Leijpark-Koningshoeven 2008
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 27-05-2009 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 aanbouw
Uitbreiding van een gebouw bestaande uit één bouwlaag welke direct ten dienste staat van het gebouw doch niet één open ruimte vormt met de rest van het gebouw, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.2 aan huis verbonden beroep
Beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als "aan huis verbonden", zijnde bedrijfs- en/of beroepsmatige activiteiten door tenminste één bewoner, plaats vindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw, waarbij:
geen sprake is van een activiteit die is vermeld in de categorieën 2 t/m 5 zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten of die behoort tot de categorieen van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder, uitgewerkt in het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (Stbl. 1993,50);
- c. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de direkte nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;
- d. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- e. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- f. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- g. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen en;
- h. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt;
- i. geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid welke onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50) valt, tenzij het betreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is.
1.3 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrensd.
1.4 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.5 afschuiningshoek
Hoek die gevormd wordt door een schuin en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.6 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vrvaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.7 autoreparatiebedrijf
Inrichting waar personenauto's worden gerepareerd en waar in beperkte mate ook auto's kunnen worden verkocht als ondergeschikte nevenactiviteit. Het betreft een autoreparatiebedrijf niet zijnde een officiële autodealer.
1.8 autowasplaats
Onder autowasplaats (carwash-installatie) wordt verstaan een samenstel van activiteiten -zowel gebouwd als ongebouwd- ten behoeve van het wassen e.d. van personenauto's, vrachtwagens, caravans e.d. al dan niet met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een oppervlakte van maximaal 80 m² bruto vloeroppervlak) zonder dat er sprake is van een brandstoffenverkooppunt met tappunten, reparatiewerkplaats e.d.
1.9 bar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02.00 uur en 06.00 uur. Tevens deel uitmakend van horecavestigingen metaccent op verstrekking van alcoholhoudende dranken.
1.10 bebouwd erf
Een aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.
1.11 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingsfront
Oriëntatie van de voorzijde van de hoofdbebouwing.
1.13 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel aangeeft welk deel van het bouwvlak of erf ten hoogste mag worden bebouwd.
1.14 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.15 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consument verzorging geheel of overwegend door middel van handwerk.
1.16 bedrijfsvloeroppervlakte
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.17 bedrijfswoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar met het oog op de bedrijfsvoering, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of terrein, noodzakelijk moet worden geacht.
1.18 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, handel en groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom (derhalve géén detailhandel daaronder te begrijpen), ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven), e.d. Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
Niet tot "bedrijven" worden gerekend: "kantoren", "horeca", "(perifere) detailhandel", "nutsvoorzieningen", "tank- en servicestation", "autowasplaats", "zorg- en dienstverlening", " recreatie en sport", "agrarisch bedrijf" en "maatschappelijke instellingen". Onder "bedrijven" worden bedrijfspompen, zijnde pompen die in hoofdzaak zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening, eveneens niet begrepen.
("Bedrijf" is de technische eenheid van "onderneming", met dit laatste begrip is de "economische" eenheid bedoeld).
1.19 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig evrlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.20 bestemmingsgrens
Een aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.
1.21 bestemmingsplan
Document zoals omschreven in de Wet ruimtelijke ordening, artikel 3.1.
1.22 bestemmingsvlak
Een aangegeven vlak met eenzelfde bestemming.
1.23 bewaarplaats
Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.
1.24 bijgebouw
Een vrijstaand gebouw ten dienste van en behorende bij het hoofdgebouw bestaande uit maximaal één bouwlaag, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.25 binnenrecreatie en -sport
Onder "binnenrecreatie en -sport" wordt verstaan:
- a. het geheel, c.q. een complex van voorzieningen en activiteiten ten behoeve van sportbeoefening welke geheel of overwegend binnen plaatsvindt zoals: tennishal, ijshal, sporthal, gymnastiekzaal, manege, overdekt zwembad, klimwand e.d.;
- b. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie welke geheel of grotendeels binnen plaatsvindt zoals: bowlingcentrum, fitnesscentrum/sportschool, schietbaan, biljart- en snookercentrum, kartbaan, skicentrum, jeugdherberg/kampeerboerderij, dansschool, geluidsstudio voor repetities, yogacentrum, sauna, scouting, miniatuurracebaan e.d;
- c. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van sporthallen e.d. ten behoeve van evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d. mits men in bezit is van een evenementenvergunning.
1.26 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.27 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.28 bouwhoogte
Onder "bouwhoogte" wordt verstaan:
- a. De hoogte van gebouwen, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, lichtkappen en ondergeschikte onderdelen van gebouwen zoals schoorstenen, masten en delen van ventilatie-installaties, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
- b. De hoogte van bouwwerken die geen gebouw zijn, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
1.29 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten meer dan 1,50 meter in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.30 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing zijn toegelaten.
1.31 bouwvlak
Een aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop hoofdgebouwen waarvan het gebruik in overeenstemming is met de bijbehorenden bestemming zijn toegelaten, alsmede eventuele bijbehorende aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde.
1.32 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.33 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,50 meter.
1.34 bufferbewaarplaats
Besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk.
1.35 cafetaria/snackbar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.
1.36 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, aardbeving en dergelijke.
1.37 carport
Een aangebouwd of vrijstaand bouwwerk, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen.
1.38 culturele doeleinden
Het gebruik van de betreffende ruimte voor theater - en muziekvoorstellingen en als expositieruimte. Tevens is ondergeschikte horeca ten dienste van de culturele doeleinden toegestaan.
1.39 dagrecreatie
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag(zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
1.40 dagrecreatieve voorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief (zie dagrecreatie) (mede)gebruik van gronden; hieronder worden mede begrepen gebouwen, onderkomens, andere bouwwerken en andere werken.
1.41 dakhelling
Zie afschuiningshoek.
1.42 deelvlak en -grens
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander deelvlak wordt gescheiden door een deelvlakgrens. Deelvlakken onderscheiden zich door een -aangegeven- verschil in bouwhoogte en of bebouwingspercentage.
1.43 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop / ter gebruik aanbieden van goederen (waaronder begrepen uitstalling voor verkoop / gebruik), het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Concreet zal deze functie voorkomen in de vorm van winkel / -passage, warenhuis, supermarkt en dergelijke. Deze functie omvat alle branches / assortimenten.
Tot detailhandel worden tevens gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van -en zich bevinden binnen- winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de reguliere winkelsluitingstijden worden aangehouden. Ook ambulante handel in de vorm van de wekelijks terugkerende markten op diverse locaties in de stad moet worden aangemerkt als detailhandel. Voor wat betreft de verkoop van consumentenvuurwerk dient hetgeen binnen de ontheffing in artikel 23.6 "23.6Vuurwerk" is opgenomen, in acht te worden genomen.
Uitgezonderd zijn postorderbedrijven, internetbedrijven etc.
1.44 discotheek/bardancing
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.
1.45 ecologische verbinding
Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 10 meter om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).
1.46 (eet-)café
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid. Daaronder worden in ieder geval niet verstaan: discotheken, bars, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen en dergelijke.
1.47 erf
Een aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.
1.48 erker
Transparante, ondiepte uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.49 erotisch gerichte horeca
Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.50 escortbedrijf
Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.
1.51 extensief recreatief medegebruik
extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvin-den in gebieden waar de hoofdbestemming een andere -meestal natuur- of bosgebied- is;
1.52 functionele eenheid
Onder "functionele eenheid" wordt verstaan:
- a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
- b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.53 garagebox(en)
Eén of meerdere, al dan niet aaneengebouwde, bouwwerken in maximaal één bouwlaag; elke box is qua afmetingen, bereikbaarheid / ontsluiting en gebruiksmogelijkheden e.d. uitsluitend geschikt en bedoeld voor de stalling van een (motor)voertuig.
1.54 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.55 geprojecteerd kwetsbaar object
Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.
1.56 gestapelde woning
Een woning onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.57 goothoogte
Hoogte waarop zich de snijlijn bevindt van een verticaal en een hellend vlak, waarbij die vlakken de begrenzing zijn van het toegestane bouwvolume.
1.58 groenvoorzieningen
het geheel van grootschalige voorzieningen en activiteiten ten behoeve van groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.59 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.60 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.61 het plan
Het onderhavig bestemmingsplan "Leijpark Koningshoeven 2008",van de gemeente Tilburg.
1.62 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.63 hoogspanningslijn
Een leiding of kabel met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
1.64 horeca 1 (h 1)
Tot horeca 1 worden gerekend (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m2. Tevens worden tot horeca 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.
1.65 horeca 2 (h 2)
Tot horeca 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150 m2 tot maximaal 500 m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500 m2 n.v.o.
1.66 horeca 3 (h 3)
Tot horeca 3 worden gerekend:
- a. hotel/motel;
- b. grootschalige horecagelegenheden zoals vermeld onder horeca 1 of horeca 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van meer dan 500 m2.
1.67 horeca(inrichting)
Onder horeca wordt verstaan een onderneming die tot doel heeft het bieden van overnachtingsmogelijkheden en/of het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie al dan niet ter plaatse. Hiertoe worden niet gerekend kantines / restauratieve voorzieningen en overnachtingsmogelijkheden die onderdeel zijn van c.q. ondersteunend zijn voor: maatschappelijke instellingen, kantoren, bedrijven, verblijfsvoorzieningen ten behoeve van railverkeer (stationsgebouw) en (openlucht-)recreatie en sport, alsmede voor onder Kantoren c.a. (bestemming "K") ressorterende vergader- en conferentiecentra, expositie-, beurs- en tentoonstellingsruimten en congresaccommodatie. Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten "horeca 1 (h 1)", "horeca 2 (h 2)" en "horeca 3 (h 3)". Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing waarmee deze vestigingen zijn aangegeven in Registerhoreca.
1.68 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken
Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.
1.69 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden
Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.
1.70 hotel
Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het op commerciele basis bieden van overnachtingsmogelijkheden met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.71 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.72 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren, waarbij de volgende maxima zijn opgenomen:
- a. studenten: maximaal 5;
- b. beschermd wonen: maximaal 12;
1.73 inrichtingen art 41 Wet Geluidhinder
Inrichtingen genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (IVB) van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder.
1.74 kantoren
Een samenstel van activiteiten, waarbij het accent ligt op het verrichten van administratieve handelingen ten behoeve van het voeren of leiden van een onderneming of organisatie, het verlenen van diensten waaronder zakelijke dienstverlening (o.a. informatie- en computertechnologie, computerservice, communicatieverkeer), het verrichten van onderzoek, welke in een geheel van ruimten die zijn ondergebracht in een specifiek daarvoor ingericht (administratie)kantoor (kantoorgebouw, -vleugel, -laag, e.d.).
1.75 kleinschalige gemakswinkels
Winkels die een aanvulling vormen op de bestaande verzorgingsstructuur waarbij snel een boodschap kan worden gedaan. Deze winkels komen voor op locaties met veel passanten (NS station, benzinestations e.d.), grote werklocaties (bedrijventerreinen, kantoorlocaties, universiteit e.d.) en bij grote voorzieningen (ziekenhuizen. seniorencomplexen e.d.).
1.76 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.77 kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (mb.t. externe veiligheid)
Begrippen zoals omschreven in het (ontwerp) "Besluit externe veiligheid inrichtingen Milieubeheer" (concept AMVB kwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen gepubliceerd in Staatscourant d.d. 22 februari 2002).
1.78 kwetsbare objecten (vuurwerkbesluit)
Onder "kwetsbare objecten" in het kader van het vuurwerkbesluit wordt verstaan:
- a. woningen, met uitzondering van dienst- en dienstwoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 zijn gelegen;
- b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
- c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;
- d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
- e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
- f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
- g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
- h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
- i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
- j. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;
- k. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
- l. rijkswegen en spoorwegen.
1.79 landschappelijke waarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.
1.80 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor)fietsverkeer.
1.81 logiesgebouw
Een verblijfsgelegenheid waarbij het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan mensen centraal staat.
1.82 maatschappelijke instellingen
Onder "maatschappelijke instellingen" wordt verstaan:
- a. sociaal-culturele voorzieningen zoals schouwburg, theater, buurt- en clubhuis, sociëteit, bibliotheek, volksuniversiteit, e.d.;
- b. culturele voorzieningen zoals musea, atelierruimten voor kunstenaars e.d;
- c. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
- d. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor geestelijk en/of lichamelijk gehandicapten, tehuis voor daklozen, e.d.;
- e. educatieve voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten ten behoeve van specifiek onderwijs e.d.;
- f. voorzieningen ten behoeve van kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
- g. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, brandweerkazerne e.d.;
- h. maatschappelijke voorzieningen;
Tot maatschappelijke instellingen worden niet gerekend de zogenaamde "andere gezondheidszorggebouwen" (blijkens hun constructie en inrichting bestemd voor doeleinden van medische verpleging, verzorging of behandeling dan wel van medisch onderzoek) zoals bedoeld in de Wet Geluidhinder en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen.
1.83 mantelzorg
Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak en hiervoor een medische indicatie heeft, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.84 monumentale boom of houtopstand
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.85 natuurwaarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.
1.86 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horecavoorziening 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten ten behoeve van keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.87 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van openbaar nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.88 onbebouwd erf
Een vlak, gelegen voor, naast of achter het bouwvlak en/of het erf en deel uitmakend van hetzelfde bouwperceel, waarmee gronden zijn aangeduid waarop geen bebouwing is toegestaan.
1.89 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.
1.90 onderdoorgang/overbouwing
Bebouwing waarbij spoor- en/of vaarwegen en/of overige verkeerswegen elkaar onderling of gezamenlijk kruisen op verschillende hoogte niveaus dan wel gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde over ander bouwwerken dan wel openbaar gebied heen zijn gebouwd.
1.91 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken, voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.92 onzelfstandige woonruimte
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij:
- a. men wezenlijke voorzieningen (keuken en/of toilet) gemeenschappelijk moet gebruiken en,
- b. van een prive-vertrek, waarvan de deur uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte de deur niet (van twee zijden) afsluitbaar is.
1.93 openlucht- en sportieve recreatie
het geheel van voorzieningen en activiteiten ten behoeve van dag-, verblijfs- en sportieve recreatie welke geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals speeltuinen, kinderboerderijen, trim- / fitnessparcours, jongerenhangplek, e.d.;
1.94 partycentrum
Een bedrijf dat voornamelijk tot doel heeft het verhuren van zaalruimte(n) ten behoeve van bijeenkomsten, ontvangsten, feesten, partijen e.d. al dan niet in combinatie met het verstrekken van dranken, versnaperingen en/of maaltijden.
1.95 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.96 perceel
Zie: "bouwperceel".
1.97 plangrens
Een aangegeven lijn, die de grens van het plan aanduidt.
1.98 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.99 professioneel vuurwerk
Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.100 prostitutieinrichting
Inrichting waar tegen betaling seksuele omgang te hebben met anderen (ook: bordeel).
1.101 randhoogte
De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.102 recreatie
Het geheel, cq een complex van voorzieningen en activiteiten twen behoeve van sportbeoefening welke geheel of overwegend indoor
1.103 recreatief medegebruik en evenementen
Onder "recreatief medegebruik en evenementen" wordt verstaan:
- a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen ten behoeve van evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d. mits men in het bezit is van een evenementenvergunning.
- b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken ten behoeve van zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d.
- c. (OPTIONEEL) incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadspark Leijpark ten behoeve van Festival Mundial, inclusief daarvoor benodigde tijdelijke en permanente voorzieningen;
1.104 register horeca
De lijst van binnen het plangebied gelegen horeca(inrichting)en die volgens Register horeca"Register horeca" deel uitmaakt van deze regels en waarin de indeling in de categorieën "horeca 1(h 1)", "horeca 2 (h 2)" en "horeca 3 (h 3)" voor bestaande bedrijven nader is aangegeven.
1.105 religieuze instellingen
Voorzieningen van kerkelijke, religieuze of levensbeschouwelijke aard, zoals kerken, gebedsruimten, kloosters, e.d.
1.106 restaurant
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.107 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.108 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een Amvb-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
- c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.109 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van recreatief sport en spel.
1.110 sportvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen ten behoeve van sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.
1.111 stalling en parkeren
Onder "stalling en parkeren" wordt verstaan:
- a. grootschalige (openbare) gebouwde parkeer- en stallingsvoorzieningen met de daarbij behorende voorzieningen. Hier wordt in ieder geval onder verstaan: parkeergarages, -kelders en -dekken, fietsenkelders en -stalling, stallingsgebouw, verhuur- en reparatie-inrichting, alsmede bijbehorende in- en uitritten, routing, in- en uitgangen, hellingbanen, trappenhuizen, liften, portier- c.q. bewakingsloge, betaalautomaten, vitrines, e.d;
- b. voorzover deze terreinen onbebouwd blijven: niet-gebouwde parkeer- en stallingsvoorzieningen, alsmede bijbehorende in- en uitritten, routing, in- en uitgangen, portier- c.q. bewakingsloge, betaalautomaten, vitrines, e.d;
- c. verkeer- en straatmeubilair.
1.112 straatpeil
Zie peil (straatpeil).
1.113 uitbouw
Uitbreiding van een gebouw welke direct ten dienste staat van het gebouw, één ruimte vormt met de rest van het gebouw en is uitgevoerd in één bouwlaag en dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.114 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een bouwvergunning toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.115 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimte, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.116 vergunningplichtig ingevolge Wet Milieubeheer
Milieuvergunning voor inrichtingen (bedrijven) volgens het "Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer" (staatsblad 50, 1993) , zonder welke het niet toegestaan is een inrichting op te richten, te veranderen, in werking te hebben of de werking te veranderen.
1.117 verkeer- en vervoervoorzieningen ten behoeve van wegverkeer
Onder "verkeers- en vervoersvoorzieningen ten behoeve van wegverkeer" wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
Ten aanzien van de Rijks- en Provinciale wegen A58, A65 en N65 wordt onder "verkeers- en vervoersvoorzieningen ten behoeve van wegverkeer" verstaan het wegverkeers- en wegvervoersgebied dat deel uitmaakt van het landelijk netwerk van snelwegen.
1.118 verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen ten behoeve van railverkeer
Onder "verkeers-, vervoers- en verblijfsvoorzieningen ten behoeve van railverkeer" wordt verstaan het (openbaar) railverkeers-, railvervoers- en verblijfsgebied ten behoeve van personen- en goederenvervoer via spoorwegen met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken, waaronder voorzieningen die liggen op het gebied van andere -op spoorwegen aansluitende- soorten van vervoer, logistieke, distributieve en communicatieve voorzieningen e.d. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Hiertoe worden gerekend:
- a. spoorwegemplacement waaronder spoorlijnen, rangeerterrein, perrons, overkappingen, opslag- en overslagruimten, wegen, (fiets-)paden, bermen, bermsloten, taluds e.d., kunstwerken zoals tunnels, bruggen, viaducten, traverses, spoorwegmeubilair, e.d.;
- b. stationsgebouwen ten behoeve van spoorwegen met bijkomende en ondersteunende voorzieningen zoals restauratieve voorzieningen, winkels, videotheek, kiosken, beautysalon, balies, kantoorruimten e.d.;
- c. parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen zoals in- en uitritten, hellingbanen, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, portiers- c.q. bewakingsloge, betaalautomaten, fietsverhuur- en reparatie-inrichting, e.d.
1.119 verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen ten behoeve van waterverkeer
Onder "verkeers-, vervoers- en verblijfsvoorzieningen ten behoeve van waterverkeer" wordt verstaan: het (openbaar) waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied ten behoeve van goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier het Wilhelminakanaal en de Piushaven.
1.120 verkeersvoorzieningen ten behoeve van wegverkeer en verblijf
Onder "verkeersvoorzieningen ten behoeve van wegverkeer en verblijf" wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.121 verkooppunt motorbrandstoffen
Een brandstofverkooppunt met één of meerdere tappunten met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een verkoopvloeroppervlak (v.v.o.) van maximaal 100 m2), luifels, opslag van motorbrandstoffen e.d.
1.122 verkoopruimte (volgens vuurwerkbesluit)
Ruimte waarin de verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvinden.
1.123 verkoopvloeroppervlak (v.v.o.)
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.
1.124 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.125 vuurwerkbesluit
Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2002.
1.126 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
Hiertoe worden gerekend:
- a. water en vaarwegen;
- b. haven voor pleziervaart met bijbehorende voorzieningen;
- c. oevers en kaden met beschoeiing;
- d. oeverzones met geplande verruiming vaarwegen;
- e. laad- en losplaats inclusief opslag en laad- en loswerktuigen zoals hijswerktuigen en lopende banden;
- f. zwaaikommen;
- g. water aan- en afvoerkanalen / wegen;
- h. vaarwegmeubilair en tekens;
- i. leidingwerken ten behoeve van de functie;
- j. permanente ligplaatsen voor woon- of horecaboten;
- k. deuren wekplaatsen / opslagterreinen;
- l. wegen en (fiets-)paden langs oevers, toegangswegen objecten;
- m. bermen, bermsloten, taluds, e.d.;
- n. kunstwerken zoals bruggen, sluizen, stuwen, aanlegsteiger, bedieningsgebouwen e.d.;
- o. verkeers- en straatmeubilair;
- p. alles wat verder voor het in stand houden van de functie vaarwegen van toepassing is.
Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier Wilhelminakanaal en Piushaven.
1.127 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.128 Wet Geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.129 Wet Milieubeheer
De wetstekst (van de Wet Milieubeheer) zoals geplaatst in het staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.130 wonen
Onder "wonen" wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, al dan niet zelfstandige wooneenheden, woongebouwen e.d. annex tuin en directe omgeving, ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. studentenhuisvesting, huisvesting van ouderen, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en dergelijke, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
- c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als "aan huis verbonden beroep", zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning.
1.131 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, daaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.
1.132 woongebouw
Een complex van ruimten dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van meerdere huishoudens, daaronder begrepen aan huis verbonden beroep.
1.133 woonwagen
Een woonwagen als bedoeld in artikel 1 van de Woonwagenwet, zoals die geldt op het tijdstip van het ter visie leggen van het ontwerp van dit plan.
1.134 woonwagenlocatie
Een locatie waarbinnen de functie "wonen" wordt uitgeoefend binnen een aangegeven maximaal aantal standplaatsen voor woonwagens met bijbehorende voorzieningen.
1.135 zolder
De bovenste verdieping onder het schuine dak van een gebouw.
1.136 zorg- en dienstverlening
Onder zorg- en dienstverlening (persoonlijk en zakelijk) wordt verstaan:
- a. persoonlijke zorg- en dienstverlening die niet kan worden aangemerkt als sociale c.q. welzijnsvoorziening en niet of niet alle kenmerken heeft van beroep aan huis. Hiertoe worden gerekend: huisartsenpraktijk, tandartsenpraktijk, praktijk voor fysiotherapie, kinderopvangcentrum, kapsalon, pedicure, manicure, massagesalon, tattooshop, schoonheidssalon, zonnestudio e.d.;
- b. kleinschalige zakelijke (commerciële) dienstverlening die niet of niet alle kenmerken heeft van beroep aan huis. Hiertoe worden gerekend: uitzendbureau, kleine bank / postkantoor (postagentschap), assurantiekantoor, copy-shop, notariskantoor, makelaarskantoor, advocatenkantoor, architectenbureau, deurwaarderskantoor, hypotheek verstrekkers en -adviseurs, etc.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het (straat)peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
- a. de oppervlakte van een bouwwerk buitenwerks gemeten boven het peil met uitzondering van de oppervlakte van:
- 1. een ondergeschikt bouwdeel (zoals open buitentrap, hellingbanen, e.d.) waarvan de verticale projectie op het horizontaal vlak kleiner is dan 4 m² óf
- 2. een uitkragend constructiedeel (zoals entree-overkapping, dakoverstekken, niet beweegbare zonweringconstructies e.d.) waarvan de breedte van de verticale projectie op het horizontale vlak kleiner is dan 0,75 meter;
- b. de oppervlakte van een onbebouwd gedacht terrein, gemeten binnen de grenzen van dat terrein.
2.6 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).
2.7 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.8 Lijnen
Meten op het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsbepalingen
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 28.3nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
3.4 Ontheffing van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Bedrijf-verkooppunt Motorbrandstoffen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 28nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 28.3nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
5.4 Ontheffing van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Horeca
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in artikel 28.3 nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 meter achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
- d. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil indien de maximale hoogte niet meer bedraagt dan 10 meter, zulks in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Kantoor
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 28.3nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
7.4 Ontheffing van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Natuur
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 28.3nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een goede landschappelijke inpassing;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.5 Aanlegvergunning
Artikel 9 Sport
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 28.3nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
9.4 Ontheffing van de bouwregels
9.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 10 Verkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 28nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
10.4 Ontheffing van de bouwregels
10.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 11 Verkeer-nationaal
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 28.3nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
11.4 Ontheffing van de bouwregels
11.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 12 Verkeer-verblijf
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 28.3nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
12.4 Ontheffing van de bouwregels
12.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 13 Water - Waterstaatkundige Doeleinden
13.1 Bestemmingsomschrijving
13.2 Bouwregels
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 28.3nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
13.4 Ontheffing van de bouwregels
13.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 14 Wonen
14.1 Bestemmingsomschrijving
14.2 Bouwregels
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 28.3nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
14.4 Ontheffing van de bouwregels
14.5 Specifieke gebruiksregels
14.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 15 Wonen-gestapeld
15.1 Bestemmingsomschrijving
15.2 Bouwregels
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 28.3nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 meter achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
15.4 Ontheffing van de bouwregels
15.5 Specifieke gebruiksregels
15.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 16 Leiding - Riool
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdrioolpersleiding respectievelijk een hoofdafvalwaterriool, inclusief een strook grond van 5 m aan weerszijden van de as van deze leiding.
16.2 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´leiding-riool´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
16.3 Ontheffing van de bouwregels
16.4 Aanlegvergunning
Artikel 17 Leiding - Water
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdwatertransportleiding.
17.2 Bouwregels
Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´leiding-water´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
17.3 Ontheffing van de bouwregels
17.4 Aanlegvergunning
Artikel 18 Waarde - Archeologie
18.1 Bestemmingsomschrijving
18.2 Aanlegvergunning
Artikel 19 Waarde - Ecologie
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Ecologie aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende basisbestemming, tevens bestemd voor:
- a. de aanleg en instandhouding van een natte en/of droge ecologische verbindingszone;
- b. waterberging;
met daarbij behorende;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. beekherstel.
19.2 bebouwingsregels
19.3 Gebruiksregels
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
19.4 Aanlegvergunning
19.5 Voorwaarden verlenen aanlegvergunning
De in artikel 19.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien blijkt dat de werken en werkzaamheden plaatsvinden in het kader van beheer van de gronden en daarmee geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het in ecologisch opzicht waardevolle gebied.
Artikel 20 Waarde - Natuur
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Natuur aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende basisbestemming, tevens bestemd voor:
- a. instandhouding en versterking van de landschappelijke en natuurwaarde van een gebied;
- b. extensief recreatief medegebruik.
20.2 bebouwingsregels
20.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 28.3nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een goede landschappelijke inpassing;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
20.4 Gebruiksregels
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
20.5 Aanlegvergunning
20.6 Voorwaarden verlenen aanlegvergunning
De in artikel 20.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien blijkt dat de werken en werkzaamheden plaatsvinden in het kader van beheer van de gronden en daarmee geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het in ecologisch opzicht waardevolle gebied.
Hoofdstuk 3 Algemene Bepalingen
Artikel 21 Anti Dubbeltelbepaling
Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht, indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij horend perceel hetzij niet langer zou blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.
Artikel 22 Algemene Bouwregels
22.1 Ondergrondse bouwwerken
22.2 Verhouding bestemmingsvlak en aanduidingen
Een aanduiding bevindt zich te allen tijde binnen een gebied waarop een bestemmingsvlak van toepassing is, met dien verstande dat de bouwregels uitsluitend van toepassing zijn op de bestemming behorende bij de weergegeven aanduiding.
22.3 Verhouding enkel- en dubbelbestemmingen
Waar een hoofdbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
22.4 Hoofdtoegang woningen
22.5 Onbebouwd terrein bij gebouwen
22.6 Ruimte tussen bouwwerken
22.7 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen
Artikel 23 Algemene Ontheffingsbevoegdheid
23.1 Geringe afwijkingen van maten
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 28.1bevoegd ontheffing te verlenen ten behoeve van een afwijking van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze ontheffing wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de ontheffingsmogelijkheid mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de ontheffingsmogelijkheid mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
23.2 Geringe afwijkingen van grenzen
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 28.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak en/of bestemmingsvlak indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze ontheffing wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
23.3 Ontheffing voor overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedureregels in 28.1 ontheffing verlenen van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, minaretten en soortgelijke bouwwerken.
23.4 Ontheffing voor gebouwen van openbaar nut
Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedureregels in 28.1 ontheffing verlenen van het plan ten behoeve van bouwwerken van openbaar nut onder de volgende voorwaarden:
- a. bouwwerken van openbaar nut mogen uitsluiten binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd;
- b. de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3,5 meter;
- c. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nu bedraagt 50 m2.
23.5 Ontheffing parkeer- en stallingsvoorzieningen
Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedureregels in 28.1 ontheffing verlenen van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2 bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 meter bedragen;
23.6 Vuurwerk
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels zoals bedoeld in artikel 28.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten aanzien van de toelaatbaarheid van activiteiten ten behoeve van:
- a. nieuwbouw van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. en de daaraan verbonden opslag en verkoop van consumentenvuurwerk;
- b. de verbouwing, uitbreiding en/of verplaatsing van een bestaande bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. ten behoeve van opslag voor de verkoop van consumentenvuurwerk daar waar de aanduiding "verkoop en opslag vuurwerk toegestaan" voorkomt.
Burgemeester en wethouders stellen voorwaarden aan de ontheffing ter voorkoming van onaanvaardbare overlast en onveiligheid voor de (woon)omgeving onder meer voor wat betreft parkeren, verkeersaantrekkende werking, geluidhinder e.d. en veiligheidsafstanden zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit. Bij nieuwvestiging van verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk wordt daarnaast te allen tijde aan de ontheffing de voorwaarde verbonden dat de veiligheidszone zoals is opgenomen in het Vuurwerkbesluit (besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002)) op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidszone zich uitstrekt over groenvoorzieningen in openbaar gebied waarbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.
23.7 (Bedrijfs-)activiteiten
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels zoals bedoeld in artikel 28.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten aanzien van de toelaatbaarheid van activiteiten ten behoeve van:
de uitoefening van een activiteit die niet voorkomt in de tot het plan behorende Staat vanbedrijfsactiviteiten maar overeenkomt met de toegelaten categorieën;
de uitoefening van een activiteit die in de Staat van bedrijfsactiviteiten is vermeld in een categorie die niet is toegestaan op het betreffende perceel, tot maximaal één hogere categorie dan is aangegeven voor dat perceel, mits door of namens de aanvrager of andere betrokkenen aannemelijk wordt gemaakt dat:
- 1. de activiteit naar aard en omvang passend is in de omgeving;
- 2. de activiteit uit milieutechnisch oogpunt inpasbaar is;
- 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.
23.8 Zorg- en dienstverlening i.p.v. detailhandel
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in 28.1, bevoegd ontheffing verlenen van het plan ten behoeve van de vestiging van zorg- en dienstverlening (zakelijk en persoonlijk) voor het gebruik van gronden met de aanduiding "detailhandel", in gevallen waarin deze functie geen deel uitmaakt van bestemmingsomschrijving van het betreffende bestemmingsvlak, indien de detailhandelsfunctie ter plaatse als gevolg autonome processen in de distributiestructuur wordt beëindigd.
23.9 Aan huis verbonden beroep in bijzondere gevallen
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels zoals bedoeld in artikel 28.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsbepalingen, waaronder overeenkomstig artikel 14.1 binnen de het bestemmingsvlak "Wonen" of de aanduiding "wonen" een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend en de activiteit niet valt in categorie 3 tot en met 6 van bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 "Staat van bedrijfsactiviteiten".
23.10 Afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing ten behoeve van evenementen
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 28.1bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze ontheffing voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
Artikel 24 Algemene Wijzigingsbepalingen
24.1 Reconstructie, herverkaveling of renovatie
24.2 Verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels zoals bedoeld in artikel 28.2 bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een aangegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie wordt beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.
24.3 Uitwisseling van aanduidingen
24.4 Diverse andere functies i.p.v. wonen "W" (Broedplaatsfunctie)
24.5 Wijziging bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels zoals bedoeld in artikel 28.2 bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming "Verkeer (V)", "Verkeer-Nationaal (V-N) dan wel "Verkeer-Verblijf (V-V" te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
24.6 Utiliteitsvoorzieningen
24.7 Opheffen aanduiding bedrijfswoningen
Artikel 25 Algemene Nadere Eisen
25.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 28.3bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de aard en omvang van de horecafunctie ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- b. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke instellingen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- d. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- e. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- f. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.
25.2 Nadere eisen voor monumenten en naastgelegen bebouwing
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 28.3bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen met de aangegeven aanduiding gemeentelijk dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument.
Artikel 26 Algemene Aanlegvergunningenstelsel
26.1 Werken / werkzaamheden nabij monumentale en waardevolle bomen
26.2 Uitzonderingen
Het in 26.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:
- a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud of beheer betreffen;
- b. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis.
Artikel 27 Algemene Aanduidingsregels
27.1 Monumenten
- a. Op panden, en/of bouwwerken geen gebouw zijnde en-of gronden met de specifieke bouwaanduiding gemeentelijk monument (sba-gm) is de Monumentenverordening gemeente Tilburg (vastgesteld d.d. 28 april 1997) van toepassing;
- b. Op panden, en/of bouwwerken geen gebouw zijnde en-of gronden met de specifieke bouwaanduiding rijksmonument (sba-rm) is de Monumentenwet 1988 van toepassing.
27.2 Veiligheidszone - lpg
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' de volgende regels:
- a. binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' en buiten de perceelsgrenzen van de risicovolle inrichting, mogen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
- 1. de gebiedsaanduiding ´veiligheidszone - lpg´ opgeheven wordt, indien de aanwezige risicovolle inrichting gesaneerd is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de aanwezige risicovolle inrichting buiten werking is gesteld, of
- 2. in die zin dat de gebiedsaanduiding ´veiligheidszone - lpg´ verkleind wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de PR 10-6/jaar contour als gevolg van een wijziging in een risicovolle inrichting kleiner is geworden;
- 3. in die zin dat de gebiedsaanduiding ´veiligheidszone - lpg´ verkleind wordt, door een wijziging van de Regeling externe veiligheid inrichtingen.
Artikel 28 Algemene Procedurebepalingen
28.1 Procedureregels ontheffing
Indien in dit plan wordt verwezen naar dit artikel, is de volgende procedure van toepassing:
- a. het voornemen tot het verlenen van ontheffing ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in één of meerdere dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden;
- c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van de terinzagelegging schriftelijk zienswijzen tegen het voornemen in te dienen bij burgemeester en wethouders;
- d. burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk na bekendmaking en ter inzage legging een beslissing. Deze beslissing is, als tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, met redenen omkleed. Zij delen hun beslissing mee aan degenen die zienswijzen hebben ingediend.
28.2 Procedureregels wijzigingsbevoegdheid
Indien in dit plan wordt verwezen naar dit artikel, is de volgende procedure van toepassing:
- a. het voornemen tot het wijzigen van het bestemmingsplan ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meerdere dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden;
- c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van de terinzagelegging schriftelijk zienswijzen tegen het voornemen in te dienen bij burgemeester en wethouders;
- d. burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. Deze beslissing is, als tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, met redenen omkleed. Zij delen hun beslissing mee aan degenen die zienswijzen hebben ingediend;
- e. burgemeester en wethouders bieden Gedeputeerde Staten hun besluit tot wijziging van het plan zo spoedig mogelijk ter goedkeuring aan. Dit onder toezending van eventueel ingediende zienswijzen;
- f. indien aan sub e van dit lid toepassing is gegeven, doen burgemeester en wethouders mededeling van het besluit van Gedeputeerde Staten aan hen die zienswijzen hebben ingediend.
28.3 Procedureregels nadere eisen
Indien in dit plan wordt verwezen naar dit artikel, is de volgende procedure van toepassing:
- a. het voornemen tot het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in één of meerdere dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden;
- c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van de terinzagelegging schriftelijk zienswijzen tegen het voornemen in te dienen bij burgemeester en wethouders;
- d. burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. Deze beslissing is, als tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, met redenen omkleed. Zij delen hun beslissing mee aan degenen die zienswijzen hebben ingediend.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotbepalingen
Artikel 29 Overgangsrecht
29.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
29.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
29.3 Hardheidsclausule
Voor zover van toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen kan de gemeenteraad ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
Artikel 30 Slotbepaling
De regels en de bijbehorende bijlage(n) kunnen worden aangehaald als de regels van het bestemmingsplan "Leijpark Koningshoeven 2008" van de gemeente Tilburg.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden. In 2006 bestaat het totale bestemmingsplannenbestand van de gemeente Tilburg uit ruim 600 bestemmingsplannen uit verschillende decennia. Doelstelling is om na de actualisatie van dit gehele bestand uiteindelijk 53 actuele beheerbestemmingsplannen over te houden. Voor deze actualiseringsopgave is een plansystematiek opgesteld, welke de basis vormt voor de plankaart en de regels. Hierbij is aansluiting gezocht bij de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen) en IMRO2008 (informatie model Ruimtelijke Ordening). In tegenstelling tot het oude bestemmingsplannenbestand zijn de bestemmingsplannen bij voltooiing van het actualiseringsprogramma in sterke mate vergelijkbaar.
Het actualiseren van bestemmingsplannen is een autonoom proces; los van incidenteel noodzakelijke planingrepen naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen. Het proces is erop gericht om de gehele gemeente met actuele bestemmingsplanregelingen te bestrijken. Met het maken van deze bestemmingsplannen worden de volgende doelen bereikt:
- het vastleggen van bestaande functies en bouwmassa's, waarbij mogelijkheden voor uitbreidingen en veranderingen worden geboden;
- het bieden van rechtszekerheid door bestaande activiteiten positief te bestemmen;
- het vastleggen van projecten die middels een projectbesluit, dan wel een ontheffing van het eerdere bestemmingsplan tot stand zijn gekomen;
- het vertalen van het stedelijk beleid (structuurplan) in verschillende sectoren naar concrete bestemmingen voor dat stadsdeel;
- het zoveel mogelijk tegengaan van ongewenste toekomstige ontwikkelingen;
- de bescherming van in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden;
- het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor particulier initiatief overeenkomstig het gemeentelijke beleid;
- het mogelijk maken van gewenste sanering, reconstructie e.d.;
- het vergroten van de flexibiliteit door ruime bestemmings- en bebouwingsregelingen, ontheffingsmogelijkheden e.d.
1.2 Nadruk Op Beheer
Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie van de voor het van kracht worden van dit plan viigerende planologische regelingen. Daarom wordt het “beheerbestemmingsplan” genoemd. Het gaat immers om een gebied met bestaande functies en bebouwing. Het bestemmingsplan zal niet voorzien in grootschalige veranderingen in de ruimtelijke en functionele structuur in het plangebied Niettemin wordt, om tot een goede beheersituatie te komen, een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk geacht. De vigerende bestemmingsplannen voor dit gebied zijn inmiddels verouderd.
Voor delen van de vigerende plannen is daarnaast vrijstelling verleend, om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Het nieuwe beheersbestemmingsplan heeft tot doel de oude plannen en de delen waarvoor vrijstelling is verleend te vervangen door een actuele regeling. Een regeling die past bij het huidige ruimtelijke ordeningsbeleid van de gemeente Tilburg voor zowel het ruimtelijk als het functioneel beheer van het gebied.
Met de term 'functioneel beheer' wordt gedoeld op het bestaande en het in de toekomst toegestane gebruik van panden en percelen. In het nieuwe bestemmingsplan zal voor wat betreft het 'functioneel beheer' worden aangesloten op meest recente beleidsnota's van de gemeente Tilburg op het gebied van detailhandel, horeca, verkeer, groen, volkshuisvesting etc. Dit beleid wordt beschreven in hoofdstuk 3. De uitwerking daarvan in het bestemmingsplan zal aan de orde komen in hoofdstuk 4.
De term 'ruimtelijk beheer' heeft betrekking op de bestaande bebouwing en de in de toekomst toegestane bouwvolumes in het gebied. In principe zal voor de bebouwingsregels worden aangesloten op de eerder genoemde plansystematiek welke is gebaseerd op de reeds lang bestaande regeling in de Bouwverordening. Wat dit concreet betekent voor het bestemmingsplan, wordt toegelicht in hoofdstuk 5.
Het bestemmingsplan wordt gemaakt om tot een goede planologische regelgeving in het plangebied te komen en biedt uiteraard geen panacee voor eventuele (maatschappelijke) problemen in het plangebied.
1.3 Versobering Beheerbestemmingsplannen
Naar aanleiding van de achterstand die in de afgelopen jaren is ontstaan in het actualiseren van bestemmingsplannen en het IRO-rapport uit 2001, heeft het college van burgemeester en wethouders in haar vergadering van 15 november 2001 besloten dat beheerbestemmingsplannen o.a. op het gebied van de inspraak versoberd moeten worden. Deze nota is op 10 december 2001 behandeld in de commissie ROVEB.
Concreet houdt dit in dat de nota van uitgangspunten in het vervolg achterwege wordt gelaten en inspraak plaats vindt op basis van het voorontwerp bestemmingsplan. Aangezien de beheerbestemmingsplannen voornamelijk conserverend van aard zijn en in vergaande mate gestandaardiseerd, ligt deze 'versobering' voor de hand. Ook is sprake van een versobering/ standaardisering van de toelichting en bijlagen behorende bij het bestemmingsplan. Dit neemt niet weg dat ieder beheerbestemmingsplan een maatwerkproduct blijft, toegesneden op het gebied waarvoor het gemaakt is.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Gebied
2.1 Ligging Plangebied
Het plangebied bevindt zich buiten het ringbanenstelsel aan de zuid-oost kant van de stad.
De begrenzing van het plangebied is als volgt:
- in het noorden door de Ringbaan Zuid en Meierijbaan;
- in het oosten door het Wilhelminakanaal;
- in het zuiden door de A-58, Kempenbaan, Leijweg en de noordelijke begrenzing van het ziekenhuisterrein;
- in het westen door de prof. van Buchemlaan.
2.2 Juridisch-planologische Situatie
Het bestemmingsplan "Leijpark Koningshoeven 2008" betreft een algehele herziening van de geldende bestemmingsplannen van dit gebied. Onderstaand overzicht geeft weer welke bestemmingsplannen (gedeeltelijk) komen te vervallen bij het van kracht worden van dit nieuwe bestemmingsplan. De daarop van toepassing zijnde partiële herzieningen vervallen ook.
Dossiernummer | Naam | Datum vaststelling | Datum goedkeuring | Datum onherroepelijk |
40 | Het Leijpark | 08-03-1976 | 08-12-1976 | 09-08-1979 |
40-1 | Het Leijpark, 1e herziening Cenakel | 24-02-1997 | 19-06-1997 | 09-09-1997 |
52 | Plan in hoofdzaak | 24-04-1953 | 03-02-1954 | 03-02-1954 |
52-3 | Kempenbaan Oostzijde | 04-01-1982 | 25-01-1983 | 22-04-1983 |
71 | Koningshoeven | 25-11-1991 | 22-06-1992 | 03-10-1992 |
80 | Buitengebied Zuid | 03-06-1985 | 05-08-1986 | 11-02-1988 |
2.3 Historie
Het plangebied Leijpark-Koningshoeven ligt in de zuidoostelijke hoek van de Gemeente Tilburg, in het overgangsgebied tussen stad en buitengebied.
Zoals de naam al aangeeft bestaat het plangebied uit twee deelgebieden, namelijk de gebieden Leijpark en Koningshoeven.
Anno 2008 wordt het gebied begrensd en doorkruist door een aantal belangrijke "infrastructurele lijnen" zoals de rijksweg A58, de Kempenbaan, de Ringbanen-Zuid en -Oost en het Wilhelminakanaal.
Honderd jaar geleden waren bovengenoemde wegen en waterweg nog niet aanwezig. Structuren die in die tijd wel aanwezig waren en die ook vandaag de dag nog herkenbaar zijn, zijn met name de waterloop de Leij en het lint Koningshoeven.
De Leij, waarvan de loop met name ten gevolge van de bouw van het St.-Elisabethziekenhuis in de 80-er jaren van de vorige eeuw is verlegd, is als een ecologische zone in het plan opgenomen.
Ook de Koningshoeven, die ten gevolge van latere infrastructurele ingrepen (met name Ringbanen en Kempenbaan en iets mindere mate het Wilhelminakanaal) enigszins los is komen te liggen van zijn/haar historische ruimtelijke en functionele context, is onderdeel van het plan. Eén en ander inclusief de aanliggende lintbebouwing c.a.. Overigens maakte ook het aan de overzijde van de Kempenbaan gelegen Cenakel-complex, in 1908 als klooster gesticht, in het verleden onderdeel uit van die lintbebouwingsstructuur van de Koningshoeven.
In circa 1920 werd met de aanleg van het Wilhelminakanaal de eerste van een serie grootschalige infrastructurele ingrepen gepleegd, die het plangebied nu zo kenmerken.
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog volgden de aanleg van de Ringbanen-Zuid en -Oost en de aanleg van de Meijerijbaan, die toentertijd als (onderdeel van de) rijksweg naar Eindhoven functioneerde.
Tot slot werden in de jaren '70 van de vorige eeuw de A58 en de Kempenbaan aangelegd. De Meierijbaan verloor toen zijn/haar functie als rijksweg en kreeg later een functie als fietsroute richting Moergestel.
Grofweg kan het plangebied in twee deelgebieden opgedeeld worden, waarbij de Kempenbaan de scheidslijn vormt: Leijpark en Koningshoeven.
Ten westen van de Kempenbaan ligt het Leijpark, dat in 1939 werd aangelegd. Tussen het Leijpark en de Rijksweg A58 liggen nog twee (deel-) gebieden die buiten dit bestemmingsplan zijn gehouden omdat hier geen sprake is van een beheersituatie maar van een ontwikkelsituatie. Het eerste niet opgenomen (deel-) gebied betreft het in de oksel van de A58 en Kempenbaan gelegen ontwikkelingsgebied Kempenbaan, waarvoor plannen in voorbereiding zijn om ter plaatse van de voormalige vuilstortplaats (in gebruik tot in de jaren '60 van de vorige eeuw) een stedelijke ontwikkeling te realiseren met kantoren- en woningbouw. Het tweede niet opgenomen (deel-) gebied betreft het meer westelijk gelegen terrein van het in de jaren ´80 van de vorige eeuw gebouwde St Elisabethziekenhuis. Ook hier spelen op dit moment een aantal nieuwe ontwikkelingen.
Ten oosten van de Kempenbaan ligt het gebied Koningshoeven rond het oude, inmiddels behoorlijk verstedelijkte lint Koningshoeven.
2.4 Ruimtelijke Structuur
Zoals hiervoor reeds is beschreven, bestaat het plangebied uit een aantal lijnvormige elementen in de vorm van bestaande wegen en watergangen en uit een tweetal gebieden, te weten het Leijpark en het gebied Koningshoeven.
Het plan bevat (gedeeltes van) de volgende bestaande doorlopende wegen en waterwegen:
- De rijksweg A58, inclusief de op-/afritten van afrit 10 (Tilburg / Hilvarenbeek).
- De Kempenbaan, die de A58 en de stad Tilburg verbindt, inclusief een tweetal bestaande benzinestations;
- De Ringbaan-Zuid, die onderdeel uitmaakt van het Tilburgse ringbanenstelsel;
- De Meierijbaan, die vroeger onderdeel uitmaakte van de Rijksweg naar Eindhoven en die nu dienst doet als fietsroute richting Moergestel en, ter plaatse van het kruispunt Kempenbaan / Ringbanen-Zuid en -Oost, als carpoolplaats;
- Het oude lint Koningshoeven;
- Het Wilhelminakanaal;
- De Leij, die in het plan als ecologische zone is bestemd.
2.5 Functionele Structuur
Leijpark
Het Leijpark, dat door de beroemde landschapsarchitect Leonard Springer is ontworpen in een landschappelijke stijl, heeft uiteraard de bestemming "groen" gekregen. In het park vinden ook met regelmaat grote evenementen plaats, waarbij met name het jaarlijks plaats vindende Festival Mundial moet worden genoemd. In het park wordt zeer beperkt bebouwing toegestaan.
In het Leijpark zijn de volgende bijzondere bestaande elementen/functies aanwezig:
- Het bestaande volkstuinencomplex aan de oostzijde van het park.
- Het Cenakel, dat is gelegen in de noordoostelijke hoek van het park, langs de Kempenbaan en de Ringbaan-Zuid. Gebouwd als klooster, later functionerend als conservatorium, is dit gebouwencomplex eind vorige eeuw uitgebreid en omgebouwd tot luxe appartementencomplex. Opvallendste toevoegingen bij deze operatie zijn de twee bijna 60 meter hoge woontorens.
- Het bestaande restaurant aan de westzijde van het park.
Genoemde bijzondere elementen worden overeenkomstig de huidige situatie bestemd.
Aan de zuidzijde wordt het Leijpark begrensd door de Leij, die als ecologische zone is bestemd.
Koningshoeven
Het gebied Koningshoeven wordt begrensd door de (afrit van de) A58, de Kempenbaan, de Meierijbaan en het Wilhelminakanaal.
Alle bebouwing en andere functies worden geheel ontsloten door het oude lint Koningshoeven, dat de ruggegraat van het gebied Koningshoeven vormt, en de "niet-historische" IJsclubweg die, om het noordelijke deel van het gebied Koningshoeven te ontsluiten, ter plaatse van de entree van het gebied vanaf de Kempenbaan op de Koningshoeven is aangetakt.
Bijna alle bebouwing en andere functies in het gebied Koningshoeven zijn daarnaast ook georiënteerd op de Koningshoeven en de IJsclubweg en niet op de rand(weg)en zoals de Kempenbaan. Daarmee passen zij in zekere zin in de kenmerkende lintbebouwingsstructuur. Grootste uitzonderingen op de lintbebouwingsstructuur zijn het Bastionhotel, dat nadrukkelijk georiënteerd staat op de Kempenbaan en het kruispunt met de Ringbanen, en de hockeyvelden van Were Di.
In het gebied Koningshoeven zijn diverse functies aanwezig: hotel, bedrijven, kantoor, woningen, sportvelden, kwekerij en natuur.
Al deze functies zijn bestemd overeenkomstig de bestaande stedenbouwkundige en/of juridische situatie.
2.6 Leefbaarheid
De leefbaarheidsmonitor noteert voor de gemeente Tilburg waarderingscijfers voor wijken op het gebied van onder andere de kwaliteit van wonen, veiligheid en voorzieningen. De eerste cijfers dateren van 2004; in 2007 heeft een vervolgmeting plaatsgevonden. De waardering voor Koningshoeven en het Leijpark is hoger dan gemiddeld in de gemeente. De totale waardering komt voor Koningshoeven op een 7,6 en voor het Leijpark op 8,1 terwijl gemiddeld in Tilburg een 7,2 werd gegeven.
2.7 Ecologische Hoofdstructuur
De Nieuwe Leij, haar oevers, en twee stroken bos aan weerszijden van de Nieuwe Leij tussen de Koningshoeven en het Wilhelminakanaal maken deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (zie ook 3.6 Groenbeleid/3.6.1 Ecologische Hoofdstructuur en Groene Hoofdstructuur). Middels de bestemming Natuur (gearceerd) en ter plaatse van de Nieuwe Leij middels de dubbelbestemming Ecologische verbindingszone, wordt extra bescherming geboden aan deze natuur. Ook de vijvers en een bosstrook in het Leijpark, die ten noorden van de NieuweLeij zijn gesitueerd, maken onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Dit gedeelte van de Ecologische Hoofdstructuur wordt middels de bestemming Groen met de dubbelbestemming Waarde - natuur extra beschermd. Ook de overige vijvers, ruige laagten, moeras en bloemrijke graslanden in het zuidwestelijk deel van het Leijpark zijn van ecologisch belang doordat hier kwelverschijnselen voorkomen, ecologisch beheer gevoerd wordt en deze delen aansluiten aan de Nieuwe Leij. De ecologische en natuurwaarde van dit parkgedeelte wordt beschermd door middel van de dubbelbestemming Waarde - natuur.
Aansluitend aan de Nieuwe Leij wordt binnen de genoemde bestemmingen de ruimte geboden om deze als ecologische verbindingszone in te kunnen richten.
Naast de Nieuwe Leij is de vuile Leij ten zuiden van de Nieuwe Leij als EHS aangewezen. Door de ontwikkeling van het plangebied Kempenbaan (gelegen tussen de Oude Leij, de Kempenbaan en de snelweg A58) komt deze EHS echter te vervallen. In voorliggend beheerbestemmingsplan is het gedeelte van de vuile Leij tussen de Kempenbaan en het Wilhelminakanaal dan ook niet (meer) als EHS beschermd. Eveneens zijn in Koningshoeven kleine oppervlakten EHS komen te vervallen, omdat deze gedeelte geen of beperkte natuurwaarden hebben door de geringe oppervlakte, de huidige inrichting (o.a. plantsoen en bebouwing) en ligging. Om de ecologische waarde van het gebied te behouden en te versterken zijn grotere oppervlakken bos langs de Nieuwe Leij bestemt als Natuur.
Tot slot wordt de ecologische betekenis van het Wilhelminakanaal door middel van de dubbelbestemming waarde - ecologie beschermd, omdat ook het kanaal onderdeel uitmaakt van de GHS/EHS als ecologische verbindingszone.
EHS (bron Natuurgebiedsplan, Provincie Noord-Brabant)
2.8 Technische Infrastructuur
In het plangebied is sprake van enkele belangrijke technische infrastructurele voorzieningen, welke mogelijk gevolgen hebben voor ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving. Hieronder zal op deze categorie nader worden ingegaan.
De tracés van hoofdtransportleidingen/- kabels zijn alleen aangegeven voor zover deze betrekking hebben op bestemmingen waarop een bouwtitel rust. Binnen de verkeersbestemmingen zijn in principe geen tracés van hoofdtransportleidingen/- kabels aangegeven, mede gelet op het openbaar karakter (eigendom) van het gebied en de hoeveelheid kabels/ leidingen binnen deze bestemmingen.
Eventuele tracés van hoofdtransportleidingen/ -kabels die in het kader van externe veiligheid van belang zijn, worden wel aangegeven.
Hoofdstuk 3 Gemeentelijk Beleid
In dit hoofdstuk volgt een samenvatting van het gemeentelijk beleid dat van invloed is op beheerbestemmingsplannen. Het beleid omtrent milieu volgt in de milieuparagraaf.
3.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. "Tilburg", stad van contrasten" vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten die Tilburg karakteriseren maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- I. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- II. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- III. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- IV. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de Raad vastgesteld in januari 2005.
3.2 Volkshuisvestingsbeleid
3.2.1 WoonVisie
In de WoonVisie komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Het centrale thema in de WoonVisie is het streven naar een ´stad in balans´, een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden maar wel met een evenwicht tussen de belangen van het individu en die van het collectief en waar segregatie wordt vermeden.
In de Woonvisie wordt een vijftal speerpunten benoemd, waarmee Tilburg inhoud wil geven aan de 'Stad in balans':
- I. kwaliteit: aandacht voor duurzaamheid, flexibiliteit en bruikbaarheid, veiligheid en differentiatie in de bouwprogramma's;
- II. keuzevrijheid en zeggenschap: aandacht voor de specifieke wensen van de consument, o.a. door particulier en mede-opdrachtgeverschapschap;
- III. maatwerk in wonen, zorg en welzijn: aandacht voor de zorg- en begeleidingsbehoeften van mensen en de (woon)voorzieningen die hierbij nodig zijn;
- IV. aandacht voor de betaalbaarheid van het wonen, zowel voor wat betreft verwervingskosten/huurprijs als voor totale woonlasten;
- V. samenwerking.
Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de stad in de WoonVisie ingedeeld in woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave. De eerder genoemde ´stad in balans´dient vorm te krijgen binnen de woonmilieus.
3.2.2 Nota Wonen
Door het regelmatig monitoren van alle bouwinitiatieven blijkt dat er in Tilburg veel plannen zijn voor het realiseren van appartementen in de middeldure en dure (koop)sector. Het aantal initiatieven is dusdanig groot dat daadwerkelijke ontwikkeling onwaarschijnlijk lijkt. Deze ontwikkeling vormt een bedreiging voor de Tilburgse woningmarkt. In de eerste plaats omdat er veel vertragingen optreden in de woningbouwproductie als geheel. Ten tweede omdat dit belemmerend werkt op gewenste en haalbare woningbouwinitiatieven in de herstructurering, bij herontwikkeling van pleinen en transformatie- en inbreidingslocaties als Piushaven en op middellange termijn Stationszone. De gemeente heeft daarom besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van middeldure en dure koop appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering zal plaatsvinden aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader bestaande uit de volgende vier criteria:
- I. Woonmilieutypering: ligt het planinitiatief in een gebied met een woonmilieu waar veel/voldoende vraag naar is (vraag-aanbod naar woonomgeving);
- II. Ruimtelijk-Stedenbouwkundig: past het planinitiatief in een gebied onder andere in de nog op te stellen kaders van de in voorbereiding zijnde lintenaanpak en de Nota Hoogbouw;
- III. Consumentgerichtheid: richt het initiatief zich op een uniek product dat niet concurrerend is met andere appartementen(plannen), bijvoorbeeld bijzonder woonconcept en/of bedoeld voor een specifieke doelgroep. (woon-zorg, (kwaliteit voor de) doelgroepen, woonconcepten e.d.);
- IV. Maatschappelijke prioriteiten in het kader van integrale gebiedsontwikkeling: is het planinitiatief onderdeel van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling (herstructurering bestaande woongebieden of woonzorgomgevingen).
Toepassing van deze criteria betekent derhalve dat plannen, naarmate ze op meer criteria scoren, een hogere prioriteit hebben, en derhalve op gemeentelijke medewerking kunnen rekenen. Plannen die niet op de criteria scoren en niet hard zijn, zullen niet vanzelfsprekend op gemeentelijke medewerking kunnen rekenen. Hierover zal de discussie moeten plaatsvinden over aanpassing naar grondgebonden types, wijziging in doelgroep/concept, fasering in tijd of anderszins.
3.2.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek
Uit het vierjaarlijkse woningbehoefteonderzoek waarvan de meest recente is uitgevoerd in 2004, blijkt dat de woonwensen van verhuisgeneigde huishoudens wat bescheidener zijn dan vier jaar geleden. De vraag naar koopwoningen is groot al is deze ten opzichte van 2000 wat afgenomen, de gewenste huur- en koopprijzen liggen wat lager, de grote vraag naar vrijstaande en half-vrijstaande typen is afgenomen ten gunste van de rijtjeswoning, en de vraag naar grote woningen is afgenomen ten faveure van de driekamerwoning.
Toch betekent dit niet dat de Tilburgse woningmarkt in kwalitatief opzicht in evenwicht is gekomen. Als de vraag naar woningen wordt afgezet tegen het aanbod, blijft er een relatief overschot aan rijtjeshuizen en met name huurflats zonder lift, terwijl er een relatief tekort is aan vrijstaande en half-vrijstaande woningen in de koopsector, en aan flatwoningen met lift in met name de huursector. Bedacht moet worden dat het aantal koopstarters weer zal oplopen zodra een economisch herstel optreedt, het consumentenvertrouwen opveert en de prijzen in de koopsector stabiel blijven. Deze verwachting is gebaseerd op de landelijke trend dat veel woonconsumenten blijvend gericht zijn op een kwalitatief hoogwaardige en ruime (koop)woning.
3.2.4 Wonen en zorg
De huisvesting van zorgbehoevenden (ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Doelstelling hierbij is dat deze groep zoveel mogelijk wordt gemengd met de overige bevolking. Streven hierbij is wel dat er voldoende zorg, welzijn en diensten in de nabijheid zijn, danwel gerealiseerd worden. Hiertoe is het principe van woonzorgservicezones ontwikkeld, waarbij het geheel van woon-, zorg- en dienstverleningsfuncties in een bepaald gebied optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit principe te worden geven. Ten aanzien van woningbouwontwikkeling in bestaand stedelijk gebied geldt dat er gestreefd moet worden naar het creëren danwel versterken van woonzorgservicezones.
Alle nieuwe woningen moeten voldoen aan de criteria die gelden voor het niveau 'bezoekbaarheid' uit Aanpasbaar bouwen. Voor grotere bouwontwikkelingen geldt bovendien dat minimaal 40% uitgevoerd moet worden als nul-tredenwoning (levensloopbestendig).
3.2.5 Politiekeurmerk "Veilig Wonen"
Alle nieuwe woningen moeten sinds 1 januari 2006 voldoen aan de criteria die gelden voor het Politiekeurmerk Veilig Wonen®. Deze criteria hebben zowel betrekking op de woning als op de woonomgeving.
3.3 Economisch Beleid
3.3.1 Hoofdlijnen economische beleid Tilburg 2001-2010
De beleidsnota beoogt de hoofdpunten weer te geven van het toekomstige Tilburgse economische beleid en vormt een onderdeel van het totale gemeentelijke beleid zoals onder andere is vastgelegd in het meerjaren ontwikkelingsprogramma (MOP), de programmabegroting en het college-akkoord, het ABC. In deze beleidsnota is geconstateerd dat Tilburg haar toekomstige economisch beleid moet richten op het verder verbeteren van haar vestigingsklimaat door onder andere:
- I. Het scheppen van een gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig aanbod van bedrijventerreinen en kantorenlocaties;
- II. Het voeren van een aanbod- en vraaggericht arbeidsmarktbeleid;
- III. Te investeren in projecten en samenwerkingsverbanden;
- IV. De aandacht voor de industrie te verbreden naar andere sectoren als de zakelijke dienstverlening en daarop een flinke acquisitie-inspanning plegen.
Als beleidsvoornemen staat in de nota vermeld dat de gemeente zich zal blijven inspannen voor de industrie. Een goede bereikbaarheid is voor de industrie en andere sectoren van groot belang. Hierbij van belang zijnde projecten zijn de realisatie van de Noordwesttangent, de ontwikkeling van Vossenberg West II, Tradepark 58 en de verdieping van het Wilhelminakanaal. Tilburg versterkt haar positie als logistiek knooppunt. Rijk en provincie werken mee aan en participeren de komende periode substantieel in de gewenste multimodale ontsluiting van Tilburg.
3.3.2 Ruimte voor bedrijven
In 1998 heeft de gemeenteraad de kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. Gezien de lange productietijd van bedrijventerreinen wordt als planhorizon het jaar 2015 aangehouden.
In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. Kwantitatief wordt de behoefte tot 2015 geraamd op 519 hectare. Kwalitatief wordt daarbij onderscheid gemaakt in twee typen terreinen:
- I. Grootschalige gemengde terreinen (voor milieuhinderlijke bedrijven en bedrijven die verkeer aantrekken): totaal 252 ha;
- II. Kleinschalige gemengde terreinen (voor het midden- en kleinbedrijf en voor kantoorachtige bedrijven): totaal 267 ha.
Binnen beide typen worden twee subtypen onderscheiden; standaardterreinen en hoogwaardige terreinen.
De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden sindsdien gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Na vaststelling van de kadernota Ruimte voor Bedrijven heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar, het aanbod van, de uitgifte en de beschikbaarheid van nieuwe bedrijventerreinen in de tijd hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de bovengenoemde segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwantitatief):
- I. Grootschalig gemengd (kavelgrootte 2 ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m hindercategorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.
- II. Kleinschalig gemengd (kavelgrootte 2 ha): voor industrie (t/m hindercategorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.
- III. Lokaal gemengd (kavelgrootte 5.000 m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.
Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Deze segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.
3.3.3 Verspreide bedrijvigheid
Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota verspreide bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst, ook vanwege het tekort aan ruimte op bedrijventerreinen.
Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving.
In de nota is vastgesteld om, binnen allerlei planologische en milieutechnische beperkingen, functiemenging in woonwijken te bevorderen. Tevens worden voorstellen gedaan om kleine en middelgrote bedrijven (waar de meeste verspreide bedrijven bij horen) op andere manieren zoveel mogelijk te faciliteren, bijv. door een adequate startersbegeleiding.
De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:
- 1. de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;
- 2. het gewenste woonmilieu ter plaatse;
- 3. ruimte obv het bestemmingsplan.
In de nota verspreide bedrijvigheid wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:
- a. woongebieden met lage functiemenging;
- b. woongebieden met gemiddelde functiemenging;
- c. woongebieden met hoge functiemenging;
- d. concentratiegebieden.
In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een "basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid" uitgewerkt.
Vitaal bij elkaar, basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid
Op de basiskaart 'functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid' worden zogenaamde kansenzones voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging aangegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen. Waar nodig zullen bestemmingsplannen worden aangepast om de geïnventariseerde kansenzones te kunnen faciliteren. Hierdoor kan de gemeente bedrijven attenderen op deze kansenzone en de specifieke vestigingsmogelijkheden, bijv. als alternatieve locatie bij ver- of uitplaatsing van bestaande bedrijven in het stedelijk woongebied. Tevens kan de gemeente bedrijven, ontwikkelaars etc. eerder duidelijkheid verschaffen wanneer die met initiatieven komen die passen binnen de kansenzone.
3.3.4 Binnenwijkse bedrijventerreinen
De revitalisering van binnenwijkse bedrijventerreinen is uitgewerkt in de nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse bedrijventerreinen (1999). Binnenwijkse bedrijventerreinen leveren een bijdrage aan de levendigheid in de wijken en zijn van belang voor de werkgelegenheid. Daarom wordt er naar gestreefd deze terreinen te behouden als vestigingsplaats voor bedrijven. Het vestigingsklimaat op de binnenwijkse bedrijventerreinen kan verbeterd worden door revitaliseren (opknappen en herinrichten) van de openbare ruimte en/of door herontwikkeling van verouderd vastgoed.
- I. Revitaliseren (opknappen en herinrichten) van de openbare ruimte. Daarbij gaat het met name om verbetering van de infrastructuur, de nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen. De revitalisering van het openbaar gebied moet er toe leiden dat ondernemers hun eigen bedrijfspand opknappen.
- II. Herontwikkeling van economisch verouderd vastgoed. Omdat binnenterreinen relatief oud zijn, komt op deze terreinen in toenemende mate economisch verouderd vastgoed voor. Dit is vastgoed dat bouwtechnisch nog voldoende kwaliteit heeft, maar niet meer voldoet aan de eisen van gebruikers.
Gezien de hoeveelheid binnenwijkse bedrijventerreinen in Tilburg is het om financiële en capaciteitsredenen noodzaak een onderscheid aan te brengen in urgente (aanvang herontwikkeling in de periode 2000-2004), minder urgente (aanvang herontwikkeling in de periode 2005-2010) en niet urgente (voorlopig geen herontwikkeling) terreinen voor herstructurering. Op basis van deze indeling en de actuele marktsituatie wordt vanuit de gemeente een bijdrage geleverd aan de herontwikkeling van deze terreinen.
3.3.5 Ruimte voor Detailhandel
Het uitgangspunt van het gemeentelijke detailhandelsbeleid (nota Ruimte voor Detailhandel, 2002; voortgangsrapportage detailhandel 2007) is een bijdrage te leveren aan versterking en verbreding van de detailhandel in de buurten, in de wijken, in de dorpen, in de binnenstad en in de werkgebieden teneinde de werkgelegenheid te versterken en de inwoners van stad en regio een winkelaanbod te bieden dat past bij de status van Tilburg als zesde stad van het land.
In deze verzorgingsstructuur wordt een drieslagmodel gehanteerd. Dit model legt een relatie tussen het koopgedrag van consumenten en de in het winkelgebied aanwezige soorten winkels en branches. Het drieslagmodel onderscheidt drie typen winkelgebieden:
- I. De centra voor recreatief winkelen. Meestal gevestigd in stadscentra en stadsdeelcentra waarbij veel functiemening plaatsvindt tussen winkelen, cultuur, horeca en leisure.
- II. De gemakscentra voor dagelijkse artikelen. Deze gemakscentra zijn veelal gevestigd in wijk- en buurtcentra, maar als gemakswinkel ook daarbuiten en als solitaire supermarkt ook te vinden aan belangrijke verkeersassen; het accent ligt op de dagelijkse behoeften van de consumenten.
- III. De centra voor doelgerichte aankopen. Hieronder worden concentraties detailhandel verstaan gelegen buiten het stadscentrum en buiten de woongebieden, goed bereikbaar per auto, met grote vestigingen, het accent ligt op volumineuze artikelen.
Perifere detailhandel
Voor de centra voor doelgerichte aankopen zal de bestemming perifere detailhandel gelden. In deze centra zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, plant/dier, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 750 m2 v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is. In bijzondere gevallen kan de gemeente aanvullende brancheregels stellen, bijvoorbeeld waar het gaat om een zeer bijzonder concept als een groen tuincentrum of om beperkte detailhandelactiviteiten binnen een sportinstelling.
Verspreide winkels
Tilburg telt momenteel een groot aantal verspreide winkels. Deze structuur wordt gekoesterd, maar er wordt wel erkend dat de autonome ontwikkelingen in de toekomst zullen leiden tot een grofmazigere structuur. Er zal een aantal verspreide winkels verdwijnen.
De functie die de verspreide bedrijvigheid vervult, verschilt van buurt tot buurt. In de oude stad maken verspreide winkels deel uit van de historische gegroeide structuur. Daarbuiten dragen zij duidelijk bij aan de levendigheid en leefbaarheid van buurten. In het detailhandelsbeleid verleent de gemeente planologisch medewerking aan de uitbreiding en/of realisatie van verspreide winkels in woongebieden wanneer deze bijdragen aan het voorzieningenniveau van de betreffende buurt en aansluiten bij de stedenbouwkundige structuur van het gebied.
Voor de bedrijven- en kantorenlocaties geldt dat vestiging van detailhandel uitsluitend toegestaan wordt binnen een in het bestemmingsplan als zodanig aangewezen facility point. De facility points zijn een belangrijk onderdeel van het beleid gericht op de kwaliteitsverbetering van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. In een facility point kunnen ook andere functies worden ondergebracht (horeca, kapper, vergaderruimten, kinderopvang, sportzaal etc.). De omvang van de detailhandelsfunctie in een dergelijk facility point zal afhankelijk zijn van het aantal werknemers op het betreffende terrein.
3.3.6 Ruimte voor kantoren
In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren tot 2015 vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Ontwikkeling van de stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren.
In de nota is vastgelegd dat het kantorenbeleid in 2001 geëvalueerd en zo nodig bijgesteld zou moeten worden. Dit is gedaan in de nota Ruimte voor Kantoren 2001. Uit de evaluatie is gebleken dat het tot dan toe gevoerde kantorenbeleid slechts gedeeltelijk effect heeft gehad. Conclusie is dat een bijstelling van het beleid noodzakelijk is. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:
- I. Een zodanige differentiatie van het aanbod dat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen;
- II. Het loslaten van het restrictief beleid buiten de stationszone en het ontwikkelen van locaties langs goed bereikbare uitvalswegen met acquirerend vermogen.
De nota Ruimte voor Kantoren 2001 bevat naast het bijgestelde beleid ook het bijgestelde programma voor de periode 2001 - 2015. Doel van het kantorenbeleid is een zodanige differentiatie van het aanbod dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde versterking van de zakelijke dienstverlening. Als uitgangspunt wordt gehanteerd: een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte, dat er voldoende vestigingsmogelijkheden zijn om de groei van de zakelijke dienstverlening te accommoderen. Daartoe is een programma geformuleerd voor de ontwikkeling van ruim 300.000 m2 b.v.o. kantoorruimte tot 2015 (120.000 m2 b.v.o. in de Stationszone en 180.000 m2 b.v.o. kantoorruimte langs de uitvalswegen).
Kantoren langs uitvalswegen
Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen. Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:
- I. kleine en middelgrote eigenaargebruikers die veel waarde hechten aan een eigen kantoorpand in een representatieve omgeving;
- II. kantoorgebruikers in de auto-afhankelijke zakelijke dienstverlening die veel waarde hechten aan een goed per auto bereikbaar kantoorpand en voldoende parkeerruimte.
In het programma voor te ontwikkelen locaties aan de uitvalswegen is een accent gelegd op de A58-zone en met name op een aantal locaties rond de twee entrees van de stad: Kempenbaan-West/Koningshoeven (oostentree) en Laarveld-West en Surfplas/Bakertand/Katsbogten (westentree). NB: aan de mogelijkheden voor kantoorontwikkeling op Surfplas (nu: Tradepark 58) en Bakertand is door GS goedkeuring onthouden.
Naast de A58-zone zijn er mogelijkheden voor kantoorontwikkeling bij Station Reeshof, op locatie Sportweg en op een aantal binnenstedelijke herstructureringslocaties. Zolang er geen aanbod buiten de stationszone op de markt is voor kleinschalige eigenaargebruikers blijft de gemeente medewerking verlenen aan de vestiging van kleine kantoren langs de ringbanen en uitvalswegen.
Na vaststelling van de nota Ruimte voor Kantoren 2001 zijn de ontwikkelingen op de kantorenmarkt in beeld gebracht door middel van voortgangsrapportages. Sindsdien heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar en het aanbod van nieuwe kantoren en kantoorlocaties hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe kantoorlocaties periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
In december 2003 is het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan door de raad vastgesteld. Het TVVP bevat een bijlage met parkeernormen o.a. voor kantoren. De gehanteerde norm is afhankelijk van functie en locatie van een voorziening (zie paragraaf TVVP).
3.3.7 Nota Grote Panden
In de nota Grote Panden (1994) staat het beleid verwoord ten aanzien van grote woonpanden woonruimte-onttrekking en uitbreiding ten behoeve van kantoorachtige activiteiten. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in een functiewijziging van deze panden door middel van verlening van vergunning tot woonruimte-onttrekking en de uitbreiding van reeds gevestigde ondernemingen in voormalige grote woonpanden. Uitgangspunten hierbij zijn de grootte van het pand (300 m2 of meer, respectievelijk 500 m2 voor zover gelegen aan de Bredaseweg) en de ouderdom ervan (voor het bouwjaar is uitgegaan van de periode tot 1960). Dit beleid is vertaald in een vrijstellingsbevoegdheid in het bestemmingsplan onder artikel "".
Grote panden in woonbuurten
Voor grote woonpanden welke in woonbuurten gelegen zijn wordt een terughoudend beleid voorgestaan, waarbij onttrekking van woonruimte zoveel mogelijk wordt tegengegaan en ook beperkingen worden gesteld aan uitbreiding van bestaande functies welke reeds in voormalige woonpanden zijn gevestigd. Uitgangspunt is hier dat deze veelal villaparkachtige buurten (Armhoefse Akkers) hun woonfunctie zoveel mogelijk dienen te behouden en dat het karakter en het woonklimaat niet mag worden aangetast door een verdergaande verzakelijking toe te laten.
Centrumlocaties
Binnen de Oude Stad (het gebied binnen de ringbanen) staan talloze villa's en herenhuizen langs de Cityring, de Gasthuisring en rondom het Wilhelminapark. Verkeerskundig gezien bestaan er hier geen bezwaren tegen een verdere concentratie van dergelijke (kleinschalige) kantoorachtige activiteiten. Voor het centrum (het gebied binnen de Cityring) zal ervoor moeten worden gewaakt dat de woonfunctie uit het centrum verdwijnt of een ondergeschikte rol gaat spelen. In het kader van de sociale veiligheid is het wenselijk dat er een evenwichtige verdeling van functies in het centrum blijft bestaan.
Grote panden langs verkeersaders
Uitvalswegen buiten de Oude Stad met veel grote woonpanden zijn een geschiktere locatie om een woonruimte-onttrekking en functiewijziging toe te staan. Allereerst vormt de geluidshinder langs deze wegen soms een ernstige belemmering om de woonfunctie te handhaven. Daarnaast zijn de panden langs deze uitvalswegen meestal goed per auto bereikbaar. Tenslotte hebben de panden langs dergelijke wegen vaak een representatief karakter. Het betreft hier vooral panden op een aantal plaatsen langs de ringbanen, de Bredaseweg, de Bosscheweg (alleen gedeelte bij parallelweg) en de Goirleseweg).
Hierbij wordt een voorbehoud gemaakt. Vanuit de verkeersoptiek zijn een tweetal uitgangspunten van belang om in te kunnen stemmen met de vestiging van (kleinschalige) kantoorachtige activiteiten. Er dienen zich geen problemen voor te doen met betrekking tot de doorstroom van het verkeer. Daarnaast is bij een parallelweg vestiging van kleinschalige kantoren altijd mogelijk.
Overige voorwaarden/afwegingen
Voor de vestiging van nieuwe functies in grote panden gelden de volgende (overige) afwegingen/voorwaarden:
- I. parkeerbehoefte dient op eigen terrein gerealiseerd te worden. Daarnaast dient voor een goede stallingsvoorziening voor fietsen te worden gezorgd;
- II. waardevol groen dient behouden te blijven;
- III. aantasting van architectonische en monumentale kwaliteit van het pand dient zoveel mogelijk te worden tegengegaan.
In voorkomende gevallen zal bezien moeten worden of er een bijdrage in de plankosten wordt gevraagd, respectievelijk leges in rekening moeten worden gebracht in het kader van een vrijstellingsprocedure.
Ten aanzien van de toe te laten functies gelden de volgende restricties:
- I. bij kantoorachtige activiteiten: pand moet kleiner zijn dan 700 m2 (kantoorachtige activiteit ten hoogste 700 m2 bvo);
- II. bij detailhandel: aansluiting bij bestaande concentraties;
- III. bij horeca: zie beleidsnota horeca;
- IV. bij medische doeleinden: geen beperkingen.
Bestaande bedrijven en uitbreidingen
Bij aanvragen voor uitbreiding van reeds gevestigde kantoren in grote panden speelt ook het economisch en maatschappelijk belang van de betreffende vestiging een rol.
Het karakter van de woonbuurt mag geen geweld worden aangedaan. Om deze reden dient het bebouwingspercentage voor erfbebouwing niet hoger te worden opgesteld dan voor woningbouw gebruikelijk is.
3.3.8 Horeca
Doelstellingen van de horecanota "over smaak valt best te twisten" (2006) zijn:
- I. actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;
- II. het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;
- III. Het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;
- IV. het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;
- V. inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;
- VI. het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.
In de horecanota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie "horeca 1" worden cafe's, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot "horeca 2" worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m. In de categorie "horeca 3" vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m2 worden tot deze categorie gerekend.
Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.
Winkelcentra
In de winkelcentra is alleen uitbreiding van de horeca in categorie 1 toegestaan. Daarbij geldt als extra beperking dat horecagelegenheden die zich voornamelijk richten op het verstrekken van alcoholhoudende dranken (cafés) alleen toestemming krijgen voor nieuwvestiging als er zich binnen een straal van 250 meter nog geen andere cafés bevinden. Uitzonderingen op deze regel moeten zijn beschreven in het gebiedsprofiel van de horecanota.
Woonbuurten
Tot slot noemt de nota horeca de woonbuurten. In de woonbuurten zullen uitsluitend nieuwvestigingen in de categorie 1 worden toegestaan, mits zich binnen een straal van 500 meter geen andere horecagelegenheid in de categorie 1, 2 of 3 bevindt. Hetzelfde geldt voor horecavormen gericht op het verstrekken van volledige dan wel onvolledige maaltijden.
Overige gebieden
Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantorenlocaties slechts die vormen van horeca toegestaan worden welke een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken. Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien en binnen het regime van de aangewezen parkmanager valt. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. Het college van Tilburg zal in haar beslissing de opinie van de aangewezen parkmanager cq de vereniging van eigenaren zwaar laten meewegen. Op sportterreinen, onderwijsterreinen en terreinen waar gezondheidszorg de hoofdfunctie is, zullen slechts mogelijkheden bestaan voor bedrijven die ten dienste staan aan de hier gevestigde instellingen. In de resterende gebieden (zoals recreatie en de buitengebieden) zullen slechts die vormen van horeca toegestaan worden welke het karakter van het bestaande gebied niet aantasten en een duidelijke relatie hebben met de hoofdfunctie van het betreffende gebied.
Het horecabeleid is in dit bestemmingsplan vertaald middels een wijzigingsbevoegdheid voor bepaalde bestemmmingsvlakken.
3.3.9 Kadernota Toerisme en Recreatie 2003 - 2010: de Tilburgse Ervaring
Toerisme en recreatie staan nationaal en internationaal in grote belangstelling. Bij toerisme denken we nadrukkelijk aan bezoekers van buiten de stad, bij recreatie ligt het accent op vrijetijdsbesteding van de eigen bewoners.
In de huidige belevingseconomie is toerisme en recreatie een groeisector die bijdraagt aan de stedelijke ontwikkeling, de economie en het woon/werkklimaat. Voor de gemeente Tilburg is toerisme en recreatie een nieuw aandachtsgebied binnen het economisch beleid.
Ontwikkelingen op het Pieter Vreedeplein, in het Veemarktkwartier en in de Piushaven leiden de komende jaren tot een vergroting van het toeristisch-recreatieve aanbod. Met de start van de StadsVVV en de nieuwe stadspromotiecampagne is een belangrijke stap gezet op weg van de toeristische stadspromotie.
Samengevat wordt in deze kadernota gepleit voor een strategie met 4 sporen:
- I. randvoorwaarden: gemeentelijke inbedding van toerisme en (regionale) samenwerking;
- II. toeristische infrastructuur: uitbreiding van (verblijfs)accommodatie en bewegwijzering;
- III. productontwikkeling: gericht op de speerpunten cultuurtoerisme, evenementen gecombineerd met de recreatieve mogelijkheden van de groene regio;
- IV. promotie: toerisme en recreatie als nieuw element van stadspromotie.
3.4 Verkeer- En Vervoersbeleid
3.4.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de verwachte toename van de mobiliteit:
- I. de gemeente verwacht een toename van de mobiliteit en accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
- II. alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Goederenvervoer
Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement
Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf.
De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de Wet Milieubeheer worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement in de volgende situaties:
- I. bedrijven met een grote vervoersstroom (veel werknemers, bezoekers, goederenvervoer);
- II. bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen);
- III. bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
Hoofdbeleidslijnen van het TVVP die mogelijk invloed hebben op het plangebied:
- IV. de mobiliteit zal de komende jaren groeien en Tilburg accepteert een groei van het verkeer. De geformuleerde visie op bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid stelt wel een duidelijk duurzaam kader aan de verdere groei van het verkeer. De groei wordt geaccommodeerd op de zogenaamde hoofdnetten waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden zijn de activiteiten als wonen, werken, winkelen, school en recreatie het belangrijkste en moet het verkeer zich hieraan aanpassen.
- V. De mobiliteitsgroei moet met behulp van alle vervoerswijzen worden opgevangen, dus niet alleen met de auto, maar ook met de fiets en het openbaar vervoer. Laatstgenoemde vervoerswijzen worden daartoe blijvend gestimuleerd.
- VI. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer wat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
- VII. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
- VIII. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de nieuwe bijgestelde parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003, zoals vastgesteld op 30 maart 2004, of zoals laatstelijk is vastgesteld.
- IX. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.
3.4.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan
Het 'Tilburgs Openbaar Vervoer Plan' (2000) is een aanscherping van het collectief vervoerbeleid. De doelstelling van het collectief vervoer is het structureel zeker stellen van een integraal pakket van collectief-vervoerdiensten, waarmee een substantiële bijdrage kan worden geleverd aan de bereikbaarheid en het sociaal functioneren van de stad. Er wordt voorzien in de aanleg van expresselijnen, T-bussen en Combitaxen.
- I. Expresselijnen zorgen voor frequent, snel, direct en betrouwbaar openbaar vervoer, tegen een lage prijs. De doelgroep bestaat uit jongeren, werkenden en bezoekers van voorzieningen in Tilburg. De expresselijnen richten zich op de woongebieden op afstand en belangrijke bestemmingen die worden verbonden met het Centraal Station en de binnenstad.
- II. T-bussen: de T-bussen verschillen van de expresselijnen door het geringe belang dat wordt gehecht aan snelheid en directheid en het grotere belang van nabijheid. De T-bus ontsluit de gebieden waar de expresselijnen weinig haltes hebben, waar geen expresselijnen komen of waar relatief veel ouderen wonen. Het product richt zich met name op ouderen, niet-werkenden, alleenstaanden en bezoekers van wijkcentra. De T-bus dringt in vergelijking met de huidige stadsbus dieper in de wijken door en stopt, waar mogelijk, ook bij de ingang van verzorgings- en ouderencentra.
- III. Combitax: De combitax verzorgt vervoer van deur tot deur en kenmerkt zich door kwaliteit, service en comfort. Het product richt zich op groepen reizigers die op dit moment niet of nauwelijks van het openbaar vervoer gebruik maken. De doelgroep bestaat uit leden van meerpersoonshuishoudens en ouderen.
De hoogwaardigheid en kwaliteit van het openbaar vervoer komt tot uitdrukking op de Tilburgse op- en overstappunten (TOP). Dit zijn herkenbare voorzieningen, gelegen op herkenbare plekken in de stad.
3.4.3 Fietsplan Tilburg
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.
Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan "Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015" vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:
- I. het voltooien van het Sternet voor 2020;
- II. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
- III. communicatie;
- IV. het ontwikkelen van een fietstransferium.
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.
Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.
Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.
Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.
Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.
3.5 Water- En Milieubeleid
3.5.1 Waterplan en Waterstructuurplan
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Waterplan (1997) en verder uitgewerkt en ruimtelijk vertaald in het Waterstructuurplan (2002). In het Waterplan zijn algemene doelstellingen geformuleerd met betrekking tot het gemeentelijk waterbeleid op de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidsgedachte. Het Waterstructuurplan koppelt het actieprogramma uit het Waterplan aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en geeft hiermee onder andere invulling aan water als ordenend principe. In het waterstructuurplan zijn de volgende hoofddoelstellingen voor het gemeentelijk waterbeleid opgenomen:
- I. Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- II. Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficient gebruik van water;
- III. Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
De principes van duurzaam waterbeheer zijn nog steeds actueel, wel hebben de laatste jaren er op landelijk (Nationaal Bestuursakkoord Water) en europees niveau (Kaderrichtlijn Water) veel ontwikkelingen plaatsgevonden op dit beleidsveld. Afgesproken is om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en vervolgens op orde te houden richting 2050 om wateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen. Tevens dient in 2015 de goede chemische en ecologische toestand van het watersysteem te zijn bereikt. Het Tilburgse waterbeleid zal hiertoe worden geactualiseerd.
3.5.2 Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. Het rapport is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
Het eerste deel gaat in op de Tilburgse bodemproblematiek: hoe is de bodemverontreiniging ontstaan, en welke soorten verontreinigingen worden aangetroffen, om hoeveel verontreinigde plekken gaat het en waarom moet er gesaneerd worden. De aanpak van bestaande verontreiniging richt zich in eerste instantie op de ruimtelijke ambities van de stad. Bodemsanering wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in deze projecten opgepakt.
Daarnaast wordt voor de hele stad de bodemkwaliteit in beeld gebracht. Deze bodemkwaliteit wordt vergeleken met de basiskwaliteit om vast te stellen waar nog onderzoek en sanering moet plaatsvinden. Bij het wegwerken van de werkvoorraad stimuleert de gemeente dat anderen dan zijzelf de gevallen van bodemverontreiniging saneren, zoals bedrijven op bedrijventerreinen, projectontwikkelaars en in voorkomende gevallen door publiekprivate samenwerking.
Bij urgente gevallen wacht de gemeente eventuele ontwikkeling van plannen niet af. Waar mensen een gezondheidsrisico lopen of de verontreiniging zich snel verspreidt, dwingt de gemeente verantwoordelijke partijen de sanering ter hand te nemen.
In het tweede deel van de nota staan partijen die bij de bodemproblematiek betrokken zijn centraal. De zorg voor de bodem in algemene zin volgt uit de gemeentewet. Vanuit de Wet Milieubeheer heeft de gemeente de taak om nieuwe bodemverontreiniging te voorkomen. De gemeente is het bevoegd gezag bij de aanpak van bodemsanering vanuit de Wet bodembescherming en is budgethouder in het kader van de Wet stedelijke vernieuwing. Als het bevoegd gezag Wbb heeft de gemeente Tilburg vastgesteld aan welke basiskwaliteit de Tilburgse bodem moet voldoen. De gemeente stimuleert marktwerking bij de uitvoering van bodemsanering en voert waar nodig zelf bodemsanering uit.
De gemeente toetst op grond van de Woningwet de bodemkwaliteit bij de aanvraag van een bouwvergunning. De gemeente onderzoekt in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bodemkwaliteit bij het opstellen van bestemmingsplannen en weegt dit aspect mee bij het vaststellen van bestemmingen. In het kader van de Wet collectieve preventieve volksgezondheid betrekt de gemeente de GGD bij bodemonderzoek en sanering. Een nieuw onderwerp is bodemsanering en archeologie. In de komende periode worden deze twee werkvelden op elkaar afgestemd. De gemeentelijke bodemtaken worden op transparante en toetsbare wijze uitgevoerd. Hiervoor wordt het kwaliteitshandboek gehanteerd waarin werkprocessen en richtlijnen zijn vastgelegd.
Verder gaat de gemeente in deze nota in op de verantwoordelijkheid van de gemeente als eigenaar van terreinen en als planontwikkelaar. Ook wordt er stilgestaan bij de uitvoering van bodemsanering. Tevens wordt er informatie gegeven welke van belang is voor bedrijven. Enerzijds wordt de regels en maatregelen in het kader van milieuvergunningsverlening om bodemverontreiniging te voorkomen behandeld en anderzijds wordt stilgestaan bij de aanpak van bestaande verontreiniging.
Informatie die van belang is voor initiatiefnemers van bouwwerken en ontwikkelingslocaties worden tevens gegeven. Zo wordt er aangegeven wat de bodemtoets bij een aanvraag bouwvergunning inhoudt en hoe Tilburg met een bijdrage in de marktwerking stimuleert bij bodemsanering.
Als laatste laat de gemeente zien hoe haar bodemtaken en -beleid afgestemd zijn met andere partijen, hoe belanghebbenden bij bodemsanering worden betrokken en hoe over het bodembeleid in het algemeen zal worden gecommuniceerd.
3.5.3 Energiebeleidsplan Tilburg: energiekoers en energiedaden
Er is bij de opzet van het energiebeleidsplan aangesloten op de landelijke ontwikkelingen. Daarbij is gebruik gemaakt van een uniforme ambitietabel voor gemeenten (de zogenaamde MENUkaart). De tabel kent drie oplopende ambitieniveaus; actief, voorlopend en innovatief. Op basis van de ambitietabel en in overleg met de portefeuillehouder zijn de doelstellingen/ambities voor Tilburg bepaald. Deze zijn vervolgens vertaald in impulsen welke op hun beurt verder zijn uitgewerkt in activiteiten voor acht verschillende thema's.
Alle organisatieonderdelen die een rol vervullen bij de uitvoering van het energiebeleidsplan zijn betrokken geweest bij het bepalen van de doelstellingen/ambities. Deze laten zich samenvatten in het behalen van tenminste het actieve en waar mogelijk het lopende niveau. Dit is vertaald in de volgende kernambities:
- I. alle nieuwe gemeentelijke gebouwen worden energiezuinig gebouwd;
- II. er is volledig inzicht in het energiegebruik van gemeentelijke gebouwen;
- III. heel Tilburg wordt energiezuinig verlicht;
- IV. energiezuinige woningbouw is de norm;
- V. met de markt wordt samengewerkt aan een hogere energieprestatie voor bestaande woningen;
- VI. stimuleren van energiezuinig ondernemen;
- VII. duurzame mobiliteit herkenbaar in Tilburg;
- VIII. 10% van het berekende duurzame energiepotentieel is gerealiseerd;
- IX. internationale contacten op het gebied van gemeentelijk energiebeleid worden uitgebouwd.
Zoals reeds gezegd zijn deze kernambities vertaald in impulsen en verder uitgewerkt in activiteiten. De impulsen hebben als doel het realiseren van de kernambities. Uitvoering van de in dit plan opgenomen activiteiten betekent een intensivering van het huidige Tilburgse energiebeleid. Om de voortgang van uitvoering van de activiteiten te bewaken zijn een aantal heldere indicatoren geselecteerd. Deze worden meegenomen in de gemeentelijke milieumonitor.
3.5.4 Luchtkwaliteitsplan 2005-2010
Luchtverontreiniging draagt in belangrijke mate bij aan de vermindering van de levensverwachting met name in stedelijke gebieden. De problematiek rond luchtkwaliteit in het stedelijk gebied heeft geleid tot Europese regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. Deze regelgeving is op nationaal niveau vertaald in de Wet milieubeheer. Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Deze wet is op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. In deze wet zijn voor een aantal stoffen grenswaarden opgenomen. Grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan, dat in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu in zijn geheel, binnen een bepaalde termijn moeten worden bereikt.
De problematiek van de luchtkwaliteit in de gemeente Tilburg spitst zich toe op de stoffen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door snelrijdend verkeer en leidt met name langs snelwegen en drukke verkeerswegen tot verhoogde NO2-concentraties. Daarnaast produceert verkeer in stedelijk gebied veel fijn stof (PM10). Dieselverkeer (vrachtwagens en bussen) zorgen voor de grootste bijdrage. Andere luchtverontreinigende bronnen in Tilburg zijn industrie, scheepvaart en huishoudens (open haarden en allesbranders).
De belangrijkste knelpunten met overschrijding van de grenswaarde van stikstofdioxide en fijn stof zijn gelegen in delen van Oud-Zuid, Oud-Noord en Centrum. De knelpunten komen met name voor langs de drukkere wegen zoals Ringbaan West, delen van Ringbaan Oost en Hart van Brabantlaan.
Het niet voldoen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer kan ernstige consequenties hebben voor nieuwe ruimtelijke plannen, verkeersplannen en milieuvergunningen.
Geconcludeerd wordt dat de gemeente Tilburg zonder aanvullende lokaal beleid niet alleen nu maar ook in de toekomst te maken blijft houden met overschrijdingen van de grenswaarden ten aanzien van luchtkwaliteit en met de bijbehorende mogelijke gevolgen voor de gezondheid. De gemeente kan binnen haar eigen beïnvloedingssfeer een significante bijdrage leveren aan het oplossen van deze knelpunten.
3.6 Groenbeleid
3.6.1 Ecologische Hoofdstructuur en Groene Hoofdstructuur
De term 'Ecologische Hoofd Structuur' (EHS) werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van LNV. Destijds was voorzien in "een samenhangend geheel van nationaal belang", met daarin 440.000 hectare bestaand natuurgebied, 200.000 hectare agrarisch gebied en 50.000 hectare natuurontwikkelingsgebied. In 1995 werden de doelsoorten en de natuurdoeltypen gedefinieerd, die pas in 2000 waren doorgevoerd in alle provinciale plannen. Er is toen besloten om een extra beleidsinspanning te leveren in de nota Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur. Het bijbehorende Meerjarenprogramma Ontsnippering is in 2005 door het parlement goedgekeurd.
De EHS betreft een netwerk van zowel grote als kleine gebieden in Nederland waar de natuur (flora en fauna) in feite voorrang heeft. De EHS is bedoeld om natuurgebieden te vergroten en met elkaar te verbinden. Door verbindingen tussen natuurgebieden te maken, kunnen planten en dieren zich makkelijker verspreiden over meergebieden. Hierdoor zijn deze gebieden beter bestand tegen negatieve milieu-invloeden. Grotere natuurgebieden zijn gevarieerder en er kunnen meer soorten planten en dieren leven.
Elk EHS-gebied heeft een zogenoemd natuurdoel. Een natuurdoel beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied. De provincies wijzen de natuurdoelen aan. Als de natuurdoelen zijn gehaald en de natuurgebieden een samenhangend geheel vormen, zal de EHS klaar zijn. De EHS moet in 2018 gereed zijn en zal dan een totale oppervlakte van 728.500 hectare omvatten. Dat is gelijk aan ongeveer 17,5% van de totale oppervlakte van Nederland.
Het streven is om in Nederland in 2020 meer dan 750.000 hectare aan EHS-gebieden te hebben. Het grootste deel daarvan zijn bestaande bossen en natuurgebieden. Daarbij komt nog ruim zes miljoen hectare natte natuur: meren, rivieren en de Nederlandse delen van de Noordzee en de Waddenzee. Voor de totstandkoming van de EHS zal volgens de doelstelling tot 2018 ongeveer 150.000 hectare grond aan de landbouw worden onttrokken.
Om te voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd raken, zijn tussen deze gebieden verbindingen nodig. Deze zorgen ervoor dat soorten in een gebied kunnen terugkeren als ze dreigen te verdwijnen (bijvoorbeeld door ziekte). Verbindingen zijn ook gunstig voor de uitwisseling tussen verschillende groepen dieren en bevordert hun gezondheid. Vaak zijn zogenoemde faunapassages (bijvoorbeeld wildtunnels) nodig om natuurgebieden te verbinden. Via deze Robuuste verbindingszones wordt circa 27.000 hectare nieuwe natuur aan de EHS toegevoegd.
Daarnaast is het voor het goed kunnen functioneren van de EHS van belang dat barrières, zoals snelwegen en kanalen, worden overwonnen. Hiervoor heeft de overheid een plan gemaakt: het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO). In dit plan zijn de belangrijkste barrières en manieren om ze te overwinnen in kaart gebracht. In de periode tot 2018 moeten deze barrières die rijksinfrastructuur in de EHS veroorzaakt worden opgeruimd. Hiervoor is meer dan 400 miljoen euro beschikbaar. Aan de provincies is gevraagd om zo nodig ook provinciale wegen te 'ontsnipperen'. Voor edelherten worden bijvoorbeeld ecoducten over snelwegen gebouwd. Voor dassen en andere kleine dieren worden tunnels onder wegen aangelegd.
Deze Ecologische Hoofdstructuur is doorvertaald in het Streekplan en de Natuurgebiedsplannen van de Provincie Noord-Brabant.
3.6.2 Kadernota Groene Mal
Ondanks het bestaande groen- en natuurbeleid, zoals vastgelegd in het Groenstructuurplan en Groenstructuurplan Plus, wees de praktijk uit dat natuur in deze nota´s te weinig werd beschermd en te onduidelijk werd begrensd. Dit leverde bij verschillende nieuwe stedelijke ontwikkelingen discussies op tussen natuur- en milieuorganisaties, de landbouw en de gemeente Tilburg. Hierdoor ontstonden onder andere vertragingen in de besluitvorming van plannen. Verder was er sprake van onvoldoende duidelijkheid en begrip over wederzijdse standpunten en bestond er onzekerheid over het compenseren van aangetaste groene gebieden.
Om hieraan een einde te maken is in 1997 een start gemaakt met het opstellen van de Kadernota Groene Mal. Deze nota is in gezamenlijkheid met de gemeente Tilburg, de Stichting Brabantse Milieufederatie, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Vereniging Natuurmonumenten, de Milieuwerkgroep WNM Tilburg, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de provincie Noord-Brabant en de waterschappen De Dongestroom en De Dommel. De kadernota heeft als doel een ruimtelijk kader vast te leggen: een robuuste en duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout, die sturing geeft aan (stedelijke) ruimtelijke ontwikkelingen, kortom een ´Groene Mal´. In de nota zijn afspraken over het behoud en de ontwikkeling van deze Groene Mal tot 2015 vastgelegd. De Groene Mal maakt verstedelijking mogelijk in balans met de groene omgeving waarbij zij voldoende robuust is om de indirecte gevolgen van verstedelijking, zoals recreatief medegebruik, op te kunnen vangen. Water speelt als ordenend principe een belangrijke rol binnen de Groene Mal.
Belangrijke delen van de Groene Mal behoren tot de provinciale Groene Hoofdstructuur (GHS), zoals die is vastgelegd in het Streekplan en vallen onder het beschermingsregiem van de GHS. De delen die buiten de GHS vallen genieten een andere bescherming. Daarvoor is afgesproken dat zij niet zullen verstedelijken, maar benut zullen worden voor de uitvoering van natuurontwikkeling en compensatie. Daarbij is aangegeven dat deze bescherming niet mag leiden tot extra beperkingen voor de landbouw. Naast bescherming op provinciaal niveau vindt op gemeentelijk niveau bescherming plaats door de Groene Mal op te nemen in bestemmingsplannen. Daarin worden de exacte grenzen aangegeven. In de voorschriften worden de (on)gewenste ontwikkelingen beschreven. Het handhaven van niet-groene vigerende bestemmingen binnen de Groene Mal worden zo geïnterpreteerd dat ook andere bestemmingen die uit oogpunt van natuur en milieu kwalitatief vergelijkbaar zijn met deze vigerende bestemmingen mogelijk zijn.
De kadernota Groene Mal is vastgesteld door de Raad. Onderdeel van de nota is een intentieovereenkomst, die is ondertekend door de gezamenlijke partners. Hiermee verklaren zij zich te houden aan afspraken over het behoud en de ontwikkeling van de Groene Mal tot 2015. Ondertekening leidt niet tot verlies van enige wettelijke bevoegdheid die de partners hebben.
3.6.3 Groenstructuurplan en Groenstructuurplan Plus
Het Groenstructuurplan (GSP) dateert uit 1992 en geeft een lange termijnvisie op de inrichting en het beheer van de openbare ruimte met speciale aandacht voor groen. Enerzijds gaat het om het scheppen van kwaliteit, anderzijds om het instandhouden van deze kwaliteit door een effectief beheer. In het Groenstructuurplan Plus (GSP+) vastgesteld in 1998, wordt het Groenstructuurplan geëvalueerd en geactualiseerd (voor de periode 1997 - 2013). Gronden die in deze stukken zijn aangemerkt als structureel groen, zijn in het bestemmingsplan als groen bestemd. Gronden die daarnaast een natuur- of ecologische waarde kennen, zijn alszodanig bestemd.
Het Groenstructuurplan en het Groenstructuurplan plus geven aan dat kwaliteit wordt gerealiseerd door de volgende elementen te realiseren en te versterken:
- I. De natuurkernwaarden in Tilburg worden versterkt door een duurzaam ecologisch raamwerk te realiseren. Dit netwerk bestaat uit:
- a. Vennen, poelen en moerassen rondom Tilburg
- b. Bos in het buitengebied
- c. Beken en beekdalen; Dommel, Ley en Zandley
- II. Een samenhangend netwerk van lange lijnen geeft structuur aan de stad. De lange lijnen worden gevormd door:
- a. Ringbanen
- b. Wilhelminakanaal
- c. Beeldbepalende linten in de Oude Stad
- d. Lanen die stad en landschap verbinden. Het patroon van lange lijnen kan worden geactualiseerd en aangevuld o.a. de genoemde noord-zuidas en oost-weststrip.
- III. Hiernaast zijn strategische plekken van belang zoals Frankische driehoeken, parken en pleinen.
Het groen in de stad dient aan verschillende eisen te voldoen. Het groen moet bruikbaar en herkenbaar zijn en dient een bepaalde mate van representativiteit hebben, de inrichting moet helder zijn, de sociale veiligheid dient te zijn gewaarborgd en er moet geïnvesteerd worden in de ecologische duurzaamheid.
3.6.4 Ruimte voor Buitenspelen
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:
- I. Per hectare uitgegeven gebied wordt 300 m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte.
- II. De huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2 m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).
Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.
Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (Programma van Eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.
3.6.5 Bomennota Tilburg BoomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de boomwaarde zoneringskaart (bwz-kaart) opgesteld. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot kapvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d..
De bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op de plankaart van dit bestemmingsplan opgenomen.
Bomen met een hoofdwaarde
Openbare bomen die in een zone met een hoofdwaarde staan hebben een structuurbepalend karakter voor heel Tilburg en/of de stadsdelen en nemen een belangrijke plaats in in het stedelijk netwerk (qua karakter, identiteit en herkenningspunt). Het zijn bomen van stedelijk belang waar meer waarde aan wordt toegekend dan aan een 'normale' stadsboom. De openbare bomen met een hoofdwaarde krijgen alle kans om uit te groeien tot een duurzame en kwalitatief hoge bomenstructuur (maximale grootte moet bereikt kunnen worden/volgroeid). Boombehoud is het uitgangspunt. Het beheer, behoud en stedenbouwkundige projecten dienen hierop te worden afgestemd. Tevens is het uitgangspunt dat de boom in principe belangrijker is dan kabels, leidingen en overige infrastructuren. Indien mogelijk dienen kabels en leidingen te worden verlegd als deze in de weg liggen (zowel in huidige als nieuwe situaties). Op deze manier kan de boom behouden blijven. Vanwege de hoge waarde die wordt toegekend aan bomen die een hoofdwaarde hebben, vallen deze bomen altijd onder de bomenverordening. Dit houdt in dat voor openbare bomen met een hoofdwaarde altijd (ongeacht hun stamomtrek) een kapvergunning dient te worden aangevraagd. Of een boom waarvoor een kapvergunning is aangevraagd ook daadwerkelijk gekapt mag worden, wordt vervolgens beoordeeld door de toetser van de kapaanvraag. Er moeten echter wel gegronde, zeer zwaarwegende, maatschappelijke redenen zijn om een boom met een hoofdwaarde te kappen. Andere oplossingen/alternatieven (zoals bijv. het omleggen van kabels en leidingen, het aanpassen van een ontwerp van een gebied, het direct onder de boom door boren van kabels en leidingen) dienen serieus in ogenschouw genomen te worden.
De lijnvormige (hoofd)structuur van bomen in een zone met een hoofdwaarde mag geen gaten vertonen. Indien bomen uit een structuur/laan uit een hoofdzone toch gerooid worden, dient er - indien mogelijk -een nieuwe gezonde boom van gelijke grootte en/of leeftijd op deze plek (of nabij deze plek) herplant te worden om de lijnvormige structuur te handhaven.
De bomen die in een hoofdzone staan zijn duurzame houtsoorten. Gestreefd wordt naar bomen van een 1e grootte (bijv. eik, beuk, linde of kastanje). Deze bomen moeten kunnen volgroeien zonder last en/of schade te ondervinden van zijn omgeving. Indien mogelijk dienen de bomen met een hoofdwaarde vrij dicht en op een regelmatige onderlinge afstand in de rij, 2-zijdig van de weg te worden geplant. Slechts bij onhaalbaarheid van voldoende ruimte (zowel boven- als ondergronds) wordt voor een minder zware boombeplanting of vorm (zuil) gekozen. Indien mogelijk staan bomen met een hoofdwaarde in gras of vakbeplanting (of onderbeplanting). Bij de keuze van het assortiment moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met de grondsoort en de natuurlijke habitat. Per structuur wordt zoveel mogelijk één soort gebruikt.
In de praktijk blijkt dat de hierboven omschreven gewenste invulling van de hoofdzones niet altijd volledig te realiseren is. Toch moet bij het realiseren van (her)inrichtings-, herstructurerings- en herontwikkelingsplannen steeds de gewenste verschijningsvorm/eindbeeld als uitgangspunt worden genomen.
Beheermaatregelen voor bomen met een hoofdwaarde
Bomen die een hoofdwaarde hebben verdienen extra bescherming; zowel boven- als ondergronds. De beheermaatregelen voor bomen die een hoofdwaarde hebben zijn erop gericht om de boom(structuur) in stand te houden en zo mogelijk te optimaliseren. Voor wat betreft beheer betekent dit onder meer:
Boombescherming: Bij bouwactiviteiten krijgen bomen die in de hoofdzone staan de hoogste mate van bescherming. Dit betekent dat in de definitiefase het behoud van deze bomen (boomkroon, de stam en/of de wortels) uitgangspunt dient te zijn. Onder de kroon van deze bomen mogen geen werkzaamheden plaatsvinden. Daarnaast dienen bij eventuele bouwwerken/plannen minimaal de volgende afstanden tot de stam te worden aangehouden:
- bomen eerste grootte: 8 meter;
- bomen tweede grootte: 5 meter;
- bomen derde grootte: 4 meter;
- zeer waardevolle bomen: 12 meter;
- monumentale bomen: 15 meter.
Bij werkzaamheden in nabijheid van bomen die in de hoofdzone staan dient daarnaast te allen tijde boombescherming te worden aangebracht. Verder dient er bij werkzaamheden in nabijheid van deze bomen altijd een volledige BomenEffectenAnalyse (BEA) te worden opgesteld.
Inspectie: Bomen die een hoofdwaarde hebben worden minimaal een keer per drie jaar geïnspecteerd op veiligheid en onderhoud.
Indien bomen met een hoofdwaarde toch moeten wijken wordt herplantplicht opgelegd. Als blijkt dat een feitelijk gelijkwaardige herplant echt niet (volledig) mogelijk is, dient een deel van de herplant door storting van een bedrag in 'Reserve Bomen' gecompenseerd te worden. De hoogte hiervan wordt bepaald door de adviseur bomen en groen van de gemeente Tilburg.
In geval van onherstelbare schade aan bomen die een hoofdwaarde hebben zal altijd een herplantplicht opgelegd worden. Voor nieuw geplante bomen zal in de regel géén kapvergunning worden verleend, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand, in het kader van tijdige verjonging of andere uitzonderlijke situaties.
Verbetering groeiplaats: Indien noodzakelijk en mogelijk zal groeiplaatsverbetering plaatsvinden.
Bij het uitvoeren van beheermaatregelen (bijvoorbeeld nader onderzoek) zullen de bomen met een hoofdwaarde de hoogste prioriteit krijgen.
Beheermaatregelen zijn zowel gericht op de veiligheid en behoud van het bomenbestand als op de esthetisch kwaliteit en structuurbepalendheid.
3.7 Beleid Omtrent Architectuur, Beeldende Kunst En Cultuurhistorie
3.7.1 Cultuurhistorische waarden en architectonische kwaliteit
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande kunst- en cultuurhistorische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Instrumentarium hiervoor vormen de Monumentenwet, de gemeentelijke monumentenverordening en de gemeentelijke welstandszorg.
Een algemeen onderwerp van welstandszorg is de waarborging van het kwaliteitsonderscheid tussen de hoofdstructuur enerzijds en de overige gebieden anderzijds: diversiteit voortkomend uit gegroeide lintbebouwing tegenover eenheid en samenhang in ontworpen (woon)buurten. Planologisch worden in de lintbebouwde hoofdstructuur meer mogelijkheden geboden dan daarbuiten. Dit wordt gelegitimeerd vanuit het grotere belang van die straten voor de stad en het individuele karakter van de bebouwing. Hierdoor zijn grote contrasten denkbaar tussen buurpanden. Welstandscriteria kunnen die niet geheel ondervangen. Daarom is ook in planologische zin afstemming tussen buurpanden noodzakelijk ten aanzien van bouwhoogte en bouwdiepte. Nadere eisen kunnen hierin voorzien, waarbij in bepaalde mate overgangszones kunnen worden afgedwongen boven 9m hoogte en 12m diepte. Deze overgangszones hebben tot doel om ruimtelijke conflicten in bestaande situaties te verzachten. De algemene doelstelling blijft om de stedelijke veranderings- en verdichtingsdynamiek mogelijk te houden.
3.7.2 Kunstenplan Openbare Ruimtwe Tilburg
Het Kunstenplan Openbare Ruimte Tilburg (KORT, 2002) vormt het kader voor de realisatie van kunstprojecten in de openbare ruimte. Kunst in de openbare ruimte is een onderdeel van de samenleving als geheel; een resultaat van maatschappelijke processen. Op deze manier kan kunst overal opduiken, in elke vorm. Op basis van signalen uit de stad ontwikkelt de gemeente Tilburg het beleid. Het fundament van het gemeentelijk beleid wordt gevormd door het MIOP. Jaarlijks worden circa 6 projecten opgenomen in het KORT-project.
De gemeente is verantwoordelijk voor de openbare ruimte. Zij is dus opdrachtgever voor de kunstenaar en financiert de kunstprojecten uit het Fonds Beeldende Kunst. De middelen uit het fonds zijn niet gebonden aan de locatie of aan het project waar het geld oorspronkelijk vandaan komt.
3.8 Overig Beleid
3.8.1 Koffieshops en verkoop van softdrugs
In de eindnota koffieshop-problematiek (1992) wordt een beleid geformuleerd ten aanzien van koffieshops waar tevens verkoop van softdrugs plaatsvindt. In de nota wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden van sluiting of niet verlening van vergunningen aan bestaande koffieshops.
In verband met het woon- en leefklimaat wordt een spreidingscriterium gehanteerd waarbij de volgende afstandnormen in acht dienen te worden genomen:
- I. tenminste 250 meter van een basisschool;
- II. tenminste 250 meter van een andere onderwijsinstelling, een jongerencentrum danwel een instelling voor opvang of behandeling van drugsverslaafden;
- III. tenminste 250 meter van een ander softdrugsverkooppunt.
Daarnaast is er sprake van aantasting van het woon-/leefklimaat indien de inrichting zal worden gevestigd in:
- IV. een woonstraat;
- V. in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanige bezoekersgroep dat tengevolge van de vestiging van de inrichting de ontmoeting van de betrokken bezoekersgroepen openbare orde problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben.
De inrichtingen welke niet aan deze afstandnormen voldoen zullen door een uitstervingsbeleid dienen te verdwijnen. Dit wil zeggen dat de huidige eigenaren kenbaar wordt gemaakt dat het spreidingscriterium zal worden gehanteerd vanaf het moment dat een inrichting van exploitant wijzigt.
3.8.2 Nota Prostitutiebeleid (1999)
Onder een prostitutiebedrijf wordt verstaan 'een gebouw, of een voer- of vaartuig dan wel enig gedeelte daarvan, waarin prostitutie plaatsvindt'. Onder prostitutie wordt verstaan 'het op naar buiten toe kenbare wijze tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen'. Naast prostitutie wordt in de nota tevens aandacht besteed aan andere verschijningsvormen van prostitutie, zoals de escortbedrijven en straatprostitutie.
Prostitutie-inrichtingen
In 1999 is het algemene bordeelverbod (wet Tweede Kamer) komen te vervallen en zijn exploitanten vrij deze te vestigen, tenzij er lokale regelgeving is die daar grenzen aan stelt c.q. randvoorwaarden voor formuleert. De gemeente Tilburg heeft haar lokale regelgeving weergegeven in de nota prostitutiebeleid.
Ook na legalisering van deze branche door opheffing van het bordeelverbod blijft er natuurlijk wel sprake van een bijzondere branche, waar het gevaar van bedreiging van de openbare orde c.q. aantasting van woon- en leefklimaat latent aanwezig is. Naast het vestigingsbeleid dat aan de orde is voordat eventueel een vergunning verleend wordt aan prostitutie-inrichtingen, is het zaak ook als de vergunning verleend is regels te verbinden aan die vergunning in het belang van de openbare orde en woon- en leefklimaat, maar ook met het oog op de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de in de branche werkzame personen. Het bewaken daarvan is een taak die door de minister in de Memorie van Toelichting op het wetsontwerp aan gemeenten wordt toebedeeld. Er zijn in deze nota dan ook enkele regels opgenomen die dit beogen te bewerkstelligen.
Toetsingscriteria vergunningaanvraag: locatietoets
Een eerste criterium voor de vergunningaanvraag voor een prostitutie-inrichting is dat de vestiging in overeenstemming met het bestemmingsplan dient te zijn. Grofweg betekent dit dat in het bestemmingsplan bij gebreke van een expliciete bestemming 'prostitutie-inrichting' de bestemming 'gemengde doeleinden' e.d. opgenomen dient te zijn, wil vestiging bestemmingsplantechnisch mogelijk zijn. Indien het de bedoeling is dat in de prostitutie-inrichting ook alcohol geschonken wordt, dient het bestemmingsplan tevens horeca toe te laten. In de APV is expliciet opgenomen dat de vergunning alleen verleend kan worden als het bestemmingsplan vestiging toelaat. Met het oog op bescherming van het belang van de openbare orde c.q. voorkoming van aantasting van het woon-en leefklimaat dient tevens nog aan een aantal specifieke op de APV gebaseerde vestigingscriteria te worden voldaan. Uitgangspunt daarbij is dat mogelijke overlast voor de woonfunctie zo veel mogelijk wordt voorkomen. Duidelijk is dat de vestiging in woonstraten niet toelaatbaar is. Daarbij spelen twee aspecten, de verkeersfunctie van de straat en de gebruiksfunctie van de bebouwing. Hierover het volgende:
- I. vestiging van een prostitutie-inrichting is niet toelaatbaar aan een andere dan een gebiedsontsluitingsweg c.q. aan een weg of straat met een verblijfsfunctie, met uitzondering van het horecaconcentratiegebied in het centrum;
- II. de gebruiksfunctie van de bebouwing. Er zal, ook al wordt voldaan aan het onder 1) genoemde criterium, alleen vergunning verleend worden, indien de direct aangrenzende panden op de begane grond geen woonfunctie kennen en indien van het totaal aantal panden binnen 30 meter van het pand, ten behoeve waarvan vergunning gevraagd wordt, tenminste 67% op de begane grond geen woonfunctie heeft. Maatgevend zijn de panden in dezelfde straat, bij hoekpanden in beide straten;
- III. vestiging is voorts niet mogelijk binnen een afstand van 250 meter van een ander prostitutiebedrijf, dit om concentratie van dat soort inrichtingen te voorkomen;
- IV. vestiging is niet mogelijk indien deze binnen een straal van 250 meter van een school gelegen is;
- V. bestaande vestigingen blijven toegelaten, voorzover deze tot nu toe (1999) officieel van gemeentewege gedoogd zijn. In concreto betreft dit inrichtingen aan de Koestraat 42/44, de Spoorlaan 20 en Korvelseweg 215.
Ook zijn in de nota persoonseisen, inrichtingseisen en vergunningseisen aangegeven. Voor deze eisen wordt verwezen naar de nota prostitutiebeleid.
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten
4.1 Uitgangspunten Wonen
4.1.1 Speerpunten
Het gemeentelijk woonbeleid (zowel kwalitatief als kwantitatief) volgt uit de vierjaarlijkse WoonVisie en de jaarlijkse nota Wonen. Eén van de speerpunten van het woonbeleid is meer ruimte te bieden aan mensen om hun woonwensen te realiseren. De vraag naar kwaliteit, zowel van de woning als van de woonomgeving, komt hiermee meer centraal te staan. Daarnaast streven de nota's naar een "stad in balans", een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden ongeacht waar men wil wonen. Dit vraagt dus ook een zekere mate van differentiatie bij (grotere) bouwinitiatieven. In deze paragraaf wordt het voor dit bestemmingsplan relevante woonbeleid nader belicht.
4.1.2 Woonvisie
In de WoonVisie is de stad ingedeeld in vijf woonmilieus, zowel huidig als gewenst. Door de typering in woonmilieus wordt per gebied een duidelijke richting gegeven waarnaar een gebied zich zal ontwikkelen, onder andere gericht op dichtheid, bereikbaarheid, voorzieningen en (menging van) functies. De eerder genoemde 'stad in balans' dient vorm te krijgen binnen deze woonmilieus.
4.1.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek
Uit het vierjaarlijkse woningbehoefte-onderzoek waarvan de meest recente is uitgevoerd in 2004, blijkt dat de woonwensen van verhuisgeneigde huishoudens wat bescheidener zijn dan vier jaar geleden. De vraag naar koopwoningen is groot al is deze ten opzichte van 2000 wat afgenomen, de gewenste huur- en koopprijzen liggen wat lager, de grote vraag naar vrijstaande en half-vrijstaande typen is afgenomen ten gunste van de rijtjeswoning, en de vraag naar grote woningen is afgenomen ten faveure van de driekamerwoning.
Toch betekent dit niet dat de Tilburgse woningmarkt in kwalitatief opzicht in evenwicht is. Als de vraag naar woningen wordt afgezet tegen het aanbod, blijft er een relatief overschot aan rijtjeshuizen en met name huurflats zonder lift, terwijl er een relatief tekort is aan vrijstaande en half-vrijstaande woningen in de koopsector, en aan flatwoningen met lift in met name de huursector. Bedacht moet worden dat het aantal koopstarters weer zal oplopen zodra een economisch herstel optreedt, het consumentenvertrouwen opveert en de prijzen in de koopsector stabiel blijven. Deze verwachting is gebaseerd op de landelijke trend dat veel woonconsumenten blijvend gericht zijn op een kwalitatief hoogwaardige en ruime (koop)woning.
4.2 Uitgangspunten Bedrijvigheid
Het gebied Leijpark / Koningshoeven biedt nu ruimte aan functies zoals een groot stadspark, een ziekenhuis, wonen, sport en volkstuinen.
In het gebied ligt een binnenstedelijk bedrijventerrein, te weten Koningshoeven. Dit terrein biedt ruimte aan enkele kleinschalige bedrijven.
Aan de westzijde van de Kempenbaan (buiten het plangebeid), ten zuiden van het Leijpark en het Cenakel is een voormalige stortplaats gelegen. Daarvoor zijn plannen in voorbereiding om te komen tot een ontwikkeling met grootschalige kantoren en hoogwaardige woningen (project Kempenbaan).
4.3 Uitgangspunten Horeca
Van het plangebied Leijpark Koningshoeven is bij de totstandkoming van de horecanota een profiel gemaakt. Op basis van diverse criteria in de horecanota is voor het plangebied beperkt ontwikkelen tot beleidsinzet bepaald.Beperkt ontwikkelen wil zeggen dat bestaande horecakavels de horecabestemming kunnen blijven behouden en dat daarnaast begrensd zal worden gezocht naar nieuwe ontwikkelplekken teneinde de verzorgingsstructuur met horeca in maximaal categorie 2 aan te vullen. In het gebied zijn 2 horeca 3- inrichting aanwezig: restaurant Etenstijd in het Leijpark en hotel Bastion aan de Kempenbaan. Ontwikkelingsmogelijkheden voor horeca liggen vooral op het vlak van:
- a. kleinschalige "parkhoreca"
- b. ondersteunende horeca voor de medische sector / de zorg
- c. bedrijfsondersteunende horeca voor wat betreft het Koningshoevengebied
In het gebied is zeker nog ruimte voor een tweede horeca 3 inrichting.
In de horecanota wordt voor het gebied 'oude stad' de beleidsinzet 'consolideren' gebruikt. Nadrukkelijk wordt hier gesteld dat het gebied in het onderhavige plan wordt gezien als een soort buitengebied en dat daarom de beleidsinzet 'beperkt ontwikkelen' geldt.
4.4 Uitgangspunten Groen
Het Leijpark heeft een opknapbeurt ondergaan, waardoor de eigen identiteit is versterkt. Het park wordt gezien als een soort scharnierpunt tussen alle omliggende gebieden (o.m. Piushaven, St. Elisabeth ziekenhuis). De Nieuwe Leij vormt een natte ecologische verbindingszone in het gebied met specifieke aandacht voor het Leijpark en Moerenburg (beekdal dicht bij de oude stad, via Piushaven: recreatieve uitloop- en verbindingsroute). De vuile Leij komt te vervallen in verband met de ontwikkeling van het gebied tussen de Nieuwe Leij, de Kempenbaan en de snelweg A58. Bestaande bosgebieden langs de Nieuwe Leij worden beter beschermd om de ecologische waarde van het gebied te behouden.
De Ringbaan Zuid is een parkachtige zone met ecologisch beheer. In het groenstructuurplan worden bredere wegen (waaronder de Ringbaan Zuid) als belangrijke infrastructuur gezien voor droge/natte ecologie in Tilburg.
Van de Surfplas/Bakertand (T58), het gebied ten zuiden van Groenewoud en Groenewoud zelf zal een ecologische verbindingszone worden aangelegd en daar waar de ecologische verbindingszone reeds aanwezig is, zal deze versterkt worden. Ook worden de natuurwaarden van delen van het Leijpark en de bestaande natuurgebiedjes aansluitend aan de Nieuwe Leij beschermd.
4.5 Uitgangspunten Verkeer En Vervoer
Het gemeentelijke beleid op het gebied van verkeer is vastgesteld in het nieuwe Tilburgse Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Hierin zijn de belangrijkste gebiedsontsluitingswegen aangewezen als 50 km/h gebied. Het gaat hierbij om de Kempenbaan en de Prof. van Buchemlaan. De overige straten in het plangebied zijn aangewezen als 30 km/h gebied.
Om parkeerproblemen in de wijk te voorkomen, dienen nieuwe bouwinitiatieven aan de gemeentelijke parkeernormering te voldoen. Artikel uit de Algemene bepalingen is in deze een belangrijk artikel.
Hoofdstuk 5 Juridische Regelgeving
5.1 Algemeen
Het voornemen om met een beperkt aantal grote bestemmingsplannen het gehele grondgebied van de gemeente te bestrijken, is een uitgangspunt dat voor het eerst in 1997 door de Raad is vastgesteld. Daarbij is uitgegaan van op de huidige inzichten toegesneden globale plannen, die inhoudelijk en qua regelgeving op elkaar afgestemd zijn. Voor plangebieden in de bestaande stad gaat het in principe om "beheerplannen", waarbij het wel in onderdelen in beperkte zin kan gaan om te (her)ontwikkelen "veranderingsgebied".
In paragraaf 5.3 "Functionele beheer" en in paragraaf 5.4 "Ruimtelijke beheer", vindt de planopzet enerzijds plaats vanuit het aspect 'gebruik' of 'functie' en anderzijds vanuit de aspecten 'beeld' of 'ruimte'.
Bij het aspect 'functie' zal het beheer zich meer dan voorheen moeten bekommeren om de integratie ruimtelijke ordening - milieu. In het plan moet een afweging plaatsvinden van de verenigbaarheid van activiteiten. De milieuwetgeving op zich biedt daartoe te weinig mogelijkheden.
Bij het ruimtelijk aspect is wel gestreefd naar een zo globaal mogelijke planopzet, maar is uit overwegingen van standaardisatie de stedenbouwkundige regeling uit de bouwverordening grotendeels overgenomen. Dit betekent toch een vrij gedetailleerde regelgeving op dit vlak. Indien in bepaalde situaties meer specifieke regelgeving gewenst is, biedt dit bestemmingsplan de mogelijkheid voor het stellen van "nadere eisen". Aanvullend op het bestemmingsplan is het mogelijk om een beeldkwaliteitsplan vast te leggen.
5.2 Indeling Van De Regels
De indeling van dit bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP 2006 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen). Deze indeling wordt in deze paragraaf toegelicht.
5.2.1 Inleidende bepalingen
Hoofdstuk Hoofdstuk 1 bevat de "Inleidende bepalingen". Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel regelende de wijze van meten.
5.2.2 Bestemmingsbepalingen
Hoofdstuk 2 bevat de "Bestemmingsbepalingen". In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Bij sommige bestemmingen is daarnaast sprake van aanlegvergunningen.
Bestemmingsomschrijvingen
Het plangebied is belegd met twee typen bestemmingen: "bestemmingsvlakken" en "aanduidingen". Bestemmingsvlakken zijn gebiedsgericht en bedekken doorgaans meerdere percelen. Aanduidingen wijken af van een gebiedsbestemming en worden als een soort 'dubbelbestemming' op het betrokken perceel gelegd. De gebiedsbestemming van het bestemmingsvlak blijft op die plek dus intact. Verder kent dit bestemmingsplan een aantal dubbelbestemmingen, welke gelijkwaardig zijn aan de bestemmingsvlakken, waarbij veelal beperkingen vanuit de dubbelbestemming worden opgelegd.
Op de plankaart zijn de bestemmingsvlakken, aanduidingen en dubbelbestemmingen verklaard in het renvooi. Daarnaast zijn ze te herkennen aan de grotere respectievelijk kleinere lettercodes en zijn aanduidingen tevens voorzien van een arcering. In het plan zijn de volgende (gebiedsgerichte) bestemmingsvlakken opgenomen:
- I. Bedrijf "B"
- II. Bedrijf - verkooppunt motorbrandstoffen "B - vmb"
- III. Groen "G"
- IV. Kantoor "K"
- V. Natuur "N"
- VI. Sport "S"
- VII. Verkeer "V"
- VIII. Verkeer-Nationaal "V-N"
- IX. Verkeer-Verblijf "V-V"
- X. Water-Waterstaatkundige doeleinden " WA-W"
- XI. Wonen "W"
- XII. Wonen-Gestapeld "W-S"
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:
- XIII. Leiding - Riool
- XIV. Leiding - Water
- XV. Waarde - archeologie
- XVI. Waarde - ecologie
- XVII. Waarde - natuur
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, (onbebouwd) erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Voor een uitgebreide toelichting op de bouwregels wordt verwezen naar paragraaf 5.4 "Ruimtelijke beheer". Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Nadere eisen en vrijstellingen
Per bestemming heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende procedures nadere eisen aan bouwplannen te stellen of vrijstelling van de bouwregels te verlenen. De hiervoor geldende procedures worden in artikel 28.1 respectievelijk artikel 28.3beschreven. Voor het verlenen van vrijstellingen gelden steeds een aantal voorwaarden. Deze worden in het betreffende lid opgesomd.
Specifieke gebruiksregels
Ten slotte worden per bestemming de bepalingen omtrent het gebruik van bouwwerken en gronden gegeven, aangevuld met een aantal vrijstellingsmogelijkheden wisselend per bestemming.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is facultatief aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid voor bepaalde functies.
5.2.3 Algemene bepalingen
Hoofdstuk 3 betreft de "Algemene bepalingen". Dit hoofdstuk bevat regels die voor alle gronden van toepassing zijn, ten aanzien van de volgende aspecten:
Algemene ontheffingsbevoegdheid
Een algemene ontheffingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders in artikel 23 met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan (maten, geringe afwijkingen van het bestemmingsvlak, utiliteitsvoorzieningen (kleiner dan 50 m2), geringe afwijking van de toegelaten milieucategorie van bedrijfsactiviteiten, toelaten van zorg en dienstverlening in plaats van detailhandel, beroep aan huis, kantoorvestiging in grote woonpanden, uitbreiding horeca 3 inrichtingen, vuurwerk, etc).
Algemene wijzigingsbepalingen
Een algemene wijzigingsbepaling van burgemeester en wethouders in artikel 24 met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van perceelsgerichte bestemmingen en uitwisseling van perceelsgerichte bestemmingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2 etc.
Algemene nadere eisen
Naast een aantal nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 25 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Ook hiervoor gelden de procedureregels van artikel 28.3.
Algemene aanlegvergunningen
Algemene bepalingen in artikel 26 over het toelaten van werkzaamheden waarvoor een aanlegvergunning vereist is. (werkzaamheden nabij waardevolle bomen, binnen ecologische verbindingszones)
Procedureregels
In artikel 28 worden de procedureregels bij het gebruik maken van vrijstellingbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen gegeven.
5.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
Het laatste hoofdstuk bevat de "Overgangs- en slotbepalingen". Dit zijn algemene bepalingen betrekking hebbend op het overgangsrecht. Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of die kunnen worden opgericht volgens een voor dit tijdstip aangevraagde bouwvergunning) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Tot slot een strafbaarheidsbepaling en de titel van het bestemmingsplan.
5.3 Functionele Beheer
5.3.1 Detailhandel
Het uitgangspunt van het gemeentelijke detailhandelsbeleid (nota Ruimte voor Detailhandel, 2002; voortgangsrapportage detailhandel 2007) is een bijdrage te leveren aan versterking en verbreding van de detailhandel in de buurten, in de wijken, in de dorpen, in de binnenstad en in de werkgebieden teneinde de werkgelegenheid te versterken en de inwoners van stad en regio een winkelaanbod te bieden dat past bij de status van Tilburg als zesde stad van het land.
In deze verzorgingsstructuur wordt een drieslagmodel gehanteerd. Dit model legt een relatie tussen het koopgedrag van consumenten en de in het winkelgebied aanwezige soorten winkels en branches. Het drieslagmodel onderscheidt drie typen winkelgebieden: centra voor recreatief winkelen, gemakscentra voor dagelijkse artikelen en centra voor doelgerichte aankopen.
In het plangebied komt geen detailhandel voor
5.3.2 Horeca
Binnen het gemeentelijke geïntegreerd horecabeleid worden aan de ene kant drie typen horecavoorzieningen onderscheiden (horeca 1, 2 of 3) en aan de andere kant vijf gebiedstypen waaraan vestigingscriteria gekoppeld zijn. De gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, lijnstructuur, woongebied en overig gebied.
Bestaande horecavestigingen worden als zodanig bestemd, nieuwvestigingen worden slechts middels vrijstellingsmogelijkheden dan wel wijzigingsbevoegdheden toegelaten, waarbij spreiding wordt beoogd, afhankelijk van zwaarte en omvang van de vestiging in relatie tot de typologie van het gebied. Voor het plangebied is dit als volgt uitgewerkt:
- de 'lijnstructuur horeca' (plankaart B) beperkt zich in het plangebied tot de Ringbaan Zuid;
- als woongebied wordt beschouwd de bestemming "W" voorzover deze niet is gelegen aan de hiervoor benoemde wegen gelegen aan de lijnstructuur horeca;
- overig gebied wordt gevormd door de andere bestemmingen niet zijnde verkeersbestemmingen en voor zover niet gelegen aan de hiervoor benoemde wegen gelegen aan de lijnstructuur horeca.
Voor de afzonderlijke bestemmingen zijn vervolgens de spreidingscriteria in een vrijstellingsmogelijkheid opgenomen. Door de werking van de spreidingscriteria is impliciet bepaald dat de aard en omvang van de beoogde activiteit naar aard en schaal passen binnen het gebied en dat door de nieuwvestiging in beginsel geen onevenredige aantasting plaats vindt van de in de omgeving aanwezige functies. Voldoet een eventuele nieuwe vestiging aan de spreidingscriteria, dan dienen bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid voor het toelaten van nieuwe horeca 3 vestigingen en de vrijstellingsbevoegdheid voor het toelaten van nieuwe horeca 1 of 2 vestigingen de navolgende criteria in de afwegingen te worden betrokken:
- de eventueel verkeersaantrekkende effecten c.q. parkeerbehoefte in relatie tot de ontsluitingssituatie en
- de parkeer- en stallingsmogelijkheden op eigen terrein dan wel in het openbaar gebied.
5.3.3 Kantoren
Het gemeentelijk kantorenbeleid is vastgelegd in de nota 'Ruimte voor kantoren' (zie ook hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid). In deze nota wordt binnen het plangebied het gebied Kempenbaan-West/Koningshoeven als te ontwikkelen kantorenlocatie genoemd. De aanwezige kantoorfunctie is op de plankaart als zodanig bestemd.
Kleinschalige kantoorontwikkelingen (tot 250m² b.v.o. per functionele eenheid met een maximum van 700m2 b.v.o. per bestemmingsvlak) zijn binnen de bestemmingen 'C', 'GD-1' en 'GD-2' (kleinschalig) zonder meer toegestaan.
Voor de kleinschalige kantoorontwikkelingen is bovendien het beleid met betrekking tot grote (woon)panden van toepassing. Daarin zijn straten aangegeven waarlangs volledige onttrekking van grote woonpanden aan de woonbestemming ten behoeve van kantoren mogelijk is. Dit kan betreffen grote woonpanden met een bruto vloeroppervlakte van meer dan 300m2 tot maximaal 700 m2 b.v.o. In het onderhavige plangebied zijn dergelijke straten niet aanwezig.
In hoofdstuk 3 is reeds aan de orde gekomen dat uitbreiding van het kantoorareaal langs de ringbanen, zoals genoemd in de nota 'Ruimte voor kantoren' alleen incidenteel is bedoeld, om urgente gevallen in de stad te kunnen huisvesten. Na aanwijzing van een tweede grote kantoorlocatie buiten de Stationszone zal deze mogelijkheid komen te vervallen. Gelet op het incidentele en tijdelijke karakter van dit uitgangspunt is ervan afgezien om in het bestemmingsplan langs de ringbanen de bouw van kantoren mogelijk te maken. In voorkomende gevallen zullen deze met een planherziening gerealiseerd kunnen worden.
5.3.4 Bedrijven
5.3.4 Bedrijven
- I. Locaties opgenomen in de 'Atlas binnenwijkse bedrijventerreinen hebben de bestemming 'Binnenwijks bedrijventerrein' gekregen.
- II. De overige, verspreide bedrijvigheid wordt in beginsel positief bestemd, hetzij als onderdeel van de bestemmingen Gemengde of Centrumdoeleinden, hetzij als afwijkende functie binnen de bestemming Woondoeleinden (als perceelsgerichte bestemming bovenop de gebiedsbestemming).
Vestiging c.q. uitbreiding van (nieuwe) bedrijven is binnen de daarvoor aangewezen bestemmingen slechts toelaatbaar tot de daarvoor aangegeven milieucategorie welke blijkt uit de bestemmingsomschrijving. In bijlage register bedrijven binnen plangebied is het zogenaamde register bedrijven binnen plangebied met toelichting toegevoegd die onderdeel uitmaakt van de bestemmingsplanregels. Deze lijst is bedoeld als hulpmiddel voor het bepalen van welke bedrijven, met de daarbij behorende opslagen en installaties, zich binnen het plangebied mogen vestigen en waar dit binnen het plangebied is toegestaan. De lijst is afgeleid van de bedrijvenlijst die als bijlage hoort bij 'Bedrijven en Milieuzonering', een uitgave van het VNG.
Uitbreidingsmogelijkheden zijn behoudens de fysiek beperkte bebouwingsregelingen ook gelimiteerd door de genoemde categorie-indeling. Uitbreiding (meer dan 10%) is niet toelaatbaar, indien het bedrijf de maximaal toelaatbare milieucategorie overschrijdt.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om vrijstelling te verlenen van de categorie indeling van bedrijven tot ten hoogste één hogere categorie dan in de regels voor de betreffende locatie is opgenomen mits dit uit milieutechnisch oogpunt mogelijk is. De plansystematiek (dubbelbestemming -middels gebieds- plus perceelsbestemming en wijzigingsbevoegdheid voor voorgevelrooilijnen en uitbreiding van de verkeersbestemmingen) maakt het mogelijk om op slagvaardige wijze in te spelen op ontwikkelingsmogelijkheden.
5.3.5 Voorzieningen
De in het plangebied voorkomende voorzieningen zoals scholen, medische voorzieningen, verzorgingstehuizen, buurthuizen en andere maatschappelijke voorzieningen zijn als "maatschappelijk" bestemd. In sommige gevallen is er sprake van de aanduiding "maatschappelijk" bovenop een bestemmingsvlak. Kerken, kloosters, moskeeën en andere religieuze instellingen zijn alleen toegestaan indien gronden hiervoor nadrukkelijk zijn aangeduid met de aanduiding "re". Er valt te verwachten dat voor scholen, in de komende planperiode reconstructie of hergebruik aan de orde zal zijn. De combinatie van een gebiedsgericht bestemmingsvlak met een aanduiding maakt het mogelijk om op slagvaardige wijze in te spelen op ontwikkelingsmogelijkheden.
5.3.6 Wonen
Wonen is de hoofdfunctie van het gebied. In principe moeten andere functies zich daar naar voegen. De woonfunctie is geconserveerd binnen de bestemmingsvlakken "W", "W-S" en de aanduiding "w". De woonfunctie wordt ook toegestaan binnen de bestemmingen de bestemmingsvlakken "C" en "GD-1" en "GD-2".
Voor nieuwe ontwikkelingen omtrent gestapelde woningbouw vindt koppeling aan de Woonvisie (februari 2002) plaats. Onderscheid wordt gemaakt tussen bebouwing langs de 'hoofdstructuur oude gebieden' (met uitzondering van de hoofdstructuur in Berkel-Enschot en Udenhout) en de 'hoofdstructuur nieuwe gebieden' c.q. overige gebieden.
Langs de 'hoofdstructuur oude gebieden' is gestapelde woningbouw toegestaan binnen de bestemming "Gemengd"; "GD-1"; en "GD-2". Hierbij dient rekening te worden gehouden met de volgende criteria:
- I. op maaiveldniveau binnen de bestemming "GD-1" en "GD-2" dient zoveel mogelijk (tenminste 50%) functiemenging tussen wonen en andere functies binnen de bestemming voor te komen;
- II. de entrees van woningen moeten direct aan de straatzijde op maaiveldniveau grenzen;
- III. ten behoeve van gestapelde woningbouw en andere projecten langs de hoofdstructuur dient parkeren op eigen terrein plaats te vinden;
- IV. vanwege de woonkwaliteit en het straatbeeld moet de parkeervoozieningen bij nieuwe ontwikkelingen geheel of gedeeltelijk onder het maaiveld dan wel het gebouw aangebracht. Gelet op de ruimtelijke kwaliteit dient de parkeervoorziening aan de straatzijde in ieder geval geheel onder maaiveldniveau te worden gesitueerd.
Langs de 'hoofdstructuur nieuwe gebieden' c.q. overige gebieden en in Berkel-Enschot en Udenhout is gestapelde woningbouw alleen mogelijk via vrijstelling, na afweging van de specifieke locale situatie (stedenbouwkundig beeld, verkeersaantrekkende werking in relatie tot voldoende parkeermogelijkheden, verkeersveiligheid e.d.), toetsing aan het woningbouwbeleid en met inachtneming van eerdergenoemde criteria.
Een onderscheid in wonen naar maatschappelijke groeperingen zoals studentenhuisvesting, bejaardenhuisvesting, therapeutisch wonen, c.q. wonen onder begeleiding, wonen in opvangcentrum e.d. wordt in de woonbestemmingen niet gemaakt. Wel worden hierop een tweetal uitzonderingen gemaakt. De eerste uitzondering geldt voor penitentiaire inrichtingen die vallen onder maatschappelijke instellingen. De tweede uitzondering geldt voor logies(gebouwen). Het feitelijk gebruik betreft niet bewoning maar logies. Middels vrijstelling bestaat de mogelijkheid in bepaalde gevallen logiesgebouwen mogelijk te maken.
Mantelzorg
Onder mantelzorg wordt het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband verstaan. Het verlenen van mantelzorg in een afhankelijke woonruimte is middels vrijstelling onderdeel van de woonfunctie. Onder een afhankelijke woonruimte wordt hierbij een (aangebouwd) bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is verstaan.
5.3.7 Verkeersbestemmingen
Op verkeersgebied is het gemeentelijk beleid neergelegd in diverse nota's, zoal aangegeven in paragraaf 3.4. Vanwege het feit dat het verkeersbeleid enorm in beweging is, hetgeen zich uit in verkeerscirculatieplannen, openbaar vervoer plannen, fietsplannen en parkeerplannen, wordt het bestemmingsplan niet als uitvoeringsinstrument gebruikt om het verkeersbeleid tot uitvoering te brengen. Onderscheiden zijn rail-, water- en wegverkeer en de verblijfsaspecten daarbij. Bij de bestemmingen voor wegverkeer en verblijf is een onderscheid gemaakt tussen wegen met als hoofdaccent de gebiedsontsluitingsfunctie en wegen met als hoofdaccent de erftoegangsfunctie.
Rekening houdend met het bepaalde in de wet Geluidhinder is door middel van de bestemming aangegeven of een weg meer dan twee rijstroken heeft. Voorts is een zo groot mogelijke flexibiliteit gehanteerd. Dwarsprofielen (doorsneden over wegen) en wegindelingen worden niet vastgelegd. Dit betekent dat de inrichting van het openbare gebied ten behoeve van verkeers- en verblijfsfuncties voor het overige in principe vrij is. Binnen openbare bestemmingen is het toegestaan de gronden te gebruiken voor markten, circussen, kermissen, evenementen, braderieën e.d.
5.3.8 Structureel groen en water
Het beleid met betrekking tot openbaar groen is neergelegd in het groenstructuurplan. Tevens is van toepassing het Streekplan Noord-Brabant, de 'Streekplanuitwerking Stadsregio Tilburg', de provinciale natuurgebiedsplannen en de Kadernota Groene Mal. Grootschalige groenvoorzieningen zoals parken en groenvoorzieningen zijn ondergebracht onder de bestemmingen "Recreatie" en "Groen". Kleinere groenvoorzieningen worden tot de verkeersbestemmingen gerekend. Ecologisch relevante gebieden krijgen de aanduiding "Natuur". Groenvoorzieningen met ecologische waarde krijgen een dubbelbestemming "Waarde - natuur". Gebieden die specifiek dienen om (natuur)gebieden met elkaar te verbinden krijgen de dubbelbestemming "Waarde - ecologie". Ter bescherming van deze zone is in de regels een aanlegvergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van bepaalde werken en/of werkzaamheden. Tevens wordt een wijzigingsbevoegdheid/-mogelijkheid opgenomen om binnen de bestemmingen de ecologische verbindingszone te kunnen realiseren.
5.3.9 Tijdelijk, kortstondig of incidenteel (afwijkend) gebruik van de bestemming
Tijdelijk, kortstondig of incidenteel (afwijkend) gebruik binnen bestemmingen komt hoofdzakelijk op de navolgende wijzen voor:
- a. gebruik van het openbaar gebied ten behoeve van kermissen, weekmarkten, rommelmarkten, kerstmarkten, (sport-)evenementen, circussen, buurt- en straatfeesten, braderieën, festivals (bijv. Festiped, Mundial), stadspromotionele activiteiten (bijv. Tilburg Culinair) e.d., maar ook ten behoeve van terrassen, steigers, bouwketen, containers, standplaatsen voor bloemen-, vis-, patat- en oliebollenkramen e.d.;
- b. zeer incidenteel gebruik van sportcomplexen (zowel binnen als buiten) voor besloten feestactiviteiten in verenigingsverband (bijv. een toernooi met feesttent, levende muziek c.s.);
- c. gebruik van particulier terrein ten behoeve van evenementen (muziekfestival, zeskamp, occasionshow, e.d.) zoals 'Udenhout onder zeil';
- d. incidenteel gebruik van sportcomplexen, groenvoorzieningen, sporthallen, e.d. ten behoeve van evenementen zoals rommelmarkten, antiekbeurzen, huishoudbeurzen, computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d.
Het onder a bedoelde gebruik is opgenomen in de bestemmingsomschrijvingen van de verschillende bestemmingen voor het openbaar gebied. Een aantal van deze activiteiten zijn voor wat betreft het openbare orde en veiligheidsaspect vergunningplichtig op grond van de APV. Voor het onder b bedoelde gebruik is vrijstelling mogelijk op grond van artikel 9.5.3. Het onder c bedoelde gebruik is d.m.v. een algemene vrijstelling mogelijk gemaakt in artikel 23.10. Het onder d. bedoelde incidentele gebruik is opgenomen in de bestemmingen "recreatie", "sport" en "groen" in de aanduiding "recreatie en sport".
5.3.10 Vuurwerk
Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk,) van kracht geworden. Binnen dit besluit is zowel de regelgeving voor consumentenvuurwerk als die voor professioneel vuurwerk in één nieuwe algemene maatregel van bestuur (AMVB) geïntegreerd. Het Vuurwerkbesluit beoogt de gehele keten van het invoeren dan wel vervaardigen of assembleren, verhandelen, uitvoeren, opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk te reguleren, met inbegrip van bepaalde vervoershandelingen met vuurwerk.
In het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die in het kader van de vaststelling van besluiten in de sfeer van de ruimtelijke ordening en bij de beslissing op een aanvraag om een milieuvergunning in acht moeten worden genomen. Op grond van artikel 4.2 van het Vuurwerkbesluit moeten de in bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit opgenomen veiligheidsafstanden van bewaarplaatsen en bufferbewaarplaatsen ten opzichte van kwetsbare en geprojecteerd kwetsbare objecten in acht worden genomen bij:
- I. de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;
- II. het verlenen van vrijstelling van een geldend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, eerste, tweede en derde lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;
- III. de wijziging van een bestemmingsplan overeenkomstig artikel 11, eerste lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
In aansluiting op bovenstaande eis dient binnen de nieuw op te stellen bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en indien voorkomend binnen het plangebied met de opslag van professioneel vuurwerk. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er zal dan ook geen medewerking worden verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven voor opslag en bewerking van professioneel vuurwerk in het plangebied.
Op de plankaart is (indien voorkomend) ter plaatse van de bestaande verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk de aanduiding "verkoop en opslag consumentenvuurwerk toegestaan" opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidszone zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit (besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002) op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidszone zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.
Binnen de veiligheidsafstanden van bestaande en nieuw te vestigen (buffer)bewaarplaatsen van consumentenvuurwerk mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd of aangelegd.
5.4 Ruimtelijke Beheer
5.4.1 Relatie met bouwverordening en bouwvlakken
In algemene zin is het gemeentelijk beleid op gebied van bouwen neergelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Ook stedenbouwkundige bouwregelgeving is daarin te vinden. Vanuit de historie, waarbij grote delen van de stad via de stedenbouwkundige regelingen in de bouwverordening tot stand zijn gekomen, is gebleken dat deze regels in principe een goed en objectief kader bieden voor een bebouwingsregeling van de bestaande stad. De bouwverordening staat daarom aan de basis van de "plansystematiek voor beheerbestemmingsplannen". Deze systematiek is erop gericht om de regeling van de bouwverordening in bestemmingsplannen op te nemen en daar waar wenselijk andere accenten te leggen. De bouwverordening kent slechts één stedenbouwkundige regeling, die overal wordt toegepast. Voor een adequaat en voldoende gedifferentieerd bebouwingsregime wordt dit in de Tilburgse situatie onvoldoende geacht. Deze wordt in de plansytematiek aangevuld. Verder geeft de bouwverordening geen regeling omtrent aan- en bijgebouwen en zijn er geen vrijstellingsmogelijkheden. Ook deze zijn vervat in de plansystematiek.
Voor de uitgave van de SVBP 2006 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen), werd in de plansystematiek gebruik gemaakt van rooilijnen. Omdat de SVBP uitgaat van bouwvlakken, is dit principe losgelaten. De plansystematiek is vertaald naar de SVBP 2006. Dit bestemmingsplan maakt onderscheid in 3 bouwvlakken: het bouwvlak het erf en het onbebouwd erf.
Het bouwvlak komt in principe, met uitzondering van de bestemmingen in het openbaar gebied, bij alle bestemmingen voor. In het bouwvlak mogen bijgebouwen worden opgericht welke ten dienste van de bestemming staan. Ook mogen er aan-, uit- en bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwzijnde worden gebouwd, voor zover deze behoren bij het hoofdgebouw. Bij woningen en bij bebouwing langs de linten mag het bouwvlak in principe volledig worden bebouwd, tenzij anders wordt aangegeven. Wanneer er sprake is van enkelvoudige bouwvolumes wordt veelal een bebouwingspercentage aangegeven.
In het erf ogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Binnen het erf zijn wel bouwwerken geen gebouw zijnde en aan-, uit- en bijgebouwen toegestaan, voor zover deze behoren bij de hoofdfunctie van de bestemming. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten. Enkelvoudige bouwvolumes kennen doorgaans geen onbebouwd erf. Binnen het onbebouwderf, met uitzondering van hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd, is geen bebouwing toegestaan. Per bestemming bestaan hiervoor een aantal vrijstellingsmogelijkheden.
Hierna wordt eerst een toelichting gegeven op de algemene-, op de stedenbouwkundige regeling in de bouwverordening gebaseerde, regelgeving.
5.4.2 Voorgevelrooilijn
Per 1 januari 2003 geeft de Woningwet aan dat sprake is van vergunningvrije bouwwerken, licht vergunningplichtige bouwwerken en regulier vergunningplichtige bouwwerken. Criteria daarbij zijn met name oppervlakte, hoogte en ligging van het bouwwerk ten opzichte van de voorgevelrooilijn en het openbaar gebied. De bouwverordening kent overigens ook grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als "de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst". In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn. Indien er sprake is van enkelvoudige volumes, wordt veelal een groot bouwvlak aangegeven, dat niet volledig (100%) mag worden bebouwd. In dat geval wordt op de plankaart een "bebouwingsfront" aangegeven. In de regels wordt dan geregeld dat ter plaatse van deze aanduiding bebouwing in deze lijn moet worden gebouwd. Het bebouwingsfront geldt dan als voorgevelrooilijn.
5.4.3 Bouwhoogte
Op grond van historisch/morfologische interpretatie worden de volgende gebiedstypen onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een andere maximale bouwhoogte:
hoofdstructuur oude gebieden (zie Structuurbeeld plansystematiek), onderverdeeld in:
- 1. linten van de 1e orde;
- 2. linten van de 2e orde;
- e. overige gebieden.
5.4.4 Goothoogte
De toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de straatbreedte. De toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tussen de achtergevelrooilijnen. De systematiek achter de goothoogte in de voorgevelrooilijn kan als volgt worden omschreven: de straatbreedte (gemeten van gevel tot gevel) + 1 meter met een maximum van:
- 15 meter bij linten van de eerste orde;
- 15 meter bij de hoofdstructuur nieuwe gebieden;
- 11 meter bij linten van de tweede orde;
- 10 meter bij de overige gebieden.
In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels worden de goothoogte dan ook gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de plankaart een andere goothoogte wordt aangegeven. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogtebepalingen afgeweken en "op maat" bestemd. Dit zelfde geldt voor de goothoogte in de achtergevelrooilijn. Wanneer de sytematiek voor de goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn resulteert in verschillende hoogten, wordt de laagste goothoogte aangegeven. Middels een vrijstelling voor het bouwen in het bouwvlak kan dan een hogere goothoogte voor de andere rooilijn worden verkregen.
Aanvullend op deze regeling dient langs de 'hoofdstructuur oude en nieuwe gebieden' echter rekening te worden gehouden met de bestaande hoogte van de belendingen in de voorgevelrooilijn. Hierbij dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:
- de hoogte van de bebouwing in de voorgevelrooilijn op het te bebouwen perceel mag in een strook van 5 meter langs de zijdelingse perceelsgrens over een diepte tot aan de achtergevelrooilijn niet meer mag bedragen dan de feitelijk in de voorgevelrooilijn aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel vermeerderd met 6 meter;
- deze hoogte mag afhankelijk van de aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel in elk geval 10m bedragen;
- bebouwing op een grotere afstand dan 5m van de zijdelingse perceelsgrens wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
In bijzondere gevallen kan, afhankelijk van het type lint, vrijstelling worden verleend ten behoeve van bebouwing in de strook van 5 meter langs de zijdelingse perceelsgrens tot een maximale hoogte behorende bij het type lint. Rekening houdende met de belendingen en/of het straatbeeld kunnen uit oogpunt van een goede ruimtelijke inpassing nadere eisen worden gesteld ten aanzien van vorm, afmetingen en plaats van de bovenste bouwlaag of de bovenste twee bouwlagen.
5.4.5 Vrijstelling afwijkende bouwhoogte
Een vrijstellingsmogelijkheid voor een hogere bouwhoogte is mogelijk voor specifieke constructies, bouwwerken geen gebouw zijnde, schoorstenen, minaretten, windmolens e.d. (zie 23.3).
Bij ligging binnen of in de directe nabijheid van beschermde stadsgezichten en monumenten dient afstemming plaats te vinden met het beschermd stadsgezicht waarmee hogere bebouwing zou kunnen concurreren. Advies wordt gevraagd aan de Monumentencommissie.
5.4.6 Bouwdiepte
Conform de regeling in de bouwverordening is de bouwdiepte gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. bouwstrook. In het algemeen is de achterste begrenzing van het bouwvlak bepaald door de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen in het betreffende bouwblok. Indien sprake is van een bouwstrook is de bouwdiepte bepaald middels de helft van de diepte van de bouwstrook dat gelegen is achter de voorgevelrooilijn. In beide gevallen wordt als maximum gehanteerd een diepte van 12 meter. Gelet op de specifieke situatie of vanuit stedenbouwkundige overwegingen kan voor het bepalen van de achtergevelrooilijn van deze richtlijn worden afgeweken.
5.4.7 Vrijstelling voor overschrijding van de achtergevelrooilijn
Vrijstellingen voor het overschrijden van de achtergevelrooilijn zijn mogelijk. Vrijstelling is -naast kleinere gevallen- met name nodig in die situaties waarin binnen de stroken- of blokverkaveling (gelegen binnen of aansluitend op het bestaande stadsweefsel) sprake is van:
- gebouwen op binnenterreinen mits hiervan de bereikbaarheid conform de gemeentelijke Bouwverordening gewaarborgd is;
- bebouwing in meerdere bouwlagen in de strook van 5 meter langs de perceelscheiding tot een bebouwingsdiepte van max. 15 m.
bij het verlenen van vrijstelling dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de volgende criteria:
- a. de beoogde bebouwing moet stedenbouwkundig gezien naar schaal passen c.q. inpasbaar zijn binnen het gebied, de bouwstrook of het bouwblok waarbij in het bijzonder afstemming met bestaande woonbebouwing moet plaatsvinden;
- b. bij ligging binnen beschermde stadsgezichten waarmee de schaal van de bebouwing zou kunnen concurreren dient afstemming plaats te vinden. In voorkomende gevallen wordt advies gevraagd aan de Monumentencommissie.
5.4.8 Regeling bijgebouwen
Tenzij anders aangegeven is de volgende regeling van kracht:
Bij woningen:
- 1. oppervlakte:
- a. 20 m2 indien erf kleiner is dan 50 m2;
- b. 40% van erf met maximum van 60 m2 bij erf tussen de 50 m2 en 500 m2;
- c. 80 m2 bij erf tussen de 500m2 en 100m2;
- d. 100 m2 bij erf vanaf 1000 m2.
- 2. bouwhoogte: max 3 meter bij plat dak, bij schuin dak goothoogte max 3 meter en bouwhoogte max 4,5 meter.
Met vrijstelling is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.
Bij dienstwoningen:
- 1. oppervlakte: maximaal 40% van het erf met een maximum van 60 m2;
- 2. Bouwhoogte: max 3 meter bij plat dak, bij schuin dak goothoogte max 3 meter en bouwhoogte max 4,5 meter.
5.4.9 Bomen
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen.
Om deze reden is de boomwaarde zoneringskaart (bwz-kaart) opgesteld. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot kapvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d..
De bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn.
Boomwaarde zoneringskaart.
Openbare bomen die in een zone met een hoofdwaarde staan hebben een structuurbepalend karakter voor heel Tilburg en/of de stadsdelen en nemen een belangrijke plaats in in het stedelijk netwerk (qua karakter, identiteit en herkenningspunt). Het zijn bomen van stedelijk belang waar meer waarde aan wordt toegekend dan aan een 'normale' stadsboom. De openbare bomen met een hoofdwaarde krijgen alle kans om uit te groeien tot een duurzame en kwalitatief hoge bomenstructuur (maximale grootte moet bereikt kunnen worden/volgroeid). Boombehoud is het uitgangspunt. Het beheer, behoud en stedenbouwkundige projecten dienen hierop te worden afgestemd. Tevens is het uitgangspunt dat de boom in principe belangrijker is dan kabels, leidingen en overige infrastructuren. Indien mogelijk dienen kabels en leidingen te worden verlegd als deze in de weg liggen (zowel in huidige als nieuwe situaties). Op deze manier kan de boom behouden blijven. Vanwege de hoge waarde die wordt toegekend aan bomen die een hoofdwaarde hebben, vallen deze bomen altijd onder de bomenverordening. Dit houdt in dat voor openbare bomen met een hoofdwaarde altijd (ongeacht hun stamomtrek) een kapvergunning dient te worden aangevraagd. Of een boom waarvoor een kapvergunning is aangevraagd ook daadwerkelijk gekapt mag worden, wordt vervolgens beoordeeld door de toetser van de kapaanvraag. Er moeten echter wel gegronde, zeer zwaarwegende, maatschappelijke redenen zijn om een boom met een hoofdwaarde te kappen. Andere oplossingen/alternatieven (zoals bijv. het omleggen van kabels en leidingen, het aanpassen van een ontwerp van een gebied, het direct onder de boom door boren van kabels en leidingen) dienen serieus in ogenschouw genomen te worden.
De lijnvormige (hoofd)structuur van bomen in een zone met een hoofdwaarde mag geen gaten vertonen. Indien bomen uit een structuur/laan uit een hoofdzone toch gerooid worden, dient er - indien mogelijk -een nieuwe gezonde boom van gelijke grootte en/of leeftijd op deze plek (of nabij deze plek) herplant te worden om de lijnvormige structuur te handhaven.
De bomen die in een hoofdzone staan zijn duurzame houtsoorten. Gestreefd wordt naar bomen van een 1e grootte (bijv. eik, beuk, linde of kastanje). Deze bomen moeten kunnen volgroeien zonder last en/of schade te ondervinden van zijn omgeving. Indien mogelijk dienen de bomen met een hoofdwaarde vrij dicht en op een regelmatige onderlinge afstand in de rij, 2-zijdig van de weg te worden geplant. Slechts bij onhaalbaarheid van voldoende ruimte (zowel boven- als ondergronds) wordt voor een minder zware boombeplanting of vorm (zuil) gekozen. Indien mogelijk staan bomen met een hoofdwaarde in gras of vakbeplanting (of onderbeplanting). Bij de keuze van het assortiment moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met de grondsoort en de natuurlijke habitat. Per structuur wordt zoveel mogelijk één soort gebruikt.
In de praktijk blijkt dat de hierboven omschreven gewenste invulling van de hoofdzones niet altijd volledig te realiseren is. Toch moet bij het realiseren van (her)inrichtings-, herstructurerings- en herontwikkelingsplannen steeds de gewenste verschijningsvorm/eindbeeld als uitgangspunt worden genomen.
In de bestemmingsplannen worden, indien voorkomend, twee soorten bomen beschermd:
- I. Openbare en particuliere monumentale bomen van de "Gemeentelijke Lijst van Monumentale Bomen Tilburg" worden afzonderlijk aangeduid als "monumentale boom";
- II. Bomen met een hoofdwaarde worden tenslotte afzonderlijk aangeduid als "beeldbepalende boom".
De bescherming bestaat uit een bouwverbod en een aanlegvergunningstelsel binnen een straal van respectievelijk 15 en 8 m vanuit het hart van de betreffende boom.
5.5 Vrijstellingen, Wijzigingsbevoegdheden En Algemene Bepalingen
Ten slotte worden per bestemming verschillende vrijstellingen en wijzigingbevoegdheden gegeven die betrekking hebben op het ruimtelijk beheer. Deze komen eveneens terug in de Algemenebepalingen.
Hoofdstuk 6 Cultuurhistorische Paragraaf En Welstand
6.1 Cultuurhistorisch Waardevolle Objecten
6.1.1 Algemeen
Naar aanleiding van de herziening van het beheerbestemmingsplan Leijpark Koningshoeven (verder plangebied genoemd) is door Fontys-BILAN in 2007 een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd . Dit onderzoek is deel van een reeks onderzoeken in het kader van de globale herziening van de beheersbestemmingsplannen van de gemeente. In de volgende paragraaf wordt volstaan met een globale beschrijving. Voor gedetailleerde informatie wordt verwezen naar het desbetreffende rapport van BILAN.
Om de cultuurhistorische waarden van het gebied duidelijk in beeld te brengen worden vier aspecten uitgewerkt:
- a. Historische geografie en ontwikkeling van het landschap
- b. Archeologie
- c. Objecten en structuren (monumentale objecten, ensembles en gebieden)
- d. Richtlijnen en voorwaarden
Al naar hun belang en de beschikbare informatie worden deze aspecten nader belicht. Tevens wordt aangegeven welke aspecten onder enige vorm van beschermende wet- en regelgeving vallen.
Beleidskader:
Monumentenwet 1988
Gemeentelijke monumentenverordening
Gemeentelijk monumentenbeleid en interim archeologiebeleid
Monumentenlijst Tilburg
Bronnen:
- H. van Dijk & E. de Boer, Van Eselven tot Vyf Hoeven. Tilburg, Groenewoud-Koningshoeven
- Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2007 (concept).
- Cultuurhistorische Inventarisatie Noord-Brabant / M.I.P., gemeente Tilburg, opgesteld door de provincie Noord-Brabant, oktober 1995.
- Architectuur en stedenbouw 1940-1965, gemeente Tilburg, STOA 2005.
- Herinventarisatie M.I.P.-panden, BILAN 2006.
6.1.2 Historische geografie en ontwikkeling
Het plangebied bevindt zich op het meest zuidoostelijke deel van de hoge gronden waarop de verschillende nederzettingen van Tilburg lagen. Het plangebied kan grofweg worden verdeeld in hoge akkergronden in het noordwesten en het lage beekdal van de Oude en Nieuwe Leij in het zuidoosten.
Het noordelijke deel van het plangebied behoorde tot de hooggelegen akkergronden van Broekhoven, Driehuizen en De Hoeven of De Vijfhoeven die de zuidelijkste uitloper vormden van het grootste, centrale akkercomplex van Tilburg (De Schijf). Er zijn aanwijzingen dat in dit gebied al in de twaalfde eeuw, maar zeer waarschijnlijk nog eerder, ontginningen plaatsvonden.
De hoge akkergronden van Tilburg werden in het zuiden begrensd door het brede beekdal van de Oude en Nieuwe Leij. De Nieuwe Leij is een aftakking van de Oude, een waterloop die ontspringt in de omgeving van Ravels (B). Voorbij de grens met Tilburg stroomden beide beken door een zeer breed beekdal om ter hoogte van Moerenburg, aan de oostzijde van het Wilhelminakanaal, weer samen te komen. Het beekdal bestond uit beemden (hooi- en graslanden), weidegronden en 'moerassen'.
Het plangebied werd van noordwest naar zuidoost doorsneden door een aantal dijken die het beekdal van de Oude en Nieuwe Leij overstaken. Dit waren, van oost naar west, de Harmen Aerts Dyck (nu Koningshoeven), de Driehuizen Dyk (nu in het Leijpark) en de Broekhovenschen Dyk (nu deel van de Hilvarenbeekseweg). De meeste wegen waren in de Middeleeuwen (of wellicht al eerder) verhoogd om de routes naar het zuiden zeker te stellen. Vanaf die periode komt men de aanduiding 'dijk' dan ook veelvuldig tegen. De nederzettingen in het plangebied, Broekhoven, Driehuizen en De (Vyf)Hoeven, lagen bij het begin van deze verhoogde wegen.
Tot ver in de twintigste eeuw bleef het plangebied een overwegend agrarisch gebied. Rond 1920 werd ten noorden van Broekhoven een kleine wijk gebouwd (Vogeltjesbuurt). In 1939 werd het grootste deel van het plangebied omgevormd tot het Leijpark, naar een ontwerp van L. Springer. Rond de Koningshoeven ontwikkelde zich een klein bedrijventerrein, met name na de vestiging van de fabrieken van de familie Houben in de tweede helft van de negentiende eeuw die aan deze weg ook een aantal villa's liet bouwen.
Het gebied pal ten oosten van het Leijpark is tijdens het interbellum gebruikt als vuilstortplaats, hetgeen nog zichtbaar is in de hier aanwezige, afgeplatte heuvel.
In 1947 is langs de noordgrens van het plangebied de Ringbaan Zuid aangelegd als onderdeel van de Rijksweg 63 naar Breda. In 1958 werd ten zuiden hiervan de A58 aangelegd waarvoor vanaf de Ringbaan Zuid een verbindingsweg werd aangelegd (Kempenbaan).
6.1.3 Archeologie (bodemarchief)
Het meest noordelijke deel van het plangebied heeft op de Archeologische Waarschuwingskaart van Tilburg (ARWATI), vanwege de ligging op een relatief hooggelegen dekzandrug, deels een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. Het iets lager gelegen gebied ten zuiden hiervan, in de omgeving van het Leijpark, heeft een hoge verwachtingswaarde, terwijl de noordoever van het beekdal van de Oude en Nieuwe Leij een basis- tot middelhoge verwachtingswaarde is toegekend. Het beekdal zelf heeft een 'onbekende' verwachting. De grote wegen in en langs het plangebied hebben eveneens een onbekende verwachtingswaarde. Om deze verwachting nader te kunnen specificeren is in het uitgevoerde onderzoek vertrokken vanuit de reconstructie van het prestedelijke landschap, die in nauwe relatie staat tot de bewoningsgeschiedenis. Belangrijk onderdeel is hierbij het hanteren van een lagenbenadering. De verschillende landschappelijke lagen zijn reliëf, water, bodem en wegenpatroon. Deze aspecten werden aangevuld met onder andere archeologische waarnemingen, bekende historische bebouwing en toponymisch onderzoek om een overzicht te krijgen van de historische bewoning en het type landschapsgebruik. De landschapsreconstructie werd gekoppeld aan bekende nederzettingspatronen uit diverse perioden. Op deze manier werd uitspraak gedaan over locaties die gunstig kunnen zijn geweest voor (pre)historische bewoning.
Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied aan een aantal historisch-landschappelijke criteria dat kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen.
De archeologische verwachting, zoals aangeduid op de ARWATI, is op basis van het uitgevoerde cultuurhistorisch en archeologisch onderzoek nader toegespitst en weergegeven in een verwachtingskaart. Deze verwachting geeft echter een historische situatie weer, waarbij geen rekening is gehouden met moderne en submoderne verstoringen waarmee de snelle urbanisatie van het plangebied in de twintigste eeuw gepaard is gegaan. Zo zullen bij de aanleg van woonwijken delen van het plangebied zijn geëgaliseerd en/of afgegraven (funderingen), waardoor de kans op archeologische waarden sterk is verminderd of zelfs geheel is verdwenen. Deze delen van het plangebied hebben daardoor een lagere archeologische verwachting. In figuur 1 zijn de verwachtings- en de verstoringskaart samengevoegd tot een kaart, waarin onderscheid wordt gemaakt in terreinen met geen tot lage archeologische verwachting, terreinen met middelhoge tot hoge archeologische verwachting en archeologisch waardevolle terreinen (o.a. archeologische monumenten).
In het bestemmingsplan Leijpark-Koningshoeven liggen geen terreinen van bijzondere archeologische trefkans of waarde, waarvoor wordt aanbevolen om deze als primaire bestemming archeologie te geven en waarbij voor wijzigingen aan de bestemming een aanlegvergunning vereist is.
Fig. 1: Archeologische verwachtingskaart Leijpark-Koningshoeven gebaseerd op Van Dijk & De Boer 2007 (concept); bron: Gemeente Tilburg
6.1.4 Objecten en structuren
Objecten
In het plangebied bevinden zich op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening drie beschermde monumenten. De bebouwing uit de periode 1850 - 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) . Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en wordt daar ook als waardevol beschouwd. In het plangebied bevinden zich diverse MIP-panden. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. Uit deze periode bevinden zich geen waardevolle panden in het gebied.
De volgende waardevolle en/of kenmerkende objecten bevinden zich in het plangebied (zie Fig.2):
Rijksmonumenten:
- Koningshoeven 18, 20 en 30.
MIP-panden:
- Cenakel 1 t/m 14;
- Koningshoeven 63, 66, 74, 75, 79, 81, 83, 85, 87 en ongenummerd (brug);
- IJsclubweg 51 t/m 65 (oneven).
Fig. 2: Waardevolle en/of kenmerkende objecten in het plangebied Leijipark Koningshoeven; bron: Gemeente Tilburg
Structuren
Uit het BILAN-rapport blijkt dat het plangebied tot ver in de twintigste eeuw doorkruist werd door een aantal wegen en paden, dat mogelijk teruggaat op een zeer oud padenpatroon. Bij de aanleg van het Leijpark, de bouw van het Sint-Elisabethziekenhuis en de aanleg van de Kempenbaan is een deel van het netwerk van wegen en paden verloren gegaan. Het tracé van enkele van deze wegen en paden is echter nog deels herkenbaar in het huidige wegenpatroon. Naast het oude wegenpatroon bevinden zich ook nieuwere lijnen en elementen (tot circa 1950) in het plangebied die historisch geografisch waardevol zijn:
- Ringbaan Zuid;
- Hoevense Kanaaldijk.
Uit de periode 1940-1970 zijn de volgende kenmerken van bovengemiddelde waarde in het plangebied Leijpark-Koningshoeven bewaard gebleven :
- Ringbaan Zuid; als stedelijke hoofdroute;
- in aansluiting op het Leijpark (1934-1939) de groenstrook langs de Ringbaan Zuid.
Delen van het plangebied hebben een bijzondere historische geografische waarde. Het gaat daarbij om:
- Leijpark; stadspark in Engelse Landschapsstijl naar een ontwerp uit 1922 van L.A. Springer met inpassing van de beek De Leij, gerealiseerd in 1939.
6.1.5 Richtlijnen en voorwaarden
Archeologie
De resultaten van het archeologisch inventariserend bureauonderzoek met inbegrip van de indicatieve periodenkaart van het plangebied, vormen, in combinatie met de vigerende verwachtingskaart(en) en de bekende archeologische waarnemingen, de basis voor advisering en toetsing betreffende archeologische waarden en eventueel vooronderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen en met name vrijstellings- en andere voor archeologie van toepassing zijnde vergunningsprocedures op een bepaalde locatie. Zeker indien het bodemarchief van een bepaald terrein (vermoedelijk) nog niet verstoord is, is nader onderzoek naar eventuele archeologische sporen en vondsten aan de orde (zie Fig. 1).
- a. Gebied met (middel)hoge archeologische verwachting: bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) waarbij sprake is van grondverzet geldt, in die locaties die op de waarschuwingskaart een aanduiding hebben van (middel)hoge archeologische verwachting, advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie. Deze verplichting geldt bovendien op grond van rijks- en provinciaal beleid voor vrijstellingsprocedures, bestemmingsplanprocedures en MER-plichtige projecten.
- b. Archeologisch waardevol terrein: aanlegvergunning met als voorwaarde archeologisch vooronderzoek bij planologische ontwikkelingen voor locaties aangeduid op de plankaart als terrein met bestemming archeologie.
Cultuurhistorie
De beschermde monumenten en gebieden (rijks- en gemeentelijke monumenten en beschermde stadsgezichten) vallen onder separate besluitvormingsprocedures, met name de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening gemeente Tilburg. In geval van wijziging van bestemmingen van percelen waarop deze wet- en regelgeving van toepassing is, zal de cultuurhistorische waarde een afwegingsfactor zijn (zie paragraaf 2.3.1).
De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP (en niet voorzien van een geautoriseerde status (rijks- of gemeentelijk monument)) en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw), hebben geen officieel beschermde status. Desondanks dient in eventuele planontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw (zie paragraaf 2.3.1).
6.2 Archeologie
De standaard archeologische inventarisatie voor onderhavig bestemmingsplan is uitgevoerd door Fontys-Bilan te Tilburg en is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen.
De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij dit traditionele archeologische bureauonderzoek:
- de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek;
- de database van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Archis, Archeologisch informatiesysteem) en
- de Archeologische Monumenten Kaart (AMK).
Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI, concept) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied.
Dit beeld wordt verder aangescherpt met een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen.
Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in dit onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te bestrekken.
6.3 Welstand
Behalve aan het bestemmingsplan (en het bouwbesluit) moeten bouwplannen worden getoetst aan "redelijke eisen van welstand", zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele private bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel "Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan".
De welstandsnota heeft een duidelijke relatie met bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa"s in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Een beheerbestemmingsplan heeft als doel het beheren van de bestaande situatie en biedt soms ruime mogelijkheden voor veranderingen aan de bouwmassa"s. Het is de taak van welstand dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa"s passend is en blijft in de omgeving. De welstandsnota verdeelt de gemeente hierbij op basis van de opbouw en ontstaansgeschiedenis in tien verschillende soorten gebieden, met ieder hun eigen gebiedsgerichte criteria. Daarbij maakt de welstandsnota onderscheid in drie niveaus, afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Het zwaarste niveau heeft betrekking op de belangrijke stedelijke elementen. Het lichtste, welstandsvrije niveau op delen van bedrijventerrein en terreinen die nauwelijks of geen relatie met het openbaar gebied hebben. De meeste beheergebieden kennen het gemiddelde niveau; een voldoende kwaliteit is hier de norm. Daarnaast kent de welstandsnota uniforme "loketcriteria" voor een aantal veelvoorkomende kleine licht-vergunningplichtige bouwwerken.
Hoofdstuk 7 Milieuparagraaf
7.1 Algemeen
In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe de wettelijke kaders en het gemeentelijk milieubeleid een rol hebben gespeeld bij het opstellen van de planregels. De volgende onderwerpen worden beschreven: Milieuhinder bedrijven, Bodem, Geluid, Lucht, Afval, Energie, Water, Groen en natuur, Externe veiligheid, Gezondheid, Mobiliteit, Ruimtegebruik en Archeologie. Het onderhavige bestemmingsplan is een formalisering van de huidige stedenbouwkundige situatie binnen het plangebied. Er zijn binnen het bestemmingsplangebied geen locaties waar nieuwe ontwikkelingen verwacht worden. Binnen het plangebied zullen derhalve geen locaties zijn waar zonder nadere procedure afgeweken kan worden van de huidige feitelijke situatie. Binnen het plangebied is hoofdzakelijk woningbouw aanwezig.
7.2 Milieuhinder Bedrijven
Alle bedrijven in het plangebied zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht tot welke milieucategorie het bedrijf behoort, hun activiteiten en de opslag van gevaarlijke stoffen. De inventarisatie is gebruikt om de bestaande bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. De inventarisatie is opgenomen in de bijlage 'register van bedrijven in het plangebied'.
In de bijlage behorende bij de regels is tevens een lijst opgenomen met opslagen en installaties. Deze lijst waarin afstanden staan tot aan gevoelige bestemmingen, met name woonbebouwing, moet onafhankelijk beschouwd worden van de bedrijvenlijst. De lijst dient als indicator gebruikt te worden voor met name veilige afstanden tot aan woonbebouwing.
De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegevenen en genoemd in de bestemmingsplanregels per bestemming. Binnen het plangebied liggen diverse bestemmingen.
- 1. Met name binnen de bestemming 'Wonen' (W/WS) wordt de milieucategorie 1 inpasbaar geacht voor de uitvoering van beroepsmatige activiteiten aan huis. Binnen artikel 1 (begripsbepalingen) van de regels zijn de voorwaarden opgenomen waaraan de beroepsuitoefening moet voldoen.
- 2. Voor de bestemming ´Bedrijf´is de maximaal toelaatbare milieucategorie afhankelijk van de afstand tot gevoelige objecten (zoals woningen).
- 3. Voor de bestemming ´Sport' (S), een bestemming die in het plangebied voorkomt, is milieucategorie 2 inpasbaar.
Omdat het bestemmingsplangebied in hoofdzaak een beheermatig karakter heeft zijn de bedrijven en instellingen uit de inventarisatie in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat alle bedrijven en instellingen voldoen aan de regels uit de milieuvergunning of Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), en derhalve geen overlast veroorzaken voor de omgeving.
Een aantal bedrijven of instellingen is echter op basis van hun activiteiten op het moment van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het betreffende adres. Een dergelijk bedrijf of instelling mag haar bestaande activiteiten voortzetten en om de bedrijfsvoering niet te bevriezen eventueel uitbreiden met inachtneming van de binnen de regels opgenomen bebouwingsmogelijkheden mits het leefmilieu niet zwaarder wordt belast. Zodra deze bedrijven of instellingen hun activiteiten beëindigen en er sprake is van een nieuwe bedrijfsvesting, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op deze locatie een soortgelijke activiteit als van het bestaande bedrijf of instelling plaatsvinden, mits de nieuw te vestigen activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de bestaande activiteit.
Als in de huidige situatie sprake is van een hogere categorie dan wenselijk is, staat deze verbijzonderd op de plankaart en is tevens opgenomen in de lijst 'overzicht bedrijven en instellingen met afwijkende milieucategorie'.
Voor alle bestemmingen bestaat de mogelijkheid om één categorie hoger toe te staan door middel van een vrijstellingsprocedure zoals in de regels is aangegeven. Dit is afhankelijk van de activiteiten, omvang en voorzieningen van het desbetreffende bedrijf of instelling en van een positieve milieutechnische toetsing.
7.3 Externe Veiligheid
De beleidsnota externe veiligheid 'Koersen op veilig' is op 21 mei 2002 door het College van B&W vastgesteld. Hierin is beleid opgenomen om een aantal bestaande knelpunten te verbeteren en nieuwe knelpunten te voorkomen. In 'Koersen op veilig' wordt uitgegaan van stationaire en mobiele bronnen. Stationaire bronnen zijn opslagen of procesinstallaties met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijven). Mobiele bronnen zijn gevaarlijke stoffen die worden vervoerd over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.
Op 8 juni 2004 heeft het College van B&W kennis genomen van een Voortgangsrapportage 'Koersen op veilig': Ter voorkoming van nieuwe knelpunten en aanvullend op 'Koersen op veilig' (2002) is aangesloten op de nieuwe wetgeving en het programma 'Brabant Veiliger' van de Provincie Noord-Brabant.
7.3.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Voor beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), welke 27 oktober 2004 van kracht is geworden en de Wet milieubeheer. Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen ("de Circulaire") die op 4 augustus 2004 in de staatscourant is gepubliceerd.
De inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen hebben een veiligheidscontour van een bepaalde afstand. Deze afstand moet aangehouden worden tot kwetsbare objecten. Zoals eerder vermeld is ervan uitgegaan dat alle bedrijven aan de milieuregels voldoen en er geen kwetsbare objecten binnen deze veiligheidscontour liggen.
Inrichtingen welke onder het Bevi vallen hebben een plaatsgebonden risicocontour en een invloedsgebied (het groepsrisico). Hieronder wordt dit nader toegelicht.
7.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op overlijden van een onbeschermd individu naar aanleiding van een bepaalde activiteit. Het PR wordt weergegeven met contouren. Voor het PR zijn getalsnormen vastgesteld. Voor nieuwe situaties is de maximale toelaatbare overlijdenskans van een persoon 1 op 1.000.000 (1 op een miljoen). Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als zich woningen of andere kwetsbare objecten tussen de 10-6 risicocontour en de inrichting of transportroute bevinden. Als in bestaande situaties zich kwetsbare objecten bevinden binnen de 10-5 of 10-6 risicocontouren kunnen mogelijk saneringsacties ontstaan. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour als richtlijn. Dit betekent dat bij voorkeur geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour opgericht worden maar dat een gemeente indien gemotiveerd hiervan af mag wijken.
7.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans per jaar dat tenminste een aantal mensen het slachtoffer wordt van een ongeval. Het GR is niet ruimtelijk weer te geven met contouren maar wordt uitgedrukt in een grafiek waarin de groepsgrote van aantallen slachtoffers wordt uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval: de fN- curve (zie grafiek 1).
Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit gebied wordt begrensd door de 1% letaliteitgrens, ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden.
7.3.4 Verantwoordingsplicht
Het GR kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde. In het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen', dat in oktober 2004 van kracht is geworden, en de 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' is de verantwoordingsplicht opgenomen. Deze verantwoordingsplicht, houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Dit geldt ook wanneer het resultaat onder de oriëntatiewaarde blijft. De verantwoordingsplicht voor transportsituaties is verbonden aan "de Circulaire".
Het betreft hier een beheerbestemmingsplan, wat inhoudt dat zich in principe geen wijzigingen voordoen ten opzichte van de bestaande situatie. Dit betekent dat het niet noodzakelijk is het groepsrisico te beschouwen. De focus ligt in deze milieuparagraaf op de plaatsgebonden risicocontouren van Bevi-inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water. Tevens wordt gekeken naar hogedruk aardgasleidingen en K1, K2 en K3-vloeistofleidingen.
7.3.5 Inrichtingen
Het betreft hier een beheerbestemmingsplan, wat inhoudt dat zich in principe geen wijzigingen voordoen ten opzichte van de bestaande situatie. Dit betekent dat het niet noodzakelijk is het groepsrisico te beschouwen. De focus ligt in deze milieuparagraaf op de plaatsgebonden risicocontouren van Bevi-inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water. Tevens wordt gekeken naar hogedruk aardgasleidingen en K1, K2 en K3-vloeistofleidingen.
Binnen het plangebied zijn diverse bedrijven aanwezig. In de bijlage is een bedrijvenlijst opgenomen met een overzicht van alle bedrijven binnen het plangebied Leijpark. Eén bedrijf heeft een risicocontour. Hieronder zal ingegaan worden op de omvang van deze risicocontour en welke mogelijke consequenties er aan verbonden zijn. In de bijlage "risicocontouren bedrijven in het plangebied" is een lijst opgenomen met opslagen en voorzieningen waaromheen een risicocontour ligt. Deze lijst waarin afstanden staan tot aan woonbebouwing moet onafhankelijk beschouwd worden van de algemene bedrijvenlijst. Deze lijst dient als indicator gebruikt te worden voor veiligheidsafstanden tot aan woonbebouwing of andere kwetsbare objecten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig met een risicocontour welke van invloed is op het plangebied.
- LPG-tankstation BP
Aan de Kempenbaan 35 bevindt zich een brandstofverkooppunten met opslag en verkoop van LPG. De grootte van het plaatsgebonden risico behorend bij dit LPG-tankstation is afhankelijk van de doorzet van LPG op jaarbasis. De doorzet van dit tankstation is gelimiteerd tot 1.500 m3/jaar Bij deze doorzet hoort een PR 10-6 contour/jaar na 2010 van 40m gerekend vanaf het vulpunt, 25m gerekend vanaf het ondergronds reservoir en 15m gerekend vanaf de afleverzuil.
Binnen de PR 10-6 contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan. Voor een lijst met (beperkt) kwetsbare objecten wordt verwezen naar artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
7.3.6 Transport van gevaarlijke stoffen
Het transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit berekeningen met het risicoberekeningprogramma RBM II blijkt dat er op geen van deze wegen een "veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen" aanwezig is. De vereiste basisveiligheid is hiermee geboden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/´s-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. Uit berekeningen met het risicoberekeningprogramma RBM II blijkt dat er een "veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen" aanwezig is van < 5 meter. Deze contour zal hierdoor nog op het spoortraject liggen. De vereiste basisveiligheid is hiermee geboden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Het Wilhelminakanaal wordt gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren. Uit het rapport "Risico vervoer gevaarlijke stoffen over de binnenwateren in Noord-Brabant, stand 2002" (Provincie Noord-Brabant, 2002) blijkt dat er geen veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen ligt over de oever van het Wilhelminakanaal.
7.3.7 Hoge druk aardgasleidingen
Er bevinden zich geen hoge druk aardgasleidingen in de nabijheid van het plangebied.
7.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet Geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Wegverkeers- en railverkeerslawaai
Doordat er geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt worden hoeft geen toets aan de Wet geluidhinder plaats te vinden. Daarbij kom dat er binnen het plangebied geen essentiële toename van het verkeer te verwachten is. De akoestische situatie zal door de vaststelling van het plan dan ook niet verslechteren. Er bestaan derhalve vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen tegen dit beheerbestemmingsplan.
Industrielawaai
Binnen het bestemmingsplangebied bevinden zich geen gezôneerde industrieterreinen. Ook de nieuwe vestiging van inrichtingen zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (IVB) is in de planregels uitgesloten. Tevens ligt het plangebied niet binnen een geluidszone van een aangrenzend plangebied.
7.5 Lucht
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit. Deze is op 15 november 2007 in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De wet voorziet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Het doel van de Wet luchtkwaliteit is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.
Er wordt getoetst aan de grenswaarden, zoals genoemd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer.
Sinds 2002 wordt er door de gemeente Tilburg jaarlijks over de luchtkwaliteit gerapporteerd. Hierbij wordt de luchtkwaliteit van het voorbije jaar vergeleken met de normwaarden uit het Besluit Luchtkwaliteit. Uit de rapportages is gebleken dat de luchtkwaliteit voor het overgrote deel bepaald wordt door emissie van het wegverkeer. Verder is gebleken dat de normwaarden de afgelopen jaren alleen voor fijn stof en stikstofdioxide overschreden worden.
Naar aanleiding van de rapportages en de daarin geconstateerde knelpunten, is in december 2004 door de raad een plan vastgesteld om de luchtkwaliteit langs de gemeentelijke hoofdwegen te verbeteren ("Luchtkwaliteitplan gemeente Tilburg 2005-2010). De maatregelen zijn zowel gericht op het verminderen van de concentraties NO2 en concentraties PM10. Doel van het plan is dat in 2010 in de gehele stad, na uitvoering van het maatregelenpakket, aan de normwaarden uit het Besluit luchtkwaliteit voldaan wordt. Onderdeel van het plan is een monitoringsysteem om tijdig te signaleren of het effect van de maatregelen voldoende is. Mocht dit niet het geval zijn worden extra maatregelen genomen.
Het onderhavig plan is conserverend van aard; er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Door het vaststellen van het plan zullen de prognoses voor de verkeersintensiteiten niet veranderen. Er kan dan ook vanuit worden gegaan dat de luchtkwaliteit van het plangebied niet achteruit zal gaan. Doordat er geen verslechtering optreedt van de luchtkwaliteit wordt voldaan aan artikel 5.16 lid 1.
7.6 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Een beheerbestemmingsplan, zoals dit onderhavige plan, maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Er worden immers alleen bouwvlakken aangegeven ter plaatse van bestaande bebouwing. Om deze reden zijn bodemgegevens voor dit bestemmingsplan niet relevant. Voor beheerbestemmingsplannen geldt dat de bodemkwaliteit aan de orde komt bij eventuele bouwaanvragen die passen binnen dit bestemmingsplan. Krachtens de woningwet is immers een bodemtoets vereist in het kader van een ruimtelijke onderbouwing, voordat een eventuele bouwvergunning kan worden verleend. Wanneer uit de bodemtoets blijkt dat er sprake is van een (potentieel) verdachte locatie is een bodemonderzoek vereist en kan sanering volgen. Op deze wijze is de bodemkwaliteit in relatie tot het gebruik op basis van de meest actuele bodemgegevens gegarandeerd.
Wanneer nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied plaatsvinden en er buiten de bouwvlakken wordt gebouwd is vrijstelling van het bestemmingsplan op grond van artikel 19 of een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. In de procedure voor deze nieuwe ontwikkelingen mag een bodemtoets niet ontbreken.
7.7 Geur
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen,is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij "het voorkómen van nieuwe geurhinder" voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties. Voor 'beheerbestemmingsplannen' zijn met name deze contouren relevant.
Op bedrijven die wel tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze wet geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.
Binnen het bedrijventerrein zijn geen inrichtingen aanwezig, welke een geurcontour hebben.
Buiten het plangebied is een inrichting aanwezig met een geurcontour die mogelijk van invloed is op het plangebied. Hieronder wordt deze nader toegelicht:
- 1. J. van Meerendonk
Op deze locatie aan de Hoevensekanaaldijk 96 bevindt zich een pluimveehouderij. Conform de Wet geurhinder en veehouderij dient de geurcontour berekend te worden met behulp van het programma V-stacks. Binnen de geurcontour mogen geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd. Daar onderhavig plan een beheerbestemmingsplan betreft en er geen ontwikkelingen zullen plaatsvinden binnen dit plan wordt de geurcontour van dit bedrijf niet berekend en ook niet op de plankaart vastgelegd. Zoals eerder aangegeven, is er vanuit gegaan dat het bedrijf voldoet aan de milieuvergunningregels en derhalve op dit moment geen overlast veroorzaakt voor de omgeving. Wanneer in de toekomst wel ontwikkelingen zullen plaatsvinden en het bestemmingsplan derhalve zal worden aangepast, zal ook de geurcontour van het bedrijf worden berekend.
7.8 Duurzaam Bouwen En Inrichten
De gemeente Tilburg hecht aan een duurzame ontwikkeling van de stad. Dat betekent dat bij de (her)ontwikkeling van (binnen)stedelijke locaties duurzaamheidprincipes mede leidend zullen zijn. Dergelijke ontwikkelingen zullen niet plaatsvinden binnen de kaders van dit (beheer) bestemmingsplan. De principes van dit beleid gaan echter ook op voor bijvoorbeeld grootschalige renovatieprojecten of bij sloop en nieuwbouw binnen een in dit bestemmingsplan opgenomen bouwvlak.
Tilburg doorloopt elke vier jaar een milieubeleidscyclus: plan, programma, monitoren, verslagleggen en aanpassen. Het eerste Gemeentelijke Milieubeleidsplan (GMP) van Tilburg dateert uit 1990 en is inmiddels een paar keer geactualiseerd: GMP-2 in 1996 en de GMP-impuls in 2000. Met de milieubeleidsvisie voor de periode 2001 t/m 2004 - 'De Koers, De weg naar duurzaamheid' - zijn 3 strategische doelen geformuleerd: Tilburg, complete stad (zorgzaam, ondernemend en bruisend); Tilburg, duurzame stad (verantwoord omgaan met eindige natuurlijke hulpbronnen zoals fossiele energie, primaire grondstoffen, water en natuur); Tilburg, leefbare stad (een schoon en gezond milieu waarbij milieuverontreiniging van bodem, water en lucht worden teruggedrongen dan wel beheerst). Dit betekent onder meer dat er zuinig om moet worden gegaan met de schaarse ruimte. Bij elke planontwikkeling moet dan ook onderzocht worden of er mogelijkheden bestaan voor meervoudig ruimtegebruik.
De nieuwe Milieubeleidsvisie 2006 - 2010 'Zorgen voor Milieu is Samenspel' bouwt voort op deze strategische doelen. Het accent ligt nu nog meer dan voorheen op gezondheid van en de kwaliteit van de leefomgeving voor de burger. De sleutel is samenwerking en duurzaam bouwen vormt een van de ankerpunten.
Duurzaam bouwen
Om duurzaam bouwen te bevorderen en makkelijker te maken heeft de gemeente Tilburg een instrument ontwikkeld. Dit is de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR Gebouw). De GPR Gebouw bestaat uit vijf modules, te weten: energie, materiaalgebruik, water, afval en binnenmilieu. Voor woningen komt hier nog een zesde module bij: integrale woonkwaliteit. Elke module bevat een pakket keuzemaatregelen. De gemaakte keuzes geven aan de module een score (van 5 tot 10). De milieukwaliteit van het gebouw wordt dus aangegeven door vijf of zes cijfers. Het gemeentebestuur heeft bepaald dat de GPR Gebouw gebruikt moet worden bij alle nieuw te bouwen gebouwen binnen de gemeente.
7.9 Afval
Naast het bouwbesluit geeft de gemeentelijke nota "Herijking Afvalbeleid 2005-2007" richtlijnen voor het het beperken en beheersen van bouwafval. Tevens geeft deze nota aanvullend op de Afvalstoffenwet en het daaruit afgeleide Landelijk AfvalbeheerPlan (LAP) richtlijnen over afvalvermindering, betere afvalscheding en hergebruik. In deze paragraaf wordt ingegaan op de afval in relatie tot nieuwbouw.
7.9.1 Bouwafval
Het afvalbeleid voor bouwen richt zich voornamelijk op vermindering van materiaalgebruik en duurzaam gebruik van grond- en hulpstoffen. Het Bouwbesluit geeft richtlijnen voor het afval afkomstig bij bouwactiviteiten, het hergebruik van materialen en stimuleert flexibel en demontabel bouwen, hoge restwaarde (economisch en milieutechnisch). Samenvattend is het beleid gericht op:
- I. vermindering gebruik van materialen door flexibel en demontabel te bouwen;
- II. gebruik van secundaire en her te gebruiken grondstoffen;
- III. toepassing herbruikbare materialen met hoge restwaarde.
Bij nieuwbouw binnen het plangebied moet bovenstaande uitgangspunt zijn.
7.9.2 Nieuwbouw en huishoudelijk afval
De Afvalstoffenwet en het daaruit afgeleide Landelijk AfvalbeheerPlan (LAP) stuurt aan op afvalvermindering, betere afvalscheiding en hergebruik. Binnen Tilburg is het afvalbeleid beschreven in de nota Herijking Afvalbeleid 2005 - 2007, Deze nota is op 7 december 2004 behandeld in het college van B&W en in de raad vastgesteld op 31 januari 2005. Binnen de gemeente Tilburg worden veel voorzieningen aangeboden waardoor het voor de burgers gemakkelijker wordt om hun afval gescheiden aan te bieden. Een deel van de voorzieningen wordt geplaatst in de openbare ruimte, denk hierbij aan glasbakken en textielbakken.
Een deel van de voorzieningen staat bij de burgers thuis en hiervoor zal dus ruimte in de woning, de berging of binnen het perceel aanwezig moeten zijn. Deze ruimte kan inpandig gelegen zijn of de containers kunnen in de achtertuin worden geplaatst.
Grondgebonden woningen
Per grondgebonden woning gaat het om 2 * 240 liter containers (een duobak van 240 liter voor rest- en GFT-afval en een 140- of 240 litercontainer voor papier- en kartonafval) en een chemosafe.
Gestapelde woningen in minder dan vier woonlagen
Bij gestapelde bebouwing met minder dan vier woonlagen gaat de voorkeur uit naar een aparte inpandige ruimte, per adres, voor een duocontainer en een papiercontainer. Indien dit niet mogelijk is dan verdient een gezamenlijke inpandige voorziening zoals bij de hoogbouw met vier woonlagen of meer de voorkeur.
Gestapelde woningen in meer dan vier woonlagen
Bij gestapelde bebouwing in vier of meer woonlagen is een inpandige ruimte noodzakelijk welke voldoet aan de eisen zoals gesteld in het bouwbesluit voor het plaatsen van voldoende 1000 liter (rol)containers voor rest- en papierafval. Binnen ieder nieuwbouwproject dient deze inpandige ruimte te worden gerealiseerd. Bij bestaande hoogbouw is het niet altijd mogelijk om een inpandige voorziening te creëren. Indien genoemde voorziening niet realiseerbaar is kan in overleg met het BAT hiervan afgeweken worden. Verder kan er gezocht worden naar alternatieven zoals buitenpandige of ondergrondse containers. Hierbij dient onderstaande lijst als richtlijn op volgorde van voorkeur, waarbij gescheiden dient te worden ingezameld:
- 1. Inpandig
- 2. Ondergrondse containers op eigen terrein
- 3. Bovengrondse containers op eigen terrein
- 4. Ondergrondse containers buiten eigen terrein
- 5. Bovengrondse containers buiten eigen terrein
Verder dient in de ontwikkelingsfase van een bouwplan reeds de afvalinzameling meegenomen te worden. Daarnaast dient het BAT op de hoogte te zijn ingrijpende ontwikkeling(en). Mochten er ingrijpende bouwactiviteiten of wegwerkzaamheden plaats vinden dan dient vooraf met het BAT gesproken te worden over de bereikbaarheid en de mogelijkheid voor het BAT om containers in te zamelen of te legen tijdens de bouwactiviteiten.
7.10 Energie
Het beleid omtrent Energie is vastgelegd in het Energiebeleidsplan Tilburg (2002) en richt zich op het verminderen van de energievraag, het gebruik van duurzame energiebronnen en het efficiënt omgaan met de energie. Bij alle nieuwbouw moet worden uitgegaan van een EPC-waarde (Energie Prestatie Coëfficiënt) van 10% onder de geldende landelijke norm uit het Bouwbesluit.
Bij grote woningbouwprojecten (250 woning(-equivalenten) of meer), welke bijvoorbeeld middels een wijzigingsbevoegdheid of door sloop en nieuwbouw tot stand komen moet door de ontwikkelende partij een energievisie worden gemaakt en overlegd. In deze visie moet aandacht besteed worden aan de mogelijkheden voor eventuele nieuwe en/of aanvullende energie-infrastructuur (bijv. warmtesystemen, warmte/koude opslagsystmen), realisatie van duurzame en innovatieve energievormen en mogelijkheden voor energiebesparing. Ook in de energievisie dient te worden uitgegaan van een EPC-waarde van 10 % onder de wettelijke norm. Indien het project een herstructurering betreft met in merendeel woningen die worden gerenoveerd of groot onderhoud ondergaan moet een EPL-bestaand (Energie Prestatie op Locatie voor bestaande bouw) worden gerealiseerd van minimaal 6,0. Bij grote nieuwbouwprojecten moet een EPL-nieuwbouw (Energieprestatie op Locatie voor nieuwbouw) worden gerealiseerd met een minimale waarde van 7,2 in 2006 oplopend naar 7,4 vanaf 2010. Daarnaast dient bij nieuwbouwplannen in het plangebied zoveel mogelijk te worden uitgegaan van compact bouwen en het gebruik van passieve en/of actieve zonne-energie.
7.11 Groen En Natuur
Binnen de gemeente Tilburg is een groot aantal wetten en beleidsstukken met betrekking tot natuur en groen van kracht. Beleid en wetgeving is verdeeld over rijk, provincie en gemeente.
Op rijksniveau zijn Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet van kracht. De Natuurbeschermingswet 1998 (vastgesteld in 2006) biedt bescherming aan gebieden met bijzondere waarden, zoals de Natura2000-gebieden. De Flora- en faunawet (2002) beschermt vrijwel alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten (incl. de soorten, die genoemd worden in het Verdrag van Bern, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). In de Boswet (1961) is de kap van individuele bomen en bos buiten de bebouwde kom geregeld.
In het Streekplan van de Provincie Noord-Brabant (2002) is vorm gegeven aan de provinciale Ecologische Hoofdstructuur. In Noord-Brabant wordt deze de Groene Hoofdstructuur (GHS) genoemd. Uitgangspunt van de GHS is het bereiken van een duurzaam ecologisch netwerk door de ontwikkeling van grootschalige natuur en tussenliggende ecologische verbindingszones. Naast strikte begrenzingen, zijn op provinciaal niveau ook zoekgebieden voor de GHS aangegeven. Per gemeente wordt de begrenzing nader uitgewerkt.
Op gemeentelijk niveau zijn met name de Kadernota Groene Mal, het Groenstructuurplan Plus en de Bomenverordening 2007 van belang. In de Kadernota Groene Mal (2002) is het rijks- en provinciaal beleid uitgewerkt en zijn aanvullende bepalingen voor natuur en ecologie binnen de gemeentegrenzen opgenomen. Het Groenstructuurplan Plus (1998) en het Groenstructuurplan (1992) geven een lange-termijnvisie op beheer en inrichting van het openbaar groen. In 2009 wordt een herziene versie van het Groenstructuurplan vastgesteld.
In de bomennota 'Tilburg boomT' (vastgesteld door de gemeenteraad op januari 2008) is onder meer de bescherming van de bomen binnen de bebouwde kom van de gemeente Tilburg vastgelegd. In de bomennota zijn verschillende beleidsaspecten gebundeld (boomwaarde zoneringskaart, kapvergunningen, overlastgevende bomen, kabels, leidingen en riolering, monumentale bomen, grens bebouwde kom Boswet, handhaving bomenverordening.
7.12 Gezondheid
Gezondheid is één van de uitgangspunten geweest voor de nieuwe milieubeleidsvisie. Tilburg kent geen formeel gezondheidsbeleid. Het gezondheidsbeleid is verweven in beleidsvelden zoals zorg, welzijn, sport, wonen en milieu. De thema's lucht en geluid krijgen onder druk van Europese regelgeving steeds meer gewicht. Deze zijn uitvoerig aan de orde geweest in eerdere paragrafen.
De gezondheid van de burger is belangrijk en vraagt om extra bescherming, mede gezien het toenemende autoverkeer. Steeds vaker zien we nu dat normoverschrijdingen, bedoeld om de gezondheid van de mens te garanderen, bouwplannen langs drukke verkeerswegen kunnen blokkeren. Stedenbouw dient dus meer dan voorheen rekening te houden met gezondheid. Daarnaast zien we dat goede informatievoorziening een randvoorwaarde is voor een goede gezondheid. Het Tilburgse zorgportaal voorziet hierin.
7.13 Mobiliteit
Het mobiliteitsbeleid is verankerd in het Tilburgse Verkeers en Vervoer Plan (TVVP), "mobiliteit in balans". Het TVVP is door de raad van Tilburg vastgesteld op 15 december 2003. Het beleid stuurt aan op een evenwichtige en duurzame mobiliteitsontwikkeling. Er wordt een balans gezocht tussen bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. Basisprincipe voor mobiliteit is dat 'mobiliteit mag, maar niet altijd en overal'.
Mobilteitsgroei in de verkeersgebieden wordt met name geaccommodeerd op de hoofdnetten voor auto, fiets, openbaar vervoer en goede¬renvervoer. Sturing vindt plaats door te wisselen in aanbod, kwaliteit en prijs van de voorzieningen Maar ook aan vraagbeïnvloeding in de vorm van mobilteitsmanagement wordt aandacht besteed.
De vormgeving van verblijfsgebieden moet ingericht zijn op het 'gastverblijf' voor gemotoriseerd verkeer en voor het langzaam verkeer (voetgangers- en fietsers) op een aangenaam en veilig verblijfsklimaat. Voldoende adequate parkeervoorzieningen in zowel bestaande als nieuw te realiseren situaties zijn van essentieel belang.
Ambities in relatie tot milieu en leefbaarheid richten zich op het reduceren van geluidsoverlast en luchtverontreiniging. Tevens is het vizier gericht op minder ruimtebeslag en barrièrewerking door auto-infrastructuur.
7.14 Ruimtegebruik
Ruimte is een schaars goed waar we zuinig mee om moeten gaan. Deze schaarste in ruimte vormt het centrale idee achter het overheidsbeleid van de compacte stad. Efficiënt ruimtegebruik betekent in de kern meer doen op dezelfde plek. Intensivering kan op vele manieren, zoals het gebruik van de derde dimensie (dat wil zeggen hoger en dieper), maar ook het kunnen toepassen van verschillende gebruiksvormen en het zuiniger omgaan met de bestaande ruimte. Bij nieuwbouw binnen de kaders van dit bestemmingsplan moet zo veel mogelijk onderzocht worden of er mogelijkheden zijn voor meervoudig ruimtegebruik en dubbelgebruik van ruimten. Met name bij de niet-woonfucties is dit
De woningen moeten voldoen aan de eisen van "aanpasbaar bouwen" en voorts moet het ontwerp "levensloopbestendig" zijn. Hiermee wordt bedoeld dat de woningen geschikt zijn (te maken) om alle vitale woonfuncties gelijkvloers te situeren.
Hoofdstuk 8 Waterparagraaf
8.1 Bestaand Watersysteem
Gebiedskenmerken
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied Beneden Dommel en Zandleij, en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van het waterschap de Dommel.
Leijpark-Koningshoeven is ongeveer 150 ha groot, In het westelijk deel zijn een ziekenhuis en enkele gebouwen met aanverwant gebruik gesitueerd en het oostelijk deel, ten oosten van de Kempenbaan, is in gebruik als gemengd woon-/industriegebied. Het grootste deel is gekenmerkt door natuurgebied en stadspark van in totaal ongeveer 50 ha.
Het plangebied is gelegen in de dalstructuur van de Leij welke van zuidwest naar noordoostelijke richting in het gebied ligt. Hierdoor verloopt het terrein van ongeveer 13,25 m + NAP in het noordwesten en ongeveer 12,75 m + NAP in het zuidoosten naar het midden waar een terreinhoogte van ongeveer 12,00 m + NAP heerst. Direct langs de Leij komen terreinhoogtes voor van ongeveer 10,50 m + NAP. Plaatselijk zijn enkele ophogingen aanwezig tot 15,00 en 17,00 m + NAP.
Bodem en grondwater
Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de bodemopbouw te bestaan uit overwegend zandig met voornamelijk sterk lemig, matig fijn zand in grondlagen van een dikte van meer dan 1 m. Daarin komen geen of slechts dunne leemlenzen voor. De doorlatendheid is matig tot goed.
Langs de rijksweg ligt een voormalige vuilstortlocatie, tussen de Kempenbaan en het Elizabeth ziekenhuis. Er is in nauwe samenwerking met de Provincie en het Waterschap De Dommel gewerkt aan een hergebruikplan, gericht op het saneren van de stort en de verdere ontwikkeling van het plangebied. Het te saneren volume wordt geschat op ongeveer 770.000 m³. Het hergebruikplan is medio 2007 in procedure gebracht.
Uit regionale gegevens blijkt onder de deklaag het eerste watervoerende pakket (Formatie van Sterksel) te liggen, van matig grof tot uiterst grof grindhoudend zand, met een dikte van ongeveer 50 m. Daaronder ligt de eerste scheidende laag, met slibhoudend matig fijn tot matig grof zand en een dikte van ongeveer 100 m.
De maatgevende grondwaterstand varieert tussen 11,90 m + NAP aan de oostelijke zijde, en 11,30 m + NAP aan de westelijke zijde. De gemiddelde grondwaterstanden fluctueren rond de 11,00 m + NAP. Het grondwater stroomt globaal in oostelijke richting. Lokaal is de stroomrichting beïnvloed door het drainerende effect van De Leij en de hoogteverschillen in het reliëf. Met maatgevende grondwaterstanden ruim 1,0 m onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie over het algemeen voldoende. Met maatgevende grondwaterstanden van 0,30 m onder maaiveld is de ontwatering direct langs de Leij onvoldoende. Lokaal kan er sprake zijn van schijngrondwaterspiegels, welke ontstaan door stagnerend water in slecht waterdoorlatende bodemlagen in de onverzadigde zone.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied bevindt zich oppervlaktewater. Aan de noordoostkant van het plan ligt een sloot welke via duikers in verbinding staat met de vijvers in het Leypark. De functie van deze sloot is het opvangen van overtollig regenwater wat uit de vijvers in het Leijpark komt. De vijvers zijn grondwaterafhankelijk en samen met de sloot in beheer en onderhoud van de gemeente.
Door het plangebied stroomt de Nieuwe Leij. De waterstanden van de Nieuwe Leij fluctueren ter hoogte van het Wilhelminakanaal tussen de 9,32 m + NAP en 11,46 m + NAP. Het gemiddelde peil ter hoogte van het kanaal is 9,86 m + NAP. De Nieuwe Leij is als ecologische verbindingszone aangewezen en heeft als functie viswater. Voor kwaliteit en kwantiteit is de Nieuwe Leij in beheer en onderhoud bij De Dommel.
Tevens ligt in de nabijheid van het plangebied de oude bodem van de Leij, de zogenaamde Oude Leij, of Vuile Leij, tegenwoordig zonder relevante waterhuishoudkundige betekenis.
Het Wilhelminakanaal grenst aan het plangebied aan de oostzijde, met een streefpeil van 12,55 m + NAP. Tweede alarmfase hoog water treedt in bij 12,85 m + NAP; tweede alarmfase laag water treedt in bij 12,35 m + NAP. Dit kanaal heeft een belangrijke transportfunctie en een beperkte waterhuishoudkundige functie. De bodem is niet volledig waterdicht, waardoor het, zij het in geringe mate, invloed heeft op het grondwater. Het waterschap De Dommel beheert de waterkwaliteit; Rijkswaterstaat is de beheerder van de waterkwantiteit.
Riolering
In de bestaande situatie is in het westelijk deel van het gebied een gemengd rioolstelsel aanwezig. In Koningshoeven, in het oostelijke deel van het gebied, ligt een conventioneel gescheiden stelsel.
Het Elisabethziekenhuis en enkele gebouwen met aanverwant gebruik zijn volledig gerioleerd middels een gescheiden stelsel. Het hemelwater loopt in een daarvoor aangelegde buffervijver op het terrein van het Elisabeth-ziekenhuis. De buffervijvers retenderen en infiltreren het hemelwater en zijn in beheer bij het ziekenhuis.
Op de noordelijke plangrens loopt het overslagriool van de Trouwlaan naar het Leijpark. Dit bergingsriool kent enkele ledigingsgemalen die het water het reguliere stelsel inpompen, en een nooduitlaat op de Leij.
Ten noordwesten van het plangebied is een deel van de secundaire afwateringsstructuur blauwe aders alvast aangelegd. Deze riolen hebben als functie bergingsriool, zolang de lozing op oppervlaktewater niet bereikbaar is. Bij de voltooiing van de blauwe ader tot het lozingspunt in de Nieuwe Leij, wordt dit stuk afgekoppeld van het gemengde rioolstelsel. In de Leijparkweg is een bergingsriool voor regenwater aangelegd welke gekoppeld is aan de blauwe aders.
Langs de Kempenbaan is een klein drukrioolstelseltje aanwezig met een lozingspunt aan de noordelijke plangrens.
Het vuilwater van het gehele gebied stroomt af naar de afvalwaterzuivering-installatie Tilburg, in beheer van waterschap De Dommel.
Functies
Waterschappen De Dommel alsook Brabantse Delta, voeren een zodanig beleid dat oppervlaktewateren aan alle kwalitatieve en kwantitatieve eisen voldoen om zijn functies te vervullen. Deze eisen zijn gesteld aan het betreffende oppervlaktewater, rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen.
In het Provinciaal Waterhuishoudingplan zijn daarop, na integrale belangenafwegingen, door de provincie waterhuishoudkundige functies toegekend. Dit vooruitlopend op de Europese Kader Richtlijn Water (KRW) waarin wateren dienen te zijn onderverdeeld naar typologie. Hierbij zal aquatische ecologie een prominent item zijn.
Het beleid van beide waterschappen is in grote lijnen weergegeven in de Keur oppervlaktewateren Waterschap De Dommel 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005 en in werking is sinds 17 september 2005), en in de Keur waterkeringen en oppervlaktewateren waterschap Brabantse Delta (d.d. 29 juni 2005).
Uit de Keurkaarten blijkt zich één oppervlaktewater met bijzondere waarde binnen het plangebied te bevinden. Het betreft de Nieuwe Leij alsmede de oude bedding met aangrenzende gronden, die als keurbeschermingsgebied zijn aangeduid.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich enkele andere keurbeschermingsgebieden. Het betreft het ten oosten van het Wilhelminakanaal gelegen gebied Moerenburg en grote gebieden ten zuiden van rijksweg A58.
8.2 Duurzaam Stedelijk Water
Bij toekomstige ontwikkelingen dient de omgang met regenwater te passen binnen de beleidsuitgangspunten zoals die omschreven zijn in het gemeentelijke waterplan (GWP), het Waterstructuurplan (WSP), het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) en de vierde nota waterhuishouding (NW4).
Bij nieuwbouwplannen dienen de mogelijkheden onderzocht te worden of er op een duurzame manier omgegaan kan worden met regenwater.
Mogelijkheden hiervoor zijn:
- Regenwater opvangen en hergebruiken, bijv. voor toiletspoeling;
- Regenwater infiltreren in de bodem;
- Een combinatie van beide mogelijkheden.
In het kader van grote renovaties, stadsvernieuwing en grote bouwplannen wordt het omgaan met het watersysteem structureel duurzaam aangepakt. De mogelijkheden om anders om te gaan met het hemelwater worden verkend en afgewogen. Waar technisch en financieel haalbaar, wordt de afvoer van hemelwater afgekoppeld van het gemengde rioolstelsel.
In het Waterstructuurplan is dit plangebied als speerpuntlocatie aangeduid, met als prioriteit hydrologisch neutraal bouwen, en daarmee retenderen van regenwater.
Eveneens ligt er de ambitie om de Leij te voorzien van natuurlijke oevers en het verbeteren van de water en bodemkwaliteit. Dit uit ecologisch oogpunt en een hogere recreatieve waarde.
De aanpak bij elk plan is maatwerk. Dat is het geval geweest bij de bouw van multifunctionele kantoorfaciliteiten en woningbouw aan de Kempenbaan waar ondermeer een voormalig vuilstort is herontwikkeld. Daarbij worden het vuil- en hemelwater gescheiden ingezameld. Het vuilwater stroomt af richting het bestaande gemengde stelsel; het hemelwater infiltreert via bovengrondse voorzieningen, met een groen karakter, in de bodem.
De aanleg van de zogenaamde blauwe aders is onderdeel van de duurzame aanpak tegen wateroverlast. Het hemelwater wordt apart ingezameld en in eerste instantie in het gebied vastgehouden en / of geborgen. Vervolgens neemt de blauwe ader het water over en zorgt voor een gedempte afvoer richting het oppervlakte water / retentiegebied. Delen van de blauwe aders zijn reeds aangelegd.
8.3 Watertoets
Beleidskader water
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw' (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21) en kwaliteit en ecologie (KRW).
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Waterplan (1997) en verder uitgewerkt en ruimtelijk vertaald in het Waterstructuurplan (2002). In het Waterplan zijn algemene doelstellingen geformuleerd op de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte. Het Waterstructuurplan koppelt het actieprogramma uit het Waterplan aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en geeft hiermee onder andere invulling aan water als ordenend principe. In het waterstructuurplan zijn de volgende hoofddoelstellingen voor het gemeentelijk waterbeleid opgenomen:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
De principes van duurzaam waterbeheer zoals verwoord in het Waterplan en het Waterstructuurplan zijn nog steeds actueel. Ze zijn ook meegenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan 3 dat in 2005 is vastgesteld. In bestaand stedelijk gebied kan het vasthouden van gebiedseigen water een belangrijke bijdrage leveren aan het herstel van het natuurlijk watersysteem. Afkoppelen van het regenwater van de riolering en infiltratie in de bodem leidt tot herstel van de grondwateraanvulling. Het ambitieniveau ligt op ongeveer 5 ha per jaar.
In het vigerende Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP-3), is de studie gepland naar de zogenaamde blauwe aders. Het afgekoppelde regenwater wordt via deze transportriolen opgevangen en afgevoerd buiten het gebied, bijvoorbeeld naar oppervlaktewater. In het actuele Basis Rioleringsplan (BRP) is de noodzaak van deze secundaire afwateringsstructuur op de lange termijn geïntroduceerd, op basis van hydraulische overwegingen. Deze leidingen moet de bestaande riolering ontlasten, onder andere van afkoppelplannen in aangrenzende plangebieden.
Bij het formuleren van de bovengenoemde gemeentelijke beleidsstukken zijn de waterpartners betrokken. De paragraaf waterhuishouding en riolering is gebaseerd op gemeentelijk waterbeleid, en dan ook impliciet op het rijks-, het provinciale en het regionale beleid. Het concept is eerst voorgelegd aan de waterbeheerders.
Proces
De systematiek voor beheerbestemmingsplannen is in het overleg d.d. 13 oktober 2005 afgestemd met waterschap De Dommel en waterschap De Brabantse Delta. In dit overleg is de opbouw en de inhoud van de beheerbestemmingsplannen in zijn algemeenheid besproken.
De waterparagraaf voor een beheerbestemmingsplan is omschrijvend.
Er is tevens vastgesteld dat elk ontwikkelingsplan een specifieke waterparagraaf behoeft, daar dit maatwerk is.
Het plan is voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap De Dommel, via e-mail d.d. 23 augustus 2007. Daarbij is de opzet van dit beheerbestemmingsplan toegelicht, en de opgestelde waterparagraaf voorgelegd. De Dommel leverde op- en aanmerkingen / een voorlopig wateradvies aan, als reactie op het 1e (en indien nodig 2e) concept.
Deze opmerkingen zijn verder zo veel mogelijk verwerkt in de eindconcept waterparagraaf en de plankaart.
Als resultaat van het volgen van de procedure; artikel 10 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening, zal een definitief wateradvies worden geformuleerd door het waterschap, waarbij eventueel laatste wijzigingen de waterparagraaf definitief maakt.
De Dommel stemt in met dit eindconcept waterparagraaf. Dit alles en in het bijzonder hun voorlopig wateradvies, is verwoord in de brief van De Dommel met kenmerk U-07-08491, d.d. 4 december 2007.
De Dommel beroept zich op het wettelijk vooroverleg artikel 10 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening, om haar definitieve wateradvies te formuleren, op basis van een oordeel over het voorontwerp bestemmingsplan.
Hoofdstuk 9 Financiële Paragraaf
Binnen de onderhavige wijk liggen een aantal veranderingsgebieden waar in de nabije toekomst ontwikkelingen zullen plaatsvinden. Het gaat hierbij om de voormalige vuilstortplaats ten westen van de Kempenbaan en om het terrein van het Elisabethziekenhuis. Deze ontwikkelingen verkeren nog in de initiatieffase (visieontwikkeling) en blijven daarom buiten de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan. In de toekomst zullen voor deze locaties afzonderlijke vrijstellings- of bestemmingsplanprocedures worden gevolgd. Hierbij zal telkens afzonderlijk worden aangegeven of de betreffende ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.
Naast deze locaties zijn er nog enkele locaties alwaar op langere termijn ontwikkelingen zullen gaan plaatsvinden. Ook hiervoor geldt dat ter zijner tijd afzonderlijke vrijstellings- of bestemmingsplanprocedures worden gevolgd, waarbij telkens afzonderlijk worden aangegeven of de betreffende ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.
In geval een toekomstige ontwikkeling binnen het bestemmingsplan een gemeentelijke grondexploitatie betreft, zal afhankelijk van het te verwachten resultaat een prioriteitenafweging gemaakt moeten worden waarna, bij positieve besluitvorming, de dekking binnen de Beleidsanalyse Grondexploitatie verantwoord zal worden. Derhalve worden alleen gemeentelijke exploitatieplannen in uitvoering genomen waarvan het resultaat gedekt is.
Ingeval een toekomstige ontwikkeling binnen het bestemmingsplan een particuliere grondexploitatie betreft en er voor het realiseren van het plan voorzieningen van openbaar nut nodig zijn, is de Exploitatieverordening Gemeente Tilburg 2001 van toepassing. In deze gevallen, waar de gemeente zelf geen grond exploiteert en de voorzieningen en overige kosten dus niet zelf in de grondprijs kan verdisconteren, wordt doorgaans met initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst gesloten op basis van de genoemde verordening. In deze overeenkomst worden alle gemeentelijke kosten bij de initiatiefnemers in rekening gebracht, zoals de gemeentelijke plan- en apparaatskosten, de kosten 'Reserve Bovenwijkse Voorzieningen' en kosten van voorzieningen van openbaar nut, waaronder herstel van aangebrachte schade. Eveneens wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. Door het afsluiten van een exploitatieovereenkomst en planschadeovereenkomst zijn deze plannen kosten neutraal voor de gemeente en derhalve economisch uitvoerbaar.
In geval er sprake is van bodemverontreiniging zullen de saneringskosten in het resultaat meegenomen worden wanneer in de praktijk blijkt dat deze kosten niet op de aankoopprijs in mindering kunnen worden gebracht óf dat deze kosten niet op de vervuiler te verhalen zijn. Bij particulier initiatief zullen de kosten op de particuliere exploitant worden verhaald door middel van een af te sluiten exploitatieovereenkomst indien de sanering door de gemeente wordt uitgevoerd.
Met betrekking tot de sanering van overlast gevende en ruimtelijk slecht passende functies/bedrijventerreinen kan bij gewenste bedrijfsverplaatsingen binnen dit gebied, afhankelijk van de daarvoor beschikbare middelen, een beroep gedaan worden op het budget voor verplaatsing milieuhinderlijke bedrijven opgenomen in het stadsprogramma. Eventuele kosten voor de herinrichting van het openbaar gebied zullen worden gedekt binnen het Stadsprogramma (onderhoud wegen en onderhoud groen). Voorts zal een beroep worden gedaan op subsidies.
Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 10 Inspraak En Overleg
10.1 Inspraak
Gedurende de inspraaktermijn van 27 juni tot en met 7 augustus 2008 zijn drie inspraakreacties ingediend.
Mw. **********
Mevrouw ******** dient een inspraakreactie in tegen de bestemming "wonen" op het adres Koningshoeven 83 omdat hier sprake is van een in 1979 vergunde atelier bij een woonhuis.
In het verleden heeft mevrouw ********** reeds een bezwaarschrift ingediend tegen het in 1991 vastgestelde bestemmingsplan "Koningshoeven", waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de bestemming "wonen" die op hun pand is gelegd. Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant hebben het bezwaarschrift op 22 juni 1992 gegrond hebben verklaard.
Ten aanzien van het atelier hebben Gedeputeerde Staten gesteld dat blijkens de begripsbepalingen (artikel 1) van het bestemmingsplan "Koningshoeven" alleen die activiteiten aangemerkt kunnen worden als "aan huis gebonden beroep" die vallen onder categorie 1 van de in het plan bijgevoegde basiszoneringslijst. Omdat een atelier volgens Gedeputeerde Staten onder categorie 3 valt, kunnen de activiteiten niet als een aan huis gebonden beroep aangemerkt worden en is een woonbestemming hier niet gepast.
Standpunt gemeente
Daar het atelier op het adres Koningshoeven 83 niet aangemerkt kan worden als een "aan huis gebonden beroep", maar ons inziens evenmin als een bedrijf (wat Gedeputeerde Staten suggereren), blijft de woonbestemming gehandhaafd en zal conform Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008) de functieaanduiding atelier (atl) worden toegevoegd, die voldoende garantie biedt voor het blijvend uitoefenen van het beroep.
Hacas Vastgoed B.V. en Harry van Casteren Tilburg BV
- 6. In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 1, Inleiding, het volgende doel van het bestemmingsplan vastgelegd: "Het vastleggen van bestaande functies en bouwmassa´s, waarbij mogelijkheden voor uitbreidingen en veranderingen worden geboden". Het plan zal niet voorzien in grootschalige veranderingen. Hiervoor zullen nieuwe procedures gevolgd moeten worden.
Voor de bestemming van de Koningshoeven is de lijn, zoals aangegeven in hoofdstuk 1, niet gevolgd. Het plan beperkt de mogelijkheden van de hierboven genoemde bedrijven, zowel in de omvang van het terrein, als in activiteiten naar de toekomst toe.
- 7. De contouren tussen het paarse vlak en het groene vlak komen niet overeen met het werkelijke bedrijfsterrein. Het paarse vlak volgt in hoofdlijnen aan de west- en zuidzijde de contouren van de bestaande gebouwen. Rond de bestaande gebouwen is een verhard erf, dat onder andere gebruikt wordt als rijroute voor de vrachtwagens die goederen komen brengen of halen. Daarnaast worden op het erf voertuigen geparkeerd. Tevens wordt het erf gebruikt voor het tijdelijk stallen van goederen ten behoeve van het verladen. Dit gedeelte van het terrein is nu groen ingekleurd en dus bestemd als groenstrook, waarin geen bedrijfsactiviteiten mogen plaatsvinden.
Wij zijn van mening dat de contouren van het paarse vlak gelijk moeten lopen aan de werkelijke terreingrenzen. Deze komen overeen met de kadastrale grenzen. Rond het bedrijventerrein ligt een sloot met erfbeplanting, zodat een visuele erfafscheiding is gewaarborgd.
- 8. Het bedrijventerrein Koningshoeven is aangemerkt als B-B (k) (h=3). Volgens de toelichting bij het bestemmingsplan houdt dit in dat de volgende bedrijven zijn toegestaan:
Milieuklasse 1 en 2;
Kantoren;
Horeca klasse 3 (hotel, en dergelijke).
Daarnaast mogen de bestaande geïnventariseerde bedrijven met een afwijkende milieuklasse, hun bedrijf uitoefenen. Echter binnen de voorwaarden van het bestemmingsplan kunnen zij hun bedrijf niet uitbreiden of verder ontwikkelen . Dit komt niet overeen met de doelstelling van het bestemmingsplan. Wij zijn dan ook van mening dat de toegestane milieuklasse, met de klasse 3a en 3b, moet worden uitgebreid. Dit is nodig zodat bestaande bedrijven naar de toekomst toe levensvatbaar zich verder kunnen ontwikkelen en eventueel kunnen uitbreiden.
- 9. Er is voor gekozen om het bedrijventerrein "Koningshoeven" te ontsluiten via de Koningshoeven. Hierdoor moeten alle vrachtwagens door een woongebied. De Koningshoeven is een smalle weg met lokaal en toeristisch verkeer. De weg wordt in de spits als sluiproute voor woon-werkverkeer uit de regio gebruikt. Het is in onze ogen niet wenselijk om het bedrijventerrein te ontsluiten via de Koningshoeven. Een ontsluiting via de Kempenbaan is een betere en reële optie maar deze is in onze ogen niet serieus overwogen. Er is zelfs in de toelichting (paragraaf 2.5) gesproken over een non-optie: "de enige ontsluiting is de Koningshoeven en het bedrijventerrein is niet georiënteerd op de Kempenbaan".
Juist het verkeersluw maken van de Koningshoeven is een zaak die al jaren speelt en door middel van dit bestemmingsplan zou hieraan richting gegeven kunnen worden door een ontsluiting via de Kempenbaan. Deze ontsluiting komt een toekomstige ontwikkeling van het bedrijventerrein juist ten goede, zeker omdat de Kempenbaan een van de invalswegen van Tilburg is. Men kan van het bedrijventerrein "Koningshoeven", een visitekaartje van Tilburg maken.
In plannen rond de Kempenbaan en ontwikkeling van het voormalige vuilstortterrein aan de Kempenbaan, wordt in diverse publicaties (onder andere het masterplan Kempenbaan), persberichten en het bestemmingsplan Kempenbaan West (pagina 59) gesproken over een ontsluiting naar de Kempenbaan van het terrein aan zowel de west- (vuilstort) als oostzijde (Koningshoeven) van de Kempenbaan.
Standpunt gemeente
- 1. In onderhavig bestemmingsplan worden de mogelijkheden ten aanzien van de omvang van het terrein ons inziens niet beperkt ten opzichte van het oude bestemmingsplan "Koningshoeven". De mogelijkheden voor huidige en toekomstige activiteiten voor het goederenvervoerbedrijf Harry van Casteren Tilburg B.V. worden inderdaad wel beperkt ten opzichte van het oude bestemmingsplan omdat het bedrijf voorheen activiteiten mocht uitoefenen met milieucategorie 3. In het onderhavig plan zal het bedrijf een maximale milieucategorie 3b krijgen, waarvoor een afstand geldt van 100 meter tot de dichtstbijzijnde woningen. De overige gronden krijgen op basis van de inventarisatie van de huidige activiteiten een maximale milieucategorie 2.
- 2. De contouren van het paarse vlak in het onderhavig plan komen overeen met de contouren van de bestemming "Gemengde Doeleinden II (GDII)" uit het oude bestemmingsplan. Daar het oude bestemmingsplan aan de zuid- en westzijde ook geen mogelijkheden kende voor het tijdelijk stallen van goederen of parkeren, zal hiervoor geen mogelijkheid worden opgenomen in het onderhavig bestemmingsplan.
- 3. De reactie is overgenomen in het onderhavig plan.
- 4. Het bestemmingsplan "Leijpark-Koningshoeven" is een beheerbestemmingsplan. Dit betekent dat voornamelijk de bestaande situatie wordt vastgelegd en geen ontwikkelingen worden meegenomen. Een eventuele ontsluiting via de Kempenbaan is een ontwikkeling waarvoor, indien gewenst, een aparte procedure dient te worden gevolgd.
10.2 Vooroverleg Artikel 3.3.1 Bro
Er zijn reacties ingediend door de Gasunie, Rijkswaterstaat, de directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving (ROH) van de provincie, VROM en Waterschap De Dommel. De reacties van VROM waren identiek aan de reacties van Rijkswaterstaat en de Gasunie had geen opmerkingen voor aanpassing van het bestemmingsplan. De reacties van enkele overleginstanties zijn nog niet ontvangen maar zullen worden meegenomen in de ontwerpfase. Het plan is, conform gemaakte afspraken met de provincie, niet aangeboden aan de Provinciale Planologische Commissie (PPC). De volgende reacties zijn ontvangen:
Het voorontwerpbestemmingsplan is verzonden naar de volgende overleginstanties:
Instantie | Datum verzending | Datum ontvangst | Opmerkingen |
Directie Ruimtelijke Ordening en Handhaving Provincie | 30 juni 2008 | 12 augustus 2008 | ja |
Rijkswaterstaat | 30 juni 2008 | 4 augustus 2008 | ja |
VROM inspectie | 30 juni 2008 | 27 augustus 2008 | ja |
Waterschap | 30 juni 2008 | 23 juli 2008 | ja |
Gasunie | 30 juni 2008 | 4 juli 2008 | nee |
Essent | 30 juni 2008 | niet ontvangen | nee |
KPN | 30 juni 2008 | niet ontvangen | nee |
Kamer van Koophandel | 30 juni 2008 | niet ontvangen | nee |
Stichting Koningshaven | 30 juni 2008 | niet ontvangen | nee |
Stichting de Spijkerbeemden | 30 juni 2008 | niet ontvangen | nee |
Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving Provincie
- 1. Aanduidingen dubbelbestemmingen "Waarde Natuur" en "Waarde ecologie" op plankaart 1 aangeven.
- 2. Het bedrijventerrein gelegen aan de A58 en de Kempenbaan is beeldbepalend voor de stadsentree van Tilburg. Deze locatie is als stedelijk knooppunt op de plankaart van het uitwerkingsplan voor de stedelijke regio aangeduid. Uit overwegingen van ruimtelijke en functionele kwaliteit zou een hoogwaardigere invulling van dit terrein zeer wenselijk zijn. Vanwege het provinciale belang van een "Mooi Brabant" en doelstelling van de Brabantcode(samenwerken aan kwaliteit) legt de directie de vraag voor welke functie dit gebied in de toekomst moet gaan vervullen en wat dat betekent voor het onderhavige plan.
- 3. Ten aanzien van de op te nemen juridische regeling acht de directie het noodzakelijk te bezien of regels moeten worden opgenomen ter bescherming van de huidige ruimtelijke kwaliteit of om ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen te voorkomen. Zo acht de directie het verstandig te bezien of de huidige rooilijnen en bebouwing moeten worden vastgelegd. Het volstaan met de gebruikelijke regeling met bebouwingspercentages is op deze locatie niet toereikend.
- 4. De bestemming B-B, Bedrijfs Binnenwijks komt niet voor in de voorschriften. Aangezien dit een grote oppervlakte beslaat in het plan, kan een bestemmingsregeling hiervoor, waaruit blijkt dat rekening is gehouden met de provinciale uitgangspunten ten aanzien van de toegelaten hindercategoriën en functies, niet worden gemist in het plan. Het toegelaten bebouwingspercentage en de hoogte zijn niet leesbaar vanaf de plankaart.
- 5. De directie constateert dat de bestemming B, bedrijf niet voorkomt op de plankaart. Wel de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen". In de voorschriften is in artikel 4 Bedrijf-Verkooppunt motorbrandstoffen als een aparte bestemming opgenomen. Op de plankaart is dit echter een aanduiding. Omdat het essentieel is goed te regelen, is het nodig dit aan te passen.
Standpunt gemeente
- 1. Advies overgenomen.
- 2. Op de plankaart van het uitwerkingsplan voor de stedelijke regio is de locatie inderdaad aangeduid als stedelijk knooppunt. Daar het bestemmingsplan Koningshoeve-Leijpark een beheerbestemmingsplan betreft, kunnen hierin geen grootschalige ontwikkelingen worden meegenomen. Wellicht worden hiervoor t.z.t. nieuw plannen ontwikkeld waarin zal worden bepaald welke functie dit gebied in de toekomst moet gaan vervullen. Voor de locatie Kempenbaan West, dat op de plankaart van het uitwerkingsplan ook als stedelijk knooppunt is aangewezen, zijn overigens al plannen in ontwikkeling voor revitalisering.
- 3. Op de plankaart en in de regels zijn respectievelijk bouwvlakken en bouwregels opgenomen die betrekking hebben op een gebouw dan wel een perceel, die ons inziens voldoende waarborg bieden om ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen te voorkomen.
- 4. De bestemming Bedrijfs Binnenwijks (B-B) op de plankaart is gewijzigd naar de bestemming Bedrijf (B). De bebouwingspercentages en hoogtes worden duidelijker uitgeprint.
- 5. Advies overgenomen.
Rijkswaterstaat
- 1. Op de plankaart is het Wilhelminakanaal bestemd als "Waterstaatkundige doeleinden". Verzocht wordt om niet alleen het kanaal, maar ook een strook langs het kanaal primair te bestemmen als Waterstaatkundige doeleinden. De bestemming Waterstaatkundige doeleinden zou moeten gelden voor het gehele Rijkseigendom. Daarnaast is het mogelijk een secundaire bestemming op (delen van) de primaire bestemming te leggen, bijvoorbeeld Ecologie of Groen, mits deze geen belemmering zijn en worden voor de primaire bestemming. Indien het primaire belang dit vereist worden de secundaire belangen geofferd, waarbij zo mogelijk in overleg wordt getracht de benodigde compensaties te vinden. Genoemde bestemmingen dienen als zodanig in de voorschriften veiliggesteld worden en op de plankaart aangeduid te worden.
- 2. Verzocht wordt in de voorschriften voor de bestemming Waterstaatkundige doeleinden op te nemen dat wijzigings- en vrijstellingsbevoegdheden van de gemeente binnen deze bestemming gebonden worden aan de instemming van de vaarwegbeheerder.
- 3. Daarnaast zijn werken in/aan/op/over de oever en het kanaal vergunningplichtig in het kader van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) en het Binnenvaart Politiereglement (Bpr). Aanvragen voor een Wbr en Bpr vergunning kunnen bij het waterdistrict in Tilburg worden ingediend (contactpersoon Martijn van der Aalst; 013 5491428).
- 4. In het kader van de door Rijkswaterstaat opgestelde Visie op de ecologische functie van de Rijkskanalen in Noord-Brabant (november 2000) wordt verzocht om in de voorschriften en op de plankaart op te nemen dat zowel het kanaal als de oever een ecologische verbindingszone zijn.
Standpunt gemeente
- 1. Advies is voor een deel overgenomen. De gronden behouden de huidige bestemmingen, die worden aangevuld met de functieaanduiding Waterstaat (ws) zoals op plankaart 1 en in de regels is opgenomen. Het is niet mogelijk om de in het vigerende bestemmingsplan opgenomen gronden met de bestemmingen groen en natuur ondergeschikt te maken aan de bestemming Water-Waterstaatkundige doeleinden omdat het onderhavig bestemmingsplan een beheerbestemmingsplan betreft waarbinnen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn.
- 2. Advies overgenomen.
- 3. In de bestemmingsbepaling Waarde-Ecologie (artikel 19 van de regels) zijn voorwaarden opgenomen voor het verlenen van een aanlegvergunning.
- 4. Advies overgenomen.
Waterschap De Dommel
- 1. De bladen van de plankaart komen niet overeen. Op blad 2 heeft de bestemming "Natuur" tevens de "Waarde-ecologie". Op blad 1 ontbreekt de bestemming "Waarde-ecologie".
- 2. In artikel 8 "Natuur", 8.1.1b, ontbreekt de bestemming "watergangen".
- 3. In artikel 19 "Waarde-ecologie" 19.1 ontbreekt de bestemming "beekherstel".
Standpunt gemeente
- 1. Advies overgenomen.
- 2. Advies overgenomen.
- 3. Advies overgenomen.
10.3 Zienswijzen
Gedurende de termijn van ter inzage legging zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn ingediend door:
1. BP Nederland B.V., per post ingekomen op 17 december 2008
- 1. BP Nederland heeft met de gemeente overeenstemming bereikt over verkoop van 2 percelen, kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie X, nr. 1236. Verzocht wordt om de percelen te bestemmen als "B-VM (sba-bggz)".
- 2. Verzocht wordt om het bouwvlak en bebouwingspercentage zodanig aan te passen dat het gewenste shopgebouw kan worden geëffectueerd conform bijgaande situatietekening.
- 3. In artikel 4.1.3. lid a is opgenomen dat detailhandel in de vorm van een kiosk/serviceshop met een maximale verkoopvloeroppervlakte van 100 m² per bouwperceel is toegestaan. Om te voorkomen dat het veel gehanteerde begrip verkoopvloeroppervlak anders wordt geïnterpreteerd dan bedoeld lijkt het ons goed om de volgende definitie op te nemen: "verkoopvloeroppervlak is dat deel van de winkel dat toegankelijk is voor publiek en waar de producten zijn uitgestald".
- 4. Verzocht wordt om op de plankaart de aanduiding vulpunt tevens op te nemen ter plaatse van het tankstation aan de Kempenbaan 36. Hier is op dit moment ook een vulpunt aanwezig. Ten slotte ontbreekt de aanduiding vulpunt (vu) op de legenda.
- 5. Ter verduidelijking van de huidige situatie verzoeken wij u expliciet de PR 10-6 contouren rond het LPG vulpunt, de tank en de afleveringszuil op te nemen zijnde resp. 110 meter, 25 meter en 15 meter. Daarnaast is het zinvol het LPG invloedsgebied van 150 meter vanaf het ook vulpunt op te nemen.
- 6. Omdat volgens de bijlage op het besluit informatie uitwisseling ondergrondse netten, specifiek is aangegeven dat hoge druk aardgas betekent: leidingen met een druk boven 0,5 bar, verzoeken wij u dit specifiek aan te geven in hoofdstuk 7.3.7 evenals bij de definities onder artikel 1. uiteraard is het noodzakelijk zeker te stellen dat in het plangebied geen leidingen met meer dan 0,5 bar aardgas voorkomen.
- 7. Omdat de paragrafen 7.3.4, 7.8, 7.9.1, 7.9.2, 7.10 en hoofdstuk 9 zich richten op nieuwbouw en nieuwe ontwikkelingen dienen de hoofdstukken te worden verwijderd of herschreven.
- 8. Verzocht wordt om de begripsbepalingen artikel 1 uit te breiden met de definities "beheersmatig" en "hoge druk aardgas".
Standpunt gemeente
- 1. Overgenomen.
- 2. Overgenomen. Het bouwvlak is ruimer neergelegd zodat een exacte situering van het gebouw te zijner tijd nog bepaald kan worden.
- 3. Wij achten het niet noodzakelijk om verkoopvloeroppervlakte anders te definiëren omdat uit de reeds bestaande definitie (artikel 1 van de regels) voldoende blijkt dat slechts het winkelgedeelte wordt bedoeld. De definitie verkoopvloeroppervlakte (v.v.o.) is als volgt geformuleerd: de oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen , waaronder begrepen showroom, uitstallingsruimte, kassa´s, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d."
- 4. Omdat ter plaatse van de Kempenbaan 36 geen sprake is van een vulpunt LPG, wordt geen vulpunt (vu) weergegeven. Ter plaatse is wel sprake van een afleveringszuil LPG. Omdat de veiligheidszone van 15 meter binnen de perceelsgrenzen ligt, is deze niet weergegeven op de plankaart.
- 5. In het bestemmingsplan bij het tankstation aan de Kempenbaan 36 de plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar weergegeven rond het LPG vulpunt, de tank en de afleverzuil, overeenkomstig de tabel uit de regeling externe veiligheid inrichtingen voor situaties na 2010. De overweging om de contouren op te nemen van na 2010 heeft te maken met de looptijd van het bestemmingsplan. Deze bedraagt ten minste 10 jaar, gerekend na het onherroepelijk worden. Het vastleggen van ruimere contouren op dit moment zou betekenen dat er na 2010 een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is, omdat binnen PR contouren ontwikkelingen nu eenmaal zijn uitgesloten. Volgens de regeling externe veiligheid moet voor LPG tankstations met een doorzet tot 1500 m³ na 2010 met de volgende afstanden rekening gehouden worden: 40m afstand tot het vulpunt, 25 m afstand tot het ondergronds reservoir en 15m afstand tot de afleverzuil. Op de bestemmingsplankaart is rekening gehouden met deze PR contour van 10-6 per jaar. Bij een ontwikkeling in de nabijheid van het bestemmingsplan moet een bestemmingsplanprocedure doorlopen worden, waar groepsrisicoverantwoording onderdeel van uitmaakt.
Daarnaast is er sprake van een invloedsgebied. Binnen het invloedsgebied zijn er in dit bestemmingsplan geen mogelijkheden om woningen of andere (beperkt)kwetsbare objecten te bouwen waardoor er meer personen in dit gebied gehuisvest of werkzaam kunnen zijn dan in de huidige situatie. Vanwege deze onmogelijkheid is er geen invloedsgebied opgenomen, zodra er ontwikkelingen zijn, zal hiervoor een bestemmingsplanprocedure doorlopen moeten worden waarbij een groepsrisicoverantwoording onderdeel uitmaakt.
- 6. Verwezen wordt naar een besluit dat is vastgesteld op 28 juli 2008. Het betreft een besluit dat de informatie-uitwisseling regelt om graafschade te voorkomen. Hogedrukaardgasleidingen zijn leidingen met een druk van meer dan 16 bar die, naast dat voorkomen moet worden dat deze graafschade ondervinden, ook een verantwoording kennen van het groepsrisico bij ontwikkelingen. Aangezien er geen ontwikkelingen meegenomen worden in dit plan, vindt deze verantwoording niet plaats. Bovendien zijn er in dit plan geen hogedruk aardgasleidingen aanwezig.
- 7. De hoofdstukken blijven gehandhaafd. De hoofdstukken zijn algemene geldende bepalingen die standaard in alle nieuwe (beheer)bestemmingsplannen worden opgenomen.
- 8. In de inleiding wordt uitvoerig beschreven wat wordt verstaan onder het beheersmatige karakter van het bestemmingsplan. Omdat in het plangebied geen "hoge druk aardgasleidingen" aanwezig zijn achten wij het niet noodzakelijk deze op te nemen in de begripsbepalingen (h1 regels).
Conclusie
Zienswijze is deels gegrond en deels ongegrond.
2. BMD Advies, namens de heer ***********, per post ingekomen op 17 december 2008
- 1. Opgemerkt wordt dat bij de bepaling van het huidige gebruik van het adres Koningshoeven 81a voorbij gegaan is aan de werkelijke situatie. De locatie is al 13 jaar (sedert 1996) in gebruik door De Stip bv (huurder), een groothandel in handelsgoederen, metaal-, beton- en/of kunststofproducten. Een andere activiteit van het bedrijf is het ver- en bewerken van dakpannen en natuursteen. Volgens de bijlage 1 "Staat van bedrijfsactiviteiten" valt dit type bedrijven onder de milieucategorie 3.
- 2. Als het bedrijf Harrie van Casteren Tilburg bv in de toekomst wil uitbreiden, dan zal het gebruik moeten maken van het perceel Koningshoeven 81a. Omdat nu een bestemmingsplan procedure gevolgd wordt is het niet meer dan logisch om voor het gehele bedrijventerrein inclusief het perceel Koningshoeven 81 a dat milieucategorie 3 toegestaan is. In deze categorie vallen bedrijven voor op- en overslag ten behoeve van vervoer (veem- en pakhuisbedrijven, koelhuizen, SBI 6312), hetgeen een belangrijke bedrijfsactiviteit is voor van Harrie van Casteren bv.
- 3. De bedrijven die genoemd worden in het overzicht (bijlage 5) zijn niet meer aanwezig, één bedrijf (Florarium) is al 15 jaar failliet.
- 4. In de tekst van het bestemmingsplan kunnen wij onze reactie slechts terugvinden in hoofdstuk 10 "inspraak en vooroverleg". Wij zijn van mening dat de gemeente hiermee onze inspraakreactie ter zijde legt.
Standpunt gemeente
- 5. Wij zien geen mogelijkheid om op het adres Koningshoeven 81a bedrijven toe te staan met milieucategorie 3. Voor de bedrijfsactiviteiten, namelijk een groothandel in handelsgoederen, metaal-, beton en/of kunstproducten is geen milieumelding of -vergunning aanwezig. Daarnaast zijn op grond van het vigerende plan slechts bedrijfsactiviteiten van categorie 3 toegestaan bij het uitoefenen van een handelskwekerij (planten). Het vigerende plan biedt geen mogelijkheden voor nieuwe andersoortige bedrijven van een hogere bedrijfscategorie dan 2.
- 6. Onderhavig plan betreft een beheerbestemmingsplan waarin geen ontwikkelingen worden meegenomen. Het opnemen van een mogelijkheid categorie 3, voor andersoortige bedrijvigheid dan een handelskwekerij (planten), beschouwen wij als een ontwikkeling. Er is wel een ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor het toestaan van bedrijvigheid met een hogere categorie dan 2 mits ondermeer vanuit milieutechnisch oogpunt geen bezwaren bestaan.
- 7. Bijlage 5 "Register bedrijven in het plangebied" is gebaseerd op de inventarisatie van onze afdeling milieu, die onder andere gebaseerd is op aanwezige milieuvergunningen. Omdat de bedrijven Florarium (Tuinbouw: kassen met gasverwarming) en Sukito-Waijers (Vis- en schaaldierkwekerijen) feitelijk niet meer aanwezig zijn, worden deze van de lijst verwijderd.
- 8. De inspraakreactie was reeds verwerkt op de plankaart van het ontwerp-bestemmingsplan. Aan het bedrijf Harrie van Casteren bv op het adres Koningshoeven 77 was reeds een milieucategorie 3b toegekend.
Conclusie
Zienswijze is deels gegrond en deels ongegrond.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Bedrijven Met Afwijkende Milieucategorie
Bijlage 2 bedrijven met afwijkende milieucategorie
Bijlage 3 Structuurbeeld Plansystematiek
Bijlage 3 Structuurbeeld plansystematiek
Bijlage 4 Register Horeca
Bijlage 5 Structuurbeeld Plansystematiek
Bijlage 5 Structuurbeeld plansystematiek
Bijlage 6 Register Bedrijven Binnen Plangebied
Bijlage 6 register bedrijven binnen plangebied
Bijlage 7 Advies Waterbeheerder
Bijlage 7 Advies waterbeheerder