KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch-agrarisch Bedrijf
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden-2
Artikel 6 Agrarisch Met Waarden-4
Artikel 7 Bedrijf
Artikel 8 Bos
Artikel 9 Horeca
Artikel 10 Natuur
Artikel 11 Recreatie
Artikel 12 Verkeer
Artikel 13 Verkeer - Nationaal
Artikel 14 Water
Artikel 15 Wonen-buitengebied
Artikel 16 Leiding-gas (Dubbelbestemming)
Artikel 17 Leiding-riool (Dubbelbestemming)
Artikel 18 Waarde-archeologie (Dubbelbestemming)
Artikel 19 Waarde-ecologie (Dubbelbestemming)
Artikel 20 Waterstaat-waterbergingsgebied (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 21 Antidubbeltelregel
Artikel 22 Algemene Bouwregels
Artikel 23 Algemene Gebruiksregels
Artikel 24 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 25 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 27 Algemene Procedureregels
Artikel 28 Algemene Aanlegvergunningstelsels
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 29 Overgangsrecht
Artikel 30 Slotregel
Hoofdstuk 1 Algemeen
1.1 Inleiding
1.2 Plangebied
1.3 Aanleiding Tot Het Bestemmingsplan
1.4 Totstandkoming Van Het Plan
1.5 Leeswijzer Toelichting
Hoofdstuk 2 Plangebied
2.1 Inleiding
2.2 Ruimtelijke Aspecten
2.3 Functionele Aspecten
2.4 Gebiedsgerichte Aandachtspunten
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Overzicht
3.2 Beleid Provinciaal-regionaal Niveau
3.3 Beleid Gemeentelijk Niveau
Hoofdstuk 4 Nadere Beleidsbepaling
4.1 Inleiding
4.2 De Thema's
4.3 Natuur- En Waterparagraaf
4.4 Milieuaspecten
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
5.1 Inleiding
5.2 Bestemmingen
5.3 Ontwikkelingen
Hoofdstuk 6 Plansystematiek En Procedure
6.1 Ro Standaarden 2008
6.2 Wettelijke Procedure
Hoofdstuk 7 Handhaving, Uitvoerbaarheid En Haalbaarheid
7.1 Handhaving
7.2 Uitvoerbaarheid
7.3 Haalbaarheid
Hoofdstuk 8 Inspraak En Vooroverleg
8.1 Vooroverleg Als Bedoeld In Artikel 3.1.1 Bro
8.2 Burgerparticipatie
8.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Boomwaardezoneringskaart
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone-ihcs-kaart
Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone-funnel-kaart
Bijlage 5 Luchtvaartverkeerzone-ils-kaart
Bijlage 6 Geluidzone-luchtvaart-kaart
Bijlage 7 Lijst Van Dagrecreatieve Voorzieningen
Bijlage 1 Lijst Van Afkortingen
Bijlage 2 Lijst Van Informatie
Bijlage 3 Voorwaarden Ecologische Verbindingszones

Buitengebied Zuidwest

Bestemmingsplan - Tilburg

Onherroepelijk op 02-02-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest van de gemeente Tilburg.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2008024- en bijbehorende bijlagen.

1.3 aanbouw

Uitbreiding van een gebouw bestaande uit één bouwlaag welke direct ten dienste staat van het gebouw doch niet één open ruimte vormt met de rest van het gebouw, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis gebonden beroep

Beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-gebonden´, zijnde bedrijfs- en/of beroepsmatige activiteiten door tenminste één bewoner, plaats vindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw, waarbij:

  1. a. geen sprake is van een activiteit die is vermeld in de categorieën 2 t/m 5 zoals opgenomen in de bijgevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten of die behoort tot de categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder, uitgewerkt in het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (Stbl. 1993,50);
  2. b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de direkte nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;
  3. c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
  4. d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
  5. e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
  6. f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
  7. g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt;
  8. h. geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid welke onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50) valt, tenzij het betreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is.

1.7 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 agrarisch bedrijf

Een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.

1.9 agrarisch bedrijf, glastuinbouwbedrijf

Een (niet-grondgebonden) agrarisch bedrijf, waarin de productie geheel of in overwegende mate plaatsvindt in één of meerdere kassen.

1.10 agrarisch bedrijf, grondgebonden

Een agrarisch bedrijf, waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven, alsmede boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn doorgaans ook grondgebonden.

1.11 agrarisch bedrijf, intensieve kwekerij

Een (niet-grondgebonden) agrarisch bedrijf, waarin de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf.

1.12 agrarisch bedrijf, intensieve veehouderij

Een (niet-grondgebonden) agrarisch bedrijf, waarin het houden van vee, pluimvee of pelsdieren de hoofdzaak is.

1.13 agrarisch bedrijf, niet grondgebonden

Een agrarisch bedrijf, waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven, intensieve kwekerijen en overige gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen. Voorbeelden zijn champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, varkenshouderijen, sommige viskwekerijen en nertsenhouderijen.

1.14 agrarisch bedrijf, volwaardig

Een agrarisch bedrijf waarin - gelet op aantal dieren, hoeveelheid grond en/of inrichting - ten minste één volwaardige arbeidskracht gedurende het gehele jaar een volledige dagtaak vindt en dat voldoende bestaansmogelijkheden biedt om duurzaam bij wijze van hoofdberoep te worden geëxploiteerd.

1.15 agrarisch loonbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.

1.16 agrarisch-technisch hulpbedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.

1.17 agrarisch verwant bedrijf

Een bedrijf of instelling, gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden. Voorbeelden zijn groencomposteringsbedrijven, hoveniersbedrijven en dierenklinieken.

1.18 ambachtelijk bedrijf

Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.

1.19 bar

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02:00 uur en 06:00 uur. Tevens deel uitmakend van horecavestigingen metaccent op verstrekking van alcoholhoudende dranken.

1.20 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.21 bebouwingscluster

Een vlakvormige verzameling van gebouwen in het buitengebied.

1.22 bebouwingsconcentratie

Een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster, voor zover als bebouwingsconcentratie aangewezen.

1.23 bebouwingsfront

Oriëntatie van de voorzijde van de hoofdbebouwing.

1.24 bebouwingslint

Een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg in het buitengebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebiedfuncties.

1.25 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van het bouwvlak ten hoogste mag worden bebouwd.

1.26 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.27 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.28 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.29 bedrijfswoning

Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde perceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.

1.30 bedrijven

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, handel en groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom (derhalve géén detailhandel daaronder te begrijpen), ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven), e.d.

Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.

De inrichtingen genoemd in bijlage I van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (IVB) van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder worden alleen tot ´bedrijven´ gerekend voorzover deze zijn gelegen op gezoneerde bedrijventerreinen c.q. bedrijvenlocaties of gedeelten daarvan,

Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die in hoofdzaak zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening.

(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).

1.31 beeldbepalende boom

Bomen met een hoofdwaarde volgens de Boomwaarde zoneringskaart.

1.32 beperkt kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.

1.33 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.34 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.35 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.36 bijgebouw

Een vrijstaand gebouw ten dienste van en behorende bij het hoofdgebouw bestaande uit maximaal één bouwlaag, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.37 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.38 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.39 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.40 bouwhoogte

Onder ´bouwhoogte´ wordt verstaan:

  1. a. De hoogte van gebouwen, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, lichtkappen en ondergeschikte onderdelen van gebouwen zoals schoorstenen, masten en delen van ventilatie-installaties, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
  2. b. De hoogte van bouwwerken die geen gebouw zijn, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.

1.41 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.42 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.43 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.44 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.45 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.46 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.

1.47 cafetaria/snackbar

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.

1.48 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, aardbeving en dergelijke.

1.49 carport

Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren.

1.50 dagrecreatie

Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.

1.51 dagrecreatieve voorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief (mede)gebruik van gronden; hieronder worden mede begrepen gebouwen, onderkomens, andere bouwwerken en andere werken.

1.52 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.53 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.54 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.55 discotheek/bardancing

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.

1.56 ecologische verbindingszone

Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 10 m om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).

1.57 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.

1.58 erker

Transparante, ondiepte uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.59 erotisch gerichte horeca

Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.60 escortbedrijf

Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.

1.61 extensief recreatief medegebruik

Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.

1.62 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
  2. b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.63 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.64 gebruiksgerichte paardenhouderij

Een paardenhouderij, niet zijnde een manege, waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone.

1.65 geluidshinderlijke inrichtingen

Inrichtingen genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (IVB) van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder.

1.66 geprojecteerd kwetsbaar object

Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.

1.67 geurgevoelig object

Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.68 goothoogte

De hoogte waarop zich de snijlijn bevindt van een verticaal en een hellend vlak, waarbij die vlakken de begrenzing zijn van het toegestane bouwvolume.

1.69 groenvoorzieningen

het geheel van grootschalige voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.70 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.71 groothandel

Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.72 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.73 hoogspanningslijn

Een leiding of kabel met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.

1.74 horeca

Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten ´horeca van categorie 1´, ´horeca van categorie 2´ en ´horeca van categorie 3´. Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing zoals weergegeven binnen de bestemming 'Horeca'.

1.75 horeca van categorie 1

Tot horeca van de categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m2. Tevens worden tot horeca van de categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.

1.76 horeca van categorie 2

Tot horeca van de categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van de categorie 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150 m2 tot maximaal 500 m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500 m2 n.v.o.

1.77 horeca van categorie 3

  1. a. Tot horeca van de categorie 3 worden gerekend: discotheek/bardancing, (nacht)bar, hotel, en erotisch gerichte horeca (en -voorzover deze laatste tevens wordt aangemerkt als prostitutie-inrichting, escortbedrijf, e.d.- alleen indien hiervoor vergunning is verleend ingevolge de APV);
  2. b. grootschalige horecagelegenheden zoals vermeld onder horeca van de categorie 1 of horeca van de categorie 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van meer dan 500 m2.

1.78 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken

Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.

1.79 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden

Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.

1.80 hotel

Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het op commerciele basis bieden van overnachtingsmogelijkheden met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.

1.81 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.82 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren, waarbij de volgende maxima zijn opgenomen:

  1. a. studenten: maximaal 5;
  2. b. beschermd wonen: maximaal 12.

1.83 kas

Een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienen voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden.Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 meter) worden beschouwd als een kas.

1.84 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccomodatie.

1.85 kernrandzone

Een overgangszone tussen de bebouwde kom en het buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.

1.86 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening

Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:

  1. a. seksuele en erotische dienstverlening;
  2. b. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
  3. c. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
  4. d. horeca.

1.87 kortstondig

Aaneengesloten tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.88 kwetsbaar object

Begrip zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen Milieubeheer´.

1.89 landschapselementen

Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.

1.90 landschappelijke waarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.

1.91 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor)fietsverkeer.

1.92 maatschappelijke voorzieningen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
  2. b. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen, e.d.;
  3. c. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken, informatiecentrum met bijbehorende en ondergeschikte kantoorruimte, e.d.;
  4. d. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
  5. e. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, brandweerkazerne e.d.;
  6. f. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit, e.d.

Tot maatschappelijke voorzieningen worden niet gerekend de zogenaamde ´andere gezondheidszorggebouwen´ (blijkens hun constructie en inrichting bestemd voor doeleinden van medische verpleging, verzorging of behandeling dan wel van medisch onderzoek) zoals bedoeld in de Wet Geluidhinder en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen.

1.93 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven verschil in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.94 manege

Een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak gericht is op het geven van instructie aan derden in diverse disciplines van paardrijden.

1.95 mantelzorg

Het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak en hiervoor een medische indicatie heeft, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.96 mestbewerking

Het behandelen van dierlijke mest, zodat deze beter als mest kan worden gebruikt of voor andere functies geschikt wordt.

1.97 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.

1.98 natuurwaarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.

1.99 netto vloeroppervlak (n.v.o.)

De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.

1.100 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.101 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.102 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.

1.103 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken, voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.104 onzelfstandige woonruimte

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij:

  1. a. men wezenlijke voorzieningen (keuken en/of toilet) gemeenschappelijk moet gebruiken en,
  2. b. van een privé-vertrek, waarvan de deur uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte de deur niet (van twee zijden) afsluitbaar is.

1.105 openlucht- en sportieve recreatie

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie welke geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim- / fitnessparcours, een jongerenhangplek, e.d.

1.106 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren.

1.107 partycentrum

Een bedrijf dat voornamelijk tot doel heeft het verhuren van zaalruimte(n) t.b.v. bijeenkomsten, ontvangsten, feesten, partijen e.d. al dan niet in combinatie met het verstrekken van dranken, versnaperingen en/of maaltijden.

1.108 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  2. b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.109 perceel

Zie: ´bouwperceel´.

1.110 paardenhouderij

Een productiegerichte, gebruiksgerichte of deels productie-, deels gebruiksgerichte paardenhouderij, niet zijnde een manege.

1.111 plangrens

Een weergegeven lijn, die de grens van plan aanduidt.

1.112 productiegebonden detailhandel

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.113 productiegerichte paardenhouderij

Een paardenhouderij, waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht, die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.

1.114 prostitutie-inrichting

Inrichting waar tegen betaling seksuele omgang is te hebben met anderen (ook: bordeel).

1.115 randhoogte

De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.116 recreatief medegebruik en evenementen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
  2. b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;

1.117 recreatieve voorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van recreatieve doeleinden, niet gericht op nachtverblijf, zoals (niet limitatief) wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van gebouwen, aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, banken en dergelijke.

1.118 religieuze instellingen

Voorzieningen van kerkelijke, religieuze of levensbeschouwelijke aard, zoals kerken, gebedsruimten, kloosters, e.d. met inbegrip van bij klooster behorende begraafplaats.

1.119 restaurant

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.120 rijstrook

Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.121 risicovolle inrichting

  1. a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
  2. b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
  3. c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

1.122 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.123 sport

Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.

1.124 statische goederen

Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.

1.125 straatpeil

Zie peil (straatpeil).

1.126 teeltondersteunende voorzieningen

Voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  1. a. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  2. b. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  3. c. het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water, en dergelijke).

Voorbeelden zijn aardbeiteelttafels, afdekfolies, anti-worteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, teeltondersteunende kassen, schaduwhallen en vraatnetten.

1.127 teeltondersteunende voorzieningen, permanente

Teeltondersteunende voorzieningen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt.

1.128 teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijke

Teeltondersteunende voorzieningen, die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, gedurende maximaal 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik.

1.129 uitbouw

Uitbreiding van een gebouw welke direct ten dienste staat van het gebouw, één ruimte vormt met de rest van het gebouw en is uitgevoerd in één bouwlaag en dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.130 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.131 verbrede landbouw

Activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die voortvloeien uit of nauw samenhangen met het verder in stand te laten agrarisch bedrijf en de bijbehorende agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden zijn agro-toerisme, waaronder agrarisch natuurbeheer, bewerking van ter plaatse geproduceerde producten en zorgboerderijen.

1.132 vergunningplichtig ingevolge Wet Milieubeheer

Milieuvergunning voor inrichtingen (bedrijven) volgens het ´Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer´ (staatsblad 50, 1993) , zonder welke het niet toegestaan is een inrichting op te richten, te veranderen, in werking te hebben of de werking te veranderen.

1.133 verkeer- en vervoervoorzieningen t.b.v. wegverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.

1.134 verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. railverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) railverkeers-, railvervoers- en verblijfsgebied ten behoeve van personen- en goederenvervoer via spoorwegen met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken, waaronder voorzieningen die liggen op het gebied van andere -op spoorwegen aansluitende- soorten van vervoer, logistieke, distributieve en communicatieve voorzieningen e.d. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Hiertoe worden gerekend:

  1. a. spoorwegemplacement waaronder spoorlijnen, rangeerterrein, perrons, overkappingen, opslag- en overslagruimten, wegen, (fiets-)paden, bermen, bermsloten, taluds e.d., kunstwerken zoals tunnels, bruggen, viaducten, traverses, spoorwegmeubilair, e.d.;
  2. b. stationsgebouwen t.b.v. spoorwegen met bijkomende en ondersteunende voorzieningen zoals restauratieve voorzieningen, winkels, videotheek, kiosken, beautysalon, balies, kantoorruimten e.d.;
  3. c. parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen zoals in- en uitritten, hellingbanen, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, portiers- c.q. bewakingsloge, betaalautomaten, fietsverhuur- en reparatie-inrichting, e.d.

1.135 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.136 verkoopvloeroppervlak

De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.

1.137 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.138 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.

Hiertoe worden gerekend:

  1. a. water en vaarwegen;
  2. b. haven voor pleziervaart met bijbehorende voorzieningen;
  3. c. oevers en kaden met beschoeiing;
  4. d. oeverzones met geplande verruiming vaarwegen;
  5. e. laad- en losplaats inclusief opslag en laad- en loswerktuigen zoals hijswerktuigen en lopende banden;
  6. f. zwaaikommen;
  7. g. water aan- en afvoerkanalen / wegen;
  8. h. vaarwegmeubilair en tekens;
  9. i. leidingwerken ten behoeve van de functie;
  10. j. permanente ligplaatsen voor woon- of horecaboten;
  11. k. deuren wekplaatsen / opslagterreinen;
  12. l. wegen en (fiets-)paden langs oevers, toegangswegen objecten;
  13. m. bermen, bermsloten, taluds, e.d.;
  14. n. kunstwerken zoals bruggen, sluizen, stuwen, aanlegsteiger, bedieningsgebouwen e.d.;
  15. o. verkeers- en straatmeubilair;
  16. p. alles wat verder voor het in stand houden van de functie vaarwegen van toepassing is.

Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier Wilhelminakanaal en Piushaven.

1.139 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.140 Wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.141 Wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in het staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.142 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, al dan niet zelfstandige wooneenheden, woongebouwen e.d. annex tuin en directe omgeving, ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
  2. b. studentenhuisvesting, huisvesting van ouderen, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en dergelijke, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
  3. c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis gebonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.143 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, daaronder begrepen een aan huis gebondenberoep.

1.144 woongebouw

Een complex van ruimten dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van meerdere huishoudens, daaronder begrepen aan huis gebonden beroep.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

  1. a. de oppervlakte van een bouwwerk buitenwerks gemeten boven het peil met uitzondering van de oppervlakte van:
    1. 1. een ondergeschikt bouwdeel (zoals open buitentrap, hellingbanen, e.d.) waarvan de verticale projectie op het horizontaal vlak kleiner is dan 4 m² óf
    2. 2. een uitkragend constructiedeel (zoals entree-overkapping, dakoverstekken, niet beweegbare zonweringconstructies e.d.) waarvan de breedte van de verticale projectie op het horizontale vlak kleiner is dan 0,75 m;
  2. b. de oppervlakte van een onbebouwd gedacht terrein, gemeten binnen de grenzen van dat terrein.

2.7 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Ontheffing van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Agrarisch-agrarisch Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Ontheffing van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Ontheffing van de gebruiksregels

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Agrarisch Met Waarden-2

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Ontheffing van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Aanlegvergunning

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Agrarisch Met Waarden-4

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

6.4 Aanlegvergunning

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 7 Bedrijf

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

7.4 Ontheffing van de bouwregels

7.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 8 Bos

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

8.4 Ontheffing van de bouwregels

8.5 Specifieke gebruiksregels

8.6 Aanlegvergunning

8.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

9.4 Ontheffing van de bouwregels

9.5 Specifieke gebruiksregels

9.6 Ontheffing van de gebruiksregels

Artikel 10 Natuur

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

10.4 Ontheffing van de bouwregels

10.5 Specifieke gebruiksregels

10.6 Aanlegvergunning

10.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 11 Recreatie

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

11.3 Ontheffing van de bouwregels

11.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

12.2 Bouwregels

12.3 Nadere eisen

12.4 Ontheffing van de bouwregels

12.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 13 Verkeer - Nationaal

13.1 Bestemmingsomschrijving

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

13.4 Ontheffing van de bouwregels

13.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 14 Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

14.2 Bouwregels

14.3 Nadere eisen

14.4 Ontheffing van de bouwregels

14.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 15 Wonen-buitengebied

15.1 Bestemmingsomschrijving

15.2 Bouwregels

15.3 Ontheffing van de bouwregels

15.4 Specifieke gebruiksregels

15.5 Ontheffing van de gebruiksregels

15.6 Aanlegvergunning

Artikel 16 Leiding-gas (Dubbelbestemming)

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding-Gas (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de aldaar voorkomende onderliggende bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van (een) regionale aardgasleiding(en) met een diameter van 4 en/of 12 inch, inclusief een strook grond van 4 m aan weerszijden van de as van deze leiding.

16.2 Bouwregels

16.3 Ontheffing van de bouwregels

16.4 Aanlegvergunning

Artikel 17 Leiding-riool (Dubbelbestemming)

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding-Riool (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de aldaar voorkomende onderliggende bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdrioolpersleiding respectievelijk een hoofdafvalwaterriool, inclusief een strook grond van 5 m aan weerszijden van de as van deze leiding.

17.2 Bouwregels

17.3 Ontheffing van de bouwregels

17.4 Aanlegvergunning

Artikel 18 Waarde-archeologie (Dubbelbestemming)

18.1 Bestemmingsomschrijving

18.2 Aanlegvergunning

Artikel 19 Waarde-ecologie (Dubbelbestemming)

19.1 Bestemmingsomschrijving

19.2 Bouwregels

19.3 Nadere eisen

19.4 Specifieke gebruiksregels

19.5 Aanlegvergunning

Artikel 20 Waterstaat-waterbergingsgebied (Dubbelbestemming)

20.1 Bestemmingsomschrijving

20.2 Bouwregels

20.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de bouwregels in 20.2 en dusdoende toe te staan dat bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende basisbestemmingen worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. de bebouwing mag niet leiden tot een vermindering of verslechtering van het waterbergend vermogen van de gronden.
  2. b. burgemeester en wethouders dienen schriftelijk advies in te winnen bij de waterbeheerder.

20.4 Aanlegvergunning

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 21 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 22 Algemene Bouwregels

22.1 Ondergrondse bouwwerken

Indien op grond van de regels in Hoofdstuk 2 ondergronds mag worden gebouwd, dienen deze te bouwen ondergrondse bouwwerken te worden gebouwd onder het maaiveld en aan de straatzijde onder het straatpeil.

22.2 Verhouding basis- en dubbelbestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ingevolge de dubbelbestemming. De regels met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

22.3 Monumenten

  1. a. op panden en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en/of gronden met de specifieke bouwaanduiding gemeentelijk monument (sba-gm) is de gemeentelijke Monumentenverordening van toepassing.
  2. b. op panden en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en/of gronden met de specifieke bouwaanduiding rijksmonument (sba-rm) is de Monumentenwet 1988 van toepassing.

22.4 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen

22.5 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.

Artikel 23 Algemene Gebruiksregels

23.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 24 Algemene Aanduidingsregels

24.1 Luchtvaartverkeerzone (in relatie tot IHCS)

Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone' ten behoeve van het obstakelvrije vlak een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze een bouwhoogte kennen, die de waarde (uitgedrukt in meters boven NAP), die is aangegeven op de bijgevoegde Luchtvaartverkeerzone-IHCS-kaart, overschrijdt.

24.2 Luchtvaartverkeerzone (in relatie tot funnel)

Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerszone' ten behoeve van een obstakelvrij start-en landingsvlak met zijkanten ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze een bouwhoogte kennen, die de waarde (uitgedrukt in meters boven NAP), die is aangegeven op de bijgevoegde Luchtvaartverkeerzone-funnel-kaart, overschrijdt.

24.3 Luchtvaartverkeerzone (in relatie tot ILS)

Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerszone' ten behoeve van het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen door vliegverkeer rondom de start- en landingsbaan een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze een bouwhoogte kennen, die de waarde (uitgedrukt in meters boven NAP), die is aangegeven op de bijgevoegde Luchtvaartverkeerzone-ILS-kaart, overschrijdt. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen ten behoeve van een hogere bouwhoogte, onder de voorwaarde dat de werking van de ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. Hiertoe dienen zij voorafgaand aan de ontheffingverlening schriftelijk advies in te winnen bij Defensie.

24.4 Geluidzone-luchtvaart

Voor het oprichten van bebouwing ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone-luchtvaart' is het Besluit van 18 december 2008, houdende wijziging van de Wet luchtvaart inzake vernieuwing van de regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden voor burgerluchthavens naar het provinciaal bestuur, van toepassing. Op de bijgevoegde Geluidszone-luchtvaart-kaart is het gebied van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone-luchtvaart' opgesplitst in de verschillende zoneringen (35-40, 40-45 en 45-50 KE).

24.5 Reconstructiewetzone-extensiveringsgebied

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Reconstructiezone-extensiveringsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor een extensiveringsgebied als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden en de daarop gestoelde regels en plannen.

24.6 Reconstructiewetzone-verwevingsgebied

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Reconstructiezone-verwevingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor een verwevingsgebied als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden en de daarop gestoelde regels en plannen.

24.7 Vrijwaringszone-modelvliegtuigbaan

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone-modelvliegtuigbaan' zijn de gronden mede bestemd voor een opstijg- en landingszone voor modelvliegtuigen.

24.8 Vrijwaringszone-weg (A58)

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone-weg' een bouwverbod voor nieuwe gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en een verbod tot uitbreiding van de bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

24.9 Wro-zone-wijzigingsgebied 1, 2, 3, 4 en 5

Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen 'Wro-zone-wijzigingsgebied 1', 'Wro-zone-wijzigingsgebied 2', 'Wro-zone-wijzigingsgebied 3', 'Wro-zone-wijzigingsgebied 4' en 'Wro-zone-wijzigingsgebied 5' zijn burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de enkelbestemmingen ' Natuur' en ' Bos', alsmede de dubbelbestemming 'Waarde-Ecologie', met dien verstande dat de wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone, het landschappelijk raamwerk en natuur- en/of landschapscompensatie buiten de EHS.

Artikel 25 Algemene Ontheffingsregels

25.1 Ontheffingsbevoegdheid geringe afwijkingen van maten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 27.1, ontheffing te verlenen van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van een afwijking van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze ontheffing wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  4. d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de ontheffingsmogelijkheid mag niet cumulatief worden gebruikt;
    2. 2. de ontheffingsmogelijkheid mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

25.2 Ontheffingsbevoegdheid geringe afwijkingen van grenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 27.1, ontheffing te verlenen van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak en/of bestemmingsvlak indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze ontheffing wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

25.3 Ontheffingsbevoegdheid overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 27.1, ontheffing te verlenen van de in de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, genoemde maximale bouwhoogten, zulks tot een maximale bouwhoogte van 30 m en slechts voor zover het betreft:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
  2. b. vrijstaande schoorstenen, minaretten en soortgelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

25.4 Ontheffingsbevoegdheid parkeer- en stallingsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 27.1, ontheffing te verlenen van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken, zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., met dien verstande dat:

  1. a. de oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken maximaal 30 m2 mag bedragen;
  2. b. de bouwhoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken maximaal 4,5 m mag bedragen.

25.5 Ontheffing ondergronds bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedureregels in 27.1, ontheffing verlenen van de regels inzake ondergronds bouwen, opgenomen in Hoofdstuk 2 en in Hoofdstuk 3, ten behoeve van:

  1. a. ondergronds bouwen op plaatsen waar dat ten behoeve van de desbetreffende functie of in het geheel niet is toegestaan, zulks tot een maximale verticale diepte van 3,5 m;
  2. b. ondergronds bouwen boven het straatpeil.

25.6 Ontheffing bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedureregels in 27.1, ontheffing verlenen van het bepaalde in 22.4.1, indien zodanige maatregelen worden getroffen dat het voortbestaan van de betrokken houtopstand / boom wordt gewaarborgd. Als voorwaarde voor deze ontheffing kunnen burgemeester en wethouders een bomeneffectanalyse van een onafhankelijk boomtechnisch adviesbureau eisen. Deze analyse wordt in elk geval vereist indien:

  1. a. er sprake is van een monumentale boom;
  2. b. er gegronde vermoedens bestaan dat het bouwwerk of de bouwwerkzaamheden het voortbestaan van de betreffende boom of houtopstand/boom in gevaar kunnen brengen.

25.7 Ontheffing bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedureregels in 27.1, ontheffing verlenen van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
  2. b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.

Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels

26.1 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.

26.2 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
    1. 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
    2. 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
  2. b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

26.3 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd.

Artikel 27 Algemene Procedureregels

27.1 Procedureregels ontheffing en nadere eisen

Indien in dit plan wordt verwezen naar dit artikel, is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. het voornemen tot het verlenen van ontheffing, dan wel het stellen van nadere eisen, ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in één of meerdere dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden;
  3. c. de bekendmaking houdt in de mededeling van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van de terinzagelegging schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het voornemen in te dienen bij burgemeester en wethouders;
  4. d. burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk na bekendmaking en ter inzage legging een beslissing. Deze beslissing is, als tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, met redenen omkleed. Zij delen hun beslissing mee aan degenen die zienswijzen hebben ingediend.

Artikel 28 Algemene Aanlegvergunningstelsels

28.1 Werken / werkzaamheden nabij monumentale en beeldbepalende bomen

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel

Artikel 29 Overgangsrecht

29.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

29.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 30 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest'.

Hoofdstuk 1 Algemeen

1.1 Inleiding

De aanleiding voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest van Tilburg is zowel juridisch-procedureel als inhoudelijk. De Interimstructuurvisie en Paraplunota van de provincie en onderdelen van het Reconstructieplan De Meijerij (inclusief de Correctieve Herziening van 2008) vragen om een doorvertaling in een nieuw bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest. Hetzelfde geldt door de in 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2008. Het geldende bestemmingsplan Buitengebied Zuid-West is daarnaast meer dan 10 jaar oud en moet derhalve worden herzien. In het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan heeft een weging van belangen plaatsgevonden en is door de gemeente gezocht naar een passende regeling voor deze belangen.

1.2 Plangebied

Het plangebied omvat het oostelijke deel van het zuidwestelijke buitengebied van de gemeente Tilburg. In de onderstaande figuur is het plangebied aangegeven. De zuidgrens van het plangebied valt samen met de gemeentegrens en de snelweg A58. Aan de oostzijde valt de plangrens samen met de komgrens van Tilburg. De plangrens aan de noordzijde valt samen met de wegen Gilzerbaan, Oude Rielse Baan en Bredaseweg en een deel van de rivier de Oude Leij. Ten westen loopt de plangrens ongeveer ter hoogte van de wegen Bleukweg en Klein Tilburg.

Het grootste deel van het plangebied bestaat uit bos- en natuurgebied. Het overige gebied heeft hoofdzakelijk een agrarische functie. Ook ligt er in het plangebied een golfterrein, een waterleidingbedrijf en bevinden zich veel dagrecreatieve voorzieningen in het gebied. Het nieuwe bestemmingsplan geeft invulling aan het behoud van deze functies en waar nodig, mogelijk en wenselijk draagt het bestemmingsplan bij aan versterking van deze functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008024-e001_0001.jpg"

Figuur: begrenzing plangebied (dikke zwarte lijn)

1.3 Aanleiding Tot Het Bestemmingsplan

Het doel van het bestemmingsplan is het bieden van een actuele juridisch-planologische regeling voor ruimtelijk relevante zaken in het oostelijke deel van het zuidwestelijke buitengebied van Tilburg. Ook geeft dit plan - op beperkte schaal - inhoud aan nieuwe beleidsontwikkelingen. Actueel beleid van gemeente, provincie en Rijk zijn het uitgangspunt voor dit plan.

Het nieuwe bestemmingsplan vervangt de volgende ruimtelijke plannen:

  • Bestemmingsplan Buitengebied Zuid-West

(vastgesteld 27 april 1992, goedgekeurd 11 december 1992).

  • Bestemmingsplan Buitengebied Zuid-West, 1e herziening

(vastgesteld 4 september 1995, goedgekeurd 18 december 1995).

  • Bestemmingsplan Buitengebied Zuid-West, 2e herziening

(vastgesteld 8 maart 1999, goedgekeurd 5 oktober 1999).

  • Bestemmingsplan Golfbanen Gilzerbaan

(vastgesteld 4 juli 2005, goedgekeurd 10 oktober 2005).

  • Bestemmingsplan De Katsbogten

(gedeeltelijk; vastgesteld 12 maart 1990, goedgekeurd 7 oktober 1990).

  • Bestemmingsplan Volkstuinencomplex Katsbogten

(vastgesteld 21 juni 1999, goedgekeurd 21 december 1999).

  • Bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Alphen en Riel

(gedeeltelijk; vastgesteld 22 februari 1999, goedgekeurd 17 oktober 1990).

  • Bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Gilze en Rijen

(gedeeltelijk; vastgesteld 14 april 1986, goedgekeurd 27 april 1987).

  • Bestemmingsplan De Blaak Noord-West

(gedeeltelijk; vastgesteld 18 januari 1992, goedgekeurd 28 april 1993).

  • Bestemmingsplan De Blaak (Globaal plan)

(gedeeltelijk; vastgesteld 18 augustus 1975, goedgekeurd 24 maart 1976).

Daarnaast is nog een aantal postzegelbestemmingsplannen en vrijstellingen voor kleinere gebieden en initiatieven opgesteld. Deze bestemmingsplannen zijn ook meegenomen bij het opstellen van het bestemmingsplan.

De status van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest is zowel beleidsmatig (de plantoelichting) als juridisch (de verbeelding en de planregels). De verbeelding en de regels vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze plantoelichting maakt geen deel uit van het juridische plan. Het bevat informatie over het beleidskader, het plangebied, de doelen en uitgangspunten van het plan, alsmede de plansystematiek en de uitwerking ervan in planthema's en bestemmingen. Onderwerpen die elders worden geregeld, worden overigens niet nogmaals geregeld in het bestemmingsplan om dubbeling in regelgeving te voorkomen. Denk hierbij aan de Keur van het waterschap en de provinciale Milieuverordening.

1.4 Totstandkoming Van Het Plan

Het bestemmingsplan is tot stand gekomen via een gefaseerde, projectmatige aanpak, waarbij per fase het verzamelen en verwerken van informatie afgewisseld is met een terugkoppeling naar de projectorganisatie. Hierbij is de volgende fasering aangehouden:

  • Oriëntatie en voorbereiding;
  • Inventarisatie, beschrijving en analyse;
  • Detailinventarisatie;
  • Planvorming.

Voor het opstellen van het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van alle ruimtelijk relevante, beschikbare informatie over het plangebied, zoals de vigerende bestemmingsplannen, de Interimstructuurvisie van de provincie, het reconstructieplan De Meierij, et cetera.Een overzicht van de gebruikte informatie is opgenomen als bijlage 2 bij deze plantoelichting.

1.5 Leeswijzer Toelichting

Het bestemmingsplan bestaat uit een juridisch bindende plankaart met bijbehorende regels en uit een (beleidsmatige) plantoelichting, die geen juridisch bindend karakter heeft.

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving en analyse van het plangebied. Hoofdstuk 3 beschrijft het (ruimtelijk) relevante beleid dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 gaat over de nadere beleidsbepaling. De hoofdstukken 5 en 6 gaan in op de juridische regeling van het plan, respectievelijk de procedure van het plan. Uitvoerbaarheidsaspecten komen aan bod in hoofdstuk 7. Hoofdstuk 8 behandelt het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro, de burgerparticipatie en de ingekomen zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op de karakteristiek, de functies en de kwaliteiten (waarden) van het plangebied. Het betreft hier de landschappelijke onderlegger, de infrastructuur, het grondgebruik, water en milieu.

Het plangebied kenmerkt zich als een onderdeel van de stadsrandzone van Tilburg. Het vormt een overgangsgebied naar de open agrarische gronden in het westen door middel van bos- en natuurgebied.

De gebiedskarakteristiek wordt hieronder verder uitgewerkt in een nadere beschrijving en analyse van het plangebied.

2.2 Ruimtelijke Aspecten

Ondergrond

Tilburg ligt binnen de Roerdalslenk (vroeger de Centrale Slenk genoemd), een ten opzichte van de omgeving gedaald gebied. Dit is circa 200 miljoen jaar geleden ontstaan als gevolg van breuken in de aardkorst. Gedurende honderdduizenden jaren hebben de Rijn en de Maas hier lagen zand en grind afgezet, met een totale dikte van vele tientallen meters. Boven op de riviersedimenten ligt een pakket dekzand met een gemiddelde dikte van 5 tot 10 meter. Het bestaat uit fijnkorrelige wind- en beekafzettingen en veen. Globaal neemt de hoogte van het terrein zowel van noord naar zuid als van west naar oost af. Het microreliëf wordt niet alleen bepaald door de oorspronkelijke beekdalen en fossiele resten van rivierduintjes, maar ook door vroegere menselijke activiteiten zoals het plaatselijk ophogen van akkers en het steken van turf.

De hogerliggende delen van het gebied zijn al vele eeuwen in gebruik als landbouwgrond. In de beekdalen, die vanouds in gebruik zijn als weide, komen beekafzetting en veen voor.

In het plangebied zijn jonge zandontginningen (open), oude zandontginningen (besloten), beekdalsystemen en bos te vinden.

Het plangebied maakt deel uit van het stroomgebied van De Donge. De Donge bestaat uit enige beken met namen als de Leij en de Oude Leij. De Oude Leij loopt in het oosten van het plangebied terwijl aan de westzijde de Hultense Leij loopt. Beide stromen in noordelijke richting af.

De globale stromingsrichting van het ondiepe grondwater in dit systeem is zuid-noord gericht. Binnen dit hoofdsysteem zijn deelsystemen aan te wijzen. Deze 'deelwatersystemen' zijn als volgt te beschrijven: neerslagoverschot zijgt weg in een infiltratiegebied en stroomt deels als ondiep grondwater tot het weer aan de oppervlakte komt in een kwelgebied. In de 'intermediaire gebieden' tussen de inzijg- en kwelgebieden wordt het neerslagoverschot vaak door sloten naar het kwelgebied gevoerd. Met elkaar samenhangende en elkaar beïnvloedende inzijg- en kwelgebieden behoren tot hetzelfde deelwatersysteem. Het plangebied is bijna geheel een infiltratiegebied.

Landschap

Het landschap van het plangebied wordt gekenmerkt door een stelsel van hoger gelegen gebieden en lagere gronden met beekdalen. Op de hoger gelegen gronden is vooral bos te vinden.

De lager gelegen gronden bestaan uit het beekdal van de Donge (de Oude Leij en de Hultense Leij). In landschappelijk opzicht is ook de zone langs de waterloop De Blaak van belang.

De agrarische gebieden bevinden zich voornamelijk in het westen van het plangebied. Deze gebieden zijn open van karakter en worden visueel begrensd door de bosgebieden en andere beplantingen, zoals beplanting langs wegen.

Natuur en ecologie

Algemeen

Binnen het plangebied is sprake van kenmerkende natuurdoeltypen en planten- en diersoorten. Deze worden bepaald door de combinatie van bodem, waterhuishouding, landschap en (agrarisch) grondgebruik. Ook spelen de ligging in (boven)regionaal verband, het klimaat en de ouderdom van de ecosystemen een belangrijke rol.

Het overgrote deel van het bestemmingsplangebied bestaat uit bos- / natuurgebied. Deze gebieden vormen een schakel in de verbinding tussen de gebieden bovenstrooms langs de Oude Leij en de Hultensche Leij, te weten de Regte Heide & Riels Laag, en de gebieden benedenstrooms, zoals De Rekken.

De bossen in het plangebied bestaan voornamelijk uit een afwisseling van naaldbos, loofbos (met name berken-zomereikenbos) en gemengd bos. In het bosgebied de Blaak en het Schaapsgoor liggen ook heiderestanten, bloemrijke graslanden en akkers. In dit gebied komen diverse algemene soorten voor, zoals vleermuizen, grote bonte specht en brede wespenorchis. Bekend is dat in dit gebied vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld in het pompstation aan de Gilzerbaan. Ten gunste van beschermde planten- en diersoorten wordt in deze bossen gestreefd naar een verdere ontwikkeling van een diversiteit aan natuurdoeltypen en open ruimten (in de vorm van graslanden, akkers, heideveldjes en ruigten), geleidelijke overgangen van bos naar open ruimte en een poelenstructuur in de nabijheid van het Bels lijntje. De geleidelijke overgangen en open ruimte zijn voorzien om de interne ecologische verbindingen te verbeteren en er wordt daarom gestreefd deze langs het Bels lijntje, de Gilzerbaan, de Oude Rielse baan en de zuidzijde van het bos naar de Kaaistoep te realiseren. Daarnaast wordt omvorming van de structuurarme bestaande bostypen in structuurrijke berken-zomereikenbossen nagestreefd.

De hoogste natuurwaarden zijn te vinden in het beekdal van de Oude Leij en in de natuurgebieden de Kaaistoep en de Sijsten. Natuurvriendelijke flauwe oevers van de Oude Leij bieden een leefgebied voor een grote verscheidenheid aan moerasgebonden soorten zoals amfibieën, diverse vleermuissoorten, libellen en moerasvegetatie. Juist ten noorden van de Gilzerbaan is de Oude Leij begin 2009 door middel van een vistrap passeerbaar gemaakt, zodat diverse vissoorten richting het Riels laag kunnen optrekken om daar te paaien. Daarnaast is de directe omgeving natuurvriendelijk ingericht met nieuwe poelen en struweelvegetaties. Verder komen in het Leijbos langs de Oude Leij diverse bostypen voor (naaldhout en loofhout) met plaatselijk wintereiken-beukenbos. Bijzondere soorten die bekend zijn in de omgeving van de Leij zijn bijvoorbeeld de weidebeekjuffer, de poelkikker, de heikikker, de kleine watersalamander, de levendbarende hagedis, het bermpje, de riviergrondel, de ijsvogel, de groene specht en de grote bonte specht. Ten gunste van beschermde planten- en diersoorten wordt in de bossen gestreefd naar een verdere ontwikkeling van open ruimten (in de vorm van graslanden, akkers, heideveldjes en ruigten), geleidelijke overgangen van bos naar open ruimten en een poelenstructuur in de nabijheid van de Oude Leij. Tevens staan behoud en met name uitbreiding van berken-zomereikenbos en wintereiken-beukenbos, alsmede de ontwikkeling van elzen-eikenbos in de directe omgeving van de Oude Leij voorop. Voor de Oude Leij zelf wordt de ontwikkeling van een beek met schoon, zwak tot snel stromend water met 'natuurvriendelijke' oevers en processen nagestreefd, zodat deze functioneert als natte ecologische verbindingszone voor water- en oeverplanten, vogels, vissen, libellen en macrofauna.

Ten zuiden van de bossen van het Schaapsgoor en ten noorden van de A58 ligt de Kaaistoep. Dit is een voormalig landbouwgebied, dat na herinrichting nu beheerd wordt als natuurgebied met een kleinschalig landschap en een grote diversiteit aan natuurdoeltypen. De flora en fauna van de Kaaistoep zijn zeer goed gedocumenteerd door de KNNV-afdeling Tilburg, die hier al 15 jaar onderzoek doen. Op de voormalige landbouwgronden zijn bloemrijke graslanden ontwikkeld met sint-janskruid, avondkoekoeksbloem, zandblauwtje, maar ook blauwe knoop, vlottende bies, biezenknoppen, tormentil en stijf havikskruid. Hier zijn bijzondere amfibieën en reptielen te vinden zoals de vinpootsalamander, heikikker en levendbarende hagedis, onder andere door de aanwezigheid van de waterloop de Blaak en de vele gegraven poelen. Langs deze wateren zijn ook bijzondere soorten als moerashertshooi en kleine zonnedauw. Daarnaast zijn hier waarnemingen bekend van de Californische rivierkreeft (een exoot) en het bermpje in de Oude Leij. Verder broeden in de graslanden, de houtsingels en struwelen vogels als roodborsttapuit, blauwborst, geelgors, boomleeuwerik en patrijs. In dit gebied wordt gestreefd naar het behoud en ontwikkeling van een kleinschalig landschap met poelen, moeras, akkers, vochtig schraalgrasland, bloemrijk grasland, houtsingels, bos en hakhout.

Ten westen van de Oude Leij en tussen de golfbaan en de Kaaistoep ligt het natuurgebied de Sijsten. Het betreft een bosgebied met een rationele verkaveling, dat dateert uit de vorige eeuw. In het westelijk deel komen stuifduinen voor. Hier komen soorten als bosdroogbloem, dwergviltkruid, heidespurrie, pilzegge, tandjesgras, buizerd, havik, zwarte specht, grote bonte specht en groene specht voor. Ten aanzien van dit bosgebied wordt gestreefd naar behoud en optimalisering van het boslandschap, structuurverrijking van de bestaande bossen en ontwikkeling van geleidelijke overgangszones van het bos naar de heide en ontwikkeling van droge tot vochtige heidevegetaties ten behoeve van dagvlinders, vleermuizen, heideplanten en bos- en struweelvogels. Binnen het bosgebied is een grotendeels vergrast heidegebied aanwezig. Dit is een restant van de vroeger uitgestrekte heidevelden. Bijzondere plantensoorten die hier voorkomen zijn veenbies, klein warkruid, borstelgras, klokjesgentiaan en hondsviooltje. Hier wordt gestreefd naar behoud en herstel van droge tot natte heide- en heischrale graslandvegetaties ten behoeve van typische en zeldzame heideplanten en dagvlindersoorten en ook naar zandverstuivingen. Tevens wordt gestreefd naar behoud dan wel ontwikkeling van structuurrijke heide ten behoeve van dagvlinders en vogels.

De natuurwaarden van de Hultensche Leij zijn beperkt door de huidige landbouwkundige inrichting. Gestreefd wordt deze waterloop te ontwikkelen als een beek met schoon, zwak stromend water met natuurvriendelijke oevers, zodat deze gaat functioneren als een natte ecologische verbindingszone ten behoeve van planten, dagvlinders, libellen, amfibieën, vissen en vogels.

Het agrarische gebied ten westen van de Oude Leij rondom Klein Tilburg is een open, grootschalig en relatief intensief beheerd agrarisch cultuurlandschap. Dit gebied is daardoor met name van belang voor vogels van graslanden, akkers en droge ruigten, zoals kievit, scholekster, kwartel, gele kwikstaart, kneu, patrijs en veldleeuwerik en aan boerenerven gebonden vogels als boerenzwaluw, steenuil en zwarte roodstaart. De beplantingen langs de wegen en de Oude Leij/Donge zijn van belang voor diverse soorten vleermuizen, zoals de gewone dwergvleermuis, de laatvlieger, de watervleermuis en de rosse vleermuis.

Tot slot wordt gestreefd naar de realisatie van een ecologische verbindingszone ten zuiden van de Bredaseweg tussen de bossen van de landgoederenzone en het bosgebied het Blok. Dit is een droge ecologische verbindingszone met stapstenen die ook geschikt moeten zijn voor soorten van natte omstandigheden, zoals de kamsalamander.

Ecologische Hoofdstructuur

Binnen de grenzen van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest is veel bos- en natuurgebied aanwezig, dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur. Deze EHS dient als natuur bestemd en beschermd te worden. De provincie Noord-Brabant heeft voor haar grondgebied de EHS gedetailleerd uitgewerkt in de natuurgebiedsplannen. Op basis van de kaarten uit deze natuurgebiedsplannen dient de bestemming van natuur in het bestemmingsplan te worden overgenomen.

Ecologische verbindingszones

In het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest zijn meerdere ecologische verbindingszones (EVZ) voorzien en deels gerealiseerd. Dit zijn:

  • De Donge (ook wel Oude Leij genaamd). Deze natte ecologische verbinding is binnen de plangrenzen gerealiseerd ter plaatse van de (uitbreiding van de) golfbaan. De overige delen binnen de plangrenzen zijn nog niet gerealiseerd. Ook in natuurgebied de Kaaistoep moeten de oevers nog worden aangepast. Deze EVZ is ook in het provinciale beleid opgenomen;
  • De Hultensche Leij. Een klein deel van deze natte ecologische verbindingszone is binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan gelegen. Dit gedeelte is nog niet gerealiseerd. Ook deze verbinding komt vanuit het provinciale beleid;
  • Het Blok-Waterwingebied. Dit is een droge ecologische verbindingszone met stapstenen die ook geschikt moeten zijn voor soorten van natte omstandigheden, zoals de kamsalamander. Het betreft een EVZ die niet vanuit het provinciale beleid nodig is, maar die door de gemeente Tilburg zelf in de Groene Mal is opgenomen. Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is van deze verbindingszone nog niets gerealiseerd. Juist buiten de grenzen aan de westzijde tussen de Bredaseweg en de nieuwe Noordwesttangent is wel al een gedeelte gerealiseerd.
  • EVZ Bels Lijntje. Dit is een droge ecologische verbindingszone.

In het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt dat deze verbindingszones worden gerealiseerd. Voor het ruimtebeslag van de eerstgenoemde drie EVZ´s wordt verwezen naar bijlage 3 bij deze plantoelichting.

2.3 Functionele Aspecten

Het grondgebruik/ functies

Het zuidwestelijke buitengebied van de gemeente Tilburg is voornamelijk in gebruik als agrarisch terrein, bos en natuurgebied. De landbouw speelt een belangrijke rol in Tilburg. Het grootste deel van de grond is in agrarisch gebruik. Volgens gegevens van het CBS waren er in 2005 in de gemeente 182 agrarische bedrijven (hoofdactiviteit). Het aantal agrarische bedrijven is ten opzichte van 2004 afgenomen met circa 13 bedrijven. De agrarische bedrijvigheid is met name gericht op de veehouderij (graasdieren). In deze sector is echter ook een afname te herkennen, net als in alle andere sectoren. In het plangebied bevindt zich nog een klein aantal agrarische bedrijven.

De verschillende natuur- en bosgebieden binnen het plangebied doen (mede) dienst als recreatiegebied. In deze gebieden wordt gefietst en/of gewandeld en/of paard gereden. De aanwezige routestructuur draagt bij aan het recreatieve karakter van deze gebieden. In het plangebied bevinden zich veel dagrecreatieve voorzieningen. Daarnaast is in het plangebied ten zuiden van de Gilzerbaan een golfbaan met 18 holes en ten noorden van de Gilzerbaan een 9 holes golfbaan gelegen. Tevens loopt er momenteel een MER-procedure voor een nieuwe 18-holes golfbaan nabij het uiterste zuiden van het plangebied, op grondgebied van de gemeente Goirle. De daaraan gerelateerde natuurcompensatie zal plaatshebben binnen het plangebied. Hiertoe is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

In het plangebied speelt daarnaast nog de mogelijke ontwikkeling van het landgoed 'De Groene Kamer'. De intentie van deze ontwikkeling is de realisatie van een commercieel centrum in een parkachtige omgeving. De totale oppervlakte van het gebied is 30 hectare, waarvan éénderde zal worden bebouwd, inclusief infrastructuur en parkeren. Tweederde wordt als natuur behouden of ontwikkeld en is grotendeels toegankelijk voor publiek. Het landgoed zal eerlijke producten en diensten aanbieden. Er zullen lezingen, cursussen en culturele evenementen worden gehouden. Het gaat hierbij om een groep in het landschap passende gebouwen die door glazen corridors met elkaar verbonden zijn. Het landgoed wordt een combinatie van economie, natuur en recreatie. Het streven is een match van behoeftes van 'stedelijke' consumenten en agrarische ondernemers. Voor de ontwikkeling van het landgoed zal een separate planologische procedure worden gevolgd.

De droge en natte infrastructuur en leidingen

Droge infrastructuur

Langs de grens van het plangebied loopt de N282 en de A58 in oost-westrichting. Deze wegen zijn doorgaande wegen tussen Tilburg en Breda.

Rijkswaterstaat studeert momenteel op mogelijkheden om de capaciteit op de snelweg A58, tussen Bergen op Zoom en Eindhoven, te vergroten. Op dat traject, met een totale lengte van ongeveer 100 kilometer, nemen de files toe, met name door colonnevorming van vrachtauto's. Concreet betekent het voorgaande een verbreding van de A58, ook in het plangebied. Hiervoor is een reserveringsstrook in het plan opgenomen.

Naast voorgenoemde wegen zijn er vooral plattelandswegen en onverharde wegen aanwezig. De aanwezige fietspaden bevinden zich vooral, samen met de onverharde wegen, in de natuur- en bosgebieden en in agrarisch gebied. De onverharde wegen in het gebied dienen als zodanig behouden te blijven. Ongeveer één kilometer ten noorden van het plangebied loopt de spoorweg tussen Tilburg en Breda.

Natte infrastructuur

In het buitengebied liggen verschillende beken, sloten en plassen. Deze zijn met name van betekenis voor natuur, landschap en landbouw en hebben geen betekenis voor het vervoer over water.

Technische infrastructuur (leidingen en veiligheidzones)

In het plangebied liggen verschillende ondergrondse leidingen. Binnen het plangebied zijn onder andere watertransportleidingen en twee regionale aardgastransportleidingen gelegen.

Aan de Gilzerbaan is een waterwingebied/grondwaterbeschermingsgebied aanwezig. Rondom het waterwingebied is een 25-jaarzone en een boringsvrije zone gelegen. Dit is opgenomen in andere regelgeving en dus niet in dit bestemmingsplan.

Ten westen van het plangebied bevindt zich vliegbasis Gilze-Rijen.

2.4 Gebiedsgerichte Aandachtspunten

In deze paragraaf staan puntsgewijs belangrijke gebiedsgerichte aandachtspunten die van belang zijn geweest bij de totstandkoming van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest.

  • Behoud en versterking van bos- en natuurgebieden, onder andere De Blaak, De Sijsten en de Kaaistoep;
  • Landbouw, een goede juridisch-planologische regeling voor de agrarische bedrijven (deels afhankelijk van ligging binnen extensiveringsgebied en verwevingsgebied). De ligging van een agrarisch bouwblok in extensiveringsgebied of verwevingsgebied is leidend voor de toekenning van de bouwblokken;
  • Een goede juridisch-planologische regeling voor paardenhouderijen;
  • Passende bestemming geven aan water (vennen) en beken (o.a. Oude Leij) mede in relatie tot hun ecologische betekenis;
  • Behoud en waar nodig versterking van de recreatief-toeristische functie binnen het plangebied;
  • Opnemen van een beheersgerichte regeling voor kleinschalige kampeerterreinen en hun al dan niet aanwezige ontwikkelingsmogelijkheden;
  • Een goede juridisch-planologische regeling voor de dagrecreatieve voorzieningen;
  • Behoud van cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • Infrastructuur, interlokale en lokale verbindingswegen apart bestemmen en overige wegen binnen gebiedsbestemmingen laten vallen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Overzicht

Het bestemmingsplan is het enige juridisch bindende ruimtelijke plan. De planningscontext van het bestemmingsplan is weergegeven in tabel 3.1. Hierin is, naast het ruimtelijke planningsstelsel, de relatie aangegeven van het bestemmingsplan met sectoraal beleid van milieu, natuur en landschap, water en landbouw.

Met name het provinciale ruimtelijke beleid heeft grote betekenis voor dit bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest. Het geeft zeer uitdrukkelijk het kader voor het bestemmingsplan en aanverwant beleid aan. Gemotiveerde afwijkingen zijn mogelijk. Duidelijk is echter wel dat de gemeenten op de hoofdlijnen van het provinciale beleid aan moeten sluiten, omdat dat ook het toetsingskader voor dit bestemmingsplan is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008024-e001_0002.png"

Tabel: planningscontext

3.2 Beleid Provinciaal-regionaal Niveau

Op provinciaal en regionaal niveau zijn de volgende visies en plannen het meest ruimtelijk relevant. Deze visies en plannen zijn op hun beurt weer doorvertaald in gemeentelijk beleid, zoals bijvoorbeeld de Ruimtelijke Structuurvisie.

Interimstructuurvisie en Paraplunota (Provincie Noord-Brabant, 2008)

De Interimstructuurvisie beschrijft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid. Ook benoemt ze op hoofdlijnen hoe het beleid wordt uitgevoerd. Nieuw zijn het overzicht van ruimtelijke belangen, het overzicht van instrumenten en het overzicht van ontwikkelprojecten. De uitwerking van het beleid is opgenomen in de Paraplunota ruimtelijke ordening. Deze nota vormt de basis voor het dagelijks handelen van Gedeputeerde Staten en voor de inzet van de instrumenten uit de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Dit document bevat de beleidsregels van de provincie.

De Interimstructuurvisie komt inhoudelijk grotendeels overeen met de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Noord-Brabant, zoals uiteengezet in het Streekplan Noord-Brabant 2002 'Brabant in balans'. Actualiseringen van beleid zijn meegenomen. Het hoofdbelang, zorgvuldig ruimtegebruik, is thematisch uitgewerkt in provinciale belangen en doelen. De hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid worden uiteengezet aan de hand van de vijf leidende ruimtelijke principes:

  • meer aandacht voor de onderste lagen;
  • zuinig ruimtegebruik;
  • concentratie van verstedelijking;
  • zonering van het buitengebied;
  • grensoverschrijdend denken en handelen.

Ad 1: Lagenbenadering

De Lagenbenadering gaat uit van drie lagen. De eerste en onderste laag wordt enerzijds gevormd door 'Water en bodem' en anderzijds door 'Natuur, landschap en cultuurhistorie'. De onderste lagen moet meer sturend worden voor de ruimtelijke ontwikkeling in Noord Brabant. De tweede laag wordt gevormd door de infrastructuur en de derde door de occupatiepatronen.

Ad 2: Zuinig ruimtegebruik

Zuinig ruimtegebruik wordt voornamelijk uitgelegd in de zin van minder ruimtebeslag van de bebouwde ruimte. De bestaand ruimte (opnieuw) en beter benutten, efficiënte benutting van de bouwblokken en het voorkomen van verstening van het buitengebied.

Ad 3: Concentratie van verstedelijking

In de Interimstructuurvisie worden 5 stedelijke en 11 landelijke regio's aangegeven. Het plangebied maakt deel uit van de stedelijke regio Breda-Tilburg.

Ad 4: Zonering van het buitengebied

Om de hoofdfuncties van het landelijk gebied (landbouw, natuur en recreatie) goed tot hun recht te laten komen, is een onderscheid aangebracht tussen de Groene Hoofdstructuur (onderverdeeld in GHS-Natuur en GHS-Landbouw) en de Agrarische Hoofdstructuur (AHS-Landschap en AHS-Landbouw). In de GHS is in beginsel alleen plaats voor natuur, extensieve landbouw, extensieve recreatie en andere laagdynamische functies, zoals bosbouw en waterbeheer.

De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid, inclusief de hoofdzonering van het buitengebied, worden weergegeven op de kaart 'Ruimtelijke Hoofdstructuur' van de Interimstructuurvisie. In de uitvoeringsagenda geeft de provincie aan welke instrumenten worden ingezet om de belangen en doelen te realiseren. Op genoemde kaart staan in het plangebied de volgende aanduidingen: GHS-natuur, Ecologische verbindingszone (onder andere Bels Lijntje en Oude Leij), AHS-landbouw overig, Stroomweg (A58) en Landschapsecologische zone. Met name in het oostelijke deel van het plangebied, omgeving De Blaak, is de aanduiding GHS-natuur opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008024-e001_0003.jpg"

Figuur: uitsnede Interimstructuurvisie

Op de kaart 'Zonering van het buitengebied' van de Paraplunota staan in het plangebied de volgende aanduidingen: GHS-natuur: natuurparel (De Sijsten en de Kaaistoep), GHS-natuur: overig bos- en natuurgebied, AHS-landbouw: overig, Reserveringsgebied waterberging en Regionaal waterbergingsgebied (omgeving Oude Leij), Waterwingebied, 25-jaarszone en Boringsvrije zone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008024-e001_0004.jpg"

Figuur: uitsnede Paraplunota

De genoemde hoofdzones zijn uitgewerkt in meerdere subzones (o.a. verschillende leefgebieden). Deze provinciale aanduidingen zijn als richtinggevend beleidskader benut voor de uitwerking van de gebiedsbestemmingen en eventuele aanduidingen op de plankaart. In de onderstaande tabel is weergegeven welke zones er zijn.

Hoofdzone Subzone
GHS Natuur 1 Natuurparel
2 Overig bos– en natuurgebied
3 Ecologische verbindingszone
GHS Landbouw 4 Leefgebied kwetsbare soorten
5 Leefgebied struweelvogels
6 Natuurontwikkelingsgebied
AHS Landschap 7 RNLE-landschapsdeel
8 Leefgebied Dassen
9 Waterpotentiegebied
AHS Landbouw 10 Zoekgebied veeverdichtingsgebieden
11 Vestigingsgebied glastuinbouw
12 Doorgroeigebied glastuinbouw
13 Glasboomteeltgebied
14 AHS-overig


Concreet komen in het plangebied de volgende subzones voor:

1. Natuurparel

Natuurparels bestaan uit begeleid natuurlijke eenheden en de daarbuiten gelegen bos- en natuurgebieden die bijzondere natuurwaarden hebben vanwege specifieke omstandigheden van de bodem of het (grond)water. In het plangebied betreft het met name grote delen van de Sijsten en de Kaaistoep en enkele kleine gebiedjes in het bosgebied ten zuiden van de Gilzerbaan.

2. Overig bos- en natuurgebied

De overige bos- en natuurgebieden bevatten minder hoge natuurwaarden dan de natuurparels. Het betreft het grootste deel van het in het plangebied aanwezige bosgebied en bloemrijk grasland, moeras, struwelen en reservaatsakkers in de Kaaistoep, de Blaak en het Schaapsgoor.

3. Ecologische verbindingszone

Ecologische verbindingszones zijn veelal langgerekte landschapselementen die ervoor moeten zorgen dat planten- of diersoorten zich van het ene naar het andere natuurgebied kunnen verplaatsen. Deze verbindingszones zijn veelal langgerekte landschapselementen langs waterlopen of langs dijken, wegen, spoor- en waterwegen, respectievelijk natte of droge verbindingszones. Binnen het plangebied bevinden zich twee natte verbindingszones, te weten langs de Hultensche Leij en de Oude Leij. Met uitzondering van een gedeelte van de Oude Leij moeten deze ecologische verbindingszones in de vorm van natte kralensnoeren nog worden gerealiseerd. Binnen het plan is hiervoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

4. Leefgebied struweelvogels

Het leefgebied struweelvogels omvat landbouwgronden en andere gronden -met name defensieterreinen- waarop struweelvogels kunnen gedijen, zoals de Roodborsttapuit en de Geelgors. Deze vogels hebben wel rust en ruimte nodig, maar zijn minder gevoelig voor ruimtelijke ingrepen door de landbouw, de recreatie en andere in het buitengebied voorkomende functies dan de kwetsbare planten- en diersoorten. In het leefgebied struweelvogels moeten activiteiten worden uitgeoefend met voldoende respect voor de bestaansvoorwaarden van de betreffende diersoorten. In het plangebied gaat het om de handhaving van houtwallen en onverharde zandpaden.

Nota Buitengebied in Ontwikkeling (Provincie Noord-Brabant, 2004)

Deze nota (nota BiO) biedt handvatten voor de wijze waarop beleidsmatig dient te worden omgegaan met voormalige agrarische bedrijfslocaties in het buitengebied, paardenhouderijen, nevenfuncties en verbrede landbouw. Deze beleidsnota biedt gemeenten de kans hun eigen beleidsruimte af te bakenen met betrekking tot de hiervoor genoemde onderwerpen. Dit kan op een creatieve, actieve en ontwikkelingsgerichte manier in een consistente visie. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is hierbij het uitgangspunt.

In het onderhavige plangebied zijn geen bebouwingsconcentraties aangewezen.

Uitwerkingsplan Breda-Tilburg (Provincie Noord-Brabant, 2004)

De uitwerkingsplannen die gebaseerd zijn op het oude streekplan Noord-Brabant 2002 geven de kaders voor ruimtelijke ontwikkelingen op het gebied van wonen en werken. Op de bijbehorende plankaart en het daarin opgenomen duurzame ruimtelijk structuurbeeld is een globale visie op de kwaliteiten en ontwikkelingskansen van de regio opgenomen. Deze dient als basis voor de verdere planvorming. Uitwerkingsplannen bevatten met name een uitwerking van het verstedelijkingsbeleid. Voor belang voor het buitengebied zijn onder meer aanduidingen als landschappelijke zones, transformatiegebieden en integratie stad-land.

Voor het plangebied gelden de aanduidingen Landschapsbeheer, Integratie Stad en Land, Beheer beekdalsysteem, Bos en Heide, (inter)Nationale wegverbinding (A58), Dorpverbindingsweg en KE-contour (vliegveld Gilze-Rijen). Ook is op de uitwerkingsplankaart (zie figuur Uitwerkingsplankaart) de grens van de Stedelijke Regio opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008024-e001_0005.png"

Figuur: Uitwerkingsplankaart

Reconstructieplan De Meierij (Provincie Noord-Brabant, 2005)

Het reconstructieplan De Meierij is, na vaststelling door de provincie en goedkeuring door het rijk, in 2005 in werking getreden. Onderdelen van een reconstructieplan zijn met toepassing van artikel 27 van de Reconstructiewet aangewezen voor (directe) planologische doorwerking.

Het reconstructieplan streeft er naar de problemen in het landelijke gebied structureel en op een samenhangende manier aan te pakken. Een belangrijk onderwerp daarbij is de zonering van de conflicterende functies intensieve veehouderij en natuur, landschap, recreatie en wonen. De integrale zonering geeft inzicht in de ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderijen in extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden. Deze zonering heeft een rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan. Verder zijn er richtlijnen opgenomen voor het aangeven van duurzame locaties voor de intensieve veehouderij. In het reconstructieplan zijn tevens de begrenzingen van natte natuurparels en bijbehorende beschermingszones, inundatie-gebieden en in te richten waterbergingsgebieden, beekherstelgebieden en de RNLE's opgenomen.

Op 30 mei 2007 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvS) uitspraak gedaan over het Reconstructieplan De Meierij. De Afdeling laat de kern van de reconstructieplannen, de planologische doorwerking van de begrenzing van de integrale zonering, nagenoeg overeind. De doorwerking van de werking (beleidsbepalingen) ervan wordt echter vernietigd. Hetzelfde geldt voor de begrenzing en werking van bestaande inundatiegebieden en in te richten waterbergingsgebieden alsmede voor enkele andere zaken.

Op plankaart 1 van het Reconstructieplan (Omgevingskwaliteit; zie figuur) zijn binnen het plangebied de volgende aanduidingen opgenomen: Ecologische hoofdstructuur (EHS), Ecologische verbindingszone (EVZ), In te richten waterbergingsgebied, Reserveringsgebied 2016, Te herstellen beken en Ruimte voor Beek- en kreekherstel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008024-e001_0006.jpg"

Figuur: uitsnede Reconstructieplan: Omgevingskwaliteit

Op plankaart 2 van het Reconstructieplan (Sociale en economische vitaliteit; zie figuur) zijn binnen de gemeente Tilburg de volgende aanduidingen opgenomen: Extensiveringsgebied natuur, Extensiveringsgebied Overig, Verwevingsgebied en Stedelijk uitloopgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008024-e001_0007.jpg"

Figuur: uitsnede Reconstructieplan: Sociale en economische vitaliteit

Correctieve Herziening reconstructieplan De Meierij (Provincie Noord-Brabant, 2008)

Naar aanleiding van het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het reconstructieplan hebben Gedeputeerde Staten van Noord Brabant voorstellen gedaan aan de reconstructiecommissies en een Correctieve Herziening opgesteld. De herziening betreft de onderdelen integrale zonering intensieve veehouderij, natte natuurparels inclusief beschermingszones en waterbergingsgebieden. De Correctieve Herziening Reconstructieplan is inmiddels vastgesteld (27-6-2008), goedgekeurd (12-8-2008) en in werking getreden (9-9-2008). In dit bestemmingsplan is uit de Correctieve Herziening de motivering voor de (beschermingszone rondom) de integrale zonering en waterbergingsgebieden overgenomen:

Motivering integrale zonering

Bij doorsnijdingen wordt het lichtste regiem van toepassing verklaard op het gehele bouwblok tenzij bij de betreffende doorsnijding een “harde” grens van de integrale zonering in het geding is. Als “harde” grenzen worden aangemerkt 220 meter rondom A-gebieden en 1000 meter rond Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en Natuurbeschermingswetgebieden. Wordt een bouwblok doorsneden door een harde grens dan is het zwaarste regiem van toepassing. Extensiveringsgebied geldt als zwaarste regiem en landbouwontwikkelingsgebied als lichtste.

Indien een bouwblok wordt doorsneden door een harde grens en het gedeelte van het doorsneden bouwblok dat binnen het zwaarste regiem ligt ondergeschikt en niet benut is, is van het lichter regiem uitgegaan. Bouwblokken die door de grens van het stedelijk gebied worden doorsneden worden geheel opgenomen binnen de integrale zonering.

In een enkel geval is een miniem gedeelte van het bouwblok onbedoeld in een andere zone komen liggen. Dit is doorgaans pas zichtbaar geworden bij het inzoomen naar een schaal van 1: 5.000. Hier is eerder sprake van een technische fout op de kaart dan van een doorsnijding. Op plaatsen waar zich dit voordoet wordt onder correctie van de begrenzing de oorspronkelijke zonering gehandhaafd.

Motivering waterbergingsgebieden

Bestaande inundatiegebieden en concreet begrensde in te richten waterbergingsgebieden (met een vastgesteld inrichtingsplan) dienen in bestemmingsplannen een hydrologische basisbescherming te krijgen. Deze gebieden, die een functie vervullen voor de wateropgave zullen als zodanig worden beschermd. De begrenzing van bestaande inundatiegebieden is gebaseerd op een tweetal bronnen. De eerste bron is de zogenaamde 'classificatie retentie en inundatie'. Eigenaren waarvan de gronden (frequent) overstromen krijgen van het waterschap een reductie op de te betalen waterschapsheffing. Daarnaast zijn middels luchtfoto's de bestaande gebieden die ongeveer eenmaal per 5 jaren overstromen vastgelegd. Een en ander is gebaseerd op luchtfoto's uit 1995 en 2002 en de begrenzing is in het veld gecheckt.

Bestaande inundatiegebieden en concreet begrensde in te richten waterbergingsgebieden (met een vastgesteld inrichtingsplan) komen in het plangebied niet voor. Wel is ten zuiden van de A58 sprake van een in te richten waterbergingsgebied, dat planologische bescherming heeft gekregen.

Cultuurhistorische Waardenkaart (Provincie Noord-Brabant, 2006)

Deze provinciale kaart (zie figuur) biedt inzicht in cultuurhistorische waarden en archeologische verwachtingswaarden binnen gemeenten. De kaart biedt inzicht in karakteristieke en kenmerkende relicten en de historische ruimtelijke ontwikkeling van het landschap, cultuurhistorische elementen, patronen en structuren die het huidige beeld van stad en land mede bepalen. De kaart heeft tot doel de beschikbare informatie op een publieksvriendelijke manier te presenteren.

Kenmerkend voor het plangebied is de Historische Geografie. Verder is er sprake van een lage en (middel)hoge archeologische indicatieve waarde. Ook is er wat historisch groen aanwezig langs wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008024-e001_0008.jpg"

Figuur: uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart

Aardkundige Waardevolle Gebiedenkaart (Provincie Noord-Brabant, 2005)

Op de aardkundige waardevolle gebieden kaart is te zien of er aardkundige waarden aanwezig zijn in het plangebied. Aardkundige waarden zijn die onderdelen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van een gebied. Denk bijvoorbeeld aan dekzandruggen, beken, kreken en stuifzanden. Bij aardkundige waarden gaat het om de eigen waarde die men aan een aardkundig verschijnsel mag toekennen. Het kan dan gaan om een object of een patroon, bestaande uit een combinatie van objecten. Het kan zelfs gaan over een aardkundig proces. In het plangebied zijn geen aardkundige waarden aanwezig.

Provinciaal Waterhuishoudingplan (Provincie Noord-Brabant, 1998) en Partiële herziening 2003-2006

Het provinciaal Waterhuishoudingsplan is partieel herzien. Dit plan bevat de hoofdlijnen en uitwerkingen van het provinciale waterbeleid. Het bevat beleid voor o.a. verdrogingbestrijding, beekherstel en waterberging. Dit beleid werkt door in waterbeheerplannen. In het reconstructieplan De Meierij is eveneens een vertaling opgenomen van het Waterhuishoudingsplan: onder andere hydrologisch te herstellen natuurgebieden (natte natuurparels), waterconserveringsprojecten, overstromings- en retentiegebieden voor regionale waterberging en maatregelen voor beekherstel.

De hernieuwd in de reconstructieplannen opgenomen concrete begrenzingen en beleidslijnen voor de waterbergingen en natte natuurparels als gevolg van de uitspraak van Raad van State zijn richtinggevend voor de nieuwe bestemmingsplannen. In hoofdstuk 4 wordt verder op de inhoud van het Provinciaal Waterhuishoudingplan in relatie tot het plangebied ingegaan.

Integraal Waterbeheersplan West- Brabant 2 (IWWB-2) (Waterschap Brabantse Delta, 2000-2004)

Het plangebied valt binnen het Waterschap Brabantse Delta. De voormalige waterschappen Het Scheldekwartier, Land van Nassau, De Dongestroom, Mark en Weerijs en het Hoogheemraadschap van West-Brabant beschikten over het Integraal Waterbeheersplan West-Brabant II (IWWB-2) 2000-2004. Waterschap Brabantse Delta heeft dit plan verlengd tot 2009.

Dit plan beschrijft de uitwerking van het provinciale (oppervlakte)waterbeleid door het Waterschap, zoals is vastgelegd in het provinciale streekplan of provinciale waterhuishoudingsplan. Het plan is richtinggevend voor het te voeren beleid en beheer van het Waterschap gedurende de planperiode. In het IWWB-2 zijn de hoofdlijnen voor het te voeren waterbeleid beschreven. Op de waterfunctiekaart hebben de waterlopen en gebieden dezelfde functies als in het Provinciaal Waterhuishoudingsplan. Het ruimtelijk relevante waterbeleid zal doorwerken in het bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 volgt een inhoudelijke beschrijving van dit beleid.

Provinciale Milieuverordening (PMV) (Provincie Noord-Brabant, 2002)

Deze verordening wijst bijzondere en kwetsbare gebieden aan vanuit milieuoptiek op basis van de Wet Milieubeheer. De PMV richt zich onder andere op het aanduiden van bodembeschermingsgebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden. Hierbinnen gelden gebruiksbeperkingen welke door deze verordening geregeld worden. In het plangebied is een klein gedeelte aangewezen als in te richten waterbergingsgebied en een klein gedeelte als reserveringsgebied 2016. Er zijn geen stiltegebieden in het plangebied aanwezig.

Beleidsnota Glastuinbouw, incl. teeltondersteunende kassen (Provincie Noord-Brabant, 2006)

Deze nota vormt een herziening van de Beleidsnota Glastuinbouw 1999. Het glastuinbouwbeleid zoals verwoord in deze nieuwe nota past grotendeels binnen het Streekplanbeleid. De nieuwe beleidsnota glastuinbouw wijkt af van het Streekplan 2002 op de volgende punten:

  • de mogelijkheid nieuwe concentratiegebieden buiten de in het Streekplan aangewezen concentratiegebieden te ontwikkelen aan de hand van in de nota opgenomen locatie- en inrichtingscriteria (onder andere ligging in AHS en minimaal 50 ha);
  • de mogelijkheid tijdelijk maatwerk te leveren bij solitaire bedrijven in de AHS- landbouw die tegen de grens van 3 ha zitten en niet kunnen verplaatsen naar een concentratiegebied.

Ten aanzien van tunnelkassen (schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 meter)) wordt in de nota afgeweken van de provinciale Beleidsnota Teeltondersteunende Voorzieningen uit 2003 op de volgende punten:

  • in de AHS- landschap wordt een verruiming van teeltondersteunende kassen toegestaan op het bouwblok tot 5.000 m², waarbij de goedkeuringsvereiste van Gedeputeerde Staten vervalt;
  • in de AHS- landbouw wordt voor een aantal nog nader aan te wijzen en te begrenzen gebieden door middel van maatwerk en onder voorwaarden groei tot maximaal 1,5 ha mogelijk gemaakt.

Teeltondersteunende kassen zijn alleen toegestaan op het bouwblok.

Tevens zijn in de nota de provinciale ambities ten aanzien van duurzaamheidsaspecten als energie, water, licht, geluid, lucht, afval, natuur en landschap, cultuurhistorie en aardkundige waarden opgenomen.

Beleidsnota teeltondersteunende voorzieningen (Provincie Noord-Brabant, 2007)

Het beleid voor teeltondersteunende voorzieningen (TOV) gaat uit van een onderscheid tussen permanente voorzieningen en tijdelijke voorzieningen (maximaal 6 maanden per jaar). Permanente voorzieningen moeten op het bouwblok. Indien het bouwblok te klein is, dan kan een bouwblokvergroting worden aangevraagd. In kwetsbare gebieden geldt daarvoor een maximum maat, in de agrarische hoofdstructuur (AHS) landbouw niet (conform Streekplanbeleid). Tijdelijke voorzieningen mogen buiten het bouwblok worden opgericht. Hiervoor moet de gemeente op basis van het beleid op gebied van natuur, milieu, cultuurhistorie, water etcetera afwegen of een tijdelijke voorziening inpasbaar is.

NB: Het beleid voor de teeltondersteunende kassen is overgeheveld naar de Beleidsnota glastuinbouw.

3.3 Beleid Gemeentelijk Niveau

In deze paragraaf wordt ingegaan op het gemeentelijke ruimtelijke beleid. Per beleidsdocument is kort de algemene inhoud samengevat. Ruimtelijk relevante lokale beleidsuitspraken zullen actief meegenomen worden bij de planvorming voor het voorliggende bestemmingsplan.

Ruimtelijke Structuurvisie 2020 Tilburg, Stad van Contrasten (gemeente Tilburg, 2005)

In januari 2005 heeft de gemeenteraad van Tilburg de Ruimtelijke Structuurvisie vastgesteld. Deze Ruimtelijke Structuurvisie geeft de gemeentelijke kaders aan voor het beheer en ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied. De eigen identiteit en de mogelijkheden om deze te versterken staan hierbij centraal. De Ruimtelijke Structuurvisie beschrijft de visie op de meeste wenselijke ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende 10 tot 15 jaar. De Structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landelijk gebied tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en beeld in de toekomst. Het is opgebouwd uit de thema's:

  • Tilburg stad in het landschap
  • Tilburg meer dan de som van dorpen
  • Tilburg opvallende stad.

In relatie tot het buitengebied in algemene zin geldt het volgende ruimtelijke thema: Tilburg stad in het landschap. Hierin staat de keuze voor behoud van het buitengebied voor natuur, recreatie en landbouw en het intensief bouwen in de bestaande stad centraal. Op de plankaart Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 geldt voor het plangebied grotendeels de aanduiding GHS-natuur. Het meest westelijke deel heeft de aanduiding AHS-landbouw gekregen. De Oude Leij en Oude Warande hebben volgens de plankaart een groenrelatie met de omgeving. De gebieden De Sijsten en de Kaaistoep maken onderdeel uit van Groene Mal projecten.

Structuurvisie Zuidwest 2020

Op 16 december 2008 heeft het college de uitgangspunten en het ambitieniveau voor de Structuurvisie Zuidwest 2020 vastgesteld. Op basis hiervan wordt samen met de betrokken partijen een (ontwerp-structuurvisie opgesteld voor het gebied dat in het noorden wordt begrensd door het spoor Eindhoven-Breda en de woonbebouwing van Witbrant en Koolhoven (samen 'De Wijk'). Het oostelijke gedeelte van het gebied wordt begrensd door de woonwijken De Blaak en De Reit. Het zuiden en westen eindigen bij de gemeentegrens. Belangrijke componenten van de structuurvisie zijn bedrijventerrein Wijkevoort (in de zuidwesthoek van het plangebied), Landgoed de Groene Kamer, het agrarische gebied tussen de Groene Kamer en Wijkevoort, thema recreatie sport en de ontwikkeling van het bosgebied/waterwingebied. De mogelijkheden en randvoorwaarden voor deze ontwikkelingen zullen in het vervolg van het traject nader worden onderzocht.

Kadernota Groene Mal (gemeente Tilburg, 2002)

In de Kadernota Groene Mal (door de gemeente vastgesteld op 14 januari 2002) is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur in de gemeente Tilburg uiteengezet. De nota is een gezamenlijk product van de gemeente Tilburg, milieu- en natuurorganisaties (BMF, BL, NM en WNM), zuidelijke land- en tuinbouworganisatie, waterschappen en provincie onder het motto 'samen oplossingen zoeken' in het spanningsveld tussen groene ruimte en groeiende stad.

Doel is gezamenlijk een Groene Mal te ontwikkelen en afspraken te maken over het behoud en de ontwikkeling hiervan tot 2015. Onder de Groene Mal wordt verstaan: 'de ruimtelijke weergave van een robuuste duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout welke sturend is voor de (stedelijke) ruimtelijke plannen'. Belangrijke delen van de Groene Mal behoren tot de provinciale EHS/GHS. Het is een casco waarin alle actuele en potentiële groengebieden in Tilburg zijn opgenomen. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden worden sterk aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen en aantasting van natuurgebieden zoveel mogelijk te voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden waartoe in de Groene Mal ruimte is opgenomen.

De kadernota bestaat uit 3 delen. Deel A beschrijft het waarom van de Groene Mal in relatie tot het geldende groenbeleid. Deel B handelt over de opbouw van de Groene Mal (zie kaart). Deel C is de intentieovereenkomst die op 23 januari 2002 door alle samenwerkende partners is ondertekend. Daarin zijn onder meer de volgende afspraken vastgelegd over het behoud en de ontwikkeling van de Groene Mal tot 2015.

De beschrijving van het beschermingsbeleid uit de intentieovereenkomst is gehandhaafd, maar is inmiddels aangepast (vanwege het Streekplan). De vervangende tekst is overeengekomen in het bestuurlijke evaluatie-overleg Groene Mal van 22 maart 2004. De tekst luidt:

Bescherming

Voor de Groene Mal binnen de GHS gelden de beschermingsformules van de GHS conform het Streekplan (laatstelijk gewijzigd 2002). Voor de Groene Mal buiten de GHS moet veilig gesteld zijn dat zij:

  • sturend is voor (stedelijke) ruimtelijke plannen, en
  • benut wordt voor de uitvoering van gemeentelijke natuurprojecten en natuurcompensatie (het laatste bij incidentele onvermijdbare aantasting van waarden van de Groene Mal), en
  • de bescherming mag niet leiden tot extra (planologische) beperkingen aan de agrarische bedrijven of bedrijfsvoering.

Het Streekplan 2002 onderscheidt binnen de GHS en AHS (Agrarische Hoofdstructuur) een groot aantal categorieën en subcategorieën. Deze komen in belangrijke mate ook voor binnen de begrenzing van de gemeentelijke Groene Mal-projecten, op de Kaart Groene Mal aangeduid als 'maatregelen gemeentelijk beleid GSP (+)' en 'maatregelen aanvullend beleid Groene Mal/natuurcompensatie'. Hierbij zijn de projecten gebiedsdekkend aangegeven (volledige benutting van het terrein voor natuurmaatregelen) of voorzien van een 'ruime jas'-aanduiding (natuurontwikkeling nader te situeren in samenhang met de landbouwfunctie). Binnen de begrenzing van deze gebieden gelden de beschermingsregimes van de (sub)categorieën GHS en AHS. Hiernaast gelden de voorwaarden dat de Groene Mal sturend is voor (stedelijke) ruimtelijke plannen, de Groene Mal benut wordt voor de uitvoering van gemeentelijke natuurprojecten en natuurcompensatie en de bescherming niet mag leiden tot extra (planologische) beperkingen aan agrarische bedrijven en bedrijfsvoering.

Compensatie

Op de Groene Mal is de beleidsregel Natuurcompensatie (Provincie Noord-Brabant, vastgesteld op 22 november 2005) van toepassing. De compensatie heeft bij aantasting buiten de provinciale GHS alleen betrekking op de uitvoering van gemeentelijke natuurprojecten. Het compensatiebeleid met betrekking tot de Groene Mal omvat aanvullend op het provinciale beleid de instelling van een Natuurfonds en de mogelijkheid onder voorwaarden compensatie uit te voeren voorafgaand aan de aantasting van natuurwaarden (compensatie-vooraf).

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008024-e001_0009.jpg"

Figuur: Kadernota Groene Mal

Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal. Gedurende de periode van vastlegging in de bestemmingsplannen wordt bij twijfel over aantasting door een ingreep, een zorgvuldige afweging gemaakt in de (ambtelijke) werkgroep Groene Mal. De uitvoering van natuurmaatregelen mag niet leiden tot bestemmingsaanpassing van agrarische gronden in de directe omgeving.

De volgende tekst is overeengekomen in het bestuurlijke evaluatie-overleg Groene Mal van 22 maart 2004:

'De planologische doorvertaling van de GHS- en AHS-aanduiding binnen de begrenzing van de gemeentelijke Groene Mal-projecten valt onder het provinciale regime. Voor het overige geldt voor de gebieden een specifieke bescherming. Zo wordt in de toelichting van bestemmingsplannen ingegaan op de achtergrond en het beleid van de Groene Mal (proces, inhoud en doel). In het grootste deel van deze gebieden wordt natuurontwikkeling beoogd en/of is natuurcompensatie -bij incidentele onvermijdbare aantasting van de Groene Mal- mogelijk.

Indien er nog geen concrete uitvoeringsplannen zijn, zodat wijziging naar een natuurbestemming binnen de planperiode niet reëel is, wordt op het renvooi van de bestemmingsplankaart de aanduiding 'Onderdeel van de Groene Mal' (of in andere benaming) opgenomen. In de toelichting wordt zonder afbreuk aan de huidige bestemming te doen genoemd dat de op de plankaart aangeduide gebieden onderdeel uitmaken van de Groene Mal. Deze gronden behoren tot een grotere ecologische structuur. De feitelijke bestemming (b.v. Agrarisch gebied) regelt het huidige gebruik. Er zijn geen (extra) beperkingen voor agrarische bedrijven of de agrarische bedrijfsvoering.

Zijn er wel concrete uitvoeringsplannen waarvan de uitvoering (nagenoeg) zeker is dan wordt in het bestemmingsplan voor de betreffende gronden een wijzigingsbevoegdheid naar een natuurbestemming opgenomen, waarbij voorwaarde voor toepassing van deze bevoegdheid is dat de gronden eigendom zijn van de gemeente of een natuurbeherende instantie. Indien de gemeente of een natuurbeherende instantie reeds eigenaar van de gronden is wordt direct een natuurbestemming aan de gronden gegeven.Voor gebieden Groene Mal waarvoor niet voorzien is in natuurontwikkeling en/of -compensatie geldt dat bestaande natuur- en landschapswaarden die de aanleiding voor opname in de Groene Mal vormen in stand blijven. Ook hier regelt de feitelijke bestemming (bijv. Agrarisch gebied) het huidige gebruik.'

De projecten van de Groene Mal moeten in principe in de periode tot en met 2015 gerealiseerd zijn en vallen dus in principe alle binnen de planperiode.

Financiën

De gemeente stelt in beginsel jaarlijks de middelen beschikbaar voor de uitvoering van de natuurprojecten Groene Mal. Daarnaast worden bijdragen van derden verwacht.

De bestemmingen en ontwikkelingsmogelijkheden in dit bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest zijn in overeenstemming met het hiervoor beschreven beleid, zoals opgenomen in de Kadernota Groene Mal.

Noordzuidverbinding

In de kadernota Groene Mal is een noordzuidverbinding opgenomen om de bossen (met o.a. Oude Warande, landgoederenzone, de Blaak, etc.) aan de westzijde van Tilburg via de Drijflanen te verbinden met het bosgebied ten noorden van het Wilhelminakanaal (de Mast en Huis ter Heide). In 2004 is door Alterra onderzoek gedaan naar de nut en noodzaak, de alternatieven en de inpassing van deze noordzuid-verbinding (Alterra rapport nr 1099). Op basis van dit onderzoek heeft het college in 2005 besloten dat deze verbinding niet wordt gerealiseerd. Als voorwaarde werd gesteld dat het bosgebied ten westen van Tilburg versterkt wordt, conform de door Alterra voorgestelde kwaliteitsimpuls. Het bosgebied dient beter doorlaatbaar te worden voor soorten van open en halfopen landschap. Hiertoe worden onder andere voorgesteld om langs het Bels Lijntje en de zuidelijke bosrand van de Blaak een mantel- en zoomvegetatie te ontwikkelen en het aantal hekwerken in het bosgebied te verminderen.

Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de boomwaarde zoneringskaart (bwz-kaart) opgesteld. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot kapvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d..

De bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een kaart bij dit bestemmingsplan opgenomen. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1ecategorie zijn op de plankaart weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven.

Bomen met een hoofdwaarde

Openbare bomen die in een zone met een hoofdwaarde staan hebben een structuurbepalend karakter voor heel Tilburg en/of de stadsdelen en nemen een belangrijke plaats in in het stedelijk netwerk (qua karakter, identiteit en herkenningspunt). Het zijn bomen van stedelijk belang waar meer waarde aan wordt toegekend dan aan een 'normale' stadsboom. De openbare bomen met een hoofdwaarde krijgen alle kans om uit te groeien tot een duurzame en kwalitatief hoge bomenstructuur (maximale grootte moet bereikt kunnen worden/volgroeid). Boombehoud is het uitgangspunt. Het beheer, behoud en stedenbouwkundige projecten dienen hierop te worden afgestemd. Tevens is het uitgangspunt dat de boom in principe belangrijker is dan kabels, leidingen en overige infrastructuren. Indien mogelijk dienen kabels en leidingen te worden verlegd als deze in de weg liggen (zowel in huidige als nieuwe situaties). Op deze manier kan de boom behouden blijven. Vanwege de hoge waarde die wordt toegekend aan bomen die een hoofdwaarde hebben, vallen deze bomen altijd onder de bomenverordening. Dit houdt in dat voor openbare bomen met een hoofdwaarde altijd (ongeacht hun stamomtrek) een kapvergunning dient te worden aangevraagd. Of een boom waarvoor een kapvergunning is aangevraagd ook daadwerkelijk gekapt mag worden, wordt vervolgens beoordeeld door de toetser van de kapaanvraag. Er moeten echter wel gegronde, zeer zwaarwegende, maatschappelijke redenen zijn om een boom met een hoofdwaarde te kappen. Andere oplossingen/alternatieven (zoals bijv. het omleggen van kabels en leidingen, het aanpassen van een ontwerp van een gebied, het direct onder de boom door boren van kabels en leidingen) dienen serieus in ogenschouw genomen te worden.

De lijnvormige (hoofd)structuur van bomen in een zone met een hoofdwaarde mag geen gaten vertonen. Indien bomen uit een structuur/laan uit een hoofdzone toch gerooid worden, dient er - indien mogelijk -een nieuwe gezonde boom van gelijke grootte en/of leeftijd op deze plek (of nabij deze plek) herplant te worden om de lijnvormige structuur te handhaven.

De bomen die in een hoofdzone staan zijn duurzame houtsoorten. Gestreefd wordt naar bomen van een 1e grootte (bijv. eik, beuk, linde of kastanje). Deze bomen moeten kunnen volgroeien zonder last en/of schade te ondervinden van zijn omgeving. Indien mogelijk dienen de bomen met een hoofdwaarde vrij dicht en op een regelmatige onderlinge afstand in de rij, 2-zijdig van de weg te worden geplant. Slechts bij onhaalbaarheid van voldoende ruimte (zowel boven- als ondergronds) wordt voor een minder zware boombeplanting of vorm (zuil) gekozen. Indien mogelijk staan bomen met een hoofdwaarde in gras of vakbeplanting (of onderbeplanting). Bij de keuze van het assortiment moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met de grondsoort en de natuurlijke habitat. Per structuur wordt zoveel mogelijk één soort gebruikt.

In de praktijk blijkt dat de hierboven omschreven gewenste invulling van de hoofdzones niet altijd volledig te realiseren is. Toch moet bij het realiseren van (her)inrichtings-, herstructurerings- en herontwikkelingsplannen steeds de gewenste verschijningsvorm/eindbeeld als uitgangspunt worden genomen.

Beheermaatregelen voor bomen met een hoofdwaarde

Bomen die een hoofdwaarde hebben verdienen extra bescherming; zowel boven- als ondergronds. De beheermaatregelen voor bomen die een hoofdwaarde hebben zijn erop gericht om de boom(structuur) in stand te houden en zo mogelijk te optimaliseren. Voor wat betreft beheer betekent dit onder meer:

  • Boombescherming: bij bouwactiviteiten krijgen bomen die in de hoofdzone staan de hoogste mate van bescherming. Dit betekent dat in de definitiefase het behoud van deze bomen (boomkroon, de stam en/of de wortels) uitgangspunt dient te zijn. Onder de kroon van deze bomen mogen geen werkzaamheden plaatsvinden. Daarnaast dienen bij eventuele bouwwerken/plannen minimaal de volgende afstanden tot de stam te worden aangehouden:
  1. 1. beeldbepalende bomen: 8 meter;
  2. 2. monumentale bomen: 15 meter.
  • Bij werkzaamheden in nabijheid van bomen die in de hoofdzone staan dient daarnaast te allen tijde boombescherming te worden aangebracht. Verder dient er bij werkzaamheden in nabijheid van deze bomen altijd een volledige BomenEffectenAnalyse (BEA) te worden opgesteld.
  • Inspectie: bomen die een hoofdwaarde hebben worden minimaal een keer per drie jaar
    geïnspecteerd op veiligheid en onderhoud.
  • Indien bomen met een hoofdwaarde toch moeten wijken wordt herplantplicht opgelegd. Als blijkt dat een feitelijk gelijkwaardige herplant echt niet (volledig) mogelijk is, dient een deel van de herplant door storting van een bedrag in 'Reserve Bomen' gecompenseerd te worden. De hoogte hiervan wordt bepaald door de adviseur bomen en groen van de gemeente Tilburg.
  • In geval van onherstelbare schade aan bomen die een hoofdwaarde hebben zal altijd een herplantplicht opgelegd worden. Voor nieuw geplante bomen zal in de regel géén kapvergunning worden verleend, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand, in het kader van tijdige verjonging of andere uitzonderlijke situaties.
  • Verbetering groeiplaats: indien noodzakelijk en mogelijk zal groeiplaatsverbetering
    plaatsvinden.
  • Bij het uitvoeren van beheermaatregelen (bijvoorbeeld nader onderzoek) zullen de bomen met een hoofdwaarde de hoogste prioriteit krijgen.
  • Beheermaatregelen zijn zowel gericht op de veiligheid en behoud van het bomenbestand als op de esthetische kwaliteit en structuurbepalendheid.

Groenstructuurplan en Groenstructuurplan Plus

Het Groenstructuurplan (GSP) dateert uit 1992 en geeft een lange termijnvisie op de inrichting en het beheer van de openbare ruimte met speciale aandacht voor groen. Enerzijds gaat het om het scheppen van kwaliteit, anderzijds om het in stand houden van deze kwaliteit door een effectief beheer. In het Groenstructuurplan Plus (GSP+) vastgesteld in 1998, wordt het Groenstructuurplan geëvalueerd en geactualiseerd (voor de periode 1997 - 2013). Gronden die in deze stukken zijn aangemerkt als structureel groen, zijn in het bestemmingsplan als groen bestemd. Gronden die daarnaast een natuur- of ecologische waarde kennen, zijn als zodanig bestemd.

Het Groenstructuurplan en het Groenstructuurplan plus geven aan dat kwaliteit wordt gerealiseerd door de volgende elementen te realiseren en te versterken:

  1. a. De natuurkernwaarden in Tilburg worden versterkt door een duurzaam ecologisch raamwerk te realiseren. Dit netwerk bestaat uit:
    1. 1. Vennen, poelen en moerassen rondom Tilburg
    2. 2. Bos in het buitengebied
    3. 3. Beken en beekdalen; Dommel, Leij en Zandleij
  2. b. Een samenhangend netwerk van lange lijnen geeft structuur aan de stad. De lange lijnen worden gevormd door:
    1. 1. Ringbanen
    2. 2. Wilhelminakanaal
    3. 3. Beeldbepalende linten in de Oude Stad
    4. 4. Lanen die stad en landschap verbinden. Het patroon van lange lijnen kan worden geactualiseerd en aangevuld o.a. de genoemde noord-zuidas en oost-weststrip.
  3. c. Hiernaast zijn strategische plekken van belang zoals Frankische driehoeken, parken en pleinen.

Het groen in de stad dient aan verschillende eisen te voldoen. Het groen moet bruikbaar en herkenbaar zijn en dient een bepaalde mate van representativiteit hebben, de inrichting moet helder zijn, de sociale veiligheid dient te zijn gewaarborgd en er moet geïnvesteerd worden in de ecologische duurzaamheid.

Nota 'Grond voor het verleden' (gemeente Tilburg, 2007)

Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:

  1. 1. De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;
  2. 2. De verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.

Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' is een beleidsplan voor het toekomstig Tilburgs archeologiebeleid alsmede een formalisering van het huidige interim-beleid. De nota richt zich op het aanreiken van beleidsregels en intenties betreffende het archeologisch erfgoed in Tilburg. Met de implementatie van dit beleid worden de instrumenten voor de uitvoer van en het toezicht op de Monumentenwet en de kwaliteitsborging (KNA) wettelijk vastgelegd. De gemeente heeft onder andere als taak de advisering bij bestemmingsplan- en vrijstellingsprocedures en de selectie en waardering van voor te dragen gemeentelijke archeologische monumenten.

Uitwerking van de nota zal onder meer nog plaatsvinden in een gemeentelijke archeologische beleidskaart. In de toekomst kunnen, na gemeentelijke vaststelling van deze kaart, archeologische gebieden van deze beleidskaart worden overgenomen in het bestemmingsplan.

Kadernota Toerisme en Recreatie 'De Tilburgse Ervaring' 2003-2010 (gemeente Tilburg, 2003)

In de huidige beleveniseconomie is toerisme en recreatie een groeisector die bijdraagt aan de stedelijke ontwikkeling, de economie en het woon/ werkklimaat. Voor de gemeente Tilburg is toerisme en recreatie een nieuw aandachtsgebied binnen het economisch beleid. Vooral de combinatie van dit stedelijk product met de toeristische kracht van de regio is uniek. Tilburg heeft potentie op toeristisch gebied. Toerisme staat in Tilburg nog in de kinderschoenen. Daarom wordt gekozen voor een groeiend ambitieniveau. Dit betekent dat toeristisch beleid in het verlengde ligt van voorzieningen die de gemeente creëert voor de eigen inwoners. Daarnaast dient het integrale beleidsveld van toerisme en recreatie ingebed te worden in de gemeentelijke organisatie en in regionale samenwerkingsverbanden tussen gemeenten en het bedrijfsleven. In deze kadernota wordt gepleit voor een strategie met 4 sporen te weten:

  1. 1. Randvoorwaarden: gemeentelijke inbedding van toerisme en (regionale) samenwerking;
  2. 2. Toeristische infrastructuur: uitbreiding van (verblijfs)accommodatie en bewegwijzering;
  3. 3. Productontwikkeling: gericht op drie speerpunten: cultuurtoerisme, evenementen en recreëren in het groen;
  4. 4. Promotie: toerisme en recreatie als nieuw element van stadspromotie.

Wat betreft het inhoudelijke beleid wordt in het toeristisch beleid 2003 - 2010 gekozen voor Tilburg als een dynamische stad met als belangrijkste toeristische troeven een onderscheidend stedelijk aanbod van kunst en cultuur en wervelende evenementen gecombineerd met de recreatieve mogelijkheden van de groene regio.

Waterplan 'Naar een duurzaam waterbeheer' (gemeente Tilburg, 1997)

In het Waterplan dat de gemeente in 1997 heeft opgesteld zijn algemene doelstellingen geformuleerd met betrekking tot het gemeentelijk waterbeleid op de lange termijn. Het actieprogramma uit het Waterplan zijn in het Waterstructuurplan verder uitgewerkt en gekoppeld aan ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente.

Waterstructuurplan (gemeente Tilburg, 2002)

Het Waterstructuurplan Tilburg vormt een ruimtelijke vertaling van de actiepunten uit het Waterplan (1997) van de gemeente. Het is een product van alle bij het waterbeleid en –beheer betrokken partners op gemeentelijk niveau en biedt inzicht in het functioneren van het Tilburgse watersysteem, in problemen en mogelijke ingrepen gericht op het verbeteren van de waterhuishouding.

De zorg voor 'voldoende en schoon' water vereist samenwerking tussen de diverse waterpartners in de gemeente. Bij die aanpak staat een drietal hoofddoelstellingen centraal:

  • Streven naar een duurzaam, veerkrachtig watersysteem. Het evenwicht in de waterbalans zou hersteld moeten worden, door afkoppeling en infiltratie van hemelwater te stimuleren en gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden. Ook het herstel van het natuurlijk karakter van de beken rondom de stad is in dit kader van belang.
  • Optimalisatie van de waterketen. Een zuinig en efficiënt gebruik van water: grondwater alleen benutten voor hoogwaardige doelen (drinkwater bijvoorbeeld) en alternatieve waterbronnen (hemelwater, effluent, kanaalwater) inzetten als ook met water van een iets mindere kwaliteit kan worden volstaan.
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, recreatieve en economische waarde van water. Niet alleen hydrologische aspecten verdienen aandacht, een integrale aanpak van waterproblemen staat centraal. Daarbij draait het niet alleen om het verbeteren van het watersysteem, maar is ook het verbeteren van de betekenis van water voor andere functies van groot belang.

Een drietal clusters van maatregelen vormt de leidraad voor de uitwerking van de doelstellingen in een concreet waterprogramma. Deze clusters zijn gericht op:

  • Het voorkomen van nieuwe problemen. Wanneer water als mede ordenend principe voor de locatie en technische inrichting van stedelijke functies, landbouw en natuur wordt ingezet, kunnen kwantitatieve en kwalitatieve problemen in de waterhuishouding voorkomen worden. Water als ordenend principe voor de locatie van bepaalde functies houdt bijvoorbeeld in: in eerste instantie niet bouwen of 'boeren' op plaatsen die van nature te nat zijn. Hydrologisch neutraal bouwen en voldoende ruimte reserveren voor het (infiltreren en) vasthouden van gebiedseigen water is belangrijk, wanneer het de technische inrichting van nieuwe woon- en werkgebieden betreft.
  • Het herstellen en oplossen van bestaande problemen. Bestaande problemen kunnen worden opgelost door de versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan en het vasthouden van gebiedseigen water te stimuleren. Dat kan door afkoppeling van hemelwater in het stedelijk gebied en door waterconserverende maatregelen te nemen in landbouwgebieden.
  • Het sturen. Stimuleren en monitoren van ontwikkelingen, voorlichten en het handhaven van regels en normen. Samenwerking tussen waterpartners is geboden als het gaat om het monitoren van ontwikkelingen en het beheren van databestanden, die het watersysteem en de bodem betreffen. Ook wanneer het stimuleren van nieuwe ontwikkelingen betreft, is die samenwerking essentieel. De gemeente Tilburg kan daarin een trekkersrol vervullen. Zij heeft op haar beurt ook een taak in het voorlichten van burgers en het handhaven van regels en normen.

Dit leidt tot een programma van maatregelen, waarin projecten zijn opgenomen die bijdragen aan de verbetering van het Tilburgse watersysteem. Speciale aandacht gaat uit naar de speerpuntprojecten (zie onderstaande afbeelding): deze projecten verdienen prioriteit, omdat ze op vele fronten (water, natuur en belevingswaarde) verbeteringen brengen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008024-e001_0010.jpg"

Figuur: Waterstructuurplan

Milieubeleidsvisie 2006-2010 (gemeente Tilburg, 2005)

Bij de aanpak van de milieuproblemen is integratie cruciaal. Milieuwinst kan voor een belangrijk deel alleen worden bereikt als er binnen andere beleidsterreinen de juiste beslissingen worden genomen. Voor de komende 5 jaar zijn de volgende integratiedoelen relevant:

  • Gezondheid: minder Tilburgers hebben last van milieuverontreiniging. Specifieke aandacht gaat uit naar de doelgroep verkeer en integratie van milieumaatregelen in het mobiliteitsbeleid;
  • Ruimtelijke ontwikkeling: ruimtelijke plannen mogen niet leiden tot een verslechtering van het leefmilieu in Tilburg. De grote milieuwinst halen we bij de realisatie van uitbreidingslocaties en grote herstructurering operaties. De afgelopen jaren zijn voor vrijwel alle milieuthema´s beleidsnota´s en -programma´s opgesteld in Tilburg. Ook zijn er richtlijnen ontwikkeld.

Hoofdstuk 4 Nadere Beleidsbepaling

4.1 Inleiding

Bij de voorgestelde inhoudelijke beleidsbepaling voor het bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest zijn ondermeer de Interimstructuurvisie en overige reeds bestaande bestemmingsplannen voor het buitengebied van de gemeente Tilburg, het reconstructieplan De Meierij en de Kadernota Groene Mal betrokken (zie hoofdstuk 3). Wat betreft plansystematiek heeft dit bestemmingsplan echter een geheel nieuwe basis die uitgaat van de nieuwe Wro en de SVBP 2008.

Deze plansystematiek wordt verder behandeld in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk wordt voor de volgende thema's de nadere beleidsbepaling beschreven:

  • de hergebruiksmogelijkheden van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (de aard en omvang in relatie tot de gebiedsindeling);
  • recreatie en overige nevenactiviteiten;
  • ondersteunende voorzieningen (de aard en omvang in relatie tot de gebiedsindeling);
  • agrarische bouwblokken (criteria voor de begrenzing van bouwblokken);
  • cultuurhistorie en archeologie;
  • vervolgens is in §4.3 de natuur- en waterparagraaf en §4.4 de milieuparagraaf uitgewerkt.

4.2 De Thema's

Hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing

Algemeen

In dit bestemmingsplan vindt voor wat betreft hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing aansluiting plaats op de beleidsmatige keuzes zoals deze zijn gemaakt in overige reeds bestaande bestemmingsplannen voor het buitengebied van Tilburg (zoals bijvoorbeeld bestemmingsplan De Zandleij).

Als algemene uitgangspunten voor hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing geldt het volgende:

  • In de AHS wordt de voorkeur gegeven aan agrarisch hergebruik;
  • In de GHS is hergebruik vooral gericht op extensievere functies (GHS-landbouw is niet in het plangebied aanwezig);
  • Hergebruiksmogelijkheden worden in belangrijke mate bepaald door de binding met het buitengebied en/of de agrarische sector;
  • Geen wezenlijke of onaanvaardbare toename van de milieuhinder en/of de verkeersaantrekkende werking;
  • Geen onevenredige aantasting van bestaande functies en waarden;
  • Voldaan moet worden aan provinciaal beleid ter zake.

Ten aanzien van de hergebruiksmogelijkheden geldt steeds als uitgangspunt dat in eerste instantie agrarisch hergebruik gewenst is. De agrarische sector kan sturing geven aan deze hergebruiksmogelijkheden via bijvoorbeeld het Landbouwontwikkelingsplan. Het bestemmingsplan is ten aanzien van hergebruik bepalend voor de vraag of een bestemmingswijziging nodig is. Zo niet, dan gaat het om nevenactiviteiten. De mogelijkheden voor niet-agrarisch hergebruik komen in deze paragraaf aan de orde.

Beleid en criteria

Naast de aan het begin van deze paragraaf genoemde algemene uitgangspunten geldt voor alle vormen van hergebruik:

  • Uit onderzoek moet aantoonbaar zijn dat er geen mogelijkheden zijn voor continuering van het agrarisch gebruik of hervestiging van een ander agrarisch bedrijf;
  • Er dient sprake te zijn van algehele bedrijfsbeëindiging;
  • Er mag geen detailhandel plaatsvinden met uitzondering van ondergeschikte detailhandel en verkoop van ter plaatse geproduceerde producten;
  • Er mag geen uitbreiding van het bouwblok en de bebouwing plaatsvinden;
  • Er dient zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats te vinden;
  • Het initiatief mag geen afbreuk doet aan de ontwikkeling van de natuurgebieden.

De mogelijkheid tot hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing voor agrarisch verwante en andere functies, is op beperkte schaal in dit bestemmingsplan opgenomen, in de vorm van wijzigingsbevoegdheden ten behoeve van agrarisch technische hulpbedrijven en/of agrarisch verwante bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, recreatieve voorzieningen en paardenhouderijen.

In het plangebied wordt, indien sanering redelijkerwijs niet kan worden verlangd of agrarisch hergebruik niet haalbaar is, hergebruik als burgerwoning (met op zeer beperkte schaal eventueel daaraan gekoppeld bepaalde andere functies) middels een wijzigingsbevoegdheid met randvoorwaarden eveneens toegestaan, mits substantiële vermindering plaatsvindt van bedrijfsgebouwen, zodat er een 'normale' maat wordt verkregen en vermindering van de verstening plaatsvindt. Ten aanzien van burgerwoningen is een verruiming van de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen opgenomen bij substantiële sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Dit betekent in concreto dat 10% van de te slopen oppervlakte mag worden teruggebouwd, bovenop de reguliere 75m². Dus als iemand 500 m² aan vrijstaande voormalige agrarische bijgebouwen sloopt, mag hij uiteindelijk 75 + 50 m² = 125 m² aan bijgebouwen overhouden, zulks tot een maximum van 200 m². Ook is het mogelijk sloop van voormalige agrarische bebouwing in te zetten voor vergroting van de maximale inhoud van een woning in het buitengebied (600 m³). Tot aan een maximum van 750 m³ mag in ruil voor sloop 10% van de gesloopte inhoud extra woninginhoud worden toegevoegd. Bovenstaande verruimingen zijn alleen mogelijk onder voorwaarde dat de te slopen bebouwing geen cultuurhistorische waarde vertegenwoordigt. Het is niet mogelijk om de premie ten aanzien van bijgebouwen en de woning beide te gebruiken. Wel kan een deel van de gesloopte oppervlakte voor de vergroting van de woning en een ander deel voor de oppervlakte bijgebouwen benut worden. In ieder geval geldt dat het om een eenmalige bonus gaat en dat alle overtollige bebouwing bij voorkeur voorafgaand aan de verruiming of in ieder geval binnen zeer korte termijn daarna afgebroken moet worden. De regeling geldt niet voor recreatiewoningen.

Boerderijsplitsing wordt via een wijzigingsbevoegdheid alleen toegestaan voor voor het buitengebied kenmerkende boerderijen. Hierbij geldt onder meer als voorwaarde dat het bestaande architectonische karakter van de boerderij en de daaraan verbonden cultuurhistorische waarden niet worden aangetast. Evenmin mag het gaan om een woonboerderij, die gelegen is op gronden binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone-luchtvaart'.

Recreatie en overige nevenactiviteiten

Hierbij gaat het voornamelijk om de toelaatbaarheid van de diverse vormen van dag- en verblijfsrecreatie in bestaande bebouwing. Het beleid van de gemeente Tilburg is met name gericht op het bieden van gebiedsgerichte ontwikkelingsmogelijkheden en het bieden van mogelijkheden in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen in het buitengebied (onder voorwaarden).

Kadernota Toerisme en Recreatie 2003-2010, 'De Tilburgse Ervaring'

In deze kadernota verwoordt de gemeente haar beleid en ambities met betrekking tot toerisme en recreatie. In de kadernota wordt onder meer de noodzaak aangegeven voor het opstellen van een beleidsplan buitengebied voor economische ontwikkeling door onder andere toerisme en recreatie. De inhoud van deze kadernota heeft geen directe gevolgen voor dit bestemmingsplan.

Beleid en criteria

Hierna wordt eerst een aantal algemene beleidsuitspraken gedaan. Vervolgens wordt het beleid voor de diverse vormen van dag- en verblijfsrecreatie beschreven met daarbij de eventuele doorvertaling in dit bestemmingsplan.

Algemeen

Als algemene uitgangspunten voor recreatieve ontwikkelingen geldt:

  • Geen milieuhygiënische belemmeringen; onder meer bij gebouwde verblijfsaccommodaties gelden beperkingen vanwege de Wet Geurhinder en Veehouderij;
  • Geen nieuwvestiging in bos- en natuurgebieden;
  • Geen onevenredige aantasting van ter plaatse aanwezige belangen en waarden; in de GHS mag het initiatief geen onomkeerbare gevolgen hebben en juist liefst een versterking vormen voor het behoud en de ontwikkeling van landschappelijke en/of natuurwaarden (GHS-landbouw komt niet binnen het plangebied voor);
  • Geen beperkingen voor de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van de in de omgeving bestaande bedrijven of functies. Deze voorwaarde is niet relevant omdat er geen bedrijven in de omgeving van het agrarisch bedrijf in het plangebied liggen.

Dagrecreatieve voorzieningen

De zomerhuisjes in het plangebied, voorzover legaal aanwezig, zijn aangemerkt als dagrecreatieve voorzieningen. Deze mogen niet worden vergroot, zowel in oppervlakte als hoogte. Tevens is permanente bewoning niet toegestaan, met uitzondering van enkele locaties ten aanzien waarvan de rechter anders heeft bepaald. De voorzieningen mogen wel geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd, waarbij ook van materiaal mag worden gewisseld.

Hergebruik bebouwing voor recreatie

Functieverandering naar dag- of verblijfsrecreatie is in het plangebied mogelijk gemaakt via een wijzigingsbevoegdheid, zij het op beperkte schaal (max. 400 m²). Daarnaast moet worden voldaan aan de reeds hierboven genoemde voorwaarden.

Kamperen

Gebouwde recreatieaccommodaties en reguliere kampeerterreinen voor meer dan 10 kampeermiddelen komen in het plangebied niet voor en worden ook niet toegestaan om extra verstening te voorkomen. Kleinschalig kamperen bij de boer wordt in dit plangebied mogelijk gemaakt onder voorwaarden via ontheffing. Deze zijn als volgt:

  • Het plaatsen van stacaravans is uitgesloten;
  • Het kamperen mag plaats hebben op maximaal 0,5 ha van de desbetreffende gronden;
  • De kampeermiddelen mogen alleen geplaatst worden op het bouwblok, tenzij dit praktisch niet mogelijk is vanwege de aanwezigheid van andere bebouwing, in welk geval ook op een naastgelegen perceel of aan de overzijde van de weg tegenover het bedrijf kampeermiddelen mogen worden geplaatst;
  • Geen onomkeerbare inbreuk mag worden gemaakt op landschappelijke en/of natuurwaarden en voldoende afstand moet worden gehouden tot gebieden met dergelijke waarden;
  • Het kamperen mag geen onevenredige beperkingen opleveren ten aanzien van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven;
  • Parkeren dient op het erf plaats te vinden;
  • Er dient (inheemse) landschappelijke inpassing van het terrein plaats te vinden (omplanting met tenminste 5 m opgaand bos- plantsoen);
  • Er mogen maximaal 25 kampeermiddelen worden geplaatst.

Het bestemmingsplan staat verenigingskamperen op eigen terrein, natuurkamperen, vrij kamperen, kamperen voor eigen gebruik en groepskamperen niet toe in het plangebied.

Recreatieve en overige nevenactiviteiten

Bij agrarische bedrijven worden via een ontheffing op beperkte schaal recreatieve en overige nevenactiviteiten toegestaan. Het moet hierbij gaan om één van de volgende functies:

  • agrarisch-technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en niet aan het buitengebied gebonden bedrijven, zulks tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 400 m² of
  • zorgboerderijen, kinderboerderijen, voorzieningen ten behoeve van kinderopvang, sociaal-culturele, culturele en educatieve voorzieningen, zulks tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 250 m², waaronder maximaal 50 m² ondergeschikte horeca of
  • recreatieve doeleinden, zulks tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 200 m², waaronder maximaal 50 m² ondergeschikte horeca of
  • kamperen met maximaal 25 tijdelijke kampeermiddelen op maximaal 0,5 ha van de desbetreffende gronden (zie hierboven) of
  • opslag van statische goederen, zulks tot een maximale oppervlakte van 50% van het totale oppervlak aan bedrijfsgebouwen tot maximaal 1.000 m², waarbij stalling in kassen niet is toegestaan.

Bij nevenactiviteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het agrarische bedrijf moet als zodanig blijven functioneren, derhalve blijft de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' gehandhaafd;
  • buitenopslag is niet toegestaan;
  • de in het omliggende gebied aanwezige waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast (landschappelijke inpassing);
  • de verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
  • gezorgd moet worden voor voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • de verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige beperkingen opleveren ten aanzien van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven;
  • de nevenactiviteit zelf mag niet milieuvergunningplichtig zijn en daarnaast moet deze milieuhygiënisch inpasbaar zijn.

Bij agrarische bedrijven geldt op grond van de regels van het bestemmingsplan naast het bovenstaande een directe mogelijkheid om bed&breakfast te realiseren, tot aan maximaal 5 units met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 200 m². Hiervoor is dus geen ontheffing vereist. Bij 'Wonen - Buitengebied' worden dergelijke activiteiten niet toegestaan. Hier is onder omstandigheden wel statische opslag binnen bestaande bebouwing (voormalige agrarische bebouwing) mogelijk tot 50% met een maximum van 1000 m2. Hetzelfde geldt voor 'kleinschalige, niet zakelijke dienstverlening' (onder omstandigheden toegestaan tot 400 m²).

Verkoop aan huis (ondergeschikte productiegebonden detailhandel) is in het hele plangebied toegestaan bij het 'agrarisch bedrijf' als ondergeschikte activiteit bij de agrarische bedrijfsvoering, waarbij niet meer dan 100 m² bedrijfsvloeroppervlakte voor de verkoop mag worden gebruikt.

Teeltondersteunende voorzieningen

Het gebruik van TOV is van belang voor verlenging van het seizoen, een meer gelijkmatige arbeidsverdeling en terugdringing van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Het kan consequenties hebben voor perceelsgebonden natuur- en landschapswaarden. De toelaatbaarheid van deze voorzieningen moet worden afgewogen op basis van natuurlijke, landschappelijke en agrarische motieven.

Permanente voorzieningen zijn volgens de provinciale beleidsnota enkel toegestaan op het agrarisch bouwblok.

Volgens de provinciale beleidsnota zijn tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (folies, wandelkappen, hagelnetten e.d.) toegestaan buiten het bouwblok en binnen de bestemming 'Agrarisch' rechtstreeks toelaatbaar. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 2,5 ha binnen de bestemming 'Agrarisch'. Binnen de gebiedsbestemmingen 'Bos' en 'Natuur' zijn tijdelijke TOV uitgesloten.

Teeltondersteunende kassen (permanente teeltondersteunende voorzieningen; TOK) zijn ondersteunende voorzieningen die een onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een vollegrondskwekerij of boomkwekerij. Ze worden gebruikt om de bedrijfsvoering te optimaliseren en om in te spelen op de toename van eisen van marktpartijen en de exportgerichtheid van de tuinbouwsector. Onder een kas wordt verstaan een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dat dient voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen ( > 1,5 m) worden beschouwd als een kas. TOK zijn volgens dit bestemmingsplan uitsluitend toegestaan binnen het agrarisch bouwblok bij agrarische bedrijven tot een maximale oppervlakte van 5.000 m² en dit slechts voor zover het gaat om bedrijven, die niet binnen de GHS zijn gelegen. Omdat binnen het plangebied geen glastuinbouw voorkomt, is de bouw van meer dan 5.000 m² aan TOK binnen agrarisch bouwblokken niet mogelijk.

Agrarische bouwvlakken

De gemeente Tilburg wil voor bestaande agrarische bedrijven bij de bouwbloktoekenning maatwerk leveren zodat bedrijven voldoende ruimte hebben voor de agrarische bedrijfsvoering en -ontwikkeling binnen de planperiode. De in het plangebied aanwezige bedrijfsmatige agrarische activiteiten zijn daartoe in de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf opgenomen.

De gemeente streeft in het algemeen naar zuinig ruimtegebruik, efficiënte benutting van bouwblokken en het voorkomen van verstening van het buitengebied. Door te werken met actuele luchtfoto's, topografische en kadastrale ondergronden heeft de gemeente zeer zorgvuldig de bouwblokken begrensd.

Voor elk agrarisch bedrijf is de omvang en vorm van het bouwblok bepaald. Hiervoor zijn de volgende aanknopingspunten gehanteerd:

  • vigerend plan;
  • uitgangspunten van het reconstructieplan De Meierij; omdat het vigerende bestemmingsplan niet gebaseerd is op het Streekplan 1992/2002 krijgen de grondgebonden agrarische bedrijven en glastuinbouwbedrijven (deze laatste komen niet voor in het plangebied) een bouwblok op maat; dit wil zeggen een bouwblok waarbinnen de bestaande bebouwing en bouwwerken vallen met een reële uitbreidingsruimte (circa 15 %) tot maximaal 1,5 ha; intensieve veehouderijbedrijven in extensiveringsgebied en op niet- duurzame locaties in verwevingsgebied krijgen een strak begrensd bouwblok (rondom gebouwen en voorzieningen); bedrijven in verwevingsgebied op een duurzame locatie krijgen een bouwblok op maat tot maximaal 2,5 ha als bovengrens;
  • huidige bedrijfsbebouwing (onder andere luchtfoto's en opgave enquête), zowel qua omvang als situering, is een belangrijk criterium;
  • reële uitbreidingswensen (concrete bouwplannen/aanvragen en enquête);
  • aard van het bedrijf (hokdier, graasdier, akkerbouw en dergelijke), met als achterliggende gedachte dat bepaalde bedrijfstypen (bijvoorbeeld in het kader van milieu- en/of dierwelzijnseisen) grotere bouwblokken nodig hebben dan andere (dit geldt in principe alleen voor een bouwblok op maat);
  • omvang van het bedrijf (aantal Nge), wordt zijdelings bij de bouwbloktoekenning betrokken omdat economisch grotere bedrijven ook meer mogelijkheden hebben voor uitbreiding en dus een ruimere maatvoering behoeven;
  • aanwezigheid van natuur- en landschapswaarden;
  • specifieke omstandigheden, zoals eigendomsverhoudingen en de aanwezigheid van wegen, waterlopen, bossen en landschapselementen, waarmee bij de begrenzing rekening wordt gehouden.

Nieuw- of hervestiging van agrarische bedrijven wordt mede vanwege de ligging van het plangebied nabij de stad, de aanwezige natuurwaarden en de gedeeltelijke omkadering door het tangentstelsel in het plangebied niet toegestaan.

Uitbreiding bouwvlakken

De ruimte voor uitbreiding van toegekende bouwvlakken hangt voor agrarische bedrijven, niet zijnde intensieve veehouderijbedrijven, met name af van de aard en de ligging van het bedrijf volgens de kaders van het Interimstructuurvisie/Paraplunota. Voor intensieve veehouderij gelden de kaders van het Reconstructieplan Meierij (de integrale zonering).

Bouwvlakuitbreidingen worden via een wijzigingsbevoegdheid geregeld. Grondgebonden agrarische bedrijven in het plangebied mogen uitbreiden tot een omvang van 1,5 ha, terwijl, indien het bestaande bestemmingsvlak reeds meer bedraagt dan 1,5 ha, dit bestemmingsvlak mag worden vergroot met maximaal 20%. In/nabij een ecologische verbindingszone (EVZ) is uitbreiding toegestaan als het functioneren van deze EVZ niet belemmerd wordt.
Intensieve veehouderijbedrijven in extensiveringsgebied mogen enkel uitbreiden in het kader van dierwelzijn (max. 15%). Intensieve veehouderijbedrijven in verwevingsgebied mogen uitbreiden tot 1,5 ha via wijziging (of tot meer in het kader van wettelijke eisen inzake dierenwelzijn). Op duurzame projectlocaties en duurzame locaties in verwevingsgebieden mogen deze bedrijven uitbreiden tot maximaal 2,5 ha (via een buitenplanse procedure). Bij het toepassen van deze procedure zal moeten worden aangetoond dat de betreffende locatie een duurzame locatie is.

Cultuurhistorie en archeologie

In deze paragraaf is een uitsnede opgenomen van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW-kaart) (2006) van de provincie Noord-Brabant. Hierna volgen afzonderlijk de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

Cultuurhistorie

Algemeen

Om de cultuurhistorische waarden van het gebied duidelijk in beeld te brengen worden vier aspecten uitgewerkt:

  1. a. Historische geografie en ontwikkeling van het landschap
  2. b. Archeologie
  3. c. Objecten en structuren (monumentale objecten, ensembles en gebieden)
  4. d. Richtlijnen en voorwaarden

Afhankelijk van hun belang en de beschikbare informatie worden deze aspecten nader belicht. Tevens wordt aangegeven welke aspecten onder enige vorm van beschermende wet- en regelgeving vallen.

Zuidwest

Naar aanleiding van de herziening van het beheerbestemmingsplan Buitengebied Zuidwest (verder plangebied genoemd) is door Fontys-BILAN in 2008 een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is deel van een reeks onderzoeken die kadert in de globale herziening van de beheersbestemmingsplannen van de gemeente. In de volgende paragraaf wordt volstaan met een globale beschrijving. Voor gedetailleerde informatie wordt verwezen naar het desbetreffende rapport van BILAN.

Het plangebied ligt in het zuidwesten van de gemeente Tilburg dat vroeger bestond uit woeste (heide-) gronden, doorsneden door het beekdal van de Donge. In het oosten ligt het moerassige gebied van De Blaak, 't Kolkven en het Rietven dat grenst aan enkele opduikingen waaronder 't Geregt en een uitloper van de hoge gronden ten oosten van De Warande. Dit gebied gaat naar het westen over in de woeste gronden van De Rielsche en Hultensche Heide. De heide wordt doorsneden door het soms zeer brede en drassige beekdal van de Donge. In het uiterste westen ligt het bouwland van de gehuchten Klein Tilburg en Hulten. Ten noorden van het plangebied loopt de nagenoeg kaarsrechte Bredaseweg of Rijksweg die via de Maasbrug en de Maasdyk het beekdal van de Donge oversteekt. Dwars door het plangebied loopt van oost naar west de Gilzerbaan die eveneens de Donge oversteekt via een overgang die bekend stond als de Lievevoorts Vonder.

Het gebied was in het verleden grotendeels onontgonnen en onderdeel van de gemeint. Langs de Donge lagen enkele beemden, waaronder de Brik Polders en de Blood Beemden, die in bezit waren van particulieren. In het westen lag het bouwland van Hulten en Klein Tilburg.

De exacte ouderdom van deze nederzettingen is niet bekend, maar een ontstaan in de (vroege) Middeleeuwen wordt verondersteld. Hulten wordt reeds in de dertiende eeuw vermeld, Klein Tilburg aan het einde van de vijftiende eeuw. Overigens zijn er aanwijzingen dat het gebied al eerder werd bewoond gezien de vondst van Merovingisch aardewerk bij Hulten.

In het plangebied zien we met name in het oostelijke deel soms grillige hoogteverschillen met als hoogste punt 15m +NAP, omgeven door een aantal vennen. Het toponiem Blaak verwijst ook naar de moerassige situatie ter plaatse.

Het westelijke deel van het plangebied maakte vroeger deel uit van een moeilijk te doorkuisen, woest en soms drassig gebied. De van oudsher belangrijkste route in het plangebied was de Gilzerbaan. Over de ouderdom is niets bekend, hoewel delen van de route al in de Middeleeuwen werden vermeld. De weg liep vanaf Berkdijk in een rechte lijn over de heide naar de gehuchten Lage en Hoge Vossenberg onder Klein Tilburg. De overige routes door het plangebied waren meestal onbenaamde zandpaden die hoofdzakelijk van zuid naar noord liepen over de oevers van de Donge en de Hultensche Leij.

De Bredaseweg, die langs de noordgrens van het plangebied loopt, werd aangelegd in 1826, deels op oudere tracés. Belangrijk waren ook de oversteekplaatsen over de Donge. Dit zijn vaak (zeer) oude schakels in doorgaande routes. Het betreft de vroegere Maasdijk in de Bredasweg, de Lievevoorts Vonder in de Gilzerbaan en de Kei Stoep in het huidige Siptenpad in het zuiden van het plangebied. In het oosten van het plangebied liep een deel van het tracé van het Bels Lijntje, de spoorweg van Tilburg naar Turnhout.

Tot ver in de twintigste eeuw bleef een deel van het plangebied bestaan uit heidegronden die vanaf de negentiende eeuw werden aangeplant met naaldbossen en/of werden ontwaterd door de aanleg van een slotenstelsel. De vennen in het plangebied (Blaak, Rietven, Kolkven) werden na 1900 in snel tempo gedempt en omgewerkt tot weide- of akkergrond.

Langs de Bredaseweg werden vanaf de achttiende eeuw door particulieren landgoederen aangelegd met een recreatieve functie. Behalve wat verspreide bebouwing op deze landgoederen vinden we in het plangebied ook het complex van de Tilburgsche Waterleiding Maatschappij.

Archeologie (bodemarchief)

Het plangebied heeft op de Indicatieve Kaart Archeologische waarden (IKAW) grotendeels een middelhoge verwachting. Deze geldt voor het beekdal van de Donge, een groot deel van het gebied ten oosten daarvan en voor een klein deel ten zuiden van de Gilzerbaan. Alleen tussen de Donge en de westgrens van het plangebied en ten zuidwesten van de Gilzerbaan geldt een lage trefkans. In het uiterste westen ligt ter hoogte van Klein Tilburg een klein gebied met een hoge verwachting.

Het oostelijke deel van het plangebied heeft op de Archeologische Waarschuwingskaart van Tilburg (ARWATI) een hoge verwachting. Hetzelfde geldt voor een geïsoleerde verhoging (duinvaaggrond) in het zuiden van het plangebied. Het overige deel heeft op de ARWATI een middelhoge verwachting, het beekdal van de Donge een basis verwachting.

Om deze verwachting nader te kunnen specificeren is in het uitgevoerde onderzoek vertrokken vanuit de reconstructie van het prestedelijke landschap, die in nauwe relatie staat tot de bewoningsgeschiedenis.

Belangrijk onderdeel hierbij is het hanteren van een lagenbenadering. De verschillende landschappelijke lagen zijn reliëf, water, bodem en wegenpatroon. Deze aspecten werden aangevuld met onder andere archeologische waarnemingen, bekende historische bebouwing en toponymisch onderzoek om een overzicht te krijgen van de historische bewoning en het type landschapsgebruik. De landschapsreconstructie werd gekoppeld aan bekende nederzettingspatronen uit diverse perioden. Op deze manier werd uitspraak gedaan over locaties die gunstig kunnen zijn geweest voor (pre)historische bewoning.

Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied aan een aantal historisch-landschappelijke criteria dat kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen.

De archeologische verwachting, zoals aangeduid op de IKAW en ARWATI, is op basis van het uitgevoerde cultuurhistorisch en archeologisch onderzoek nader toegespitst en weergegeven in een verwachtingskaart.

Deze verwachting geeft echter een historische situatie weer, waarbij geen rekening is gehouden met moderne en submoderne verstoringen waarmee de urbanisatie van het plangebied in de twintigste eeuw gepaard is gegaan. Aanvankelijk was deze beperkt tot de aanleg van het complex van de Tilburgsche Waterleiding Maatschappij en het Bels Lijntje. In het zuidwesten van het plangebied werd de golfbaan Prise d'Eau aangelegd. Het grootste deel van het plangebied bestaat echter nog steeds uit bossen, weilanden en akkers en zal dan ook weinig tot geen verstoring kennen.

In de figuur zijn de verwachtings- en de verstoringskaart samengevoegd tot een kaart, waarin onderscheid wordt gemaakt in terreinen met geen tot lage archeologische verwachting, terreinen met middelhoge tot hoge archeologische verwachting en archeologisch waardevolle terreinen (o.a. archeologische monumenten).

In het bestemmingsplan Zuidwest liggen geen terreinen van bijzondere archeologische trefkans of waarde, waarvoor wordt aanbevolen om deze als primaire bestemming archeologie te geven en waarbij voor wijzigingen aan de bestemming een aanlegvergunning vereist is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008024-e001_0011.jpg"

Figuur: archeologie

Objecten en structuren

Objecten

In het plangebied bevindt zich op grond van de gemeentelijke monumentenverordening één beschermd monument. De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP)2. Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en wordt daar ook als waardevol beschouwd. In het plangebied bevinden zich echter geen MIP-panden. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 20053 als basis, maar ook hierin komen geen objecten voor die zijn gesitueerd in het plangebied.

De volgende waardevolle en/of kenmerkende objecten bevinden zich in het plangebied (zie figuur):

Gemeentelijke monumenten:

  • Gilzerbaan 413.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008024-e001_0012.jpg"

Figuur: objecten

Structuren

Uit het BILAN-rapport blijkt dat het plangebied tot ver in de twintigste eeuw doorkruist werd door een aantal wegen en paden, dat mogelijk teruggaat op een zeer oud padenpatroon. Een deel van dit netwerk is verloren gegaan, maar het tracé van enkele van deze oude wegen en paden is echter nog deels herkenbaar in het huidige wegenpatroon:

  • Gilzerbaan – Bredaseweg – Vonderpad/Siptenpad
  • Uit de periode 1940-1970 zijn geen kenmerken bewaard gebleven van bovengemiddelde waarde.

Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant bevinden zich in het gebied de volgende historisch geografisch waardevolle lijnen met de waardering 'redelijk hoog':

  • Gilzerbaan – Bleukweg – Klein Tilburg – Oudelijn – Nieuwelijn – Puttendijk – Siptenpad – Oude Rielsebaan – Vonderpad
  • Historisch geografisch waardevolle lijnen met de waardering 'hoog' en 'zeer hoog':
  • Bredaseweg – Reuselpad (hoog)
  • Schaapsgoorpad (zeer hoog), op het voormalige tracé van het Bels Lijntje

Richtlijnen en voorwaarden

Archeologie

De resultaten van het archeologisch inventariserend bureauonderzoek met inbegrip van de indicatieve periodenkaart van het plangebied, vormen, in combinatie met de vigerende verwachtingskaart(en) en de bekende archeologische waarnemingen, de basis voor advisering en toetsing betreffende archeologische waarden en eventueel vooronderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen en met name vrijstellings- en andere voor archeologie van toepassing zijnde vergunningsprocedures op een bepaalde locatie. Zeker indien het bodemarchief van een bepaald terrein (vermoedelijk) nog niet verstoord is, is nader onderzoek naar eventuele archeologische sporen en vondsten aan de orde (zie eerste afbeelding).

  1. a. Gebied met (middel)hoge archeologische verwachting: bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) waarbij sprake is van grondverzet geldt, in die locaties die op de waarschuwingskaart een aanduiding hebben van (middel)hoge archeologische verwachting, advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie. Deze verplichting geldt bovendien op grond van rijks- en provinciaal beleid voor vrijstellingsprocedures, bestemmingsplanprocedures en MER-plichtige projecten.
  2. b. Archeologisch waardevol terrein: aanlegvergunning met als voorwaarde archeologisch vooronderzoek bij planologische ontwikkelingen voor locaties aangeduid op de plankaart als terrein met bestemming archeologie.
  3. c. Gebied met lage verwachting: op locaties die op de verwachtingskaart een aanduiding hebben van lage verwachting, geldt bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) voor projecten met een oppervlakte van 5000 m² of meer geldt advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie.

Cultuurhistorie

De beschermde monumenten en gebieden (rijks- en gemeentelijke monumenten en beschermde stadsgezichten) vallen onder separate besluitvormingsprocedures, met name de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening gemeente Tilburg. In geval van wijziging van bestemmingen van percelen waarop deze wet- en regelgeving van toepassing is, zal de cultuurhistorische waarde een afwegingsfactor zijn.

De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP (en niet voorzien van een geautoriseerde status (rijks- of gemeentelijk monument)) en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw), hebben geen officieel beschermde status. Desondanks dient in eventuele planontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw. Overigens zijn in het plangebied geen MIP-objecten aanwezig.

4.3 Natuur- En Waterparagraaf

In het plangebied spelen verschillende natuur-, water- en milieuaspecten een rol van betekenis. Een groot deel van deze aspecten ligt in het verlengde van de landschappelijke onderlegger. Genoemde aspecten hebben een sterke relatie met het natuur-, water- en milieubeleid. In deze paragraaf wordt voorliggend ruimtelijk beleid afgewogen in relatie tot de natuur-, water- en milieuaspecten ofwel omgevingsaspecten.

Natuurparagraaf

Ruimtelijke plannen moeten expliciet rekening houden met aanwezige natuurwaarden. Deze waarden zijn als zodanig vastgelegd in Europees beleid, rijksbeleid en provinciaal beleid. Hieronder wordt aangegeven hoe er in dit plan rekening is gehouden met ecologische structuren, belangrijke gebieden en belangrijke soorten. Dit plan regelt alleen aanvullend op natuurbeleid.

De beschikbare informatie van de provincie (provinciaal landschapsonderzoek) en terreinbeherende instanties wordt / is actief betrokken bij dit plan.

Bescherming ecologische structuren (Ecologische Hoofdstructuur,EHS)

Het natuurbeleid van rijk en provincie is actief benut voor dit plan. Actuele natuur- en landschapswaarden worden als zodanig beschermd. De provinciale zonering van de Interimstructuurvisie vormt hiervoor de leidraad (zie systematiek gebiedsbestemmingen).

Bescherming van deze waarden geschiedt via een gerichte gebiedsbestemming en een aanduiding van aanwezige waarden. De EHS is in de gebiedsbestemmingen verwerkt.

Bescherming gebieden (Natura 2000, Natuurbeschermingset)

De gebiedenbescherming is primair geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998. De reeds beschermde natuurmonumenten en de Natura 2000 gebieden worden via deze wet beschermd. De Natura 2000-gebieden genieten een bijzondere bescherming. Voor nieuwe ontwikkelingen in de omgeving van deze gebieden zal tevens getoetst moeten worden op (mogelijke) negatieve effecten op de natuurwaarden. Indien kans is op negatieve effecten dan is er sprake van vergunningplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet. Ten zuiden van het plangebied is het Natura 2000- gebied Regte Heide & Riels laag gelegen.

Bescherming soorten (Flora- en Faunawet)

De Flora- en faunawet beschermt veel inheemse planten, enkele ongewervelden (insecten etc.) en vissen, en (vrijwel) alle van nature in Nederland voorkomende amfibieën, reptielen, (broed)vogels en zoogdieren. Het verstoren (plukken, verwonden, doden, verontrusten etc.) van beschermde flora en fauna, en hun vaste verblijfplaatsen, is in principe verboden. Voor verstoring is wel een ontheffingsverlening mogelijk. Niet alle soorten zijn even zwaar beschermd. Voor veel, algemeen in Nederland voorkomende, soorten (zogenaamde soorten van tabel 1 voortkomend uit de Algemene Maatregelen van Bestuur wijziging artikel 75 van de Flora- en faunawet) geldt een algemene vrijstelling van ontheffingsplicht. Voor verstoring van minder algemene tot zeldzame soorten en/of soorten die op Europees niveau beschermd zijn (opgenomen in de Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn) blijft een ontheffing noodzakelijk. Hierbij dient nagegaan te worden of de verstoring de gunstige staat van instandhouding van de soort in gevaar brengt.

De bescherming van soorten vindt waar nodig plaats via (aanduidingen bij) de verschillende gebiedsbestemmingen.

Verder geldt bij het eventueel toepassen van bevoegdheden inzake ontheffingen en wijzigingen dat er geen negatieve effecten mogen zijn op beschermde Natuurbeschermingswetgebieden dan wel op beschermde planten en dieren.

Waterparagraaf

Het rijk heeft voor belangrijke ruimtelijke plannen de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld. Hierin wordt verwoord hoe er in het plan met water en ruimte rekening wordt gehouden (met name veiligheid en wateroverlast), mede in relatie tot de waterhuishouding en het waterbeleid. Deze paragraaf wordt in overleg met het waterschap opgesteld.

De beschikbare informatie van het waterschap (watergangen, dijken, verdroging, waterberging) is/wordt actief betrokken bij dit plan.

Watersysteem en waterketen

De Oude Leij stroomt van zuid naar noord door het plangebied. De Oude Leij gaat in het noorden van het plangebied over in de Donge. De Donge mondt uit in het Wilhelminakanaal. Het grondwatersysteem van het plangebied bestaat voornamelijk uit infiltratiegebieden. Kwel komt voor in de directe omgeving van de Oude Leij en de Donge. Binnen het plangebied is een pompstation aanwezig.

Waterbeleid en waterbeheer

Het waterbeleid is vastgelegd in het provinciaal waterhuishoudingsplan, het waterbeheerplan van het waterschap Brabantse Delta en het reconstructieplan De Meierij. In het waterhuishoudingsplan staat het provinciaal waterbeleid uitgewerkt (o.a. voor wat betreft het grondwaterbeheer). In het waterbeheerplan van het Waterschap Brabantse Delta staat het waterbeleid van deze (oppervlakte)waterbeheerder binnen het betrokken stroomgebied. Genoemd beleid is actief betrokken bij dit plan.

Water in het plan

Het waterbeleid en het watersysteem vormen uitgangspunt voor voorliggend plan, onder andere via de doorvertaling van de aanwezige (water)functies. Bij de situering van bestemmingen is rekening gehouden met het aspect water. Vennen en poelen worden beschermd binnen de betreffende gebiedsbestemming. Dit plan heeft in principe geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding.

Verder is van belang te melden dat bestaande regelgeving van provincie en waterschap, zoals vigerende Water- en Milieuverordeningen, de Keur(en), de legger en eventueel peilbesluit(en) een separaat toetsingskader vormen. De keur van het waterschap bevat onder andere bepalingen ten behoeve van de bescherming en het beheer en onderhoud van watergangen en oppervlaktewater. Het gaat hier om activiteiten binnen 4-5 meter van de insteek van watergangen. In het plan zijn geen bepalingen opgenomen die dubbelop zijn, dan wel indruisen tegen deze regelgeving. Normale waterstaatskundige werkzaamheden zijn uitgesloten van een aanlegvergunningplicht.

Waterberging

In het Reconstructieplan (meer specifiek de Correctieve Herziening daarvan) zijn de aanduidingen 'bestaande inundatiegebieden', 'in te richten waterbergingsgebieden' en 'voorlopige reserveringsgebieden 2050/2016' opgenomen. Binnen het plangebied komen in te richten inundatiegebieden en zoekgebieden (reserveringsgebieden) voor. Afgesproken is dat bestaande inundatiegebieden en concreet begrensde in te richten waterbergingsgebieden planologisch-juridisch worden vastgelegd in het bestemmingsplan. Hoewel de precieze begrenzing van het in te richten waterbergingsgebied 'Rielse Dijk' nog niet vastligt, is ervoor gekozen dit gebied in het voorliggende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterbergingsgebied' toe te kennen. In zijn algemeenheid wordt opgemerkt dat alle gebieden met de bestemmingen 'Bos' en 'Natuur' een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Water' kennen, en dat alle gebieden met agrarische bestemmingen of de bestemmingen 'Bos' en 'Natuur' mede zijn bestemd voor water.

Watertoets en wateradvies

De waterbeheerder is geïnformeerd over de herziening van het plan. Er is hierbij gevraagd informatie aan te leveren met betrekking tot het watersysteem in relatie tot ruimtelijk relevante zaken. Deze informatie is in het plan verwerkt. Bij brief van 15 juni 2009 heeft waterschap Brabantse Delta laten weten in te stemmen met het voorliggende bestemmingsplan.

4.4 Milieuaspecten

Het ruimtelijk beleid en milieubeleid hebben raakvlakken. Kwaliteiten, waarden en functies hangen samen met het fysieke milieu (bodem, water, lucht). Het milieu stelt enerzijds randvoorwaarden aan de ruimtelijke ordening. De milieukwaliteit kan anderzijds verbeterd worden door ruimtelijke ordening.

Milieuzonering

Bij de toekenning van functies is zoveel mogelijk rekening gehouden met de milieukwaliteit op basis van de volgende milieuaspecten: geluid, hinderlijke bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, geur/stank en locaties met bodemverontreiniging/oude stortplaatsen.

NB: Er is niet direct gekeken naar de milieuaspecten verzuring, vermesting, verspreiding en verstoring, omdat hier separaat generiek beleid voor geldt.

NB: een aantal beschermingsgebieden (bodembescherming, grondwaterbescherming, stilte) worden beschermd via de Provinciale Milieuverordening. Deze gebieden behoeven niet dubbel beschermd te worden in het bestemmingsplan.

Zonering is een belangrijke methode om functies, waarden en kwaliteiten te ordenen. Er is vooral gekeken naar de aanwezigheid van milieuzonering(en) die ruimtelijk relevant zijn voor functieveranderingen in het bestemmingsplan in de vorm van het toevoegen van woon- en/of verblijfsfuncties. Denk hierbij aan bedrijven en milieuzonering en aan milieuzones voor geluidhinder wegverkeer, railverkeer, vliegtuiglawaai en industrielawaai. Ruimtelijk relevante milieuzones zijn als zodanig vastgelegd op de plankaart. Zo zijn geluidscontouren welke over het plangebied zijn gelegen, opgenomen op de plankaart. Bij dit plan behoort voorts een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Bedrijvigheid

Ter plaatse van Gilzerbaan 495 vindt opslag van ballonnen voor ballonvaart en propaan plaats, waarbij tevens een vulpunt aanwezig is. In de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering wordt voor de opslag van propaan een richtafstand genoemd van 50 meter tot de uiterste situering van een gevel van een nabijgelegen woning. Hieraan wordt ten aanzien van de woning aan Gilzerbaan 450 op enkele meters na voldaan. De opslag van propaan en het vullen van flessen met propaan moeten voldoen aan de interne afstanden die worden genoemd in PGS 23 en 15. In verband met de veiligheid moeten overeenkomstig artikel 3.28 van het Activiteitenbesluit een opslagtank met propaan, het vulpunt van een opslagtank met propaan en de opstelplaats van de tankwagen tot aan een buiten de inrichting gelegen kwetsbaar object voldoen aan een afstandsmaat van 25 meter. Aan deze afstandsmaat wordt (ruim) voldaan, reden waarom de geringe afwijking van de richtafstand van 50 meter wordt geaccepteerd.

Geluid

De Wet Geluidhinder bepaalt vereiste zoneringen voor geluid. Deze wet is onlangs herzien en bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer, spoorwegverkeer en vliegverkeer. De wet richt zich onder andere op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.

De Wet Geluidhinder stelt eisen m.b.t. de toegestane geluidbelasting op geluidgevoelige objecten zoals woningen. In de wet wordt per bron een regeling gegeven. Snelwegen en autowegen hebben bijvoorbeeld een zone van 400 m en doorgaande wegen een zone van 250 meter vanuit de as van de weg.

Externe Veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid betreft het risico dat is verbonden aan activiteiten met gevaarlijke stoffen voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. In een nieuwe situatie mag deze kans maximaal 10-6 zijn (1 op 1.000.000). Dit is reeds wettelijk vastgelegd. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht indien sprake is van een ruimtelijk besluit. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere l.p.g.-tankstations) en transport van gevaarlijke stoffen over water, weg, spoor en door leidingen. Bij een toename van de risico's doordat er meer personen in de nabijheid van een risicobron aanwezig zullen zijn, zal er op een verantwoorde wijze invulling gegeven worden aan de hiervoor geldende verantwoordingsplicht.

Risicovolle inrichtingen

Voor inrichtingen die vallen onder het besluit externe veilgiheid inrichtingen, moet bij ruimtelijke besluiten waarbij door mogelijke bouwinitiatieven het groepsrisico toeneemt een verantwoording worden opgegesteld.

Er zijn in het plangebied geen bedrijven aanwezig die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. De mogelijkheid voor het vestigen van een dergelijk bedrijf is in dit plangebied uitgesloten.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Binnen het plangebied of in de nabijheid daarvan zijn de volgende risicovolle transportroutes en leidingen gelegen:

  • Rijksweg A58;
  • Bredaseweg (onderdeel route gevaarlijke stoffen);
  • Spoorlijn Tilburg - Gilze-Rijen;
  • Een tweetal regionale aardgastransportleidingen.

Er worden in het plan binnen de invloedsgebieden geen ontwikkelingen met nieuwe kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Derhalve worden er geen belemmeringen verwacht.

De risico's die worden veroorzaakt door het wegtransport hangen met name af van het aantal transporten met gevaarlijke stoffen en de kans op een ongeluk. Met name over de spoorlijn en de rijksweg A58 vindt transport van (gevaarlijke) stoffen plaats. Voor deze (spoor)wegdelen geldt een verhoogd risico. Het plan voorziet echter niet in nieuwe kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour. Daarnaast zullen geen nieuwe ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van bovengenoemde rijksweg of spoorlijn mogelijk worden gemaakt. Het groepsrisico zal derhalve niet toenemen.

Leidingen

Op dit moment is de Rijksoverheid bezig de circulaire "Zonering langs hogedruk aardgasleidingen" uit 1984 te vervangen door een nieuwe AMvB Buisleidingen. Het concept van dit besluit is gepubliceerd in augustus 2009. Tilburg anticipeert op advies van het Ministerie van VROM op deze wetswijziging.

In het plangebied is een tweetal 40 bar regionale (12 inch en 4 inch) aardgastransportleidingen van de Gasunie aanwezig (Z-528-03 en Z-528-04). Deze zijn, inclusief een belemmeringenstrook van vier meter aan weerszijden van de as van deze leidingen, op de plankaart weergegeven door middel van de (dubbel)bestemming Leiding-Gas.

Leidingnr. Diameter Ontwerpdruk Belemmeringen strook
Z-528-03 12" 40 bar 4 meter weerszijden
Z-528-04 4" 40 bar 4 meter weerszijden

Plaatsgebonden risicocontour:

De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 is een grenswaarde. Binnen deze contour mogen zich geen kwetsbare bestemmingen bevinden. Voor beperkt kwetsbare bestemmingen geldt een genuanceerder beleid. Hiervoor is deze contour een richtwaarde. Tussen de 10-5 en 10-6 -contour mogen zich gemotiveerd beperkt kwetsbare bestemmingen bevinden. In casu ligt de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 op 0 meter van de leidingen.

Groepsrisico:

In tegenstelling tot een berekening van het plaatsgebonden risico, dat enkel een eigenschap is van de leiding, is het groepsrisico juist een eigenschap van de leiding én de omgeving van die leiding. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo'n ongeval kleiner zijn. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken. Wanneer we uitgaan van het nieuwe externe veiligheidsbeleid komen we tot de volgende veiligheidsafstanden:

Leidingnr. Z-528-03 => 1% letaliteitsgrens = 140 m, 100% letaliteitsgrens = 70 m.

Leidingnr. Z-528-04 => 1% letaliteitsgrens = 45 m, 100% letaliteitsgrens = 30 m.

Toelichting 1% letaliteitsqrens (9,8 kW/m2-contour'):

De 1% is de uiterste grens waarbinnen beïnvloeding van het GR mogelijk is. Dit kan door een toename van bebouwing inclusief bewoning, maar ook door bijvoorbeeld een wijziging van een bestaande bestemming in een nieuwe waardoor meer bemensing mogelijk is. Bijv. een oud pakhuis wordt omgebouwd tot een appartementencomplex, dus toename bewoning.

Toelichting 100% letaliteitqrens (35 kW/m2-contour):

Binnen de 100% afstand is de invloed van de leiding zodanig groot dat binnen deze afstand geen overleving mogelijk is. Toename van bebouwing en bewoning binnen deze afstand draagt sterk bij aan een verhoging van het GR.

Binnen 140 meter c.q. 45 meter uit de binnen het plangebied gelegen leidingen worden geen bouwinitatieven mogelijk gemaakt, het groepsrisico zal daarom niet toenemen.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid is een verantwoording van het groepsrisico niet nodig.

Luchtkwaliteit

De wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) is op 15 november 2007 in werking getreden. Het plan moet voldoen aan de eisen die daarin neergelegd zijn.

In de op het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' gebaseerde 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen genoemd die in elk geval als 'niet in betekenende mate' (nibm) worden aangemerkt. Voor deze categorieën staat namelijk vast dat zij 'niet in betekenende mate' bijdragen, en hoeft er geen onderzoek verricht te worden.

In het bestemmingsplan worden geen relevante ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Derhalve hoeft geen onderzoek naar luchtkwaliteit plaats te vinden.

Geurhinder

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Deze wet geeft normen voor de geurbelasting op een geurgevoelig object. De uitwerking van geurbeleid op basis van de wet Geurhinder en veehouderij (Wgv) vindt eigenstandig plaats. De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om binnen bepaalde grenzen af te wijken van de standaard geurnormen zoals gesteld in deze Wet. De afwijkende normen worden dan in een gemeentelijke verordening vastgelegd. De gemeente Tilburg heeft geen geurverordening.

Vliegbasis Gilze-Rijen

Geluidzone-Luchtvaart

Het plangebied bevindt zich gedeeltelijk binnen de geluidzone van de vliegbasis Gilze Rijen. De zone is aangegeven op de verbeelding. Binnen de zones bedraagt de geluidbelasting als gevolg van het luchtvaartverkeer meer dan 35 respectievelijk 45 Kosteneenheden. In verband met het vliegverkeer zal voor zo ver dit betrekking heeft op het plangebied binnen de 35 Kosteneenheden (KE) geluidscontour vliegverkeer aan de bepalingen van het Besluit Geluidsbelasting Grote Luchtvaart voldaan moeten worden. Dit betekent onder andere dat tussen de 35 en 45 KE-geluidscontour slechts zeer beperkt nieuwbouw van (bedrijfs)woningen of boerderijsplitsing mogelijk is en dat tussen de 45 en 65 KE-geluidscontour slechts onder voorwaarden vervangende nieuwbouw van (bedrijfs)woningen mogelijk is. Het plan voorziet echter niet in de realisering van geluidsgevoelige objecten binnen de geluidzone, zodat in zoverre geen rekening behoeft te worden gehouden met de geluidszones.

De geluidszones zijn vastgesteld bij de aanwijzing van het luchtvaartterrein op grond van de Luchtvaartwet. In zoverre heeft het opnemen van de geluidszones op de verbeelding ook geen gevolgen voor bestaande geluidsgevoelige objecten in het gebied.

Invliegfunnel

Het plangebied is deels gelegen binnen de zogenaamde funnel van de vliegbasis Gilze-Rijen; dit is een obstakelvrij start-en landingsvlak met zijkanten dat ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid is vastgesteld. In het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is opgenomen dat in het gebied van de funnel geen objecten mogen worden opgericht die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogte, uitgedrukt in meters boven NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2008024-e001_0013.jpg"

Figuur: invliegfunnel

Instrumental Landing system (ILS)

De vliegbasis Gilze-Rijen beschikt over een Instrument Landing System (ILS). Het ILS is bedoeld voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen door vliegverkeer, ook onder slechte weersomstandigheden. Voor het goed functioneren van het ILS is het noodzakelijk dat in een gebied, het verstoringsgebied, rondom de start- en landingsbaan geen verstoring optreedt. Dit gebied bestaat uit meerdere vlakken met daarbij behorende hoogtes, zowel horizontaal als oplopend. Een object dat beneden de betreffende hoogte blijft zal geen verstoring op het ILS opleveren en zou toelaatbaar kunnen zijn. Een object dat hoger is dan de (zonder meer toelaatbare) betreffende hoogte moet worden getoetst op eventuele verstoringseffecten. Om dit te borgen zijn de maximum toelaatbare hoogtes, uitgedrukt in meters boven NAP, opgenomen op een kaart bij het bestemmingsplan. Hieraan kan een door B&W te verstrekken ontheffing worden gekoppeld ten behoeve van een hogere bouwhoogte onder de voorwaarde dat de werking van het ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. Voorafgaand aan het verlenen van de ontheffing dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen bij de beheerder (DVD, Directie Zuid, Postbus 412, 5000 AK Tilburg) van het betrokken ILS.

Inner Horizontal en Conical Surface (IHCS)

Inner horizontal en Conical Surface (IHCS): Het plangebied is gelegen binnen de zogenaamde Inner Horizontal Surface en Conical Surface (IHCS) van de vliegbasis Gilze-Rijen; dit gebied is vastgesteld ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid. In het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is opgenomen dat, conform de ICAO-normen, rondom de gehele luchthaven een obstakelvrij vlak van 45 m boven NAP hoog is gelegen met een straal van 4 km rond de landingsdrempels, dat overgaat in een conisch vlak met een helling van 5% tot 145 m over een afstand van 2 km.

Tenslotte

Wet- en regelgeving op het terrein van RO en milieu hebben ieder hun eigen toepassingsgebied. Wat in het kader van milieubeleid geregeld is, wordt in dit plan niet nogmaals geregeld. Overlap wordt niet wenselijk geacht en is daarnaast ook niet altijd mogelijk. In het bestemmingsplan zullen dan ook geen aanvullende milieuregels worden opgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische Regeling

5.1 Inleiding

Het beleid van verschillende overheden en de actuele situatie hebben geleid tot een nadere indeling in gebiedsbestemmingen en detailbestemmingen. Op basis van het beleidskader en het gebied is gekozen voor het volgende voorstel voor de legenda van de plankaart wat betreft gebieds- en detailbestemmingen. Deze keuze is gebaseerd op de SVBP 2008.

5.2 Bestemmingen

Algemeen

Om tot gebiedsbestemmingen te komen is gebruik gemaakt van provinciale beleidsmatige gegevens. Deze gegevens bestaan onder andere uit informatie uit de Interimstructuurvisie, Reconstructieplan, Aardkundig waardevolle gebieden-kaart (AWK), Cultuurhistorische waardenkaart (CHW) en de begrenzing van de EHS. Daarnaast is gekeken naar gemeentelijke informatie / plannen om de bestemmingsbepaling te completeren. Afhankelijk van de specifieke waarden in het gebied en de bron waaruit deze afkomstig zijn, is er een bestemming toegekend. De waarden zijn opgesplitst aan de hand van de onderverdeling in de GHS-zonering en uit andere bronnen beschikbare landschappelijke waarden. De nadruk op de GHS-zonering volgt uit het provinciale vestigingsbeleid dat hieraan gekoppeld is en zijn doorvertaling behoeft naar het bestemmingsplan.

Agrarisch

Algemeen

Ten aanzien van deze gronden zijn, vanuit provinciaal oogpunt bezien, geen noemenswaardige landschaps- en/ of natuurwaarden aanwezig.

Regeling

De bestemmingsomschrijving staat agrarische activiteiten in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen toe. Daarnaast zijn wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief recreatief medegebruik toegestaan. In deze bestemming gelden beperkingen wat betreft bebouwingsmogelijkheden. Voorts hebben burgemeester en wethouders een aantal wijzigingsbevoegdheden.

Agrarisch met Waarden-2

Algemeen

De voor Agrarisch met Waarden-2 aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik en tevens wordt de landschappelijke en cultuurhistorische karakteristiek bewaakt.

Regeling

De bestemmingsomschrijving staat agrarische activiteiten in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen toe. Daarnaast zijn wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief recreatief medegebruik toegestaan. In deze bestemming gelden beperkingen wat betreft bebouwingsmogelijkheden en is er een aanlegvergunningenstelsel, met betrekking tot eventuele werkzaamheden die de landschappelijke waarden kunnen verstoren, van toepassing. Voorts hebben burgemeester en wethouders een aantal wijzigingsbevoegdheden.

Agrarisch met waarden-4

Algemeen

De voor Agrarisch met waarden-4 aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik en tevens wordt de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke karakteristiek bewaakt.

Regeling

De bestemmingsomschrijving staat agrarische activiteiten in de vorm van agrarische bodemexploitatie met (beperkte) bijbehorende voorzieningen toe. Daarnaast zijn wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief recreatief medegebruik toegestaan. In deze bestemming gelden strenge beperkingen wat betreft bebouwingsmogelijkheden en is er een aanlegvergunningenstelsel, met betrekking tot eventuele werkzaamheden die de landschappelijke en natuurlijke waarden kunnen verstoren, van toepassing. Bebouwing beperkt zich tot enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Agrarisch – Agrarisch Bedrijf

Algemeen

Deze bestemming is toegekend vanwege de overwegend agrarische functie (met bedrijfsbebouwing) van de gronden gelegen binnen deze bestemming. Een grondgebonden agrarisch bedrijf is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van vee op of met gebruikmaking van de open grond. Het bepalen van de volwaardigheid is een separaat onderdeel bij het opstellen van het plan.

Regeling

De bestemmingsomschrijving staat agrarische bedrijfsuitoefening in de vorm van grondgebonden agrarische bedrijven toe. Eventuele intensieve veehouderijen zijn apart aangeduid. Daarnaast zijn wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Het bebouwen van de gronden is toegestaan binnen het gehele bestemmingsvlak. De bestemmingsregeling biedt burgemeester en wethouders een aantal ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden.

Bedrijf

Algemeen

Deze bestemming is toegekend vanwege de bestaande bedrijvigheid op deze gronden. Het betreft hier het waterleidingbedrijf aan de Gilzerbaan. De specifieke bedrijfsvoering is door middel van een aanduiding aangegeven.

Regeling

Paden, wegen en parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn toegestaan. De specifieke bouwregels zijn in de regels opgenomen en middels aanduidingen weergegeven op de verbeelding (maximale bebouwingspercentage).

Bos

Algemeen

Deze bestemming is van toepassing op de gronden waarop bos aanwezig is. Het betreft zowel bossen met de hoofdfunctie natuur als multifunctionele bossen en zowel grotere boscomplexen die onderdeel zijn van de ecologische hoofdstructuur (EHS) als kleine bosgebiedjes daarbuiten. Middels deze bestemming wordt verzekerd dat de functies van het bos gehandhaafd blijven en/of zich verder kunnen ontwikkelen. Ook het behoud van met het bos samenhangende landschappelijke en natuurwaarden worden middels deze bestemming gewaarborgd.

De bosgebieden zijn begrensd op basis van luchtfoto's, topografische gegevens, vigerende bestemmingsplannen en de bestaande bos- en natuurgebieden uit de EHS.

Regeling

Binnen deze bestemming worden de volgende doeleinden toegestaan: het behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos, het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden, het behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en extensief recreatief medegebruik. Op de gronden mogen uitsluitend noodzakelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde en - indien reeds bestaand en legaal, zie bijlage 7 bij de regels - eenvoudige voorzieningen voor dagrecreatief medegebruik worden gebouwd. Daarnaast is ter bescherming van de gronden en hun waarden een aanlegvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde.

Horeca

Algemeen

De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bedoeld voor horecabedrijven, met bijbehorende voorzieningen zoals ontsluiting via paden, wegen en parkeervoorzieningen. Tevens zijn groenvoorzieningen en water toegestaan.

Regeling

Binnen deze bestemming is het uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak te bouwen, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.

Natuur

Algemeen

De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden en landschappelijke waarden. Verder zijn er bijbehorende en ondergeschikte paden, wegen en parkeervoorzieningen toegelaten, evenals water. Extensief recreatief medegebruik is mogelijk in gebieden met een natuurbestemming.

Regeling

Op de gronden mogen uitsluitend noodzakelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde en - indien reeds bestaand en legaal, zie bijlage 7 bij de regels- eenvoudige voorzieningen voor dagrecreatief medegebruik worden gebouwd. Daarnaast is ter bescherming van de gronden en hun waarden een aanlegvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde.

Recreatie

Algemeen

De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor volkstuinen, golfbanen en een modelvliegbaan, ter plaatse van de gelijknamige aanduidingen. De gronden ter plaatse van de aanduiding golfbaan zijn met name bestemd voor de golfbanen aan weerszijden van de Gilzerbaan. Bij de golfbanen horen ondergeschikte voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, wegen, paden en groenvoorzieningen.

Regeling

In volkstuinen zijn gebouwen toegestaan met een bouwhoogte van niet meer dan 3 meter, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20m2. Voor wat betreft de modelvliegbaan geldt dezelfde bepaling voor de bouwhoogte.

Voor wat betreft de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de golfbaan is een uitgebreid regeling opgezet die de diverse (ondersteunende) bouwwerken op de golfterreinen mogelijk maakt. Er is een ontheffingsbevoegdheid opgenomen om hogere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogelijk te maken, mits noodzakelijk voor het functioneren van de golfbaan en voor zover geen afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschaps- en natuurwaarden. Verder is het met ontheffing mogelijk om tot 5 keer per jaar tenten te plaatsen voor golfgerelateerde evenementen.

Verkeer en Verkeer - Nationaal

Algemeen

Deze bestemming betreft de in het plangebied aanwezige nationale, interregionale, interlokale, lokale verharde wegen. Er is een onderverdeling gemaakt tussen de rijksweg en de overige wegen. De bescherming van de cultuurhistorische waarden van de onverharde wegen wordt in de betreffende gebiedsbestemming geregeld.

Regeling

Binnen deze bestemming zijn verkeersdoeleinden toegestaan. De gronden mogen niet met gebouwen worden bebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan voor zover deze ten dienste staan van de verkeersdoeleinden.

Water

Algemeen

Deze bestemming is toegekend aan het binnen het plangebied aanwezige open water. Het water is als zodanig bestemd en vervult vaak meerdere functies (waterberging, recreatie, natuur). De leggerwaterlopen zijn opgenomen in de bestemming 'Water'.

Regeling

Binnen deze bestemming is water, ten behoeve van aanvoer en afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, oevers en taluds toegestaan. Daarnaast is de bestemming gericht op het behoud van bijzondere waarden van de oevers en oeverbeplanting. Tot slot zijn groenvoorzieningen, voorzieningen voor verkeer en verblijf zoals bruggen en steigers en dergelijke en recreatief medegebruik toegestaan. Binnen de bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van het water toegestaan.

Waarde – Archeologie

Algemeen

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden die op grond van het archeologische onderzoek van Bilan de aanduiding hoog/middelhoger archeologische verwachtingswaarde hebben.

Regeling

Aan deze dubbelbestemming is een aanlegvergunningenstelsel gekoppeld, waarmee archeologisch vooronderzoek verplicht wordt gesteld in het geval van bepaalde werkzaamheden in de bodem.

Waterstaat – Waterberging

Algemeen

Deze dubbelbestemming beschermt de waterbergende functie van gronden. Naast waterberging is gebruik voor andere doeleinden toegestaan.

Regeling

Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en) binnen de weergegeven dubbelbestemming Waterstaat-Waterbergingsgebied begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht ten behoeve van waterberging. Hierbij geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen. Van deze regel kan na consultatie van de waterbeheerder ontheffing worden verleend.

Wonen - Buitengebied

Algemeen

Deze bestemming betreft de verschillende burgerwoningen binnen het plangebied, niet zijnde (agrarische) bedrijfswoningen. Het betreft hier het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen.

Regeling

Binnen deze bestemming zijn woondoeleinden toegestaan, alsmede aan huis verbonden beroepen of bedrijven. In de bebouwingsregeling is aangegeven op welke wijze de gronden mogen worden bebouwd.

Gebiedsaanduidingen

Algemeen

Door middel van gebiedsaanduidingen wordt een contour opgenomen voor de modelvliegbaan, een luchtvaartverkeerzone ingesteld ten behoeve van de vliegbasis Gilze-Rijen, et cetera. Ingevolge de Reconstructiewet aangewezen verwevings- en extensiveringsgebieden worden als zodanig eveneens aangeduid met een gebiedsaanduiding.

5.3 Ontwikkelingen

Ten behoeve van de realisatie van ecologische verbindingszones is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijziging naar een nieuwe passende bestemming (Waarde-Ecologie, Natuur, Bos).

Binnen de verschillende bestemmingen en in de algemene regels zijn enkele mogelijkheden opgenomen ten behoeve van ontwikkelingen bij agrarische bedrijven en wonen. Deze sluiten aan bij de in het vorige hoofdstuk genoemde thema's.

Hoofdstuk 6 Plansystematiek En Procedure

6.1 Ro Standaarden 2008

De wijze waarop de het plan is opgesteld sluit aan bij de wettelijk voorgeschreven RO standaarden 2008. Hieronder vallen onder meer IMRO2008 en SVBP2008. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de standaard voor het buitengebied van de gemeente Tilburg.

6.2 Wettelijke Procedure

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Zuidwest' is ten behoeve van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gezonden naar de betreffende overleginstanties. Tevens heeft een informatie-avond plaatsgevonden ten behoeve van belanghebbenden. Na vooroverleg heeft het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen. De resultaten van deze procedure worden in deze toelichting vermeld.

Hoofdstuk 7 Handhaving, Uitvoerbaarheid En Haalbaarheid

7.1 Handhaving

In dit hoofdstuk is verwoord hoe de gemeente Tilburg invulling wil gaan geven aan de uitvoering van dit bestemmingsplan. Dit hoofdstuk gaat eerst in op vergunningverlening/handhaving en vervolgens op de eventuele uitvoering van maatregelen en projecten.

Voor een goede vergunningverlening zijn transparante richtlijnen nodig hoe om te gaan met bouwvergunningen, aanlegvergunningen, ontheffingen, wijzigingen en eventueel afwijkingen. Met name de laatste categorie is lastig te benoemen. Een algemene richtlijn is dat de eerste jaren er in principe niet afgeweken wordt van het nieuwe plan tenzij er een echte noodzaak aan de orde is. Voor de vergunningverlening zijn verordeningen van andere overheden ook van belang. Denk hierbij aan het ontgrondingenbeleid en de landschapsverordening, waterverordening en milieuverordening van de provincie en het waterbeleid (de keur) van het Waterschap. Van geval tot geval dient de relevante weten regelgeving van deze overheden in beeld te worden gebracht.

Een goede, actieve handhaving is van groot belang voor een gemeente, niet alleen vanwege het rijksbeleid en provinciaal beleid en de jurisprudentie, maar ook in het licht van de geloofwaardigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid binnen de gemeente. Voor een adequate handhaving van een plan is een structurele, uniforme en integrale aanpak nodig, waarbij expliciet aandacht geschonken wordt aan:

  1. 1. de (nul)metingen: de uitgangsituatie en monitoring, onder andere via registratie vergunningen en luchtfoto's,
  2. 2. het stappenplan: de procedure, bijvoorbeeld eerst onderzoek legalisatie, dan minnelijk overleg, dan vooraanschrijving, dan formele aanschrijving, dan inzet dwangsom en tenslotte inzet bestuursdwang, mede in relatie tot de gewenste en benodigde communicatie,
  3. 3. het programma: de prioriteiten aan de hand van thema's en de ernst van de overtreding en
  4. 4. de organisatie van de handhaving: de afstemming, samenwerking, alsmede personele en financiële inzet.

Bij handhaving wordt onderscheid gemaakt tussen preventieve handhaving en repressieve handhaving.

Onder preventieve handhaving wordt het volgende verstaan:

  • goede informatievoorziening en gerichte voorlichting aan de burger;
  • kwalitatief hoogstaande verlening van vergunningen;
  • actualiseren en handhaafbaarheid van verordeningen en bestemmingsplannen;
  • het houden van gedegen toezicht.
  • onder repressieve handhaving worden de volgende vormen onderscheiden:
  • bestuursrechtelijke handhaving;
  • privaatrechtelijke handhaving;
  • strafrechtelijke handhaving;
  • bestuurlijke boete.

Naast deze twee vormen van handhaving kan er ook nog worden gedoogd.

Middels dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan 'preventieve handhaving'. Dit bestemmingsplan biedt juridisch-planologische kaders waaraan actief kan worden getoetst. De gemeente wil voor wat betreft de bouwregelgeving en het ruimtelijk beleid toezicht, controle en handhaving actief verstevigen op basis van duidelijke regelgeving en actieve voorlichting.

Ten aanzien van de dagrecreatieve voorzieningen binnen het plangebied wordt opgemerkt dat deze in 2009 zijn geinventariseerd. Deze inventarisatie diende samen met het vigerende bestemmingsplan en na de vaststelling daarvan verleende bouwwvergunningen als basis voor bijlage 7 bij de regels van het voorliggende plan. Dit geheel aan informatie kan dienen als basis voor eventueel handhavend optreden in de toekomst.

7.2 Uitvoerbaarheid

Algemeen

Voor de uitvoering van een bestemmingsplan buitengebied kan het uiterst zinvol zijn om een separaat uitvoeringsprogramma op te stellen. Dit kan aansluiten bij de projecten in het kader van een eventuele structuurvisie, reconstructieplan, eventuele landschapsontwikkelingsplan etc.

Dit planologisch kader biedt geen directe mogelijkheid om zaken actief uit te voeren in tegenstelling tot bijvoorbeeld landschapsinrichting, landinrichting en het programma beheer. Eventuele maatregelen en projecten kunnen in een uitvoeringsprogramma worden gebundeld en geordend. Voor de uitvoering van dit bestemmingsplan kun je hierbij denken aan:

  • ruimtelijke ordening; bijvoorbeeld landschappelijke inpassing nieuwe bebouwing;
  • archeologie en cultuurhistorie; bijvoorbeeld behoud en herstel van archeologische vindplaatsen en cultuurhistorische objecten en patronen;
  • natuur en landschap; bijvoorbeeld realisatie ecologische hoofdstructuur, aanleg ecologische verbindingszones, behoud/herstel streekeigen beplanting, beheer landschapselementen, zoekruimte natuurcompensatie;
  • waterhuishouding en milieu; bijvoorbeeld waterconservering en waterberging, verdrogingsbestrijding, sanering riooloverstorten, plaatsing windmolens;
  • plattelandsontwikkeling; bijvoorbeeld ondersteuning nieuwe initiatieven;
  • landbouwontwikkeling; bijvoorbeeld herverkaveling en verbetering ontsluiting, stimulering agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
  • recreatie en toerisme; bijvoorbeeld zonering recreatie via situering voorzieningen en routing.

Voor de uitvoering van een bestemmingsplan voor het landelijk gebied kan het zinvol zijn om een separaat uitvoeringsprogramma op te stellen, eventueel met jaarplan en jaarverslag. In het onderhavige geval is hier, gelet op het conserverende karakter van het plan, niet voor gekozen.

Financiële uitvoerbaarheid

Centrale doelstelling van de Grondexploitatiewet, zoals opgenomen als afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. Uitgangspunt van de Grondexploitatiewet vormt een verplichting tot kostenverhaal. Dit betekent, dat een gemeente de gemaakte kosten op de particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot een ontwikkeling van de gronden overgaat. De gemeente mag hier dus niet meer van afzien. Indien er sprake is van een bouwplanmoeten de kosten verhaald worden op de particuliere ontwikkelaar.

De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro:
a. de bouw van een of meer woningen;
b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
c. de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m².

Deze omschrijving van het begrip 'bouwplan' is erg ruim, zodat gemeenten in veel gevallen met de bepalingen van de grondexploitatie te maken krijgen. De toepassing geldt bijvoorbeeld ook voor de bouw van een individuele woning. Deze bouwplantoets kan de vergunningverlenende afdeling verrichten. Maar er is nog een tweede toets, waardoor er in verreweg de meeste gevallen toch geen exploitatieplan gemaakt hoeft te worden. Als het verhaal van de kosten van de grondexploitatie namelijk anderszins is verzekerd en het daarnaast niet nodig is locatie-eisen of eisen m.b.t. woningbouwcategorieën te stellen, hoeft de gemeente geen exploitatieplan op te stellen.

Het voorliggende bestemmingsplan is, zoals hierboven diverse keren opgemerkt, een in hoge mate conserverend plan. In het (ontwerp)plan is op slechts één locatie een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Op aanvraag van de eigenaar van het perceel Reuselpad 9 wordt hier de bouw van één woning toegestaan. Op dit bouwplan is afdeling 6.4 inzake grondexploitatie van de Wro van toepassing. Op grond van deze afdeling is de gemeente verplicht over te gaan tot kostenverhaal. Aan de aanvrager zijn conform de Legesverordening legeskosten ad 5.882,75 euro in rekening gebracht, ter dekking van de plan- en apparaatskosten voor wat betreft het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft. Daarnaast is met de aanvrager een planschade-overeenkomst gesloten, op basis waarvan eventueel uit het bouwplan voortvloeiende planschade op de aanvrager verhaald kan worden. Hiermee is voldaan aan het vereiste kostenverhaal op basis van de Wet ruimtelijke ordening.

7.3 Haalbaarheid

Een bestemmingsplan als zodanig is een planologisch juridisch kader. De maatschappelijke uitvoerbaarheid hangt in sterke mate af van het draagvlak voor de uitwerking van dit gemeentelijk ruimtelijk beleid voor het landelijk gebied. Dit bestemmingsplan buitengebied is opgesteld via een integraal, interactief planproces teneinde de vorming van draagvlak vanaf de start van het proces te waarborgen.

Dit bestemmingsplan richt zich met name op de bescherming en het beheer van bestaande kwaliteiten en functies. Het betreft derhalve een beheergericht plan. Het brengt voor de gemeente geen bijzondere kosten met zich mee en is derhalve economisch uitvoerbaar te achten. Eventuele planschaderisico's worden separaat bekeken op basis van specifieke verzoeken en bouwplannen. Met de eigenaar van het perceel Reuselpad 9 is een planschadeverhaalscontract afgesloten.
De gemeente verwacht dat zij op deze manier voldoende zicht op uitvoering geeft.

Hoofdstuk 8 Inspraak En Vooroverleg

8.1 Vooroverleg Als Bedoeld In Artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:

Instantie Datum verzending Datum ontvangst reactie Opmerkingen?
Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving provincie Noord Brabant 18 mei 2009 24 juni 2009 ja
Inspectie VROM
18 mei 2009 13 juli 2009 ja
Rijkswaterstaat
Directie Noord Brabant
18 mei 2009 niet ontvangen n.v.t.
Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschappen en Monumenten 18 mei 2009 niet ontvangen n.v.t.
Ministerie van LNV 18 mei 2009 niet ontvangen n.v.t.
Ministerie van Defensie 18 mei 2009 niet ontvangen n.v.t.
Waterschap de Dommel
18 mei 2009 29 mei 2009 nee
Waterschap Brabantse Delta 18 mei 2009 19 juni 2009 nee
Nederlandse Gasunie
18 mei 2009 15 juni 2009 ja
KPN
18 mei 2009 niet ontvangen n.v.t.
Essent
18 mei 2009 2 juni 2009 nee
TenneT BV 18 mei 2009 niet ontvangen n.v.t.
NV Rotterdam-Rijn Pijpleidingmaatschappij 18 mei 2009 27 mei 2009 nee
Sabic Pipelines B.V. 18 mei 2009 niet ontvangen n.v.t.
ProRail Railinfrabeheer Beheer en instandhouding regio Zuid 18 mei 2009 niet ontvangen n.v.t.
Kamer van Koophandel Brabant 18 mei 2009 niet ontvangen n.v.t.
College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen 18 mei 2009 niet ontvangen n.v.t.
College van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle 18 mei 2009 24 juni 2009 nee
Brandweer Midden-West Brabant
18 mei 2009 29 mei 2009 ja
Commandant Brandweer Tilburg 18 mei 2009 niet ontvangen n.v.t.
Brabantse Milieufederatie 18 mei 2009 niet ontvangen n.v.t.
Vereniging Natuurmonumenten 18 mei 2009 niet ontvangen n.v.t.
ZLTO Hart van Brabant 18 mei 2009 niet ontvangen n.v.t.
Buurtcomité 't Groene Kwadrant 18 mei 2009 niet ontvangen n.v.t.
Vereniging van Bosbeheerders
't Geregt
18 mei 2009 12 juni 2009 ja

Hieronder worden de overlegreacties (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.

Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving provincie Noord Brabant

1. De directie verwacht in het ontwerp-bestemmingsplan een helder overzicht van alle planologisch relevante (functie)veranderingen (retrospectieve toets).

2. Het ombestemmen van vab's van agrarisch bouwblok naar een woonbestemming, waarbij de overtollige bebouwing onder het overgangsrecht wordt gebracht, biedt volgens de directie onvoldoende borging van de provinciale belangen. De omzetting gaat dan niet gepaard met de vereiste sloop.

3. De directie constateert dat het plan mogelijkheden biedt om buiten het bestemmingsvlak Agrarisch-Agrarisch Bedrijf, zij het aansluitend hieraan, kuilvoerplaten en sleufsilo's te bouwen. Dit verdraagt zich niet met het provinciaal belang. De directie dringt erop aan het plan aan te passen.

4. In het plan zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het oprichten van rijbakken en paardenstallen (schuilgelegenheden voor paarden) binnen de bestemmingen Agrarisch en Agrarisch met waarden 2. Daarnaast zijn er bouwmogelijkheden met betrekking tot schuilgelegenheden voor bedrijfsmatig gehouden vee. Het oprichten van verspreidliggende schuilgelegenheden in het buitengebied verdraagt zich niet met het provinciaal belang. De provincie dringt erop aan het plan hierop aan te passen.

5. De directie merkt op dat het plan op agrarische gronden bouwmogelijkheden biedt voor het oprichten van lichtmasten bij rijbakken voor paarden en dringt er op aan het plan aan te passen.

6. De provincie hanteert bij hergebruik van vab's als uitgangspunt dat allereerst agrarisch hergebruik dient te worden afgewogen. Bij de wijzigingsmogelijkheid naar Wonen-Buitengebied binnen de regels, die behoren bij de bestemming 'Agrarisch-Agrarisch Bedrijf', ontbreekt deze voorwaarde.

7. Het plan stelt als voorwaarde bij het wijzigen van een agrarisch bedrijf naar Wonen-Buitengebied dat de oppervlakte aan bijgebouwen door sloop van overtollige gebouwen wordt teruggebracht tot maximaal 200 m² (of het plan noemt geen maximum). De provincie hanteert als voorwaarde bij hergebruik van vab's dat een ruimtelijke kwaliteitsverbetering optreedt. Een surplus regeling, die stelt dat het oppervlak aan bijgebouwen een bepaald percentage van de te slopen gebouwen tot een maximum van 200 m² mag bedragen, voorziet ons inziens beter in maatwerk en een ruimtelijke kwaliteitswinst dan een generieke maatvoering. De directie dringt er op aan het plan hierop aan te passen.

8. De directie constateert dat in het plan mogelijkheden zijn opgenomen voor het vestigen van niet-buitengebied gebonden bedrijvigheid en maatschappelijke functies als zelfstandige functie op vab-locaties (artikel 4.7.2 en 4.7.6) en als nevenactiviteit op agrarische bedrijven (artikel 4.5.2) in het plangebied. Het plan maakt geen onderscheid tussen bebouwingsconcentraties en buitengebied, waardoor mogelijkheden worden geboden voor op stedelijk gebied gerichte functies in het gehele buitengebied. Dit verhoudt zich niet met het provinciaal belang. De directie dringt erop aan het plan hierop aan te passen. De provincie acht nevenfuncties op een agrarisch bedrijf buiten bebouwingsconcentraties niet zonder meer toelaatbaar, alleen als daarbij sprake is van verbrede landbouw; dat wil zeggen, als deze voorzieningen direct gerelateerd zijn aan het verder in stand te houden agrarisch bedrijf en waarbij de activiteit nauw samenhangt met of ten dienste staat van de agrarische bedrijfsvoering, acht de provincie deze voorzieningen op agrarische bedrijven toelaatbaar. Er kan daarbij echter geen sprake zijn van uitgroei tot een zelfstandige vervolgfunctie. De directie dringt erop aan het plan aan te passen, zodanig dat nevenfuncties als vorm van verbrede landbouw zijn toegestaan en in artikel 1 het begrip verbrede landbouw nader wordt gedefinieerd.

9. In het plan is op diverse plaatsen een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming Natuur opgenomen. De daarbij genoemde voorwaarde 'dat de wijziging pas plaatsvindt op aanvraag van de eigenaar of nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden' is strijdig met het provinciaal belang, omdat het de realisatie van de EHS-doelen doorkruist. Verzocht wordt het plan aan te passen.

10. Binnen de GHS is een aantal dagrecreatieve voorzieningen gelegen, dat de bestemming W-BG krijgt. De bijbehorende extra bouwmogelijkheden schaden het provinciaal belang.

11. Binnen de GHS is een agrarisch bedrijf gelegen. Ten aanzien daarvan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van agrarisch-technische hulp- en agrarisch verwante bedrijven. In de GHS zijn dergelijke bedrijven niet gewenst.

12. De directie constateert dat binnen de bestemming AW-4 geen functieaanduidingen (bijv. specifieke vorm van agrarisch met waarden-leefgebied struweelvogels e.d.) op de verbeelding zijn opgenomen, waardoor de aanwezige en potentiële natuurwaarden niet zijn geborgd middels het in de planregels opgenomen aanlegvergunningstelsel ter bescherming van deze waarden. Dit schaadt het provinciaal belang. De directie dringt erop aan het plan aan te passen, zodat de natuurvvaarden zijn geborgd.

13. Binnen de dubbelbestemming Waarde-Ecologie is een binnenplanse ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor het bouwen van een brandtoren en gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer van natuur. Gezien de grootte en breedte van de desbetreffende bestemmingsvlakken acht de directie bebouwing niet gepast en dringt er op aan het plan aan te passen.

Standpunt college

1. Dit bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest is een conserverend bestemmingsplan. Het betreft niets meer dan een reguliere herziening van de vigerende plannen - 10 stuks in totaal, zie onderdeel 1.3 van deze toelichting - , die tegelijkertijd gemakshalve 'bijeen worden geveegd'. Ten aanzien van slechts een zeer beperkt aantal percelen kan derhalve van een functieverandering worden gesproken. In dit verband merken wij nadrukkelijk op, dat met betrekking tot de dagrecreatieve voorzieningen, die op de plankaarten zijn ingetekend en die expliciet worden benoemd in de brief, houdende de provinciale vooroverlegreactie, geen sprake is van een ontwikkeling, waarvoor niet eerder een planologische procedure (met provinciale toetsing) is doorlopen. Alle op de plankaarten ingetekend dagrecreatieve voorzieningen vinden hun oorsprong in het (oude) bestemmingsplan Buitengebied Zuid-West en de daaropvolgende herzieningen, en zijn de provincie derhalve bekend. Daar, waar dagrecreatieve voorzieningen zijn verdwenen, zijn zij op de plankaart niet teruggekeerd. Nieuwe dagrecreatieve voorzieningen zijn niet ingetekend.

Het beperkte aantal gevallen, waarin gesproken kan worden van een functieverandering, wordt hieronder besproken bij wijze van retrospectieve toets.

Gilzerbaan 401, 405, 409 en 413

Deze woningen zijn de voormalige bedrijfswoningen bij het waterwinbedrijf aan de Gilzerbaan. In de loop der tijd hebben zij hun functie als bedrijfswoning verloren. De woningen worden in het voorliggende bestemmingsplan derhalve thans als gewone burgerwoning bestemd.

Dagrecreatieve voorzieningen met volgnummers 26, 27 en 28

Deze dagrecreatieve voorzieningen hebben de aanduiding 'wonen' gekregen. Hieruit volgt, dat de voorzieningen permanent mogen worden bewoond. Dat de nummers 26-28 mogen worden bewoond, volgt uit de rechterlijke uitspraken, die reeds met het concept-ontwerpbestemmingsplan werden meegezonden.

Gilzerbaan 495

Dit perceel gaat van een agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Dit is logisch, daar het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd, en agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet langer mogelijk is, gelet op de grootte van het perceel. De functieverandering biedt geen extra bouwmogelijkheden. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (één stal met een oppervlakte van ongeveer 300 m²) zal gebruikt worden voor de opslag van statische goederen.

Reuselpad 9

Op dit perceel is een paardenhouderij gevestigd. In het vigerende bestemmingsplan De Blaak Noord-West wordt een bedrijfswoning niet mogelijk gemaakt. Bij brief van 18 februari 2008 heeft de eigenaresse van het perceel een aanvraag ingediend ten behoeve van het bouwen van een bedrijfswoning. Op 28 april 2009 heeft de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen een postief advies afgegeven ten aanzien van de bedrijfswoning. Op 25 juni 2009 heeft de commissie Groene Mal (een samenwerkingsverband van de gemeente Tilburg, milieu- en natuurorganisaties - BMF, BL, NM en WNM -, zuidelijke land- en tuinbouworganisatie, waterschappen en provincie onder het motto 'samen oplossingen zoeken' in het spanningsveld tussen groene ruimte en groeiende stad) dit plan eveneens geaccordeerd. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de desbetreffende bedrijfswoning derhalve mogelijk.

2. Zie het hierboven opgenomen overzicht (retrospectieve toets). Dit probleem speelt feitelijk niet in het plangebied.

3. De opmerking is overgenomen. De desbetreffende onderdelen van de regels zijn aangepast, in die zin dat de bouw- en ontheffingsmogelijkheden in kwestie zijn verwijderd. Expliciet opgenomen is dat kuilvoerplaten en sleufsilo's niet zijn toegestaan.

4. De opmerking is overgenomen. De desbetreffende wijzigingsbevoegdheden en bouwmogelijkheden zijn geschrapt.

5. De opmerking is overgenomen. De bouwmogelijkheid is geschrapt bij alle bestemmingen, die geen bouwvlak met zich brengen.

6. De opmerking is overgenomen. Aan de wijzigingsbevoegdheden in kwestie, die zijn opgenomen in onderdeel 4.7 van de regels, is de desbetreffende voorwaarde toegevoegd.

7. De opmerking is overgenomen. Zie de onderdelen 4.7.2 en 15.2.3 van de regels. Uitgegaan wordt thans van 75 m², vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing, zulks tot een maximum van 200 m².

8. In de begripsbepalingen is een definitie opgenomen van 'verbrede landbouw'. Voorts is onderdeel 4.5.2 van de regels (ontheffing verbrede landbouw en nevenactiviteiten) aangescherpt, in die zin dat de per abuis opgenomen ontheffingsmogelijkheid voor niet buitengebiedgebonden bedrijvigheid is geschrapt en de ontheffingsmogelijkheid voor sociaal-culturele, culturele en educatieve functies louter kan worden toegepast, voor zover deze functies te kwalificeren zijn als 'verbrede landbouw', als omschreven in artikel 1 van de regels. Bij de genoemde wijzigingsbevoegdheden is vermeld dat deze slechts kunnen worden toegepast binnen bebouwingsconcentraties.

9. De opmerking is overgenomen. De desbetreffende voorwaarde is uit de regels verwijderd.

10. De opmerking is overgenomen. De desbetreffende dagrecreatieve voorzieningen zijn als zodanig gehandhaafd, met dien verstande dat door middel van een aanduiding wordt aangegeven dat permanente bewoning is toegestaan.

11. De opmerking is overgenomen, de regels zijn hierop aangepast (zie onderdeel 4.7.5 van de regels).

12. De opmerking is overgenomen, alle bestemmingen in de categorie 'Agrarisch met Waarden' zijn op de verbeelding inmiddels voorzien van een functie-aanduiding.

13. De opmerking is overgenomen. De ontheffingsmogelijkheid is geschrapt.

Inspectie VROM

1. In het algemeen wordt opgemerkt dat de hoogtebepalingen ten aanzien van de aan vliegbasis Gilze-Rijen gerelateerde zones (ILS, IHCS, funnel) uitgedrukt zijn in meters boven NAP. Verzocht wordt dit in het plan te vertalen.

2. Het luchtvaartgebonden 35 KE-geluid van de vliegbasis is juist opgenomen op de verbeelding, maar is verder niet opgesplitst in de verschillende zoneringen (35-40, 40-45 en 45-50 KE). In artikel 24 van de regels ontbreekt een verwijzing naar een kaart waarop deze zoneringen wel inzichtelijk zijn gemaakt, zoals dat wel bij de luchtvaartverkeerzone is gedaan.

3. In onderdeel 2.3 van de toelichting wordt ten onrechte melding gemaakt van straalverbindingen van Defensie binnen het plangebied. In hetzelfde onderdeel wordt ten onrechte gesteld dat zich binnen het plangebied een radarverstoringsgebied bevindt.

Standpunt college

1. De aan de vliegbasis gerelateerde zones inzake ILS, IHCS en funnel, worden geregeld in de onderdelen 1 tot en met 3 van artikel 24 van de regels. Uit de redactie van deze bepalingen blijkt dat ze derogeren aan alle andere planregels. Voorts is in de tekst van genoemde regels opgenomen dat de op de bijlagekaarten vermelde waarden zijn uitgedrukt in meters boven NAP.

2. Aan de regels is een bijlagekaart toegevoegd, waarin het luchtvaartgebonden geluid is onderverdeeld in de verschillende zoneringen. In onderdeel 24.4 van de regels wordt naar deze kaart verwezen.

3. De opmerking is overgenomen. De desbetreffende passages zijn uit de toelichting verwijderd.

Nederlandse Gasunie

1. In het plangebied ligt een tweetal regionale aardgastransportleidingen van het bedrijf. Deze leidingen zijn niet goed ingetekend. Verzocht wordt deze omissie te herstellen.

2. In onderdeel 2.3 van de toelichting wordt ten onrechte melding gemaakt van één planologisch relevante aardgastransportleiding binnen het plangebied. Het zijn er twee. Verzocht wordt de toelichting op dit punt aan te passen.

3. In onderdeel 4.4 van de plantoelichting wordt de Gasunie ten onrechte aangeduid als 'Gastransportservice'. Verzocht wordt dit aan te passen.

Standpunt college

1. De opmerking is overgenomen, zie de plankaarten.

2. De opmerking is overgenomen. Foutieve informatie verwijderd, juiste informatie opgenomen.

3. De opmerking is overgenomen.

Brandweer Midden en West Brabant

1. Geadviseerd wordt de bosgebieden te voorzien van natuurlijke brandcompartimenten en onderling te scheiden met brandgangen van voldoende breedte.

2. Geadviseerd wordt het secundaire bluswater ter plaatse van strategische plaatsen in het buitengebied in het algemeen te verbeteren door het aanbrengen van geboorde putten en/of bluswaterwinplaatsen. Tevens wordt verzocht primaire en secundaire bluswatervoorzieningen op te nemen op de plankaart.

3. Geadviseerd wordt in overleg te treden met de beheerders van het buitengebied, teneinde burgers door middel van informatieborden te wijzen op mogelijke risico's alsmede mogelijkheden tot zelfredzaamheid.

4. Gelet op de wenselijkheid om risico's te beperken zijn en/of te voorkomen is het noodzakelijk na te denken over bijvoorbeeld de vraag hoe om te gaan met langdurige droogte in relatie tot het daarbij aanwezige bosbrandgevaar.

Standpunt college

1. Dit advies wordt op deze plaats voor kennisgeving aangenomen, daar het zich niet leent voor planologische doorvertaling in dit bestemmingsplan. Brandgangen van voldoende breedte zijn te realiseren binnen de bestemmingen 'Bos' en 'Natuur'.

2. Zoals ook naar aanleiding van overlegreacties ten aanzien van andere bestemmingsplannen is opgemerkt, worden bluswatervoorzieningen niet als zodanig weergegeven op bestemmingsplankaarten. Wij delen de mening van de brandweer dat bouwkundige en installatietechnische maatregelen de veiligheid kunnen vergroten. In concreto zal dit echter geregeld moeten worden op bouwplanniveau.

3. Dit advies wordt op deze plaats voor kennisgeving aangenomen, daar het zich niet leent voor planologische doorvertaling in dit bestemmingsplan.

4. Dit advies wordt op deze plaats voor kennisgeving aangenomen, daar het zich niet leent voor planologische doorvertaling in dit bestemmingsplan.

Vereniging van Bosbeheerders 't Geregt

1. De vereniging heeft van derden moeten vernemen dat een informatieavond over het concept-ontwerpbestemmingsplan heeft plaatsgevonden en heeft zelf om de stukken moeten vragen. Informatie over de avondbijeenkomst had naar het huisadres van de leden en de secretaris van de vereniging moeten worden gestuurd. Gaarne verneemt de vereniging op welke wijze alsnog een inspraakmogelijkheid zal worden gecreëerd voor de vereniging en haar leden.

2. Op pagina 40 van de toelichting worden de dagrecreatieve voorzieningen in het plangebied aangeduid met de term 'kotjes'. Dit dekt de lading niet; het gaat om representatieve recreatiewoningen, die door de leden van de vereniging nauwgezet worden onderhouden.

3. Wezenlijk onderdeel van het bestemmingsplan is de Lijst van dagrecreatieve voorzieningen. Verzocht wordt deze lijst aan alle individuele leden van de vereniging toe te zenden, zodat hetgeen is geïnventariseerd, kan worden gecontroleerd.

4. Op de ontvangen plankaarten zijn slechts hoofdgebouwen aangegeven. Er zijn derhalve legale bouwwerken, die niet op de plankaart ingetekend zijn.

5. In het concept-ontwerp wordt ten opzichte van de bestaande situatie een aantal bestemmingen gewijzigd. Zo worden de dienstwoningen bij het pompstation nu bestemd als gewone woningen. De vereniging is daar niet op voorhand tegen, maar wil hier met de gemeente wel nader overleg over plegen.

6. In het concept-ontwerp is opgenomen dat de bestaande dagrecreatieve voorzieningen gehandhaafd mogen worden, indien deze zowel in de inventarisatielijst zijn opgenomen, als op de plankaart zijn aangeduid (cumulatieve eis). In het vigerende bestemmingsplan is slechts vereist dat de desbetreffende dagrecreatieve voorzieningen in de lijst zijn opgenomen. De vereniging wil dat de bestaande regeling op dit punt gehandhaafd blijft.

7. Verzocht wordt een binnenplanse ontheffingsmogelijkheid op te nemen ten aanzien van ondergronds bouwen, zulks met het oog op de sanering van ongezuiverde lozingen en het overleg dat daarover plaats heeft tussen de onderscheidene betrokken partijen.

Standpunt college

1. Op 9 april 2009 heeft inderdaad een informatieavond plaatsgevonden over het concept-ontwerpbestemmingsplan, in de ontvangstruimte van de struisvogelfarm van de familie Van de Staak, Bleukweg 6 te Tilburg. De gemeente heeft ten aanzien van deze avond, die overigens geen deel uitmaakte van een formeel inspraaktraject - de wettelijk verplichte inspraak in de bestemmingsplanprocedure heeft pas plaats na publicatie van het ontwerpbestemmingsplan, terwijl het op 9 april nog slechts ging om een ruw concept-ontwerp - , de standaardprocedure gevolgd. Deze houdt in dat een bewonersbrief annex uitnodiging wordt verstuurd naar alle binnen het plangebied geregistreerde postadressen. Zulks is geschied bij brief van 31 maart 2009. Het feit dat veel leden van de vereniging de brief niet hebben ontvangen, laat zich verklaren door het gegeven dat veel dagrecreatieve voorzieningen geen geregistreerd postadres hebben en/of een brievenbus ontberen, terwijl een overzicht van de woonadressen van de desbetreffende personen op dat moment ten stadhuize niet aanwezig was. De brief heeft sommige eigenaren van bospercelen overigens wel bereikt, gelet op hun aanwezigheid tijdens de avond. Wij betreuren het feit dat e.e.a. zo verlopen is. Gelukkig heeft het bestuur van de vereniging thans een lijst met woonadressen van haar leden ter beschikking gesteld. De bewonersbrief aangaande de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zal bezorgd worden op al deze adressen. Dat de vereniging zelf geen uitnodiging voor de informatieavond heeft ontvangen, laat zich verklaren door het feit dat het gemeentebestuur de vereniging analoog aan artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft aangemerkt als overlegpartner. Geen enkele overlegpartner heeft een uitnodiging voor de informatieavond ontvangen. Ook dit is in overeenstemming met de standaardprocedure. Overlegpartners krijgen de stukken per post toegezonden, onder vermelding van een bepaalde reactietermijn. Zulks is in casu geschied bij brief van 14 mei 2009 en zou ook zijn geschied, indien de vereniging niet tevoren om de stukken zou hebben gevraagd. De vereniging is op dezelfde wijze behandeld als andere overlegpartners. Een nieuwe informatieavond zal niet worden gepland. Dit achten wij weinig zinvol, als was het maar omdat er geen formeel inspraakmoment aan gekoppeld is. De avond van 9 april had vooral als doel de bewoners van het plangebied opmerkzaam te maken op het feit dat een bestemmingsplan in voorbereiding is. Dat doel is inmiddels bereikt. Zoals hierboven opgemerkt zullen de leden van de vereniging wel allen de bewonersbrief aangaande het ontwerpbestemmingsplan ontvangen. In deze brief zal worden vermeld hoe en waar van het ontwerp kennis kan worden genomen en op welke wijze en binnen welke termijn zienswijzen kenbaar kunnen worden gemaakt. De vereniging krijgt, evenals de andere overlegpartners, schriftelijk bericht van de gemeentelijke beantwoording van de ingestuurde overlegreactie. Ook daarbij zal worden vermeld op welke wijze en binnen welke termijn zienswijzen kenbaar kunnen worden gemaakt.

2. De opmerking is overgenomen. De term 'kotjes' komt in het plan niet meer voor.

3. De Lijst van dagrecreatieve voorzieningen maakt deel uit van het (ontwerp)bestemmingsplan, en zal derhalve samen met de andere van het ontwerp deel uitmakende stukken ter inzage worden gelegd. Deze terinzagelegging zal worden gepubliceerd in de Tilburgse Koerier en de (alleen nog in digitale vorm bestaande) Staatscourant, alsmede op de gemeentelijke website. Alle stukken, en dus ook de Lijst van dagrecreatieve voorzieningen, worden niet alleen op verschillende plaatsen binnen de gemeente fysiek ter inzage gelegd, maar ook op de gemeentelijke website digitaal beschikbaar gesteld. Een ieder heeft op deze wijze toegang tot de stukken. Aan individuele burgers worden gedurende de bestemmingsplanprocedure nooit exemplaren van het desbetreffende plan (of bijlagen daarbij) per post toegezonden. In deze planprocedure zal dat niet anders zijn. Zoals hierboven opgemerkt kan een ieder vanaf de datum van terinzagelegging de stukken (waaronder de Lijst van dagrecreatieve voorzieningen) echter downloaden van de gemeentelijke website.

4. De opmerking is in die zin overgenomen, dat de regels van het plan thans slechts stellen dat de functie-aanduidingsvlakken 'dagrecreatie' op de plankaarten een indicatie geven van de locatie van de dagrecreatieve voorziening (inclusief annexe bouwsels) in kwestie. Eventueel buiten het vlak vallende legale bebouwing wordt dus niet wegbestemd. Aan de hand van het bij de functie-aanduiding vermelde volgnummer, kan in de Lijst van dagrecreatieve voorzieningen worden gekeken welke bebouwing geacht wordt legaal aanwezig te zijn.

5. De desbetreffende woningen fungeren niet meer als dienstwoningen bij het pompstation. Om die reden worden zij ook niet meer als dienstwoningen bestemd. Nader overleg met de vereniging van bosbeheerders hierover lijkt ons niet zinvol. Indien de vereniging meent door de bestemmingswijziging in haar belangen te worden geschaad, kan dit gemotiveerd kenbaar worden gemaakt in een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan.

6. De opmerking wordt niet overgenomen. Uit oogpunt van leesbaarheid, klantvriendelijkheid en juist gebruik van de huidige RO-standaarden, dienen binnen een bestemming (in casu vooral de bestemming 'Bos') voorkomende afwijkende functies op de verbeelding van het bestemmingsplan te worden aangegeven. De dagrecreatieve voorzieningen werden onder de vigeur van het oude bestemmingsplan Buitengebied Zuid - West overigens ook op kaart aangegeven. De cumulatieve eis stond in dat plan inderdaad niet expliciet vermeld. Aan het cumulatieve vereiste moet echter niet teveel gewicht worden toegekend; er staan geen dagrecreatieve voorzieningen op de bijgevoegde lijst, die niet op de plankaart(en) zijn ingetekend. De omgekeerde situatie doet zich evenmin voor. In feite gaat het dus niet om een cumulatieve eis, maar om hetzelfde vereiste.

7. Een binnenplanse ontheffingsmogelijkheid ten behoeve van ondergronds bouwen is opgenomen in onderdeel 25.5 van de regels.

8.2 Burgerparticipatie

Op 9 april 2009 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in de struisvogelfarm van de familie Van de Staak, Bleukweg 6 te Tilburg. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn de eerste concepten van de plankaarten gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 11 september tot en met 22 oktober 2009. Tijdens deze periode zijn er 51 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.

N.B.1: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).

N.B.2: de zienswijzen zijn zo logisch mogelijk gerangschikt, en dus niet op volgorde van ontvangst. De zienswijzen 8 tot en met 51 zijn afkomstig van eigenaren/gebruikers van zich binnen het plangebied bevindende dagrecreatieve voorzieningen. Voor het gros van die zienswijzen geldt dat ze betrekking hebben op geringe afwijkingen tussen de bestaande, legale situatie ter plaatse en de inventarisatielijst, zoals opgenomen als bijlage 7 bij het plan. Het gaat hierbij om op de lijst ontbrekende kleinere bouwwerken en afwijkingen m.b.t. de genoteerde maatvoeringen. Het belang van deze zienswijzen voor het plan als zodanig is beperkt. Interessanter zijn de zienswijzen met de volgnummers 11, 12 en 35. Deze hebben betrekking op het verbod op het permanent bewonen van dagrecreatieve voorzieningen (nummers 11 en 12) en het verbod op het oprichten van nieuwe dagrecreatieve voorzieningen (nummer 35).

Zienswijze 1 (Provincie):

1. In het advies van onze directie ROH van 18 juni 2009, kenmerk 1538810/1551264, is verzocht om in onderhavig plan een retrospectieve toets op te nemen waarin u in elk geval een helder inzicht geeft in de planologische aanvaardbaarheid van alle relevante (functie) veranderingen. Dit betreffen onder andere bestemmingswijzigingen, bestemmingsvlak-, bouwvlak- en bouwperceelvergrotingen, vergrotingen van toegestane bebouwing, positieve bestemming voor (bedrijfs)woningen en dergelijke die niet in eerdere WRO-procedures met onze goedkeuring zijn vastgesteld, maar wel in het plan zijn opgenomen. Wij constateren dat het ontwerpplan deze retrospectieve toets deels niet bevat en er in meerdere gevallen dus geen inzichtelijke en goed onderbouwde afweging is gemaakt ter verklaring van de in het plan opgenomen nieuwvestigingen, omvang of uitbreidingmogelijkheden van de verschillende functies.

2. Artikel 15 ('Wonen-Buitengebied') van het plan geeft in diverse leden aan dat sloop van bijgebouwen (zijnde voormalige bedrijfsgebouwen) enkel plaats moet vinden ingeval van vrijstaande bijgebouwen. In de praktijk betekent dit dat aangebouwde bijgebouwen bij onder andere voormalige agrarische bedrijfslocaties gevrijwaard zijn van de verplichte sloop, die wij in dit kader als voorwaarde stellen. Het uitsluiten van sloop, van andere dan vrijstaande bijgebouwen, is in strijd met het provinciaal belang.

3. De regeling van het ontwerpplan stelt, dat in gevallen waar geen bouwvlak binnen de bestemmingsvlakken 'Wonen-Buitengebied' is aangegeven, het bestemmingsvlak als zodanig geldt. Wij constateren dat deze bestemmingsvlakken op de verbeeldingen erg ruim zijn begrensd in relatie tot de binnen bet bestemmingsvlak aanwezige gebouwen. Gelet op de grootte van vrijwel alle in het ontwerpplan opgenomen bestemmingsvlakken (in een aantal gevallen vergroting van de bestemmingsvlakken ten aanzien van de vigerende situatie) met de bestemming 'Wonen-Buitengebied' ontstaan hiermee, ondanks de beperkende uitbreidingsmogelijkheden van bestaande bebouwing, herbouwmogelijkheden binnen de bestemmingsvlakken die ongewenst zijn vanuit onze optiek. Onze uitgangspunten 'concentratie van bebouwing' en 'zuinig ruimtegebruik' worden met toepassing van onderhavige regeling én de weergave op de bij het plan behorende verbeeldingen onvoldoende meegewogen en schaden daarmee onze belangen. Ten aanzien van die bestemmingsvlakken met een woonbestemming die ten opzichte van de vigerende situatie vergroot zijn, missen wij binnen het ontwerpplan tevens een gemotiveerde onderbouwing waarom deze vergrotingen noodzakelijk zijn en welke kwaliteitswinst hiermee gepaard gaat voor het betrokken gebied. Wij verwijzen in dit geval als voorbeeld naar locatie Bleukweg 10. Wij verzoeken u het plan zodanig aan te passen dat onze belangen ten aanzien van voornoemde aspecten afdoende worden geborgd.

4. Met betrekking tot de locatie Bleukweg 4 is geconstateerd dat er ten opzichte van het vigerende plan een nieuw bestemmingsvlak ten behoeve van wonen is toegekend ('Wonen-Buitengebied'). Uit het plan blijkt niet wat de rechtmatige grondslag is om ter plaatse deze nieuwe functie toe te kennen. Een toevoeging van nieuwe burgerwoningen in het buitengebied is in strijd met het verwoorde provinciaal belang.

5. De locatie Bleukweg 20-22 is in het vigerende bestemmingsplan aangeduid als 'bestaand agrarisch bedrijf. In onderhavig ontwerpplan zijn ter plaatse twee woonbestemmingen opgenomen. Voor zover wij kunnen beoordelen is er in dit geval geen sprake van de toevoeging van burgerwoningen door bouwkundige aanpassing (splitsing) van bestaande boerderijgebouwen en heeft er geen sloop van voormalige bedrijfsgebouwen plaatsgevonden. Om hiervoor genoemde redenen achten wij deze woonbestemmingen niet aanvaardbaar en verwachten wij een aanpassing van het plan.

6. Binnen de bestemming 'Agrarisch-Agrarisch Bedrijf is in artikel 4.2.1 lid b. de bepaling opgenomen dat indien geen bouwvlak is aangegeven, het bestemmingsvlak als zodanig geldt. Vervolgens is onder lid c. van datzelfde artikel aangegeven dat tenzij door middel van een bouwvlak, bouw- of maatvoeringaanduiding anders is aangegeven, het bestemmingsvlak volledig mag worden volgebouwd met een enkele aanvullende bepaling wat betreft de afstand tussen de as van de weg en de bebouwing. Wij verwijzen hierbij als voorbeeld naar de agrarische bedrijven die zijn gelegen aan de Bleukweg en in het bijzonder naar perceel Bleukweg 6. Gelet op de grootte van het bestemmingsvlak (ca 4,5 ha) en de thans aanwezige gebouwen is de ontwikkelingsruimte voor dat agrarisch bedrijf vele malen groter dan de hiervoor te hanteren 15% en staat naar onze mening niet in verhouding tot een normale ontwikkeling van een agrarisch bedrijf. Met de mogelijkheid tot nagenoeg volledige bebouwing van de bestemmingsvlakken, wordt onvoldoende rekening gehouden met onze uitgangspunten ter bescherming en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied en kan daardoor ons provinciaal belang schaden. Wij verzoeken u het plan op dit punt aan te passen.

7. In het plan is binnen de AHS-landschap de bestemming 'Recreatie' voorzien. Binnen deze bestemming is onder andere de golfbaan gelegen. Ter plaatse van de overgang van GHS-natuur naar AHS-landschap, is op de verbeelding een bouwvlak ingetekend welke u volgens bijlage 7 (Lijst van dagrecreatieve voorzieningen) van het ontwerpplan heeft gekenmerkt als volgnummer 14, schuilhut/opslag golfbaan en binnen de bestemming 'Recreatie' de nadere aanduiding 'dagrecreatie' (dr) heeft gegeven.

Wij merken hierbij een tweetal zaken op. Ten eerste komt binnen voornoemde bestemming de aanduiding 'dagrecreatie' niet voor in de regeling. Ten tweede is op de verbeelding, anders dan gesteld in artikel 11.2.3, lid c onder punt 6, het bedoelde en bestaand stenen gebouwtje met een maximale oppervlakte van 26 m2 wel binnen een bouwvlak geprojecteerd. Een bouwvlak op onderhavige locatie geeft extra bouwmogelijkheden en is daarmee niet in overeenstemming met onze uitgangspunten met betrekking tot verrommeling en ontstening van het buitengebied. Wij verzoeken u de verbeelding en de regeling met elkaar in overeenstemming te brengen zodat onze belangen ten aanzien van dit aspect afdoende worden geborgd.

8. Het samenhangend netwerk van robuuste natuurgebieden en ecologische verbindingszones is vastgelegd in de provinciale GHS. Voor deze gebieden is een planologische basisbescherming geformuleerd. In onderhavig plan is uitwerking gegeven aan deze planologische basisbescherming door de GHS-natuur te vertalen naar de bestemmingen Natuur, Bos en Agrarisch met Waarden - 4 voorzover de gronden nog agrarisch in gebruik zijn. De binnen artikel 24.9, Wro-zone-wijzigingsgebied 1, 2, 3, 4 en 5 opgenomen voorwaarde (b.. de wijziging pas plaatsvindt op aanvraag van de eigenaar of nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden) om het plan te kunnen wijzigen ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waarde-Ecologie' is strijdig met het provinciaal belang, omdat het de realisatie van de EHS-doelen doorkruist. Tevens is het geen planologisch criterium. Wij verzoeken u het plan op dit punt aan te passen.

Standpunt gemeente:

1. De in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen retrospectieve toets blijkt inderdaad niet compleet te zijn. Een retrospectieve toets ontbreekt met betrekking tot de gronden binnen het plangebied, die behoren tot het voormalige grondgebied van de gemeente Gilze en Rijen. Het gaat hierbij om de aan de Bleukweg gelegen percelen. Het bij wijze van antwoord op de provinciale vooroverlegreactie gegeven overzicht is naar ons oordeel voor wat betreft de overige gronden welvolledig. Hieronder volgt een korte verantwoording met betrekking tot de ontbrekende percelen. Voor de volledigheid worden alle aan de Bleukweg gelegen percelen met bouwmogelijkheden besproken, hoewel niet ten aanzien van al deze percelen gesproken kan worden van een planologische wijziging, als bedoeld in de zienswijze. Tevens wordt het perceel Klein Tilburg 1 besproken, omdat wij hebben besloten dit perceel, dat in het ontwerpbestemmingsplan nog stond aangeduid als agrarisch bedrijf, een woonbestemming te geven.

Bleukweg 2

In het vigerende bestemmingsplan `Buitengebied´ van de gemeente Gilze en Rijen (goedgekeurd in 1987) is aan deze gronden de bestemming ´Primair Agrarisch Gebied I´ toegekend. Daarnaast is met een figuuraanduiding een ´bestaand agrarisch bedrijf´ ingetekend. Deze situatie wordt feitelijk in het voorliggende bestemmingsplan overgenomen. De desbetreffende figuuraanduiding zegt niets over de omvang van de bouwvlakken in kwestie, hiervoor moet derhalve worden aangesloten bij de feitelijke en juridische realiteit, zoals dit ook is gedaan m.b.t. het bestemmingsplan Buitengebied West, zoals op 12 oktober 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. Hiertoe zijn luchtfoto´s uit 2009 en verleende bouwvergunningen geraadpleegd, waarvoor de gemeente Gilze en Rijen om informatie is verzocht (het betreft immers voormalig grondgebied van die gemeente). Alle bestaande bebouwing aan Bleukweg 2 is legaal aanwezig. Het bouwvlak is op een logische wijze rondom deze bebouwing gelegd. Dusdoende bedraagt het bouwvlak in het voorliggende ontwerp een krappe 0,6 ha. Van een relevante planologische wijziging is ter plaatse van Bleukweg 2 geen sprake.

Bleukweg 4

In het vigerende bestemmingsplan `Buitengebied´ van de gemeente Gilze en Rijen (goedgekeurd in 1987) is aan deze gronden de bestemming ´Primair Agrarisch Gebied I´ toegekend. Een figuuraanduiding ´bestaand agrarisch bedrijf´ ontbreekt echter. Dit laat onverlet dat de bestaande bebouwing legaal aanwezig is, daar deze is opgericht ingevolge een onherroepelijke, door de gemeente Gilze en Rijen bij besluit van 30 maart 1982 verleende bouwvergunning. In de jaren na 1982 (voor het eerst bij controle van 27 mei 1983) is geconstateerd dat de bebouwing in gebruik is genomen als woning. Dit oneigenlijke gebruik van de vergunde opstal is door de gemeente Gilze en Rijen terstond als illegaal gebruik aangemerkt. De Afdeling Rechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 9 januari 1989 het beroep van betrokkene tegen de weigering van het college van Gilze en Rijen om de woning via een nieuwe bouwvergunning te legaliseren, verworpen.

Gelet op het vorenstaande staat vast dat de bewoner in kwestie de legaal aanwezige bebouwing aan Bleukweg 4 vanaf 1983 tot heden in beginsel illegaal bewoont. Hier dient echter aan te worden toegevoegd dat de gemeente Gilze en Rijen vervolgens (tot aan de gemeentelijke herindeling van 1997) heeft verzuimd handhavend op te treden. Hetzelfde geldt voor de gemeente Tilburg vanaf 1997.

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Gilze en Rijen. Dit plan is (gedeeltelijk) goedgekeurd door GS op 27 april 1987 en onherroepelijk geworden op 20 maart 1990. Ingevolge lid C van artikel 66 van dit plan mag het gebruik van bouwwerken, strijdig met het plan ten tijde van het onherroepelijk worden hiervan, worden gehandhaafd en voortgezet.

Gelet op het vorenstaande rest ons thans geen andere keuze dan het bestaande gebruik van de opstal te legaliseren. Van een agrarisch bedrijf is ter plaatse geen sprake (meer). Evenmin is, gelet op de beperkte omvang van het perceel, sprake van een perceel dat zich leent voor agrarisch hergebruik. Thans rest derhalve geen andere keuze dan de woning als zodanig in het bestemmingsplan op te nemen. Zie verder ook de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 3.

Bleukweg 6

In het vigerende bestemmingsplan `Buitengebied´ van de gemeente Gilze en Rijen (goedgekeurd in 1987) is aan deze gronden de bestemming ´Primair Agrarisch Gebied I´ toegekend. Daarnaast is met een figuuraanduiding een ´bestaand agrarisch bedrijf´ ingetekend. Deze situatie wordt feitelijk in het voorliggende bestemmingsplan overgenomen. De desbetreffende figuuraanduiding zegt niets over de omvang van de bouwvlakken in kwestie, hiervoor moet derhalve worden aangesloten bij de feitelijke en juridische realiteit, zoals dit ook is gedaan m.b.t. het bestemmingsplan Buitengebied West, zoals op 12 oktober 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. Hiertoe zijn luchtfoto´s uit 2009 en verleende bouwvergunningen geraadpleegd, waarvoor de gemeente Gilze en Rijen om informatie is verzocht (het betreft immers voormalig grondgebied van die gemeente). Alle bestaande bebouwing aan Bleukweg 6 is legaal aanwezig. Het bouwvlak is in het ontwerpbestemmingsplan echter te ruim bemeten. In 2000 is immers een groot deel van de gronden van de familie *********** verkocht aan Dongedal B.V. Het gaat hierbij om ca. 2,5 ha. van het in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen bouwvlak van ca. 4,5 ha. Dit wordt aangepast op de plankaart. Door het intekenen van een bouwvlak conform de huidige, vergunde situatie wordt de oppervlakte van het bouwvlak teruggebracht van ca. 4,5 tot minder dan 2 ha. Van een relevante planologische wijziging is ter plaatse van Bleukweg 6 daardoor geen sprake (meer). Het bedrijf heeft overigens geen uitbreidingsplannen in de zin van bouwblokvergroting.

Bleukweg 10

In het vigerende bestemmingsplan `Buitengebied´ van de gemeente Gilze en Rijen (goedgekeurd in 1987) is aan deze gronden de bestemming ´Woondoeleinden A´ toegekend. Deze situatie wordt feitelijk in het voorliggende bestemmingsplan overgenomen. Naar aanleiding van de zienswijze zal alsnog een bouwvlak worden ingetekend rondom de bestaande bebouwing, in overeenstemming met het thans vigerende plan. Daarmee staat vast dat van een relevante planologische wijziging ter plaatse van Bleukweg 10 geen sprake (meer) is.

Bleukweg 20-22

In het vigerende bestemmingsplan `Buitengebied´ van de gemeente Gilze en Rijen (goedgekeurd in 1987) is aan deze gronden de bestemming ´Primair Agrarisch Gebied I´ toegekend. Daarnaast is met een figuuraanduiding een ´bestaand agrarisch bedrijf´ ingetekend. Deze aanduiding heeft betrekking op Bleukweg 20. Dit adres heeft in het ontwerpbestemmingsplan ten onrechte de bestemming ´Wonen-Buitengebied´ gekregen. Dit wordt gecorrigeerd in het vast te stellen plan. Voor Bleukweg 22 geldt dat hier reeds een halve eeuw geleden met bouwvergunning een woning is geplaatst, die feitelijk een tweede bedrijfswoning was bij het agrarische bedrijf aan Bleukweg 20. Bij bouwvergunning van 3 januari 1972 heeft het bestuur van de gemeente Gilze en Rijen bouwvergunning afgegeven voor het veranderen van de woning. In het vast te stellen plan zullen, in overeenstemming met het thans vigerende plan, de percelen Bleukweg 20 en Bleukweg 22 gezamenlijk worden aangeduid als agrarisch bedrijf, waarbij door aanduidingen zal worden aangegeven dat twee bedrijfswoningen zijn toegestaan. Daarmee staat vast dat van een relevante planologische wijziging ter plaatse van Bleukweg 20-22 geen sprake (meer) is.

Klein Tilburg 1

Dit perceel stond in het ontwerpplan nog aangegeven als een agrarisch bedrijf, maar krijgt in het vast te stellen plan de bestemming ´Wonen-Buitengebied´. Dit is logisch, daar het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd, en agrarisch hergebruik, gelet op de grootte van het perceel, redelijkerwijs niet mogelijk is. De eigenaar-bewoner heeft aangegeven door te willen als kleinschalige paardenhouderij. Hiertoe wordt aan het perceel de functie-aanduiding ´paardenhouderij´ toegevoegd.

2. De opmerking wordt overgenomen, het woord ´vrijstaande´ wordt uit de desbetreffende artikelleden verwijderd.

3. De regeling van het ontwerpplan stelt inderdaad, dat in gevallen waar geen bouwvlak binnen de bestemmingsvlakken 'Wonen-Buitengebied' is aangegeven, het bestemmingsvlak als zodanig geldt. Dat laat echter onverlet dat betrokkenen gebonden blijven aan de regels inzake maximale inhoud, hoogte e.d. van de desbetreffende woningen, alsmede aan de bijgebouwenregeling en de eis dat bij het geheel vernieuwen van een woning teruggebouwd moet worden ter plaatse van de fundamenten van de bestaande woning (zie onderdeel 15.3.2 van de regels). Het opnemen van bouwvlakken voegt derhalve weinig tot niets toe aan de in het ontwerp opgenomen regeling. Wij zijn echter - omwille van de duidelijkheid - bereid om aangaande de wat ruimer bemeten woonbestemmingsvlakken (die ofwel voor het eerst in een bestemmingsplan worden opgenomen, ofwel in het thans vigerende plan eveneens een bouwvlak hebben) een bouwvlak in te tekenen. Het gaat hierbij om Bleukweg 10, Gilzerbaan 495 en de voormalige dienstwoningen bij het waterbedrijf.

4. Zie de ten aanzien van Bleukweg 4 opgenomen beantwoording van onderdeel 1 van de onderhavige zienswijze.

5. Zie de ten aanzien van Bleukweg 20-22 opgenomen beantwoording van onderdeel 1 van de onderhavige zienswijze.

6. Alle agrarische bedrijven in het plangebied zijn qua bouwvlak - zoveel mogelijk in overeenstemming met de vigerende situatie - voorzien van een logisch bouwvlak op maat, waarbij het telkens gaat om bouwvlakken van maximaal 1 ha. Alleen het bouwvlak ter plaatse van Bleukweg 6 vorm hierop in het ontwerpbestemmingsplan een uitzondering. Dit bouwvlak is inderdaad te ruim bemeten. In 2000 is immers een groot deel van de gronden van de familie ********* verkocht aan Dongedal B.V. Het gaat hierbij om ca. 2,5 ha. van het in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen bouwvlak van ca. 4,5 ha. Dit wordt aangepast. Door het intekenen van een bouwvlak conform de huidige, vergunde situatie wordt de oppervlakte van het bouwvlak teruggebracht van ca. 4,5 tot minder dan 2 ha. Van een relevante planologische wijziging is ter plaatse van Bleukweg 6 daardoor geen sprake (meer). Het bedrijf heeft overigens geen uitbreidingsplannen in de zin van bouwblokvergroting.

7. In het ontwerp ontbreekt de aanduiding ´dagrecreatieve voorziening´ inderdaad bij de bestemming ´Recreatie´. Dit hoeft niet te worden gecorrigeerd, omdat het in casu gaat om een (overigens legaal aanwezig) gebouwtje, dat niet als dagrecreatieve voorziening wordt gebruikt en dat derhalve van de plankaart zal worden verwijderd (de legaliteit van het gebouwtje komt hierdoor niet in gevaar). Ten overvloede merken wij nog op dat de begrenzing van het gebouwtje in het ontwerp niet met een bouwvlak, doch met een functie-aanduidingsvlak werd weergegeven.

8. De opmerking wordt overgenomen, de desbetreffende voorwaarde wordt geschrapt.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 2 (ZLTO Hart van Brabant):

1. In het ontwerpbestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijziging naar paardenhouderij of manege. Wij adviseren de gemeente voor beleid ten aanzien van paardenhouderij aan te sluiten bij de nota paardenhouderij en ruimtelijke ordening van VNG. Naar onze mening kan een groot deel van de paardenhouderij onder de agrarische bestemming geschaard worden. De paardenhouderij is een snel groeiende sector in Noord-Brabant. Er is altijd discussie over in hoeverre dit een agrarische activiteit is, gezien de vele mengvormen van fokken tot manegeactiviteiten. ZLTO is van mening dat gestuurd moet worden op ruimtelijk relevante aspecten als aanwezigheid van horeca en verkeersaantrekkende werking. Dat betekent dat het gros van de paardenhouderij onder de agrarische bestemming kan plaatsvinden, denk hierbij aan fokkerij, handel, transport, africhting en pensionstalling. Ruimtelijk gezien verschillen deze activiteiten namelijk niet van elkaar. Wij adviseren om een aparte bestemming toe te kennen aan maneges vanwege hun karakter en publieks- en verkeersaantrekkende werking. Deze vorm van paardenhouderij kan de ruimte krijgen in bebouwingsconcentraties en kernrandzones.

Deze lijn sluit aan bij de nota paardenhouderij en ruimtelijke ordening van VNG.

2. Wij zetten vraagtekens bij het aanlegvergunningstelsel. In onze ogen zijn hier een aantal werkzaamheden genoemd die op geen enkele wijze relevant zijn voor de te beschermen waarden. Het gaat hierbij ten eerste om het zogenaamde Leefgebied kwetsbare soorten en de volgende werkzaamheden:

- het uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 40 cm;

- het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 meter opgaand of dieper dan 40 cm wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;

- het permanent, voor meer dan 2 jaar, omzetten van grasland.

Daarnaast gaat het om het zogenaamde Leefgebied weidevogels in relatie tot de volgende werkzaamheden:

- het uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 40 cm;

- het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 meter opgaand of dieper dan 40 cm wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;

- het permanent, voor meer dan 2 jaar, omzetten van grasland.

Standpunt gemeente:

1. De gemeente volgt de aangehaalde VNG-publicatie. Paardenhouderijen krijgen in beginsel de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf (zie in het voorliggende plan bijvoorbeeld de locatie Reuselpad 9). De genoemde wijzigingsbevoegdheid moet dan ook gelezen worden als een wijzigingsbevoegdheid naar die bestemming. Uitzondering zijn inderdaad de maneges, die vallen volgens de Tilburgse plansystematiek onder de bestemming ´Sport´ (zie bijvoorbeeld de manege aan de Broekstraat in het bestemmingsplan Buitengebied De Voorste Stroom).

2. De genoemde aanduidingen komen niet op de plankaart voor. De bijbehorende regels worden derhalve geschrapt, zodat het naar voren gebrachte probleem niet aan de orde is.

Samenvattend luidt het oordeel dat het eerste onderdeel van de zienswijze gegrond is, maar niet tot aanpassing van het plan leidt, terwijl het tweede onderdeel van de zienswijze eveneens gegrond is, maar daarentegen wel betrekking heeft op een te wijzigen onderdeel van het plan.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 3: Indiener wil een burgerwoning bouwen op het adres Bleukweg 4 in plaats van zijn huidige woning, echter niet op dezelfde locatie binnen het bestemmingsvlak. De huidige woning wordt dan hobbyruimte. Is dit mogelijk (te maken) in het bestemmingsplan Buitengebied Zuidwest?

Standpunt gemeente: Zie ook de beantwoording van de onderdelen 1 en 4 van de zienswijze met volgnummer 1. Aan dit verzoek kan geen medewerking worden verleend. Het verzoek komt feitelijk neer op ofwel het bijplaatsen van een tweede woning (op grond van provinciaal en gemeentelijk beleid uitgesloten) ofwel het onder handhaving van de bestaande bebouwing bijplaatsen van een eerste woning op een locatie, die afwijkt van de locatie van de oorspronkelijke woning (eveneens in beginsel uitgesloten op grond van provinciaal en gemeentelijk beleid, zie ook onderdeel 15.3.2 van het voorliggende ontwerpbestemmingsplan). Dit laatste is enkel mogelijk op basis van een planherziening, waarvoor nader onderzoek nodig is, onder meer in relatie tot vliegtuiggeluid. Zo e.e.a. al mogelijk zou zijn, is handhaving van de bestaande bebouwing als bijgebouw niet mogelijk, omdat deze bebouwing te groot is, gelet op de bijgebouwenregeling.

Conclusie: De zienswijze is ongegrond.

Zienswijze 4: Indieners willen ter plaatse van ´Gilzerbaan 170´ (kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie AA, nr. 196) een drietal seniorenwoningen realiseren. Deze wens hebben zij reeds sedert 2005. Aanvankelijk reageerde ´de gemeente´ positief en enthousiast op de plannen, maar sinds 2007 is sprake van een omslag. Indieners menen dat verwachtingen zijn gewekt en dat zij op medewerking aan hun bouwplan mogen rekenen. Daarnaast vinden zij dat de argumenten, die ten grondslag zijn gelegd aan het weigeren van vrijstelling voor hun plan (besluit van 22 november 2007) en het ongegrond verklaren van hun bezwaarschrift tegen die weigering (besluit van 26 augustus 2008), die besluiten niet kunnen dragen. Omdat het ontwerpbestemmingsplan het bouwplan van indieners niet mogelijk maakt, wordt thans verzocht het plan zodanig aan te passen, dat uitvoering van het bouwplan mogelijk wordt.

Standpunt gemeente: De conceptbeantwoording van deze zienswijze luidde in het raadsvoorstel tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan als volgt:
Ons standpunt aangaande de wens van indieners is onveranderd gebleven sinds ons besluit tot weigering van vrijstelling d.d. 22 november 2007 (verzonden op 26 november 2007). Ter plaatse geldt het bestemmingsplan `Buitengebied Zuid-West´, waarin de desbetreffende gronden de bestemming ´Woondoeleinden´ hebben gekregen. Uit de voorschriften van het plan blijkt echter dat woningen slechts mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ´situering woning´, en dan nog slechts één per aanduiding. Op de voor het plan van indieners geprojecteerde locatie ontbreekt de aanduiding ´situering woning´, zodat een rechtstreekse bouwmogelijkheid niet aan de orde is. Woningbouw kan ter plaatse mogelijk worden gemaakt in het thans voorliggende plan, en dat is dan ook hetgeen indieners vragen. Wij zijn echter niet bereid daartoe over te gaan. In de eerste plaats verwijzen wij ter motivering van dit standpunt naar de stedenbouwkundige argumenten die hier in eerdere contacten met indieners voor zijn gegeven. Voorts merken wij op dat het een locatie betreft, die grotendeels is gelegen in de GHS en de EHS. Ten derde brengt staand provinciaal en gemeentelijk beleid met zich dat geen nieuwe woningen aan het buitengebied worden toegevoegd. Daarnaast, ten slotte, zou medewerking aan het plan van indieners voor ongewenste precedentwerking kunnen zorgen. Er bestaan binnen hetzelfde bestemmingsvlak van het thans vigerende plan, op locaties die evenmin zijn belegd met een aanduiding ´situering woning´ immers meer wensen om tot woningbouw te komen.

De gemeenteraad heeft echter bij aanvaard amendement de zienswijze met volgnummer 4 gegrond verklaard.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 5: Indiener verzoekt het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen, in die zin dat het permanent bewonen van de bebouwing aan Gilzerbaan 198 (kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie AA, nr. 198) mogelijk wordt gemaakt. Bij besluit op bezwaar van 3 januari 2008 is het handhavingsbesluit van het college van 28 juni 2007, voor zover dit zag op deze bewoning, ingetrokken. Daarmee staat vast dat de bewoning legaal is. Gelet op standaardjurisprudentie moet de bewoning dientengevolge positief worden bestemd.

Standpunt gemeente: De conceptbeantwoording van deze zienswijze luidde in het raadsvoorstel tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan als volgt:
Het perceel aan de Gilzerbaan 198 is begrepen in het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid–West". Als zodanig is betreffende grond bestemd tot "Woningen – W". De op de plankaart als "Woningen – W" aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 18, lid A, sub 1, van het bestemmingsplan bestemd voor woningen, met de daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken en erven. Ingevolge artikel 18, lid B I, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan mogen op gronden met de bestemming "Woningen – W" uitsluitend bouwwerken ten dienste van vorenbedoelde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat als woningen vrijstaande eengezinshuizen mogen worden gebouwd, waarbij per bestemmingsvlak ter plaatse van de op de kaart gegeven aanduiding "situering woning" ten hoogste één woning mag worden gebouwd. Een dergelijke aanduiding ontbreekt ter plaatse van het desbetreffende perceel. Op het perceel bevindt zich een voormalige werkplaats, die door indiener als woning wordt gebruikt. Ofschoon op het perceel van reclamant geen aanduiding "situering woning" is aangegeven, moet worden geconcludeerd dat het gebruik van de voormalige werkplaats als woning niet in strijd is met de bestemming welke thans op het perceel rust, zoals wij ook hebben aangegeven in onze beslissing op bezwaar d.d. 3 januari 2008. De werkplaats dient thans inderdaad positief bestemd te worden (als werkplaats). Wij kiezen er echter voor het gebruik als woning van de werkplaats niet positief te bestemmen. Dit vanwege het feit dat de eerdergenoemde beslissing op bezwaar en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 februari 2009 duidelijk maken dat het - bij beschikking op bezwaar als legaal aangemerkte - gebruik van de werkplaats als woning feitelijk een lege huls is. Woonvoorzieningen mogen immers niet worden gebouwd of aangebracht. Daardoor is het feitelijke gebruik als woning de facto onmogelijk. Dat wekt bij ons de verwachting dat het gebruik als woning binnen de planperiode van het onderhavige plan zal worden beëindigd. Voor zover het bestaande gebruik van de voormalige werkplaats feitelijk nog enige tijd kan en zal worden voortgezet, zij gewezen op het overgangsrecht van het voorliggende plan.

De gemeenteraad heeft echter bij aanvaard amendement de zienswijze met volgnummer 5 gegrond verklaard.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 6: De zienswijze heeft betrekking op perceel Gilzerbaan 200 (kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie AA, nr. 359). Het achterste gedeelte van dit perceel heeft in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming "Bos". Dit gedeelte nu is een open terrein, omzoomd door een houtwal waar een caravanstalling wordt geëxploiteerd. Hiervoor is ook in het verleden toestemming verleend in het kader van het verkrijgen van een aanvullend inkomen. Het is van belang dat dit gedeelte van het eigendom bruikbaar blijft voor (beperkte) economische doeleinden zoals de caravanstalling of voor activiteiten in de hobbysfeer.

Standpunt gemeente: Bij de inventarisatie van 1991 is de caravanstalling als zodanig geconstateerd en vervolgens via de bijlagelijst opgenomen in het thans vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Zuid–West". Het gaat derhalve om een verworven recht. De zienswijze is gegrond. De plan wordt aangepast in die zin, dat de caravanstalling op de verbeelding zal worden weergegeven met de functie-aanduiding ´caravanstalling´. Deze aanduiding zal tevens worden opgenomen in het artikel inzake de bestemming ´Bos´. Uit de regels zal blijken dat ter plaatse een caravanstalling is toegestaan, waar - in overeenstemming met het thans vigerende plan - maximaal 100 caravans of daarmee gelijk te stellen zaken (campers, vouwwagens e.d.) mogen worden gestald. Ten aanzien van de in de zienswijze genoemde ´activiteiten in de hobbysfeer´ merken wij ten slotte nog op dat de bestemming ´Bos´ extensief recreatief medegebruik toelaat.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 7: De zienswijze heeft betrekking op perceel Gilzerbaan 218 (kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie AA, nrs. 2398 en 2401). Verzocht wordt om, voor zover de bestaande bebouwing niet reeds binnen het bouwvlak valt, het (ontwerp)bestemmingsplan zodanig aan te passen dat alsnog een bouwvlak wordt gelegd rondom de bestaande bebouwing en wel zodanig dat enige uitbreiding van het pand mogelijk is.

Standpunt gemeente: De conceptbeantwoording van deze zienswijze luidde in het raadsvoorstel tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan als volgt:
In het ontwerpbestemmingsplan is de bebouwing aan Gilzerbaan 218 ten onrechte onder de bestemming ´Wonen-Buitengebied´ gebracht. Voor deze bebouwing geldt immers hetzelfde als voor de in de zienswijze met volgnummer 5 betrokken bebouwing: slechts het gebruik als woning van de bebouwing is in een eerder stadium als legaal aangemerkt (zie in casu bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Breda van 11 oktober 2001). De desbetreffende berging dient thans inderdaad positief bestemd te worden (als berging). Wij kiezen er echter voor het gebruik als woning van de werkplaats in het vast te stellen plan niet positief te bestemmen. Dit vanwege het feit dat de eerdergenoemde uitspraak van de rechtbank Breda duidelijk maakt dat het - als legaal aangemerkte - gebruik van de berging als woning feitelijk een lege huls is. Woonvoorzieningen mogen immers niet worden gebouwd of aangebracht. Daardoor is het feitelijke gebruik als woning de facto onmogelijk. Dat wekt bij ons de verwachting dat het gebruik als woning binnen de planperiode van het onderhavige plan zal worden beëindigd. Voor zover het bestaande gebruik van de berging feitelijk nog enige tijd kan en zal worden voortgezet, zij gewezen op het overgangsrecht van het voorliggende plan.

De gemeenteraad heeft echter bij aanvaard amendement de zienswijze met volgnummer 7 gegrond verklaard.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 8: Indieners zijn eigenaar van de percelen 1124 en 1974 aan de Oude Rielsebaan te Tilburg. Zij hebben kennis genomen van het opgestelde concept-ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Zuidwest, alsmede de daarbij behorende plankaarten. Uit genoemd plan blijkt dat dagrecreatieve voorzieningen mogen worden gehandhaafd, mits ze zijn opgenomen op de 'Lijst van dagrecreatieve voorzieningen d.d. 24-12-1991' en als zodanig zijn aangeduid op de plankaart. In het door indieners ontvangen concept-ontwerpbestemmingsplan ontbreekt op de plankaart het bouwsel nabij de Oude Leij alsmede het privaat nabij het zomerhuis. Ook de pompput is niet ingetekend. Verzocht wordt deze alsnog op de plankaart in te tekenen.

Standpunt gemeente: Deze zienswijze is te kwalificeren als prematuur (te vroeg ingediend), want werd reeds ontvangen op 3 juni 2009, ruimschoots voordat de termijn voor het indienen van zienswijzen aangaande het ontwerpbestemmingsplan aanving, te weten op 11 september 2009. De zienswijze richt zich dan ook tegen het concept-ontwerpbestemmingsplan. In die versie van het plan was het nog zo dat alle als behorend tot een dagrecreatieve voorziening te kwalificeren bouwwerken moesten vallen binnen het desbetreffende functie-aanduidingsvlak op de plankaart. Mede dankzij de voorliggende premature zienswijze is dit probleem opgepakt en opgelost, door in het ontwerpbestemmingsplan te regelen dat de vlakken in kwestie een indicatie geven van de locatie van de onderscheidene bouwsels, en dat de bijlagelijst inzake dagrecreatieve voorzieningen vervolgens uitsluitsel geeft over de toegestane bouwwerken. Zodoende is het niet meer noodzakelijk dat alle legaal aanwezige c.q. toegestane bouwwerken zich bevinden binnen de grenzen van het desbetreffende functie-aanduidingsvlak. Hoewel het geschetste probleem mede dankzij deze premature zienswijze is opgelost, rest thans, nu de zienswijze van een oordeel moet worden voorzien in de ontwerpfase, geen andere conclusie dan dat de zienswijze ongegrond moet worden verklaard (het probleem doet zich op dit moment immers niet meer voor).

Conclusie: De zienswijze is ongegrond.

Zienswijze 9 (Vereniging van Bosbeheerders ´t Geregt):

1. De bossen in het bestemmingsgebied hebben naast behoud en herstel en ontwikkeling van bos en landschap voor enige leden/eigenaren ook een houtproductieve functie. Met de opbrengsten wordt onderhoud gepleegd e.d.

Wij verzoeken u de houtteelt aan de functieomschrijving toe te voegen en in het aanlegvergunningenstelsel duidelijker op te nemen dat de gebruikelijke dunningen en bosverjongingsmethodieken als kaalkap en groepenkap aanlegvergunningenvrij zijn.

2. In het vigerende bestemmingsplan (artikel 9 bossen lid B1, pagina 41), is het toegestaan om ten dienste van de bosbouw bouwwerken te plaatsen met een maximale hoogte van 1.50 meter. Wij willen deze mogelijkheid behouden gezien het praktische nut voor onze leden (houtopslag).

3. Er zijn situaties waarin leden over meerdere kleine opstallen beschikken en deze willen samenvoegen. Dit resulteert in minder opstallen en een beter natuurbeheer. Het komt tegemoet aan de wens van de gemeente om het aantal opstallen in het gebied te beperken. Wij verzoeken u om deze samenvoeging mogelijk te maken in het onderhavige bestemmingsplan.

4. In de afgelopen jaren is regelmatig overleg geweest met de gemeente Tilburg over de staat van de wegen. Reden was dat bij langdurige regen bepaalde paden (specifiek het Siptenpad) niet of nauwelijks begaanbaar waren en leden hun perceel niet konden bereiken. Tevens zijn er personen (recreanten/fietsers) ten val gekomen. De veiligheid van onze leden en recreanten en de bereikbaarheid van percelen zijn belangrijke uitgangspunten voor onze vereniging. Wij hebben over deze materie frequent overleg gevoerd met beleidsmedewerkers die belast zijn met deze materie en telkens kwam weer het probleem naar voren dat men bepaalde "slechte" plekken (met name bochten) wel kon verhelpen met milieuvriendelijke materialen, maar dat het bestemmingsplan dat niet toestaat (ondergrond zand). Wij verzoeken u om in specifieke situaties (dus uitzonderingsgevallen) het gebruik van alternatief (milieuvriendelijk) materiaal toe te staan om probleemsituaties op te lossen en ongevallen en mogelijke claims te voorkomen.

Standpunt gemeente:

1. De beschrijving in hoofdlijnen van het artikel inzake de bestemming ´Bossen´ in het thans vigerende bestemmingsplan ´Buitengebied Zuid-West´ (zie lid A, onderdeel 2 van artikel 9) stelt dat het uitgangspunt voor de bossen is gelegen in behoudsbescherming, versterking en herstel van natuurlijke waarden, waarbij houtteelt en recreatief medegebruik inpasbaar zijn. De doeleindenomschrijving van het genoemde artikel (lid A, eerste onderdeel) noemt houtteelt echter niet als bestemming voor de desbetreffende gronden. De doeleindenomschrijving van het thans voorliggende ontwerpplan (thans genaamd ´bestemmingsomschrijving´, zie onderdeel 8.1.1 van het ontwerp) wijkt derhalve niet af van de ´oude´ doeleindenomschrijving. Wij willen, los van de verruiming die dit met zich zou brengen ten opzichte van het thans vigerende plan, gelet op het feit dat het gaat om tot de GHS en EHS behorende gronden de bestemmingsomschrijving van de bestemming ´Bos´ niet zodanig aanpassen dat houtteelt op deze gronden zonder meer mogelijk wordt gemaakt. Omdat ook in het oude plan aanlegvergunning vereist was voor het vellen van bomen sec (zie artikel 9, lid D I, onderdeel b), zien wij daarnaast evenmin aanleiding tot het aanpassen van het aanlegvergunningenstelsel binnen deze bestemming. Het vorenstaande laat onverlet dat het begrip ´gebruikelijke dunningen en bosverjongingsmethodieken´, zoals genoemd in de zienswijze, in de regel te scharen zal zijn onder het begrip ´normaal onderhoud en/of gebruik´, zoals genoemd in onderdeel 8.6.2 van de regels, waardoor geen aanlegvergunning benodigd is.

2. In gevallen waarin legaal bomen worden gerooid, ontstaat wellicht de behoefte het desbetreffende hout ter plaatse op te slaan. Voor zover bestaande houtopslagvoorzieningen tekort zouden schieten, biedt het ontwerpplan in onderdeel 8.2.1 de mogelijkheid bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten met een maximale hoogte van 3 meter. Zolang e.e.a. gepaard gaat met behoud en herstel van het bos (zie onderdeel 8.1.1 van het ontwerpplan), bestaat deze bouwmogelijkheid voor houtopslag. Het plan voorziet derhalve reeds in hetgeen gevraagd wordt.

3. In het thans vigerende plan is deze mogelijkheid uiteindelijk niet opgenomen, omdat een dergelijke regeling met zich brengt dat grotere bouwwerken, die een massaler aanzien hebben en geschikter zijn voor intensiever gebruik, kunnen ontstaan (zie de uitspraak van de Raad van State). Daarin, alsmede in ons standpunt dienaangaande, is niets veranderd sinds de vorige planprocedure. Daarnaast kan een dergelijke regeling met zich brengen dat in eerste instantie een aantal vergunningsvrije bouwwerken wordt gerealiseerd, die vervolgens, onder toepassing van de voorgestane regeling, worden ´ingewisseld´ voor een groter bouwwerk, dat zonder toepassing van de omruilregeling niet gerealiseerd zou kunnen worden. Feitelijk zou zo´n omruilregeling de deur dus openzetten naar het bijbouwen van nieuwe, ongewenste en omvangrijke bouwwerken. Aan het verzoek wordt gelet op het vorenstaande niet tegemoet gekomen.

4. Dit onderdeel van de zienswijze heeft betrekking op uitvoeringsaspecten en/of onderhoud en ontbeert derhalve planologische relevantie. Het gaat met andere woorden om iets, dat niet in een bestemmingsplan, althans niet in het voorliggende bestemmingsplan, wordt geregeld. Het plan sluit gebruik van bepaalde materialen niet uit.

Conclusie: De zienswijze is ongegrond.

Zienswijze 10: De bossen in het bestemmingsgebied hebben naast behoud en herstel en ontwikkeling van bos en landschap voor enige leden/eigenaren ook een houtproductieve functie. Met de opbrengsten wordt onderhoud gepleegd e.d. Wij verzoeken u de houtteelt aan de functieomschrijving toe te voegen en in het aanlegvergunningenstelsel duidelijker op te nemen dat de gebruikelijke dunningen en bosverjongingsmethodieken als kaalkap en groepenkap aanlegvergunningenvrij zijn.

Standpunt gemeente: Zie de beantwoording van onderdeel 1 van de zienswijze met volgnummer 9.

Conclusie: De zienswijze is ongegrond.

Zienswijze 11:

1. De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 8. Indiener mist met betrekking tot het perceel in kwestie enkele bestaande bouwsels in bijlage 7 en wil de ontbrekende graag opgenomen zien in de desbetreffende lijst.

2. Daarnaast wordt gesteld dat zowel de oude eigenaar als indiener zelf de dagrecreatieve voorziening gebruikt(e) als permanent woonverblijf.

3. Ten slotte wordt opgemerkt dat in het digitale ontwerpplan geen afmetingen staan vermeld van het recreatieverblijf.

Standpunt gemeente:

1. Uit de zienswijze van indiener blijkt dat verondersteld wordt dat de inventarisatie, zoals uitgevoerd in de zomer van 2009, als doel had alle op de dagrecreatieve percelen aanwezige bebouwing in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen te krijgen. Zulks is niet het geval. De bouwwerken, die zijn toegelaten op grond van het thans vigerende bestemmingsplan blijven toegelaten, maar nadien illegaal gerealiseerde bouwwerken worden thans niet positief bestemd. Doel blijft het voorkomen van verdere verstening van het buitengebied. Dit laat onverlet dat vast is komen te staan dat bijlage 7 ten aanzien van de op het perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. De overkapping t.b.v. van de toercaravan is een berging van dezelfde afmetingen geworden. Het pomphuisje en de berging van 3,65 x 2,5 m, hoog 1,7 - 2,1 m ontbreken op de lijst. Bijlage 7 wordt in vorenstaande zin aangepast.

2. Het vorenstaande laat onverlet dat permanente bewoning van dagrecreatieve voorzieningen verboden was en is ingevolge het thans vigerende plan, en dat dit verboden blijft in het nieuwe plan. Alleen op basis van onherroepelijk rechterlijke uitspraken wordt hierop een zeer beperkt aantal uitzonderingen gemaakt.

3. De exacte afmetingen van de toegelaten bouwwerken, ten slotte, zijn alleen terug te vinden in bijlage 7, en dus niet op de plankaarten. Dit geldt voor zowel het analoge als het digitale plan.

Conclusie: De zienswijze is deels gegrond (onderdeel 1), deels ongegrond (onderdelen 2 en 3).

Zienswijze 12: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 26. Indiener meent recht te hebben op een woonbestemming (m.b.t. in totaal 3 woningen) en wijst ter ondersteuning van deze stelling op de rechterlijke uitspraak inzake zijn perceel alsmede op de woonbestemming van de percelen Gilzerbaan 401, 405, 409 en 413.

Standpunt gemeente: De conceptbeantwoording van deze zienswijze luidde in het raadsvoorstel tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan als volgt:
Aan het verzoek een woonbestemming op te nemen wordt niet tegemoetgekomen. Het gaat om een als zodanig geregistreerde dagrecreatieve voorziening, ten aanzien waarvan de rechter heeft bepaald dat permanente bewoning - bij uitzondering op de regel - is toegestaan. Niets meer en niets minder. Om deze reden is een aanduiding inzake permanente bewoning toegevoegd. Uit de uitspraak in kwestie is geenszins af te leiden dat een woonbestemming aan de orde zou moeten zijn. De verwijzing naar de woonbestemmingen aan Gilzerbaan 401, 405, 409 en 413 snijdt geen hout. Op deze adressen gaat het om voormalige dienstwoningen, die thans een gewone woonbestemming krijgen. Woningen waren het al, alleen de relatie met het bedrijf ter plaatse is verdwenen. De dagrecreatieve voorziening van indiener is in het voorgaande plan geen dienst- of andere woning geweest. Dat laten wij zo, het gaat slechts om een dagrecreatieve voorziening, ten aanzien waarvan op grond van de rechterlijke uitspraak iets extra´s is toegelaten, te weten permanente bewoning.

De gemeenteraad heeft echter bij aanvaard amendement de zienswijze met volgnummer 12 gegrond verklaard.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 13:

1. De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 38. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Hij mist een berging van 3 x 3,5 m, hoog 1,65 m. Daarnaast gaat het om twee kadastrale percelen, te weten E 1355 en E 2213.

2. In het vigerende bestemmingsplan (artikel 9 bossen lid B1, pagina 41), is het toegestaan om ten dienste van de bosbouw bouwwerken te plaatsen met een maximale hoogte van 1.50 meter. Indiener wil deze mogelijkheid behouden.

Standpunt gemeente:

1. Vast is komen te staan dat bijlage 7 ten aanzien van de op het perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. De berging van 3 x 3,5 m, hoog 1,65 m wordt toegevoegd. Daarnaast gaat het inderdaad om twee kadastrale percelen, te weten E 1355 en E 2213.

2. In gevallen waarin legaal bomen worden gerooid, ontstaat wellicht de behoefte het desbetreffende hout ter plaatse op te slaan. Voor zover bestaande houtopslagvoorzieningen tekort zouden schieten, biedt het ontwerpplan in onderdeel 8.2.1 de mogelijkheid bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten met een maximale hoogte van 3 meter. Zolang e.e.a. gepaard gaat met behoud en herstel van het bos (zie onderdeel 8.1.1 van het ontwerpplan), bestaat deze bouwmogelijkheid voor houtopslag. Het plan voorziet derhalve reeds in hetgeen gevraagd wordt.

Conclusie: De zienswijze is deels gegrond (onderdeel 1), deels ongegrond (onderdeel 2).

Zienswijze 14: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 40. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Hij mist een bijenloods van 4,5 x 3 m, hoog 1,75 - 3 m, waarvoor volgens indiener bouwvergunning is verleend. Daarnaast zijn de afmetingen van sommige wel genoemde bouwsels niet geheel correct weergegeven.

Standpunt gemeente: Vast is komen te staan dat bijlage 7 ten aanzien van de op het perceel aanwezige legale c.q. te legaliseren bebouwing niet volledig is. De onjuiste afmetingen worden gecorrigeerd. Voor de bijenloods is bouwvergunning verleend, deze wordt derhalve opgenomen op de lijst. Daarnaast gaat het om drie kadastrale percelen, te weten E 1246, E 1680 en E 2010. Zulks wordt ook vermeld.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 15: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 43. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Hij mist een opslagvoorziening en een open berging. Daarnaast is de houtopslag, die aan het recreatieverblijf was gebouwd, inmiddels bij het verblijf getrokken, waardoor de maatvoering enigszins afwijkt van de oude inventarisatie.

Standpunt gemeente: De houtopslag wordt toegevoegd, daar deze te legaliseren is (hoogte bedraagt slechts 1,5 m, zie artikel 9 bossen lid B1, pagina 41 van het vigerende plan). Wij zijn bereid de een fractie te groot uitgevallen renovatie van het recreatieverblijf in de lijst te verwerken. De tijdens de inventarisatie geconstateerde open berging stamt uit de tijd van het oude artikel 43 van de Woningwet, zoals het luidde tot de inwerkingtreding van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken en wordt derhalve ook opgenomen.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 16: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 44. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Hij mist een tweetal opslagvoorzieningen en wijst op enkele onjuiste maten.

Standpunt gemeente: Volgens indiener zijn thans vier opslagvoorzieningen aanwezig. Op de oude inventarisatielijst staan er twee vermeld. Deze zijn vergroot en twee andere zijn toegevoegd. Wij zijn bereid de twee kleinste opslagvoorzieningen in de lijst te verwerken als ´vergrote voortzettingen´ van de twee geregistreerde bergingen. De twee grootste opslagvoorzieningen stammen uit de tijd van het oude artikel 43 van de Woningwet, zoals het luidde tot de inwerkingtreding van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken. De maten van het recreatieverblijf worden aangepast.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 17: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 52. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Hij mist vermelding van een waterpomp en de afmetingen van de opslagvoorziening zijn niet correct weergegeven.

Standpunt gemeente: Uit de door indiener overgelegde stukken blijkt dat zijn lezing juist is. E.e.a. wordt aangepast op de lijst.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 18: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorzieningen met volgnummers 54 en 54a. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gewezen wordt op een zeer geringe afwijking m.b.t. het afdakje op nummer 54a.

Standpunt gemeente: De maatvoering wordt aangepast op de lijst.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 19: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 60. Indienster wijst - impliciet - op het ontbreken van een gemetselde barbecue op de lijst.

Standpunt gemeente: De barbecue is toegevoegd.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 20: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 97. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Hij mist vermelding van een afdak, dat wel vermeld staat in de oude inventarisatie.

Standpunt gemeente: Het afdak staat ten onrechte niet vermeld op de lijst, dit wordt aangepast.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 21: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 104. Indieners zijn van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist wordt vermelding van een houtstapel en een kinderhut.

Standpunt gemeente: De kinderhut staat ten onrechte niet op de lijst, dit wordt aangepast. De houtstapel is geen bouwwerk en wordt daarom niet vermeld. De houtstapel komt i.t.t. de hut overigens ook niet voor op de oude inventarisatielijst.

Conclusie: De zienswijze is deels gegrond, deels ongegrond.

Zienswijze 22: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 108. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist worden het recreatieverblijf en de berging.

Standpunt gemeente: Recreatieverblijf en berging staan wel degelijk vermeld op de lijst.

Conclusie: De zienswijze is ongegrond.

Zienswijze 23: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 111. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist worden een opslagvoorziening van 3,5 x 3,5 m, hoog 1,5 m (vroeger kippenren), een opslagvoorziening van 3,5 x 5 m, hoog 2,3 m, een schommel en een vuilwatertank.

Standpunt gemeente: Eerstgenoemde opslagvoorziening wordt op de lijst vermeld, daar deze te legaliseren is (hoogte bedraagt slechts 1,5 m, zie artikel 9 bossen lid B1, pagina 41 van het vigerende plan). De andere opslagvoorziening is volgens indiener ´gebouwd in de periode dat het toegestaan was een houtopslag te bouwen van 4 x 5 m, hoog 2,7 m´. Gedoeld wordt hiermee op het oude artikel 43 van de Woningwet, zoals het luidde tot de inwerkingtreding van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken. De opmerking is terecht gemaakt, de lijst wordt aangepast. De schommel en de tank zijn eveneens toegevoegd.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 24: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 115. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist wordt een aantal zaken, die wel voorkomen op een tussentijdse inventarisatielijst uit 2001.

Standpunt gemeente: Uit de overgelegde bescheiden blijkt dat indiener gelijk heeft. De lijst wordt aangevuld.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 25: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 117. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist worden vier van een vijftal bouwwerken. Daarnaast heeft een strook grond bij de beek volgens indiener ten onrechte de bestemming ´Bos´ gekregen, omdat deze strook gebruikt wordt voor het kweken van bomen en als moestuin.

Standpunt gemeente: De lijst vermeldt wel degelijk de vijf bouwwerken in kwestie. De zienswijze is waarschijnlijk veiligheidshalve ingestuurd. Ook is het mogelijk dat gedacht werd dat het functie-aanduidingsvlak ´dagrecreatie´ slechts doelt op één bouwwerk. Ten aanzien van het vermeend met de bestemming strijdige gebruik, zij gewezen op artikel 23 van de planregels.

Conclusie: De zienswijze is ongegrond.

Zienswijze 26: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 118. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist worden de gemetselde zitruimte en een tweetal jeu de boulesbanen.

Standpunt gemeente: Op deze schriftelijke zienswijze is de dagtekening
20 oktober 2009 vermeld, doch blijkens het ontvangststempel van de gemeentelijke postregistratiekamer is de zienswijze ontvangen op 23 oktober 2009. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:16 van de Awb bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken. Deze termijn vangt, gelet op het tweede lid van dit artikel, aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd, in dit geval 11 september 2009. De termijn voor het indienen van zienswijzen liep mitsdien door tot en met donderdag 22 oktober 2009. Bij de beantwoording van de vraag of de zienswijze tijdig is ingediend, is gelet op het derde lid van genoemd artikel op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen artikel 6:9 van de Awb van overeenkomstige toepassing. In dit artikel is bepaald: "Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen." Indiener heeft zijn zienswijze blijkens de enveloppe niet per post verzonden, maar in de gemeentelijke brievenbus gedeponeerd. Deze wijze van indiening komt, gelet op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld ABRvS 24 december 2004, LJN-nr. AT4176), voor risico van indiener. Derhalve is bepalend het tijdstip waarop de zienswijze door de gemeente is ontvangen. Ingevolge de genoemde jurisprudentie schept het stempel van de gemeente met de datum van ontvangst het vermoeden dat op die datum de zienswijze door de gemeente is ontvangen. De zienswijze dient gelet op het vorenstaande niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Het vorenstaande laat onverlet dat ambtshalve de gemetselde zitruimte en de jeu de boulesbanen op de lijst zijn opgenomen. Tevens zijn ambtshalve de maten van de afsluitbare berging aangepast aan de bouwvergunning d.d. 29 januari 1991 (lengte van 3,2 naar 3,75 meter).

Conclusie: De zienswijze is niet-ontvankelijk.

Zienswijze 27: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 126. De dagrecreatieve voorziening ontbreekt zowel op de kaart als op de bijlagelijst.

Standpunt gemeente: De dagrecreatieve voorziening staat ten onrechte niet op de lijst en de kaart. Houdt waarschijnlijk verband met het feit dat nummer 124 tweemaal vermeld staat. Volgnummer 126 wordt aan de lijst toegevoegd en op de plankaart weergegeven, zulks in overeenstemming met de gegevens uit de oorspronkelijke inventarisatie.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 28: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 134. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist wordt een aantal ondergeschikte zaken, die wel voorkomen op de inventarisatielijst uit 1992. De afmetingen van de kippenren zijn daarnaast niet geheel correct weergegeven.

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangevuld.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 29: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 134b. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist wordt een aantal ondergeschikte zaken, die wel voorkomen op de inventarisatielijst uit 2003. De afmetingen van het recreatieverblijf en de berging zijn daarnaast niet geheel correct weergegeven.

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangevuld.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 30: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 134c. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist wordt een aantal ondergeschikte zaken, die wellicht niet eens alle te kwalificeren zijn als bouwwerk (de watertanks).

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangevuld.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 31: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 134d. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist wordt een aantal ondergeschikte zaken, die wellicht niet eens alle te kwalificeren zijn als bouwwerk (de boomhut).

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangevuld.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 32: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 135c. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij wijst op een aantal onjuistheden met betrekking tot de maatvoering van zijn opstallen, die alle legaal aanwezig zijn.

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 33: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 136. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist wordt een aantal ondergeschikte zaken, die wellicht niet eens alle te kwalificeren zijn als bouwwerk (de schommel en de tafel).

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangevuld.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 34: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 143a. De dagrecreatieve voorziening (speelhut, schuilhut, schommel) ontbreekt zowel op de kaart als op de bijlagelijst.

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst en de desbetreffende plankaart worden aangepast.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 35: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 144. Deze ontbreekt op de kaart en ook in de bijlagelijst. Verzocht wordt de voorziening op te nemen.

Standpunt gemeente: Het betreft hier een uniek geval. Bij besluit van
3 september 1971 heeft het gemeentebestuur aan de heer ********* bouwvergunning verleend voor het oprichten van een tuinhuisje (dagrecreatieve voorziening) van 4 x 4,6 m, hoog 2,4 m. Na het leggen van de fundering kwamen de werkzaamheden stil te liggen, onder andere door het overlijden van de vergunninghouder. Zijn zoon heeft nimmer interesse gehad in het voltooien van het bouwwerk in kwestie. Naar thans blijkt heeft diens zoon, de kleinzoon van vergunninghouder, echter wel de wens om de dagrecreatieve voorziening af te bouwen. De desbetreffende bouwvergunning is door het gemeentebestuur nimmer ingetrokken, terwijl hier na langdurig ´stilzitten´ wel de mogelijkheid toe bestaat. De vorenstaande combinatie van factoren maakt, dat wij bereid zijn de voltooiing van het vergunde bouwwerk mogelijk te maken in het voorliggende bestemmingsplan. Deze bereidheid moet worden gezien als een uitzondering, die de regel, inhoudende dat geen nieuwe dagrecreatieve voorzieningen mogen worden gerealiseerd, bevestigt. Precedentwerking is niet of nauwelijks aan de orde, omdat op deze casus slechts een beroep zal kunnen worden gedaan in exact gelijke gevallen, hetgeen betekent dat sprake zal moeten zijn van 1. een in het verleden verleende bouwvergunning, waaraan 2. reeds gedeeltelijk uitvoering is gegeven, terwijl 3. de bouwvergunning nimmer is ingetrokken.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 36: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 145. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij mist een aantal ondergeschikte zaken en wijst op een onjuistheid met betrekking tot de hoogte van de overkapping bij het recreatieverblijf.

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 37: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 146. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij wijst op enkele geringe onjuistheden met betrekking tot de vermelde maatvoeringen.

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 38: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 146c. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij mist een aantal ondergeschikte zaken, die wel voorkomen in de stukken met betrekking tot de oorspronkelijke inventarisatie van 1991 en wijst op enkele geringe onjuistheden met betrekking tot de vermelde maatvoeringen.

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 39:

1. De zienswijze heeft specifiek betrekking op de dagrecreatieve voorzieningen met de volgnummers 151, 151a, 151b en 152. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op de desbetreffende percelen aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij mist een aantal ondergeschikte zaken en wijst op enkele geringe onjuistheden met betrekking tot de vermelde maatvoeringen..

2. Indiener vraagt zich af waarom van bepaalde zaken, zoals verhardingen, niet of nauwelijks afmetingen worden opgenomen in de lijst.

3. Er zijn situaties waarin bosbeheerders over meerdere kleine opstallen beschikken en deze willen samenvoegen. Dit resulteert in minder opstallen en een beter natuurbeheer. Het komt tegemoet aan de wens van de gemeente om het aantal opstallen in het gebied te beperken. Verzocht wordt om deze samenvoeging mogelijk te maken in het onderhavige bestemmingsplan.

4. Het ontwerpplan houdt vast aan de geïnventariseerde maximale hoogtematen. Verzocht wordt dit te vervangen door een maximale inhoudsmaat.

5. Indiener ziet geen noodzaak om onderdeel 8.6.1.e van de regels te handhaven. Een verwijzing naar de Boswet lijkt hem voldoende.

6. Indiener neemt aan dat onderdeel 8.6.1.f van de regels niet ziet op paden op particulier terrein.

7. Indiener vraagt zich af of de gebiedsaanduiding Reconstructiewetzone-extensiveringsgebied relevant is voor de bosbeheerders.

8. In het digitale plan zijn er twee kleuren groen voor de bestemming ´Bos´.

9. Waarom is de oude bestemming Natuur-Bos vervangen door twee nieuwe bestemmingen, te weten ´Natuur´ en ´Bos´?

10. De dubbelbestemming Waarde-Archeologie duikt opeens op in dit bestemmingsplan.

Standpunt gemeente:

Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.

2. De lijst stelt zich ten doel de legaal aanwezige bouwwerken, overigens vooral de recreatieverblijven en belangrijkste bijgebouwen, te vermelden. Ter geruststelling van betrokkenen zijn, soms naar aanleiding van een ingediende zienswijze, soms ook bouwsels of andere zaken, niet zijnde bouwwerken, vermeld. Strikt genomen is dit overbodig. Ook voor verhardingen geldt dat deze niet te kwalificeren zijn als ´bouwwerk´.

3. Zie de beantwoording van het derde onderdeel van de zienswijze met volgnummer 9.

4. Aan dit verzoek wordt geen medewerking verleend, vooral omdat dit zou leiden tot hogere en dus meer in het oog springende bouwwerken, overigens zonder dat dit noodzakelijkerwijs gepaard gaat met een afname van het aantal bouwwerken.

5. Hetgeen vermeld staat in het onderdeel in kwestie achten wij planologisch-juridisch relevant en bovendien is de gemeente de aangewezen overheid om toe te zien op de naleving van bestemmingsplannen. De handhaving van de Boswet is een provinciale taak.

6. Logischerwijs heeft dit onderdeel alleen betrekking op paden en wegen met een openbaar karakter, als bedoeld in de Wegenverkeerswet. Het verleggen van een pad naar de berging op een niet openbaar toegankelijk perceel valt hier niet onder.

7. Neen.

8. Dit is niet de bedoeling, zal worden gecontroleerd en indien nodig aangepast. Mogelijk wordt gedoeld op de verschillende kleuren groen voor de bestemmingen ´Bos´ en ´Natuur´.

9. Dit houdt verband met de nieuwe systematiek (de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen, de SVBP) en de Tilburgse standaard, zoals vastgesteld door de raad binnen de kaders van de landelijke, uniforme systematiek. De verschillen zijn gering, maar er zitten kleine verschillen in de regels m.b.t. de beide bestemmingen. Bos kan worden gezien als species van het genus Natuur. In andere woorden: bos is altijd natuur, maar natuur kan veel meer omvatten dan louter bos.

10. Dit houdt verband met sinds de vaststelling van het vorige plan van kracht geworden regelgeving m.b.t. archeologie (Verdrag van La Valetta e.d.).

Samenvattend komt het er op neer dat onderdeel 1 van de zienswijze gegrond moet worden verklaard en de overige onderdelen - hoewel deze veelal slechts vragen bevatten - ´technisch gesproken´ ongegrond moeten worden verklaard.

Conclusie: De zienswijze is deels gegrond (onderdeel 1), deels ongegrond (overige onderdelen).

Zienswijze 40: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 154d. De kadastrale aanduiding van het perceel is onjuist (moet zijn sectie E, nr. 2193 i.p.v. sectie E, nr. 0317) Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet volledig is. Gemist wordt een aantal ondergeschikte zaken, die wellicht niet eens alle te kwalificeren zijn als bouwwerk (bijvoorbeeld de verharding).

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 41: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 160. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij mist een aantal ondergeschikte zaken en wijst op enkele geringe onjuistheden met betrekking tot de vermelde maatvoeringen.

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 42: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 161a. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij wijst op enkele geringe onjuistheden met betrekking tot de vermelde maatvoeringen en een tweetal vergunningsvrije bouwwerken, die op de lijst ontbreken.

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 43: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 161i. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij wijst op enkele geringe onjuistheden met betrekking tot de vermelde maatvoeringen en daarnaast gaat het om twee kadastrale nummers i.p.v. één.

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 44: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 162. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij mist een waterput met overkapping, die eerder wel geïnventariseerd is.

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 45:

1. De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 164c. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij mist een reeds vele jaren legaal aanwezig, klein bouwwerkje voor houtopslag.

2. Daarnaast richt de zienswijze zich tegen het ontwerpbestemmingsplan, voor zover hetgeen daarin wordt vastgelegd het indiener onmogelijk maakt nog langer coniferen te kweken op zijn perceel.

Standpunt gemeente:

1. Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.

2. Indiener kweekt op zijn perceel sinds jaar en dag op beperkte schaal coniferen. Dit gebruik van de gronden in kwestie kan gewoon worden voortgezet. Dit volgt uit onderdeel 29.2 van de regels. Uit onderdeel 6.4.2 van de regels blijkt vervolgens dat een aanlegvergunning niet aan de orde is. Een aanpassing van het plan is niet nodig op dit punt.

Conclusie: De zienswijze is deels gegrond (onderdeel 1), deels ongegrond (onderdeel 2).

Zienswijze 46: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 164d. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is.

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De legaal aanwezige bouwwerken op de percelen 164-164d zijn tijdens de inventarisatie niet telkens aan de juiste percelen toebedeeld. De lijst wordt aangepast. Daarnaast wordt het perceel van indiener omgenummerd van volgnummer 164f naar 164d.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 47: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 166. Indiener is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Hij wijst op enkele geringe onjuistheden met betrekking tot de vermelde maatvoeringen en daarnaast mist hij een enkele voorziening.

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 48: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 175. Indieners zijn van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Een berging, loods en kippenhok ontbreken.

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is onjuist. Genoemde zaken staan wel degelijk vermeld op de lijst.

Conclusie: De zienswijze is ongegrond.

Zienswijze 49: De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 188a. Indieners zijn van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Een aantal bouwwerken ontbreekt, terwijl voor die bouwwerken wel bouwvergunning is verleend.

Standpunt gemeente: Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.

Conclusie: De zienswijze is gegrond.

Zienswijze 50:

1. De zienswijze heeft betrekking op de dagrecreatieve voorziening met volgnummer 190. Indienster is van mening dat bijlage 7 ten aanzien van de op het desbetreffende perceel aanwezige legale bebouwing niet geheel correct is. Zij wil graag vermeld zien dat de berging een wc bevat en daarnaast ontbreekt de legaal aanwezige toegangspoort.

2. Ten tweede is het indienster niet duidelijk waarom haar dagrecreatieve voorziening binnen de dubbelbestemming ´Waarde-Ecologie´ valt en maakt zij daar bezwaar tegen.

Standpunt gemeente:

1. Hetgeen gesteld wordt, is juist. De lijst wordt aangepast.

2. Hetgeen gesteld wordt, is feitelijk onjuist. De locatie valt binnen een gebied met de dubbelbestemming ´Waarde-Archeologie´. De dagrecreatieve voorziening zelf is hier overigens van uitgezonderd. De dubbelbestemming houdt in dat voor bepaalde werken een aanlegvergunning nodig is, zie onderdeel 18 van de regels.

Conclusie: De zienswijze is deels gegrond (onderdeel 1), deels ongegrond (onderdeel 2).

Zienswijze 51: Indiener heeft gehoord van het ontwerpbestemmingsplan en gaat er van uit dat het plan geen enkel nadelig gevolg heeft voor zijn dagrecreatieve voorziening met volgnummer 42.

Standpunt gemeente: Op deze schriftelijke zienswijze is de dagtekening
25 oktober 2009 vermeld, en blijkens het ontvangststempel van de gemeentelijke postregistratiekamer is de zienswijze ontvangen op 27 oktober 2009. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:16 van de Awb bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken. Deze termijn vangt, gelet op het tweede lid van dit artikel, aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd, in dit geval 11 september 2009. De termijn voor het indienen van zienswijzen liep mitsdien door tot en met donderdag 22 oktober 2009. Bij de beantwoording van de vraag of de zienswijze tijdig is ingediend, is gelet op het derde lid van genoemd artikel op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen artikel 6:9 van de Awb van overeenkomstige toepassing. In dit artikel is bepaald: "Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen." De zienswijze is gedagtekend en ter post bezorgd buiten de termijn. De zienswijze dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Het vorenstaande laat onverlet dat het plan inderdaad niet beoogt in juridische zin iets te veranderen ten aanzien van het perceel van indiener.

Conclusie: De zienswijze is niet-ontvankelijk.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Boomwaardezoneringskaart

Bijlage 2 Boomwaardezoneringskaart

Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone-ihcs-kaart

Bijlage 3 Luchtvaartverkeerzone-IHCS-kaart

Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone-funnel-kaart

Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone-funnel-kaart

Bijlage 5 Luchtvaartverkeerzone-ils-kaart

Bijlage 5 Luchtvaartverkeerzone-ILS-kaart

Bijlage 6 Geluidzone-luchtvaart-kaart

Bijlage 6 Geluidzone-luchtvaart-kaart

Bijlage 7 Lijst Van Dagrecreatieve Voorzieningen

Bijlage 7 Lijst van dagrecreatieve voorzieningen

Bijlage 1 Lijst Van Afkortingen

Bijlage 1 Lijst van afkortingen

Bijlage 2 Lijst Van Informatie

Bijlage 2 Lijst van informatie

Bijlage 3 Voorwaarden Ecologische Verbindingszones

Bijlage 3 Voorwaarden ecologische verbindingszones