KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Relatie Met Het Moederplan
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Waarde - Archeologie 1
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Ecologie
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.4 Water
4.5 Milieuzonering
4.6 Bodem
4.7 Geluid
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Verkeer En Parkeren
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Economische Uitvoerbaarheid
6.4 Grondexploitatie
Bijlage 1 Specifieke Toetsingscriteria Ondergeschikte Tak Of Deeltijdfunctie
Bijlage 2 Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw En Landschap Waterland-oost
Bijlage 3 Veenpoldergebieden
Bijlage 1 Erfbeplantingsplan
Bijlage 2 Concept Wateradvies

Wijzigingsplan Broek in Waterland - Overlekergouw 1

Wijzigingsplan - gemeente Waterland

Vastgesteld op 14-11-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het Broek in Waterland - Overlekergouw 1 met identificatienummer NL.IMRO.0852.BWKBRoverleke1-va01 van de gemeente Waterland;

1.2 moederplan

het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013, vastgesteld op 27 november 2014;

1.3 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

Artikel 2 Relatie Met Het Moederplan

De regels en de bijbehorende bijlagen van het moederplan zijn van toepassing, voor zover niet anders is bepaald in dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het agrarisch grondgebruik uitsluitend op de wijze van veehouderij;
  2. b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel";
  3. c. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel";
  4. d. cultuurgrond;
  5. e. kleinschalige natuurontwikkeling;
  6. f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het open veenweidelandschap,

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. nutsvoorzieningen;
  2. h. extensief dagrecreatief medegebruik, waaronder rustpunten;
  3. i. kleinschalige duurzame energiewinning;
  4. j. ontsluitingswegen en agrarische kavelpaden;
  5. k. openbare fiets- en wandelpaden;
  6. l. sloten, vaarten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  7. m. stallingsruimte voor fietsen,

met de daarbij behorende:

  1. n. bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, en overkappingen;
  2. o. bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    1. 1. beroepsuitoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
    2. 2. mantelzorg;
    3. 3. kleinschalig toeristisch overnachten;
  3. p. bestaande torensilo's;
  4. q. andere bouwwerken.

3.2 Bouwregels

Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels binnen de bestemming zijn toegelaten.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een biomassa-/mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen installatie, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  3. c. het opslaan van mest en/of overige landbouwproducten buiten het bouwvlak;
  4. d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden en horecadoeleinden;
  5. e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend dan wel productiegebonden detailhandel bij een beroepsuitoefening aan huis of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
  6. f. het gebruik van een bedrijfswoning voor meer dan één woning;
  7. g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroepsuitoefening aan huis of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit in een bedrijfswoning zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken;
  8. h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een kleinschalige toeristische overnachting in een bedrijfswoning zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de bedrijfswoning, en meer dan twee kamers worden gebruikt;
  9. i. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning en voor een beroepsuitoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, en/of een kleinschalige toeristische overnachtingsmogelijkheid;
  10. j. het gebruik van gronden ten behoeve van sierteelt, fruitteelt, bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen;
  11. k. het gebruik van de gronden ten behoeve van de teelt van bloembollen;
  12. l. het aanleggen van dammen, tenzij de aanleg plaatsvindt in het kader van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  13. m. de aanleg van nieuwe wegen, paden en verhardingen anders dan kavelpaden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering of de ontsluitingswegen van bebouwde percelen;
  14. n. het gebruik van gronden voor het scheuren van grasland ten behoeve van de teelt van ruwvoedergewassen ter voorziening in meer dan de eigen bedrijfsbehoefte;
  15. o. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak, zwembad en/of een tennisbaan, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  16. p. het gebruik van gronden ten behoeve van het creëren en/of innemen van een ligplaats voor woonschepen en vaartuigen;
  17. q. het ankeren van woonschepen of vaartuigen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Waarde - Archeologie 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Een eenmaal als bedrijfswoning gerealiseerd bouwwerk blijft bij de toepassing van deze regels aangemerkt als bedrijfswoning.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Regeling dakterrassen

Voor dakterrassen geldt:

  1. a. een dakterras aan de voorzijde van een woning is niet toegestaan;
  2. b. een dakterras op een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet toegestaan;
  3. c. een dakterras dient te worden omsloten door een hekwerk met een hoogste van ten hoogste 1,20 m. Dit hekwerk dient binnen de dakrand te worden geplaatst.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemmingsregels, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de gronden waarvoor een omgevingsvergunning is verleend op basis van lid 3.5.2;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of het uitoefenen van straatprostitutie;
  3. c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en/of bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. d. het storten van puin en/of afvalstoffen;
  5. e. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  6. f. het kennelijk ten verkoop stallen en opslaan van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten verkoop;
  7. g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van het beproeven van voertuigen, de beoefening van motorsport en de gemotoriseerde modelsport, het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen, het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen;
  8. h. het gebruik van de gronden en bouwwerken als ligplaats voor woonschepen en recreatievaartuigen;
  9. i. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het plaatsen, doen plaatsen en/of geplaatst hebben van handelsreclame en andere commerciële uitingen, tekens en/of afbeeldingen;
  10. j. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de beoefening van de parasport en voor het gebruik van ultra lichte vliegtuigen;
  11. k. het gebruik van gronden en bouwwerken voor lawaaimakende functies, zoals modelvliegterreinen, motorsportterreinen, en daarmee vergelijkbare functies die verstoring van de rust veroorzaken binnen de in de Provinciale Milieuverordening van 11 juli 2011 aangewezen stiltegebieden;
  12. l. het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen ten behoeve van de uitbreiding van de bestaande veestapel waarbij een toename plaatsvindt van de stikstofdepositie vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden op de kwalificerende habitats of soorten van alle gevoelige Natura 2000-gebieden.

8.2 Niet-strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de bestemmingsregels, wordt niet gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden voor weekmarkten;
  2. b. het gebruik van de gronden voor terrassen;
  3. c. het gebruik van de gronden voor standplaatsen ten behoeve van detailhandel en/of bedrijf.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen, percentages, tot niet meer dan 15% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
  3. c. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van dakopbouwen met ten hoogste 1,00 m wordt vergroot;
  4. d. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. 1. erkers aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mits:
      • de diepte van een erker ten hoogste 1,00 m bedraagt;
      • de bouwhoogte ten hoogste de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,20 m, bedraagt;
    2. 2. balkons, mits:
      • de bouwgrens met niet meer dan 1,00 m wordt overschreden;
      • de breedte niet meer dan tweederde van de voorgevelbreedte bedraagt;
    3. 3. liftinstallaties ten behoeve van de huisvesting van minder validen, mits:
      • de bouwgrens met niet meer dan 2,00 m wordt overschreden;
      • de bouwhoogte ten hoogste 6,00 m bedraagt.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  5. e. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan bestaand gebruik.
  2. b. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende wijzigingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van hetBroek in Waterland - Overlekergouw 1

Behorende bij het besluit van 14 november 2017.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om de sleufsilo's op het agrarisch bedrijfsperceel aan de Overlekergouw 1 te Broek in Waterland planologisch mogelijk te maken, alsmede de gerealiseerde sleufsilo's landschappelijk in te passen. De al gerealiseerde sleufsilo's zijn op dit moment niet passend binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013', omdat zij buiten het bouwvlak zijn gesitueerd. De gemeente wil met de vaststelling van een wijzigingsplan de situering van het geldend bouwvlak aanpassen. Het wijzigingsplan voorziet in een passende regeling voor het hele bedrijfsperceel.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied betreft een agrarisch bedrijfsperceel ten noordoosten van de kern Broek in Waterland, gelegen aan de Overlekergouw 1. Aan de noordzijde grenst het perceel aan de Keerngouw, aan de oostzijde aan de Overlekergouw. Ten zuiden en westen van het bedrijfsperceel bevindt zich agrarische cultuurgrond. De situering van het plangebied is op onderstaande luchtfoto's globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWKBRoverleke1-va01_0001.png"

Figuur 1. Omgeving plangebied (bron: GoogleEarth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWKBRoverleke1-va01_0002.png"

Figuur 2. Luchtfoto plangebied (bron: GoogleEarth)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013'. Het heeft de bestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 3'. Ter plaatse geldt de aanduiding: "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel" met een bouwvlak.


Binnen de geldende bestemming is in artikel 3.7.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, op grond waarvan burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen in die zin dat een ter plaatse aangegeven bouwvlak, bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd, mits:

  1. a. een bedrijfstechnische noodzaak is of milieutechnische redenen zijn om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest en/of overige landbouwproducten, de situering van het bouwvlak te wijzigen;
  2. b. sprake is van een goede inpassing in het landschap overeenkomstig het gestelde in het Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-oost, 31 juli 2012, voor zover deze van toepassing zijn op het perceel waarop de wijziging betrekking heeft;
  3. c. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde;
  4. d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

In voorliggend plan wordt deze wijzigingsbevoegdheid gebruikt en onderbouwd dat aan de hierin gestelde voorwaarden wordt voldaan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving gegeven van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Een juridische beschrijving van het plan is gegeven in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op de bestemming. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ook aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Het planvoornemen omvat een wijziging in het bestaande bouwvlak voor het agrarisch bedrijfsperceel aan de Overlekergouw 1. Hierdoor wordt de oprichting van twee sleufsilo's ten zuiden van de bestaande bedrijfsbebouwing planologisch mogelijk gemaakt (zie figuur 3). Op dit moment is er nog fysieke ruimte aan de achterzijde van het perceel om bouwwerken te bouwen, waaronder sleufsilo's. Dat de sleufsilo's op een andere locatie, buiten het bouwperceel, zijn gerealiseerd heeft een bedrijfstechnische reden. De gezondheidsdienst voor dieren adviseert de zogenaamde 'schone en vuile routes' van elkaar te scheiden. Met de plaatsing van de sleufsilo's aan de voorzijde van het bedrijf blijft het mogelijk dat het voer er aan de voorzijde inkomt en de melk er aan de voorzijde uitgaat. Dit is de schone route. Aan de achterzijde van het bedrijf gaan de dieren en de mest de stal in en uit. Dit is de vuile route. Vanwege deze benodigde bedrijfsvoering van het biologisch agrarisch bedrijf is een aanpassing van het bouwperceel te rechtvaardigen en wordt voldaan aan lid a van de wijzigingsbevoegdheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWKBRoverleke1-va01_0003.png"

Figuur 3. Globale weergave wijziging bouwvlak

Naast bovengenoemde bedrijfstechnische noodzaak is in de wijzigingsbevoegdheid als voorwaarde opgenomen dat er in de toekomstige situatie sprake moet zijn van een goede inpassing in het landschap, overeenkomstig het gestelde in het Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-oost, 31 juli 2012. In dit kader is door adviesbureau Landerade een erfbeplantingsplan opgesteld, zoals opgenomen in Bijlage 1. Hierin wordt aangegeven op welke manier de nieuwe sleufsilo's landschappelijk worden ingepast. In onderstaand figuur is het erfbeplantingsplan weergegeven. Hiermee wordt aan lid b van de wijzigingsbevoegdheid voldaan. Dat ook wordt voldaan aan sub c en d van de wijzigingsbevoegdheid wordt in hoofdstuk 4 gemotiveerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BWKBRoverleke1-va01_0004.png"

Figuur 4. Erfbeplantingsplan

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de beleidskaders, waarmee bij het opstellen van dit wijzigingsplan rekening is gehouden.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Met deze structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer dan eerder het geval was over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk heeft gekozen voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Uitsluitend voor deze belangen is het Rijk direct verantwoordelijk en wil hier resultaten op boeken. Buiten de hieronder genoemde 13 belangen hebben de decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen:

  1. 1. Rijksvaarwegen;
  2. 2. Mainportontwikkeling Rotterdam;
  3. 3. Kustfundament;
  4. 4. Grote rivieren
  5. 5. Waddenzee en waddengebied;
  6. 6. Defensie;
  7. 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  8. 8. Elektriciteitsvoorziening;
  9. 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  10. 10. Ecologische hoofdstructuur;
  11. 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  12. 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  13. 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;

Het voornemen raakt niet aan nationale ruimtelijke belangen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en daarna meerdere malen geactualiseerd. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in ruimtelijke plannen moeten worden opgenomen. De rijksbelangen zullen veel directer doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte. Voor het overige hebben provincies en gemeenten de vrijheid om hun eigen belangen te bepalen en daar uitvoering aan te geven.

Dit wijzigingsplan raakt geen nationale ruimtelijke belangen. Het Barro heeft daardoor geen directe gevolgen voor het wijzigingsplan.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

De Structuurvisie is het ruimtelijk beleidskader van de provincie en geeft op hoofdlijnen het ruimtelijke beleid van de provincie weer. Het is een zelfbindend document. De Structuurvisie Noord-Holland 2040 is in 2010 vastgesteld door Provinciale Staten.

De provincie Noord-Holland zet de komende 30 jaar in op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden omringd door aantrekkelijk recreatief groen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Zij streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van Bestaand Bebouwd Gebied. Verstedelijking buiten bestaand bebouwd gebied moet voldoen aan eisen van ruimtelijke kwaliteit.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. In tegenstelling tot de Structuurvisie Noord-Holland 2040 is de verordening bindend. De PRV wordt regelmatig aangepast naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid.

De locatie van de sleufsilo's ligt buiten het bestaand stedelijk gebied (bsg) en maakt daardoor deel uit van het landelijk gebied. Het planvoornemen heeft betrekking op een agrarisch bedrijfsperceel, dat niet wordt gezien als stedelijke functie vanwege de functionele binding met het landelijk gebied. Het plan voorziet in het wijzigen van een bestaand bouwvlak. De oppervlakte van het bouwvlak wordt niet vergroot en ook de bebouwingsmogelijkheden binnen het bouwvlak wijzigen niet. Het wijzigingsplan leidt daar waar het slechts een wijziging in situering van het bouwvlak betreft, niet tot een toename van bebouwingsmogelijkheden in het landelijk gebied.

In onderstaande tabel wordt het wijzigingsplan getoetst aan de relevante artikelen van de provinciale verordening (PRV).

Artikel PRV Toetsingscriterium Conclusie
Artikel 24 Bufferzones Het plangebied ligt in de bufferzone Amsterdam - Purmerend. De verordening bepaalt dat voor gebieden die vallen binnen de begrenzing van bufferzones verdere verstedelijking in de vorm van nieuwe bebouwing niet mogelijk is. Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een niet stedelijke functie en leidt niet tot extra bebouwingsmogelijkheden. Hierdoor is geen sprake van verstedelijking van de bufferzone.
Artikel 25
Weidevogelleefgebieden
Het plangebied ligt in weidevogelleefgebied. In deze gebieden is het van belang de openheid te behouden. Daarom is op basis van de verordening nieuwe bebouwing, anders dan binnen een bestaand bouwblok of een uitbreiding daarvan, nieuwe weginfrastructuur, nieuwe bebossing, verstorende activiteiten buiten de huidige agrarische activiteiten en waterpeilverlaging niet toegestaan. Het wijzigingsplan voorziet in het wijzigen van een bestaand bouwvlak. De bebouwingsmogelijkheden, de oppervlakte van het bouwvlak en verstorende agrarische activiteiten nemen niet toe. Ook is er geen sprake van nieuwe weginfrastructuur, nieuwe bebossing of waterpeilverlaging. Het plan past hierdoor binnen de regels die gelden voor ontwikkelingen in het weidevogelleefgebied.
Artikel 32 Windturbines Het bouwen of opschalen van een of meer windturbines is niet toegestaan In dit wijzigingsplan zijn geen bestaand windturbines of bebouwingsmogelijkheden voor nieuwe windturbines opgenomen.

Uit bovenstaande blijkt dat in de PRV geen aanvullende eisen worden gesteld aan de met het planvoornemen beoogde ontwikkeling.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013

De gemeente Waterland heeft haar beleid voor het landelijk gebied recent vastgelegd in het bestemmingsplan "Buitengebied Waterland 2013", zoals vastgesteld op 27 november 2014. In dit bestemmingsplan is voor alle agrarische cultuurgrond één bestemming 'Agrarisch' opgenomen. De bedrijven zijn op de verbeelding aangeduid met een bouwperceel. Tevens is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de agrarische bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen moeten worden gesitueerd. Hierbij is aangesloten op de bestaande situatie. De situering van het bouwvlak kan worden gewijzigd middels een wijzigingsbevoegdheid (zoals reeds is benoemd in paragraaf 1.3), omdat er zich situaties kunnen voordoen waarbij het gewenst is het perceel anders in te richten, zonder dat een vergroting van de het bouwvlak nodig is. De gemeente geeft aan hieraan medewerking te willen verlenen als hiervoor een bedrijfstechnische noodzaak bestaat en aangesloten wordt bij het Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland Oost.

3.4.2 Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland Oost

De trend van schaalvergroting en verbreding in de landbouw uit zich ook in Waterland. De gemeente is zich er van bewust dat rendabele agrarische bedrijven nodig zijn voor een vitaal platteland en tevens voor beheer en onderhoud van landschap en natuur. Om de landbouwontwikkeling, met inbegrip van (noodzakelijke) vergroting en verbreding van bedrijven, te stimuleren en te faciliteren, is het Afsprakenkader Landbouwontwikkeling en Landschap Waterland-oost vastgesteld. Het Afsprakenkader is opgenomen in Bijlage 2 bij de regels.

Ruimte voor ontwikkeling is nodig, maar moet passen bij beleid van behoud en ontwikkeling van kenmerkende natuur- en landschapswaarden. Vanuit dit uitgangspunt zal medewerking worden verleend aan vergroten, verplaatsen en nieuwvestiging van agrarische bedrijven, waarbij aan verschillende voorwaarden moet worden voldaan.

In onderhavige situatie gaat het om een wijziging van een bestaand bouwvlak. Het is van belang dat nut en noodzaak voor deze ontwikkeling wordt aangetoond en een goede landschappelijke inpassing wordt geborgd. Hoe hieraan invulling wordt gegeven is opgenomen in hoofdstuk 2 van deze toelichting en bijlage 1. Op grond hiervan kan worden aangenomen dat de wijziging past binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven, waarmee wordt aangetoond dat aan lid c en d van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.

4.2 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, wordt een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Het plangebied betreft een bestaand agrarisch bedrijfsperceel. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot verstedelijking van het plangebied, omdat het geen stedelijke functie in de zin van de PRV betreft. Wel maken de agrarische gronden ter plaatse deel uit van het weidevogelleefgebied. Voor weidevogels is openheid en rust van belang. Het plangebied is in de huidige situatie vanwege de verstorende werking van aanwezige bebouwing en agrarische activiteiten echter ongeschikt voor weidevogels. De mogelijke verstoringszone neemt door de wijziging van het bouwvlak niet in omvang toe. Het is daarbij niet aannemelijk dat de storingsfactor 'hoogte' (verstoren openheid) vanwege de sleufsilo's en beoogde erfbeplanting toeneemt ten opzichte van de verstoring die reeds uitgaat van de bebouwing. Hierdoor kan worden aangenomen dat het planvoornemen niet leidt tot een verdere verstoring van het weidevogelleefgebied.

Het is niet aannemelijk dat het planvoornemen een significant negatief effect heeft op aanwezige ecologische waarden. De uitvoering van dit plan wordt niet door ecologische aspecten beperkt.

4.3 Cultuurhistorie En Archeologie

In de Structuurvisie Noord-Holland is Waterland aangewezen als een van de gebieden die waardevolle archeologische vindplaatsen kennen. Het archeologische beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de ‘Archeologienota Waterland 2011’. In deze nota wordt verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar zeker worden gesteld. Volgens de archeologienota ligt het plangebied in een gebied, waar archeologisch onderzoek is vereist bij plangebieden vanaf 500 m2 en een bodemverstoring dieper dan 0,40 meter. Tevens ligt in het noorden van het plangebied een locatie met hoge archeologische verwachtingswaarde (veenterp), waar het doen van archeologisch onderzoek bij alle bodemingrepen is vereist. De sleufsilo's zijn niet ter plaatse van deze locatie gesitueerd.

Omdat de sleufsilo's al zijn opgericht is het uitvoeren van archeologisch onderzoek voorafgaand aan de bodemingrepen niet meer mogelijk. Eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem kunnen door de werkzaamheden zijn geroerd. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat op grond van de archeologische meldingsplicht, een melding bij het bevoegd gezag moet worden gedaan wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten zijn aangetroffen, waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft. Op deze manier worden archeologische vondsten geborgd.

Omdat het plangebied niet in zijn geheel archeologisch is onderzocht is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opnieuw opgenomen. Ook voor de locatie met zeer hoge archeologische verwachtingswaarde is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' uit het geldend bestemmingsplan overgenomen. Hiermee wordt het behoud van archeologische waarden ook bij toekomstige ontwikkelingen in het plangebied geborgd.

Voor het behoud van cultuurhistorische waarden in het plangebied is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord-Holland gevolgd. Het plangebied maakt deel uit van het veenpolderlandschap. Hoofdwaterlopen vormen de basisstructuur van het zichtbare landschap in het veenweidegebied. Het stelsel van hoofdwaterlopen wordt bepaald door wateren op blokgrenzen en door grotere sloten binnen die blokken. De waterlopen langs de Overlekergouw en de Keerngouw maken deel uit van deze structuur. Binnen het plangebied worden deze waterlopen in stand gehouden. Het bouwvlak wordt niet dusdanig gewijzigd dat deze ter plaatse van één van de waterlopen komt te liggen. Op basis hiervan kan worden aangegeven dat het wijzigen van het bouwvlak geen gevolgen heeft voor de cultuurhistorische waarden in het plangebied.

4.4 Water

Ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen negatieve invloed hebben op het watersysteem in een peilgebied. Hiervoor is de uitvoering van een watertoets verplicht. Het is van belang om in een vroeg stadium met het waterschap te overleggen over de precieze invulling van de watertoets. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Op 15 september 2016 is middels de digitale watertoets een wateradvies aangevraagd. Op basis van de plangegevens is bepaald dat het plan een zodanige invloed heeft op de waterhuishouding heeft dat een normale procedure moet worden gevolgd. Dit komt doordat het plangebied ligt in de beschermingszone van een primaire waterloop. De sleufsilo's liggen echter niet in deze beschermingszone. De erfbeplanting valt deels wel in deze zone. Tussen de gemeente en het hoogheemraadschap heeft op 16 februari 2017 overleg plaatsgevonden over dit plan. Daarbij is gesproken over de verharding op het perceel, de compensatie en de waterkwantiteit. Omdat de mogelijkheden om verharding te realiseren met dit wijzigingsplan niet toenemen, is tussen gemeente en hoogheemraadschap afgesproken dat deze onderwerpen in het kader van de wijzigingsprocedure niet verder hoeven worden uitgewerkt.

Tussen de gemeente en het hoogheemraadschap heeft op 16 februari 2017 overleg plaatsgevonden over dit plan. Daarbij is gesproken over de verharding op het perceel, de compensatie en de waterkwantiteit. Omdat de mogelijkheden om verharding te realiseren met dit wijzigingsplan niet toenemen, is tussen gemeente en hoogheemraadschap afgesproken dat deze onderwerpen in het kader van de wijzigingsprocedure niet verder hoeven worden uitgewerkt.

Wel zal met de ondernemer nog verder worden overlegd over de al eerder aangelegde verharding op het perceel (waar geen watercompensatie voor heeft plaatsgevonden) en de waterkwaliteit. Dit staat echter los van het wijzigingsplan.

Voor de overige onderwerpen geldt slechts een beperkte invloed op de belangen van het hoogheemraadschap. Dit kan worden ondervangen met standaard maatregelen. Deze standaard maatregelen zijn opgenomen in het concept wateradvies dat is opgenomen in Bijlage 2.

4.5 Milieuzonering

Het plangebied ligt in het landelijk gebied en wordt omringd door agrarische cultuurgrond. In de buurt van het plangebied bevindt zich geen bedrijvigheid. Ter plaatse is agrarisch grondgebruik alleen op de wijze van veehouderij toegestaan. Met het planvoornemen wijzigt de ligging het bouwvlak, maar worden geen nieuwe (hindergevoelige) functies mogelijk gemaakt. De situatie omtrent bedrijfshinder blijft in het plangebied daarom ongewijzigd. Het dichtstbij het plangebied gelegen agrarische bedrijf bevindt zich aan de Overlekergouw 2. Dit agrarisch bedrijfsperceel ligt aan de overzijde van de Overlekergouw, op een afstand van meer dan 80 meter ten noorden van het plangebied. De sleufsilo's zijn niet aan de noordzijde van het plangebied gesitueerd en liggen op bijna 200 meter van dit agrarisch bedrijfsperceel. Met de aanpassing van het bouwvlak komt het bouwvlak niet dichter bij bovengenoemde agrarisch bedrijfsperceel te liggen. Vanuit het aspect milieuzonering zijn er daarom geen belemmeringen voor dit plan.

4.6 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Het bestemmen van gronden met een verminderde bodemkwaliteit voor een gevoelige functie moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening in beginsel worden voorkomen. De functie in het plangebied wordt niet gewijzigd. De locatie van de bouwmogelijkheden wordt aangepast. Het gaat daarbij om agrarische bebouwing die niet hindergevoelig is als het gaat om de kwaliteit van de bodem. Aangenomen kan worden dat de bodem van voldoende kwaliteit is voor de betreffende functie.

4.7 Geluid

Voorliggend wijzigingsplan maakt het mogelijk het bouwvlak op het agrarisch perceel te wijzigen, om de oprichting van een tweetal sleufsilo's op het zuidelijk deel van het bedrijfsperceel mogelijk te maken. Er worden hiermee geen nieuwe geluidsgevoelige functies in het plangebied mogelijk gemaakt. Toetsing aan de Wet geluidhinder is derhalve voor voorliggend wijzigingsplan niet aan de orde.

Ook leidt het wijzigen van het bouwvlak niet tot een toename van de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen (in en in de omgeving van het plangebied bestaan de bedrijfswoningen) ten opzichte van de eerder vergunde situatie en geldende grenswaarde. Hiermee wordt ook voldaan aan sub c van de wijzigingsbevoegdheid.

4.8 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Hiermee wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5 titel 2) bedoeld. De wet- en regelgeving noemt “gevoelige bestemmingen” (zoals scholen en kinderdagverblijven) en maakt onderscheid tussen projecten die “in betekenende mate” (IBM) en “niet in betekenende mate” (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Tevens is voorzien in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Met de projecten “niet in betekenende mate” van de Wet luchtkwaliteit is in de NSL rekening gehouden. In de NSL is het begrip “niet in betekenende mate” gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor fijn stof en stikstofdioxide. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.236 voertuigbewegingen van auto's, dan wel 80 voertuigbewegingen van vrachtauto's per weekdagetmaal leidt. De wijziging van het bouwvlak die met voorliggend wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, zal niet tot een dusdanige toename in voertuigbewegingen leiden. De plaatsing van de sleufsilo's resulteert in een efficiëntere bedrijfsvoering en daarmee mogelijk zelfs een afname van de verkeersbewegingen op het agrarisch bedrijfsperceel. Het plan valt daarmee binnen de categorie “niet in betekenende mate”. Een onderzoek in het kader van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

4.9 Externe Veiligheid

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, wegen en hoofdgasleidingen. Ook vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Tevens wordt in het plangebied geen risicovolle inrichting mogelijk gemaakt. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

4.10 Verkeer En Parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).


Met voorliggend wijzigingsplan wordt de locatie van het bouwvlak aangepast ten behoeve van de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf. Hierbij wordt het oppervlakte van het bouwvlak niet uitgebreid en ook de bebouwingsmogelijkheden nemen niet toe. Derhalve kan worden aangenomen dat het wijzigingsplan geen activiteiten mogelijk maakt die een verkeersaantrekkende werking of parkeerbehoefte met zich meebrengt waarop het plangebied en zijn directe omgeving niet zijn berust. De plaatsing van de sleufsilo's aan de voorzijde van het bedrijfsperceel kan bovendien tot een afname van de verkeersbewegingen op het bedrijfsperceel leiden. De parkeersituatie bij het bedrijf wordt niet gewijzigd. Uit oogpunt van verkeerseffecten wordt voorliggend wijzigingsplan maatschappelijk aanvaardbaar geacht.

4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. en anderzijds de hiervoor beschreven milieuonderzoeken. Voorliggend wijzigingsplan verandert eigenlijk niets aan de activiteiten die in het plangebied mogen plaatsvinden. Slechts de locatie van deze activiteiten wordt gewijzigd. Deze wijziging is niet dusdanig dat de drempelwaarde uit bijlage D van het Besluit m.e.r. (D.14 - De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren) wordt overschreden.

Hierdoor kan worden aangenomen dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in de voorgaande paragrafen reeds voldoende zijn onderzocht. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken worden geen onaanvaardbare milieueffecten verwacht. De uitvoerbaarheid van het voorliggende wijzigingsplan wordt niet door onaanvaardbare milieueffecten belemmerd.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het wijzigingsplan is geregeld. De toelichting van dit wijzigingsplan is objectgericht opgezet, hetgeen betekent dat verwijzingen vanuit de toelichting naar de planregels (en vice versa) zijn opgenomen. Dit komt de digitale raadpleegbaarheid van het plan ten goede. Het wijzigingsplan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. In dit hoofdstuk worden de opgenomen bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

5.2.1 Agrarisch

Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch'. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch grondgebruik in de vorm van veehouderij. De uitoefening van het agrarisch bedrijf en het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, dient plaats te vinden binnen het aangeduide bouwperceel. Bebouwing wordt opgericht binnen een bouwvlak. De gronden zijn daarnaast bedoeld voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het open veenweidelandschap. De landbouw gebruikt en beheert het landschap. Binnen de bestemming is ook kleinschalige natuurontwikkeling toegestaan.

Achtergrondinformatie

  • Verwijzing naar Hoofdstuk 1 INLEIDING
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

5.2.2 Waarde - Archeologie 1 en 3

Archeologisch erfgoed bestaat uit resten van menselijke activiteiten uit het verleden, die (veelal) ondergronds bewaard zijn gebleven. Dit kunnen resten van bouwwerken zijn, maar ook resten van gebruiksvoorwerpen, begravingen en agrarische activiteiten. Deze resten vertellen over de geschiedenis van Waterland, de mensen die er woonden en hun gebruiken en leefwijzen. Daarmee zijn deze resten een belangrijke bron van informatie. In het kader hiervan is de gemeente Waterland in de Archeologienota Waterland 2011 verdeeld in een aantal archeologische categorieën.

Voor de locatie met hoge archeologische verwachtingswaarde (veenterp) in het noorden van het plangebied geldt categorie 1. Voorafgaand aan alle grondroerende werkzaamheden moet hier archeologisch onderzoek uitgevoerd worden. Ter plaatse is de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 1' opgenomen. De rest van het plangebied valt onder de derde categorie wat inhoudt dat bij een planomvang vanaf 500 m² met een diepte van 40 centimeter onder het maaiveld rekening moet worden gehouden met archeologie. Om dit juridisch vorm te geven is de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 3'. Deze bestemming regelt dat voor grondroerende werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het bouwen moet worden aangevraagd indien deze de eerder genoemde oppervlakte- en dieptemaat overschrijden. Hiermee wordt het behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden in het gebied geborgd.

Achtergrondinformatie

  • Verwijzing naar 4.3 Cultuurhistorie en archeologie
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 1 INLEIDING
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN
  • Verwijzing naar Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Ontwerpfase

Het ontwerpwijzigingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen formele planprocedure. Dit betekent dat het ontwerpwijzigingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een standpunt bepaald in de zienswijzennotitie. Het resultaat van de zienswijzennotitie wordt verwerkt in het vast te stellen wijzigingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het wijzigingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.3 Economische Uitvoerbaarheid

De ontwikkeling in dit plangebied betreft een initiatief dat gefinancierd is door de initiatiefnemer. De kosten voor uitvoering van het plan zijn gedragen door deze partij. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd.

6.4 Grondexploitatie

Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het wijzigingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.
In dit wijzigingsplan is geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Derhalve hoeft geen grondexploitatieplan opgesteld te worden.

In dit geval is het kostenverhaal verzekerd door middel van een verhaalsovereenkomst, welke tussen gemeente en initiatiefnemer is gesloten. Ook eventuele planschadeclaims kunnen worden verhaald bij de initiatiefnemer. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd.

===

Bijlage 1 Specifieke Toetsingscriteria Ondergeschikte Tak Of Deeltijdfunctie


Activiteit
Specifieke criteria bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 3 onder 3.5.2
Zorgfunctie Het moet gaan om de vestiging van een kleinschalige maatschappelijke zorgfunctie, bijvoorbeeld ten behoeve van resocialisatie, therapie, gehandicapten, en dergelijke. Bij een zorgfunctie moet sprake zijn van een directe relatie tussen het agrarisch bedrijf en de sociale en/of sociaal-medische opvang van personen, in die zin dat de bewoners behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten. Ten behoeve van de huisvesting van personen mag woonruimte worden gerealiseerd. De woonruimte en de voorzieningen ten behoeve van de opvang van personen dienen binnen de bestaande gebouwen te worden aangebracht.
Productiegebonden detailhandel Het gaat hier om producten als jam, sap, zuivel, wijn, ijs, brood e.d. gemaakt van de agrarische producten geteeld op het eigen bedrijf en/of in de nabije omgeving. Het mag niet gaan om grootschalige productie. Detailhandel is in beperkte mate mogelijk.
De producten moeten een relatie hebben met het landelijk gebied. De verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van de detailhandel mag ten hoogste 50 m² bedragen.
Agrarische dienstverlenende bedrijvigheid, gebruiksgerichte paardenhouderijen en andere agrarische aanverwante bedrijvigheid (uitsluitend toegestaan bij volwaardige agrarische bedrijven) Er moet een relatie zijn met het bijbehorende agrarisch bedrijf. Opslag van bijbehorende goederen of stalling van materieel moet binnen de bebouwing plaats vinden
Het stallen van boten en caravans, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vaar- of voertuigen De stalling en opslag mag uitsluitend ondergebracht worden in de gebouwen. De opslag mag voorts alleen plaatsvinden binnen de bedrijfsvoering van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf.
Recreatieappartementen De exploitatie van de logies mag alleen plaatsvinden in de vorm van een ondergeschikte functie bij een volwaardig agrarisch bedrijf. De ruimtes voor recreatieappartementen moeten in het boerderijpand en/of de bedrijfswoning worden ondergebracht. De logiesverstrekking moet gekoppeld zijn aan het gebruik van een bedrijfswoning en daaraan ondergeschikt zijn.
Verhuur van fietsen en kano's, en daarmee vergelijkbare kleinschalige recreatieproducten De opslag van de fietsen, kano's, en daarmee vergelijkbare kleinschalige recreatieproducten, mag niet buiten het bouwvlak plaatsvinden.
Niet-agrarische bedrijvigheid als bedoeld in bijlage Bedrijvenlijst 2009 onder de categorieën 1 en 2, niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichten en/of voorwerkbedrijven De bedrijvigheid wordt ondergebracht in de gebouwen. Er mag geen opslag van goederen buiten de gebouwen plaatshebben.
Groepsaccommodatie De bedrijvigheid wordt ondergebracht in de gebouwen. Indien de groepsaccommodatie zich niet bevindt in het gebouw met daarin de bedrijfswoning, dan mag de groepsaccommodatie op niet meer dan 25 m afstand van dat gebouw worden gesitueerd. Er moet sprake zijn van een geheel met de overige gebouwen.
Theeschenkerij/theetuin De schenkerij moet binnen de bebouwing gevestigd worden. Een buitenterras ten behoeve van de theeschenkerij mag ten hoogste 50 m² bedragen. De bouwhoogte van een terrasschot/-afscheiding bedraagt ten hoogste 1,50 m.
Boerengolf Ten behoeve van het boerengolf dienen alle voorzieningen, met uitzondering van de golfbaan zelf, op het bouwperceel ondergebracht te worden. Het boerengolf moet nadrukkelijk aan de natuurlijke waarden worden getoetst, wat mogelijk ertoe kan leiden dat het boerengolf gedurende bepaalde perioden van het jaar in bepaalde gebieden niet mag worden uitgeoefend vanwege aanwezige natuurlijke waarden. Het algemeen belang van de natuurwaarden wordt een zwaarder gewicht toegekend dan het individuele belang van de agrariër die boerengolf als neventak aan het bedrijf toevoegt.
Kleinschalig kamperen Voor het toestaan van standplaatsen van kampeermiddelen gelden de volgende voorwaarden:
- er wordt per bouwperceel ten hoogste één kampeerterrein toegestaan;
- er mogen geen stacaravans worden geplaatst;
- er mag uitsluitend sprake zijn van kamperen op erven/terreinen van agrarische bedrijven binnen de op de verbeelding aangeduide bouwpercelen of de gronden grenzend aan de bouwpercelen:
- er worden niet meer dan 25 kampeermiddelen geplaatst;
- kampeermiddelen worden uitsluitend geplaatst in de periode van 15 maart t/m 31 oktober;
- de oppervlakte van het kampeerterrein bedraagt ten hoogste 1600 m², dit met inbegrip van alle bijbehorende functies, zoals parkeren, groenvoorzieningen, sanitair en afvalverwerking;
- per kampeerplaats is ruimte voor minimaal 1 parkeerplaats;
- het terrein waarop de kampeermiddelen worden geplaatst, dient aaneensluitend te zijn;
- ten hoogste 50% van de oppervlakte van het kampeerterrein wordt aansluitend aan het deel binnen het bouwperceel buiten het bouwperceel toegestaan, met dien verstande dat:
* de oppervlakte van het bouwperceel en het deel van het kampeerterrein dat buiten het bouwperceel ligt, maximaal 1,5 hectare bedraagt;
* het deel van het kampeerterrein dat is gelegen buiten het bouwperceel direct aan het bouwperceel grenst (zonder sloot ertussen) over in minimale lengte en/of breedte van 20 meter;
* uitsluitend kampeermiddelen en bijbehorende voertuigen buiten het bouwperceel aanwezig mogen zijn;
- de afstand tussen het kampeerterrein en een ander bouwperceel minimaal 100 meter bedraagt, tenzij die afstand niet haalbaar is, in welk geval de afstand minimaal 50 m bedraagt en er ten hoogste 15 kampeermiddelen worden geplaatst;
- het kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast met streekeigen beplanting (wilg, els en es / combinatie van boom- en struikvormers in een strook van minimaal 3 meter breed, dan wel door de bestaande bebouwing van het bouwperceel.

Bijlage 2 Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw En Landschap Waterland-oost

Bijlage 2 Afsprakenkader Ontwikkeling landbouw en landschap Waterland-oost

Bijlage 3 Veenpoldergebieden

Bijlage 3 Veenpoldergebieden

Bijlage 1 Erfbeplantingsplan

Bijlage 1 Erfbeplantingsplan

Bijlage 2 Concept Wateradvies

Bijlage 2 Concept wateradvies