Beheersverordening spoorlijn Loven
Beheersverordening - gemeente Tilburg
Vastgesteld op 18-12-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan:
De Beheersverordening spoorlijn Loven met identificatienummer NL.IMRO.0855.BHV2023001-e001 van de gemeente Tilburg.
1.2 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.5 Bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.6 Bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom) e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
De inrichtingen, bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder worden alleen tot ´bedrijven´ gerekend voorzover deze zijn gelegen op gezoneerde bedrijventerreinen c.q. bedrijvenlocaties of gedeelten daarvan.
Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening met uitzondering van bedrijfspompen behorende bij tranportbedrijven.
1.7 Bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.8 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.9 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 Bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.11 Bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.12 Bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.13 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.14 Bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.15 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 Bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.17 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.18 Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.19 Bouwwerken Van Algemeen Nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.20 Calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.
1.21 Cultuurhistorische Waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door een gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied of door de wijze waarop daarin de ontwikkelingen tot uitdrukking komen van de esthetische opvattingen in de loop van de tijd.
1.22 Dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.23 Erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 Erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.25 Functionele Eenheid
Hieronder wordt verstaan:
Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.26 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 Geluidgevoelige Objecten
Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.28 Geluidshinderlijke Inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
1.29 Geprojecteerd Kwetsbaar Object
Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.
1.30 Hoofdgebouw Of Hoofdbebouwing
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.31 Hoogspanningslijn
Een leiding of kabel met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
1.32 Kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.33 Kwetsbaar Object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.
1.34 Langzaam Verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.35 Maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.36 Monumentale Boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van de beheersverordening en als zodanig is aangeduid.
1.37 Natuurwaarde Van Een Gebied
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.
1.38 Nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.39 Onbebouwd Erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.40 Onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.
1.41 Ondergeschikte Delen Van Een Bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.42 Overig Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.43 Overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.44 Pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.45 Peil (Straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
-
Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
-
Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.46 Perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.47 Plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het plan: aanduidt.
1.48 Potentieel Waardevolle Boom
Ingevolge de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart / het gemeentelijke bomenbeid als zodanig aangeduide boom.
1.49 Risicovolle Inrichting
-
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in de beheersverordening toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
-
een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
-
bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.50 Ruimtelijke Ontwikkelingen
Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
1.51 Statische Goederen
Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.
1.52 Veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor de geldende beheersverordening verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.53 Verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.54 Verkeer- En Vervoersvoorzieningen T.b.v. Wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.55 Verkeer-, Vervoer- En Verblijfsvoorzieningen T.b.v. Railverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) railverkeers-, railvervoers- en verblijfsgebied ten behoeve van personen- en goederenvervoer via spoorwegen met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken, waaronder voorzieningen die liggen op het gebied van andere -op spoorwegen aansluitende- soorten van vervoer, logistieke, distributieve en communicatieve voorzieningen e.d. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Hiertoe worden gerekend:
-
spoorwegemplacement waaronder spoorlijnen, rangeerterrein, perrons, overkappingen, opslag- en overslagruimten, wegen, (fiets-)paden, bermen, bermsloten, taluds e.d., kunstwerken zoals tunnels, bruggen, viaducten, traverses, spoorwegmeubilair e.d.;
-
stationsgebouwen t.b.v. spoorwegen met bijkomende en ondersteunende voorzieningen zoals restauratieve voorzieningen, winkels, videotheek, kiosken, beautysalon, balies, kantoorruimten e.d.;
-
parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen zoals in- en uitritten, hellingbanen, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, portiers- c.q. bewakingsloge, betaalautomaten, fietsverhuur- en reparatie-inrichting e.d.
1.56 Verkeersvoorzieningen T.b.v. Wegverkeer En Verblijf
Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.57 Verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor e.d.
1.58 Water En Waterhuishoudkundige Voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.
1.59 Waterstaat/waterstaatkundige Doeleinden
Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
1.60 Wet Geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.61 Wet Milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De Dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De Goothoogte Van Een Bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De Inhoud Van Een Bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De Bouwhoogte Van Een Bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De Oppervlakte Van Een Bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand Tot Zijdelingse Perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Artikel 3 Verkeer - Railverkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Functies
De voor ´Verkeer - Railverkeer´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen ten behoeve van het railverkeer;
-
groenvoorzieningen;
-
water en waterhuiskundige voorzieningen;
-
kunstwerken zoals bruggen;
-
bouwwerken van algemeen nut.
3.1.2 Bijbehorende voorzieningen
De voor ´Verkeer - Railverkeer´ aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:
-
voorzieningen ter verbetering van het microklimaat (geluidhinder, windhinder, regen e.d.) waaronder wallen, schermen, luifelconstructies e.d.;
-
reclametoestellen, draagconstructies voor reclame, sanisettes e.d.;
-
objecten voor beeldende kunst;
-
faunapassages e.d.;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
voor zover deze ondergeschikt zijn aan de onder 3.1.1 genoemde functies.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
-
Bestaande bebouwing welke krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsregels, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht;
-
Op de gronden binnen deze bestemming mag niet ondergronds worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van water en waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen met betrekking tot afvalverwerking;
-
naast de in deze bestemming opgenomen bouwregels wordt verwezen naar de algemene bouwregels met bijbehorende bijlagen opgenomen in artikel 10 en de overige regels opgenomen in artikel 12.
3.2.2 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, uitgezonderd op grond van de bouwregels toegelaten gebouwen van algemeen nut.
3.2.3 Bouwwerken van algemeen nut
Voor het bouwen van bouwwerken van algemeen nut gelden de volgende regels:
-
bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht;
-
de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3,5m;
-
de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50m².
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten behoeve van de op grond van 3.1.1 toegelaten functies;
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 15m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven;
-
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2m bedragen.
3.3 Nadere Eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
een goede landschappelijke inpassing;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken Van De Bouwregels
3.4.1 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorwaarden in 3.4.2, omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:
-
het bepaalde in 3.4.2 voor de hoogte van erf- en terreinafscheidingen, zulks tot een hoogte van maximaal 3m;
-
het bepaalde in 3.4.2 voor de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zulks tot een hoogte van maximaal 30m.
3.4.2 Voorwaarden
Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels kan slechts worden verleend indien:
-
het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig wordt geschaad;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden beperkt;
-
de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
-
de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast.
3.5 Specifieke Gebruiksregels
3.5.1 Strijdig Gebruik
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in elk geval gerekend:
-
het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
-
opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
-
opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan, anders dan ter realisering en/of handhaving van de bestemming;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning.
Artikel 4 Leiding - Brandstof (Dubbelbestemming)
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Brandstof (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse naftaleiding met een diameter van 25cm, ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding brandstof'. Voorts geldt een toetsingsafstand van 12m vanwege externe veiligheid aan weerszijden van de as van de leiding.
4.2 Voorrangsbepaling
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
4.3 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´Leiding-PRB´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
4.4 Afwijken Van De Bouwregels
4.4.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorwaarden in 4.4.2, omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels in 4.3 en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende basisbestemmingen worden gebouwd.
4.4.2 Voorwaarden
Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels kan slechts worden verleend indien:
-
de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad;
-
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
-
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
aan de milieusituatie met name externe veiligheid wordt voldaan. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
4.5 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
4.5.1 Werken en werkzaamheden
Het is op de voor de dubbelbestemming aangewezen gronden verboden zonder een schriftelijke vergunning van het bevoegde gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
-
het aanbrengen en rooien van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting of bomen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
-
het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
-
het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld of weghoogte;
-
het in de grond brengen van voorwerpen;
-
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
-
het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
diepploegen;
-
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
-
het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
4.5.2 Uitzonderingen
Het onder 4.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
-
waarvoor ten tijde van het van kracht worden van de beheersverordening omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verleend is dan wel in uitvoering waren/zijn;
-
welke betrekking hebben op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor het gebruik overeenkomstig de dubbelbestemming of basisbestemming;
-
andere werken en/of werkzaamheden noodzakelijk in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezige leiding;
-
zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
4.5.3 Voorwaarden voor verlenen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De onder 4.5.1 vermelde vergunning wordt slechts verleend, indien door de genoemde werken en/of werkzaamheden geen veiligheidsrisico´s ontstaan en de betreffende leiding niet wordt aangetast. Dienaangaande vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies aan de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 5 Leiding - Gas (Dubbelbestemming)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Gas (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse hoge druk leiding voor het transport van gas ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding gas' en met een belemmeringenstrook van 4m ter weerszijden van de aanduiding 'hartlijn leiding gas'.
5.2 Voorrangsbepaling
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
5.3 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´Leiding-Gas´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
5.4 Afwijken Van De Bouwregels
5.4.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorwaarden in 5.4.2, omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels in 5.3 en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende basisbestemmingen worden gebouwd.
5.4.2 Voorwaarden
Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels kan slechts worden verleend indien:
-
de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad;
-
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
-
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
aan de milieusituatie met name externe veiligheid wordt voldaan. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
5.5 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
5.5.1 Werken en werkzaamheden
Het is op de voor de dubbelbestemming aangewezen gronden verboden zonder een schriftelijke vergunning van het bevoegde gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
-
het aanbrengen en rooien van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting of bomen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
-
het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
-
het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld of weghoogte;
-
het in de grond brengen van voorwerpen;
-
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
-
het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
diepploegen;
-
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
-
het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
5.5.2 Uitzonderingen
Het onder 5.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
-
waarvoor ten tijde van het van kracht worden van de beheersverordening omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verleend is dan wel in uitvoering waren/zijn;
-
welke betrekking hebben op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor het gebruik overeenkomstig de dubbelbestemming of basisbestemming;
-
andere werken en/of werkzaamheden noodzakelijk in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezige leiding;
-
zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
5.5.3 Voorwaarden voor verlenen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De onder 5.5.1 vermelde vergunning wordt slechts verleend, indien door de genoemde werken en/of werkzaamheden geen veiligheidsrisico´s ontstaan en de betreffende leiding niet wordt aangetast. Dienaangaande vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies aan de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding (Dubbelbestemming)
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een bovengrondse 380kV en 150kV hoogspanningsleiding, ten behoeve van het transport van elektriciteit en een belemmeringenstrook van:
-
39m ter weerszijden van de as van de 380kV - hoogspanningsverbinding;
-
26m ter weerszijden van de as van de 150kV - hoogspanningsverbinding.
6.2 Voorrangsbepaling
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
6.3 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat:
-
in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´Leiding - Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding;
-
de maximale bouwhoogte van hoogspanningsmasten niet meer mag bedragen dan 65m.
6.4 Afwijken Van De Bouwregels
6.4.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorwaarden in 6.4.2, omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels in 6.3 en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende basisbestemmingen worden gebouwd.
6.4.2 Voorwaarden
Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels kan slechts worden verleend indien:
-
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
-
vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
6.5 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
6.5.1 Werken en werkzaamheden
Het is op de voor de dubbelbestemming aangewezen gronden verboden zonder een schriftelijke vergunning van het bevoegde gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
-
het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting of bomen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
-
het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
-
het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld of weghoogte;
-
het in de grond brengen van voorwerpen;
-
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
-
het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
diepploegen;
-
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
-
het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
6.5.2 Uitzonderingen
Het onder 6.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
-
waarvoor ten tijde van het van kracht worden van de beheersverordening omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verleend is dan wel in uitvoering waren;
-
welke betrekking hebben op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor het gebruik overeenkomstig de dubbelbestemming of basisbestemming;
-
andere werken en/of werkzaamheden noodzakelijk in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezige leiding.
6.5.3 Voorwaarden voor verlenen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De onder 6.5.1 vermelde vergunning wordt slechts verleend, indien door de genoemde werken en/of werkzaamheden geen veiligheidsrisico´s ontstaan en de betreffende leiding niet wordt aangetast. Dienaangaande vraagt het bevoegd gezag advies aan de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 7 Leiding - Riool (Dubbelbestemming)
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Riool (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdrioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding riool' en met een belemmeringenstrook van 5m ter weerszijden van de aanduiding 'hartlijn leiding riool'.
7.2 Voorrangsbepaling
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
7.3 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´Leiding-Riool begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
7.4 Afwijken Van De Bouwregels
7.4.1 Binnenplans Afwijken
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorwaarden in 7.4.2, omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels in 7.3 en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende basisbestemmingen worden gebouwd.
7.4.2 Voorwaarden
Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels kan slechts worden verleend indien:
-
de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad;
-
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
-
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
aan de milieusituatie met name externe veiligheid wordt voldaan. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
7.5 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
7.5.1 Werken En Werkzaamheden
Het is op de voor de dubbelbestemming aangewezen gronden verboden zonder een schriftelijke vergunning van het bevoegde gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
-
het aanbrengen en rooien van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting of bomen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
-
het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
-
het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld of weghoogte;
-
het in de grond brengen van voorwerpen;
-
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
-
het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
diepploegen;
-
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
-
het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
7.5.2 Uitzonderingen
Het onder 7.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
-
waarvoor ten tijde van het van kracht worden van de beheersverordening omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verleend is dan wel in uitvoering waren/zijn;
-
welke betrekking hebben op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor het gebruik overeenkomstig de dubbelbestemming of basisbestemming;
-
andere werken en/of werkzaamheden noodzakelijk in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezige leiding;
-
zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
7.5.3 Voorwaarden Voor Verlenen Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
De onder 7.5.1 vermelde vergunning wordt slechts verleend, indien door de genoemde werken en/of werkzaamheden geen veiligheidsrisico´s ontstaan en de betreffende leiding niet wordt aangetast. Dienaangaande vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies aan de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 8 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ´Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)´ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Bouwen ten behoeve van de bestemming
Op en in de gronden als bedoeld in 8.1 mogen bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.
8.2.2 Bouwen ten behoeve van de andere bestemmingen
-
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde van de dubbelbestemming;
-
op en in de gronden als bedoeld in 8.1 mag ten behoeve van de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), met inachtneming van de daarvoor geldende regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betreft:
-
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot, of;
-
een bouwwerk dat wordt gebouwd zonder graaf- of heiwerkzaamheden die dieper gaan dan 0,6 meter onder peil, of;
-
een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100m2;
-
op en in de gronden als bedoeld in 8.1 mag ten behoeve van de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), met inachtneming van de daarvoor geldende regels, een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 100m2 en waarbij sprake is van graaf- en/of heiwerkzaamheden die dieper gaan dan 0,6m onder peil uitsluitend worden gebouwd, indien:
-
de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, en;
-
de aanwezige archeologische waarden, gelet op het onder 1 bedoelde rapport, door het bouwen niet wezenlijk worden aangetast;
-
ter voorkoming van mogelijke schade kan 1 of meer van de volgende verplichtingen aan de vergunning worden verbonden:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3 Nadere Eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor Waarde - Archeologie (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
8.4 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
8.4.1 Werken en werkzaamheden
Behoudens het bepaalde in 8.4.2, is het verboden op of in de in 8.1 bedoelde gronden zonder een schriftelijke vergunning van het bevoegde gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, over een oppervlakte van 100m² of meer, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming(en):
-
het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend het (af)graven, woelen, mengen, diepploeg- en, egaliseren, ontginnen, heiwerkzaamheden en aanleggen van drainage dieper dan 0,5m onder peil;
-
het aanleggen, vergraven, verruimen van sloten, vijvers en andere wateren;
-
het aanleggen of rooien van diepwortelende beplantingen/bomen of bos/boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
-
het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Uitzonderingen
Het in 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:
-
die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan dan wel krachtens een reeds verleende vergunning;
-
die het normale beheer en onderhoud betreffen;
-
in het kader van het uitvoeren van een bouwplan als bedoeld in 8.2.2;
-
in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.
8.4.3 Voorwaarden verlenen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in 8.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
-
de aanvrager van de vergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegde gezag in voldoende mate is vastgesteld, en;
-
de aanwezige archeologische waarden, gelet op het onder a bedoelde rapport, door het verrichten van die werken en werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, met dien verstande dat ter voorkoming van mogelijke schade 1 of meer van de volgende verplichtingen aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden kunnen worden verbonden:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de aanwezige archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen, en/of;
-
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Ondergrondse Bouwwerken
10.1.1 Situering
Tenzij dit elders in de regels is uitgesloten of beperkt, is ondergronds bouwen binnen een bestemmingsvlak toegestaan, met dien verstande dat:
-
100% van het bouwvlak mag worden aangewend voor ondergrondse bouwwerken;
-
maximaal 40% van het erf mag worden aangewend voor ondergrondse bouwwerken;
-
het onbebouwd erf niet mag worden aangewend voor ondergrondse bouwwerken;
-
ondergrondse bouwwerken dienen te worden gebouwd onder het maaiveld en aan de straatzijde onder het straatpeil;
-
openluchtzwembaden, vijvers en daarmee gelijk te stellen bij een tuin behorende voorzieningen mogen in het bouwvlak en (on)bebouwd erf worden opgericht met dien verstande dat de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50% van het erf en de hoogte niet meer mag bedragen van 0,5m.
10.1.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 10.1.1 ten behoeve van:
-
het voor 100% ondergronds bebouwen van het erf;
-
ondergronds bouwen in het onbebouwd erf;
-
ondergronds bouwen boven het straatpeil.
10.1.3 Voorwaarden
Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels kan worden verleend mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van:
-
het woon- en leefklimaat en de milieukwaliteit;
-
de verkeers-, brand-, sociale en externe veiligheid;
-
de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
-
de waterhuishouding, de natuurwaarden en de archeologische waarden.
10.1.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de maximale bouwdiepte voor ondergrondse bouwwerken.
10.2 Onbebouwd Terrein Bij Gebouwen
10.2.1 Onbebouwd terrein bij overige gebouwen
Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning anders dan als bedrijfswoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend onbebouwd gedeelte van het bouwperceel aanwezig zijn ter diepte van tenminste 2m achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en wel over de volle breedte daarvan.
10.2.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 10.2.1, indien dit geen beletsel vormt voor de bestemming van het gebouw en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.
10.3 Ruimte Tussen Bouwwerken
10.3.1 Begrenzing perceelsgrenzen
Wanneer de zijdelingse begrenzing van een bouwwerk niet in de zijdelingse grens van het bouwperceel wordt gebouwd, moet het bouwwerk zodanig zijn gelegen dat de ruimte tussen dit bouwwerk en de zijdelingse grens van het bouwperceel over de breedte van 1m met een minimale hoogte van 2,2m vrij toegankelijk is. Bebouwing van ondergeschikte aard wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
10.3.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 10.3.1, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
10.4 Bouwen In Nabijheid Van Monumentale En Potentieel Waardevolle Bomen
10.4.1 Bebouwingsafstand
De afstand van enig bouwwerk gemeten uit het hart van een ´monumentale boom´ of ´potentieel waardevolle boom´ zoals is weergegeven op de bij dit plan gevoegde Boomwaardekaartbedraagt:
-
bij een 'monumentale boom' 15m;
-
bij een 'potentieel waardevolle boom' 8m.
10.4.2 Toegestane bebouwing
Het bepaalde in 10.4.1 is niet van toepassing indien:
-
binnen de genoemde afstand van 15 of 8m reeds bebouwing voorkomt en na sloop van deze bestaande bebouwing nieuwe bebouwing wordt opgericht met een zelfde afstand tot de boom en een zelfde goot- en bouwhoogte, mits daarbij zodanige maatregelen te worden getroffen, dat de betrokken houtopstand / boom niet wordt geschaad;
-
een omgevingsvergunning is verleend voor het kappen van de boom;
-
de boom om andere, van overmacht getuigende redenen reeds eerder is geveld, danwel door een calamiteit teniet is gegaan.
10.4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 10.4.1, indien zodanige maatregelen worden getroffen dat het voortbestaan van de betrokken houtopstand / boom wordt gewaarborgd. Als voorwaarde voor deze omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag een bomeneffectanalyse (BEA) van een onafhankelijk boomtechnisch adviesbureau eisen. Deze analyse wordt in elk geval vereist indien:
-
er sprake is van de aanduiding ´monumentale boom´;
-
er gegronde vermoedens bestaan dat het bouwwerk of de bouwwerkzaamheden het voortbestaan van de betreffende boom of houtopstand/boom in gevaar kunnen brengen.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Overige Zone - Gezoneerd Industrieterrein
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gezoneerd industrieterrein' zijn geluidshinderlijke inrichtingen toegestaan en vormen de gronden het geluidsgezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder.
11.2 Geluidzone - Industrie
In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' de volgende regels:
-
voor het bouwen geldt dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in 'Wet geluidhinder' en 'Besluit geluidhinder', met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd; onder verbouwen wordt hier verstaan het bouwkundig veranderen van (een deel) van het gebouw en/of (een van) de daartoe behorende gevels; onder nieuwbouw wordt hier verstaan het geheel of nagenoeg geheel vernieuwen van een gebouw, waarbij de situering, bouwhoogte en bouwmassa geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met het gesloopte gebouw; de bouw van een bijgebouw bij een woning of de uitbreiding van een bestaande geluidsgevoelige functie conform de in de basisbestemming voorgeschreven bebouwingsregeling;
-
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in dit lid, onder a., indien:
-
is, of kan worden voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, of indien;
-
ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is verleend;
-
burgemeester en wethouders kunnen de beheersverordening wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' opgeheven wordt indien de bron van de geluidszone is opgehouden te bestaan.
11.3 Veiligheidszone - Leiding
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 geldt dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' de volgende regels in acht dienen te worden genomen:
-
binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-leiding' mogen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht;
-
Burgemeester en wethouders kunnen de beheersverordening wijzigen in die zin dat:
-
de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-leiding' opgeheven wordt, indien de desbetreffende leiding gesaneerd is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;
-
de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-leiding' verkleind of vergroot wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de PR 10-6/jaar-contour als gevolg van een wijziging met betrekking tot de desbetreffende leiding kleiner of groter is geworden;
-
de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-leiding' verkleind of vergroot wordt, indien zulks logischerwijs volgt uit een wijziging van het Besluit externe veiligheid buisleidingen of de Regeling externe veiligheid buisleidingen.
11.4 Veiligheidszone-aandachtsgebied Leiding
In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied leiding' de volgende regels:
-
binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied leiding', mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten en geen bijzonder kwetsbare objecten worden opgericht;
-
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan en waarbij middels een onderbouwing is aangetoond dat er sprake is van een afname of gelijkblijvend groepsrisico;
-
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij een wijziging of oprichting leidt tot een toename van het groepsrisico binnen het aandachtsgebied leiding indien:
-
er geen sprake is van nieuwe bijzonder kwetsbare objecten;
-
er een berekening is uitgevoerd waaruit de toename van het groepsrisico duidelijk wordt en de verantwoordingsplicht conform artikel 13 van het Bevi is ingevuld;
-
er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
11.5 Veiligheidszone-aandachtsgebied Vervoer Gevaarlijke Stoffen
In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' de volgende regels:
-
binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone- aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen (beperkt) kwetsbare en bijzonder kwetsbare objecten worden opgericht.
-
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan en waarbij middels een onderbouwing is aangetoond dat er sprake is van een afname of gelijkblijvend groepsrisico;
-
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij een wijziging of oprichting leidt tot een toename van het groepsrisico binnen 'de veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen aandachtsgebied' indien:
-
er geen sprake is van bijzonder kwetsbare objecten;
-
er een berekening is uitgevoerd waaruit de toename blijkt van het groepsrisico;
-
de verantwoordingsplicht conform artikel 7 en 8 van het Bevi is ingevuld.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Algemene Regels Inzake Nadere Eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de aard en omvang van de horecafunctie ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
-
de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel beschermd stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Omgevingscommissie;
-
de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
-
de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
-
de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
-
de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
-
de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
12.2 Algemene Regels Inzake Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
12.2.1 Werken En Werkzaamheden Nabij Monumentale En Potentieel Waardevolle Bomen
Het is verboden zonder een schriftelijke vergunning van het bevoegde gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren binnen een afstand van 15m van een 'monumentale boom' respectievelijk 8m bij een 'potentieel waardevolle boom', gemeten uit het hart van de boom, en voorzover deze bomen zijn aangegeven op de bij dit plan gevoegde Boomwaardekaart:
-
het ontgronden, bodem verlagen of afgraven, ophogen, verdichten, verplaatsen, afgraven of egaliseren van grond, inclusief het graven van sleuven en het leggen van (ondergrondse) leidingen;
-
het wijzigen van het grondwaterpeil;
-
het verrichten van werken of werkzaamheden die beschadigingen van wortels, stam of kroon van de betrokken boom tot gevolg kunnen hebben.
12.2.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in 12.2.1 is niet van toepassing indien:
-
een omgevingsvergunning is verleend voor het kappen van de boom;
-
de houtopstand om andere, van overmacht getuigende redenen reeds eerder is geveld, danwel door een teniet is gegaan;
-
werken en werkzaamheden die het normale onderhoud of beheer betreffen;
-
werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis.
12.2.3 Toelaatbaarheid
De werken en werkzaamheden als bedoeld in 12.2.1 zijn slechts toelaatbaar indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden of door de gevolgen daarvan geen onherstelbare schade aan de betrokken boom toegebracht wordt. Het bevoegd gezag is bevoegd om:
-
voorwaarden te verbinden aan de in 12.2.1 bedoelde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, ter vermindering of ter voorkoming van schade die de in 12.2.1 genoemde werken of werkzaamheden of de gevolgen daarvan aan de betrokken boom zouden kunnen toebrengen. Onder schade wordt tevens begrepen een vermindering of verslechtering van groeimogelijkheden.
-
ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor de onder 12.2.1 genoemde werken/werkzaamheden een BEA- onderzoek (= bomeneffectanalyse) van een onafhankelijk boomtechnisch adviesbureau te eisen.
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht Bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
-
het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
13.2 Overgangsrecht Gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
-
het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Dit plan wordt aangehaald als: ´Beheersverordening spoorlijn Loven´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Gebleken is dat een deel van de spoorlijn Tilburg- Den Bosch ter hoogte van het Bedrijventerrein Loven de verkeerde bestemming heeft. Dit spoorlijnsegment is momenteel bestemd tot 'Verkeer-Verblijf' terwijl dit 'Verkeer-Railverkeer' moet zijn. Met deze beheersverordening wordt de planologische situatie in overeenstemming gebracht met de daadwerkelijke railverkeersfunctie die het spoorlijnsegment vervult. De betreffende spoorlijn is al jaren in gebruik voor railverkeersactiviteiten. Deze beheers verordening legt de bestaande situatie vast, zonder enige verandering aan de feitelijke situatie ter plaatse.
Situering besluitgebied in Tilburg
1.2 Het Besluitgebied
Het besluitgebied betreft een specifiek stuk spoorlijn binnen het traject Tilburg - Vught, zoals aangegeven op de bijgevoegde afbeelding. Het besluitgebied omvat de bestaande spoorweginfrastructuur, inclusief de rails, dwarsliggers en de bijbehorende voorzieningen.
Spoorlijnsegment Tilburg - Vught
1.3 Motivering Beheersverordening
De gemeente heeft sinds 2008 in de Wro de keuze gekregen tussen een bestemmingsplan of een beheersverordening. De keuze tussen beide instrumenten is afhankelijk van het karakter van het plangebied. De beheersverordening is geïntroduceerd voor gebieden waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien (art. 3.38 Wro). De Wro geeft niet aan wat moet worden verstaan onder een 'ruimtelijke ontwikkeling', terwijl aan de hand van dit begrip moet worden bepaald of een beheersverordening kan worden opgesteld. In de wetsgeschiedenis is hierover onder meer te vinden 'dat van een ruimtelijke ontwikkeling sprake is als het gaat om ruimtelijk relevante veranderingen in het planologisch toegestane gebruik van gronden en opstallen alsmede om bouwkundige wijzigingen van bouwwerken, waarvoor een bouwvergunning (nu: omgevingsvergunning) nodig is'.
Een bestemmingsplan is voorbehouden aan gebieden waar ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk is. Bij de beheersverordening gaat het om gebieden die 'af' of 'uitontwikkeld' zijn. Cruciaal verschil met een bestemmingsplan is dat in een beheersverordening het bestaande feitelijke gebruik of de bestaande planologische situatie, en dus geen planologisch relevante ontwikkelingen, worden vastgelegd.
De Wro heeft een bovengrens gesteld voor gebieden waarvoor de verordening kan worden toegepast. Een beheersverordening vormt namelijk een beheerregeling voor het bestaand gebruik voor een gebied waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien binnen de horizon van de verordening. Onder beheerregeling wordt zowel een regeling voor de daadwerkelijk aanwezige situatie verstaan, als een regeling voor planologische ruimte. Dit betekent dat de beheersverordening kan worden ingezet voor gebieden waar op korte en middellange termijn (circa de komende 10 jaar) geen ontwikkelingen worden verwacht die afbreuk doen aan het bestaande straat- en functiebeeld van het betreffende gebied. Naast de bestaande situatie, kan
de beheersverordening ook voorzien in planologische ruimte, zolang hiermee geen ruimtelijke ontwikkeling ontstaat.
Aan de voorwaarden die gelden voor het toepassen van een beheersverordening wordt voldaan. Er zijn namelijk voor het besluitgebied geen ontwikkelingen voorzien. Er is voor Bedrijventerrein Loven ook geen (wettelijke) verplichting dat er een bestemmingsplan moet komen.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Deze beheersverordening voor het specifieke spoorlijnsegment binnen het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Loven 2016" heeft geen invloed op de fysieke bestaande situatie van het betreffende gebied. Derhalve zal de navolgende beschrijving zich richten op een algemeen overzicht van de ruimtelijke en functionele structuur van het Bedrijventerrein waarbinnen het spoorlijnsegment is gelegen.
2.1 Algemeen
De bedrijventerreinen Loven en Schepersven liggen in het noordoosten van Tilburg. Schepersven ligt noordelijk van de Burg. Bechtweg en Loven ligt ten zuiden van deze weg. Beide bedrijventerreinen zijn via de Burg. Bechtweg uitstekend ontsloten op het rijkswegennet. De Burg. Bechtweg sluit in oostelijke richting aan op rijksweg A58 (Eindhoven/Breda)/ rijksweg A65 ('s-Hertogenbosch) en in westelijke richting op de N261 (richting Waalwijk en de Randstad). In zuidelijke richting heeft het bedrijventerrein Loven via de Jules Verneweg een aansluiting op de Bosscheweg, ook richting de A65. Een andere belangrijke ontsluitingsader van het bedrijventerrein Loven is de Gelrebaan richting de binnenstedelijke ringbaan.
Het bedrijventerrein Loven is in fasen aangelegd. Het gedeelte ten zuiden van de Gelrebaan (Loven-Zuid) vormt het oudste onderdeel van het bedrijventerrein Loven en is ontwikkeld vanaf het begin van de jaren zestig. Loven-Zuid is vooral geschikt voor de vestiging van relatief kleinschalige bedrijven in een lichte milieucategorie. n het gedeelte ten noorden van de Gelrebaan zijn diverse grootschalige bedrijven gevestigd. Dit gedeelte van Loven is een geluidgezoneerd bedrijventerrein en biedt ruimte voor bedrijven in een relatief zware milieucategorie. Dit gedeelte van Loven kent naast een goede wegontsluiting ook een goede waterontsluiting via het Wilhelminakanaal en een spoorontsluiting richting Eindhoven en Den Bosch. Noordelijk van het bedrijventerrein Loven is sinds 2009 het bedrijventerrein Schepersven in ontwikkeling. Hier is onder andere het NedTrain Componentenbedrijf (NCB) gevestigd.
2.2 Technische Infrastructuur
Deze verordening richt zich op het waarborgen van de voortzetting van de railverkeersactiviteiten binnen het besluitgebied en het aanpassen van de bestemming om in overeenstemming te zijn met de huidige en toekomstige spoorse activiteiten. De andere ondergrondse infrastructuur is bekend en zal geen wijzigingen ondergaan als gevolg van deze planherziening.
De ondergrondse infrastructuur in c.q. rondom het besluitgebied bestaat uit dienstleidingen van de volgende beheerders:
-
Pro rail
-
Gasunie buisleiding
-
Tennet hoogspanning
-
PPS pipelines buisleiding
-
Brabant Water drinkwater
-
Ennatuurlijk Stadsverwarming
-
Waterschap De Dommel rioolpersleiding
-
Gemeente Tilburg rioolpersleiding
-
Gemeente Tilburg vrijverval rioolleidingen
-
Enexis hoge druk gas
-
Enexis lage druk gas
-
Enexis midden spanning
-
Enexis laagspanning
-
Telecom
-
Rijkswaterstaat
Beleidskader
Het volgende beleidskader is van toepassing:
Telecommunicatiewet: juridisch beleid inzake telecomnetwerken. Het verleggen van kabels voor telefoon, internet en televisie is in de Telecommunicatiewet geregeld. De grondeigenaar is verplicht telecommunicatiekabels te gedogen (toe te staan) in zijn grond. De telecom beheerder regelt de verlegging; de kosten zijn in principe voor haar rekening (artikel 5.7. lid 1). Eventuele geschillen worden door de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) of de rechter beslecht.
Circulaire '84: juridisch kader inzake hoogdruk aardgastransportleidingen. In deze circulaire is gekozen voor een gedifferentieerde benadering voor zonering waarbij onderscheid is gemaakt tussen toetsingsafstand en bebouwingsafstand.
Privaatrechtelijke overeenkomsten met Enexis (voormalige PNEM) en Brabant Water (voormalige TWM): In verband met het ontbreken van uniforme regelgeving zijn er in het verleden door gemeente Tilburg, en destijds eigen gemeentes Berkel-Enschot en Udenhout met bovengenoemde bedrijven afzonderlijke regelingen afgesproken.
Aanlegvergunning ondergrondse infrastructuur: verantwoordelijk hiervoor is cluster Leidingcoördinatie.
Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION): deze wet heeft tot doel om graafincidenten te voorkomen en de informatie uitwisseling over de ligging van kabels en leidingen te reguleren. Het Kadaster is het informatieloket en zorgt ervoor dat de informatie uitgewisseld kan worden. In het besluitgebied liggen enkele belangrijke infrastructurele voorzieningen. De trace´s van hoofdtransportleidingen/ -kabels zijn alleen op de plankaart aangegeven voor zover deze betrekking hebben op bestemmingen waarop een bouwtitel rust.
Binnen het besluitgebied bevinden zich geen kabels/leidingen waarop een veiligheidszone van toepassing is volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
2.3 Juridisch Planologische Situatie
Deze beheersverordening vervangt deels de volgende bestemmingsplannen:
-
Bestemmingsplan Bedrijventerrein Loven 2016, vastgesteld 30 mei 2017
-
Bestemmingsplan Tilburg, Parkeerregeling 2017, vastgesteld 7 augustus 2018
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van deze beheersverordening van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijksbeleid
In het besluitgebied spelen geen rijksbelangen, daarom wordt het beleid van het rijk niet in deze beheersverordening besproken.
3.3 Provinciaal Beleid
Het besluitgebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied en er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats, daarom wordt het beleid op provinciaal niveau niet verder uitgewerkt.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Specifiek voor dit besluitgebied geeft de Omgevingsvisie als beleidsuitgangspunten aan dat Tilburg Loven wilt laten uitgroeien tot een volwaardig trimodaal bedrijventerrein, met een goede ontsluiting via de weg, water en spoor. Deze beheersverordening bevat een correctie draagt hier aan bij. Geconcludeerd wordt dat het plan past in de omgevingsvisie.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In het kader van de beheersverordening heeft voor het verordeningsgebied een scan plaatsgevonden van relevante omgevingsaspecten in het gebied. Dit onderzoek is beperkt van aard, omdat de beheersverordening gericht is op instandhouding van de bestaande situatie met de bestaande kwaliteit. Het onderzoek richtte zich erop te bepalen of in het gebied vanuit het oogpunt van milieu, natuur, verkeer of water aanleiding bestaat tot het treffen van maatregelen. Hiervoor is een toets uitgevoerd op het voldoen aan wet‐en regelgeving.
4.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.2.1 Algemeen
Om de cultuurhistorische waarden van het gebied duidelijk in beeld te brengen worden vier aspecten uitgewerkt:
-
Historische geografie en ontwikkeling van het landschap
-
Archeologie
-
Objecten en structuren (monumentale objecten, ensembles en gebieden)
-
Richtlijnen en voorwaarden
Al naar hun belang en de beschikbare informatie worden deze aspecten, nader belicht. Tevens wordt aangegeven welke aspecten onder enige vorm van beschermende wet- en regelgeving vallen.
Naar aanleiding van de herziening van alle beheerbestemmingsplannen is door BILAN-Fontys Hogescholen cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd en vastgelegd in diverse gebiedsgerichte rapporten. Deze rapporten vormen de belangrijkste bron voor de cultuurhistorische paragraaf.
Beleidskader:
-
Monumentenwet 1988
-
Gemeentelijke monumentenverordening
-
Gemeentelijke monumentenbeleid en archeologiebeleid
-
Grond voor verleden, gemeente Tilburg 2007
-
Monumentenlijst Tilburg
-
Omgevingsvisie Tilburg
-
Welstandsnota 2012
-
Structuurvisie Linten
Bronnen:
-
H. van Dijk, Van Pelgrims Pad tot Hasenest. Tilburg – Bedrijventerrein Loven, Bosscheweg e.o. 2008. Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2008 (concept).
-
Cultuurhistorische inventarisatie Noord-Brabant / M.I.P., gemeente Tilburg, opgesteld door de provincie Noord-Brabant, oktober 1995.
-
J. van Suijlekom en N. Krekelbergh, Tilburg, Overhoeken - Enschotsebaan, Archeologisch vooronderzoek, BILANRAPPORT 2004/23
-
H. van Dijk, Van De Hemeltjens tot Winkel. Tilburg – Groene Zoom. Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2008
-
Arwati-Tilburg (Archeologische waarschuwingskaart Tilburg), 2003.
-
Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant (internetversie maart 2005).
-
Architectuur en stedenbouw 1940-1965, gemeente Tilburg, STOA, 2006.
-
Herinventarisatie M.I.P.-panden, BILAN 2006.
-
D.J. la Fèber, M. Marinelli, Standaard Archeologische Inventarisatie ten behoeve van het beheerbestemmingsplan voor het Industrieterrein Loven-Noord te Tilburg, s.l. 2003
4.2.2 Historische Geografie En Ontwikkeling
Het besluitgebied bevindt zich op de oostelijke rand van de hoge gronden waarop de verschillende nederzettingen van Tilburg lagen. Aansluitend liep vanaf Tilburg een brede dekzandrug richting Oisterwijk. Het besluitgebied werd van noordwest naar zuidoost doorsneden door De Zwartrijt die ontsprong op het akkercomplex De Schijf en met een grote bocht, door het besluitgebied, uiteindelijk uitstroomde in de Leij. In het zuidelijke deel van het besluitgebied, op de dekzandrug tussen Tilburg en Oisterwijk, lagen behalve de Lovense Akkers (rond Loven) ook uitlopers van de akkers van Enschot. Hier lag ook de nederzetting Loven die mogelijk een vroegmiddeleeuwse oorsprong heeft. Over dezelfde rug liepen belangrijke routes waaronder de Enschotsebaan, het Pelgrims Pad en de in 1822 aangelegde Bosscheweg. Het gebied werd van zuid naar noord doorsneden door de Nieuw-Lovenstraat die over de rand van de hoge gronden ten noorden van Loven liep. De overige infrastructuur bestond uit een groot aantal paden. Het centrale deel van het besluitgebied werd ingenomen door De Rauwbraken, een woest en drassig heidegebied dat pas laat werd ontgonnen, met name door de aanplant van naaldbomen. In het noordoostelijke deel hiervan werd in de achttiende eeuw het plezierbos De Nieuwe Warande aangelegd. Na 1960 onderging het een gebied een ingrijpende verandering met de aanleg van de industrieterreinen Noordoost en Loven. Daarbij ging de oude structuur van het gebied geheel verloren. Van de vroegere nederzetting Loven bleef slechts een klein deel bewaard in de vorm van een naoorlogse uitbreiding langs de Kapitein Nemostraat en Nautilusstraat.
4.2.3 Archeologie (Bodemarchief)
Het zuidelijke deel van het besluitgebied heeft op de Archeologische Waarschuwingskaart van Tilburg (ARWATI), vanwege de ligging op een relatief hooggelegen dekzandrug, deels een hoge tot zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. Het betreft het gebied rond de Bosscheweg en Enschotsebaan waar zich ook belangrijke nederzettingen bevonden (Loven). Het lager gelegen gebied in het midden van het besluitgebied (De Rauwbraken) heeft op de Arwati een onbekende verwachting. Ook op de IKAW heeft het zuidelijke deel van besluitgebied langs de Bosscheweg en Enschotsebaan een hoge trefkans.
Om deze verwachting nader te kunnen specificeren is in het uitgevoerde onderzoek vertrokken vanuit de reconstructie van het prestedelijke landschap, die in nauwe relatie staat tot de bewoningsgeschiedenis. Belangrijk onderdeel is hierbij het hanteren van een lagenbenadering. De verschillende landschappelijke lagen zijn reliëf, water, bodem en wegenpatroon. Deze aspecten werden aangevuld met onder andere archeologische waarnemingen, bekende historische bebouwing en toponymisch onderzoek om een overzicht te krijgen van de historische bewoning en het type landschapsgebruik. De landschapsreconstructie werd gekoppeld aan bekende nederzettingspatronen uit diverse perioden. Op deze manier werd uitspraak gedaan over locaties die gunstig kunnen zijn geweest voor (pre)historische bewoning.
Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied aan een aantal historisch-landschappelijke criteria dat kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen.
4.2.3 Archeologie (Bodemarchief)
Het zuidelijke deel van het plangebied heeft op de Archeologische Waarschuwingskaart van Tilburg (ARWATI), vanwege de ligging op een relatief hooggelegen dekzandrug, deels een hoge tot zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. Het betreft het gebied rond de Bosscheweg en Enschotsebaan waar zich ook belangrijke nederzettingen bevonden (Loven). Het lager gelegen gebied in het midden van het plangebied (De Rauwbraken) heeft op de Arwati een onbekende verwachting. Ook op de IKAW heeft het zuidelijke deel van plangebied langs de Bosscheweg en Enschotsebaan een hoge trefkans.
Om deze verwachting nader te kunnen specificeren is in het uitgevoerde onderzoek vertrokken vanuit de reconstructie van het prestedelijke landschap, die in nauwe relatie staat tot de bewoningsgeschiedenis. Belangrijk onderdeel is hierbij het hanteren van een lagenbenadering. De verschillende landschappelijke lagen zijn reliëf, water, bodem en wegenpatroon. Deze aspecten werden aangevuld met onder andere archeologische waarnemingen, bekende historische bebouwing en toponymisch onderzoek om een overzicht te krijgen van de historische bewoning en het type landschapsgebruik. De landschapsreconstructie werd gekoppeld aan bekende nederzettingspatronen uit diverse perioden. Op deze manier werd uitspraak gedaan over locaties die gunstig kunnen zijn geweest voor (pre)historische bewoning.
Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied aan een aantal historisch-landschappelijke criteria dat kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen.
4.2.4 Richtlijnen En Voorwaarden
Archeologie
De resultaten van het archeologisch inventariserend bureauonderzoek met inbegrip van de indicatieve periodenkaart van het besluitgebied, vormen, in combinatie met de vigerende verwachtingskaart(en) en de bekende archeologische waarnemingen, de basis voor advisering en toetsing betreffende archeologische waarden en eventueel vooronderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen en met name vrijstellings- en andere voor archeologie van toepassing zijnde vergunningsprocedures op een bepaalde locatie. Zeker indien het bodemarchief van een bepaald terrein (vermoedelijk) nog niet verstoord is, is nader onderzoek naar eventuele archeologische sporen en vondsten aan de orde.
-
Gebied met (middel)hoge archeologische verwachting: bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) waarbij sprake is van grondverzet geldt, in die locaties die op de waarschuwingskaart een aanduiding hebben van (middel)hoge archeologische verwachting, advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie. Deze verplichting geldt bovendien op grond van rijks- en provinciaal beleid voor vrijstellingsprocedures, bestemmingsplanprocedures en MER-plichtige projecten.
-
Archeologisch waardevol terrein: aanlegvergunning met als voorwaarde archeologisch vooronderzoek bij planologische ontwikkelingen voor locaties aangeduid op de plankaart als terrein met bestemming archeologie.
-
Gebied met geen tot lage verwachting: bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) waarbij sprake is van grondverzet geldt, in die locaties die op de waarschuwingskaart een aanduiding hebben van geen tot lage archeologische verwachting en waarbij de oppervlakte 5000m2 of meer bedraagt, een advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie.
Cultuurhistorie
De beschermde monumenten en gebieden (rijks- en gemeentelijke monumenten en beschermde stadsgezichten) vallen onder separate besluitvormingsprocedures, met name de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening gemeente Tilburg. In geval van wijziging van bestemmingen van percelen waarop deze wet- en regelgeving van toepassing is, zal de cultuurhistorische waarde een afwegingsfactor zijn (zie paragraaf 4.3.5).
De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP (en niet voorzien van een geautoriseerde status (rijks- of gemeentelijk monument)) en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw), hebben geen officieel beschermde status. Desondanks dient in eventuele planontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw (zie paragraaf 4.3.5).
4.3 Verkeer En Railverkeer
4.3.1 Tilburgs Openbaar Vervoerplan, Provinciale Ov-visie, Programma Hoogfrequents Spoorvervoer (Phs)
De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer per bus in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV-visie Brabant, Vraaggericht, verbindend, verantwoord (oktober 2012), die ook als basis dient voor de aanbesteding van het openbaar vervoer vanaf eind 2014 tot en met 2023, waarin de afspraken met de vervoerder over de uitvoering van het openbaar vervoer zijn vastgelegd. De dienstregeling van het openbaar vervoer wordt vormgegeven in Ontwikkelteams, waarin ook de gemeente participeert. Voor het treinverkeer is de Rijksoverheid opdrachtgever. Vanuit het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS), het aantal treinen van en naar de Tilburgse stations worden uitgebreid.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
Gezien de bestaande feitelijke situatie blijft gehandhaafd en de wijziging geen extra ruimte biedt voor ontwikkelingen/activiteiten die nu ook al niet kunnen plaatsvinden, wordt er geen negatief effect op het milieu verwacht.
5.1 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het besluitgebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het besluitgebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
De voorgenomen planontwikkeling voorziet in de herbestemming van een bestaand spoorwegsegment. Er worden geen (nieuwe) gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Ook wordt er geen (nieuwe) bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Bedrijven en Milieuzonering vormt daarmee geen belemmering.
5.2 Externe Veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
-
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
-
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
-
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
5.2.1 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een beheersverordening moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het
invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
De voorgenomen planontwikkeling voorziet in de herbestemming van een bestaand spoorwegsegment. In dit plan is geen sprake van de oprichting van een (beperkt) kwetsbaar object en/of risicovolle inrichting. Daarom is er geen aanleiding tot het opstellen van een risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico.
5.2.2 Beleidsvisie Externe Veiligheid
De spoorlijn Breda-Tilburg-Vught/ Tilburg-Boxtel, de A58 en de N261 zijn aangewezen als transportasgebieden waar binnen 200 meter geen nieuwe bijzonder kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden. (Onder bijzonder kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan; zorgcomplexen, ziekenhuizen, basisscholen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven). (Beperkt) Kwetsbare objecten kunnen uitsluitend onder voorwaarde gerealiseerd worden. Op de verbeelding mag binnen de veiligheidszone-aandachtsgebied uitsluitend (beperkt)kwetsbare objecten worden gerealiseerd onder voorwaarden. Hetzelfde geldt voor de aandachtsgebieden van LPG en de buisleidingen.
5.2.3 Conclusie En Restrisico
In dit plan is geen sprake van de oprichting van een (beperkt) kwetsbaar object en/of risicovolle inrichting. Daarom hoeven er geen conclusies getrokken te worden of gekeken te worden naar een eventueel restrisico.
5.3 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
5.3.1 Wegverkeerslawaai En Railverkeerslawaai
De voorgenomen planontwikkeling voorziet in de herbestemming van een bestaand spoorwegsegment. Binnen de beheersverordening worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat op grond van artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder de situatie niet nieuw is en dat daarom geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is om (nieuwe) hogere waarden vast te stellen.
5.3.2 Industrielawaai
Binnen het besluitgebied worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Industrielawaai vormt derhalve geen belemmering.
5.3.3 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het besluitgebied.
5.4 Lucht
De beheersverordening voorziet niet in (grootschalige) nieuwe bedrijfsmatige ontwikkelingen. Er zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot de luchtkwaliteit.
5.5 Geur
De beheersverordening maakt geen nieuwe geurgevoelige ontwikkelingen mogelijk. Toetsing op dit punt kan daarom achterwege blijven.
5.6 Bodem
Er verandert niets aan de bestaande planologische situatie. Er wordt in de beheersverordening geen functiewijziging mogelijk gemaakt waarbij rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. Hierdoor is geen nader bodemonderzoek noodzakelijk. Het aspect bodem staat de vaststelling van de beheersverordening niet in de weg.
5.7 Natuur En Ecologie
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het besluitgebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
5.7.1 Analyse Besluitgebied
Natura 2000-gebieden
Het besluitgebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kampina & Oisterwijkse Vennen op 5 km afstand van het gebied. Er zijn geen ontwikkelingen voorzien, hierdoor zullen geen negatieve effecten optreden op beschermde gebieden. Gezien de verwachting dat geen ontwikkelingen zijn voorzien en de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
Het besluit gebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten. Externe effecten zijn redelijkerwijs uitgesloten, aangezien er geen sprake is van een ontwikkeling.
Soortenbescherming
Binnen het besluitgebied worden geen bomen gekapt, beplanting gerooid of gebouwen gesloopt. Negatieve effecten op broedvogels en gebouwbewonende soorten kunnen worden uitgesloten. Bij mogelijke werkzaamheden dient wel rekening gehouden te worden met broedgevallen in de directe invloedsfeer van de werkzaamheden en met het plaatsen van extra verlichting tussen zonsondergang en zonsopkomst in verband met mogelijke vliegroutes van vleermuizen.
Voor alle soorten geldt de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.
5.7.2 Conclusie
Vanuit ecologisch oogpunt zijn er geen belemmeringen om deze beheersverordening vast te stellen.
Bij uitvoerende werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met broedgevallen in de directe invloedsfeer van de werkzaamheden en met het plaatsen van extra verlichting tussen zonsondergang en zonsopkomst in verband met mogelijke vliegroutes van vleermuizen.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Het besluitgebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap De Dommel, dat verantwoordelijk is voor het waterkwantiteits‐en waterkwaliteitsbeheer. De beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk die voor een toename in verharding van het oppervlak zorgen. Het gebied is in de huidige situatie al grotendeels verhard. De beheersverordening heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundig systeem ter plaatse.
Hoofdstuk 7 Toelichting Op De Regels
7.1 Inleiding
De verbeelding geeft de primaire informatie over de bouw‐en gebruiksmogelijkheden binnen het beheergebied. Vervolgens kan men in de regels lezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan op de desbetreffende plek.
De verbeelding bestaat uit een besluitgebied, besluitvlakken en besluitsubvlakken. Het besluitgebied is het gebied waarop de beheersverordening van toepassing is. Besluitvlakken geven aan welke 'bestemmingen' er mogelijk zijn op een bepaalde plek.
7.2 Hoofdstuk 1: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1bevat de Inleidende regels. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten.
7.3 Hoofdstuk 2: Verordeningsregels
Hoofdstuk 2 bevat de verordeningsregels, waarin de verschillende besluitvlakken en subbesluitvakken met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod komen.
In de verordening komt het volgende besluitvlak voor:
Verkeer-Railverkeer
Dit vlak heeft betrekking op verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen en eventueel verblijfsgebied, ten behoeve van personen- en goederenvervoer via spoorwegen met bijbehorende voorzienigen waaronder bijvoorbeeld stationsgebouwen e.d.
Naast het bovengenoemde besluitvlak komen binnen het besluitgebied een aantal subbesluitvlakken voor. Deze zijn overgenomen van het geldende bestemmingsplan. Het betreft:
Leiding-Gas, Leiding-Brandstof, Leiding-Hoogspanningsverbinding, Leiding-Riool. Hieruit vloeien beperkingen voort voor de basis-regeling.
Waarde-Archeologie
In het besluitgebied gelden ook regels v.w.b. archeologie. Deze hebben tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Voordat er een omgevingsvergunning kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of door de gevraagde activiteit(en) geen onevenredige schade aan archeologische waarden wordt toegebracht.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen beheersverordening een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Deze beheersverordening heeft betrekking op een reeds lang bestaande spoorlijn, waarbij geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden en bevat geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden niet van toepassing. Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld. De gemeentelijke plan- en apparaatskosten worden voldaan uit de algemene middelen. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Omgevingsdialoog En Overleg
9.1 Omgevingsdialoog
Het betreft hier een technische wijziging van de bestemming "Verkeer-Verblijf" uit het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Loven 2016" gedeeltelijk te wijzigen naar "Verkeer-Railverkeer", omdat deze in het bestemmingsplan de verkeerde bestemming had gekregen. Daarom is geen omgevingsdialoog uitgevoerd.
9.2 Procedure
De beheersverordening behoort wettelijk gezien tot de categorie verordeningen en wordt vastgesteld door de gemeenteraad (art. 3.38 lid 1 Wro). De gemeenteraad heeft veel vrijheid over hoe de beheersverordening eruit ziet, maar het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geeft wel enkele regels. Zo moet de beheersverordening langs elektronische weg worden vastgelegd en vastgesteld. De beheersverordening moet digitaal beschikbaar worden gesteld en volledig, toegankelijk en begrijpelijk worden verbeeld. In de Wro is geen voorbereidingsprocedure voorgeschreven voor de beheersverordening. Hierdoor is de procedure tot vaststelling van een beheersverordening eenvoudiger en korter dan de vaststelling van een bestemmingsplan. Het bieden van inspraak voor belanghebbenden is daardoor niet wettelijke verplicht. Ook de 'Richtlijn omgevingsdialoog' gemeente Tilburg kent geen verplichte inspraak voor een beheersverordening.
Een ander gevolg van bovenstaande is dat ten aanzien van deze beheersverordening geen zienswijzen kenbaar kunnen worden gemaakt. Ook staat na vaststelling door de gemeenteraad geen beroep open bij een rechterlijke instantie.
De beheersverordening vormt één van de toetsingskaders voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Indien er een omgevingsvergunning wordt verleend of geweigerd op grond van de beheersverordening kan tegen deze vergunning wel bezwaar en beroep worden ingesteld.