgasleidingen. Beide leidingen hebben een werkdruk van 40 bar. De diameter van beide leidingen is verschillend. De ene leiding heeft een diameter van 5 inch en de andere leiding van 7 inch.
De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) ligt bij beide leidingen op het hart van de leidingen. De leiding van 5 inch heeft een invloedsgebied (1% letaliteit) van 45 meter. De leiding van 7 inch heeft een invloedsgebied van 70 meter. Binnen het invloedsgebied moet het groepsrisico worden verantwoord als deze toeneemt. De planlocatie ligt op circa 400 m. afstand van deze leidingen en liggen ruim buiten het invloedsgebied.
5.10.3 Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
5.11 Parkeren En Verkeer
5.11.1 Algemeen
Nieuwe functies betekenen meestal ook dat er sprake is of zal zijn van een toename van verkeersbewegingen, alsmede ontstaat er een parkeerbehoefte. Uitgangspunt is dat nieuwe functies geen onevenredige extra hinder veroorzaken voor reeds aanwezige functies in de omgeving.
5.11.2 Relatie met het plangebied
Gemeentelijk parkeerbeleid
Conform het gemeentelijk parkeerbeleid worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:
- 1. De parkeerbehoefte wordt vastgesteld aan de hand van de CROW;
- 2. In aanvulling op de CROW wordt voor het bepalen van de stedelijkheidsgraad en de stedelijke zone gebruik gemaakt van de tabel en kaarten in bijlage 2.
- 3. In aanvulling op de CROW wordt de gemiddelde parkeernorm gehanteerd.
- 4. Voor het bepalen van het type woning wordt, in aanvulling op de CROW, gebruik gemaakt van de tabel in bijlage 3;
- 5. Voor het bepalen van de parkeereis bij kleinschalig toeristisch overnachten wordt bij de berekening de CROW-parkeerkencijfers voor ‘kamerverhuur, zelfstandig (niet studenten)’ toegepast.
- 6. In aanvulling op de CROW wordt voor parkeren op eigen terrein de omrekenfactor gebruikt als opgenomen in de tabel van bijlage 4;
- 7. De parkeerbehoefte van bestaande gebouwen en/of voorzieningen wordt in mindering gebracht op de nieuwe parkeerbehoefte, mits het aantal aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte niet afneemt door het gebouw en/of de voorziening.
* ad 3. in bijlage 3 van de beleidsnota geeft voor de categorisering van de woningen de volgende indeling:
categorie | sector | huur | koop | ||
1 | sociaal | t/m € 710,- | tot € 165.000,- | ||
2 | goedkoop | t/m € 200.000,- | |||
middel | t/m € 949,- | t/m € 350.000,- | |||
3 | duur | vanaf € 950,- | vanaf € 351.000,- |
tabel 5 - Categorisering woningen
* ad 4. in bijlage 4 van de beleidsnota worden de gehanteerde omrekenfactoren voor parkeerplaatsen op eigen terrein weergegeven. In dit geval is er geen sprake van 'eigen terrein' maar van een gezamenlijk binnenterrein. Het bepaalde in deze bijlage is derhalve niet van toepassing.
Parkeren
Het initiatief ziet toe op de functiewijziging naar 10 wooneenheden, waarvan 4 sociale huurwoningen en 6 appartementen in de vrije-sector.
Conform het parkeerbeleid van de gemeente Waterland dient de gemiddelde parkeerdruk te worden beschouwd. De gemiddelde norm per woning bedraagt daarmee (in maximale situatie van koopappartementen) 1,6 per woning.
Uitgaande van de kengetallen in de CROW-publicatie (381 toekomstbestendig parkeren) gelden de volgende cijfers. Daarbij is steeds uitgegaan van gemiddelde aantal benodigde parkeerplaatsen, in de centrum, matig stedelijk.
omschrijving | aantal | PP per eenheid | aantal PP | ||
huur, huis, sociale sector | 4 | 1,4 | 5,6 | ||
koop, appartement, middel | 6 | 1,7 | 10,2 | ||
TOTAAL | 10 | 15,8 | |||
t.b.v. bezoek | 3 | ||||
t.b.v. bewoners | 14 |
tabel 6 - Parkeerbehoefte
De totale parkeerbehoefte van een ontwikkeling of initiatief wordt in principe naar boven afgerond naar een heel aantal parkeerplaatsen. In dit geval betekent dat dat er in principe 16 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden.
Het huidige gebruik (2 woningen en bedrijfsruimte) voorziet niet in parkeerplaatsen op eigen terrein. Deze functies maken gebruik van de openbare parkeervoorzieningen. In de nieuwe situatie wordt wel voorzien in parkeergelegenheid op eigen terrein en daarmee komen de parkeerplekken in openbaar gebied 'beschikbaar'. Het initiatief maakt in totaal 15 parkeerplaatsen op het gezamenlijk binnenterrein mogelijk. In combinatie met de saldering van de vrijgekomen parkeervoorzieningen in openbaar gebied, kan daarmee ruimschoots aan de vereiste parkeervoorzieningen worden voldaan.
In de parkeernormen is een opslag opgenomen voor bezoek van, voor alle categorieën, 0,3 parkeerplaats per woning. Deze dienen openbaar toegankelijk te zijn. Dit is het geval in het voorgenomen initiatief, waarin minimaal 4 parkeerplaatsen op het achterterrein openbaar toegankelijk zijn.
Verkeer
Voor elk ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen moeten worden onderbouwd. Hiertoe kan eveneens gebruik worden gemaakt van vuistregels en kengetallen die in CROW publicatie (381 toekomstbestendig parkeren) zijn aangereikt. In deze publicatie zijn kencijfers omtrent de ritproductie voor woon-, werk- en voorzieningenfuncties per weekdagetmaal gegeven, met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte. Voor de bepaling van de verkeersgeneratie worden dezelfde uitgangspunten als bovenstaand aangegeven voor de parkeerbehoefte gehanteerd.
omschrijving | aantal | vt/etm per eenheid | aantal vt/etm | ||
huur, huis, sociale sector | 4 | 5,2 | 20,8 | ||
koop, appartement, duur | 6 | 7,2 | 43,2 | ||
TOTAAL | 10 | 64 |
tabel 7 - Verkeersgeneratie
Voor de ontwikkeling mag rekening worden gehouden met 64 voertuigen per etmaal. Gezien de huidige bestemming en (voormalig) gebruik wordt dit niet als een significante toename gezien. De verkeerstoename kan daarbij zonder te verwachten problemen opgenomen worden in de huidige verkeerskundige situatie.
5.11.3 Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren leveren geen bezwaar op voor dit bestemmingsplan.
5.12 Kabels En Leidingen
5.12.1 Beleid en regelgeving
Voor planologisch relevante kabels en leidingen gelden verschillende beschermings- en veiligheidsafstanden waar bij de bestemmingslegging van onder andere nieuwe functies rekening mee moet worden gehouden.
5.12.2 Relatie met het plangebied
Binnen het projectgebied voor de nieuwe woningbouw op het Noordeinde 80-86 te Monnickendam zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Ook in de nabijheid van het plangebied zijn geen leidingen met gevaarlijke stoffen aanwezig (zie hiervoor ook paragraaf 5.5).
5.12.3 Conclusie
Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan,
5.13 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
5.13.1 Beleid en regelgeving
In het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten waar op grond van het Besluit niet direct een MER-beoordelingsplicht of MER-plicht geldt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol. Uit die rechtspraak volgt voorts dat of per saldo aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan, daarbij niet van belang is (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6907).
De wetgeving en jurisprudentie zijn voor interpretatie vatbaar en laten daarom beoordelingsruimte aan het bevoegd gezag.
5.13.2 Beoordeling plan
De voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van 10 wooneenheden. De woonfunctie komt in de plaats van een bedrijfsfunctie. Het aantal is met 10 extra woningen beperkt. Hierdoor is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Uit de in voorafgaande paragrafen beoordeelde effecten wordt geconcludeerd dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat er daarom geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te voeren.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Algemeen
6.1.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft inzicht hoe de nieuwe situatie is vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor de gebruiksmogelijkheden en bouwmogelijkheden. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van deze regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Het belangrijkste onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Aan alle in het plan begrepen gronden worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen toegewezen. Zo nodig worden aan deze bestemmingen regels gekoppeld omtrent het gebruik van de in het plan begrepen gronden en van de zich daarop bevindende opstallen. Naast de bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.
Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. Aanduidingen zijn terug te vinden op de (analoge) verbeelding en hebben een juridische betekenis in het bestemmingsplan. Alle overige op de (analoge) verbeelding voorkomende zaken worden verklaringen genoemd. Verklaringen hebben geen juridische betekenis, maar zijn op de (analoge) verbeelding opgenomen om deze beter leesbaar te maken (bijvoorbeeld topografische ondergrond). Verklaringen worden in de digitale verbeelding niet uitgewisseld, waardoor die informatie de burger via de digitale weg niet zal bereiken.
6.1.2 Digitaliseringsvereisten
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn ook digitaliserings- verplichtingen aan een bestemmingsplan gesteld. De regels en de verbeelding dienen daarom te zijn opgesteld volgens IMRO en SVBP, onderdeel van de zogenaamde RO Standaarden.
IMRO staat voor Informatie Model Ruimtelijke Ordening en heeft betrekking op de inrichting van de ruimtelijke instrumenten van de Wro. Het is het informatiemodel voor het opstellen en het uitwisselen van visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene regels op alle bestuurlijke niveaus. Het model is geschikt voor uitwisseling van informatie tussen de organisaties op het gebied van de ruimtelijke ordening en aanverwante werkterreinen.
SVBP staat voor Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Doel van deze standaard is het op vergelijkbare wijze inrichten, vormgeven en verbeelden van bestemmingsplannen en de daarbij behorende uitwerkings- en wijzigingsbesluiten.
Vanaf 1 juli 2013 zijn de RO Standaarden 2012 verplicht. Concreet betekent dit dat nieuwe bestemmingsplannen vanaf die datum volgens deze nieuwe standaard opgesteld en gepubliceerd moeten worden.
Het voorliggende bestemmingsplan is overeenkomstig deze vereisten opgesteld en is hiermee gereed om digitaal beschikbaar te stellen voor eenieder
6.2 Opbouw Regels En Verbeelding
6.2.1 De planregels
Zoals gezegd is voor de planregels de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP2012 aangehouden. Daarbij is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met Inleidende regels (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de bestemmingsregels, de algemene regels (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de overgangs- en slotregels. Daarbij staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Afwijking van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijking van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- Wijzigingsbevoegdheid.
Opgemerkt wordt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten, dit verschilt per bestemming.
De systematiek van de regels sluit zoveel mogelijk aan op de regels van het bestemmingsplan 'Monnickendam Binnen de Vesting 2013' van de gemeente Waterland.
6.2.2 Analoge verbeelding (plankaart)
Uit de landelijke standaarden volgen diverse verplichtingen voor wat betreft de verbeelding, zoals de kleur van de ondergrond (grijs) en minimaal weer te geven aspecten op de ondergrond. Ook de diverse kleuren van de bestemmingen, alsmede de verhouding van de op de verbeelding voorkomende lijndiktes zijn verplicht voorgeschreven.
Voor wat betreft de ondergrond van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT), aangevuld met de Basisregistratie Kadaster (BRK)van 28 juli 2020.
6.3 Toelichting Op De Artikelen
In deze paragraaf wordt slechts waar dat noodzakelijk en nuttig wordt geacht een nadere toelichting gegeven op specifieke onderdelen van de planregels. Sommige regelingen zijn daarom hierna niet opgenomen: deze worden geacht voor zich te spreken.
6.3.1 Artikel 1 en 2 Begrippen en wijze van meten
Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is er zoveel mogelijk aangesloten op het SVBP2012 en het bestemmingsplan 'Monnickendam - Binnen de Vesting 2013'.
6.3.2 Artikel 3 Verkeer - Verblijf
De meeste wegen en paden in het plangebied hebben naast een verkeersfunctie ook een duidelijke verblijfsfunctie. Daarom vallen deze wegen, paden, pleinen, voet-, rijwielpaden, stoepen, bermen, parkeervoorzieningen, groen- en nutsvoorzieningen, onder deze bestemming. Op een aantal plaatsen komen tevens evenementen en garageboxen voor. Deze locaties zijn op de verbeelding aangeduid. In deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, vergunningsvrije mogelijkheden daargelaten.
Daar waar deze bestemming ligt binnen het beschermd stadsgezicht geldt een omgevingsvergunningplicht voor het aanbrengen van oppervlakteverharding. Deze vergunningplicht is opgenomen in de bestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'.
Tevens zijn binnen deze bestemmingen evenementen mogelijk, zoals opgenomen in bijlage 2Lijst vantoegestane evenementen.
6.3.3 Artikel 4 Wonen
De bestemming 'Wonen' ziet op de te realiseren 10 wooneenheden inclusief bergingen en parkeervoorzieningen. In de regels is vastgelegd dat als hoofdgebouw een woongebouw mag worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Binnen het bouwvlak is, middels een aanduiding op de verbeelding, verduidelijkt dat er sprake is van gestapelde bouw. Tevens is op deze verbeelding middels een aanduiding aangegeven dat het in totaal om ten hoogste 10 woningen gaat, waarbij ook hier het onderscheid is gemaakt tussen de 4 en 6 wooneenheden per hoofdgebouw.
Ook de maatvoering van het woongebouw is op de verbeelding met een aanduiding vastgelegd. Daarbij heeft het bouwdeel aan het Noordeinde een maximum bouwhoogte van 10,5 m. met een goothoogte van 6,5 m. Het bouwdeel (4 aaneengebouwde woningen) aan de Moordsteeg is een bouwlaag lager en heeft een maximum bouwhoogte van 6,5 m met een goothoogte van 3 m. Hierbij is aanvullend bepaald dat de goothoogte enkel van toepassing is aan de naar de openbare weg gekeerde zijde, te weten de gevels aan het Noordeinde en de Moordsteeg. Daarmee is het mogelijk om aan de achterzijde én dwarsgevels een rechte gevel met een op de verbeelding aangeduide bouwhoogte te realiseren.
Beide bouwdelen worden met een hellend dakvlak uitgevoerd, waarbij aansluiting is gezocht bij de bepalingen in de omgeving en met een aanduiding op de verbeelding is bepaald wat de minimale en maximale dakhelling (in graden) bedraagt. Ook hiervoor geldt dat deze bepaling enkel van toepassing is op de naar de openbare weg gekeerde gevelzijde.
De woonfunctie mag worden gecombineerd met beroepsuitoefening aan huis, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Het betreft bedrijvigheid die in een woning (met behoud van de woonfunctie) kan worden uitgeoefend en die is gericht op het verlenen van diensten. Deze beroepen/kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten worden aanvaardbaar geacht in woongebieden. Bij de regels is een lijst opgenomen als Bijlage 1 met daarin de beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die zijn toegestaan bij het wonen. Hiervoor mag maximaal 30% van de totale gezamenlijke bruto vloeroppervlakte worden gebruikt. Ook is de gemeentelijke standaard voor het kleinschalig toeristisch overnachten die voor alle woonfuncties geldt in het plan betrokken.
Ook is het gebruik voor generatiewonen toegestaan, overeenkomstig het bestemmingsplan 'Waterland Parapluplan 2018'. Hierbij is geregeld dat een woning mag worden gebruikt in het kader van samenwoning door meer dan één generatie.
6.3.4 Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Ter bescherming van archeologische waarden is de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2' opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn mede bestemd ter behoud van de aanwezige archeologische waarden.
Deze dubbelbestemming is één-op-één uit het vigerende bestemmingsplan 'Monnickendam - Binnen de Vesting 2013' overgenomen.
In de Archeologienota Waterland 2011 zijn verschillende zones opgenomen. Per zone is aangegeven vanaf welke oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig is voor werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren. Bij ingrepen kleiner dan de genoemde oppervlakte en diepte is geen omgevingsvergunning noodzakelijk. in de beleidsnota worden vijf categorieën onderscheiden; in paragraaf 5.9 zijn deze toegelicht.
Archeologisch onderzoek moet uitgevoerd worden door een gecertificeerd archeologisch onderzoeksbedrijf. Daarmee wordt gewaarborgd dat het onderzoek volgens de KNA-richtlijnen (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) wordt uitgevoerd.
Wijzigingsregels
Als met archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologisch waarden aanwezig zijn, kan met een wijzigingsprocedure de aanduiding worden verwijderd.
6.3.5 Artikel 6 Waarde - Beschermd stadsgezicht
Voor het beschermen van de waarden van het beschermd stadsgezicht is deze dubbelbestemming opgenomen. Deze dubbelbestemming richt zich, naast de regels van de voorkomende bestemmingen, op het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.
Deze dubbelbestemming is één-op-één uit het vigerende bestemmingsplan 'Monnickendam - Binnen de Vesting 2013' overgenomen.
In deze bestemming is onder andere opgenomen dat hoofdgebouwen gebouwd moeten worden in de gevellijn. Hiermee wordt voorkomen dat bij herbouw de karakteristieke gevelwand verloren gaat. Verder is geregeld dat de gevel van een (hoofd)gebouw binnen de gevellijn ten minste 5,00 en ten hoogste 10,00 meter is. Uitzondering is mogelijk voor bestaande gevels die al van deze regel afwijken. Ook moeten (hoofd)gebouwen binnen de gevellijn voorzien worden van een zadeldak of schilddak.
Voor diverse werken en werkzaamheden, waaronder het aanbrengen van oppervlakteverhardingen in de openbare ruimte en het wijzigen van de kademuren, is een omgevingsvergunning vereist.
Afwijkingsregels
Bij afwijking is het mogelijk om af te wijken van de voorgeschreven gevelindeling. Zo kan bij afwijking worden afgeweken van de voorgeschreven gevelindeling. Hierbij mag er geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht.
6.3.6 Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
Alle waterkeringen in het plangebied zijn voorzien van deze dubbelbestemming. Dit betreffen zowel de primaire waterkeringen als de regionale waterkeringen. Al deze waterkeringen zijn van belang voor de bescherming van het achterland tegen het water.
De waterstaatsbelangen zijn primair in de Keur van het hoogheemraadschap geregeld. Voor de primaire en genormeerde regionale waterkeringen zijn naast waterhuishoudkundige ook ruimtelijke en cultuurhistorische aspecten van belang. Vanwege deze aspecten is het van belang dat de primaire en genormeerde regionale waterkeringen een vertaling krijgen in het bestemmingsplan. De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' voorziet hierin.
Deze dubbelbestemming is één-op-één uit het vigerende bestemmingsplan 'Monnickendam - Binnen de Vesting 2013' overgenomen.
Met deze bestemming wordt voorzien in het behoud, het herstel en het beheer van de waterstaatsdoeleinden en de cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van de waterkering. Ter bescherming van de waterkerende functie en cultuurhistorische en ruimtelijke waarde is voor diverse werken en werkzaamheden, waaronder het ophogen en afgraven van gronden, het aanbrengen van diepwortelende beplanting en het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen een omgevingsvergunning nodig. Alvorens de vergunning wordt verleend, wordt de beheerder om advies gevraagd. Daarnaast mogen er geen gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken worden gebouwd, uitgezonderd de bestaande gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken. Via afwijking kunnen nieuwe gebouwen worden toegestaan. Bij een dergelijke aanvraag moet worden getoetst aan verschillende -ruimtelijke- criteria, welke in de bestemming zijn genoemd. Ook hierbij wordt de waterbeheerder om advies gevraagd. De omgevingsvergunning wordt vervolgens door het college van burgemeester en wethouders verleend.
6.3.7 Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
In het Besluit ruimtelijke ordening is hiervoor een standaard bepaling opgenomen. Het besluit verplicht om deze bepaling in het bestemmingsplan op te nemen.
6.3.8 Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over strijdig- en niet-strijdig gebruik van de gronden binnen het plan. Tevens is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor kleinschalig toeristische overnachtingsmogelijkheden.
6.3.9 Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
Vrijwaringszone - Dijk
Ter bescherming van de waterkerende functie van de dijk, mag er in de vrijwaringszone van de dijk niet worden gebouwd, uitgezonderd bestaande bebouwing. Er mogen geen ingrepen plaatsvinden die de structuur van de dijk negatief beïnvloeden. Gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken mogen daarom niet bij recht worden gebouwd.
Afwijkingsregels
Gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken kunnen bij afwijking worden toegestaan. Hiervoor moet een omgevingsvergunning worden verleend. Alvorens de vergunning wordt verleend wordt de beheerder om advies gevraagd.
Wijzigingsregels
De vrijwaringszone betreft een theoretische zone en met een berekening wordt de werkelijke zone berekend. Dit gebeurt doorgaans in het kader van ontwikkelingen binnen de vrijwaringszone. Als van een tracé de werkelijke zone is berekend, kan met een wijzigingsprocedure het overige deel van de zone worden verwijderd.
6.3.10 Artikel 11 Overige regels
Parkeerbeleid
Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen, beheersverordeningen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen) niet meer van toepassing. Regelingen met betrekking tot stedenbouwkundige bepalingen, waaronder de parkeerbepalingen, dienen daarom in ruimtelijke plannen te worden opgenomen.
Om die reden is in Artikel 11 een parkeerregeling opgenomen. Bij het toepassen van de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen, of bij de bevoegdheid om te beoordelen of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, past de gemeente het geldende parkeerbeleid toe. Als dat beleid na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan verandert, dan wordt het nieuwe geactualiseerde beleid toegepast zoals dat geldt ten tijde van de toepassing van de bevoegdheid.
De parkeerplaatsen moeten niet alleen worden gerealiseerd, maar ook in stand worden gehouden.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Op 30 juli 2020 is de openbare kennisgeving ex artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gedaan van het voornemen van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan. De stand van zaken van dit bestemmingsplan is uitvoerig bijgehouden op de website van de gemeente Waterland. Kennisgevingen zijn gedaan in het huis-aan-huisblad, het elektronisch nieuwsblad en, vanaf de ontwerpfase, in de Staatscourant.
Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Voorbereidingsfase
Voor het verkrijgen van maatschappelijk draagvlak hebben in de fase vooroverleg twee bijeenkomsten plaatsgevonden met omwonenden. Uit de laatste bijeenkomst blijkt dat men over het algemeen blij is met het aangepaste plan en het feit dat de huidige bebouwing wordt ontwikkeld tot woningbouw.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is het bestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties. Daaruit zijn geen bezwaren tegen het voorliggende bestemmignsplan naar voren gekomen.
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt vervolgens de in de Wro opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder de gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen.
Vaststellingsfase
Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 3 september 2021 voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen. Het plan zal ongewijzigd worden vastgesteld.
7.3 Economische Uitvoerbaarheid
Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de gronden en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.
Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor de realisatie van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Voor het plan dient op grond hiervan een exploitatieplan opgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten, waarin tevens het planschadeverhaal is geregeld. Het opstellen van een grondexploitatieplan is hierdoor niet langer noodzakelijk. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd.
7.4 Grondexploitatie
Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.
Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor de realisatie van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.3.2 Bro. Voor het plan dient op grond hiervan een exploitatieplan opgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten, waarin tevens het planschadeverhaal is geregeld. Het opstellen van een grondexploitatieplan is hierdoor niet langer noodzakelijk. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd.
===
Bijlage 1 Lijst Met Kleinschalige Bedrijfsmatige Activiteiten
Bijlage 1 Lijst met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Bijlage 2 Lijst Van Toegestane Evenementen
Evenement | type evenement | periodiek | aantal dagen | ||
Jan Haring Race | zeilen, muziek, zang, braderie | jaarlijks | 3 dagen | ||
zang- en muziekevenementen | muziek, zang | meerdere keren per jaar | maximaal 3 dagen per keer | ||
Braderie/markten | middag/avondbraderie | jaarlijks | maximaal 1 dag per keer | ||
Kermis | kermis | twee keer per jaar | 6 dagen per keer | ||
Rond- en platbodems | wedstrijden, feest en kraampjes | jaarlijks | 3 dagen | ||
Stadsfeesten | jublieumfeesten, voor de stad met muziek en culturele evenementen | één keer per 5 jaar | maximaal 1 maand | ||
Culturele evenementen | toneel, theater, plaatselijke evenementen | meerdere keren per jaar | maximaal 2 dagen per keer |
Bijlage 1 Aanwijzingsbesluit Beschermd Stadsgezicht
Bijlage 1 Aanwijzingsbesluit beschermd stadsgezicht
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 3 Quickscan Flora en fauna
Bijlage 4 Nader Onderzoek Ecologie
Bijlage 4 Nader onderzoek ecologie
Bijlage 5 Berekening Stikstofdepositie
Bijlage 5 Berekening stikstofdepositie