KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Bedrijf-nutsvoorziening
Artikel 5 Bedrijventerrein
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Kantoor
Artikel 8 Verkeer
Artikel 9 Verkeer-railverkeer
Artikel 10 Wonen
Artikel 11 Water
Artikel 12 Leiding - Brandstof
Artikel 13 Leiding - Gas
Artikel 14 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 15 Leiding - Riool
Artikel 16 Waarde - Archeologie
Artikel 17 Waarde - Ecologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Antidubbeltelregel
Artikel 19 Algemene Bouwregels
Artikel 20 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 21 Algemene Ontheffingsbevoegdheden
Artikel 22 Algemene Wijzigingsbevoegdheden
Artikel 23 Algemene Procedureregels
Artikel 24 Algemene Nadere Eisen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
Artikel 26 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Beschrijving Gebied
2.1 Beschrijving Plangebied
2.2 Juridisch-planologische Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Algemeen Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid Ten Behoeve Van De Overhoeken
3.4 Van Beleid Naar Ontwikkeling
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten Voor Het Bestemmingsplan
4.1 Beschrijving Van Het Project
4.2 Randvoorwaarden En Uitgangspunten Van De Ontwikkeling
4.3 De Concrete Uitwerking
Hoofdstuk 5 Milieu
5.1 Mer
5.2 Verkeer
5.3 Geluid
5.4 Lucht
5.5 Bodem
5.6 Waterparagraaf
5.7 Ecologie
5.8 Landschap, Cultuurhistorie En Archeologie
5.9 Externe Veiligheid
5.10 Milieucirkels Van (Agrarische) Bedrijven
5.11 Kabels En Leidingen (Belemmeringenzones)
5.12 Energie En Duurzaam Bouwen
Hoofdstuk 6 Juridische Regelgeving
6.1 Algemeen
6.2 Indeling Van De Regels
6.3 Ruimtelijk Beheer
6.4 Ontheffingen, Wijzigingsbevoegdheden En Algemene Regels
Hoofdstuk 7 Welstand
Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Burgerparticipatie
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Mer Overhoeken
Bijlage 3 Akoestische Onderzoeken
Bijlage 4 Bodemonderzoeken
Bijlage 5 Natuurtoetsen
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Achtergrondbelasting In- / Output Vstacks
Bijlage 8 Analyse Externe Veiligheid
Bijlage 9 Verantwoording Externe Veiligheid

Bedrijventerrein Enschotsebaan

Bestemmingsplan - Tilburg

Onherroepelijk op 01-12-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Enschotsebaan van de gemeente Tilburg

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2009002- en bijbehorende bijlagen.

1.3 aanbouw

Uitbreiding van een gebouw bestaande uit één bouwlaag welke direct ten dienste staat van het gebouw doch niet één open ruimte vormt met de rest van het gebouw, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis gebonden beroep

Beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, zijnde bedrijfs- en/of beroepsmatige activiteiten door tenminste één bewoner, plaats vindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw, waarbij:

  1. a. geen sprake is van een activiteit die is vermeld in de categorieën 2 t/m 5 zoals opgenomen in bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten of die behoort tot de categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder, uitgewerkt in het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (Stbl. 1993,50);
  2. b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de direkte nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;
  3. c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
  4. d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
  5. e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
  6. f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
  7. g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt;
  8. h. geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid welke onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50) valt, tenzij het betreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is.

1.7 aaneengesloten woning

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen (hoofdgebouwen), niet zijnde stapelwoningen.

1.8 aanbouw

Uitbreiding van een gebouw bestaande uit één bouwlaag welke direct ten dienste staat van het gebouw doch niet één open ruimte vormt met de rest van het gebouw, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.9 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak dan wel de achterzijde van het hoofdgebouw, begrenst.

1.10 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.11 ambachtelijk bedrijf

Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.

1.12 Afschuiningshoek

Hoek die gevormd wordt door een schuin en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.13 autoreparatiebedrijf

Inrichting waar personenauto's worden gerepareerd en waar in beperkte mate ook auto's kunnen worden verkocht als ondergeschikte nevenactiviteit. Het betreft een autoreparatiebedrijf niet zijnde een officiële autodealer.

1.14 autostalling

Eén of meerdere, al dan niet aaneengebouwde, bouwwerken in maximaal één bouwlaag; qua afmetingen, bereikbaarheid / ontsluiting en gebruiksmogelijkheden e.d. uitsluitend geschikt en bedoeld voor de stalling van een (motor)voertuig.

1.15 autowasplaats

Een samenstel van activiteiten -zowel gebouwd als ongebouwd- ten behoeve van het wassen e.d. van personenauto's, vrachtwagens, caravans e.d. al dan niet met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een oppervlakte van maximaal 80 m² bruto vloeroppervlak), zonder dat er sprake is van een brandstoffenverkooppunt met tappunten, reparatiewerkplaats e.d.

Aanduiding (sb-awp) opnemen bij tankstation

1.16 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.17 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van het bouwvlak ten hoogste mag worden bebouwd.

1.18 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.19 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.20 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.21 bedrijfswoning

Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde perceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.

1.22 bedrijven

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, handel en groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom (derhalve géén detailhandel daaronder te begrijpen), ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven), e.d.

Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.

Bij bedrijven wordt een onderscheid gemaakt naar type activiteit en daarmee naar milieucategorie. Toegestane milieucategorieën zijn op de bij deze voorschriften behorende plankaart aangegeven. Bijlage 3 bevat een overzicht van de verschillende typen bedrijvigheid met bijbehorende milieucategorie.

Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, (erotisch getinte) horeca, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, zorg- en dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die in hoofdzaak zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening en prostitutie inrichtingen.

(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).

1.23 beeldbepalende boom

Bomen met een hoofdwaarde volgens de Boomwaarde zoneringskaart.

1.24 beperkt kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.

1.25 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.26 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.27 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.28 bewaarplaats

Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.

1.29 bijgebouw

Een gebouw ten dienste van en behorende bij het hoofdgebouw bestaande uit maximaal één bouwlaag, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.30 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.31 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.32 bouwdiepte

Onder "bouwdiepte" wordt verstaan de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht en horizontaal vanaf de naar de weg gekeerde gevel.

1.33 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.34 bouwhoogte

Onder ´bouwhoogte´ wordt verstaan:

  1. a. De hoogte van gebouwen, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, lichtkappen en ondergeschikte onderdelen van gebouwen zoals schoorstenen, masten en delen van ventilatie-installaties, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
  2. b. De hoogte van bouwwerken die geen gebouw zijn, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.

1.35 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.36 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.37 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.38 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.39 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.40 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.

1.41 bufferbewaarplaats

Besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk.

1.42 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, aardbeving en dergelijke.

1.43 carport

Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren.

1.44 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.45 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.

Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.

1.46 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.47 ecologische verbindingszone

Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 10 m om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).

1.48 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.

1.49 erker

Transparante, ondiepte uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.50 erotisch gerichte horeca

Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.51 escortbedrijf

Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.

1.52 extensief recreatief medegebruik

Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.

1.53 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
  2. b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.54 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.55 geluidshinderlijke inrichtingen

Inrichtingen genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (IVB) van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder.

1.56 geprojecteerd kwetsbaar object

Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.

1.57 geurgevoelig object

Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.58 goothoogte

De hoogte waarop zich de snijlijn bevindt van een verticaal en een hellend vlak, waarbij die vlakken de begrenzing zijn van het toegestane bouwvolume.

1.59 groenvoorzieningen

Het geheel van grootschalige voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.60 grondgebonden agrarisch bedrijf

Een met de grond verbonden bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.61 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.62 groothandel

Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.63 halfvrijstaande woning

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van maximaal twee aaneengebouwde woningen.

1.64 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.65 hoogspanningslijn

Een leiding of kabel met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.

1.66 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren, waarbij de volgende maxima zijn opgenomen:

  1. a. studenten: maximaal 5;
  2. b. beschermd wonen: maximaal 12.

1.67 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccomodatie.

1.68 kwetsbaar object

Begrip zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen Milieubeheer´.

1.69 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 zijn gelegen;
  2. b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
  3. c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;
  4. d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
  5. e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
  6. f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
  7. g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
  8. h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
  9. i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
  10. j. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;
  11. k. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
  12. l. rijkswegen en spoorwegen.

1.70 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor)fietsverkeer.

1.71 maatschappelijke instellingen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
  2. b. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor geestelijk en/of lichamelijk gehandicapten, tehuis voor daklozen, e.d.;
  3. c. educatieve voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
  4. d. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
  5. e. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, brandweerkazerne e.d.;
  6. f. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit, e.d.

Tot maatschappelijke instellingen worden niet gerekend de zogenaamde ´andere gezondheidszorggebouwen´ (blijkens hun constructie en inrichting bestemd voor doeleinden van medische verpleging, verzorging of behandeling dan wel van medisch onderzoek) zoals bedoeld in de Wet Geluidhinder en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen.

1.72 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven verschil in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.73 mantelzorg

Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak en hiervoor een medische indicatie heeft, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.74 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.

1.75 netto vloeroppervlak (n.v.o.)

De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.

1.76 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van openbaar nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.77 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.78 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.

1.79 ondergronds bouwwerk

Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 strekkende meter beneden peil.

1.80 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken, voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.81 onzelfstandige woonruimte

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij:

  1. a. men wezenlijke voorzieningen (keuken en/of toilet) gemeenschappelijk moet gebruiken en,
  2. b. van een privé-vertrek, waarvan de deur uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte de deur niet (van twee zijden) afsluitbaar is.

1.82 oppervlakte

Onder "oppervlakte" wordt verstaan:

  1. a. de oppervlakte van een bouwwerk buitenwerks gemeten boven het peil met uitzondering van de oppervlakte van:
    1. 1. een ondergeschikt bouwdeel (zoals open buitentrap, hellingbanen, e.d.) waarvan de verticale projectie op het horizontaal vlak kleiner is dan 4 m2 óf
    2. 2. een uitkragend constructiedeel (zoals entreeoverkapping, dakoverstekken, niet beweegbare zonweringsconstructies e.d.) waarvan de breedte van de verticale projectie op het horizontale vlak kleiner is dan 0,75 meter.

b. de oppervlakte van een onbebouwd gedacht terrein, gemeten binnen de grenzen van dat terrein.

1.83 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren.

1.84 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  2. b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.85 perceel

Zie: ´bouwperceel´.

1.86 plangrens

Een weergegeven lijn, die de grens van plan aanduidt.

1.87 productiegebonden detailhandel

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.88 professioneel vuurwerk

Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.

1.89 prostitutie-inrichting

Inrichting waar tegen betaling seksuele omgang te hebben met anderen (ook: bordeel).

1.90 randhoogte

De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.91 recreatief medegebruik en evenementen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
  2. b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;

1.92 rijstrook

Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.93 risicovolle inrichting

  1. a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
  2. b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
  3. c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

1.94 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.95 stalling en parkeren

Onder "stalling en parkeren" wordt verstaan:

  1. a. grootschalige (openbare) gebouwde parkeer- en stallingsvoorzieningen met de daarbij behorende voorzieningen. Hier wordt in ieder geval onder verstaan: parkeergarages, -kelders, en -dekken, fietsenkelders en -stalling, stallingsgebouw, verhuur- en reparatieinrichting, alsmede bijbehorende in- en uitritten, routing, in- en uitgangen, hellingbanen, trappenhuizen, liften, portier- c.q. bewakingsloge, betaalautomaten, vitrines, e.d.;
  2. b. voor zover deze terreinen onbebouwd blijven: niet-gebouwde parkeer- en stallingsvoorzieningen;
  3. c. verkeers- en straatmeubilair.

1.96 straatpeil

Zie peil (straatpeil).

1.97 uitbouw

Uitbreiding van een gebouw welke direct ten dienste staat van het gebouw, één ruimte vormt met de rest van het gebouw en is uitgevoerd in één bouwlaag en dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.98 veiligheidsafstand

Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een bouwvergunning toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.

1.99 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.100 vergunningplichtig ingevolge Wet Milieubeheer

Milieuvergunning voor inrichtingen (bedrijven) volgens het ´Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer´ (staatsblad 50, 1993) , zonder welke het niet toegestaan is een inrichting op te richten, te veranderen, in werking te hebben of de werking te veranderen.

1.101 verkeer- en vervoervoorzieningen t.b.v. wegverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.

1.102 verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. railverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) railverkeers-, railvervoers- en verblijfsgebied ten behoeve van personen- en goederenvervoer via spoorwegen met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken, waaronder voorzieningen die liggen op het gebied van andere -op spoorwegen aansluitende- soorten van vervoer, logistieke, distributieve en communicatieve voorzieningen e.d. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Hiertoe worden gerekend:

  1. a. spoorwegemplacement waaronder spoorlijnen, rangeerterrein, perrons, overkappingen, opslag- en overslagruimten, wegen, (fiets-)paden, bermen, bermsloten, taluds e.d., kunstwerken zoals tunnels, bruggen, viaducten, traverses, spoorwegmeubilair, e.d.;
  2. b. stationsgebouwen t.b.v. spoorwegen met bijkomende en ondersteunende voorzieningen zoals restauratieve voorzieningen, winkels, videotheek, kiosken, beautysalon, balies, kantoorruimten e.d.;
  3. c. parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen zoals in- en uitritten, hellingbanen, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, portiers- c.q. bewakingsloge, betaalautomaten, fietsverhuur- en reparatie-inrichting, e.d.

1.103 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.104 verkooppunt motorbrandstoffen

Een brandstofverkooppunt met één of meerdere tappunten, al dan niet voorzien van een reparatiewerkplaats en/of een autowasplaats (alleen met ontheffing) met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2), luifels, opslag van motorbrandstoffen e.d.

1.105 verkoopruimte (volgens Vuurwerkbesluit)

Ruimte waarin verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvindt.

1.106 verkoopvloeroppervlak

De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.

1.107 vrijstaande woning

Een woning die hoogstens door middel van de bijgebouwen met een andere woning verbonden is en waarvan geen van de beide zijgevels in de zijdelingse perceelsgrens staan.

1.108 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.109 Vuurwerkbesluit

Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2002.

1.110 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.

Hiertoe worden gerekend:

  1. a. water en vaarwegen;
  2. b. haven voor pleziervaart met bijbehorende voorzieningen;
  3. c. oevers en kaden met beschoeiing;
  4. d. oeverzones met geplande verruiming vaarwegen;
  5. e. laad- en losplaats inclusief opslag en laad- en loswerktuigen zoals hijswerktuigen en lopende banden;
  6. f. zwaaikommen;
  7. g. water aan- en afvoerkanalen / wegen;
  8. h. vaarwegmeubilair en tekens;
  9. i. leidingwerken ten behoeve van de functie;
  10. j. permanente ligplaatsen voor woon- of horecaboten;
  11. k. deuren wekplaatsen / opslagterreinen;
  12. l. wegen en (fiets-)paden langs oevers, toegangswegen objecten;
  13. m. bermen, bermsloten, taluds, e.d.;
  14. n. kunstwerken zoals bruggen, sluizen, stuwen, aanlegsteiger, bedieningsgebouwen e.d.;
  15. o. verkeers- en straatmeubilair;
  16. p. alles wat verder voor het in stand houden van de functie vaarwegen van toepassing is.

Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier Wilhelminakanaal en Piushaven.

1.111 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.112 Wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.113 Wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in het staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.114 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, al dan niet zelfstandige wooneenheden, woongebouwen e.d. annex tuin en directe omgeving, ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
  2. b. studentenhuisvesting, huisvesting van ouderen, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en dergelijke, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
  3. c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis gebonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.115 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, daaronder begrepen een aan huis gebondenberoep.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

  1. a. de oppervlakte van een bouwwerk buitenwerks gemeten boven het peil met uitzondering van de oppervlakte van:
    1. 1. een ondergeschikt bouwdeel (zoals open buitentrap, hellingbanen, e.d.) waarvan de verticale projectie op het horizontaal vlak kleiner is dan 4 m² óf
    2. 2. een uitkragend constructiedeel (zoals entree-overkapping, dakoverstekken, niet beweegbare zonweringconstructies e.d.) waarvan de breedte van de verticale projectie op het horizontale vlak kleiner is dan 0,75 m;
  2. b. de oppervlakte van een onbebouwd gedacht terrein, gemeten binnen de grenzen van dat terrein.

2.6 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 23.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering, bouwtechnische inrichting en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid in verband met ligging nabij spoor en/of hoogspanningsleiding;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen ten behoeve van:
    1. 1. de brandveiligheid;
    2. 2. de milieusituatie;
    3. 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

3.4 Ontheffing van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Bedrijf-nutsvoorziening

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Ontheffing van de bouwregels

4.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 23.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. ruimtelijke,ecologische of landschappelijke inpassing;
    7. 7. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen ten behoeve van:
  1. 1. de verkeersveiligheid;
  2. 2. de brandveiligheid;
  3. 3. de milieusituatie;
  4. 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 5 Bedrijventerrein

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1 Procedureregels ontheffing en nadere eisen nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

5.4 Ontheffing van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 23.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

6.4 Ontheffing van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Kantoor

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 23.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
  1. 1. de ruimtelijke of landschappelijke inpassing;
  2. 2. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
  3. 3. de verkeersveiligheid;
  4. 4. de sociale veiligheid;
  5. 5. de brandveiligheid;
  6. 6. de milieusituatie;
    1. a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  1. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

7.4 Ontheffing van de bouwregels

7.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmigsomschrijving

8.2 Bouwregels

8.3 Ontheffing van de bouwregels

8.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 9 Verkeer-railverkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 23.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. een goede landschappelijke inpassing;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

9.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 10 Wonen

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 23.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen ten behoeve van:
    1. 1. de brandveiligheid;
    2. 2. de milieusituatie;
    3. 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

10.4 Ontheffing van de bouwregels

10.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1 nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

11.4 Ontheffing van de bouwregels

11.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 12 Leiding - Brandstof

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Brandstof aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een industriële 8 inch koolwaterstoftransportleiding (PRB-Leiding) inclusief een strook grond van 5 m aan weerszijden van de as van deze leiding.

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming Leiding - Brandstof begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.

12.3 Ontheffing van de bouwregels

12.4 Aanlegvergunning

Artikel 13 Leiding - Gas

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een 8 inch/12 inch hogedrukgasvoedingsleiding , inclusief een strook grond van 3,5 m aan weerszijden van de as van deze leiding.

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´leiding-gas´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hogedrukgasvoedingsleiding .

13.3 Ontheffing van de bouwregels

13.4 Aanlegvergunning

Artikel 14 Leiding - Hoogspanningsverbinding

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 380 KV, met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van het transport van elektriciteit, inclusief een strook grond van:

  1. a. 39 m ter weerszijden van de as van de 380 KV - hoogspanningsverbinding;
  2. b. 26 m ter weerszijden van de as van de 150 KV - hoogspanningsverbinding;
  3. c. 2,5 m ter weerszijden van de as van de 10 KV - hoogspanningsverbinding.

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldt dat:

  1. a. in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´Leiding - Hoogspanningsverbinding´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoogspanningsverbinding;
  2. b. de maximale bouwhoogte van hoogspanningsmasten niet meer mag bedragen dan 60 m.

14.3 Ontheffing van de bouwregels

14.4 Aanlegvergunning

Artikel 15 Leiding - Riool

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdrioolpersleiding respectievelijk een hoofdafvalwaterriool, inclusief een strook grond van 5 m aan weerszijden van de as van deze leiding.

15.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´leiding-riool´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.

15.3 Ontheffing van de bouwregels

15.4 Aanlegvergunning

Artikel 16 Waarde - Archeologie

16.1 Bestemmingsomschrijving

16.2 Bouwregels

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

16.4 Aanlegvergunning

16.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd voor wat betreft de gronden met de bestemming ´Waarde-Archeologie´ het plan te wijzigen in die zin door de bestemming ´Waarde-Archeologie´ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  1. a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Artikel 17 Waarde - Ecologie

17.1 Begripsomschrijving

17.2 Bouwregels

17.3 Nadere eisen

17.4 Ontheffing van de bouwregels

17.5 Specifieke gebruiksregels

17.6 Aanlegvergunning

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 18 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene Bouwregels

19.1 Ondergrondse bouwwerken

19.2 Verhouding basis- en dubbelbestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De regels met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

19.3 Hoofdtoegang woningen

19.4 Onbebouwd terrein bij gebouwen

19.5 Ruimte tussen bouwwerken

19.6 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen

19.7 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.

Artikel 20 Algemene Aanduidingsregels

20.1 Geluidzone - industrie

In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' de volgende regels:

  1. a. Voor het bouwen geldt dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige functies, met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd; onder verbouwen wordt hier verstaan het bouwkundig veranderen van (een deel) van het gebouw en/of (een van) de daartoe behorende gevels; onder nieuwbouw wordt hier verstaan het geheel of nagenoeg geheel vernieuwen van een gebouw, waarbij de situering, bouwhoogte en bouwmassa geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met het gesloopte gebouw; de bouw van een bijgebouw bij een woning of de uitbreiding van een bestaande geluidsgevoelige functie conform de in de basisbestemming voorgeschreven bebouwingsregeling;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in dit lid, indien:
    1. 1. is, of kan worden voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet Wet geluidhinder, of indien;
    2. 2. ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is verleend;
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' opgeheven wordt indien de bron van de geluidszone is opgehouden te bestaan.

20.2 Milieuzone - geurzone

In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone'

de volgende regels:

  1. a. binnen de gebiedsaanduiding ´milieuzone-geurzone´, en buiten de perceelsgrenzen van de geurhinderlijke inrichting die de geurhinder veroorzaakt, mogen geen nieuwe geurgevoelige objecten worden opgericht;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
    1. 1. de gebiedsaanduiding ´milieuzone-geurzone´ opgeheven wordt, indien de aanwezige geurhinderlijke inrichting gesaneerd is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de aanwezige geurhinderlijke inrichting buiten werking is gesteld, of
    2. 2. in die zin dat de gebiedsaanduiding ´milieuzone-geurzone´ verkleind wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de geurzone als gevolg van een wijziging in een geurhinderlijke inrichting kleiner is geworden.

20.3 Veiligheidszone - bevi

In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' de volgende regels:

  1. a. binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-bevi' en buiten de perceelsgrenzen van de risicovolle inrichting, mogen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
    1. 1. de gebiedsaanduiding ´veiligheidszone-bevi´ opgeheven wordt, indien de aanwezige risicovolle inrichting gesaneerd is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de aanwezige risicovolle inrichting buiten werking is gesteld, of
    2. 2. in die zin dat de gebiedsaanduiding ´veiligheidszone-bevi´ verkleind wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de PR 10-6/jaar contour als gevolg van een wijziging in een risicovolle inrichting kleiner is geworden;
    3. 3. in die zin dat de gebiedsaanduiding ´veiligheidszone-bevi´ verkleind wordt, door een wijziging van de Regeling externe veiligheid inrichtingen.

20.4 Vrijwaringszone - Spoor

Binnen de op de verbeelding met "vrijwaringszone - spoor" aangegeven zone mogen geen gebouwen worden opgericht tenzij de bijbehorende functie primair is gericht op de aanleg en instandhouding van verkeers-, vervoers- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. railverkeer.

Artikel 21 Algemene Ontheffingsbevoegdheden

21.1 Ontheffingsbevoegdheid geringe afwijkingen van maten

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1bevoegd ontheffing te verlenen ten behoeve van een afwijking van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze ontheffing wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  4. d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de ontheffingsmogelijkheid mag niet cumulatief worden gebruikt;
    2. 2. de ontheffingsmogelijkheid mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

21.2 Ontheffingsbevoegdheid geringe afwijkingen van grenzen

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak en/of bestemmingsvlak indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze ontheffing wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

21.3 Ontheffingsbevoegdheid overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedureregels in 23.1 ontheffing verlenen van het plan ten behoeve van:

  1. a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
  2. b. vrijstaande schoorstenen, minaretten en soortgelijke bouwwerken.

21.4 Ontheffingsbevoegdheid parkeer- en stallingsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedureregels in 23.1 ontheffing verlenen van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2bedragen;
  2. b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.

21.5 Ontheffingsbevoegdheid vuurwerk

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels zoals bedoeld in artikel 23.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten aanzien van de toelaatbaarheid van activiteiten ten behoeve van:

  1. a. nieuwbouw van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. en de daaraan verbonden opslag en verkoop van consumentenvuurwerk;
  2. b. de verbouwing, uitbreiding en/of verplaatsing van een bestaande bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. ten behoeve van opslag voor de verkoop van consumentenvuurwerk daar waar de aanduiding ´verkoop en opslag vuurwerk toegestaan´ voorkomt.

Burgemeester en wethouders stellen voorwaarden aan de ontheffing ter voorkoming van onaanvaardbare overlast en onveiligheid voor de (woon)omgeving onder meer voor wat betreft parkeren, verkeersaantrekkende werking, geluidhinder e.d. en veiligheidsafstanden zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit. Bij nieuwvestiging van verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk wordt daarnaast te allen tijde aan de ontheffing de voorwaarde verbonden dat de veiligheidscontour zoals is opgenomen in het Vuurwerkbesluit (besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002)) op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over groenvoorzieningen in openbaar gebied waarbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.

Artikel 22 Algemene Wijzigingsbevoegdheden

22.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
    1. 1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
    2. 2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
    3. 3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok nieuwe rooilijnen weergegeven;
    4. 4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen ´V´ of ´V-V´ projecteren;
    5. 5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.
  2. b. Er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
  3. c. Na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.

22.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.

22.3 Wijzigingsbevoegdheid uitwisseling van aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een weergegeven aanduiding te wijzigen in een andere aanduiding, met dien verstande dat de ingevolge de aanduiding ter plaatse geldende maximaal toelaatbare milieucategorie voor functies of activiteiten uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten niet mag worden overschreden.

22.4 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
    1. 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
    2. 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
  2. b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

22.5 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2.

Artikel 23 Algemene Procedureregels

23.1 Procedureregels ontheffing en nadere eisen

Indien in dit plan wordt verwezen naar dit artikel, is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. het voornemen tot het verlenen van ontheffing, dan wel het stellenvan nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in één of meerdere dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden;
  3. c. de bekendmaking houdt in de mededeling van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van de terinzagelegging schriftelijk zienswijzen tegen het voornemen in te dienen bij burgemeester en wethouders;
  4. d. burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk na bekendmaking en ter inzage legging een beslissing. Deze beslissing is, als tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, met redenen omkleed. Zij delen hun beslissing mee aan degenen die zienswijzen hebben ingediend.

Artikel 24 Algemene Nadere Eisen

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 23.1bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de aard en omvang van de horecafunctie ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
  2. b. de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Monumentencommissie;
  3. c. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke instellingen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
  4. d. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
  5. e. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
  6. f. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
  7. g. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

25.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Enschotsebaan´.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een deel van het gebied 'Overhoek Enschotsebaan'. Dit is één van de vier Overhoeken gelegen rondom de kern Berkel-Enschot, die zijn aangewezen als nieuwe woon- en werkgebieden.

In 2002 is door de gemeente Tilburg het Ontwikkelingsplan Overhoeken Berkel-Enschot opgesteld. Hierin is onder andere per Overhoek beschreven hoe het programma eruit zou moeten zien en op welke wijze de gemeente wil samenwerken met derden (projectgroep Overhoeken Berkel-Enschot, 2002).

Verder heeft de gemeente in 2003 het stedenbouwkundig plan Overhoeken opgesteld, dat als uitgangspunt zou moeten dienen voor de planontwikkeling.

Roozen - Van Hoppe Bouw en Ontwikkeling is voornemens om één van de Overhoeken van Berkel-Enschot, te weten het deel 'Bedrijventerrein Enschotsebaan' gedeeltelijk te ontwikkelen tot een bedrijventerrein met kantoorruimte en nutsvoorzieningen.

Het plan dat zij hiervoor heeft opgesteld maakte eerst deel uit van de ontwikkeling van de gehele 'Overhoek Enschotsebaan'. Dit grotere plan heeft in 2008 de vrijstellingsprocedure van artikel 19 WRO doorlopen en is onherroepelijk geworden.

Inmiddels is het plan echter op ondergeschikte onderdelen gewijzigd, onder andere voor het deel dat Roozen - Van Hoppe Bouw en Ontwikkeling wil ontwikkelen. De aanpassingen hebben er voor gezorgd dat de vrijstelling niet meer geheel toereikend is. Om onder andere meer flexibiliteit mogelijk te maken in het plan, is er nu voor gekozen om direct het bestemmingsplan te vernieuwen.

Het plangebied heeft een grootte van circa 27 hectare. Het plan wordt bestemd voor circa 8 hectare uitgeefbaar bedrijventerrein en circa 8.200 m² bvo kantoorfuncties.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Gebied

2.1 Beschrijving Plangebied

Het gebied 'Enschotsebaan' is onderdeel van het plan Overhoeken. In dit plan zijn enkele gebieden rondom de kern Berkel-Enschot aangewezen als woon- en werkgebieden. In figuur 2.1 zijn deze Overhoeken weergegeven. Paragraaf 3.2.3 Gemeentelijk beleid bevat meer informatie over het beleid rondom de ontwikkeling van de Overhoeken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009002-e001_0001.jpg"

Figuur 2.1 Ligging van Overhoeken rondom Berkel-Enschot.

Bron foto: vanuitdelucht.nl

Het gebied 'Enschotsebaan' is de eerste Overhoek die ontwikkeld wordt. Het gebied wordt grofweg omsloten door de Bosscheweg in het zuiden, de Burgemeester Bechtweg (Noordoost tangent) in het zuidwesten, de spoorlijn Tilburg – 's Hertogenbosch in het noordwesten, de Rauwbrakenweg in het noorden en de bestaande bebouwing van de kern Berkel-Enschot in het oosten. De weg Enschotsebaan doorsnijdt het gebied.

Het gebied Enschotsebaan is circa 45 hectare groot en heeft momenteel een voornamelijk agrarische functie. In figuur 2.2 is het plangebied Bedrijventerrein Enschotsebaan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009002-e001_0002.jpg"

Figuur 2.2. Het plangebied Bedrijventerrein Enschotsebaan en omliggende infrastructuur. Bron foto: vanuitdelucht.nl

Binnen de Overhoek 'Enschotsebaan' ligt het plangebied van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Enschotsebaan. Het plangebied vormt het westelijk deel van de 'Enschotsebaan'.

De Rauwbrakenweg vormt aan de noordzijde de grens van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Enschotsebaan. Aan de westkant vormt het spoor de plangrens.

De Burgemeester Bechtweg vormt voor een deel de zuidelijke plangrens, maar doorsnijdt in noordelijke richting het plangebied. Een deel van het plangebied bevindt zich ten zuiden van de Burgemeester Bechtweg.

2.2 Juridisch-planologische Situatie

Drie bestemmingsplannen en één Artikel 19 procedure WRO zijn van belang voor het voorgenomen initiatief:

  • het bestemmingsplan Enschotsebaan Berkel-Enschot (1999);
  • het bestemmingsplan Noordoost tangent 1e fase en knooppunt de Baars (1994);
  • het bestemmingsplan Buitengebied '94 (1996);
  • vrijstelling Artikel 19 WRO (2008).

In onderstaande figuur zijn de locaties binnen de overhoek 'Enschotsebaan' weergegeven, waarvoor de desbetreffende bestemmingsplannen gelden; navolgend worden zij toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009002-e001_0003.jpg"

Figuur 2.3. Vigerende bestemmingsplannen in de overhoek 'Enschotsebaan'. Bron foto: vanuitdelucht.nl

2.2.1 Bestemmingsplan Enschotsebaan Berkel-Enschot (1999)

Voor de planlocatie is voor een belangrijk deel het bestemmingsplan “Enschotsebaan Berkel-Enschot” van kracht (gemeente Tilburg, 1999).
Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad op 12 april 1999 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 9 november 1999. Het bestemmingsplan is op 19 december 2001 onherroepelijk geworden. Het bestemmingsplan kent een uitwerkingsplicht door de gemeenteraad ex. artikel 11 WRO.

Het bestemmingsplan omvat de realisatie van een woonwijk met 230 tot 285 woningen, een gemengd gebied met woningen / bedrijven (ongeveer 35 kavels) en een bedrijventerrein met lichte bedrijvigheid. Voor dit bestemmingsplan geldt, met uitzondering van de spoorweg, een uitwerkingsplicht. In dit bestemmingsplan heeft de planlocatie de volgende vier bestemmingen:

  • Woongebied, uit te werken door de gemeenteraad – W(UW).
  • Woon-/werkgebied, uit te werken door de gemeenteraad – WW(UW).
  • Bedrijfsdoeleinden, uit te werken door de gemeenteraad – B(UW).
  • Spoorwegdoeleinden - S.

Daarnaast wordt in het bestemmingsplan aangegeven dat centraal in het gebied een groenzone gerealiseerd dient te worden. Op de bijbehorende plankaart is een indicatie gegeven van de locatie van deze groenzone. Figuur 2.4 geeft deze bestemmingen weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009002-e001_0004.jpg"

Figuur 2.4 Bestemmingen volgens het bestemmingsplan Enschotsebaan Berkel-Enschot Bron foto: vanuit de lucht.nl

Het bedrijventerrein met een bruto oppervlakte van 12,7 hectare dient een kleinschalig karakter te krijgen voor met name dorpse bedrijvigheid vanuit Berkel-Enschot.
De nadruk ligt op de bedrijfscategorieën 2 en 3.1. Tegen de Burgemeester Bechtweg is ook bedrijfscategorie 3.2 mogelijk.

Het bestemmingsplan “Enschotsebaan Berkel-Enschot” is opgesteld met het doel het plangebied te ontwikkelen. Echter, ondanks het feit dat het voorliggende initiatief is ontwikkeld om invulling te geven aan dit in het bestemmingsplan gestelde doel, kan het initiatief niet volledig uitgevoerd worden binnen de kaders en randvoorwaarden die in het huidige bestemmingsplan (in de vorm van uitwerkingsregels en voorschriften) worden gesteld. Deze discrepantie komt tot uiting in enkele verschillen in bestemming en inrichting tussen voorliggend bouwplan en bestemmingsplan.

2.2.2 Bestemmingsplan Noordoost tangent 1e fase en knooppunt de Baars (1994)

De Burgemeester Bechtweg met dijklichaam is bestemd in het bestemmingsplan 'Burgemeester Bechtweg 1e fase en knooppunt de Baars'. De bestemming is Verkeersdoeleinden I.

In het voorliggende project wordt een aansluiting gerealiseerd op de Burgemeester Bechtweg, waarvoor tevens de Burgemeester Bechtweg plaatselijk verbreed dient te worden. Deze verbreding past niet binnen de in het huidige bestemmingsplan opgenomen wegprofielen.

De verbreding van de Burgemeester Bechtweg (Noordoost Tangent) wordt met een separate planologische procedure mogelijk gemaakt en maakt geen onderdeel uit van dit plan. De gevolgen van de toekomstige realisatie van de Noordoost Tangent zijn echter wel meegenomen en verantwoord in onderhavig bestemmingsplan.

2.2.3 Bestemmingsplan Buitengebied '94 (1996)

Een gedeelte van het projectgebied is niet verwerkt in het bestemmingsplan Enschotsebaan. Dit gedeelte betreft het gebied ten westen van de Burgemeester Bechtweg (zie figuur 2.3 ).
In dit gedeelte dient onder meer de ontsluiting van het gebied Enschotsebaan op de Burgemeester Bechtweg gerealiseerd te worden. Daarnaast wordt voorzien in de aanleg van een groenzone en een terrein voor nutsvoorzieningen.

Voor dit gebied geldt momenteel het bestemmingsplan Buitengebied '94. In dit bestemmingsplan heeft het gebied de hoofdbestemming “Agrarische Hoofdstructuur”. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor (BRO, 1996):

  1. 1. een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening;
  2. 2. instandhouding van ruimtelijk-structurele, natuurlijke, landschappelijke en waterhuishoudkundige waarden;
  3. 3. recreatief medegebruik.

De voorgestelde ontwikkelingen passen niet binnen deze bestemming.

2.2.4 Artikel 19 WRO: Ruimtelijke onderbouwing Enschotsebaan (2008)

In 2008 is door de ontwikkelende partijen een ruimtelijke onderbouwing opgesteld.

Deze is vastgesteld en onherroepelijk geworden.

Door wijzigingen aan het plan was de vrijstelling ex Artikel 19 WRO niet geheel meer toereikend. Bovendien was meer flexibiliteit gewenst. Voorliggend bestemmingsplan is echter nog steeds grotendeels op de Artikel 19 procedure gestoeld. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan omvat een deel van deze Artikel 19 procedure WRO.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Allereerst worden in paragraaf 3.2 Algemeen beleid de algemene beleidsnota's die van belang zijn, per overheid besproken. Het hoofdstuk sluit af met een overzicht van de specifieke gemeentelijke nota's die voor het plangebied zijn geschreven.

Op de ontwikkeling van 'de Enschotsebaan' zijn diverse algemene beleidsstukken van toepassing, vastgesteld door verschillende overheden. Deze paragraaf bespreekt kort de belangrijkste beleidsstukken.

3.2 Algemeen Beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte

Tilburg is aangewezen als één van de 13 economische kerngebieden in Nederland.

Dit economische kerngebied maakt, samen met de kerngebieden Zuidoost-Brabant en

A2-zone (Eindhoven/Den Bosch), alsmede kerngebied A16 - A4-zone (Breda - Roosendaal) weer deel uit van het stedelijk netwerk Brabantstad. De samenwerking tussen de overheden binnen het netwerk is vrijwillig, flexibel en pragmatisch.

In de Nota Ruimte wordt uitgegaan van concentratie van bebouwing en bundeling van voorzieningen in de bestaande stedelijke gebieden en binnen de bestaande (dorps)kernen in plaats van uitbreiden van de bebouwde gebieden.

De voorgenomen ontwikkeling, met ruimte voor wonen en werken in een kwalitatief hoogwaardige omgeving, is te zien als concrete realisatie van de abstracte doelstelling Tilburg te ontwikkelen als economisch kerngebied.

Milieubeleid

Het Nationaal Milieubeleidsplan 4(juni 2001) markeert de afsluiting van het afgelopen decennium en de in die periode verschenen milieubeleidsplannen. Met deze nota wordt een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid.

Ook ten aanzien van milieubeleid heeft de gemeente Tilburg eisen en wensen vastgesteld, volgend uit het nationale beleid. Deze zijn ambitieus voor de ontwikkeling van de Overhoeken. In de ontwikkeling van de Overhoek Enschotsebaan zijn deze ambitieuze milieudoelstellingen vertaald in concrete ontwikkeling en realisatie.

Openbare ruimte

De openbare ruimte bepaalt in belangrijke mate de leefbaarheid en herkenbaarheid van onze dagelijkse leefomgeving. De kwaliteit ervan in en om onze steden wordt bedreigd door verval, vervuiling en onveiligheid. Het perspectief is derhalve gericht op het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte. Dat betreft diverse schaalniveaus: van het directe grensvlak tussen privaat en publiek domein tot en met de groene verbindingszones tussen stad en landelijk gebied.

In de voorgenomen ontwikkeling is veel aandacht geweest voor de inrichting van de openbare ruimte, met als doel het creëren van een kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte, waarin mensen prettig leven en bewegen. Verschillende documenten van de gemeente, zoals de gereedschapskist dorps woonmilieu, zijn gebruikt als hulpmiddel om dit te bereiken.

3.2.2 Provinciaal beleid

Interim structuurvisie 'Brabant in ontwikkeling. Interim structuurvisie Noord-Brabant'

Door de komst van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening vervalt het streekplan als instrument voor de provincie. In juli 2008 heeft Gedeputeerde staten daarom een interim structuurvisie vastgesteld met de titel 'Brabant in ontwikkeling. Interim Structuurvisie Noord-Brabant'.

De hoofdlijnen van het beleid in de interim structuurvisie zijn grotendeels dezelfde als het oude streekplan uit 2002. Wel zijn actualiseringen van het beleid sinds 2002 meegenomen.

De interimstructuurvisie is de opstap naar een integraal herziene structuurvisie.

Tilburg is gelegen in de stedelijke regio Breda-Tilburg (zie kaart: “Ruimtelijke hoofdstructuur” van de interim structuurvisie). Het provinciale beleid is al jaren gericht op het concentreren van verstedelijking, enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Dit concentratiebeleid wordt voortgezet. Op provinciale schaal betekent dit dat het leeuwendeel van de woningbouw en de aanleg van bedrijventerreinen en infrastructuur moet plaatsvinden binnen de vijf stedelijke regio's.
De stedelijke regio's zijn zodanig ruim aangeduid, dat zij – met het perspectief van 20 à 25 jaar – kunnen voorzien in de ruimtebehoefte voor wonen en werken. De stedelijke regio's ontwikkelen zich tot complete stedelijke gebieden. Dit betekent dat ze een aantrekkelijk, in verschillende dichtheden vormgegeven, woon-, werk- en leefmilieu bieden. Bijzondere aandacht is er voor bereikbaarheid, groen, milieu, recreatiemogelijkheden dicht bij huis, en verbrede landbouw die inspeelt op de vraag vanuit de steden. Er wordt gestreefd naar gedifferentieerde wijken met een menging van woningtypen, bevolkingsgroepen en functies.

De ontwikkeling van de Overhoeken is een concrete uitwerking van deze stedelijke ontwikkeling van Tilburg; de Overhoeken dienen invulling te geven aan een gedeelte van de benodigde stedelijke capaciteit. Bij het ontwerpproces van de Enschotsebaan (als eerste Overhoek) zijn daarbij de in de interim structuurvisie genoemde uitgangspunten meegenomen.
De voorgenomen ontwikkeling past hiermee binnen het provinciale beleid de regio Tilburg verder te ontwikkelen als stedelijk gebied, op duurzame wijze en met aandacht voor kwaliteit.

Beleidsbrief bedrijventerreinen, zelfstandige kantoorvestigingen, detailhandel en voorzieningen

Op 20 juli 2004 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant de beleidsbrief bedrijventerrein, zelfstandige kantoorvestigingen, detailhandel en voorzieningen vastgesteld. Deze beleidsbrief geeft ruimtelijke criteria, waarmee bij ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden.

De toetsende criteria zijn: hanteren van een minimale kavelgrootte van 1.000 m, hanteren van minimale bouwhoogtes en het hanteren van een minimaal bebouwingspercentage van 50% van de kavel. Daarnaast worden enkele adviserende criteria genoemd, waaronder milieuzonering, parkeren op eigen terrein en het opstellen van een beeldkwaliteitplan.

Naast randvoorwaarden ten aanzien van de ruimtelijke en functionele mogelijkheden op bedrijventerreinen, vraagt de provincie bij de ontwikkeling tevens om een op het conrete gebied toegespitste economische onderbouwing.

3.2.3 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

In de structuurvisie is het plangebied aangewezen als lokaal gemengd/ kleinschalig bedrijventerrein. Het overige deel van de 'Enschotse Baan' is aangemerkt als woongebied.

Structuurvisie Noordoost 2020

Op 14 december 2009 heeft Tilburg de structuurvisie Noordoost 2020 vastgesteld. Deze structuurvisie bevat de ruimtelijke visie op het gebied 'Noordoost'. De planvorming voor de Overhoeken wordt als een gegeven beschouwd en maakt geen deel uit van de Structuurvisie, hoewel het plangebied wel gelegen is binnen het plangebied van de structuurvisie Noordoost 2020.

Woonvisie Gemeente Tilburg

In de Woonvisie (18 februari 2002) presenteert de gemeente Tilburg de koers die zij de komende jaren wil gaan varen om de kwaliteit van het wonen binnen de gemeentegrenzen te vergroten. Die kwaliteit is het centrale begrip binnen de Woonvisie - niet alleen op het gebied van de woning an sich, maar ook wat betreft de woonomgeving en het samen leven.

De Woonvisie geeft alleen in hoofdlijnen aan op welke wijze de gemeente de door haar gewenste kwaliteit wil bereiken. De uiteindelijke uitwerking zal plaats vinden in de diverse plannen voor de verschillende wijken en stadsdelen. In deze plannen komen diverse aspecten op het gebied van wonen, werken (economie), veiligheid, milieu, groen en verkeer samen.

Met de Woonvisie presenteert de gemeente een aanzet voor een werkwijze waarbij het leveren van maatwerk centraal staat. Tevens onderstreept de gemeente haar streven om uit te groeien tot een complete en vooral ongedeelde stad.

Een belangrijk streven voor de gemeente Tilburg is het realiseren van diverse woonmilieus waarin verschillende groepen woonconsumenten hun woonwensen kunnen vervullen. Hoofddoel is en blijft het vergroten van de kwaliteit, waardoor ieder gebied een goede positie op de woningmarkt inneemt. Dit streven past volledig bij het principe van de ongedeelde stad. De mix van woonmilieus dient te worden uitgewerkt in de toekomstige wijkplannen en uitbreidingsplannen. Ieder gebied krijgt een zogeheten kwaliteitsprofiel waarin het gewenste woonmilieu en de daarbij horende woningdifferentiatie (koop/huur, prijsklassen, aandeel vrije kavels) staat beschreven.

De in de Woonvisie genoemde kwaliteitsprofielen zijn in het Ontwikkelingsplan Overhoeken nader ingevuld en overgenomen in de voorliggende ontwikkeling. Hiermee voldoet dit initiatief aan het in de Woonvisie genoemde streven diverse en kwalitatief hoogwaardige woonmilieus te realiseren.

Hoofdlijnen economisch beleid Tilburg 2001-2010

De beleidsnota beoogt de hoofdpunten weer te geven van het toekomstige Tilburgse economische beleid en vormt een onderdeel van het totale gemeentelijke beleid zoals onder andere is vastgelegd in het meerjaren investerings- en ontwikkelingsprogramma (MIOP), Perspectiefnota en ABP. In deze beleidsnota is geconstateerd dat Tilburg haar toekomstige economisch beleid moet richten op het verder verbeteren van haar vestigingsklimaat.

Het in het voorliggende initiatief te ontwikkelen bedrijventerrein is relatief beperkt van omvang en is voornamelijk gericht op de lokale vraag binnen de gemeente. Hiermee draagt het bedrijventerrein bij aan de ontwikkeling van capaciteitsaanbod in bepaalde segmenten. Dit geldt tevens voor de zakelijke dienstverlening, middels het realiseren van een kantorenlocatie. Zowel kantoren als bedrijventerrein zijn goed ontsloten.

Ruimte voor Bedrijven

In 1998 heeft de gemeenteraad de kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. Gezien de lange productietijd van bedrijventerreinen wordt als planhorizon het jaar 2015 aangehouden.

In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. Kwantitatief wordt de behoefte tot 2015 geraamd op 519 hectare.

Kwalitatief wordt daarbij onderscheid gemaakt in twee typen terreinen:

  • grootschalige gemengde terreinen (voor milieuhinderlijke bedrijven en bedrijven die verkeer aantrekken): totaal 252 ha;
  • kleinschalige gemengde terreinen (voor het midden- en kleinbedrijf en voor kantoorachtige bedrijven): totaal 267 ha.

Binnen beide typen worden twee subtypen onderscheiden: standaardterreinen en hoogwaardige terreinen.

Het in het voorliggende initiatief te ontwikkelen bedrijventerrein is relatief beperkt van omvang en is voornamelijk gericht op de lokale vraag binnen de gemeente. Hiermee draagt het bedrijventerrein bij aan de ontwikkeling van kleinschalige gemengde terreinen.

Verspreide bedrijvigheid

Binnen het voorliggende initiatief wordt op twee manieren bijgedragen aan de ontwikkeling van verspreide bedrijvigheid. Ten eerste bestaat er de mogelijkheid om kleinschalige, niet storende bedrijvigheid te vestigen in de woongebieden (maximaal cat. 2 bedrijven). Specifiek de te realiseren woonwerkkavels dragen hiertoe bij. Daarnaast biedt de ontwikkeling van het bedrijventerrein de mogelijkheid om hinderlijke bedrijven welke nu in woongebieden gelegen zijn, te verplaatsen.

Ruimte voor Detailhandel

Het uitgangspunt van het gemeentelijke detailhandelsbeleid (nota Ruimte voor Detailhandel, 2002) is een bijdrage te leveren aan versterking en verbreding van de detailhandel in de buurten, in de wijken, in de dorpen, in de binnenstad en in de werkgebieden teneinde de werkgelegenheid te versterken en de inwoners van stad en regio een winkelaanbod te bieden dat past bij de status van Tilburg als zesde stad van het land.

De voorgenomen ontwikkeling laat geen grootschalige detailhandel toe op het bedrijventerrein. Daarnaast is er in het plangebied zelf geen ruimte gereserveerd voor detailhandel; binnen de Overhoeken worden deze functies vooral binnen Koningsoord voorzien. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig met het beleid ten aanzien van detailhandel.

Ruimte voor Kantoren

In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren tot 2015 vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Ontwikkeling van de stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit.
Verder wordt gesteld dat buiten de stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren.

In de nota is vastgelegd dat het kantorenbeleid in 2001 geëvalueerd en zo nodig bijgesteld zou moeten worden. Dit is gedaan in de nota Ruimte voor Kantoren 2001.
Uit de evaluatie is gebleken dat het tot dan toe gevoerde kantorenbeleid slechts gedeeltelijk effect heeft gehad. Conclusie is dat een bijstelling van het beleid noodzakelijk is.

Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:

  1. 1. een zodanige differentiatie van het aanbod dat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen;
  2. 2. het loslaten van het restrictief beleid buiten de stationszone en het ontwikkelen van locaties langs goed bereikbare uitvalswegen met acquirerend vermogen.

De binnen het voorliggende initiatief te ontwikkelen kantoren vallen binnen de categorie “kantoren langs uitvalswegen”, en daarbinnen in het eerstgenoemde segment: de te realiseren kantoren zijn goed bereikbaar vanaf de Burgemeester Bechtweg en de te ontwikkelen locatie biedt kleine, zelfstandige kantoorpanden in een representatieve, groene omgeving (de dorpsentree). Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen het gemeentelijk beleid ten aanzien van kantoren.

Factsheets kantoren- en bedrijfsruimtemarkt, medio 2009,DTZ Zadelhoff

De Factsheets kantoren- en bedrijfsruimtemarkt zoals opgesteld door DTZ Zadelhoff geven een inzicht in de situatie op de markten voor kantoorgebouwen en bedrijventerreinen in Tilburg voor medio 2009 (DTZ Zadelhoff Research, 2009). Daarnaast is een overzicht gegeven van de ontwikkelingen in de achterliggende jaren.
Door deze vergelijking met de achterliggende jaren ontstaat een kader om de geconstateerde ontwikkelingen in perspectief te plaatsen. De ontwikkelingen in Tilburg zijn ook getoetst door vergelijking met de andere BrabantStad-gemeenten (Breda, Eindhoven, Helmond en
's- Hertogenbosch).

Zowel voor wat betreft kantoren als bedrijventerrein wordt in de trendrapportage geconcludeerd dat er de komende jaren een behoefte is binnen de gemeente Tilburg.
De voorliggende ontwikkeling geeft de mogelijkheid tot invulling van deze behoefte, zij het op een beperkt schaalniveau.

Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen met de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015.

Voorafgaand aan de concrete ontwikkeling van het plangebied is op het niveau Overhoeken gekeken op welke wijze verkeer en vervoer binnen, tussen, van en naar de Overhoeken ingepast wordt in het TVVP, waardoor verkeerskundige gevolgen van de ontwikkeling van het projectgebied reeds zijn meegenomen in het vigerende beleid.

Fietsplan “Tilburg fietst”

Nabij het projectgebied ligt een fietssnelweg (Bosscheweg), en twee Sternetroutes (Enschotsebaan en Rauwbrakenweg) snijden het projectgebied, wat daarmee zeer goed ontsloten is voor fietsers. Ook is er in het plan ruime aandacht geweest voor de verkeersveiligheid en de menging / ontmenging van auto- en langzaam verkeer.

Tilburgs Openbaar vervoerplan

Het 'Tilburgs Openbaar Vervoer Plan' (2000) is een aanscherping van het collectief vervoerbeleid.

De doelstelling van het collectief vervoer is het structureel zeker stellen van een integraal pakket van collectief-vervoerdiensten, waarmee een substantiële bijdrage kan worden geleverd aan de bereikbaarheid en het sociaal functioneren van de stad. Er wordt voorzien in de aanleg van expresselijnen, T-bussen en Combitaxen.

Direct naast het projectgebied (te weten overhoek Koningsoord) wordt in de nabije toekomst een Tilburgse op- en overstappunt (TOP) gerealiseerd. Daarnaast wordt het gebied goed ontsloten door de expresselijn naar Berkel-Enschot.

Waterplan en waterstructuurplan

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Waterplan (1997) en verder uitgewerkt en ruimtelijk vertaald in het Waterstructuurplan (2002). In het Waterplan zijn algemene doelstellingen geformuleerd met betrekking tot het gemeentelijk waterbeleid op de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidsgedachte.

Voor de ontwikkeling van de overhoek Enschotsebaan is ten aanzien van water een hoog ambitieniveau vastgesteld. Er wordt dan ook op duurzame wijze omgegaan met water in het projectgebied, en water is een ordenend principe geweest bij het ontwerp.

Welstand

In de Woningwet is het wettelijk kader opgenomen waarbinnen gemeenten hun welstandstoezicht moeten vormgeven. Iedere gemeente moet de gehanteerde welstandscriteria hebben vastgelegd in een welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld.

Een belangrijk onderdeel daarbij is, dat de gehanteerde welstandscriteria expliciet worden vastgelegd. Bij de uitvoering van de welstandstoets mogen geen andere criteria worden gebruikt dan die vastliggen in de welstandsnota.

Op basis hiervan heeft de gemeente Tilburg haar welstandsbeleid geformuleerd.

Het plangebied valt binnen het welstandsniveau 2. Hierbij geldt dat de gereedschapskist dorps woonmilieu de basis biedt voor het te ontwikkelen beeldkwaliteitsplan, waarmee de gewenste welstand wordt vastgelegd. Hoofdstuk 7 gaat specifiek in op dit aspect.
Ten aanzien van de cultuurhistorische waarde van de bebouwingslinten Enschotsebaan en Rauwbrakenweg worden specifieke eisen gesteld (ook planologisch-juridisch) zodat de hoge kwaliteit van deze linten behouden blijft en versterkt wordt.

Groenstructuurplan, Groenstructuurplan Plus en Kadernota De Groene Mal

Het Groenstructuurplan (GSP) dateert uit 1992 en geeft een lange termijnvisie op de inrichting en het beheer van de openbare ruimte met speciale aandacht voor groen. Enerzijds gaat het om het scheppen van kwaliteit, anderzijds om het in stand houden van deze kwaliteit door een effectief beheer.

Bij de belangrijke groenelementen in het projectgebied, te weten een ecologische corridor als onderdeel van de Groene Mal (ecologisch raamwerk) en de landschappelijke zone, is rekening gehouden met de in deze nota's gestelde eisen en wensen.

Kunstenplan Openbare Ruimte Tilburg

Het Kunstenplan Openbare Ruimte Tilburg (KORT, 2002) vormt het kader voor de realisatie van kunstprojecten in de openbare ruimte.

De gemeente is verantwoordelijk voor de openbare ruimte. Zij is dus opdrachtgever voor de kunstenaar en financiert de kunstprojecten uit het Fonds Beeldende Kunst. De middelen uit het fonds zijn niet gebonden aan de locatie of aan het project waar het geld oorspronkelijk vandaan komt.

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. Het rapport is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering

Het bodembeleid van de gemeente heeft ten grondslag gelegen aan de onderzoeken die in dit kader in het projectgebied zijn gedaan. Ook de hieruit komende vervolgacties passen binnen dit beleid.

Energiebeleidsplan Tilburg 2002 t/m 2005: energiekoers en energiedaden

Er is bij de opzet van het energiebeleidsplan aangesloten op de landelijke ontwikkelingen. Daarbij is gebruik gemaakt van een uniforme ambitietabel voor gemeenten (de zogenaamde MENUkaart).

Het energiebeleidsplan ligt ten grondslag aan de ambities die ten aanzien van dit onderwerp zijn gesteld voor het projectgebied.

Luchtkwaliteitsplan gemeente Tilburg 2005 – 2010

Het niet voldoen aan de grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit kan ernstige consequenties hebben voor nieuwe ruimtelijke plannen, verkeersplannen en milieuvergunningen.

Ten aanzien van lucht zijn er berekeningen uitgevoerd voor het projectgebied. Hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan het Besluit luchtkwaliteit.

Duurzame ontwikkeling

Het milieubewust denken en handelen behoort een steeds grotere plaats in te nemen bij de inwoners en ondernemers van de gemeente Tilburg. Het aspect duurzaam bouwen dient in de planontwikkeling de nodige aandacht te krijgen.

Toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen mogen de bestaande milieukwaliteiten niet aantasten en moeten deze waar mogelijk zelfs verbeteren. Tevens moeten ze leiden tot een afname van de milieudruk. Dit vraagt om een zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik.

In de gemeentelijke Milieubeleidsvisie worden de uitgangspunten en doelen van het milieubeleid beschreven.

3.3 Gemeentelijk Beleid Ten Behoeve Van De Overhoeken

Naast algemeen beleid van de gemeente Tilburg, welke generiek van toepassing is binnen de gemeente, is ten aanzien van de ontwikkeling van de Overhoek Enschotsebaan en daarbinnen het plangebied ook sprake van specifiek beleid. Dit beleid is vervat in de verschillende plannen betreffende de Overhoeken welke tot nu toe zijn opgesteld, in casu het bestemmingsplan “Enschotsebaan” uit 1999, het Ontwikkelingsplan Overhoeken Berkel-Enschot en het Stedenbouwkundig plan Overhoeken. Het bestemmingsplan is reeds in paragraaf 2.2.1 behandeld. Deze paragraaf gaat nader in op het beleid dat is vastgesteld in het ontwikkelingsplan en stedenbouwkundig plan en gerelateerde plannen en visies.

Daar deze plannen direct ten grondslag liggen aan de voorgenomen ontwikkeling, is het overbodig om expliciet per plan te benoemen op welke wijze rekening is gehouden met de inhoud van het betreffende plan. Veeleer dient het voorliggende initiatief gezien te worden als concrete uitwerking van de onderstaande plannen.

Structuurvisie Noordoost 2020

Op 14 december 2009 heeft de gemeenteraad van Tilburg de Structuurvisie Tilburg Noordoost 2020 vastgesteld. Puntsgewijs bevat deze structuurvisie de volgende hoofdlijnen:

De Structuurvisie Noordoost 2020 geeft op hoofdlijnen aan welke ruimtelijke ontwikkelingen in het noordoosten van Tilburg wenselijk zijn. Deze structuurvisie is de herziening van de verouderde Structuurvisie Noordoost uit 1995, en een nadere uitwerking van de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 die door de Raad is vastgesteld op 31 januari 2005.

De Structuurvisie Noordoost 2020 geeft richting aan beslissingen over locatie- en bestemmingsvragen op basis van actuele inzichten en recent beleid. De visie kijkt vooruit tot 2020, net zoals de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 en de Interim structuurvisie van Noord-Brabant. De structuurvisie is tot stand gekomen door de opgaven voor wonen, werken en groen af te stemmen met de ruimtelijke mogelijkheden van het gebied.

De ambitie

Tilburg is een 'stad van contrasten'. De gemeente kenmerkt zich zowel door haar dorpse karakter, met veelal kleinschalige elementen, als haar stedelijk karakter. Tilburg kiest voor een balans tussen de stedelijkheid enerzijds en de kleinschaligheid anderzijds.

Tevens kiest Tilburg ervoor om binnen de tangenten en in de bestaande stad in het bijzonder intensief te bouwen en buiten de tangenten de nadruk te leggen op het zoveel mogelijk handhaven en benutten van bestaande landschappelijke, historische en dorpse kwaliteiten.

De visie

Noordoost is een uniek stukje Tilburg waar kansen liggen om het stedelijke en dorpse karakter van Tilburg nog meer in evenwicht te brengen. Samen met het zuidwestelijke gebied van Tilburg is Noordoost het enige grote open buitengebied binnen de gemeentegrenzen van Tilburg. Een gebied om welbewust mee om te gaan.

Noordoost is een gebied dat een toegevoegde waarde heeft voor de stad Tilburg. Het gebied onderscheidt zich door zijn verscheidenheid, de dorpen, de rust en de landschappelijke uitstraling met een relatieve openheid. Het gebied vormt als zodanig, zeker op de lange termijn, een belangrijk ruimtelijk contrast met de grote moderne stad.

De uitwerking van de visie

Het noordelijk deel van het plangebied behoudt zijn functie: hoofdzakelijk natuur, recreatie en landbouw. In het plangebied worden voorts drie gebieden onderscheiden:
de Stadsrand, de Dorpsrand, en het Landschapspark de Nieuwe Warande.
De Enschotsebaan valt binnen het gebied de Dorpsrand en dient volgens de structuurvisie conform het stedenbouwkundig plan Overhoeken gerealiseerd te worden. De ontwikkeling binnen onderhavig plangebied is binnen deze structuurvisie Noordoost een gegeven.

Ontwikkelingsplan Overhoeken Berkel-Enschot

De voor de verschillende Overhoeken opgestelde bestemmingsplannen dienen uitgewerkt te worden in zogenaamde uitwerkingsplannen op basis waarvan reeds in de Overhoeken aanwezige marktpartijen de gemeente kunnen verzoeken medewerking te verlenen aan door hen ingediende bouwplannen.

Teneinde niet onvoorbereid medewerking te moeten verlenen aan in te dienen bouwplannen dient de gemeente randvoorwaarden te formuleren waarbinnen deze bouwplannen ontwikkeld kunnen worden. Deze zijn in het Ontwikkelingsplan (september 2002) verwoord.

Deze ontwikkelingsvoorwaarden hebben betrekking op enerzijds de Overhoeken als entiteit binnen Noordoost en anderzijds de Overhoeken afzonderlijk. Dit totaal aan voorwaarden wordt in het ontwikkelingsplan beschreven.

Deze voorwaarden worden vervolgens vertaald in een Stedenbouwkundig Plan voor de Overhoeken als geheel en stedenbouwkundige plannen voor de afzonderlijke Overhoeken. Daarnaast dient per Overhoek een inrichtingsplan voor de openbare ruimte te worden opgesteld. Het Ontwikkelingsplan dient bij deze plannen als toetskader.

Het Ontwikkelingsplan noemt vijf fysieke elementen die het basiskapitaal van de Overhoeken vormen:

De kleinschaligheid van het landschap met laanbeplanting in een agrarisch gebied (waardevolle landschapselementen) en enkele monumentale waardevolle boerderijen. De ligging van de Overhoeken in het buitengebied maar toch op steenworp afstand van de stad.

De als gevolg van deze ligging goede openbaar vervoer voorzieningen, welke in de toekomst mogelijk nog uitgebouwd worden met een voorstadhalte, waardoor de ruimte van het dorp nog sneller verbonden wordt met de voorzieningen van de stad.

Het monumentale klooster Koningsoord, dat op afzienbare tijd vrijkomt voor andere functies.

De relatief korte verbindingen voor langzaam en snel verkeer met zowel de kern Berkel-Enschot, als ook met de stad Tilburg en het omringende waardevolle landschap.

Bouwprogramma

In het Ontwikkelingsplan wordt uitgegaan van een realisatie in het gebied Bedrijventerrein Enschotsebaan van circa 9 – 10 hectare netto uitgeefbaar voor bedrijven.

Randvoorwaarden voor verdere ontwikkeling

Het Ontwikkelingsplan geeft ruimtelijke en milieukundige randvoorwaarden mee, die het kader vormen in de verdere planvorming. Deze randvoorwaarden zijn hieronder samengevat.

  • Energie: woningen worden bij voorkeur gerealiseerd met een zuid-oriëntatie.
  • Water: er dient voldoende ruimte te zijn voor een duurzame waterhuishouding en er dient in voldoende mate rekening gehouden te worden met de afwateringsrichting.
  • Ontsluiting: de ontsluiting van Berkel-Enschot en de Overhoeken dient plaats te vinden op een wijze die tegemoet komt aan de nog immer groeiende automobiliteit en de gewenste leefbaarheid.
  • Groen: binnen de Overhoeken dient een verbindende groenstructuur ontwikkeld te worden met natuurlijke, vanzelfsprekende overgangen naar het landelijk gebied.
  • Milieucirkels: bij de verdere ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met mogelijke beperkingen als gevolg van spoor- en autoweglawaai, stankcirkels rondom agrarische bedrijven en milieucontouren van de bedrijventerreinen Loven en Rhijnkant.
  • Dorpssignatuur: schaal en beleving van de Overhoeken dienen de bestaande kern te respecteren, alsmede zachte overgangen van bestaand naar nieuw te genereren.
  • Maatschappij: tenminste 40% van de woningen dient (in potentie) levensloopbestendig (i.c. als nultredewoning) te worden gebouwd, alle woningen dienen bezoekbaar conform aanpasbaar bouwen te zijn, en alle woningen dienen conform politiekeurmerk veilig wonen te worden gebouwd.

Wijkanalyse Berkel-Enschot

In het verlengde van het Ontwikkelingsplan,dat met name geldt voor de Overhoeken, iseen wijkanalyse opgesteld voor Berkel-Enschot. Dewijkanalyse geeft inzicht in het huidige en toekomstiggewenste woon-, werk- en leefklimaat inBerkel-Enschot. Vandaar dat ook de toekomstigeontwikkelingen in de Overhoeken zijn meegenomen.De aspecten in de wijkanalyse van belangvoor de Overhoeken zijn vervolgens meegenomenals voorwaarden in de opstelling van het voorliggendestedenbouwkundig plan voor deOverhoeken.

Een groot aantal zaken uit de wijkanalysewas reeds voorzien in hetOntwikkelingsplan.
De belangrijkste programmapuntenuit de wijkanalyse voor de Overhoekenhebben betrekking op de sociale omgeving, het(dorps) wonen, de openbare ruimte, veiligheid eneconomie.

Er dient gestreefd te worden naarmultifunctionele, levendige Overhoeken metaandacht voor woningen voor verschillendebevolkingsgroepen, kleinschalige bedrijvigheiden faciliteiten voor sociaal culturelezaken en sport en recreatie.

Een belangrijk aspect in de openbare ruimtevormt een goed functionerende ontsluitingvan Berkel-Enschot en zijn Overhoeken.Historische landwegen dienen gehandhaafd teblijven. Er moeten goede verbindingen zijnvoor de fiets en het openbaar vervoer.
Een ander belangrijk aspect in de (openbare)ruimte vormt de gewenste interactie tussendorp en platteland. Het dorp en platteland alseenheid.

Inzake veiligheid zijn van belang veiligeautowegen zonder drempels, goed verlichtefietsroutes en functiemenging met woningen(winkels en andere vormen van bedrijvigheid).

Er wordt gepleit voor een nieuw winkelcentrum dat meer als hart van Berkel-Enschotmoet gaanfunctioneren met daarbijbehorende voorzieningen. Daarnaast wordtaandacht gevraagd voor de stijgende vraagnaar woonwerkeenheden.

Stedenbouwkundig plan Overhoeken Berkel-Enschot

In navolging van het Ontwikkelingsplan is in 2003 een Stedenbouwkundig plan opgesteld, welke een nadere ruimtelijke en stedenbouwkundige invulling op hoofdlijnen geeft van de ontwikkeling van de Overhoeken als geheel. Het Stedenbouwkundig plan vormt samen met het ontwikkelingsplan de basis voor het uitwerken van de verschillende Overhoeken in concrete verkavelingsplannen: in het stedenbouwkundig plan wordt aangegeven welke functies / woningcategorieën waar gesitueerd zouden moeten worden.

De visie in het stedenbouwkundig plan

De visie achter het stedenbouwkundig plan is opgebouwd uit vier onderdelen:

De grenzen van Berkel-Enschot. Op basis van een analyse zijn de grenzen van het gebied vastgesteld. Dit zijn de Burgemeester Bechtweg in het zuiden, de spoorlijn Tilburg –
Den Bosch in het westen, de N65 in het oosten en (niet zichtbaar) de leidingenstraat in het noorden. Binnen deze grenzen ligt de kern Berkel-Enschot, welke stedenbouwkundig niet verbonden mag worden met Tilburg of Udenhout.

De verkeersontsluiting. Voor Berkel-Enschot is het knooppunt bij de Druiventros de belangrijkste auto-ontsluiting. Daarnaast fungeert de route richting N65 (bij knooppunt Quatre Bras) als (informele) tweede ontsluiting. Om te voorkomen dat deze twee punten overbelast raken als gevolg van ontwikkeling van de Overhoeken, zijn twee nieuwe gebiedsontsluitingsroutes voorzien: in het zuiden komt een aantakking op de Burgemeester Bechtweg, in het noorden komt een nieuwe gebiedsontsluitingsweg richting knooppunt Quatre Bras. Daarnaast komt er een nieuwe HOV-halte ter hoogte van de Overhoek Spoorzone.

Water en groen. Het is van belang dat schoon hemelwater zo veel mogelijk geïnfiltreerd wordt in het hele gebied tussen Tilburg, Berkel-Enschot en Udenhout. Uitgangspunt is daarom een verspreide diffuse infiltratie van regenwater in de Overhoeken. Waar dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld als gevolg van een storende leemlaag, dient het water getransporteerd te worden naar plekken waar een natuurlijke verwerking kan plaatsvinden. Oude aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke linten vervullen een belangrijke rol in het stedenbouwkundig plan; deze linten dienen, inclusief omliggende cultuurhistorische waarden zoals gebouwen, behouden te blijven en waar mogelijk versterkt te worden.

Programma. Binnen de hiervoor geschetste ruimtelijke kaders dient het programma zoals omschreven in het Ontwikkelingsplan een plek te krijgen in het gebied. Bedrijvigheid dient te worden gesitueerd in de buurt van de uitvalswegen van Berkel-Enschot. Dit kan op de locaties Enschotsebaan (ca. 6,5 ha), Heikant (ca. 4,5 ha) en Rhijnkant (ca 1,5 ha).
Daarnaast dient er, additioneel aan het Ontwikkelingsplan, ruimte gereserveerd te worden voor de ontwikkeling van groene functies. Dit is mede van belang om het platteland rondom de Overhoeken te behouden.

Uitwerking voor Enschotsebaan

Het Stedenbouwkundig plan geeft per Overhoek een nadere uitwerking, waaronder de Enschotsebaan.
Essentieel aan de gekozen stedenbouwkundige opzet voor Enschotsebaan is het creëren van een sterke interne kwaliteit van het gebied waaraan deze Overhoek in de toekomst haar identiteit kan ontlenen. Aan de basis van dit ruimtelijk concept staan twee ontwerpbeslissingen:

De Enschotsebaan is en blijft de interne drager van het gebied. Aan deze weg zijn al woonwerk kavels gesitueerd, eerst als boerderij en later ook in andere vormen, en dat blijft zo.

Van zuidoost naar noordwest loopt een bijna verdwenen waterloop, welke de ontwerpaanleiding is geweest voor het maken van een centrale groene zone aan weerszijden van de Enschotsebaan. Hiermee kan zowel ruimte worden geboden aan de wensen voor de opvang, infiltratie en/of afvoer van het regenwater als aan de noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen de bedrijvigheid en de woonfuncties.

In de opzet van de hoofdstructuur is het tracé van de hoogspanningsleiding zoveel mogelijk genegeerd. Uiteraard wordt wel rekening gehouden met de vereiste bebouwingsvrije zones. In de verbinding tussen beide plandelen aan weerszijden van de Enschotsebaan speelt de interne groenstructuur een belangrijkere rol. De structuurlijn van de Enschotsebaan wordt niet helemaal 'uitverkaveld'.

Onderbrekingen in de bebouwing zorgen voor doorzichten naar achtergelegen gebieden.
De functie bedrijvigheid is logischerwijs gesitueerd in de geluidsbelaste locaties langs het spoor en de Noordoost tangent. Met betrekking tot het spoorweglawaai zal de bedrijfsbebouwing als geluidsscherm voor de woonfunctie dienen. De bestaande bebouwingsranden worden gerespecteerd en afgebouwd. De Overhoek Enschotsebaan wordt ter hoogte van de Rauwbrakenweg aangesloten op de gebiedsontsluitingsweg. Daarnaast zal de Enschotsebaan een ontsluitende functie richting Tilburg blijven houden. Ingeval van een calamiteit beschikt het westelijk deel van deze Overhoek over een extra ontsluiting op de Enschotsebaan. De Rauwbrakenweg zal ter hoogte van het nieuwe woongebied voorzien worden van een 'knip' om te voorkomen dat vrachtverkeer vanaf de Noordoost tangent door de woonbuurten van het huidige dorp gaat rijden. Overigens is het verkeer van en naar het bedrijventerrein gescheiden van het verkeer voor de woonbuurt. In het westen van het plangebied wordt een ecologische verbindingszone gerealiseerd.

3.4 Van Beleid Naar Ontwikkeling

Uit de voorgaande paragraaf blijkt dat de gemeente Tilburg de ontwikkeling van de Overhoeken en daarbinnen het plangebied zorgvuldig ter hand neemt en goed en uitvoerig wil begeleiden. De bestemmingsplannen met uitwerkingsplicht, het Ontwikkelingsplan en het Stedenbouwkundig Plan zijn achtereenvolgens opgesteld om (gedeelten van) de ontwikkelingen gericht te kunnen sturen.

Deze plannen zijn onderling niet op alle punten volledig consistent. Dit heeft te maken met een voortschrijdend inzicht, andere wet- en regelgeving, externe maatschappelijke en economische trends, een veranderend politiek krachtenveld etc. Deze “inconsistentie” is daarmee het logische gevolg van de insteek om de geleidelijke ontwikkelingen van de Overhoeken niet op basis van een starre en inflexibele blauwdruk uit te voeren, maar om de daadwerkelijke ontwikkelingen op het moment van realisatie zo goed mogelijk aangepast aan de wensen en eisen van dat moment en de toekomst vorm te geven. Met andere woorden: getracht wordt de geleidelijke ontwikkeling van de Overhoeken op flexibele wijze vorm te geven, aangepast aan voortschrijdend inzicht en veranderende wensen en eisen uit de maatschappij.

Ook voor de ontwikkeling van het plangebied is bovenstaande dynamiek van toepassing. Dit is dan ook primair de reden geweest te besluiten op sommige punten af te wijken van het voorgaande beleid: actuele ontwikkelingen hebben geleid tot enkele verantwoorde aanpassingen in het plan. Zo zijn te noemen:

De gebiedsontsluitingsweg (GOW) wordt anders aangelegd dan voorheen voorzien (ontsluiting via een lus op de Burgemeester Bechtweg, weg loopt niet over het bedrijventerrein maar langs de landschappelijke zone ten behoeve van de beleving van een groene dorpsentree bij binnenkomst van Berkel-Enschot).

Niet voorziene ontwikkelingen ten aanzien van de grondverwerving, et cetera.

Gevolg van deze dynamiek is dat de voorgenomen ontwikkeling van het gebied Enschotsebaan niet volledig uit te voeren is binnen het vigerende bestemmingsplan met Uitwerkingsplicht. Ook niet alle wensen vanuit het Ontwikkelingsplan en Stedenbouwkundig Plan worden beantwoord; soms is dit niet meer wenselijk en soms is dit niet (meer) mogelijk.

De ontwikkelende en adviserende partijen hebben in nauw overleg met de gemeente Tilburg en andere betrokken organen bekeken op welke wijze het plangebied zo goed en haalbaar mogelijk ontwikkeld kan worden, de wensen en eisen uit eerdere plannen daarbij zo volledig mogelijk in acht genomen. Navolgend hoofdstuk geeft een concrete omschrijving van de voorgenomen ontwikkeling met alle bijbehorende aspecten.

Hoofdstuk 4 Uitgangspunten Voor Het Bestemmingsplan

4.1 Beschrijving Van Het Project

In het plan worden vijf functies verenigd; bedrijfsruimte, kantoorruimte, nutsvoorzieningen, wonen met voorzieningen bebouwing en groen. Verder wordt het gebied doorsneden door de Burgemeester Bechtweg (Noordoost Tangent) en een hoogspanningsleiding.

Ten westen van de Burgemeester Bechtweg is ruimte gereserveerd voor een toekomstige afrit. Deze afrit maakt geen deel uit van dit plan. In de oksel van deze weg en de spoorlijn komen verder een ecologische verbindingszone en een nutsvoorziening (150 KV station, landschappelijk ingepast) te liggen. De ruimte ten oosten van de Burgemeester Bechtweg en verder noordelijk langs de spoorlijn is bestemd voor het bedrijventerrein en de kantoren. De kantoorruimtes bevinden zich hierbij in de noordelijkste punt en bij de kruising van het spoor en de Burgemeester Bechtweg.

Voor het bedrijventerrein wordt uitgegaan van realisatie van circa 8 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein. Verder wordt er maximaal 8.200 m2 bedrijfs-vloervloeroppervlak kantoorruimte gerealiseerd.

De mogelijkheden van dit plangebied zijn sterk bepaald door een aantal stevige beperkingen. Het spoorweglawaai heeft invloed gehad op het stedenbouwkundig ontwerp, evenals het wegverkeerslawaai van de Burgemeester Bechtweg. De geluidscontour van bedrijventerrein Loven strekt zich deels over het plangebied uit. Tot slot geeft de hoogspanningsleiding die het gebied doorkruist beperkingen voor het bouwen in een zone met een breedte van in totaal ruim 50 meter.

Naast deze beperkingen zijn ook de ruimtelijke karakteristieken van deze Overhoek bepalend voor de beoogde ontwikkelingen. Het talud van de Burgemeester Bechtweg en het tracé van de spoorlijn vormen nadrukkelijke en harde begrenzingen en barrières.

Samen met het omheinde terrein van het buitenbad Rauwbraken pal ten noorden van de locatie, resulteert dit in een sterk naar binnengekeerd gebied. De Rauwbrakenweg en de Enschotsebaan vormen karakteristieke linten in het gebied en vormen de verbinding van het dorp met het platteland.

4.1.1 Stedenbouwkundig plan

Ten behoeve van de ontwikkeling van de gehele Overhoek Enschotsebaan is door MTD Landschapsarchitecten een Stedenbouwkundig en landschappelijk Voorlopig Ontwerp opgesteld De ontwikkeling van het plangebied dat het westelijk deel van de Enschotsebaan vormt is grotendeels gebaseerd op dit ontwerp. Het VO is opgesteld met de onderstaande hoofdpunten.

Het dorpslint de Enschotsebaan verdeelt het plangebied in een noordelijk en zuidelijk deel. Het beekdal zorgt ervoor dat het gebied ook in oostelijke en westelijke richting verdeeld is. Binnen deze ruimtelijke structuur krijgen een aantal buurtschappen en het bedrijventerrein hun plek. Het plan is ontworpen vanuit de openbare ruimte, deze vormt het raamwerk van het plan. In onderstaand overzicht wordt het VO beschreven op onderdelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009002-e001_0005.jpg"

Figuur 3.4. Buurtschappen Enschotsebaan

Bedrijventerrein

De bestaande eiken en populieren markeren de nieuwe groene dorpsentree in combinatie met de bestaande watergang en het contact met de landschappelijke zone. Deze dorpsentree wordt ruimtelijk versterkt door maximaal vier kantoorlocaties met een maximaal b.v.o. van 5.000 m2, waarvan de gebouwen bestaan uit maximaal drie lagen met uitzondering van het kantoor grenzend aan het talud (maximaal 4 lagen). De gebiedsweg ligt langs de toekomstige landschappelijke zone en wordt begeleid door een bomenlaan. De ontsluiting van het bedrijventerrein is onafhankelijk van de gebiedsontsluitingsweg (GOW) georganiseerd.
De rotonde is daarbij het verdeelpunt, welke ruimtelijk voorrang geeft aan de GOW.
Voor het fietsend verkeer worden suggestiestroken aangebracht op de bedrijfswegen.

In het plan zijn de overgangen privé-openbaar vormgegeven als groene bermen met brede lage hagen en een constante rooilijn op 5 meter uit de erfgrens.
Dit geeft de mogelijkheid vanuit een vastomschreven beeldkwaliteit flexibel te kunnen omgaan met kaveluitgifte en bebouwingspercentages. Het afsluiten van de terreinen middels een hekwerk vindt ook plaats op de rooilijn. De berm is tevens geschikt voor verspreide boomopstanden, terwijl de kabels en leidingen onder de rijweg van open verharding worden aangelegd.
De achterkanten richting spoor worden kwalitatief verbetert door een begroeid hek zodat er een groene coulisse langs het spoortracé ontstaat in contrast met de NS werkplaats aan de overzijde.

Het parkeren vindt gezien de geringe kaveldiepte plaats naast de bedrijfsgebouwen.
Het vastleggen van de hagen en de hekwerken zorgt, in combinatie met de verspreiden boomopstanden, voor het gewenste kwaliteits- en duurzaamheidsniveau op het terrein.

In de opzet van het bedrijventerrein is ruimte voor variatie in kavelafmetingen en bebouwingsdichtheden. Er worden regels vastgelegd voor de frontlengte van de bebouwing om te voorkomen dat lange gesloten wanden ontstaan. Op het bedrijventerrein bevinden de milieucategorie 3.2 bedrijven zich aan het spooren de Burgemeester Bechtweg en is het overige terrein geschikt voor milieucategorie 3.1 en 2 bedrijven (bij het bepalen van de locaties van de categorieën is rekening gehouden met de bij de categorie behorende afstanden tot gevoelige bestemmingen als genoemd in VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zie ook de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten. Incidenteel kan – als de milieuhygiënische situatie dat toelaat – ontheffing worden verleend voor een zwaardere milieucategorie dan hiervoor genoemd.

In de oksel van het spoortracé en de Burgemeester Bechtweg is een gebied vormgegeven die twee functies verenigt:

  • een ecologische zone om een doorgaande beweging van kleine zoogdieren en amfibieën te garanderen (tevens is een uitloopgebied onder de hoogspanningsmast gereserveerd in combinatie met een poel); de inrichting van de ecozone volgt de randvoorwaarden uit het groenstructuurplan van de gemeente Tilburg;
  • in het restgebied wordt een gezamenlijke inspanning geleverd om het onderstation van Essent een plek te geven.

Het onderstation van Essent betreft een groen gebied met verdeelstations, welke extensief wordt gebruikt. Verder dient expliciet rekening gehouden te worden met beide hoogspanningsleidingen, het tracé van de Petrochemial Pipeline Services leiding en eventueel het bestaande riool. De invulling heeft vooralsnog geen consequenties voor de woningen aan de Enschotsebaan.

Burgemeester Bechtweg

De Burgemeester Bechtweg wordt op termijn geheel verbreed tot twee keer twee rijbanen. Daarom is de weg niet in het plangebied opgenomen. Ter hoogte van de lus komt een nieuwe afslag die Berkel-Enschot en de nieuwe Overhoeken rechtstreeks verbindt met de tangent. Ten aanzien van geluidshinder in het woongebied wordt het bestaande geluidsscherm plaatselijk verhoogd.

De Gebiedsontsluitingsweg

De ontsluitingslus en de gebiedsontsluitingsweg vormen de entree van Berkel-Enschot en dienen als zodanig een representatieve route voor het dorp te vormen. Dit stelt een aantal randvoorwaarden voor het gebruik en de vormgeving; een profiel van 7 meter breedte, begeleiding door bomen en een soepele belijning als doorgaande route. Het profiel van de weg wordt ingepast onder het bestaande kunstwerk van de Burgemeester Bechtweg.

De Dorpslinten

De Enschotsebaan is ruimtelijk en beeldend de identiteitsdrager van het plangebied.
Het profiel is ruim van opzet en biedt een riante toegang tot het dorp. De vrijliggende fietspaden, de bestaande hoge boomopstanden en de sloten en hagen aan weerszijden worden ter plaatse van de nieuwe woonwerkkavels gecontinueerd. De nieuwe woonwerkkavels aan de Enschotsebaan krijgen eenzelfde inrichting van de overgang openbaar - privé als de bestaande kavels (haag, watergang, fietspad en laanbeplanting).

De kavels langs de Enschotsebaan kunnen in oppervlak en bebouwingsmogelijkheden meer variatie krijgen door de specifieke vraag (tot maximaal categorie 2). Het cultuurhistorische karakter van dit dorpslint wordt gerespecteerd door het bestaande profiel ook bij de nieuwe woonwerkkavels gelijkwaardig vorm te geven. De Rauwbrakenweg wordt ter hoogte van het zwembad afgesloten voor doorgaand verkeer. Het toevoegen van woningen aan beide dorpslinten is exclusief gereserveerd voor vrijstaande woningen op royale kavels als woonwerkkavels, waarbij het continueren van de bestaande sloten en hagen voorwaarde is voor ontwikkeling. In figuur 3.5 is het stedebouwkundig voorlopig ontwerp (VO) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009002-e001_0006.jpg"

Figuur 3.5 Stedenbouwkundig VO Enschotsebaan

4.1.2 Beeldkwaliteit

De diversiteit en samenhang in de bestaande Brabantse dorpen is aanleiding voor het toepassen van de gereedschapskist. Het plan beoogt individualiteit en oorspronkelijkheid in de architectuur door een balans tussen eenheid en verscheidenheid.

Bedrijven

Voor de kantoorgebouwen is vooral de hoofdvorm relevant voor de ruimtelijke markering van de dorpsentree. De materialisering van de gevels zou moeten afwijken van de traditionele metselwerkverbanden van de woonwijk. Het toepassen van moderne gevelbekleding kan de signatuur van het totale terrein vormen, zodat het een innovatieve en heldere uitstraling krijgt.

In het gebied zijn twee markante punten die uit het oogpunt van beeldkwaliteit bijzondere aandacht vragen, te weten de groene entree van het bedrijventerrein en het zicht op het dorp vanaf de entree. Het ontwerp van de gebouwen rond deze punten dient door de architecten als een samenhangende ontwerpopgave te worden bezien. Voor de rest van het bedrijventerrein wordt een rustig bebouwingsbeeld nagestreefd (alle gebouwen op een constante rooilijn), een verzorgde architectuur en zorgvuldig ontworpen voorgevels.

Dorpslinten

De woonwerkkavels zouden ondersteund moeten worden met rijke architectuur, erkers, balkons en details. De referentie naar de bestaande boerderijen moet niet leiden tot repetering of kakofonie. Bij de invulling van de woonwerkkavels kan worden gerefereerd naar het vroegere agrarische milieu (schuren en stallen bij boerderijen).

Bij de architectenkeuze zal geselecteerd moeten worden op bureaus die over het vakmanschap beschikken om de hierboven beschreven sfeerbeelden te kunnen realiseren. Vanuit het beeldkwaliteitsplan worden spelregels omschreven die elke architect onder supervisie op eigenzinnige wijze kan vertalen.

Een uitgebreidere omschrijving van de gewenste beeldkwaliteit, inclusief referentiebeelden, kan worden gevonden in Beeldkwaliteitsplan. In verband met de wijziging in dit bestemmingsplan dat een deel van het bedrijventerrein wordt omgezet naar de bestemming 'kantoor', is er een 1e herziening op het beeldkwaliteitsplan gemaakt. Hierin wordt de beeldkwaliteit met betrekking tot kantoren op dit gebied van toepassing verklaard.

4.2 Randvoorwaarden En Uitgangspunten Van De Ontwikkeling

Ten behoeve van de gehele ontwikkeling van Enschotsebaan is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het plangebied vormt hier een onderdeel van. Met dit verkavelingsplan geeft Roozen - Van Hoppe Bouw en Ontwikkeling aan op welke wijze de eerder in het Ontwikkelingsplan en Stedenbouwkundig plan gekozen opzet concreet ingevuld gaat worden. Het stedenbouwkundig VO is opgesteld ten behoeve van de ruimtelijke inrichting van het projectgebied. Dit stedenbouwkundig VO vormt de basis voor de technische planvorming ten behoeve van de realisatie.

4.2.1 Openbare ruimte

Om een wisselend beeld te krijgen is het gewenst geen standaardisatie van materialen toe te passen. De vloer van de openbare ruimte (de verharding van wegen, paden en brinken) is daarentegen de constante in het plan. Verandering van straatverbanden kan als nuance verschillende gebruiksdoeleinden suggereren.

Het agrarische gebruik van de weilanden heeft op dit moment een argeloosheid die typerend is voor een dorpse setting. De cultivering en ontwikkeling van het landschap heeft een controlerende werking op het ontspannen landschap. Het streven is daarom de openbare ruimte dusdanig vorm te geven en te onderhouden dat de natuurlijke fluctuatie van seizoenen steeds voelbaar aanwezig blijft. Bij de uitwerking van de openbare ruimte en het beekdal wordt de gereedschapskist van het dorps milieu toegepast (het organiseren van toevalligheden).

De structuur van het plan krijgt vorm door het inpassen van bestaande elementen zoals watergangen en hoogteverschillen, bestaande solitaire bomen en boomgroepen en laanbeplanting langs de linten. De bestaande beek en de waardevolle bomenrij (noord) krijgen een prominente plek in het plan. De korte wegen zorgen in combinatie met achterpaden en doorsteken (noord) voor een informele routing.

De openbare ruimten hebben een besloten karakter en een flexibel gebruik door verschil in materiaal (gras, bomen, water of verharding. Onverwachte religieuze of kunstzinnige uitingen kunnen door bijzonder meubilair een plek krijgen.

De referentiebeelden in het stedenbouwkundig VO zijn samengesteld op basis van de verschillende karakteristieken van het plan. De landschappelijke zone is hierbij zichtbaar en voelbaar de sterkste drager van het informele dorpse milieu.

Een uitgebreidere omschrijving van de beeldkwaliteit van de openbare ruimte, inclusief referentiebeelden, kan worden gevonden in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan.

4.2.2 Groenbestand

Uitgangspunten

In het projectgebied is een bomeninventarisatie uitgevoerd. In het algemeen is de status van de geïnventariseerde bomen en hagen goed tot zeer goed; alle bomen zijn gecategoriseerd als waardevol met de aanduiding “A”.

Het merendeel van de bomen is te vinden in twee concentratiegebieden:

  • aan de Enschotsebaan;
  • een concentratie ten oosten van de kruising Burgemeester Bechtweg – spoorlijn.

Daarnaast zijn enkele bomen solitair en verspreid over het gebied te vinden.

Op enkele plekken aan de Enschotsebaan en het oostelijke gedeelte van de Rauwbrakenweg zijn enkele hagen op erfafscheidingen aanwezig. Waardevolle bomen met een aanduiding “A” genieten een beschermzone van 8 meter gemeten uit het hart van de boom. Voor waardevolle bomen uit de categorie “B” bedraagt de beschermzone 5 meter. Zeer waardevolle en monumentale bomen kunnen de toevoeging “+” krijgen, waarmee de beschermzone vanuit het hart van de boom maximaal 15 meter kan bedragen. Bomen in de categorie “A” of “B” dienen gehandhaafd te blijven waar mogelijk.

Indien het onmogelijk is bepaalde bomen uit deze twee categorieën te handhaven dient elders compensatie plaats te vinden.
Bomen die niet de aanduiding “A” of “B” hebben, mogen conform de reguliere kapvergunningsprocedure gekapt worden. De aanwezige hagen worden waar mogelijk gehandhaafd teneinde het groene karakter van het gebied te behouden.

Implementatie

De onderlegger van het landschap is in het plan geïntegreerd door het handhaven van de laanbeplanting langs de Enschotsebaan en de waardevolle boomopstanden, de hagen en struiken maximaal te benutten en de bestaande watergangen, sloten en greppels integraal in het plan op te nemen. De overige bestaande solitaire bomen en boomgroepen worden indien mogelijk gehandhaafd. De bestaande hoogteverschillen zullen door de nieuwe grond- en waterbalans veranderen. De huidige situatie is in beeld gebracht op basis van de groeninventarisatie van november 2004 en geprojecteerd naast de nieuwe situatie.

Verder worden de kavelgrenzen zowel aan de voorkant, achterkant en zijkant gerespecteerd en opgenomen in het plan. De groenzone bij de kruising met de Enschotsebaan is gemaximaliseerd binnen de eigendomsgrenzen. De inrichting van het beekdal en het continueren van de watergang zorgen voor de continue doorlopende groenzone. Op de kruising is ten westen beperking van de bebouwing gewenst om visueel een bredere doorgang te suggereren. De mogelijkheden zullen worden onderzocht om de groenzone ten behoeve van de continuïteit te verbreden (aankoop/sloop bebouwing).

4.2.3 Verkeer en parkeren

Verkeersontsluiting

De woon-werkkavels worden ontsloten via de Enschotsebaan.

Het nieuwe bedrijventerrein worden ontsloten via bestaande en nieuwe infrastructuur. Door middel van een nieuw tracé (de gebiedsontsluitingsweg) wordt voorkomen dat verkeer gerelateerd aan het bedrijventerrein onnodig binnen de kern van Berkel-Enschot rijdt. Het nieuwe tracé heeft een aansluiting aan de westzijde van de Burgemeester Bechtweg en wordt gerealiseerd met een gelijkvloerse kruising, voorzien van verkeerslichten. Dit vraagt om een reconstructie van de Burgemeester Bechtweg ter plaatse.

De structuur op het bedrijventerrein kent meerdere lussen, waardoor de bereikbaarheid goed is. Er vindt geen vermenging plaats van verkeer voor het bedrijventerrein in de woonbuurt. Wel is er sprake van uitwisseling van verkeer uit de woonbuurt naar de nieuwe aansluiting op de Burgemeester Bechtweg (zie figuur 3.6)

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009002-e001_0007.jpg"

Figuur 3.6 Ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer in de overhoek 'Enschotse Baan'.Rood: buurtstraten Blauw: gebiedsontsluiting Groen: woonstraten Paars: bedrijfswegen

Verkeersproductie

Qua verkeersafwikkeling is een inschatting gemaakt van de verkeersproductie van het naastgelegen toekomstige woongebied (Enschotsebaan Oost) en het bedrijvengebied. Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd dat per woning per dag 5 autoverplaatsingen plaatsvinden. Dit resulteert in ongeveer 1800 mvt/etmaal. Daarbij opgeteld is rekening gehouden met 5% bezorgend verkeer; voor het woongebied wordt daarom uitgegaan van een verkeersproductie van 1900 mvt/etmaal. Dit verkeer kan, gezien de intensiteit op de Enschotsebaan, hier goed op worden afgewikkeld.

Dit komt mede doordat de intensiteit op de Enschotsebaan in de toekomst (met realisatie van de Overhoeken) afneemt omdat verkeer vanuit het bestaande Berkel-Enschot gedeeltelijk nieuwe ontsluitingsroutes zal gebruiken.
Het bedrijventerrein (circa 10 ha) genereert zo'n 500 mvt/etmaal waarvan 10% vrachtverkeer. Dit verkeer wordt zoveel mogelijk afgewikkeld op het nieuwe tracé.

Op de nieuwe aansluiting zal ook extra verkeer vanuit de woonbuurten komen dat richting de Burgemeester Bechtweg wordt afgewikkeld. De Rauwbrakenweg zal een afname laten zien in de verkeersintensiteiten: omdat er een knip wordt gerealiseerd nabij de geplande groenzone in het projectgebied, zal er geen doorgaand verkeer afkomstig uit Berkel-Enschot op deze weg rijden.

De Burgemeester Bechtweg kan het extra verkeer, gegenereerd door het plangebied Enschotsebaan, op dit moment goed verwerken. Gezien andere ruimtelijke ontwikkelingen en de autonome ontwikkeling zal de Burgemeester Bechtweg op termijn wel moeten worden aangepast.

Parkeren

Parkeren is een aandachtspunt binnen het bedrijventerrein. Uitgangspunt is dat het parkeren (en laden en lossen) voor de bedrijven op eigen terrein plaatsvindt (achter en naast de bedrijfsgebouwen), het is echter wel van belang dat eventuele bezoekers enkele parkeerplaatsen in het openbare gebied hebben (ook vrachtverkeer). In het vervolgtraject zal bekeken worden waar ruimte gerealiseerd kan worden voor parkeren van vrachtverkeer.

Voor de concrete parkeernormen wordt verwezen naar het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan.

Noordoost Tangent

Voor de verdubbeling van de Burgemeester Bechtweg zijn een aantal aanleidingen. Ten eerste het Tilburgse Verkeers- en vervoersplan waarin het compleet maken van het ringenstelsel rond Tilburg is opgenomen. De Burgemeester Bechtweg is onderdeel van de buitenste ring van het hoofdnet voor het autoverkeer in Tilburg.1

Voorts is een hogere capaciteit nodig in verband met de toekomstige ontwikkelingen, waaronder onderhavig bestemmingsplan Bedrijventerrein Enschotsebaan. De Burgemeester Bechtweg is momenteel voor het grootste deel enkelbaans. In de huidige spits zijn er al afwikkelingsproblemen. Om de doorstroming ook in de toekomst te kunnen verzekeren, is het volledig uitvoeren van de Burgemeester Bechtweg met 2x2 rijstroken noodzakelijk. Daarnaast speelt het aspect verkeersveiligheid een belangrijke rol. Er vinden veel ongevallen plaats op de Burgemeester Bechtweg. Voor de beoogde verdubbeling is inmiddels een Mer opgesteld.

Overige aspecten

Voor het fietsverkeer liggen de belangrijkste ontsluitingsroutes langs de Enschotsebaan en langs de gebiedsontsluitingsweg centraal in het bedrijventerrein (parallel aan het spoor).
Bij de Enschotsebaan liggen vrijliggende fietspaden langs de weg, de ontsluitingsweg op het bedrijventerrein heeft ventwegen langs de hoofdroute, waar fietsverkeer op afgewikkeld kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009002-e001_0008.jpg"

Figuur 3.7 Ontsluiting voor fietsers in de overhoek 'Enschotse Baan'.

Op het bedrijventerrein is er sprake van een 30 km zone, waar het geaccepteerd wordt om het fietsverkeer gemengd af te wikkelen op de rijbaan.

Tevens ligt er op de dijk die het bedrijvengedeelte scheidt van het woongebied een voet- fietspad.

De bereikbaarheid voor hulpdiensten is goed vanwege de verschillende toegangswegen tot het gebied. Binnen het gebied is zo min mogelijk gewerkt met doodlopende wegen.

  1. 1. Noordoosttangent Tilburg, Milieueffectrapportage voor de verdubbeling van de Burgemeester Bechtweg, Oranjewoud, april 2009.

4.2.4 Landschappelijke inpassing trafostation

Bij de inpassing van het 150 kV-station moet rekening worden gehouden met de volgende aspecten:

  • Overgang naar het landschap van het cultuurhistorische lint de Enschotsebaan.
  • Overgang naar de naastgelegen ecologische verbindingszone.
  • Overgang naar de infrastructuur Burgemeester Bechtweg en de ontsluitingslus.

De terreininrichting van het 150kV-station moet rekening houden met bovenstaande aspecten. Vanuit deze drie kanten zijn de volgende richtlijnen van belang bij de inpassing/overgang naar het beoogde terrein van Essent.

Landschap langs cultuurhistorische lint Enschotsebaan

Het gebied heeft een nog overwegend agrarische functie en wordt gekenmerkt door een slingerende Enschotsebaan met forse boombeplanting, een fijnmazige landschappelijke structuur met houtsingels, de beek de Zwarte Rijt en akkers. Diverse akkers zijn in gebruik genomen als kwekerij of boomgaard. Het beoogde perceel voor het 150 kV-station ligt op enige afstand van de Enschotsebaan. Door het visueel open tracé van de hoogspanningsleidingen is het goed mogelijk om de beoogde locatie te zien.

Mogelijkheden voor inpassing in dit landschap zijn op het perceel van het trafostation beperkt. Het 150kV-station hoeft ook niet totaal verstopt te worden. Wel kan aan de zuidzijde een houtsingel geplant worden. Overige inpassingsmaatregelen kunnen in het omringende landschap worden genomen. Haaks op de Enschotsebaan zouden bijvoorbeeld langs perceelgrenzen in het landschap houtsingels aangeplant kunnen worden om het beeld op de Burgemeester Bechtweg, spoorlijn, ontslutingslus en Essent-locatie te verzachten.
Een concreet voorbeeld hiervoor is om langs een bestaand zandpad beplanting aan te vullen en deze lijn te versterken.

Ecologische verbindingszone

In de Kadernota Groene Mal is de oostelijke helft van de overhoek 'Enschotse Baan' aangewezen als zoekgebied voor nieuwe natuur. De opgave in het gebied Hoogeind (ten noorden en zuiden van de Bosscheweg) bestaat uit 5 hectare natuurontwikkeling en
2 hectare als compensatie.

In Hoogeind moet onder meer een ecologische verbindingszone worden gerealiseerd.
Deze verbindingszone is een doorzetting van de ecologische verbindingszone langs de Zwarte Rijt in landschapspark Moerenburg en moet voldoen aan de eisen voor een ecologische verbindingszone in landelijk gebied. Echter, ter plaatse van het 150 kV-station moet de ecologische verbindingszone een minimale breedte hebben van 50 m omdat de locatie ,ingeklemd tussen spoorlijn, Burgemeester Bechtweg, de ontsluitingslus en 150kV-station, wordt aangemerkt als stedelijke omgeving.

Doelsoorten zijn amfibieën (kamsalamander) en kleine zoogdieren. In noordelijke richting takt deze ecologische verbindingszone aan op het Schaapsven en de Zwaluwenbunders in het noordoostelijke buitengebied van Tilburg. Om deze verbinding te realiseren moet bij de kruising met de spoorlijn naar 's-Hertogenbosch een faunatunnel worden aangelegd evenals bij de kruising met de Bosscheweg. Bij de spoorlijn naar 's-Hertogenbosch moet wederom een faunatunnel worden aangelegd. Voor en na elke faunatunnel moet een stapsteen bestaande uit een poel met beplanting worden aangelegd. Als stapsteen zou bijv. het nu verdwenen ven - op oude kaarten genaamd 'Knippersven' kunnen worden teruggebracht.

Het hierboven beschreven idee moet worden vertaald in een inrichtingsplan voor de ecologische verbindingszone. Het is dus noodzakelijk om in vroeg stadium het plan voor het 150 kV-station goed af te stemmen op het inrichtingsplan voor de ecologische verbindingszone. Het plan is inmiddels uitgewerkt op hoofdlijnen.

Infrastructuur Burgemeester Bechtweg en de ontsluitingslus

Aan de westzijde van de Burgemeester Bechtweg staat een geluidsscherm van 0,5 m hoog. De automobilist kan hier gemakkelijk overheen kijken, waardoor de beoogde locatie dus goed te zien is. De ontsluitingsweg ligt op een talud. Voornamelijk het wachtend verkeer op de lus heeft uitgebreid de mogelijkheid om het 150kV-station te bekijken. Aan deze zijde moet dus rekening worden gehouden met de beleving van het 150 kV-station. De voorbijganger ziet dicht langs de weg een interessant stuk techniek. Wanneer wordt uitgegaan van bovengrondse hoogspanningsleidingen zullen deze naar beneden gebracht worden naar jukken.

Terwijl de weg van de ontsluitingslus stijgt, dalen de hoogspanningsleidingen.
Dit levert een ruimtelijk benauwend beeld op voor met name de weggebruikers; in de uitwerking dient hier voldoende aandacht aan besteed te worden.

Bij het ontwerp voor het 150 kV-station en de terreininrichting moet bijzondere aandacht worden besteed aan de beleving ervan door de passerende weggebruikers. De locatie moet zich presenteren aan de weg (waarbij bijv. inzichtelijk en beleefbaar gemaakt kan worden wat de functie van de locatie is). Bij de bebouwing en terreininrichting moeten niet alleen de technische aspecten de uiterlijke verschijningsvorm bepalen, maar is ook het esthetische aspect van groot belang. Een unieke terreininrichting is op dit knooppunt van techniek, infrastructuur en landschap zeer op zijn plaats. Te zijner tijd moet dan ook een totaalplan worden ontwikkeld door een bureau met expertise op het gebied van techniek, landschap en architectuur.

Concluderend

  • Het 150 kV-station moet qua uiterlijke verschijning een positieve bijdrage leveren aan de omgeving. Er dient dan ook een totaalplan te worden ontwikkeld door een bureau met expertise op het gebied van landschap en architectuur.
  • Het is noodzakelijk om in vroeg stadium het plan voor het 150 kV-station af te stemmen op het inrichtingsplan voor de ecologische verbindingszone.
  • Het bouwkundige deel moet speciale architectonische aandacht krijgen vanwege het duidelijke zicht vanaf de wegen op de locatie.
  • In het ontwerp voor de terreininrichting van het 150 kV-station moet terughoudend met grote vlakken verharding worden omgegaan, teneinde de locatie niet als te stenig in het landschap te laten uitkomen. Een zo groen mogelijke terreininrichting heeft de voorkeur.
  • De hoogspanningsleidingen die uit diverse richtingen bij elkaar komen op dit punt zorgen voor een druk beeld. Met name de dalende draden en de stijgende ontsluitinglus leveren een benauwende ruimtelijke ervaring op. In de uitwerking dient hieraan aandacht besteed te worden.
  • Om een goede overgang naar het landschap te bewerkstelligen kan de zuidzijde van het perceel worden beplant met een houtsingel. Vanwege de geringe afmetingen van het perceel van Essent én boven- en ondergrondse leidingen is het toepassen van meerdere landschapselementen niet mogelijk op deze locatie. Wel kunnen in het omringende landschap een aantal perceelgrenzen met houtsingels of bomenrijen worden beplant om de beleving vanaf met name de Enschotsebaan te verbeteren. In het inpassingsplan dient hier rekening mee te worden gehouden.

4.3 De Concrete Uitwerking

Om de ontwikkeling van het plangebied helder te kunnen beschrijven is er een onderscheid gemaakt in deelgebieden. Per deelgebied is beschreven welke functies ontwikkeld worden.

4.3.1 Deelgebied 1

Deelgebied 1 bevat het te ontwikkelen bedrijventerrein en de kantoren. Dit bedrijventerrein wordt begrensd door de Rauwbrakenweg in het noorden, de centrale groenzone in het oosten, de Enschotsebaan met aanliggende kavels in het zuiden en de Burgemeester Bechtweg en spoorlijn in het westen.

De volgende wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van het bestemmingsplan uit 1999:

  • het realiseren van circa 8 hectare bedrijventerrein bruto uitgeefbaar, bedoeld voor de groepen milieucategorieën 2, 3.1 en 3.2 waar dit is aangegeven op de plankaart;
  • het realiseren van maximaal 8.200 m2 bedrijfsvloeroppervlakte waar dit is aangegeven op de plankaart;
  • het mogelijk maken dat bedrijfskavels tot 5.000 m² kunnen worden uitgegeven.
  • het aanleggen van de bijbehorende infrastructuur, water- en groenvoorzieningen.

Deze functies zijn grotendeels in overeenstemming met de vrijstelling ex Artikel 19 WRO uit 2008. Ten opzichte van de vrijstelling ex Artikel 19 WRO uit 2008 zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd:

  • Het realiseren van kantoren (in plaats van bedrijven, maximaal 3.200 m² bvo) in de noordelijke punt van het bedrijventerrein (aan de Rauwbrakenweg);
  • Het aanpassen van de bouwvlakken op het bedrijventerrein op basis van het definitieve inrichtingsplan openbare ruimte;
  • Het aanpassen van het bouwvlak aan de zuidkant van het bedrijventerrein en het uitbreiden van het maximaal aantal m² bvo per bedrijfsperceel voor ditzelfde bouwvlak. Hiertoe is besloten omdat dit deel van het bedrijventerrein moeilijk ingezet kan worden in verband met de ligging nabij de hoogspanningsleiding;
  • Het uitbreiden van het aantal m² bvo naar 5.000 m² op de kantoorlocatie bij de kruising van het spoor en de Burgemeester Bechtweg;
  • Het aanpassen van de scheidingslijn conform de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009. Deze scheidingslijn geeft de milieuzonering van de bedrijven aan ten opzichte van de woningen; Vanaf 50 meter is milieucategorie 3.1 toegestaan en vanaf 100 meter is milieucategorie 3.2 toegestaan;
  • Het opnemen van een functieaanduiding 'bedrijf groter dan wel gelijk aan milieucategorie 3.2' op een deel van de bestemming 'kantoor'.

4.3.2 Deelgebied 2

Deelgebied 2 betreft het gebied in de 'oksel' van de kruising spoorlijn - Burgemeester Bechtweg. Deze ontsluitingsweg doorsnijdt het deelgebied met een lus tot aan de Burgemeester Bechtweg. Ten zuiden van de lus is ruimte voor een nutsvoorziening, voor zover passend binnen de beperkingen van de hoogspanningsleiding en de op deze locatie geplande ecologische corridor. Deze ecologische corridor vormt een groene verbinding met de landelijke gebieden ten noorden en zuiden van de kruising spoorlijn – Burgemeester Bechtweg. De te ontwikkelen functies binnen dit gebied worden geoptimaliseerd ten aanzien van de landschappelijke en ecologische inpassing.

Daarnaast wordt, om in de toekomst een goede ontsluiting en verkeersdoorstroming voor de verschillende Overhoeken te garanderen, de Burgemeester Bechtweg verdubbeld, vanaf de kruising met de Enschotsebaan tot aan de huidige verdubbeling (ter hoogte van de kruising met de Nederlandweg).

De volgende wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van het bestemmingsplan uit 1999:

  • het realiseren van circa 1,1 hectare bedrijventerrein netto uitgeefbaar, specifiek bedoeld voor nutsvoorzieningen met aandacht voor de landschappelijke inpassing;
  • het aanleggen van de bijbehorende infrastructuur, water- en groenvoorzieningen.

De functies zijn wel in overeenstemming met de vrijstelling ex Artikel 19 WRO uit 2008. De volgende wijzigingen ten opzichte van de vrijstelling zijn doorgevoerd:

  • In verband met de aanleg van de afrit van de Burgemeester Bechtweg, zal de brandstof leiding van Petrochemical Pipeline Services verlegd moeten worden. Dit bestemmingsplan maakt het nieuwe tracé mogelijk;

4.3.3 Deelgebied 3

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het wenselijk om langs de Enschotsebaan woonwerkkavels te realiseren. In dit bestemmingsplan is alleen het meest zuidelijk gelegen blok dergelijjke bebouwing opgenomen;

Binnen de bestemming Wonen worden woningen ontwikkeld op royale percelen (1.000 m² en meer is mogelijk) met ruimte voor werken (met ondergeschikte functies als groen en verkeersfuncties).

De inrichting van de woonwerkkavels is zodanig, dat de nieuwe bebouwing past binnen het dorpse, groene en ruime karakter van het huidige bebouwingslint langs de Enschotsebaan. In het kader het actualiseren van de bestemmingsplannen zijn de percelen Enschotsebaan 8, 12 en 14, die eerder niet in de vrijstellingsprocedure waren meegenomen, nu wel meegenomen in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Milieu

Dit hoofdstuk beschrijft het milieu op verschillende aspecten, door inzicht te geven in de bestaande en toekomstige situatie. Daar waar relevant wordt vermeld welke randvoorwaarden voor de voorgestane ontwikkeling eventueel gevormd worden door milieufactoren.

De onderzoeken zijn gebaseerd op de totale ontwikkeling van de Enschotsebaan conform de vrijstelling ex artikel 19 WRO die reeds is doorlopen, dus zowel het bedrijventereeingedeelte als het woningbouwgedeelte. Dit bestemmingsplan is zoals eerder aangegeven alleen gericht op het bedrijventerrein. Daar waar ten behoeve van de wijzigingen ten opzichte van de vrijstelling aanvullende onderzoeken nodig waren, zijn deze in dit hoofdstuk verwerkt.

5.1 Mer

Ten behoeve van de ontwikkeling van de verschillende Overhoeken rondom Berkel-Enschot heeft de gemeente Tilburg een milieueffectrapportage op laten stellen. Vanwege het feit dat er in het originele plan in totaal een ontwikkeling van meer dan 2.000 woningen is voorzien, is het gehele project Overhoeken m.e.r.-plichtig conform het Besluit milieueffectrapportage 1994. Het milieueffectrapport (MER), welke de resultaten van de milieueffectrapportage bevat, heeft gelijktijdig met de reeds doorlopen vrijstelling ex artikel 19 WRO ter inzage gelegen. Omdat de vrijstelling ex artikel 19 WRO een bevoegdheid is van het college en het aanvaarden van het MER een bevoegdheid van de gemeenteraad, is het MER Overhoeken nog niet ter aanvaarding aan de gemeenteraad voorgelegd. Dit zal alsnog gebeuren gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan.

In Mer Overhoeken is het milieueffectrapport ter informatie en ter onderbouwing van in deze paragraaf vermelde conclusies opgenomen. Het MER bestaat uit twee delen: in deel A worden alle Overhoeken als totale ontwikkeling omschreven en getoetst, in deel B wordt nader ingegaan op de ontwikkeling van de Overhoek Enschotsebaan. Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Enschotsebaan voorziet in een aantal wijzigingen. Zo zal een deel van de bestemming 'bedrijf' aan de Rauwbrakenweg worden omgezet naar de bestemming 'kantoor' en krijgt het bestemmingsplan iets meer flexibiliteit door het opnemen van ontheffingsmogelijkheden. De overhoek Enschotsebaan is op zichzelf niet m.e.r.-plichting en de aanpassingen die worden doorgevoerd in dit bestemmingsplan zijn ook niet m.e.r.-plichtig. Er is dan ook besloten om deel B niet aan te passen. Wel zal in dit hoofdstuk de uitgevoerde aanvullende milieuonderzoeken in het kader van de wijzigingen nader worden toegelicht.

Volledigheidshalve wordt er op gewezen dat voor de ontwikkeling welke met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt geen milieueffectrapportage vereist is. Ter onderbouwing van het bestemmingsplan wordt voor enkele deelaspecten verwezen naar de milieueffectrapportage, deel B. Dit is als zodanig in de tekst aangegeven.

In het MER deel A zijn voor verschillende onderdelen van het plan varianten uitgewerkt. Het gaat hierbij onder andere om varianten voor het woningbouwprogramma, de situering van een aantal voorzieningen (winkelcentrum, begraafplaats, sportpark), de wijze van bouwrijp maken, de ontsluitingsstructuur van het gebied en het benutten van gebiedseigen kwaliteiten van bepaalde deelgebieden (zoals het wel of niet aanwezig zijn van een leemlaag). In het MER zijn de verschillende varianten met elkaar gecombineerd tot een vijftal alternatieven:

  • Nulalternatief. In dit alternatief, dat als referentie voor de effectbeschrijving geldt, gaat realisatie van de Overhoeken niet door. Dit alternatief omvat dus alleen de bestaande situatie en autonome ontwikkelingen.
  • Nulplusalternatief. Conform de richtlijnen van het MER is een tweede referentiesituatie opgenomen. In het nulplusalternatief wordt alleen die nieuwbouw gerealiseerd, die op basis van thans vigerende bestemmingsplannen voor de Overhoeken (uit 1999) is toegestaan.
  • Basisalternatief. Als basis voor het MER geldt de stedenbouwkundige uitwerking voor het plangebied zoals opgenomen in het Stedenbouwkundig Plan voor de Overhoeken uit 2003.
  • Verdichtingsalternatief. In de loop van 2004 is de wens naar voren gekomen om met name rond het nieuwe dorpscentrum en het treinstation in Koningsoord meer woningen te realiseren. Ook is bekeken in hoeverre het wenselijk is om de gemiddelde woningdichtheid in de Overhoek Akker-Heikant op te hogen, zodat beter wordt aangesloten bij de doelstellingen ten aanzien van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
  • Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA). In het MMA zijn diverse aspecten gecombineerd die naar verwachting de minste nadelige en meeste positieve effecten voor het milieu opleveren. De lagenbenadering speelt hierin een belangrijke rol. Daarnaast is gekeken naar thema's als waterberging, mobiliteit, energie en cultuurhistorie.
  • De verschillende Overhoeken worden door afzonderlijke marktpartijen ontwikkeld.
    Door de gemeente Tilburg worden hierbij diverse randvoorwaarden en richtlijnen meegegeven, zoals het Ontwikkelingsplan en het Stedenbouwkundig plan voor de Overhoeken en de gereedschapskist dorpsmilieu. Ook het MER wordt door de gemeente gezien als randvoorwaarden- en richtlijnendocument. De door de private partijen uitgewerkte plannen worden vervolgens door de gemeente getoetst aan deze stukken. Voor de toetsing aan het aspect milieu is in het MER een overzicht opgenomen met diverse relevante milieuaspecten waar de ontwikkelaars in hun plannen rekening mee moeten houden (Grontmij, 2007-I).
Milieuthema Toetsingscriteria
Programma en verkaveling Aantal woningen
Woningbouwprogramma (dichtheden, typen, verdeling)
Kavelmaten
Situering, omvang en aard bedrijvigheid
Situering, omvang en aard voorzieningen
Geologie, geomorfologie en bodem (Gesloten) grondbalans
Wijze van bouwrijp maken (aantasting leemlagen)
Verontreinigingen
Grond- en oppervlaktewater Te hanteren ontwateringsdiepte
Wijze van waterafvoer, waterberging en infiltratie
Omvang van waterberging / infiltratievoorzieningen
Type rioleringssysteem
Benodigde capaciteit waterzuivering
Landschap, cultuurhistorie en archeologie Landschappelijke structuren
Ruimtelijke relaties en zichtlijnen
Inpassing cultuurhistorische waarden
Inpassing archeologische waarden
Groenstructuur
Aard en omvang groenvoorzieningen
Ecologische waarde groenvoorzieningen
Inpassing bestaande groenelementen
Infrastructuur Ontsluitingsstructuur (auto, OV en fiets)
Wegprofielen/inrichting openbare ruimte
Bereikbaarheid winkelcentrum
Parkeervoorzieningen (privé, openbaar)
Ondergrondse infrastructuur
Geluid, lucht en trillingen Resultaten geluidonderzoek
Wijze van geluidafscherming
Overige geluidwerende voorzieningen
Maatregelen tegen trillinghinder
Resultaten luchtonderzoek
Energie en materiaalgebruik Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC)
Energie Prestatie op Locatie (EPL)
Percentage en situering woningen zongerichte oriëntatie
Duurzame energie (woningen, openbaar gebied)
Collectieve energiesystemen
Materiaalgebruik
Veiligheid en gezondheid Verkeersveiligheid
Sociale veiligheidToegankelijkheid voor politie, brandweer, hulpdiensten e.d.
Externe veiligheidscontouren
Gezondheidseffecten bij hoogspanningsleidingen

Tabel 5.1Te toetsen milieuaspecten voor de Overhoeken; overzicht uit het MER. Bron: Grontmij, 2007-I

Deze toetsonderdelen zijn in het MER deel B verder uitgewerkt, aangescherpt en verantwoord voor het gedeelte Enschotsebaan (Grontmij, 2007-II). Ten behoeve van de toetsing van de uitwerkingsplannen wordt in deel B inzicht verschaft in de wijze waarop met de genoemde milieuaspecten is omgegaan. Na goedkeuring van een uitwerkingsplan door de gemeente, vormt het plan zoals omschreven in dit bestemmingsplan het voorkeursalternatief voor de betreffende Overhoek. In de navolgende subparagrafen worden deze verschillende milieuaspecten omschreven. Per aspect wordt hierbij – waar relevant – een overzicht gegeven van de belangrijkste punten uit het MER. Vervolgens wordt inhoudelijk ingegaan op het milieuaspect. Voor een uitgebreide verantwoording van de toetsing uit het MER wordt verwezen naar het MER deel B.

Milieuprofielen voor ontwikkeling

Ten behoeve van de ontwikkeling van de Overhoeken heeft de gemeente Tilburg twee milieuprofielen opgesteld (projectgroep Overhoeken Berkel-Enschot, 2002; Grontmij, 2007-I), één milieuprofiel op wijkniveau en één milieuprofiel op woningniveau.

Het milieuprofiel op wijkniveau (niveau Overhoeken) is nadrukkelijk bedoeld als richtinggevend voor de ontwikkelingen. In dit milieuprofiel is voor diverse thema's een ambitieniveau vastgesteld, weergegeven op een schaal van A naar C (waarbij A als ambitieus aangemerkt kan worden, B als vooruitstrevend en C als gangbaar niveau). In tabel 5.2 is dit milieuprofiel weergegeven.

Milieuthema Ambitie Opmerking
Water A Nagenoeg geen hemelwaterriolering, 10% verhardingsreductie, aandacht autowasplaatsen, experimenten riolering.
Groen en natuur B Groene Mal is uitgangspunt. Handhaven bestaande groene contouren. Realiseren verbindende groenstructuur. Schaalniveau dorp respecteren.
Mobiliteit B Bevorderen langzaam verkeer (30km zones), ontsluiting via bestaande wegen, beperking infrastructuur met 10% t.o.v. thans gangbaar, handhaven sociaal-economische functie voorzieningencentrum.
Ruimtegebruik B Compact bouwen in centrumfunctie en waar mogelijk in woonfunctie, flexibel bouwen + combinatie wonen/werken, verbindende groenstructuur binnen stedenbouw.
Geluid B Bevorderen langzaam verkeer (30km zones), vermijden harde straatwanden, geluidzonering (regelgeving).
Lucht C Voldoen aan besluit luchtkwaliteit.
Bodem B Gesloten grondbalans, geen uitlogende en uitspoelende materialen.
Externe veiligheid C Scheiding kwetsbare functies en risico, scheiding routes gevaarlijk transport en kwetsbare functies (volgens regelgeving).
Energie B Actieve en passieve zonne-energie, EPL min. 7.0, zuidgerichte oriëntatie, 10% woningen energieneutraal, alle woningen LTV, openbare voorzieningen 100% groene stroom.
Afval B Aandacht juist locatie voorzieningen, realiseren adequate gezamenlijke afvalinfrastructuur.

Tabel 5.2 Milieuprofiel op wijkniveau voor Overhoeken. Bron: projectgroep Overhoeken Berkel-Enschot, 2002

5.2 Verkeer

5.2.1 Verkeer in het Mer

Voor de beoordeling van het onderdeel infrastructuur zijn de criteria "mobiliteit", "bereikbaarheid", "verkeersleefbaarheid", "barrièrewerking en oversteekbaarheid", "verkeersveiligheid", "langzaam verkeer", "openbaar vervoer" en "parkeren" gehanteerd. Voor de meeste van deze criteria geldt dat de verschillen in de milieueffecten met name worden veroorzaakt door verschillen in de omvang van het woningbouwprogramma. Voor onderhavig bestemmingsplan is dat derhalve van ondergeschikt belang. Het verdichtingsalternatief gaat op een aantal deellocaties uit van realisering van een aanzienlijk groter aantal woningen, met als gevolg dat het aantal verkeersbewegingen ook hoger is. Tegelijk neemt de potentie voor het gebruik van het openbaar vervoer bij dit alternatief ook toe (onder andere verdichting nabij station). In alle alternatieven is uitgegaan van het realiseren van duurzame en veilige fietsvoorzieningen om het autogebruik te minimaliseren. Desondanks is in alle alternatieven (ook het nulalternatief) sprake van een verminderde verkeersafwikkeling op de Burgemeester Bechtweg. Verbreding van de Burgemeester Bechtweg is in het MER onderdeel van de autonome ontwikkeling. De mobiliteit, verkeersleefbaarheid en -veiligheid op een aantal doorgaande wegen door Berkel-Enschot verbeteren aanzienlijk ten opzichte van de huidige situatie, als gevolg van de aanleg van de nieuwe gebiedsontsluitingswegen. Omdat in het verdichtingsalternatief is gekozen voor ligging van de westelijke gebiedsontsluitingsweg parallel aan het spoor (bundeling) en er minder aansluitingen vanuit het plangebied op de ontsluitingsweg zijn, scoort dit alternatief tenslotte wat hoger op het criterium verkeersleefbaarheid.

In figuur 2.2 zijn de ont- en omsluitende wegen van het projectgebied al weergegeven.
In bovenlokaal verband wordt het gebied ontsluiten door de Burgemeester Bechtweg (Noordoost tangent) en Bosscheweg naar de A65 / N65, de A58 en de A261. Figuur 5.6 geeft een beeld van de in de nabijheid liggende bovenlokale infrastructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009002-e001_0009.jpg"

Figuur 5.6 Hoofdinfrastructuur rondom het projectgebied. Bron luchtfoto: vanuitdelucht.nl

Ten aanzien van de om het gebied liggende infrastructuur gelden de in tabel 5.3 opgenomen intensiteiten. Deze betreffen de intensiteiten behorende bij de in het MER genoemde 'Verdichtingsvariant'. Deze variant gaat uit van een maximale bouwontwikkeling in alle Overhoeken en kan daarom gezien worden als 'worst case scenario'. Bij de ten behoeve van het MER gemaakte geluidsberekeningen is uitgegaan van deze verkeersintensiteiten. Dit geldt tevens voor het gedane luchtonderzoek.

Weg Functie I 2004 I 2015
N65 ter hoogte van Kreitenmolenstraat Stroomweg 48.600 54.500
Burgemeester Bechtweg ter hoogte van spoorweg Gebiedsontsluitingsweg: type 2 22.700 41.100
Burgemeester Bechtweg ter hoogte van Enschotsebaan Gebiedsontsluitingsweg: type 2 22.700 33.300
Bosscheweg Gebiedsontsluitingsweg: type 2 16.800 22.700
Enschotsebaan Erftoegangsweg 8.100 5.000

Tabel 5.3 Verkeersintensiteiten I (mvt/etmaal) omliggende wegen in 2004 en 2015 Bron: Grontmij, 2007-I

Daarnaast zijn de Enschotsebaan en de Rauwbrakenweg onderdeel van het zogenoemde Sternet (gemeente Tilburg, 2005-I). De kern Berkel-Enschot wordt momenteel ontsloten door stadsbus 4, welke met een frequentie van 2x per uur rijdt. In het Ontwikkelingsplan en Stedenbouwkundig Plan is direct ten noorden van de Overhoek Enschotsebaan in de Overhoek Koningsoord in de toekomst een TOP-halte voorzien. Het hoofdnet openbaar vervoer loopt over de Bosscheweg. De Bosscheweg wordt ook door de streekbussen gebruikt.

5.3 Geluid

5.3.1 Geluid en trilling in het Mer


Voor wat betreft het milieuaspect geluid en trillingen zijn in het MER voor de effectbeoordeling als beoordelingscriteria de ligging van de geluidcontouren en daarmee samenhangend, het "aantal geluidgehinderden" als gevolg van wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai gehanteerd.


De kans op het ontstaan van trillingshinder is in alle alternatieven verwaarloosbaar. Hinder als gevolg van een te hoge geluidbelasting treedt echter wel op. In het akoestisch onderzoek dat ten behoeve van dit MER is opgesteld, is daarom tevens gerekend met schermvarianten langs de N65 en de spoorlijn. Het nulplusalternatief scoort, vanwege de kleinere omvang van het plangebied (dus minder woningen en minder geluidgehinderden) het gunstigst. In alle alternatieven blijft echte sprake van gehinderden als gevolg van geluid. Dit betekent dat er bij de verdere planuitwerking van de afzonderlijke Overhoeken door de diverse marktpartijen een duidelijke ontwerpopgave ligt, evenals de noodzaak tot het treffen van beschermende maatregelen.


Ten behoeve van het MER is een geluidsonderzoek uitgevoerd voor Enschotsebaan ten aanzien van de Burgemeester Bechtweg, Bosscheweg, de nieuwe gebiedsontsluitingsweg (GOW), spoortraject 700 (Tilburg – Den Bosch) en spoortraject 710 (Tilburg – Boxtel, zie Bijlage 3Akoestische onderzoeken'.2 Overige wegen in het plangebied krijgen een 30 km/u regime en hoeven derhalve niet onderzocht te worden conform de Wet Geluidhinder. Voor het gedeelte van de GOW ten westen van de Burgemeester Bechtweg (de 'lus') geldt dat deze een toetszone heeft van 200 m. Binnen deze toetszone zijn geen geluidgevoelige bestemmingen aanwezig; dit gedeelte is derhalve niet nader onderzocht.

Uit de in dit onderzoek vermelde berekeningsresultaten blijkt dat op enkele plekken binnen het bouwinitiatief de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet gehaald wordt bij woningen. Deze woningbouw vindt niet plaats in het kader van onderhavig plan, maar in het (toekomstige) bestemmingsplan 'Enschotsebaan Oost'. Vooral de Burgemeester Bechtweg heeft een zeer negatieve invloed op de geluidsbelasting in het gebied. Om toch te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dienen in het vervolgtraject mitigerende maatregelen genomen te worden.

In de geluidsberekening zijn drie uitgangspunten van belang:

  • De Burgemeester Bechtweg wordt in de toekomst uitgevoerd met stil asfalt (type DDL2).
  • Langs de Burgemeester Bechtweg wordt het huidige geluidsscherm verder geoptimaliseerd.

In Bijlage 3 Akoestische onderzoeken is het geluidsonderzoek opgenomen, inclusief berekeningsresultaten en uitgangspunten (als lengte en hoogte van het te realiseren geluidsscherm langs de Burgemeester Bechtweg).

Naast de geconcludeerde overschrijdingen als gevolg van wegverkeerslawaai vanuit de Burgemeester Bechtweg en de Bosscheweg vinden er geen overschrijdingen plaats.
De nieuw te realiseren gebiedsontsluitingsweg veroorzaakt geen overschrijdingen (zie het aanvullende onderzoek, Bijlage 3 Akoestische onderzoeken.

Ten gevolge van de Burgemeester Bechtweg blijkt dat enkele woningen in het zuidwesten op 8m hoogte een overschrijding hebben van de voorkeursgrenswaarde op één gevel. Deze woningen zijn echter niet in het plangebied gelegen.

Vanuit de Bosscheweg vindt op één gevel op de eerste verdieping een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde plaats. Op de bovenste verdieping vindt op geen enkele woning op alle gevels een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde plaats.

In deze resultaten is rekening gehouden met de invloed van het geoptimaliseerde scherm langs de Burgemeester Bechtweg. In het akoestisch onderzoek Bijlage 3 Akoestische onderzoeken is een overzichtstekening opgenomen van de woningen waar de voorkeursgrenswaarden worden overschreven.

Wegverkeerslawaai

De percelen Enschotsebaan 8, 12 en 14 en de twee nieuwe woningen liggen in de geluidcontour van de Noordoosttangent en de Enschotsebaan. De Enschotsebaan zal in het kader van de verdere planontwikkeling van de Overhoeken worden ingericht als een 30km/h weg. Hierdoor heeft deze weg formeel geen geluidszone meer en hoeft de geluidsbelasting vanwege deze weg niet verder getoetst te worden.

Voor de verdubbeling van de Noordoosttangent is door Oranjewoud akoestisch onderzoek uitgevoerd (ref. akoestisch onderzoek verdubbeling Burgemeester Bechtweg te Tilburg, mei 2009, projectnummer 188339). Op basis van dit onderzoek zijn voor de woningen Enschotsebaan 12 en 14 hogere waarden vastgesteld. De geluidbelasting op de woning Enschotsebaan 8 en de twee nieuwe woningen is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48dB.

Railverkeerslawaai

In het kader van de ruimtelijke onderbouwing Enschotsebaan is door Arcadis akoestisch onderzoek (ref. Arcadis, Enschotsebaan te Berkel Enschot, akoestisch onderzoek, 1 december 2006, projectnummer 110501/ZF6/4O2/201326) zie Bijlage 3 Akoestische onderzoeken) uitgevoerd naar de optredende geluidbelastingen vanwege railverkeerslawaai. Uit dit onderzoek valt af te leiden dat de optredende geluidbelasting vanwege railverkeerslawaai op de woningen Enschotsebaan 8, 12 en 14 en de twee nieuw te bouwen woningen lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 55dB.

Industrielawaai

De woningen Enschotsebaan 12 en 14 liggen binnen de geluidscontour van het gezoneerde industrieterrein Loven. De woning Enschotsebaan 8 en de twee nieuw te bouwen woningen liggen buiten de geluidscontour van Loven. De percelen Enschotsebaan 12 en 14 hadden in het vorige bestemmingsplan (buitengebied, 1994) reeds een 'woonbestemming'. Voor deze woningen hoeven geen hogere waarden industrielawaai te worden vastgesteld.

Met betrekking tot ontwikkelingen binnen de geluidszone van Loven geldt dat het planologisch toestaan van nieuwe bestemmingen die in de Wet geluidhinder zijn aangemerkt als 'geluidsgevoelige bestemmingen' niet mogelijk is.

Maatregelen

Het is mogelijk om met behulp van enkele bouwkundige maatregelen ervoor te zorgen dat de overschrijdingen op een aantal gevels wordt 'verholpen'. Hierbij moet gedacht worden aan onder andere vliesgevels, een gesloten borstwering over de gehele lengte van een gevel of een verspringende gevel. Eventueel is het nog mogelijk om de woningen van elkaar te laten verspringen, zodat de ene woning de andere woning afschermt. Tot slot is het mogelijk om de overschrijdingen 'ongedaan' te maken door de gevel doof uit te voeren, waardoor de gevel niet aan de Wet geluidhinder getoetst hoeft te worden. Hierbij dient dan bij de inrichting van de woning rekening mee gehouden te worden.

In het vervolgtraject wordt nader bekeken op welke wijze een of meerdere van deze mitigerende maatregelen worden geïmplementeerd, zodat bij alle woningen voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde.

  1. 2. Daar voor 1 april 2007 het verzoek tot vrijstelling is ingediend bij de gemeente Tilburg, vindt toetsing aan de Wet Geluidhinder nog plaats onder de 'oude' Wet geluidhinder.

5.4 Lucht

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Het doel van het NSL is om tijdig aan de luchtkwaliteitsnormen te voldoen. Uit berekeningen die gemaakt zijn met de saneringstool blijkt dat er voor de jaren 2008, 2011, 2015 en 2020, inclusief geplande ontwikkelingen waaronder de Overhoeken, geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op het Tilburgs grondgebied zijn te verwachten. Vanuit luchtkwaliteit zijn er dan ook geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Enschotsebaan.

5.5 Bodem

5.5.1 Bodem in het mer

Voor de beoordeling van de aspecten geologie en geomorfologie zijn in het MER de beoordelingscriteria “wijziging maaiveldverloop” en het al dan niet kunnen toepassen van een “gesloten grondbalans” geformuleerd. In alle alternatieven (behalve het nulalternatief) wordt het huidige maaiveldverloop aangepast. Ophoging van te laag gelegen terreindelen vindt plaats door de hoger gelegen delen af te graven. Hierbij geldt voor alle alternatieven als uitgangspunt dat gestreefd wordt naar een gesloten grondbalans.
In het MMA wordt er echter tevens vanuit gegaan dat de aanwezige leemlagen zoveel mogelijk in stand blijven. Dit betekent dat de ontwatering van de lager gelegen nattere delen op een andere wijze moet plaatsvinden en dat een gesloten grondbalans in dit alternatief lastiger te realiseren is.
Bij het aspect bodem is voor de beoordeling van de alternatieven gebruik gemaakt van de criteria “verstoring bodemopbouw”, “aantasting bijzondere bodemtypen”, “optreden zettingen”, “aantasting leemlagen” en “beïnvloeding bodemkwaliteit”. In het MMA worden de ingrepen in de bodem beperkt tot die gebiedsdelen waar dat absoluut noodzakelijk is, waardoor de bodem in het plangebied zo min mogelijk wordt verstoord. Leemlagen worden daardoor niet of nauwelijks aangetast en er zullen geen zettingen optreden. Het nulplusalternatief scoort op een aantal van bovengenoemde criteria eveneens relatief positief, maar dat wordt volledig veroorzaakt door het feit dat het plangebied in dit alternatief kleiner is. De bodemkwaliteit verbetert in alle alternatieven. Doordat het huidige agrarisch gebruik verdwijnt, zal de hoeveelheid nutriënten in de bodem ook afnemen. Bijzondere bodemtypen zijn niet aanwezig in het plangebied.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemmilieukundig onderzoek gedaan. Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies uit dit onderzoek opgenomen.
Bijlage 4 Bodemonderzoeken bevat de gehele rapportage van het bodemmilieukundig onderzoek.

Grond

Uit het onderzoeksrapport blijkt dat er ter plaatse van de locatie tegenover Rauwbrakenweg 38 sprake is van een ernstige bodemverontreiniging van tenminste 32 m3 sterk verontreinigde grond (gehalten boven interventiewaarden). Deze verontreiniging betreft een met zware metalen en PAK verontreinigde laag van circa 0,2m onder een asfaltverharding ter plaatse van een (voormalig) parkeerterrein. Het is waarschijnlijk dat deze verontreinigde laag over het gehele oppervlak van het parkeerterrein aanwezig is, waarmee het volume sterk verontreinigde grond circa 180 m3 bedraagt.

Voordat er ontwikkelingen binnen dit gebied uitgevoerd kunnen worden dienen de volgende acties ondernomen te worden:

  1. 1. actualisatie bodemonderzoek: het laatst bekende bodemonderzoek is uitgevoerd in 2001. Het bevoegd gezag Wet bodembescherming, zijnde de gemeente Tilburg, zal dit onderzoek niet in behandeling nemen vanwege de ouderdom van het onderzoek. Naar alle waarschijnlijkheid zullen de conclusies van het uit te voeren bodemonderzoek, gezien de aard van de verontreiniging, niet significant anders zijn dan in 2001 geconcludeerd.
  2. 2. Alvorens er grondverzet op de locatie kan plaatsvinden dient de initiatiefnemer in het bezit te zijn van een door bevoegd gezag goedgekeurd saneringsplan voor de betreffende verontreiniging. In plaats van een saneringsplan kan voor deze situatie mogelijk volstaan worden met een BUS-melding in plaats van een saneringsplan. Een BUS-melding is een gestandaardiseerd proces met een kortere proceduretijd en is bedoeld voor dit soort kleinschalige verontreinigingen.

Daarnaast dient er bij de planvorming en uitvoering rekening gehouden te worden met extra kosten en de invloed op de grondbalans die de sanering met zich mee zal brengen.

Binnen het plangebied zijn verder geen verhoogde parameters boven streefwaarden aangetroffen. Bij eventueel grondverzet dient rekening gehouden te worden met de eisen uit het bouwstoffenbesluit waardoor ontgraven grond niet zonder meer her te gebruiken is.

Grondwater

In diverse, binnen dit onderzoek geplaatste en geanalyseerde peilbuizen, zijn verhoogde gehalten zware metalen (chroom, koper, cadmium, nikkel, zink) ten opzichte van de streefwaarden (en incidenteel ten opzichte van de tussenwaarden) aangetoond.
Deze verhogingen zijn echter te relateren aan verhoogde achtergrondgehalten binnen het onderzoeksgebied en leveren voor de ontwikkeling geen restricties op.

5.6 Waterparagraaf

5.6.1 Water in het mer

De effecten voor het grondwater zijn beoordeeld aan de hand van de criteria “beïnvloeding ontwateringsdiepte”, “beïnvloeding grondwatersysteem”, “wijziging grondwateraanvulling”, “beïnvloeding natuurgebieden via grondwaterstroming”, “beïnvloeding grondwaterkwaliteit” en “effecten voor grondwaterwinning”. De Overhoeken liggen in een intermediair gebied met perioden van kwel in het natte seizoen en infiltratie in de rest van het jaar. Door de toename van het verhard oppervlak in het plangebied, zal de neerslag in de toekomst zonder aanvullende maatregelen niet langer ter plekke in de grond kunnen infiltreren. Negatieve beïnvloeding van natuurgebieden in de omgeving wordt niet verwacht vanwege de vrij grote afstand tot deze gebieden en omdat in alle alternatieven is voorzien in de aanleg van adequate infiltratievoorzieningen. Er is hierbij weinig onderscheid tussen de alternatieven. Het MMA scoort op enkele punten net iets gunstiger omdat in dit alternatief de leemlagen in de ondergrond zo min mogelijk worden verstoord en voor de infiltratie van regenwater optimaal gebruik wordt gemaakt van plekken waar dergelijke leemlagen ontbreken.


Voor wat betreft het aspect oppervlaktewater zijn de alternatieven in het MER beoordeeld aan de hand van de beoordelingscriteria “effecten voor de hemelwaterafvoer”, “effecten voor afvoer vuilwater via riolering”, “beïnvloeding regionaal oppervlaktewaterstelsel” en “beïnvloeding oppervlaktewaterkwaliteit”. Er blijkt daarbij geen duidelijk onderscheid te maken tussen de diverse alternatieven. Het afvoersysteem wordt in alle alternatieven op een zodanige wijze ingericht dat de effecten voor het milieu tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt. De afspraken die daarover in het kader van de watertoets met het waterschap zijn gemaakt bieden daartoe garantie.

5.6.2 Bestaand watersysteem

Gebiedskenmerken

Het plangebied Enschotsebaan wordt globaal omsloten door de Burgemeester Bechtweg, de spoorlijn naar 's-Hertogenbosch, de Bossche weg en de bestaande kern Berkel-Enschot.
Het plangebied heeft een grootte van circa 40 hectare en wordt door de Enschotsebaan gesplitst in een noordelijk en een zuidelijk gedeelte. Het plangebied wordt bestemd voor
10 hectare uitgeefbaar bedrijventerrein en voor het overig deel woningbouw.

Het plangebied behoort tot het beheersgebied van waterschap De Dommel en ligt in stroomgebied de Voorste Stroom, nabij de scheiding met stroomgebied De Zandleij.
Het gebied is voornamelijk agrarisch in gebruik, met her en der verspreide bebouwing.

Terreinhoogten

Het huidige maaiveld varieert grofweg van circa 12,6 m+NAP tot 11,7 m+NAP. De lage delen (11,7 à 12,0 m+NAP) beperken zich tot een strook die van noord naar zuid door het plangebied loopt. Vanuit deze laagte naar het westen en oosten loopt het maaiveld op tot 12,6 m+NAP.

Bodemopbouw

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling van de Enschotsebaan zijn in opdracht van de Gemeente Tilburg verschillende onderzoeken uitgevoerd. In 2000 is door ARCADIS een nader en gedetailleerd bodemkundig/hydrologisch onderzoek uitgevoerd voor de Overhoeken van Berkel-Enschot,3 waaronder plangebied Enschotsebaan (ARCADIS, 2000). Hieruit blijkt, dat de bodem bestaat uit een zandpakket op leem. Daaronder bevindt zich wederom zand. Het bovenste zandpakket (sterk lemig zand) is doorgaans 0,5 à 1,5 m dik. Het leempakket (sterk lemig zand of zandig leem) eronder heeft een dikte van 0,5 à 1,0 m. Het onderliggende zandpakket is zeer fijn en zwak lemig van aard. Het leempakket heeft een stagnerende werking op de verticale grondwaterhuishouding.

Het beeld dat in 2000 over de bodemopbouw is gevormd, wordt door het milieuhygiënisch onderzoek in 2006 bevestigd. Ook in dit onderzoek zijn veelvuldig leempakketten aangetroffen als hierboven beschreven.

Doorlatendheid

Tijdens de veldwerkzaamheden in 2000 is de doorlatendheid van de bodem geschat op basis van de textuur en de samenstelling. De geschatte doorlatendheid is 0,1 à 0,6 m/dag.
Uit Hooghoudmetingen is gebleken dat de doorlatendheid in de verzadigde zone 0,5 tot 2,5 m/dag is. Opgemerkt dient te worden dat de horizontale doorlatendheid in het zandpakket goed zal zijn. De verticale doorlatendheid wordt echter sterk beïnvloed door de aanwezigheid van het leempakket en is daardoor laag.

Oppervlaktewater

In het plangebied Enschotsebaan lopen enkele watergangen die in beheer zijn van Waterschap De Dommel. Dit zijn de droogvallende beginwaterlopen of zaksloten NL-28, NL-29, NL-30 en NL-32. Op de NL-28 loost het hemelwater van de wijk Korenbloem (circa 1,5 ha afvoerend verhard oppervlak). Hierbij wordt de voormalige overstort van het gemengde rioolstelsel van Berkel-Enschot gebruikt.

Deze watergangen hebben een drainerende en afvoerende functie zorgen voor voldoende ontwatering in natte perioden. Het water stroomt in westelijke richting af en stroomt ten westen van het plangebied samen met de Zwarte Rijt verder af richting de Voorste Stroom.

In de watergang NL 28 is tussen de percelen aan de Enschotsebaan en de percelen aan de Bosscheweg een klein gemaal aanwezig. De eigenaar en de functie van het gemaaltje is zowel bij gemeente en waterschap onbekend.

De waterpartij Rauwbraken ligt ten noorden van de Rauwbrakenweg en aan de noordzijde van het plangebied Enschotsebaan. De waterpartij is ontstaan na zandwinning. Door intredend grondwater is vervolgens de waterpartij ontstaan in de 13 m diepe afgraving.
Het waterpeil in de Rauwbraken is ook nu nog grondwaterafhankelijk. De waterpartij heeft tegenwoordig een recreatieve functie (met name zwemmen en duiken) en geen waterhuishoudkundige functie. De waterpartij Rauwbraken is in de karakterisering Nederlands Maasstroomgebied van het dossier Kaderrichtlijn Water opgenomen als beschermd gebied voor zwemwater.

Grondwater

Uit het bodemkundig/hydrologisch onderzoek van 2000 (ARCADIS, 2000) blijkt, dat de maatgevende hoogste grondwaterstand varieert van 11,2 m +NAP in het uiterste oosten van plangebied Enschotsebaan, tot 11,4 m +NAP in het uiterste westen van het plan.
De ontwatering (maatgevende hoogste grondwaterstand ten opzichte van huidig maaiveld) is 0,7 à 1,0 m in de hogere delen (west- en oostgrens van het plan) tot circa 0,5 m -mv. het lage centrale deel.

Uit de GHG- en GLG-gegevens van Waterschap De Dommel blijkt dat de GHG (Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand) zich in de lage delen van het plan op circa 0,9 m -mv. bevindt. In de hogere en ook drogere delen is de GHG circa 1,1 m -mv. De GLG (Gemiddelde Laagste Grondwaterstand) laat hetzelfde patroon zien. In de lage delen is de GLG gekarteerd als 2,1 m -mv. In de hoge delen is de GLG 2,2 m -mv.

Grondwater- en bodemkwaliteit

De bodem (grond en grondwater) van het plan Enschotsebaan is momenteel nagenoeg volledig milieuhygiënisch onderzocht. Conclusie van het onderzoek is dat de kwaliteit van grond en grondwater geen aanleiding geven tot nader onderzoek of tot het opleggen van gebruiksbeperkingen.

Uitzondering hierop is de locatie van de voormalige stort in het noordwesten van het plan. Hier is een grondwaterverontreiniging aangetroffen. De ernst, omvang en noodzaak tot sanering van deze verontreiniging wordt nader onderzocht. Hetzelfde geldt voor een klein deel van het plan waar nog milieuhygiënisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Voor verdere informatie over de milieuhygiënische kwaliteit wordt verwezen naar de rapportage van het milieuhygiënisch onderzoek (Bijlage 4 Bodemonderzoeken).

Riolering

Op dit moment is in het plan een drukriolering aanwezig ten behoeve van de verspreide bebouwing. Deze drukleiding voert het vuile water van de woningen via het gemengde rioolstelsel van Berkel-Enschot af naar de zuivering. In de straat Korenbloem van Berkel-Enschot is een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Het vuile water wordt afgevoerd naar de zuivering, het hemelwater wordt geloosd op een bestaande watergang die in het plan Enschotsebaan ligt. In de huidige situatie is het gebied gerioleerd. Echter, deze riolering is niet berekend op de ontwikkeling van het plan Enschotsebaan.

Aan de noordzijde van het plan is een externe overstort (bij gemeente bekend als Y0313 of overstort Rauwbrakenweg) gelegen van het gemengde stelsel van Berkel-Enschot.
Deze overstort is aangesloten op de Spoorsloot. Vanaf de overstort dient een minimale afstand aan worden gehouden ten opzichte van bebouwing. Dit wordt in de nadere uitwerking meegenomen.

Beleid

Algemeen

In het rijksbeleid is in grote lijnen aangegeven hoe het water en de ruimte in Nederland moeten worden beheerd. Het relevante beleid is verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding, de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en het advies van de Commissie Waterbeheer 21e Eeuw. In dit advies is aangegeven dat de volgende principes dienen te worden gehanteerd:

  • Anders omgaan met waterbeheer (overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms vasthouden in de bodem en in oppervlaktewater, zonodig water tijdelijk bergen in retentiegebieden langs de waterlopen, pas als deze maatregelen te weinig opleveren, water afvoeren naar elders).
  • Ruimte voor water (geen nieuwe ruimte onttrekken aan het watersysteem, water weer een sturend principe te laten zijn in de ruimtelijke ordening in Nederland.
  • Meervoudig ruimtegebruik (in stedelijk gebied water combineren met stedelijke herinrichting en stadsuitbreiding, in landelijk gebied water combineren met natuur, recreatie en landbouw).

Ook op kwalitatief gebied bestaat er een strategie ten aanzien van de omgang met water:

Deze luidt:

  • hergebruik van water;
  • het schoonhouden van water;
  • het scheiden van schone en vuile waterstromen;
  • het zuiveren van vervuild water.

Waterschap De Dommel

Waterschap De Dommel heeft haar beleid voor de periode 2001-2006 vastgelegd in het waterbeheersplan “Door water gedreven”. In het waterbeheersplan wordt tevens een doorkijk gegeven naar 2018. De thema's van het waterbeheersplan zijn:

Het realiseren van een duurzame watervoorziening: met watervoorziening wordt bedoeld het gebruik van grond- en oppervlaktewater voor huishoudens en bedrijven. In het beheersgebied van De Dommel wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van grondwater. Doel voor de planperiode is om te onderzoeken of er meer gebruik gemaakt kan worden van oppervlaktewater, door water uit kanalen te winnen en water uit rioolwaterzuivering te hergebruiken.

Het verbeteren van de waterhuishoudkundige voorwaarden: het gaat bij dit thema om de waterhuishoudkundige voorwaarden vanuit verschillende functies die gebieden hebben, zoals landbouw, natuur en stedelijk gebied. In het verleden zijn maatregelen genomen die hebben geleid tot meer wateroverlast en verdroging. Om dit tegen te gaan zijn de doelen voor dit kernthema dan ook: meer ruimte bieden aan water en het bestrijden van verdroging.

Het verbeteren van de waterkwaliteit: landelijk zijn doelstellingen geformuleerd over de kwaliteit die het water minimaal moet hebben. Deze doelstellingen worden nog niet gehaald. In de planperiode is de inzet om de vervuiling van verschillende bronnen, zoals rioolwaterzuivering, riooloverstorten, landbouw en verontreinigde (water)bodems, verder terug te dringen. Daarnaast wordt gestreefd naar een meer gebiedsgerichte aanpak, gericht op de doelstellingen voor de natuur.

De inrichting, beheer en het onderhoud van de waterlopen in het buitengebied: doelstelling voor de inrichting is om meer ruimte te geven aan de natuurlijke processen in de beken. Dat betekent beekherstel, hermeandering, vispassages en het realiseren van ecologische verbindingszones die langs onze beken lopen. Het beheer en onderhoud worden meer toegespitst op de specifieke eisen van het gebied. Daarnaast wordt voor recreatievormen zoals kanovaart en hengelsport nieuw beleid ontwikkeld.

Omgaan met water in bebouwd gebied: streven is om samen met de gemeenten waterplannen op te stellen. Hier worden oppervlaktewater, grondwater en riolering in hun samenhang bekeken.
Eén van de dingen die we hierin nastreven is te zorgen dat regenwater niet meer direct via het riool wordt afgevoerd (afkoppeling verhard oppervlak).

Tevens is de handreiking Afkoppelen en niet aankoppelen, van Waterschap De Dommel, van toepassing. Waterschap De Dommel heeft bovendien aangegeven dat het watersysteem gericht dient te zijn op het voorkomen van problemen voor andere tijden, plaatsen en /of milieucompartimenten. De waterstroom dient zodanig te zijn dat benedenstrooms zowel kwantitatief als kwalitatief geen problemen ontstaan.

Gemeente Tilburg

Ten behoeve van het ontwikkelen van een duurzaam watersysteem voor Enschotsebaan, is het waterbeleid gehanteerd voor het definiëren van een duurzaam watersysteem in het plangebied, zoals algemeen omschreven in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR) en de vierde nota waterhuishouding (NW4). In SWR is een visie opgenomen voor de lange termijn voor de verschillende aspecten van het watersysteem, de wet- en regelwijzigingen zijn verwerkt en de nieuwe zorgplichten (Wet gemeentelijke taken) zijn uitgewerkt. Het Gemeentelijke Rioleringsplan is ook opgenomen in de SWR. De geformuleerde visie is uitgewerkt in een opgave, een strategie en maatregelen. De principes van hydrologisch neutraal ontwikkelen zijn daarbij van toepassing gesteld voor uitbreidingsgebieden, zoals de Overhoeken.

Gemeente Tilburg heeft het document “de Lekkende Stad” opgesteld waarin de belangrijkste principes en uitgangspunten zijn opgenomen voor een duurzame omgang met water. De belangrijkste uitgangspunten uit dit rapport zijn:

  • De grondwater-, oppervlaktewater-, neerslagwater- en vuilwaterhuishouding worden als één integraal systeem benaderd.
  • Alleen schoon hemelwater, dakwater en water afkomstig van extensief gebruikte wegen is van voldoende kwaliteit voor infiltratie.
  • Ter plaatse van de infiltratievoorziening dient de doorlatendheid verbeterd te worden.
  • In de omvangrijke groene gebieden wordt ook schoon hemelwater, dakwater en water afkomstig van extensief gebruikte wegen geïnfiltreerd.
  • Ten behoeve van de multifunctionele inrichting dient rekening gehouden te worden met de eisen van techniek, ecologie, landschap en extensieve recreatie.
  • Waar mogelijk dienen in grote groengebieden, naast droogvallende groengebieden, ook open water in de vorm van poelen gerealiseerd worden.

Duurzaam waterbeheer in het plan Enschotsebaan

Het beleid binnen de Gemeente Tilburg is zodanig dat voor nieuwe stedelijke gebieden een invulling wordt gegeven aan “duurzaam stedelijk waterbeheer”. Dit houdt in dat het waterbeheer zo zal worden vormgegeven dat problemen voor andere tijden, plaatsen en/of milieucompartimenten zoveel mogelijk zullen worden voorkomen of ten minste zullen worden beperkt. Hierbij is vooral een brongerichte aanpak van belang. Duurzaam stedelijk waterbeheer richt zich op zowel de waterkwantiteits- als de waterkwaliteitsaspecten.

Vuile en schone waterstromen worden in het plangebied Enschotsebaan gescheiden ingezameld en aangeboden op de perceelsgrens. Schoon hemelwater wordt naar de retentievoorzieningen afgevoerd, waarna het vertraagd geloosd wordt op de watergang. Het vuile water (dwa, droogweerafvoer) wordt afgevoerd naar de zuivering. Met dit watersysteem wordt wateroverlast elders voorkomen en wordt verontreiniging van bodem of grondwater voorkomen. Omdat op het bedrijventerrein een kwaliteit van het hemelwater te verwachten is die slechter is dan het hemelwater afkomstig van daken, wordt het hemelwater van terreinen en wegen van het bedrijventerrein apart van het schone hemelwater van daken ingezameld en afgevoerd naar een bodempassage. Deze bodempassage is volledig gescheiden van de retentievoorziening ten behoeve van de opvang van hemelwater van de daken en woonstraten. De woonwijk wordt voorzien van een gescheiden stelsel.
De afvoer van hemelwater van daken en verharding van de percelen gebeurt ondergronds.
De afwatering van het openbaar gebied naar de retentievoorzieningen gebeurt zo veel mogelijk bovengronds via goten, greppels en bestaande watergangen. Dit draagt bij aan de belevings-, ecologische, recreatieve en landschappelijke waarde van water in het plan. Indien bovengrondse afvoer niet mogelijk is (bijvoorbeeld door te lange transportafstanden of veel verhard oppervlak), kan de afwatering ondergronds plaatsvinden. Ook kan de onderlinge putafstand worden vergroot of groot mogelijk worden gehouden. Het verharde oppervlak van het openbaar gebied kan via een gotensysteem bovengronds worden afgewaterd, waarna het via een put ondergronds verder wordt afgevoerd. Eén en ander wordt nader uitgewerkt en voorgelegd aan gemeente en waterschap.

Gezien de bodemopbouw en het veelvuldig voorkomen van een leemlaag van aanzienlijke dikte, wordt bij de dimensionering uitgegaan van retentie en niet van infiltratie. Doordat de retentievoorzieningen voorzien worden van natuurlijk begroeide oevers, zal een deel van het hemelwater infiltreren alvorens het tot afvoer komt. De retentievoorzieningen lozen het hemelwater vertraagd op de aan te leggen watergang in de groenzone centraal in het plan. Deze groenzone loopt van noord naar zuid door het plan. Daarnaast kunnen bovengrondse delen van de afwatering naar de retentievoorziening ook (deels) een gecombineerde functie van berging en afwatering krijgen.

Het schone water dat wordt afgevoerd naar retentievoorzieningen is:

  • hemelwater van daken (bedrijven en woningen);
  • hemelwater van woonstraten.

Het schone water dat via een bodempassage vertraagd wordt geloosd op de watergang is:

  • hemelwater van wegen en terreinen op het bedrijventerrein.

Als vuil water wordt gezien:

  • vuilwater (dwa) van bedrijven en woningen.

Uitgangspunten toekomstig watersysteem en hydrologisch neutraal bouwen

Ten behoeve van de voorgenomen realisatie van de Enschotsebaan heeft reeds een milieueffectrapportage plaatsgevonden. De Waterparagraaf uit de MER is een belangrijke basis voor de uitwerking van de wateraspecten in het plan.

Daarnaast heeft in het kader van de het proces van de Watertoets heeft op 21 februari 2006 overleg plaatsgevonden tussen Waterschap De Dommel, Gemeente Tilburg, MTD Landschapsarchitecten en ARCADIS. Op grond van de eerder genoemde onderzoeken, beleidsdocumenten en de vastgestelde uitgangspunten zijn, in overleg met de waterbeheerder, de bouwstenen vastgelegd voor het nieuwe watersysteem:

  • In het plangebied wordt een minimale ontwatering van 0,7 m aangehouden voor het woningendeel en 1,0 m voor het bedrijventerrein. In Enschotsebaan wordt hydrologisch neutraal gebouwd. Aan de hand van het eerder genoemde bodemkundig/hydrologisch onderzoek en deze minimale ontwateringsdiepte, wordt het bedrijventerrein plaatselijk opgehoogd.
  • Afwaterende functie van de watergangen NL-28, NL-29 en NL-30 en het kleine gemaal aan de achterzijde van de percelen van de Bosscheweg dienen in het plan terug te komen en gewaarborgd te blijven.
  • Het vuilwatersysteem (dwa) wordt aangesloten op het bestaande stelsel van Berkel-Enschot.
  • Voor het plangebied wordt berging gemaakt die geschikt is voor neerslaggebeurtenissen die eens per tien jaar voorkomen (T=10, regenduurlijnen, dit resulteert in de praktijk in een inhoud van de retentievoorziening van 40 mm).
  • De afvoer naar de retentievoorzieningen wordt stationeer gedimensioneerd op
    110 l/s/ha, wat overeenkomt met de piekintensiteit van bui 08 uit de Leidraad Riolering.
  • Bij retentie dient gerekend te worden met een landelijke afvoer van 1,0 l/s/ha.
  • Bij een retentievoorziening dient rekening gehouden te worden met schouwpaden. Indien de retentievoorziening in beheer en onderhoud komt van het waterschap dient het schouwpad 4 m breed te zijn. Wanneer de retentievoorziening van insteek naar insteek breder is dan 7 m, dienen in dit geval aan twee zijden schouwpaden aangelegd te worden.

Uiteraard dient bij de realisatie van de voorgenomen plannen rekening gehouden te worden met bestaande hoogten van wegen en bebouwing. Op de bestaande wegen dient wat betreft hoogte aangesloten te worden. Daarnaast dient voorkomen te worden dat ter plaatse van bestaande bebouwing wateroverlast kan ontstaan door bijvoorbeeld afstromend hemelwater. Hier dient in de nadere uitwerking van het plan aandacht voor zijn. Daarbij wordt specifiek het perceel aan de Enschotsebaan 6 genoemd.

Waterkwaliteit

Wat betreft waterkwaliteit worden er in het plan geen uitloogbare materialen toegepast en geen chemische onkruidbestrijding gebruikt. De wegen die rechtstreeks afwateren naar de retentievoorziening dienen niet gestrooid te worden met strooizout. Ook is het wassen van auto's in het plan niet toegestaan.

Bereiken voldoende ontwatering voor beoogde functies

De verschillende geplande functies in Enschotsebaan vereisen een bepaalde ontwatering.
In de onderstaande tabel is de minimaal benodigde ontwatering opgenomen voor de verschillende functies. Met behulp van de huidige ontwatering (maatgevende hoogste grondwaterstand ten opzichte van huidig maaiveld) wordt bekeken of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om de gewenste ontwatering te bereiken. De maatgevende hoogste grondwaterstand is de grondwaterstand die maximaal drie dagen per jaar wordt overschreden of veertien dagen per jaar wordt bereikt. Doorgaans ligt de maatgevende hoogste grondwaterstand 0,2 m hoger dan de GHG.

functie minimaal benodigde ontwatering
primaire wegen 1,0 m
secundaire wegen, woonstraten 1,0 m
bedrijven 1,0 m
woningen met kruipruimte 0,7 m
woningen zonder kruipruimte 0,3 m
parkeer- en groenvoorzieningen 0,5 m

Tabel 5.4 Minimaal benodigde ontwatering bij ruimtegebruiksfuncties.

De huidige maatgevende ontwatering op basis van de maatgevende hoogste grondwaterstand bedraagt in het centrale en laag gelegen deel van de Enschotsebaan circa 0,5 à 0,7 m. Naar de oost- en westzijde toe verbetert de ontwatering naar 0,9 m tot lokaal
1,0 m. Wanneer de functies over de huidige ontwatering geprojecteerd worden, blijkt dat lokaal ophoging van circa 0,1 à 0,2 m noodzakelijk is om de benodigde ontwatering te bereiken. Eén en ander wordt in de nadere uitwerking meegenomen.

Retentievoorzieningen en bodempassage

Het hemelwater wordt centraal in de laag gelegen beekdalzone geretendeerd. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het hemelwater deels in bestaande watergangen te retenderen. De retentievoorziening worden bovengronds en als droogvallende hemelwatervoorzieningen gerealiseerd. Zoals eerder vermeld dient in het plan Enschotsebaan tot een neerslaggebeurtenis van eens per tien jaar geretendeerd te worden. Van de 40 ha van het plan Enschotsebaan is circa 19,4 ha verhard. Uitgaande van een inhoud van de retentievoorziening van 40 mm, dient binnen de plangrens 7.780 m³ water tijdelijk geborgen kunnen worden. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met het hemelwater dat op de retentievoorziening valt. Ook dit dient geborgen en vertraagd te worden afgevoerd. Een globale berekening leert dat er op basis van een peilstijging van 0,4 à 0,5 m voldoende ruimte in de beekdalzone is om het water tot T=10 te retenderen en vertraagd af te voeren. De concrete invulling van het waterhuishoudkundige systeem wordt in nauw overleg met gemeente en waterschap nader uitgewerkt.

Het water van de terreinverharding van het bedrijventerrein, alsmede de wegen van het bedrijventerrein komt via een bodempassage in de retentievoorziening. In de bodempassage worden verontreinigingen afgevangen en vastgelegd. Ook de uitwerking van de bodempassage wordt voorgelegd aan gemeente en waterschap.

WB 21

In de doorrekening en beschrijving van het plan is tot dusver geen rekening gehouden met de capaciteit van de afwatering van de NL-20 en de omgeving in relatie tot de stedelijke wateropgave, oftewel of het plan WB21 “proof” is. De stedelijke wateropgaven worden op dit moment uitgewerkt door de Gemeente Tilburg . De conclusies van deze uitwerking dient bij de nadere detaillering van het plan meegenomen te worden. In de technische uitwerking dient dit inzichtelijk worden gemaakt.

Fasering

Ten behoeve van de uitvoering van het plan is het belangrijk om een faseringsplan op te stellen. Een goede fasering betekent dat vanaf het moment dat de uitvoeringswerkzaamheden in Enschotsebaan starten, geen wateroverlast ontstaat. Waterafvoer en ontwatering zijn vanaf dat moment gewaarborgd. Een faseringsplan wordt in een later stadium opgesteld. Gemeente en waterschap worden hierbij betrokken.

  1. 3. Nader bodemkundig/hydrologisch onderzoek Tilburg Noordoost, Deelrapport deelgebieden Berkel-Enschot, ARCADIS, in opdracht van gemeente Tilburg, 26 juli 2000, 110501/ZF0/5U1/000097.

5.6.3 Watertoets

Proces

Waterschap De Dommel en Gemeente Tilburg zijn betrokken bij de planvorming en bij de bovengenoemde onderzoeken en studies. In het kader van het voor het plangebied reeds gevoerde artikel 19 procedure heeft reeds een watertoets plaatsgevonden. Voor onderhavig bestemmingsplan zal wel nieuw advies moeten worden ingewonnen. Hieronder is de geschiedenis opgenomen van de toentertijd uitgevoerde watertoets, het overleg en het wateradvies. Dit zal te zijner tijd worden aangevuld met de voor het onderhavige bestemmingsplan gevoerde overleg, watertoets en wateradvies.

In het kader van de het proces van de Watertoets heeft op 21 februari 2006 overleg plaatsgevonden tussen de waterbeheerders, Gemeente Tilburg, MTD en ARCADIS. Tijdens deze overleggen zijn de waterhuishoudkundige uitgangspunten vastgesteld.

De eisen en wensen van de waterbeheerder zijn in de verschillende overwegingen meegenomen, geïntegreerd in de resultaten en vervolgens omschreven in de voorliggende Waterparagraaf. Deze Waterparagraaf is voor een informele reactie voorgelegd aan de waterbeheerder. De opmerkingen zijn verwerkt. Bovendien worden de waterbeheerders en gemeente nauw betrokken bij de verdere keuze, uitwerking en uitvoering van het hemelwatersysteem.

Wateradvies

De Waterparagraaf is in eerste instantie in concept voorgelegd aan het waterschap en de gemeente. Het waterschap heeft laten weten positief te staan tegenover de Waterparagraaf en de inhoud ervan. Het waterschap wil bij de verdere technische uitwerking en uitvoering van het watersysteem in het plan nauw betrokken blijven. Waterhuishoudkundige plannen en tekeningen dienen ter goedkeuring aan het waterschap worden voorgelegd.

Ook de Gemeente Tilburg heeft haar reactie gegeven op de Waterparagraaf.
Deze opmerkingen van de Gemeente Tilburg zijn verwerkt in de bovenstaande tekst. Net als het waterschap wordt ook de Gemeente Tilburg bij de nadere uitwerking nauw betrokken en worden waterhuishoudkundige plannen en tekeningen ter goedkeuring aan de gemeente voorgelegd.

Op 28 oktober 2006 is door ARCADIS, namens de gemeente Tilburg, een wateradvies aangevraagd bij het waterschap. Het waterschap heeft middels een brief d.d. 1 december 2006, kenmerk U-06-08184 laten weten een positief wateradvies te geven voor de ontwikkeling van het plan Enschotsebaan. Het waterschap geeft de volgende twee opmerkingen/aandachtspunten voor de verdere uitwerking:

  • Binnen het plangebied liggen een aantal leggerwatergangen die in beheer en onderhoud zijn van het waterschap. Deze zullen worden aangepast of worden gedempt.
    Op dit moment is de toekomstige waterhuishouding nog niet in detail uitgewerkt en beschreven. De uitwerking van de plannen wordt ter toetsing aan het waterschap voorgelegd.
  • Voor de ontwikkeling moet rekening gehouden worden met de stedelijke wateropgave. Concreet voor de Enschotsebaan betekent dit dat ook bij T=100 geen wateroverlast mag optreden. Het regenwaterbezwaar mag daarbij niet worden afgewenteld op het watersysteem buiten het plangebied. Het watersysteem dient nader uitgewerkt en onderbouwd te worden. Ook T=100 dient hierbij meegenomen te worden. Het waterschap wil op de hoogte gehouden worden van de nadere uitwerking van de plannen en de waterhuishoudkundige plannen ter toetsing voorgelegd krijgen.
  • In aanvulling op dit uitgebrachte advies door het waterschap, is op 10 januari 2008 per mail een aanvullend advies gevraagd over de invulling van het waterhuishoudkundig systeem in de lus. Het waterschap heeft hierop positief geadviseerd. In het kader van deze bestemmingsplanprocedure en de wettelijke verplichting om in overleg te treden met het waterschap is de waterparagraaf opnieuw voorgelegd aan het waterschap op 2 februari 2010. Op 8 maart 2010 is een voorlopig wateradvies ontvangen, waarbij ze aangeven dat ze voor het berekenen van de waterberging sinds 2009 de HNO-tool (hydrologisch neutraal ontwikkelen) hanteren. Hierdoor ontstaat er een grotere benodigde waterbergingscapaciteit. De gemeente is van mening dat deze extra opgave niet kan worden gevraagd door het waterschap, aangezien deze ontwikkeling reeds planologisch is mogelijk gemaakt via een afgeronde vrijstellingsprocedure in 2008. In haar definitieve advies (d.d. 1 juni 2010, kenmerk U-10-03753) heeft het waterschap aangegeven dat zij eerder het plan beoordeeld hadden als een nieuw plan en dat dit niet correct is daar het waterschap al geruime tijd bij de planvorming betrokken is. Zij geven dan ook nu een positief wateradvies.

5.7 Ecologie

5.7.1 Ecologie in het mer

Voor de beoordeling van de effecten voor het aspect natuur zijn de verschillende alternatieven in het MER beoordeeld en vergeleken aan de hand van de criteria “verlies aan natuurwaarden”, “versnippering en verstoring”, en “beïnvloeding van ecologische relaties”.
Aangezien de huidige natuurwaarden in het plangebied zeer beperkt zijn en er geen bijzondere ecologische relaties of verbindingen tussen natuurgebieden in de omgeving zijn, is bij realisering van de Overhoeken geen sprake van negatieve effecten. Ook bestaat er wat dit onderdeel betreft geen verschil tussen de verschillende inrichtingsalternatieven.

Ten behoeve van het voorliggende initiatief is in 2004 door BILAN een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd (BILAN, 2004-I). In 2006 is hierop een aanvulling gemaakt door ARCADIS ten behoeve van het gedeelte ten zuidwesten van de Burgemeester Bechtweg. Deze onderzoeken zijn samengevat in een Toetsing Natuurwetgeving. In Natuurtoetsen is deze toetsing opgenomen; onderstaand zijn de belangrijkste voor dit initiatief relevante conclusies weergegeven. Hierbij is onderscheid gemaakt in een Deelgebied Noord en een Deelgebied Zuid, de scheiding tussen deelgebieden wordt gevormd door de weg Enschotsebaan. Hieronder zijn de conclusies voor deelgebied Noord opgenomen aangezien alleen deze voor onderhavig plan relevant zijn. Afhankelijk van de aangetroffen soorten en de veranderingen in een gebied, is een onderzoek tussen de 3-5 jaar 'houdbaar' na ommekomst van deze termijn dient een onderzoek geactualiseerd te worden. Dit behoeft in het kader van onderhavig bestemmingsplan niet plaats te vinden, nu het aannemelijk is dat een ontheffing verkregen kan worden of volgens de aangegeven richtlijnen gewerkt wordt.

Deelgebied Noord

In het deelgebied ten noorden van de Enschotsebaan komen enkele soorten voor die wettelijk beschermd zijn. Het voorkomen van deze soorten leidt niet tot knelpunten ten aanzien van de Flora- en faunawet of andere natuurwetgeving. Bij de inrichting van het deelgebied dient wel voldoende rekening te worden gehouden met deze beschermde soorten door aan een aantal aanbevelingen te voldoen. Hieronder geven we een overzicht van de belangrijkste conclusies en aanbevelingen.

  • Het verwijderen van vegetatie en bebouwing en het starten met de verdere inrichting van het deelgebied dient buiten het broedseizoen plaats te vinden om verboden handelingen ten aanzien van broedvogels te voorkomen;
  • Het verdient aanbeveling om de nestgelegenheden van Boerenzwaluw, Huiszwaluw en Huismus die bij de sloop van de stallen en schuren verloren gegaan zijn, in het woningbouwplan te compenseren. Dit kan door bij de nieuwbouw nieuwe nestgelegenheden en nestelmogelijkheden te creëren. Deze aanbeveling geldt als compensatie-eis en zal tevens aan de Dienst Regelingen moeten worden voorgelegd.
  • Voor de overige beschermde soorten ten aanzien waarvan verboden handelingen te verwachten zijn (algemene zoogdieren en amfibieën) geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen in het kader van de nieuwe AMvB art. 75 van de Flora- en faunawet.

In het kader van de verdubbeling van de Burgemeester Bechtweg is in opdracht van de provincie Noord-Brabant een onderzoekgedaan naar stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden (Royal Haskoning 2009).4 In het concept-rapport van de passende beoordeling wordt geconcludeerd dat er weliswaar een geringe toename van stikstofdepostie optreedt, maar dat dit geen significante effecten geeft.

Conclusies Flora- en faunawet

Door jurisprudentie is de beoordeling van ruimtelijke ingrepen in het kader van de Flora- en faunawet aangepast, waardoor mitigerende maatregelen nu ook aan de Dienst Regelingen moeten worden voorgelegd. Daarnaast is er een lijkst van jaarrond beschermde nesten van volges sinds jurisprudentie voor één ieder per direct geldig. Dat betekent dat de aanbeveling voor het terugbrengen van de nestgelegenheid nu een compensatie-eis wordt en ook aan de Dienst Regelingen moet worden voorgelegd. daarnaast bevindt het broedseizoen zich ongeveer in de periode 15 maart tot 16 juli. Het broedseizoen is voor elke vogelsoort echter net anders en bovendien spelen weersinvloeden (warm of koud voorjaar) een grote rol bij de daadwerkelijke aanvang van het broedseizoen. Bij de daadwerkelijke uitvoering van de werkzaamhedendient de Natuurkalender van het ministerie van LNV te worden gehanteerd.

Ecologische verbindingszone

In 2002 is de intentieovereenkomst ondertekend voor de realisatie van de Groene Mal.
De Groene Mal is een samenhangend netwerk van groene waarden binnen de gemeente Tilburg.

In het westen van het projectgebied loopt een ecologische corridor in noord-zuidrichting (bedoeld voor amfibieën en kleine zoogdieren) welke onderdeel is van de Groene Mal. Figuur 5.8 geeft de Ecologische verbindingszone langs het projectgebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009002-e001_0010.jpg"

Figuur 5.8 De Ecologische verbindingszone langs het plangebied met overige plannen. Bron:gemeente Tilburg, 2005-II; gemeente Tilburg, 2005-III.

Om aan de in de Ruimtelijke Structuurvisie 2020 en Structuurvisie Noordoost 2020 ecologische verbindingszone invulling te geven, zal in het voorliggende initiatief een ecologische verbindingszone gerealiseerd worden. Deze ecologische verbindingszone wordt evenwijdig aan het spoor gerealiseerd en heeft een breedte van minimaal 25m.

  1. 4. Passende beoordeling Noordoosttangent Tilburg, Verdubbeling van de Burgemeester Bechtweg, conceptrapport, 's-Hertogenbosch, 16 november 2009.

5.8 Landschap, Cultuurhistorie En Archeologie

5.8.1 Landschap, cultuurhistorie en archeologie in het mer


Bij het aspect landschap zijn de alternatieven beoordeeld aan de hand van de criteria “aantasting openheid en schaal van het landschap”, “verstoring van ruimtelijke relaties/zichtlijnen”, “aantasting van bijzondere landschapselementen en/of eenheden” en “mogelijkheden voor landschappelijke inpassing”. Geconstateerd is dat het landschapsbeeld in het plangebied als gevolg van de realisering van de Overhoeken ingrijpend zal wijzigen. Naarmate de verdichting intensiever word (m.n. verdichtingsalternatief) zijn deze effecten groter. In het noorden van het plangebied is met name de karakteristieke openheid richting Udenhout van belang en in het westen de zichtrelaties over het spoor en de groene overgang tussen de voormalige kernen Berkel en Enschot.
Om deze reden is in het stedenbouwkundige plan voorzien in de realisering van enkele “groene kamers”, waardoor het basisalternatief in dat opzicht gunstig scoort. In alle alternatieven wordt er vanuit gegaan dat de bestaande lintbebouwing langs de belangrijkste wegen gehandhaafd blijft. Omdat het plangebied in het nulplusalternatief wat kleiner is dan bij de rest, blijft in dit alternatief een groter deel van de openheid behouden.


De effecten voor wat betreft het aspect cultuurhistorie en archeologie zijn in het MER beoordeeld aan de hand van de criteria “aantasting structuren/patronen”, “aantasting cultuurhistorische elementen” en “kans op aantasting archeologische waarden”. De meeste beoordelingscriteria zijn niet onderscheidend voor de inrichtingsalternatieven uit het MER. In alle alternatieven vindt als gevolg van de verstedelijking een zekere afname van oude cultuurhistorische structuren plaats, al worden deze wel zo veel mogelijke gerespecteerd.
Ook de aanwezige cultuurhistorische elementen worden in geen van de alternatieven aangetast. Voor wat betreft de kans op aantasting van eventuele archeologische waarden scoort het MMA iets minder negatief dan de andere alternatieven. Dit komt doordat in het MMA geen bodemverbetering wordt toegepast en slechts op beperkte schaal graafwerkzaamheden plaatsvinden.

Landschap

Het projectgebied is overwegen agrarisch in gebruik en wordt visueel omsloten door de huidige kern Berkel-Enschot in het oosten, de bebouwing langs de Bosscheweg in het zuiden en de spoorlijn en het dijklichaam van de Burgemeester Bechtweg in het westen. Vooral het dijklichaam is daarbij een erg dominant element in het landschap. Verspreid in het gebied is bebouwing aanwezig. Door de aanwezigheid van bovenstaande elementen heeft het projectgebied een kleinschalig en landelijk karakter (Grontmij, 2007-I).

Cultuurhistorie

Alhoewel de Burgemeester Bechtweg is aangelegd, is de Enschotsebaan als monumentale dorpstoegangsweg nadrukkelijk aanwezig. De (het totale plangebied van de Overhoeken) kenmerkende kransakkerstructuren lopen in delen van het gebied als vanzelfsprekend door in het bestaande dorp (Raadhuisstraat, Molenstraat, Hoolstraat). Met de kransakkerstructuur wordt bedoeld de kenmerkende structuur van wegen welke fijnmazig door het akkerlandschap lopen en deze akkers omzomen.

In dit deel van het totale gebied van de Overhoeken is meer sprake van waardevolle linten.

De Rauwbrakenweg en de Enschotsebaan vormen karakteristieke linten in het gebied en vormen de verbinding van het dorp met het platteland. De Enschotsebaan is dan ook een cultuurhistorische waardevolle, essentiële drager van het gebied, zowel in ruimtelijke als in functionele zin. Het geeft de identiteit van het gebied aan. Het gehele profiel van deze weg, inclusief bomenrijen en bermsloten, en de bebouwing speelt daarbij een rol.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009002-e001_0011.jpg"

Figuur 5.9 Cultuurhistorische waarden in het projectgebied. Bron: cultuurhistorische waardenkaart Brabant

Het cultuurhistorische belang van de Enschotsebaan wordt a.h.w. doorgetrokken tot ín de kern van Enschot (kruising van Enschotsebaan, De Kraan, 't Zwaantje en Kerkstraat).

De lintbebouwing langs de weg Enschotsebaan is van cultuurhistorisch belang (Grontmij, 2007-I). Het pand aan Enschotsebaan 6 is een gemeentelijk monument, en de panden aan Enschotsebaan 2, 8 en 21 zijn als cultuurhistorisch waardevol geclassificeerd in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Het woonhuis aan de Enschotsebaan 19 uit 1890 en de langgevelboerderij uit 1880 aan de Enschotsebaan 27 zijn ook cultuurhistorisch waardevolle objecten (Grontmij, 2007-I; provincie Noord-Brabant, 2005). Geen van de panden is geplaatst op de rijksmonumentenlijst.

Archeologie

Het projectgebied kent een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant en de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (provincie Noord-Brabant, 2005; gemeente Tilburg, 2003).

Uit archeologisch veldonderzoek blijkt dat een groot deel van de bodem echter verstoord is; in het deel ten noorden van de weg Enschotsebaan zijn slechts in twee boringen relevante archeologische indicatoren aangetroffen (Bilan, 2004-II).

Voor het gebied ten noorden van de weg komt op basis van de gedane onderzoeken de hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde te vervallen en is vervolgonderzoek niet noodzakelijk (Bilan, 2004-II). Ook voor dit gebied geldt artikel 46 van de Monumentenwet. In de Monumentenwet is vastgesteld, dat archeologische vondsten en grondsporen gemeld moeten worden bij een bevoegde persoon of instantie. Dit geldt voor één ieder. Van de vondstmelding worden de gegevens vastgelegd in Archis2, het geautomatiseerde archeologische informatiesysteem van Nederland. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is verantwoordelijk voor het beheer van Archis2.

Voor het gebied ten westen van de Burgemeester Bechtweg (de 'lus') is een apart archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek gedaan (zie Bijlage 6 Archeologisch onderzoek). Ook voor dit gebied gold een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde, dit vanwege het verwachte voorkomen van hoge zwarte en keerdgronden. Uit dit onderzoek blijkt echter dat de oorspronkelijke verwachtingswaarde kan worden bijgesteld naar lage verwachtingswaarde. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

5.9 Externe Veiligheid

5.9.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten, regelingen en andere documenten. De belangrijkste zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
  • Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" 2004;
  • Circulaire "Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" 1984;
  • Circulaire "Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandgare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie" 1991;
  • Brief "Externe Veiligheid en transportleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 in de interimperiode" d.d. 5 augustus 2008 (Ministerie van VROM);
  • Document "Risicoafstanden buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3" van augustus 2008 (RIVM).

Daarnaast is op 28 augustus 2009 het ontwerp van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) gepubliceerd, met bijbehorende aanbiedingsbrief. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.

De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan bovengenoemde normen. De ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, terwijl van de richtwaarden kan worden afgeweken. Het externe risico wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht om geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat er afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  1. a. de kans op een ongeval;
  2. b. het effect van het ongeval;
  3. c. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  4. d. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de calamiteit.

Het groepsrisico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het ijkpunt, waarbinnen gezocht moet worden naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen, voor het groepsrisico is vastgelegd in een oriëntatiewaarde. Langs transportverbindingen zijn de oriëntatiewaarden 10-4 per jaar voor 10 slachtoffers, 10-6 per jaar voor 100 slachtoffers, 10-8 per jaar voor 1000 slachtoffers etc.

Op grond van artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is het vereist invulling te geven aan de Verantwoordingsplicht bij het opstellen van een bestemmingsplan als het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron. Voor het groepsrisico ten gevolge van transportbronnen is de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gepubliceerd. Ook deze circulaire kent het principe van de verantwoordingsplicht.

5.9.2 Externe veilgheid in het MER

In het MER heeft er een beoordeling van het aspect externe veiligheid plaatsgevonden waarbij gebruik is gemaakt van criteria die betrekking hebben op de ligging van de contouren behorend bij het “plaatsgebonden risico” respectievelijk het “groepsrisico”. Het plaatsgebonden risico levert bij geen van de alternatieven een belemmering op voor de ontwikkeling van de Overhoeken. Voor het groepsrisico geldt dat de oriëntatiewaarde naar verwachting niet zal worden overschreden, maar dat het groepsrisico wel toeneemt, doordat er in de toekomst meer mensen in het gebied zullen verblijven dan thans het geval is. De gemeente kent bij de planuitwerking een verantwoordingsplicht over de wijze waarop met dit hogere groepsrisico wordt omgegaan.
Het onderzoek dat ten behoeve van het MER heeft plaatsgevonden is van april 2005 waarbij door Oranjewoud, is het plaatsgebonden- en het groepsrisico voor een drietal situaties bepaald (Oranjewoud, 2005):

  • De spoorlijn Tilburg – 's-Hertogenbosch.
  • De regionale weg N65.
  • De locale ontsluitingsweg Burgemeester Bechtweg.

In dit onderzoek is uitgegaan van stedenbouwkundig plan voor het gehele gebied en voorziet in totaal in 1930 woningen en een aantal bedrijventerreinen, waarbij aannames zijn gedaan voor de verdeling van de woningen en bedrijven over het gebied. Het onderzoek laat zien dat het plaatsgebonden risico geen belemmeringen vormt voor de voorgenomen plannen (Oranjewoud, 2005). Verantwoording heeft plaatsgevonden in de artikel 19 procedure ten behoeve van het plangebied Enschotsebaan.

5.9.3 Verantwoording

Voor het huidige bestemmingsplan heeft een nieuwe berekening plaatsgevonden. In deze berekening, opgesteld door Arcadis op 5 augustus 2010 wordt inzicht gegeven wat de wijziging van industrieterrein in kantoren betekent voor het groepsrisico.

Daarnaast vindt er verantwoording plaats voor de gewijzigde ligging van de naftaleiding.

Een verantwoording bestaat uit de volgende stappen:

  1. a. de aanwezige en de op grond van dat besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting of inrichtingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken, voorzover het invloedsgebied ligt binnen het gebied waarop dat besluit betrekking heeft, op het tijdstip waarop dat besluit wordt vastgesteld;
  2. b. het groepsrisico per inrichting op het tijdstip waarop dat besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–9 per jaar;
  3. c. indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die worden toegepast door degene die de inrichting drijft, die dat risico mede veroorzaakt en, indien van toepassing, de voorschriften die zijn of worden verbonden aan de voor die inrichting geldende vergunning, bedoeld in artikel 8.1 van de wet;
  4. d. indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in dat besluit zijn opgenomen;
  5. e. de voorschriften ter beperking van het groepsrisico die het bevoegd gezag voornemens is te verbinden aan de voor een inrichting, die behoort tot een categorie van inrichtingen ten behoeve waarvan dat besluit wordt vastgesteld, te verlenen vergunning, bedoeld in artikel 8.1van de wet;
  6. f. de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico;
  7. g. de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst;
  8. h. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval in de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt of mede veroorzaakt, waarvan de gevolgen zich uitstrekken buiten die inrichting, en
  9. i. de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt of mede veroorzaakt, om zich in veiligheid te brengen indien zich in die inrichting een ramp of zwaar ongeval voordoet.

In de Bijlage 9 is de uitgebreide verantwoording opgenomen. In deze bijlage zijn de bovengenoemde stappen van de verantwoordingsplicht doorlopen. Hiermee wordt inzicht gegeven in de verandering van de risico's. Dit ter ondersteuning voor het bevoegd gezag om afwegingen en maatregelen die bij dit plan in het kader van externe veiligheid gemaakt zijn te onderbouwen.

Er is in binnen en buiten dit bestemmingsplan risicobronnen aanwezig, het gaat hier over;

  • de Burgemeester Bechtweg;
  • het spoor Tilburg- Den Bosch;
  • de ondergrondse naftaleiding in beheer bij PPS;
  • Bevi-inrichtingen op industrieterrein Loven.

De conclusies uit de verantwoordingsparagraaf zijn:

  1. a. Er is sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde door de wijziging van industrieterrein door een kantoorcomplex;
  2. b. De personen die in het invloedsgebied van het spoor aanwezig zijn, zijn zelfredzame personen;
  3. c. Er zijn in het plangebied voldoende wegen afwaarts van de bronnen aanwezig;
  4. d. In het invloedsgebied van de naftaleiding ligt geen bebouwing, wel levert de gewijzigde liggen een bebouwingsbeperking op binnen de PR-contour op industrieterrein Loven;

De ontwikkelaar zal rekening houden met de volgende afspraken:

  • De gevels en daken uitvoeren met materialen die het voortplanten van brand en rook voorkomen;
  • De detaillering van gevels, ramen en kozijnen luchtdicht uit te voeren, zodat natuurlijke ventilatie als gevolg van tocht niet kan plaatsvinden;
  • Zorgdragen dat het centrale ventilatiesysteem door middel van een schakelaar in de meterkast kan worden uitgeschakeld of middels een centrale schakelaar voor een bepaald gebied kan worden uitgeschakeld (in overleg met de brandweer);
  • De nooduitgangen en de hoofdingang van bouwwerken dienen niet gesitueerd te zijn in de gevels direct gelegen langs of gericht op het spoor;
  • Gebouwen worden zodanig ontworpen dat alle gebruikers binnen 15 minuten buiten het gebouw kunnen zijn
  • Er wordt zorggedragen voor een opstelplaats voor de brandweer die voldoet aan de uitgangspunten zoals die zijn opgenomen in de brief van de brandweer van Midden en West-Brabant van 26 maart 2010 t.a.v. onderwerpbestemmingsplan Bedrijventerrein Enschotsebaan.

5.10 Milieucirkels Van (Agrarische) Bedrijven

Milieuhindercirkels in het mer

In het MER wordt gesteld dat er in de toekomst geen sprake zal zijn van geurhinder binnen de woongebieden van de Overhoeken, aangezien agrarische bedrijven die deze hinder veroorzaken waar nodig worden uitgekocht.

Inrichtingen onder de werkingsfeer van de Wet geurhinder en veehouderij

Wet- en regelgeving

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden.
Deze wet bevat standaardnormen voor de geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten (zie onderstaand tekstkader voor de definitie van een geurgevoelig object). In de Wgv wordt bij de geurnormering onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden. Daarnaast biedt de Wgv aan gemeenten de mogelijkheid af te wijken van de in de wet gestelde geurnormen.

Geurgevoelig object en de Wgv

Enkel geurgevoelige objecten worden beschermd tegen overmatige stankhinder. De Wgv geeft de volgende definitie voor een geurgevoelig object: “Gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.” Op basis van deze definitie vallen bijvoorbeeld woningen en appartementen onder de definitie van geurgevoelig object, maar een speeltuin of voetbalveld niet.

Omgekeerde werking

De normen die voortvloeien uit wetgeving betreffen de geurhinder van veehouderijen, dienen in de eerste plaats voor de vaststelling van de vraag of voor een veehouderij een milieuvergunning kan worden verleend. Deze normen vormen een nadere precisering van het algemene beoordelingscriterium uit de Wet milieubeheer.

Deze normen gelden niet alleen voor de verlening van de milieuvergunning, maar spelen ook een rol bij de beoordeling van de vraag of een bepaalde geurgevoelige bestemming kan worden gerealiseerd binnen de geurcontouren van een bestaande veehouderij.

Deze zogenaamde 'omgekeerde werking' heeft dus betrekking op ruimtelijke ordeningsbesluiten, zoals bestemmingsplannen en vrijstellingen. Vaste rechtspraak bij dit soort besluiten is dat in de nieuwe bestemmingen sprake moet zijn van een “aanvaardbaar woon- en leefklimaat”, wat in het algemeen met zich meebrengt dat de voorgrondcontouren moeten worden aangehouden.

Er is sinds 1 januari 2007 een nieuw toetsingskader voor geur vanuit veehouderijen van kracht, maar in de ruimtelijke ordening is op dit punt niets veranderd. Nog steeds zullen bestemmingsplannen en vrijstellingen een 'aanvaardbaar woon- en leefklimaat' moeten waarborgen. Veranderd is slechts de wijze waarop bepaald wordt wat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is. Daarvoor is de Wet geurhinder en veehouderij, met de daarin opgenomen standaardnormen of de gemeentelijke normstelling doorslaggevend. Er dient dus berekend te worden wat de achtergrondbelasting is, zodat bepaald kan worden of er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal heersen.

In beginsel wordt bij het vaststellen van een bestemmingsplan het agrarische bouwblok als uitgangspunt genomen voor het bepalen van de geurcontour. Als het bedrijf toch, om andere redenen, al niet meer kan uitbreiden, dan mag de grens van de bebouwing, een benutbaar deel van het bouwblok of een bestaand emissiepunt als uitgangspunt worden genomen.

Plangebied Enschotsebaan

Het plangebied Enschotsebaan ligt in een concentratiegebied. De gemeente Tilburg heeft geen eigen normen vastgesteld. Daarmee zijn de volgende vaste wettelijke waarden voor het niet-concentratiegebied van toepassing:

Categorie geurgevoelig object Bebouwde kom
Binnen Buiten
Wettelijke geurnorm (ou/m3 98 percentiel) 3 14

Tabel 5.5 Geurnormering concentratiegebieden Wgv

Gezien de aard van het plan (bedrijventerrein en kantoorfuncties) is het uitgangspunt van de hierna volgende berekeningen dat het plangebied Enschotsebaan na ontwikkeling moet worden aangemerkt als bebouwde kom. De geldende geurnormering is 3 ou/m3 98 percentiel.

Vanuit de Wgv volgt dat vanuit de bestaande inrichtingen geurcontouren in acht moeten worden genomen. In het projectgebied liggen momenteel enkele agrarische bedrijven. In tabel5.6 ijn deze bedrijven met bijbehorende milieuzonering weergegeven. Ten aanzien van Enschotsebaan wordt opgemerkt dat de bedrijfsvoering inmiddels beëindigd is en de opstallen gesloopt. Dit perceel zal worden ontwikkeld ten behoeve van een woonbestemming.

Adres Type bedrijf Afstand
Enschotsebaan 8 Melkrundveehouderij 100 meter
Enschotsebaan 20 Varkens- en paardenhouderij Geurcontour (9366 Ou) + 100 meter
Enschotsebaan 31 Melk- en kalfkoeien 100 meter

Tabel 5.6 Agrarische inrichtingen met de bijbehorende milieuhinder Bron: bvb.brabant.nl

Geur contouren

Rondom de rundveestallen gelden de vaste afstanden (100 meter voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 50 meter voor geurgevoelige objecten in het buitengebied). Voor de vleesvarkensstal gelden de wettelijke geurbelastingscontouren (3 en 14 Ou).
De omvang van deze contouren zijn vaak groter dan de contouren op basis van de vaste afstand en moeten worden berekend. Wanneer er zowel rundvee als intensieve dieren worden gehouden, dienen beide vormen van contouren berekend te worden. In de tabel x.x is aangegeven welke afstanden, cq contouren er gehanteerd moeten worden.

Omdat een veehouder het recht heeft om zijn emissiepunten binnen zijn bouwblok te verplaatsen worden bij het bepalen van de omgekeerde werking de contouren ingetekend vanaf de randen van het agrarische bouwblok.

De contouren zijn berekend op basis van default Vstacks parameters voor staluitvoering, bij een ruwheid van 0.70. Dit is gebaseerd op de door Vstacks aangegeven locale ruwheid in het kilometerhok waarin het plangebied ligt.

In afbeelding 5.2 staan de voorgrondcontouren van de agrarische inrichtingen weergegeven, volgens het hierboven aangegeven principe. De contouren bestaan uit vaste afstand contouren en één berekende contour (Enschotsebaan 20)

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009002-e001_0012.jpg"

Afbeelding 5.2 Voorgrondcontouren agrarische inrichtingen

De oranje contouren van 3,0 odour units respectievelijk 100 meter geven de beperkingen op het plangebied weer. Binnen deze contouren kunnen geen voor geur gevoelige objecten worden opgericht.

Zoals aan het begin van deze paragraaf al is aangegeven is in de Wet geurhinder en veehouderij beschreven wat een geurgevoelig object is.

Geurgevoelig object volgens de Wgv


Gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt

Het plangebied is bestemd voor de vestiging van kleinschalige bedrijvigheid en nutsvoorzieningen. Dat betekent dat een gedeelte van de geplande activiteiten niet voor geur gevoelig is en dus geen belemmeringen zal ondervinden van de weergegeven geurhinder.

Omdat ook de vestiging van de agrarische bedrijven aan verandering onderhevig is, wordt ervoor gekozen de actuele geurcontouren op de plankaart weer te geven. Binnen deze contouren kunnen vooralsnog geen voor geurgevoelige objecten worden opgericht. Zodra één van de bedrijven verdwijnt, vervalt dan automatisch ook dat deel van de belemmering.

Achtergrondbelasting

In het kader van het beoordelen of op basis van de geursituatie een acceptabel woon- en leefklimaat te garanderen is, hanteert het RIVM de onderstaande 'milieukwaliteitscriteria'. Voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom wordt gestreefd naar een zeer goed tot redelijk goed leefklimaat.


Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom wordt gestreefd naar minimaal een redelijk goed leefklimaat. In de onderstaande tabel is de classificatie van RIVM opgenomen.

Achtergrondbelasting
Geur in ou/m³
Mogelijke kans op geurhinder (%) Beoordeling Leefklimaat
1-3 <5 Zeer goed
4-8 5-10 Goed
9-13 10-15 Redelijk goed
14-20 15-30 Matig
21-28 20-25 Tamelijk slecht
29-38 25-30 Slecht
39-50 30-35 Zeer slecht
51-65 35-40 Extreem slecht

Tabel 5.7 Classificatie achtergrondbelasting (RIVM).

Op basis van de huidige situatie kan met deze classificatie een inschatting worden gemaakt van het woon- en leefklimaat. In afbeelding 5.3 is de achtergrondbelasting weergegeven zoals die voor het gebied is berekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009002-e001_0013.jpg"

Afbeelding 5.3 Achtergrondbelasting agrarische geurhinder

Zoals op bovenstaande kaart te zien is, geldt in het plangebied een 'goed' tot 'zeer goed' leefklimaat. Daarmee is de oprichting van voor geur gevoelige objecten in het gehele plangebied, op grond van het woon- en leefklimaat, geen probleem.

Overige inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied is een drietal inrichtingen gelegen die niet vallen onder de werkingsfeer van de Wet geurhinder en veehouderij (zie onderstaande tabel), maar waar in het kader van mogelijk hinder wel rekening mee gehouden dient te worden.

Adres Type bedrijf Afstand
Enschotsebaan 21/21a Fruitkwekerij 50 meter
Enschotsebaan 23/23a Boomkwekerij 10 meter
Enschotsebaan 27/29 Agrarisch loonwerk- en grondverzetbedrijf
mestdistributie en mestopslag
30 meter, 100 meter voor mestbassin

Tabel 5.8 Overige inrichtingen

De hier genoemde afstanden zijn afkomstig uit de notitie Bedrijven en Milieuzonering, 2009 van de VNG, waarin per bedrijfscategorie is aangegeven welke afstand in acht genomen moet worden tot woningen. Binnen deze zones geldt een nader afwegingskader bij het oprichten van woningen. Voor de geplande bedrijvigheid is deze informatie niet van toepassing

Er worden van deze bedrijven dus geen belemmeringen verwacht op de voorgenomen activiteiten in het plangebied Bedrijventerrein Enschotsebaan.

5.10.1 Bedrijven en milieuzonering

Om de milieuruimte van bedrijven in beeld te brengen, wordt gebruikgemaakt van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk, dan wel een gemengd gebied. Aangezien het algemene richtafstanden betreffen, is het mogelijk dat de daadwerkelijke milieubelasting van een specifiek bedrijf minder bedraagt dan de richtafstanden weergeven. Dit dient te blijken uit de vigerende milieuvergunning van het bedrijf, dan wel uit specifiek onderzoek.

Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in de VNG-uitgave in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand. Ten opzichte van een rustige woonwijk, dan wel gemengd gebied, gelden de richtafstanden.

In het plangebied zijn twee gebieden met de bestemming 'Bedrijven' opgenomen. Één deel langs het spoor Eindhoven-Tilburg, waarbinnen bedrijven zijn toegestaan tot en met categorie 3.2 respectievelijk 3.1. Op deze wijze wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG Brochure Bedrijven en milieuzonering tot de dichtstbijzijnde gevoelige bestemmingen.

In het zuidelijk bedrijventerreindeel zijn eveneens de milieucategorieën 3.1 respectievelijk 3.2 toegestaan. In verband met de woningen gelegen aan de Enschotsebaan, is langs een strook met de Enschotsebaan bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Met de op de verbeelding opgenomen milieuzonering wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG Brochure Bedrijven en milieuzonering. De grens tussen de categorie 3.1 en 3.2 is gelegen op 100 meter van de woonwerkkavels aan de Enschotsebaan Voor categorie 3.2 bedrijven bedraagt deze 100 meter; voor categorie 3.1 bedrijven 50 meter.

Conclusie

Onderzocht is in hoeverre de bedrijven in de omgeving een belemmering opleveren voor de geplande activiteiten in het plangebied:

  • Voor de agrarische bedrijven geldt dat deze qua voorgrondbelasting een gedeeltelijke belemmering opleveren voor geurgevoelige bestemmingen. Deze wordt op de plankaart opgenomen
  • Voor de achtergrondbelasting van de agrarische bedrijven geldt dat deze een goed tot zeer goed woon- en leefklimaat laat zien;
  • De overige bedrijven zijn ook geïnventariseerd en deze leveren ook gedeeltelijke belemmeringen op, maar zij vormen alleen een belemmering voor de oprichting van woningen en niet voor de geplande kleinschalige bedrijvigheid en nutsvoorzieningen.

5.11 Kabels En Leidingen (Belemmeringenzones)

5.11.1 Aanwezige kabels en leidingen in het plangebied

Ten westen van de Burgemeester Bechtweg ligt een ondergrondse naftaleiding in beheer van Petrochemical Pipeline Services (PPS) met de volgende kenmerken:

Leidingnr./te vervoeren stof Diameter Ontwerp- druk Belemmeringen strook 10-6 risicocontour leidingbeheer-der
Nafta-leiding 8 inch 80 bar 5m 12m PPS

Het tracé zal ligt deels onder de lus van de Burgemeester Bechtweg. Anticiperend op de nieuwe AMvB Buisleidingen dient conform de brief “Externe veiligheid en transportleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 in de interim periode” van VROM, d.d. 5 augustus 2008, rekening te worden gehouden met een 10-6 plaatsgebonden risicoafstand van 12 meter aan weerszijden van de buisleiding.

Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de zakelijk rechtzone van 5 meter aan weerszijden van de leiding en een aanlegvergunningstelsel binnen deze zone.

Ten westen van en evenwijdig aan de Burgemeester Bechtweg ligt een ondergrondse vuilwaterleiding, met een belemmeringenzone van 2x5 meter.

5.11.2 Verantwoording hoogspanningsleiding

Door het gebied loopt momenteel een bovengrondse 150kV hoogspanningsleiding.
Deze leiding heeft een zakelijk rechtstrook van 2x26 meter; binnen een zone van in totaal
52 meter gelden belemmeringen ten aanzien van gebruik en oprichting van bebouwing.

Ook ten westen van het gebied loopt een bovengrondse 380kV hoogspanningsleiding, in noord zuid richting. Deze hoogspanningleiding heeft een zakelijk rechtstrook van 2x39 meter. Alleen in de 'oksel' snijdt deze hoogspanningsleiding het plangebied, waardoor alleen in dit gedeelte beperkingen gelden.

In het zuidwesten wordt het projectgebied doorsneden door een ondergrondse 10kV leiding, in beheer bij BAM Infra. Deze leiding heeft een belemmeringenzone van 2x4 meter.

Een bovengrondse hoogspanningsleiding heeft naast een magneetveldzone ook een zakelijk rechtstrook waar ten aanzien van bebouwing beperkingen gelden. De indicatieve magneetveldzone van 0,4 microTesla bedraagt hier 80 meter.

De hoogspanningsleiding vormt op zichzelf niet zozeer een gevaaraspect, maar kan de blusactiviteiten van de brandweer wel bemoeilijken. Dit komt doordat het blussen niet kan plaatsvinden als er spanning op de leidingen staat. Het duurt dan ook enige tijd voordat de leidingen spanningsvrij zijn. Dit is bij een brand vaak kostbare tijd. De brandweer adviseert dan ook om opstelplaatsen in het plangebied te creëren op de openbare weg of op de bedrijfsterreinen zodanig dat er een minimale afstand van tenminste 15 meter aanwezig is tussen het kantoorpand en de opstelplaats en buiten de gevarenzone van de hoogspanningsleidingen. Voor de gevarenzone van de hoogspanningsleidingen wordt dezelfde afstand gerekend als is weergegeven op de plankaart als zijnde de zakelijk rechtstrook rondom de hoogspanningsleidingen.

Voor een gedeelte van het bedrijventerrein is geconstateerd dat het moeilijk is op met de huidige verkaveling een goede opstelplaats voor de brandbeer te realiseren. In overleg met brandweer en ontwikkelaar is er gekomen tot de volgende oplossing.

Er is een keuzemogelijkheid voor de ontwikkelaar, namelijk:

  1. 1. het niet optimaal benutten van het bouwvlak (ook niet voor buitenopslag en hekwerken) waardoor op het pad Enschotsebaan (aan de achterzijde van de percelen 35 t/m 38) een opstelplaats kan worden gerealiseerd;
  2. 2. dan wel bouwtechnische aanpassingen in het bedrijfsgebouw, zoals compartimentering en/of sprinklerinstallaties waardoor brandbestrijding in het gebouw zelf voldoende wordt geregeld.

Het uitvoeren van één van deze twee mogelijkheden geeft de brandweer afdoende mogelijkheden om een eventuele brand te bestrijden. Tevens zal in de bestemmingsplanregels een nadere eisenregeling worden opgenomen in verband met brandveiligheid nabij hoogspanningsleidingen.

5.12 Energie En Duurzaam Bouwen

In het Ontwikkelingsplan en het Stedenbouwkundig Plan Overhoeken zijn milieudoelstellingen opgenomen ten aanzien van de Energieprestatiecoëfficiënt (EPC) en Energie Prestatie op Locatie (EPL), te weten:

  • Het realiseren van een 10% lagere EPC ten opzichte van de norm uit het vigerende bouwbesluit, wat neerkomt op EPC 0,72.
  • Een EPL van minstens 7,0.
  • Lage Temperatuurverwarming.

Deze waarden vormen het uitgangspunt ten aanzien van energie en duurzaam bouwen in het projectgebied.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg enkele wensen genoemd ten aanzien van energiebesparende concepten. Dit zijn:

  • Minimaal 70% van de gebouwen heeft een zuidgerichte oriëntatie.
  • Onderzoeken van innovatieve systemen op openbaar gebied (bijvoorbeeld energieopwekking via asfalt).
  • Toepassing van gebalanceerde ventilatie.
  • Gebruik van actieve zonne-energie.
  • 10% energieneutrale woningen.
  • Openbare verlichtingen voor 100% voorzien van groene stroom.
  • Optimale lichtinval.

Voor Enschotsebaan is een energievisie opgesteld door G3 Advies.
In deze energievisie is omschreven op welke wijzen gekomen kan worden tot bovengenoemde uitgangspunten en wensen. Hiervoor zijn een aantal energieconcepten beschouwd, onder te verdelen in:

  • Gebouwgebonden concepten. Op verschillende ambitieniveaus zijn maatregelpakketten samengesteld bestaande uit gebouwgebonden maatregelen als isolatie, warmteterugwinning uit ventilatielucht, lage-temperatuurverwarming (LTV), zonneboiler en PV-panelen.
  • Locatiegebonden concepten. Woningen of bedrijven kunnen worden aangesloten op een energie-infrastructuur van warmte en/of koude en elektriciteit. Ten aanzien van locatiegebonden concepten zijn warmtepompconcepten en energieconcepten met biobrandstoffen onderzocht.
  • Alle gestelde uitgangspunten zijn hierbij meegenomen. Ten aanzien van de wensen is niet alles onderzocht. Zo is reeds eerder gebleken dat de 70% zuidgerichte oriëntatie met de voorgestelde verkaveling niet behaald kan worden, en is de groene stroom voor openbare verlichting een onafhankelijke maatregelen die in de beheerfase genomen kan worden.
    Ook is de optie voor 10% energieneutrale woningen niet meegenomen.
  • Vanuit de verschillende geanalyseerde energieconcepten wordt in de vervolgfase bekeken op welke wijze de gestelde doelen efficiënt gerealiseerd kunnen worden.

De Gemeente Tilburg hecht belang aan een duurzame ontwikkeling van de stad. Duurzaam bouwen kan een belangrijke bijdrage leveren aan die ontwikkeling. Duurzaam bouwen is kwalitatief goed bouwen, met aandacht voor milieu en gezondheid; bijvoorbeeld door materialen te kiezen die het milieu en de gezondheid niet belasten en door energiebesparende maatregelen toe te passen, zonder dat dit verlies van kwaliteit oplevert. Bij grote projecten zoals in de Piushaven, Stappegoor en bij het Factorium worden innovatieve maatregelen toegepast zoals warmte- en koudeopslag (WKO) in gebouwen.

Om duurzaam bouwen te bevorderen en makkelijker te maken, heeft de Gemeente Tilburg een instrument ontwikkeld: de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR-Gebouw). Het gemeentebestuur heeft bepaald dat de GPR-Gebouw gebruikt moet worden bij alle nieuw te bouwen gebouwen binnen de gemeente.

Verder is in een aantal stedenbouwkundige plannen, ontwikkelingsplannen en masterplannen een milieuprofiel vastgelegd; zo ook in het ontwikkelingsplan Overhoeken. Hierin staan voor het betreffende gebied de scores die per module binnen de GPR-Gebouw behaald moeten worden.

Binnen de GPR worden 6 modules gehanteerd: energie, materiaalgebruik, water, afval, binnenmilieu en integrale woonkwaliteit.
In zijn de GPR-scores die gelden voor Enschotsebaan reeds weergegeven.
Deze scores met bijbehorende maatregelenpakketten gelden als uitgangspunt voor de verdere ontwikkeling van Enschotsebaan.

Hoofdstuk 6 Juridische Regelgeving

6.1 Algemeen

Het voornemen om met een beperkt aantal grote bestemmingsplannen het gehele grondgebied van de gemeente te bestrijken, is een uitgangspunt dat voor het eerst in 1997 door de Raad is vastgesteld. Daarbij is uitgegaan van op de huidige inzichten toegesneden globale plannen, die inhoudelijk en qua regelgeving op elkaar afgestemd zijn. Voor plangebieden in de bestaande stad gaat het in principe om ´beheerplannen´, waarbij het wel in onderdelen in beperkte zin kan gaan om te (her)ontwikkelen ´veranderingsgebied´.

De planopzet vindt enerzijds plaats vanuit het aspect ´gebruik´ of ´functie´ en anderzijds vanuit de aspecten ´beeld´ of ´ruimte´.

Bij het aspect 'functie' zal het beheer zich meer dan voorheen moeten bekommeren om de integratie ruimtelijke ordening - milieu. In het plan moet een afweging plaatsvinden van de verenigbaarheid van activiteiten. De milieuwetgeving op zich biedt daartoe te weinig mogelijkheden.

Bij het ruimtelijk aspect is wel gestreefd naar een zo globaal mogelijke planopzet, maar is uit overwegingen van standaardisatie de stedenbouwkundige regeling uit de bouwverordening grotendeels overgenomen. Dit betekent toch een vrij gedetailleerde regelgeving op dit vlak. Indien in bepaalde situaties meer specifieke regelgeving gewenst is, biedt dit bestemmingsplan de mogelijkheid voor het stellen van ´nadere eisen´. Aanvullend op het bestemmingsplan is het mogelijk om een beeldkwaliteitsplan vast te leggen.

6.2 Indeling Van De Regels

De indeling van dit bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen). Deze indeling wordt in deze paragraaf toegelicht.

6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de 'Inleidende regels'. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel regelende de wijze van meten.

6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels' bevat de bestemmingsregels voor het plangebied. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Bij sommige bestemmingen is daarnaast sprake van aanlegvergunningen.


Bestemmingsomschrijvingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:

  1. 1. Bedrijf
  2. 2. Bedrijventerrein
  3. 3. Bedrijf-Nutsvoorziening
  4. 4. Water
  5. 5. Wonen
  6. 6. Groen
  7. 7. Kantoor
  8. 8. Verkeer
  9. 9. Verkeer-Railverkeer

Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:

  1. 10. Leiding - Gas
  2. 11. Leiding - Brandstof
  3. 12. Leiding - Hoogspanningsverbinding
  4. 13. Leiding - Riool
  5. 14. Waarde - Archeologie
  6. 15. Waarde - Ecologie

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Voor een uitgebreide toelichting op de bouwregels wordt verwezen naar paragraaf 5.4 ´Ruimtelijk beheer´. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Nadere eisen en ontheffingen
Per bestemming heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende procedures nadere eisen aan bouwplannen te stellen of ontheffing van de bouwregels te verlenen. De hiervoor geldende procedures worden in artikel 21 'algemene procedureregels' beschreven. Voor het verlenen van ontheffingen gelden steeds een aantal voorwaarden. Deze worden in het betreffende artikel opgesomd.

Specifieke gebruiksregels
Ten slotte worden per bestemming de regels omtrent het gebruik van bouwwerken en gronden gegeven, aangevuld met een aantal ontheffingsmogelijkheden wisselend per bestemming.

Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is facultatief aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid voor bepaalde functies.

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 'Algemene regels' bevat de regels die voor alle gronden van toepassing zijn, ten aanzien van de volgende aspecten:

Algemene juridische en stedenbouwkundige regels
Artikel 18 Antidubbeltelregel bevat algemene anti-dubbeltelregels ter voorkoming van onbedoeld dubbel gebruik van de gronden.

Artikel 19 Algemene bouwregels bevat een aantal algemene stedenbouwkundige regels die voor alle bestemmingsvlakken van toepassing zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing en de verhouding tussen bouwvlakken en aanduidingen, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de plankaart aangeduide bomen.

Algemene aanduidingsregels

Voor de in het plangebied gelegen geluid-, milieu-, en bevizone, zijn in Artikel 20 Algemeneaanduidingsregels de betreffende algemene aanduidingsregels opgenomen welke voorwaarden stellen aan het gebruik van de gronden binnen deze zones.

Algemene ontheffingsbevoegdheid
Een algemene ontheffingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders in Artikel 21 Algemeneontheffingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan.

Algemene wijzigingsbevoegdheid
Een algemene wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders in Artikel 22 Algemenewijzigingsbevoegdheden o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.

Algemene nadere eisen
Naast een aantal nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels Artikel24 Algemene nadere eisen bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Ook hiervoor gelden de procedureregels van artikel 21 'Procedureregels'.

Algemene procedureregels
In Artikel 23 Algemene procedureregelsworden de procedureregels bij het gebruik maken van ontheffingbevoegdheden en tot het stellen van nadere eisen gegeven.

6.2.4 Overgangsrecht en slotregels

Het laatste hoofdstuk bevat de Overgangs- en slotregels . Dit zijn algemene regels betrekking hebbend op het overgangsrecht. Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of die kunnen worden opgericht volgens een voor dit tijdstip aangevraagde bouwvergunning) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

6.2.5 Bedrijf

Vestiging c.q. uitbreiding van (nieuwe) bedrijven is binnen de daarvoor aangewezen bestemmingen slechts toelaatbaar tot de daarvoor weergegeven milieucategorie welke blijkt uit de bestemmingsomschrijving en de aanduiding op de verbeelding.

In Bijlage 1 is de zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten' met toelichting toegevoegd die onderdeel uitmaakt van de bestemmingsplanregels. Deze lijst is bedoeld als hulpmiddel voor het bepalen van welke bedrijven, met de daarbij behorende opslagen en installaties, zich binnen het plangebied mogen vestigen en waar dit binnen het plangebied is toegestaan. De lijst is afgeleid van de bedrijvenlijst die als bijlage hoort bij 'Bedrijven en Milieuzonering', een uitgave van het VNG.

Uitbreidingsmogelijkheden zijn behoudens de fysiek beperkte bebouwingsregelingen ook gelimiteerd door de genoemde categorie-indeling. Uitbreiding (meer dan 10%) is niet toelaatbaar, indien het bedrijf de maximaal toelaatbare milieucategorie overschrijdt.

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om ontheffing te verlenen van de categorie indeling van bedrijven tot ten hoogste twee hogere categorieën dan in de regels voor de betreffende locatie is opgenomen mits dit uit milieutechnisch oogpunt mogelijk is en niet hoger is dan milieucategorie 4.1. De plansystematiek maakt het mogelijk om op slagvaardige wijze in te spelen op ontwikkelingsmogelijkheden.

6.2.6 Bedrijf - nutsvoorziening

Ten behoeve van het onderstation van Essent is in een gedeelte van de 'oksel' van de Burgemeester Brechtweg en de spoorbaan voorzien in de bestemming “Bedrijf – Nutsvoorziening”. Binnen de bestemming kan tot een maximale bouwhoogte worden gebouwd van 15 meter met een maximale goothoogte van 8 meter. Het maximale bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt 65%.

6.2.7 Wonen

Voor de realisatie van de woon-werkkavels is in een gedeelte van het plangebied voorzien in de bestemming 'Wonen'. De regels voor deze bestemming zijn zodanig opgesteld dat flexibel kan worden omgegaan met het inrichten van de kavels, zonder afbreuk te doen aan de rechtszekerheid.

De gronden zijn bestemd voor de functie wonen en middels een de aanduiding 'specifieke vorm van wonen' ook in combinatie met de volgende functies:

  • beroepsmatige activiteiten;
  • bedrijvigheid genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 1 en 2;
  • kantoren tot maximaal 250 m2 BVO;
  • recreatie en sport;
  • zorg en dienstverlening (zakelijk en persoonlijk).

Om stedenbouwkundige redenen is gekozen voor een verspringende voorgevelrooilijn welke is ingekaderd middels een bouwvlak. Hoofdgebouwen mogen in de voorgevelrooilijn worden gebouwd, dan wel tot een afstand van maximaal 3 meter achter deze voorgevelrooilijn. Daarbij dienen de voorgevels van de naast elkaar gelegen woningen minimaal 1 meter van elkaar te verspringen.

Om het flexibele karakter verder te onderstrepen is in de regels gekozen voor een bouwdiepte welke maximaal 15 meter.

6.2.8 Groen

Het beleid met betrekking tot openbaar groen is neergelegd in het groenstructuurplan. Tevens is van toepassing het Streekplan Noord-Brabant en de 'Streekplanuitwerking Stadsregio Tilburg'. Grootschalige groenvoorzieningen zoals parken en groenvoorzieningen zijn ondergebracht onder de bestemmingen ´Recreatie´ en ´Groen´. Kleinere groenvoorzieningen worden tot de verkeersbestemmingen gerekend. Ecologisch relevante gebieden krijgen de dubbelbestemming ´Waarde - ecologie´. Ter bescherming van deze zone is in de regels een aanlegvergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van bepaalde werken en/of werkzaamheden.

6.2.9 Kantoor

De vestiging van kantoren wordt mogelijk gemaakt middels de bestemming kantoren zoals te vinden in Artikel 7 van de regels. Zoals in paragraaf 3.2.3 is opgemerkt valt op grond van meerdere nota's te concluderen dat er een behoefte is aan kantoorlocaties langs goede uitvalswegen. De onderhavige Spoorlocatie is hier geschikt voor.

Binnen het plangebied kunnen twee kantorenlocaties worden onderscheiden In het noordelijk deel, nabij de Rauwbrakenweg, wordt voor de maximaal toegestane bouwhoogte aangesloten bij de naastliggende bestemming “Bedrijf. Ter plaatse is een maximale goothoogte van 8 meter en een maximale bouwhoogte van 10 toegestaan. Voor deze locatie is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor het mogelijk maken van een tandartsenpraktijk c.q. een dierenkliniek. In de regels zijn hiervoor de randvoorwaarden aangegeven. Tot de randvoorwaarden behoren onder meer de realisatie van een in-/uitrit op de gebiedsontsluitingsweg en een éénrichtingsontsluiting op de gebiedsontsluitingsweg.

In het ten zuiden van de bestemming “Bedrijf” gelegen kantoren bestemming is langs de uitvalswegen een hogere maximale bouwhoogte toegestaan van tussen de 12 en 16 meter waarbij tegelijkertijd het maximaal aantal toegestane bouwlagen op de verbeelding is aangegeven.

6.2.10 Verkeer

Op verkeersgebied is het gemeentelijk beleid neergelegd in diverse nota's, zoal weergegeven in 3.2.3 Gemeentelijk beleid.Vanwege het feit dat het verkeersbeleid enorm in beweging is, hetgeen zich uit in verkeerscirculatieplannen, openbaar vervoer plannen, fietsplannen en parkeerplannen, wordt het bestemmingsplan niet als uitvoeringsinstrument gebruikt om het verkeersbeleid tot uitvoering te brengen. Onderscheiden zijn rail-, en wegverkeer.

Rekening houdend met het bepaalde in de wet Geluidhinder is door middel van de bestemming weergegeven of een weg meer dan twee rijstroken heeft. Voorts is een zo groot mogelijke flexibiliteit gehanteerd. Dwarsprofielen (doorsneden over wegen) en wegindelingen worden niet vastgelegd. Dit betekent dat de inrichting van het openbare gebied ten behoeve van verkeers- en verblijfsfuncties voor het overige in principe vrij is. Binnen openbare bestemmingen is het toegestaan de gronden te gebruiken voor markten, circussen, kermissen, evenementen, braderieën en dergelijke.

6.2.11 Tijdelijk, korststondig of incidenteel (afwijjkend) gebruik van de bestemming

Tijdelijk, kortstondig of incidenteel (afwijkend) gebruik binnen bestemmingen komt hoofdzakelijk op de navolgende wijzen voor:

  1. a. gebruik van het openbaar gebied ten behoeve van. kermissen, weekmarkten, rommelmarkten, kerstmarkten, (sport-)evenementen, circussen, buurt- en straatfeesten, braderieën, festivals (bijvoorbeeld Festiped, Mundial), stadspromotionele activiteiten (bijv. Tilburg Culinair) en dergelijke, maar ook ten behoeve van terrassen, steigers, bouwketen, containers, standplaatsen voor bloemen-, vis-, patat- en oliebollenkramen en dergelijke;
  2. b. zeer incidenteel gebruik van sportcomplexen (zowel binnen als buiten) voor besloten feestactiviteiten in verenigingsverband (bijv. een toernooi met feesttent, levende muziek c.s.);
  3. c. gebruik van particulier terrein ten behoeve van evenementen (muziekfestival, zeskamp, occasionshow, en dergelijke, zoals 'Udenhout onder zeil';
  4. d. incidenteel gebruik van sportcomplexen, groenvoorzieningen, sporthallen, en dergelijke, ten behoeve van evenementen zoals rommelmarkten, antiekbeurzen, huishoudbeurzen, computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen.

Het onder a bedoelde gebruik is opgenomen in de bestemmingsomschrijvingen van de verschillende bestemmingen voor het openbaar gebied. Een aantal van deze activiteiten zijn voor wat betreft het openbare orde en veiligheidsaspect vergunningplichtig op grond van de APV.

Het onder c bedoelde gebruik is d.m.v. een algemene ontheffing mogelijk gemaakt in artikel 18.6 'Ontheffingsbevoegdheid t.b.v. evenementen'. Het onder d. bedoelde incidentele gebruik is opgenomen in de bestemming ´Groen´.

6.2.12 Dubbelbestemmingen

In het plangebied zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:

  1. 1. Leiding - Brandstof
  2. 2. Leiding - Gas
  3. 3. Leiding - Hoogspanningsverbinding
  4. 4. Leiding – Riool
  5. 5. Waarde – Archeologie
  6. 6. Waarde - Ecologie

Voor de industriële 8 inch koolwaterstoftransportleiding (PRB-Leiding) van Sabic is een regeling in de planregels opgenomen. Anticiperend op de nieuwe AMvB Buisleidingen dient conform de brief “Externe veiligheid en transportleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 in de interim periode” van VROM, d.d. 5 augustus 2008, rekening te worden gehouden met een 10-6 plaatsgebonden risicoafstand van 12 meter aan weerszijden van de buisleiding. Deze contour levert geen beperkingen op voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de zakelijk rechtzone van 5 meter aan weerszijden van de leiding en een aanlegvergunningstelsel binnen deze zone. Deze zakelijk rechtstrook is op de plankaart opgenomen. In de regels is mede een aanlegvergunningstelsel opgenomen ter bescherming van de leiding.

Ten behoeve van de hoogspanningsverbinding is in de planregels en op de verbeelding een dubbelbestemming opgenomen. Binnen de op de verbeelding aangegeven zone is het vervolgens slechts toegestaan om bouwwerken op te richten voor de aanleg en instandhouding van een hoogspanningsverbinding. Afhankelijk van het type hoogspanningsverbinding bedraagt de zone een strook grond aan weerszijden van de desbetreffende hoogspanningsverbinding van 39, 26 dan wel 2,5 meter.

Voor de in het plangebied aanwezige rioolpersleiding is een regeling opgenomen waaraan ondermeer een aanlegvergunningstelsel is gekoppeld.

Op de woonpercelen aan de Enschotsebaan is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' gelegd in verband met de betrokken archeologische waarden.

Om de waarden voor de ecologische verbindingszone (EVZ) te borgen is de dubbelbestemming 'Waarde – ecologie' gelegd over de bestemming 'Groen'. Op deze wijze wordt behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden en/of natuurwaarden en de ecologische verbindingszone, zekergesteld.

6.2.13 Gebiedsaanduidingen

Ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein ' Loven' is op de verbeelding de wettelijk verplichte geluidzone ogenomen. Deze levert voor de ontwikkeling in het plangebied geen belemmeringen op.

Langs de spoorbaan is een vrijwaringszone opgenomen als gevolg waarvan in de directe nabijheid van deze spoorbaan geen gebouwen worden opgericht welke niet ten dienste staan van de spoorbaan.

Ten behoeve van de Petrochemical Pipeline Services leiding in het plangebied welke de dubbelbestemming “Leiding-Gas” heeft gekregen, is conform de wettelijke regelgeving rondom externe veiligheid een veiligheidszone van 12 meter aan weerszijden van de leiding opgenomen. Deze is op de plankaart opgenomen als “Veiligheidszone-BEVI”.

Als gevolg van enkele rond het plangebied gelegen argrarische inrichtingen, is op de plankaart de gebiedsaanduiding opgenomen 'Milieuzone – geurzone' opgenomen. Binnen de betrokken geurzone mogen geen gevoelige bestemmingen worden opgericht. Burgemeester en wethouders kunnen middels een wijzigingsbevoegdheid de betrokken milieuzone opheffen.

6.3 Ruimtelijk Beheer

6.3.1 Relatie met bouwverordening en bouwvlakken

In algemene zin is het gemeentelijk beleid op gebied van bouwen neergelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Ook stedenbouwkundige bouwregelgeving is daarin te vinden. Vanuit de historie, waarbij grote delen van de stad via de stedenbouwkundige regelingen in de bouwverordening tot stand zijn gekomen, is gebleken dat deze regels in principe een goed en objectief kader bieden voor een bebouwingsregeling van de bestaande stad. De bouwverordening staat daarom aan de basis van de ´plansystematiek voor beheerbestemmingsplannen´. Deze systematiek is erop gericht om de regeling van de bouwverordening in bestemmingsplannen op te nemen en daar waar wenselijk andere accenten te leggen. De bouwverordening kent slechts één stedenbouwkundige regeling, die overal wordt toegepast. Voor een adequaat en voldoende gedifferentieerd bebouwingsregime wordt dit in de Tilburgse situatie onvoldoende geacht. Deze wordt in de plansystematiek aangevuld. Verder geeft de bouwverordening geen regeling omtrent aan- en bijgebouwen en zijn er geen ontheffingsmogelijkheden. Ook deze zijn vervat in de plansystematiek.

De plansystematiek is vertaald naar de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2008). Dit bestemmingsplan maakt onderscheid in 'bouwvlak' en 'erf'.

Het bouwvlak komt in principe, met uitzondering van de bestemmingen in het openbaar gebied, bij alle bestemmingen voor. In het bouwvlak mogen bijgebouwen worden opgericht welke ten dienste van de bestemming staan. Ook mogen er aan-, uit- en bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwzijnde worden gebouwd, voor zover deze behoren bij het hoofdgebouw.
Bij woningen en bij bebouwing langs de linten mag het bouwvlak in principe volledig worden bebouwd, tenzij anders wordt weergegeven. Wanneer er sprake is van enkelvoudige bouwvolumes wordt veelal een bebouwingspercentage weergegeven.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Binnen het erf zijn wel bouwwerken geen gebouw zijnde en aan-, uit- en bijgebouwen toegestaan, voor zover deze behoren bij de hoofdfunctie van de bestemming. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten. Enkelvoudige bouwvolumes kennen doorgaans geen onbebouwd erf.

Binnen het 'onbebouwd erf', met uitzondering van hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd, is geen bebouwing toegestaan. Per bestemming bestaan hiervoor een aantal ontheffingsmogelijkheden.

Hierna wordt eerst een toelichting gegeven op de algemene-, op de stedenbouwkundige regeling in de bouwverordening gebaseerde, regelgeving.

6.3.2 Voorgevelrooilijn

Per 1 januari 2003 geeft de Woningwet aan dat sprake is van vergunningvrije bouwwerken, licht vergunningplichtige bouwwerken en regulier vergunningplichtige bouwwerken. Criteria daarbij zijn met name oppervlakte, hoogte en ligging van het bouwwerk ten opzichte van de voorgevelrooilijn en het openbaar gebied. De bouwverordening kent overigens ook grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De 'voorgevelrooilijn' is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn.

6.3.3 Bouwhoogte

Op grond van historisch/morfologische interpretatie worden de volgende gebiedstypen onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een andere maximale bouwhoogte:

  1. a. hoofdstructuur oude gebieden, onderverdeeld in:
  2. b. hoofdstructuur nieuwe gebieden;
  3. c. overige gebieden.

Langs de op 'hoofdstructuur oude gebieden' wordt indien sprake is van een lint van de 1e orde een maximale hoogte toelaatbaar geacht van 15 m. Indien sprake is van een lint van de 2e orde is de maximaal toelaatbare hoogte 11 m. Langs de 'hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een maximale bouwhoogte van maximaal 15 m toelaatbaar terwijl in de overige gebieden maximaal 10 m hoogte toelaatbaar is. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009002-e001_0014.jpg"

Figuur 6.10

6.3.4 Goothoogte

De toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de straatbreedte. De toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tussen de achtergevelrooilijnen. De systematiek achter de goothoogte in de voorgevelrooilijn kan als volgt worden omschreven: de straatbreedte (gemeten van gevel tot gevel) + 1 m met een maximum van:

  • 15 m bij linten van de eerste orde;
  • 15 m bij de hoofdstructuur nieuwe gebieden;
  • 11 m bij linten van de tweede orde;
  • 10 m bij de overige gebieden.

In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels worden de goothoogte dan ook gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de plankaart een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Dit zelfde geldt voor de goothoogte in de achtergevelrooilijn. Wanneer de systematiek voor de goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn resulteert in verschillende hoogten, wordt de laagste goothoogte weergegeven. Middels een ontheffing voor het bouwen in het bouwvlak kan dan een hogere goothoogte voor de andere rooilijn worden verkregen.

Aanvullend op deze regeling dient langs de 'hoofdstructuur oude en nieuwe gebieden' echter rekening te worden gehouden met de bestaande hoogte van de belendingen in de voorgevelrooilijn. Hierbij dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:

  • de hoogte van de bebouwing in de voorgevelrooilijn op het te bebouwen perceel mag in een strook van 5 m langs de zijdelingse perceelsgrens over een diepte tot aan de achtergevelrooilijn niet meer mag bedragen dan de feitelijk in de voorgevelrooilijn aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel vermeerderd met 6 m;
  • deze hoogte mag afhankelijk van de aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel in elk geval 10m bedragen;
  • bebouwing op een grotere afstand dan 5m van de zijdelingse perceelsgrens wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

In bijzondere gevallen kan, afhankelijk van het type lint, ontheffing worden verleend t.b.v. bebouwing in de strook van 5 m langs de zijdelingse perceelsgrens tot een maximale hoogte behorende bij het type lint. Rekening houdende met de belendingen en/of het straatbeeld kunnen uit oogpunt van een goede ruimtelijke inpassing nadere eisen worden gesteld ten aanzien van vorm, afmetingen en plaats van de bovenste bouwlaag of de bovenste twee bouwlagen.

6.3.5 Ontheffing afwijkende bouwhoogte

Een ontheffingsmogelijkheid voor een hogere bouwhoogte is mogelijk voor specifieke constructies, bouwwerken geen gebouw zijnde, schoorstenen, minaretten, windmolens e.d. (zie artikel 16).

Binnen de bestemmingen “ Bedrijf” is voorts ontheffing mogelijk van de gestelde bouwhoogte in een gradatie in hoogtes en percentages. Ontheffing is niet is toegestaan binnen een zone van 50 m van bepaalde grenzen van bedrijventerreinen, weergegeven op onderstaand kaartbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009002-e001_0015.jpg"

Figuur 6.11

In geval van ligging direct naast beschermde dorpsgezichten of stadsgezichten en gemeentelijke, dan wel rijksmonumenten dient afstemming plaats te vinden met het betreffende beschermd dorps- dan wel stadsgezicht, of gemeentelijk, dan wel rijksmonument, waarmee hogere bebouwing zou kunnen concurreren. Advies wordt gevraagd aan de Monumentencommissie.

6.3.6 Bouwdiepte

Conform de regeling in de bouwverordening is de bouwdiepte gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. bouwstrook. In het algemeen is de achterste begrenzing van het 'bouwvlak' bepaald door de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen in het betreffende bouwblok. Indien sprake is van een bouwstrook is de bouwdiepte bepaald middels de helft van de diepte van de bouwstrook dat gelegen is achter de voorgevelrooilijn. In beide gevallen wordt als maximum gehanteerd een diepte van 12 m. Gelet op de specifieke situatie of vanuit stedenbouwkundige overwegingen kan voor het bepalen van de achtergevelrooilijn van deze richtlijn worden afgeweken.

6.3.7 Ontheffing voor overschrijding achtergevelrooilijn

Ontheffingen voor het overschrijden van de achtergevelrooilijn zijn mogelijk. ontheffing is -naast kleinere gevallen- met name nodig in die situaties waarin binnen de stroken- of blokverkaveling (gelegen binnen of aansluitend op het bestaande stadsweefsel) sprake is van:

  • gebouwen op binnenterreinen mits hiervan de bereikbaarheid conform de gemeentelijke Bouwverordening gewaarborgd is;
  • bebouwing in meerdere bouwlagen in de strook van 5 m langs de perceelscheiding tot een bebouwingsdiepte van max. 15 m.

bij het verlenen van ontheffing dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de volgende criteria:

  • de beoogde bebouwing moet stedenbouwkundig gezien naar schaal passen c.q. inpasbaar zijn binnen het gebied, de bouwstrook of het bouwblok waarbij in het bijzonder afstemming met bestaande woonbebouwing moet plaatsvinden;
  • bij ligging binnen beschermde stadsgezichten waarmee de schaal van de bebouwing zou kunnen concurreren dient afstemming plaats te vinden. In voorkomende gevallen wordt advies gevraagd aan de Monumentencommissie.

6.3.8 Regeling aan-, uitbouwen en bijgebouwen

Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen:

  • oppervlakte: max. 60 m.
  • bouwhoogte: max 3 m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte max 3 m en bouwhoogte max 4,5 m.

Met ontheffing is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.

6.3.9 Bomen

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen.

Om deze reden is de boomwaarde zoneringskaart (bwz-kaart) opgesteld.

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot kapvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

De bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2009002-e001_0016.jpg"

Figuur 6.12

Boomwaarde zoneringskaart.

Openbare bomen die in een zone met een hoofdwaarde staan hebben een structuurbepalend karakter voor heel Tilburg en/of de stadsdelen en nemen een belangrijke plaats in in het stedelijk netwerk (qua karakter, identiteit en herkenningspunt). Het zijn bomen van stedelijk belang waar meer waarde aan wordt toegekend dan aan een 'normale' stadsboom.
De openbare bomen met een hoofdwaarde krijgen alle kans om uit te groeien tot een duurzame en kwalitatief hoge bomenstructuur (maximale grootte moet bereikt kunnen worden/volgroeid). Boombehoud is het uitgangspunt. Het beheer, behoud en stedenbouwkundige projecten dienen hierop te worden afgestemd. Tevens is het uitgangspunt dat de boom in principe belangrijker is dan kabels, leidingen en overige infrastructuren. Indien mogelijk dienen kabels en leidingen te worden verlegd als deze in de weg liggen (zowel in huidige als nieuwe situaties). Op deze manier kan de boom behouden blijven. Vanwege de hoge waarde die wordt toegekend aan bomen die een hoofdwaarde hebben, vallen deze bomen altijd onder de bomenverordening.
Dit houdt in dat voor openbare bomen met een hoofdwaarde altijd (ongeacht hun stamomtrek) een kapvergunning dient te worden aangevraagd. Of een boom waarvoor een kapvergunning is aangevraagd ook daadwerkelijk gekapt mag worden, wordt vervolgens beoordeeld door de toetser van de kapaanvraag. Er moeten echter wel gegronde, zeer zwaarwegende, maatschappelijke redenen zijn om een boom met een hoofdwaarde te kappen. Andere oplossingen/alternatieven (zoals bijv. het omleggen van kabels en leidingen, het aanpassen van een ontwerp van een gebied, het direct onder de boom door boren van kabels en leidingen) dienen serieus in ogenschouw genomen te worden.

De lijnvormige (hoofd)structuur van bomen in een zone met een hoofdwaarde mag geen gaten vertonen. Indien bomen uit een structuur/laan uit een hoofdzone toch gerooid worden, dient er - indien mogelijk -een nieuwe gezonde boom van gelijke grootte en/of leeftijd op deze plek (of nabij deze plek) herplant te worden om de lijnvormige structuur te handhaven.

De bomen die in een hoofdzone staan zijn duurzame houtsoorten. Gestreefd wordt naar bomen van een 1e grootte (bijv. eik, beuk, linde of kastanje). Deze bomen moeten kunnen volgroeien zonder last en/of schade te ondervinden van zijn omgeving. Indien mogelijk dienen de bomen met een hoofdwaarde vrij dicht en op een regelmatige onderlinge afstand in de rij, 2-zijdig van de weg te worden geplant. Slechts bij onhaalbaarheid van voldoende ruimte (zowel boven- als ondergronds) wordt voor een minder zware boombeplanting of vorm (zuil) gekozen. Indien mogelijk staan bomen met een hoofdwaarde in gras of vakbeplanting (of onderbeplanting). Bij de keuze van het assortiment moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met de grondsoort en de natuurlijke habitat. Per structuur wordt zoveel mogelijk één soort gebruikt.

In de praktijk blijkt dat de hierboven omschreven gewenste invulling van de hoofdzones niet altijd volledig te realiseren is. Toch moet bij het realiseren van (her)inrichtings-, herstructurerings- en herontwikkelingsplannen steeds de gewenste verschijningsvorm/eindbeeld als uitgangspunt worden genomen.

In de bestemmingsplannen worden, indien voorkomend, twee soorten bomen beschermd:

  1. 7. openbare en particuliere monumentale bomen van de "Gemeentelijke Lijst van Monumentale Bomen Tilburg" worden afzonderlijk aangeduid als "monumentale boom";
  2. 8. bomen met een hoofdwaarde, alsmede bomen van de 1e categorie met een andere waarde, worden tenslotte afzonderlijk aangeduid als "beeldbepalende boom".

De bescherming bestaat uit een bouwverbod en een aanlegvergunningstelsel binnen een straal van respectievelijk 15 en 8 m vanuit het hart van de betreffende boom.

6.4 Ontheffingen, Wijzigingsbevoegdheden En Algemene Regels

Ten slotte worden per bestemming verschillende ontheffingen en wijzigingbevoegdheden gegeven die betrekking hebben op het ruimtelijk beheer. Deze komen eveneens terug in de 'Algemene regels'.

Hoofdstuk 7 Welstand

Bouwinitiatieven moeten worden gerealiseerd binnen het door de gemeente vastgestelde welstandsbeleid. Dit welstandsbeleid is vastgesteld in de nota "Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan" uit 2004. Het plangebied heeft een niveau 2 voor wat betreft welstandsniveau.

Gemeente Tilburg beschikt ook over een meer generieke gereedschapskist "dorps niveau". Deze gereedschapskist is reeds in de ontwikkeling van het stedenbouwkundig plan gebruikt als kaderstellend hulpmiddel voor de invulling. In de gereedschapskist is ook vastgesteld dat er voor grote ontwikkelingsgebieden beeldkwaliteitplannen dienen te worden opgesteld.

voor het plangebied is het beeldkwaliteitsplan 'Overhoek Enschotsebaan' opgesteld, waaraan bouwinitiatieven getoetst dienen te worden. Doel van het beeldkwaliteitsplan 'Overhoek Enschotsebaan' is het verkrijgen van een wijk met een dorpse sfeer, die aansluiting vindt bij de identiteit, het karakter en de publieke beleving van het dorp Berkel-Enschot.

Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Economische Uitvoerbaarheid

De ontwikkelende partij realiseert het project op basis van een gesloten concessieovereenkomst met de gemeente. Hierdoor worden de gemeentelijke kosten gedekt en zijn de kosten en opbrengsten geheel voor risico van de ontwikkelaar.

8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In het kader van de vrijstellingsprocedure is er voor omwonenden en belanghebbenden de mogelijkheid geweest om in te spreken en om zienswijzen in te dienen.

Tevens is er de mogelijkheid geweest inspraakreacties te geven op het MER Overhoeken.
Er zijn vier inspraakreacties op het MER binnen gekomen. Deze zijn verwerkt in het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage op het MER en vervolgens meegenomen in de besluitvorming door de gemeente en de ruimtelijke onderbouwing. In het kader van deze bestemmingsplanprocedure zijn omwonenden en belanghebbenden in het kader van burgerparticipatie geïnformeerd door de ontwikkelaar omtrent de wijzigingen middels een brief en een inloopmiddag.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg

9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Enschotsebaan' op 16 juli 2009 gepubliceerd in de Tilburgse Koerier en langs elektronische weg.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het plan is in het vooroverleg van 6 april 2009 met Rijk en provincie besproken. De provincie heeft aangegeven dat het in het bestemmingsplan om marginale aanpassingen gaat ten opzichte van de verleende vrijstelling en dat er om die reden geen reactie vanuit de provincie te verwachten valt.

De waterparagraaf is voorgelegd aan het waterschap de Dommel.

Instantie Datum verzending Datum ontvangst reactie Opmerkingen?
Waterschap de Dommel 3 maart 2010 8 maart 2010 Ja

Op 8 maart 2010 is een voorlopig wateradvies ontvangen, waarbij ze aangeven dat ze voor het berekenen van de waterberging sinds 2009 de HNO-tool (hydrologisch neutraal ontwikkelen) hanteren. Hierdoor ontstaat er een grotere benodigde waterbergingscapaciteit. De gemeente is van mening dat deze extra opgave niet kan worden gevraagd door het waterschap, aangezien deze ontwikkeling reeds planologisch is mogelijk gemaakt via een afgeronde vrijstellingsprocedure in 2008. In haar definitieve advies (d.d. 1 juni 2010, kenmerk U-10-03753) heeft het waterschap aangegeven dat zij eerder het plan beoordeeld hadden als een nieuw plan en dat dit niet correct is daar het waterschap al geruime tijd bij de planvorming betrokken is. Zij geven dan ook nu een positief wateradvies.

9.3 Burgerparticipatie

Omdat het bedrijventerrein reeds planologisch mogelijk wordt gemaakt via de vrijstellingsprocedure en dit bestemmingsplan voor een groot deel slechts een vertaling is van deze vrijstelling, is er besloten om omwonenden te informeren via een brief. Deze brief is in overleg met de gemeente opgesteld en verstuurd door de ontwikkelaar. Op 31 maart 2010 is door de ontwikkelaar een inloopspreekuur georganiseerd, waar omwonenden in de gelegenheid werden gesteld meer informatie te verkrijgen. Het inloopspreekuur is door een 15-tal omwonenden bezocht en de gestelde vragen zijn naar behoren beantwoord.

Omwonenden zijn via een bewonersbrief op de hoogte gesteld van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 9 april 2010 tot en met 20 mei 2010. Tijdens deze periode zijn er 4 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).

Zienswijze 1:

De indiener stelt dat, op basis van het bepaalde in artikel 25 BABW, de gemeente verkeersmaatregelen moet nemen om de verkeerssituatie op de kruising Rauwbrakenweg en Koningsoordlaan veilig te maken (i.c. verkeer vanaf de overgang dient voorrang te krijgen).

Standpunt van het college van Burgemeester en Wethouders:

De situatie, dat gemotoriseerd verkeer het spoor kruist, is nog een tijdelijke situatie. In de toekomst zal dit probleem niet spelen omdat deze spoorwegovergang komt te vervallen voor gemotoriseerd verkeer. De spoorwegovergang komt te vervallen op het moment dat de Koningsoordlaan verder zijn aansluiting krijgt in het plangebied overhoek Koningsoord. In de tijdelijke situatie dat de Koningsoordlaan eindigt bij de aansluiting Rauwbrakenweg, zal er een 'knip' worden aangebracht ter hoogte van deze kruising, zodat verkeer komende vanuit de spoorwegovergang altijd de Koningsoordlaan op moeten draaien. Door deze maatregel is de verkeersveiligheid op de spoorwegovergang gegarandeerd. Het is niet noodzakelijk deze maatregelen in het bestemmingsplan op te nemen.

Conclusie:

De zienswijze is gedeeltelijk gegrond, maar zal niet leiden niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

Zienswijze 2:

De indiener stelt dat, met betrekking tot de 8” PRB-leiding die door het plangebied loopt, de volgende zaken in acht dienen te worden genomen:

  1. 1. Het huidige tracé van de PRB-leiding dient, met de daarbij behorende belemmeringenstrook, op de plankaart te worden opgenomen;
  2. 2. Kwetsbare objecten moeten worden uitgesloten binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour, beperkt kwetsbare objecten zijn onder zwaarwegende motivatie wel toegestaan;
  3. 3. Bij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten dient binnen het invloedsgebied van de PRB-leiding het groepsrisico te worden vastgesteld, waarbij een verantwoordingsplicht t.o.v. de oriëntatiewaarde geldt voor het gemeentebestuur;
  4. 4. In de toelichting van het bestemmingsplan dienen de relevante kenmerken van de PRB-leiding correct te worden opgenomen: eigenaar/beheerder is Petrochemical Pipeline Services BV, de diameter is 8 inch, de ontwerpdruk is 80 bar en de getransporteerde vloeistof is naftaleen – K1 vloeistof.

Standpunt van het college van Burgemeester en Wethouders:

  1. 1. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is het nieuwe tracé van de PRB-leiding, inclusief de daarbij behorende belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden opgenomen. Voor zover de bestaande leiding nog niet is verlegd naar het nieuwe tracé, geldt het overgangsrecht en daarmee de bepalingen voor de leiding conform vigerend bestemmingsplan. Gezien het feit dat de verlegging van de PRB-leiding noodzakelijk is voor het aanleggen van een afrit van de Burgemeester Bechtweg en de uitvoer hiervoor gepland staat in 2012, is het juridisch toegestaan om het huidige tracé onder het overgangsrecht te laten vallen;
  2. 2. Op de verbeelding is de externe veiligheidszone van de PRB-leiding weergegeven (gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-bevi'). In de regels is opgenomen dat binnen deze zone geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogen worden opgericht;
  3. 3. Zoals al aangegeven onder b. is het niet mogelijk om nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten op te richten binnen het invloedsgebied van de PRB-leiding. Hierdoor is er geen verantwoordingplicht van toepassing;
  4. 4. De toelichting bij het bestemmingsplan zal, daar waar nodig (paragraaf 5.11 van de toelichting), worden aangepast met de juiste gegevens.

Conclusie:

De zienswijze is gedeeltelijk gegrond en leidt tot enkele tekstuele aanpassingen in de toelichting van het bestemmingsplan. Er vinden geen wijzigingen plaats, die significante inhoudelijke gevolgen hebben voor de ontwikkeling.

Zienswijze 3:

De zienswijze is ondertekend door 33 personen. De indieners stellen dat:

  1. 1. Het bestemmingsplan innerlijke strijdigheden bevat ten aanzien van de ontsluiting van de noordelijke kantoren op de gebiedsontsluitingsweg (GOW) en op de Rauwbrakenweg. Het is indieners niet helder hoe de verkeerstructuur zal lopen en met name of een ontsluiting via de Rauwbrakenweg gerealiseerd zal worden. Een verbinding tussen GOW en Rauwbrakenweg zal volgens indieners leiden tot een niet acceptabele verkeerssituatie. Daarom vragen indieners de regels te schrappen, die het mogelijk maken een gebiedsontsluitingsweg aan te leggen binnen de bestemming kantoren (9.1.1.c) en die het mogelijk maken een ontsluiting op de Rauwbrakenweg te realiseren (9.5.3.j);
  2. 2. Indieners stellen dat in het bestemmingsplan in artikel 4 bedrijven worden toegelaten tot en met milieucategorie 5 en bouwhoogten tot 25 en 30 meter. Indieners verzoeken artikel 4 te herschrijven naar de doel en strekking van het bestemmingsplan, dat wil zeggen milieucategorie 2 en 3;
  3. 3. Op diverse plekken in het bestemmingsplan tekst staat, die inhoudelijk en/of formeel niet correct is. Indieners verzoeken dit aan te passen.

Standpunt van het college van burgemeester en wethouders:

  1. 1. De ontsluiting van het bedrijventerrein, en daarmee ook de strook kantoren langs de Rauwbrakenweg in het noorden van het plangebied, vindt plaats op de gebiedsontsluitingsweg (GOW, deze weg zal de naam “Koningsoordlaan” krijgen). Voor deze strook kantoren geldt, dat de gebouwen naar verwachting niet individueel op de GOW aangesloten kunnen worden omdat er daarmee te veel inritten direct aantakken op de GOW. Daarom krijgt deze strook kantoren, ook wanneer hier een dierenkliniek en/of tandarts wordt gevestigd, een ontsluiting op een éénrichtingsweg die binnen de bestemming kantoren loopt. Deze éénrichtingsweg takt aan op de GOW. Binnen de bestemming “Kantoor” is in het bestemmingsplan de functie van “gebiedsontsluitingswegen” (artikel 9.1.1.c) toegevoegd om het mogelijk te maken de gebiedsontsluitingsweg binnen deze bestemming te realiseren. Dit geldt voor de zuidelijke kantoorlocatie, maar ook voor de noordelijke kantoorlocatie langs de Rauwbrakenweg. Doel hiervan is het mogelijk maken van het doortrekken van de GOW richting de nieuwe wijk Koningsoord. De GOW loopt hierdoor vanaf het bedrijventerrein in noordelijke richting, direct naast en parallel aan het spoor. In figuur 3.6 op pagina 33 van de toelichting is dit weergegeven. Er is in geen geval sprake van een verbinding tussen GOW en Rauwbrakenweg. Op pagina 79 van de toelichting en artikel 9.5.3.j van de regels is dit abusievelijk verkeerd aangegeven, daar waar hier “Rauwbrakenweg” staat zal dit worden vervangen door “gebiedsontsluitingsweg”. Afhankelijk van de functies, die op de noordelijke kantorenstrook gevestigd gaan worden, zal nader bekeken moeten worden of een toegang vanaf de Rauwbrakenweg gewenst is. Bijvoorbeeld bij een tandarts, zullen mensen uit Berkel-Enschot mogelijk de Rauwbrakenweg gebruiken om bij de tandarts te komen. Om wildparkeren en overlast te voorkomen, zal bij dergelijke functies nagedacht moeten worden over een mogelijke toegang en/of parkeerplekken vanaf de Rauwbrakenweg. Echter, in geen enkel geval mag en zal een dergelijke toegang in verbinding staan met het verkeer vanaf de Koningsoordlaan, ook niet door bijv. een gezamenlijke parkeerplaats;
  2. 2. Artikel 4 in de regels betreft de regels voor de bestemming “Bedrijventerrein” Op de verbeelding is te zien, dat deze bestemming alleen in het uiterste westen, ten westen van de Burgemeester Bechtweg ligt. Deze 'driehoek' betreft een klein deel van industrieterrein Loven, die is meegenomen in dit bestemmingsplan vanwege de verplaatsing van de PRB-leiding. De regels voor de bestemming “Bedrijventerrein” zijn gelijk aan de huidige regels voor industrieterrein Loven. Voor het bedrijventerrein Enschotsebaan is de bedrijvenbestemming vastgelegd in de bestemming “Bedrijf” (artikel 3 van de regels). In deze bestemming zijn bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan, analoog aan de vrijstelling uit 2008.
  3. 3. Het bestemmingsplan is integraal doorgenomen, waarbij niet correcte verwijzingen en tekstuele onjuistheden zijn aangepast.

Conclusie:

De zienswijze is gedeeltelijk gegrond en leidt tot enkele tekstuele aanpassingen van het bestemmingsplan. Er vinden geen wijzigingen plaats, die significante inhoudelijke gevolgen hebben voor de ontwikkeling.

Zienswijze 4:

De indieners stellen dat het onacceptabel is om ten westen van de Burgemeester Bechtweg een aansluiting op deze weg en een 150 kV station te realiseren, om de volgende redenen:

  1. a. De begrenzing van het plangebied Enschotsebaan, zoals weergegeven op pagina 9 van het ontwerpbestemmingsplan, stelt dat de Burgemeester Bechtweg de westelijke grens vormt van het plangebied. De locatie voor het 150 kV station en de aansluiting vallen buiten dit plangebied;
  2. b. In de Ruimtelijke structuurvisie Tilburg 2020 en de Structuurvisie Noordoost 2020 is aangegeven dat de locatie voor het 150 kV station een agrarische en ecologische functie hebben en behouden. Dit strook niet met het realiseren van bovengenoemde functies conform het bestemmingsplan;
  3. c. De realisatie van een 150 kV station is niet in overeenstemming met de Ruimtelijke Structuurvisie, waarin aan het gebied de Overhoeken voor bedrijvigheid de segmentering lokaal/kleinschalig is toegekend;
  4. d. De Burgemeester Bechtweg vormt de begrenzing van het MER Overhoeken. De locatie ten westen van deze weg maakt geen onderdeel uit van het MER, terwijl de realisatie van een 150 kV-station grote gevolgen heeft voor het milieu;
  5. e. De locatie valt buiten de begrenzing van het Beeldkwaliteitsplan Overhoeken Enschotsebaan, dat in 2010 is herzien;
  6. f. Het flora- en faunaonderzoek en het akoestisch onderzoek zijn niet volledig, omdat de betreffende locatie niet hierin is meegenomen;
  7. g. Het 150 kV station is niet meegenomen in onderzoeken naar luchtkwaliteit, geluid, bodem en gezondheid;
  8. h. De realisatie van een 150 kV station past niet bij de omliggende omgeving (landbouwgrond en boerderijen) en is maar zeer beperkt landschappelijk inpasbaar. Ook de gemeente heeft nog geen ideeën over de landschappelijke inpassing. Het is in strijd met de rechtszekerheid om hierover nog geen duidelijkheid te hebben;
  9. i. In het ontwerpbestemmingsplan is aangegeven dat een houtsingel geplant kan worden voor landschappelijke inpassing (pagina 37). Deze houtsingel komt echter niet terug op de verbeelding. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnen mogen maximaal 15 meter respectievelijk 25 meter hoog worden, terwijl erf- en terreinafscheidingen maximaal 3 meter hoog mogen worden. Een houtsingel zal derhalve geen bijdrage leveren aan de uiterlijke verschijning;
  10. j. Het is niet duidelijk op welke manier het 150 kV station gepositioneerd zal worden, dit leidt tot rechtsonzekerheid;
  11. k. De ontsluiting van het bedrijventerrein Enschotsebaan dient plaats te vinden via de nieuwe aantakking op de Burgemeester Bechtweg. Deze aantakking is niet meegenomen in het bestemmingsplan, waardoor de realisatie hiervan allerminst zeker is. Gevolg van het niet realiseren van de aantakking is dat verkeer via de Enschotsebaan afgewikkeld moet worden, wat vanwege o.a. geluid en luchtkwaliteit niet mogelijk is.

Standpunt van het college van Burgemeester en Wethouders:

Algemene opmerking: de realisatie van het 150 kV station is noodzakelijk om het oosten van Tilburg en Berkel-Enschot in de toekomst te kunnen voorzien van voldoende elektriciteit: de nieuwe ontwikkelingen in Tilburg Noordoost en rondom Berkel-Enschot zorgen voor een grotere vraag naar elektriciteit in de toekomst en hiervoor dient de capaciteit van de stroomvoorzieningen vergroot te worden. De realisatie van het 150 kV station is daarom in algemene zin geen doel op zich, maar een ontwikkeling die volgt uit het ruimtelijke beleid van de gemeente en die noodzakelijk is om de nutsvoorzieningen binnen de gemeente op peil te houden. Het 150 kV station is daarom geen integraal onderdeel van de nieuwe wijk Enschotsebaan. Echter, omdat de realisatie van dit station noodzakelijk is, is dit meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Verder geldt, dat het op dit moment al mogelijk is, het 150 kV station te realiseren, omdat deze ontwikkeling reeds is opgenomen in de vrijstelling ex artikel 19 WRO uit 2008. Daarom staan in principe alleen de wijzigingen in het nieuwe bestemmingsplan ten opzichte van deze vrijstelling ter discussie.

  1. a. Daar waar in de tekstuele toelichting van het bestemmingsplan gesproken wordt over de Burgemeester Bechtweg als westelijke grens, betreft het plangebied de nieuwe wijk Enschotsebaan. Het 150 kV station maakt in dit opzicht geen onderdeel uit van de nieuwe wijk, maar is een relatief zelfstandige ontwikkeling, nodig om de nutsvoorzieningen voor de Overhoeken ook in de toekomst te waarborgen. De begrenzing van de nieuwe wijk is in dit opzicht dan ook niet gelijk aan de begrenzing van het bestemmingsplan. Daar waar mogelijk zullen we de begrenzing van het plangebied in de toelichting verduidelijken;
  2. b. De Ruimtelijke structuurvisie Tilburg 2020 en de Structuurvisie Noordoost 2020 zijn beleidsstukken op een relatief abstract niveau. Dit betekent, dat in deze structuurvisies de grote lijnen van de ruimtelijke ontwikkeling zijn geschetst en dat deze visies maar een beperkte mate van detail hebben. De realisatie van het 150 kV station is te kleinschalig om in een structuurvisie weer te geven, evenals bijvoorbeeld de grens van de milieucategorieën, een parkeerplaats of het type woningen. Dit zijn allen zaken die niet in een structuurvisie terug komen, maar wel in het bestemmingsplan staan. Tevens is reeds in het begin van deze beantwoording aangegeven, dat het 150 kV station een ontwikkeling is, die volgend is uit het ruimtelijke beleid en niet leidend. Er is daarom geen aanleiding het station op te nemen in een structuurvisie;
  3. c. De segmentering gaat in op het type bedrijvigheid dat gewenst is in de nieuwe wijk Enschotsebaan. Het 150 kV station is een nutsvoorziening, die noodzakelijk is om in de toekomst de elektriciteitsvraag te kunnen beantwoorden. Net als bijvoorbeeld de aanleg van een ontsluitingsweg, is er voor dit 150 kV station geen keuze of het 150 kV station al dan niet 'gewenst' is. De realisatie van het station is noodzakelijk en nodig voor de totale ontwikkelingen in Noordoost. Het feit dat de locatie gelegen is nabij de huidige 150 kV hoogspanningsleiding, maakt dit de meest geschikte locatie in de omgeving;
  4. d. De begrenzing van in het MER is gemaakt op basis van toen bestaande informatie. Toen het MER werd opgesteld was nog niet zeker of het 150 kV station op deze locatie gerealiseerd zou worden. Daarnaast geldt, dat het 150 kV station geen m.e.r.-(beoordelings)plicht heeft en daarom niet in een MER onderzocht hoeft te worden. De gevolgen voor het milieu zijn zeer beperkt; het 150 kV station is wat betreft milieueffecten vergelijkbaar met de toekomstige bedrijvigheid op het bedrijventerrein;
  5. e. Het Beeldkwaliteitsplan is opgesteld voor de woonwijk en het bedrijventerrein Enschotsebaan, het 150 kV station maakt geen onderdeel uit van de woonwijk dan wel van het bedrijventerrein;
  6. f. De locatie is onderzocht in het aanvullende flora- en fauna onderzoek, uitgevoerd door Arcadis in 2006. Dit onderzoek is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Uit dit aanvullende onderzoek blijkt dat er geen mogelijke knelpunten zijn voor de ontwikkeling van het 150 kV station. De Wet geluidhinder merkt een 150 kV station niet aan als een inrichting waarvoor het instelling van een geluidszone verplicht is. Hierdoor is het niet nodig een akoestisch onderzoek uit te voeren;
  7. g. De locatie van het 150 kV station is, voor zover dit nodig is, onderzocht in de diverse onderzoeken (o.a. ecologie, bodem, water, archeologie). Verder wordt voor de milieu-aspecten aansluiting gezocht bij de handreiking bedrijven en milieuzonering van de VNG. Het 150 kV station heeft maximaal een milieucategorie 3.1. Op basis van deze maximale milieucategorie kunnen alle richtlijnen en normen ten aanzien van afstanden tot (beperkt) gevoelige bestemmingen gehaald worden;
  8. h. De gemeente onderkent dat het 150 kV station wat betreft landschap niet goed past bij het agrarische karakter ten zuiden van het station (rondom de Enschotsebaan), maar is van mening dat er wel een goede landschappelijke aansluiting is met het bedrijventerrein Enschotsebaan in het oosten, industrieterrein Loven in het westen en de grootschalige infrastructuur in het gebied (Burgemeester Bechtweg, spoorlijn, 150 kV hoogspanning en 380 kV hoogspanning). De wijze waarop de landschappelijke inpassing exact vorm gegeven gaat worden is nog niet bekend maar dit is ook niet noodzakelijk in dit stadium. De rechtszekerheid kan indiener ontlenen aan dit bestemmingsplan, dat een hard ontwikkelkader geeft voor de toekomstige ontwikkelingen;
  9. i. Een houtsingel is beplanting en beplanting wordt niet opgenomen op een verbeelding. De houtsingel zal niet alle gebouwen en bouwwerken (zoals een hoogspanningsmast) volledig kunnen onttrekken aan het zicht maar kan wel de activiteiten en lage installaties op het terrein onttrekken aan het zicht. Er wordt daarmee wel en bijdrage geleverd aan inpassing;
  10. j. De indiener verkrijgt voldoende rechtszekerheid met dit bestemmingsplan. De exacte indeling van het station is nog niet bekend, maar de indiener kan wel uit dit bestemmingsplan opmaken wat de ontwikkeling maximaal zou kunnen zijn wat betreft locatie, bouwhoogte, bouwmassa etc.;
  11. k. De aansluiting op de Burgemeester Bechtweg is niet in dit bestemmingsplan opgenomen, omdat het wat betreft aard en karakter beter aansluit bij de bestemmingsplannen voor de verbreding van de Burgemeester Bechtweg. Deze bestemmingsplannen zijn reeds in oktober 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Planologisch is de aansluiting echter ook al mogelijk gemaakt met de vrijstellingsprocedure uit 2008. De aansluiting kan derhalve al wel worden gerealiseerd, zelfs al zou de planvorming voor de Burgemeester Bechtweg vertraging krijgen.

Conclusie:

De zienswijze zal enkel leiden tot een paar tekstuele verduidelijkingen in het bestemmingsplan, maar geen significante wijzigingen, daarmee is de zienswijze ongegrond.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 2 Mer Overhoeken

Bijlage 2 Mer Overhoeken

Bijlage 3 Akoestische Onderzoeken

Bijlage 3 Akoestische onderzoeken

Bijlage 4 Bodemonderzoeken

Bijlage 4 Bodemonderzoeken

Bijlage 5 Natuurtoetsen

Bijlage 5 Natuurtoetsen

Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 6 Archeologisch onderzoek

Bijlage 7 Achtergrondbelasting In- / Output Vstacks

Bijlage 7 Achtergrondbelasting in- / output Vstacks

Bijlage 8 Analyse Externe Veiligheid

Bijlage 8 Analyse Externe Veiligheid

Bijlage 9 Verantwoording Externe Veiligheid

Bijlage 9 Verantwoording Externe veiligheid