Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 1e herziening (Wielevenweg)
Bestemmingsplan - gemeente Tilburg
Vastgesteld op 14-02-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 1e herziening (Wielevenweg) van de gemeente Tilburg.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2009056-e001 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:
-
degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
-
geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform onderdeel Parkeerregeling van de regels van dit plan;
-
voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
-
de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;
-
de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
-
geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
-
op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.4 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.8 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.10 bed & breakfast
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.
Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.
1.11 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.12 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.13 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.14 bedrijfswoning
Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
1.15 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom) e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die in hoofdzaak zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening.
(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.16 beperkt kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.
1.17 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.18 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.19 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.22 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.23 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.24 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.25 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.26 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.27 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.28 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.30 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.31 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.
1.32 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.33 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.34 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.35 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.36 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
-
een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;
-
het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.37 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.38 geurgevoelig object
Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
1.39 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.40 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.41 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.42 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.43 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.44 kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.
1.45 maatschappelijke voorzieningen
Hieronder worden verstaan:
-
medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau e.d.;
-
welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen e.d.;
-
educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
-
voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
-
openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor e.d.;
-
maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit e.d.
1.46 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.47 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.48 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.49 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.50 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.51 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.
1.52 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.53 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.54 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.55 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.56 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.57 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het plan aanduidt.
1.58 randhoogte
De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.59 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.60 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.61 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.62 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.63 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.64 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.65 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
1.66 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.67 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.68 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.69 wonen
Hieronder wordt verstaan:
-
het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
-
huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
-
beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.70 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de brandveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de brandveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Verkeer - Verblijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
een goede landschappelijke inpassing;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de brandveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
parkeergelegenheid op eigen terrein;
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
-
de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Ondergrondse bouwwerken
9.2 Ruimte tussen bouwwerken
9.3 Parkeerregeling
-
Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's dient in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig te zijn zoals opgenomen in de parkeerregeling in Bijlage 4 Parkeernormen;
-
de in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's en zijn afhankelijk van de situering van parkeerplaatsen. Aan deze eis wordt in ieder geval geacht te zijn voldaan indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimte voldoen aan de door het CROW hiervoor opgestelde richtlijnen, ASVV 2012 d.d. 13-12-2012;
-
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a:
-
indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
-
voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 overige zone - beperkingen veehouderij
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' zijn de gronden mede bestemd voor een gebied waar beperkingen voor de veehouderij gelden ingevolge deze aanduiding zoals opgenomen in de provinciale Verordening ruimte.
11.2 luchtvaartverkeerzone
11.3 geluidzone - industrie
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie / spoor / weg' de volgende regels:
-
voor het bouwen geldt dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in 'Wet geluidhinder' en 'Besluit geluidhinder', met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd; onder verbouwen wordt hier verstaan het bouwkundig veranderen van (een deel) van het gebouw en/of (een van) de daartoe behorende gevels; onder nieuwbouw wordt hier verstaan het geheel of nagenoeg geheel vernieuwen van een gebouw, waarbij de situering, bouwhoogte en bouwmassa geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met het gesloopte gebouw; de bouw van een bijgebouw bij een woning of de uitbreiding van een bestaande geluidsgevoelige functie conform de in de basisbestemming voorgeschreven bebouwingsregeling;
-
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in dit lid, onder a., indien:
-
is, of kan worden voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, of indien;
-
ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is verleend;
-
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' opgeheven wordt indien de bron van de geluidszone is opgehouden te bestaan.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
-
voldaan is aan de volgende voorwaarden:
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
12.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
12.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
-
vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.
12.4 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voor- stelling, tentoonstelling, beurs, markt e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100m2.
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel beschermd stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Monumentencommissie;
-
de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
-
de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
-
de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
-
de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
-
de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
-
het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
-
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 1e herziening (Wielevenweg)
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
De aanleiding voor dit bestemmingsplan is een aanvraag om bestemmingsplanherziening voor de bouw van een bedrijfspand op de hoek Dongenseweg/Wielevenweg, een aanvraag van de gemeente zelf om een perceel te kunnen aanwenden voor de realisatie van een dierenpension aan de Wielevenweg. Daarnaast wordt met dit bestemmingspan een oplossing gevonden voor twee andere percelen in het gebied. Eén van die percelen betreft een bestaand honden-en kattenpension dat in het huidige bestemmingsplan is wegbestemd. Het nu voorliggende bestemmingsplan brengt de bestemming opnieuw in overeenstemming met het gebruik. Het andere perceel heeft nu de bestemming paardenhouderij, maar deze is niet uitvoerbaar, omdat geen milieuvergunning kan worden verkregen. Ook voor dit pereel wordt een nieuwe bestemming opgenomen.
In deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan de initiatieven. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied, die is opgesteld op grond van de Verordening Ruimte van de provincie Noord Brabant. In die verordening is onder meer het gebied ten noorden van de Dongenseweg, waarvan de Wielevenweg deel uitmaakt, aangewezen als gebied Integratie stad - land.
Er wordt voorts nader ingegaan op de wijze waarop de diverse initiatieven aansluiten op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouw- kundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied omvat gronden die direct zijn gelegen aan de Wielevenweg, noordelijk van de Dongenseweg en oostelijk van het Bedrijventerrein Vossenberg. Die gronden grenzen oostelijk aan een open gebied dat hoofdzakelijk een agrarische functie heeft.
Figuur 1: ligging plangebied in Tilburg
Figuur 2: ligging plangebied ingezoomd.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke - En Functionele Structuur
In het afgelopen decennium hebben in de omgeving van het plangebied diverse grootschalige ingrepen plaatsgevonden: bedrijventerrein Vossenberg is gerealiseerd, de verlengde Baron van Voorst tot Voorstweg en de Noordwesttangent zijn aangelegd. Met name het gebied rond de Dongenseweg ziet er wat diffuus uit, doordat bedrijven(terreinen) en infrastructuur ruimtelijk weinig met elkaar samenhangen, maar ook doordat de functie van de oorspronkelijke bebouwing in de loop der tijd is veranderd. In de van oudsher agrarische bebouwing aan de Dongenseweg zitten nu randstedelijke en perifere functies, zoals een garagebedrijf, caravanstalling c.a. De bebouwing aan de Dongenseweg laat restanten bosgebied zien, afgewisseld met weidegebied, voormalige agrarische bebouwing en woningen op groene percelen.
De Dongenseweg en de Baron van Voorst tot Voorstweg verdelen het het gebied eigenlijk in drie sub gebieden. Het zuidoostelijke deel is overwegend stedelijk ingevuld. Hier ligt industrieterrein Albion, met onder ander de milieustraat, een betonfabriek, metaal- en aannemingsbedrijfjes en een autosloperij. Tussen bedrijventerrein Albion en de Dongenseweg ligt een strook die overwegend bestaat uit een woonzone.
Zowel het noordwestelijke als het noordoostelijke gebied bevatten stadsrand- en buitengebied- functies in een groene omgeving met bos- en waterpartijen.
2.2 Voorgaande Plannen
Het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008. In dat bestemmingsplan zijn voor de bestaande functies/bebouwing gelegen binnen het plangebied van de onderhavige bestemmingsplanherziening de volgende bestemmingen opgenomen:
Agrarisch-Agrarisch Bedrijf (A-AB)
Binnen die bestemming is alleen een paardenhouderij mogelijk. Dit is aangegeven met een functieaanduiding. Ook is een bedrijfswoning mogelijk.
Wonen (W)
De bestemming Wonen is gelegd op de woning Dongenseweg 145 met daarbij een functieaanduiding kantoor, dit vanwege het bestaande artiestenbureau.
Agrarisch (A)
De overige gronden hebben de bestemming Agrarisch bedoeld voor agrarische doeleinden in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen. Er is slechts in beperkte mate bebouwing mogelijk.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
De SVIR regelt niets dat specifiek op onderhavig bestemmingsplan van toepassing is.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.
Ook in het Barro is niets geregeld dat specifiek op onderhavig bestemmingsplan van toepassing is.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Deze stappen zijn:
Doorwerking in bestemmingsplan.
In het Regionaal Ruimtelijk Overleg van december 2011 is regionaal programma voor bedrijventerreinen. De programmering voor nieuwe bedrijventerreinen gaat met name over bedrijven met categorie 3 en hoger. Bedrijventerreinen in de categorieën 1 en 2 vallen in principe buiten deze programmering. Deze categorieën moeten volgens de provincie gerealiseerd worden binnen bestaand stedelijk gebied.
In het onderhavige plangebied dat is te beschouwen als een "grensgebied" tussen het buitengebied en het bestaand stedelijk gebied is de bedrijfsontwikkeling beperkt tot een tweetal locaties, waarvan een locatie een incidentele bedrijfsontwikkeling betreft en in het andere geval een agrarisch bedrijf in de vorm van een paardenhouderij dan wordt omgezet in een regulier bedrijf. Dit laatste is in overeenstemming met artikel 11.6 Regels voor niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen van de Verordening ruimte. Er is in casu sprake van opheffing van een agrarische bedrijf en er wordt verder voldaan aan de gestelde voorwaarden. Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie en Verordening ruimte Noord-Brabant 2014
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De structuurvisie is een ruimtelijk plan plan op grond van de Wet ruimtelijke ordening. De structuurvisie is alleen zelfbindend voor de provincie. Echter: onderdelen uit de structuurvisie zijn opgenomen in de Verordening ruimte. De verordening, laatstelijk in werking getreden op 19 maart 2014, is één van de instrumenten uit de structuurvisie om de provinciale doelen te realiseren. De verordening is bindend voor gemeenten en sommige regels ook voor burgers.
In de Verordening is voor het plangebied het volgende opgenomen:
Stedelijke ontwikkeling
Figuur 1.1 Stedelijke Ontwikkeling
In de Verordening Ruimte van de provincie Noord Brabant is het plangebied aangewezen als "gebied integratie stad - land" (artikel 9 Verordening ruimte). Het aangewezen "gebied integratie stad-land"is echter groter dan het plangebied. Op grond van de verordening is een stedelijke ontwikkeling in een gebied dat aangewezen is als integratie stad-land mogelijk, mits dit in samenhang en in evenredigheid met een groene en blauwe landschapsontwikkeling gebeurt en mits dit geen betrekking heeft op een te ontwikkelen of uit te breiden middelzwaar en zwaar bedrijventerrein.
Een groene landschapsontwikkeling is bijvoorbeeld een robuuste duurzame groene geleding of een landschappelijke verbinding, en bij een blauwe landschapsontwikkeling kan het gaan om een nieuw of aangepast watersysteem. De Verordening ruimte schrijft enkele eisen voor waaraan de toelichting op een bestemmingsplan in gebied 'integratie stad-land' moet voldoen. In eerste instantie gelden uiteraard onverkort alle regels die gelden bij iedere reguliere stedelijke ontwikkeling. Daarnaast wordt gemeenten gevraagd om op basis van een integrale visie weer te geven hoe zij in het gebied 'integratie stad-land' nieuwe stedelijke en landschapsontwikkelingen gelijktijdig en in samenhang met elkaar willen ontwikkelen. Het doel hierbij is dat er in het landschap nieuwe kwaliteiten ontstaan of bestaande landschapskwaliteiten worden versterkt. De in de regeling gestelde voorwaarden maken het mogelijk dat per gebied maatwerk wordt geleverd ten aanzien van de vorm waarin zo'n samenhangende gebiedsontwikkeling gestalte kan krijgen. Het betreffende artikel bevat tot slot nog enkele specifieke voorwaarden ten aanzien van de inrichting van een bestemmingsplan voor een stedelijke ontwikkeling in de gebieden 'integratie stad-land'.
Ter uitvoering van het bovenstaande is de Visie integratie stad-land Dongenseweg (juli 2014) door de gemeente opgesteld. Voor wat betreft de inhoud van die visie wordt kortheidshalve verwezen naar de hier onderstaande paragraaf 3.4.3 Visie integratie stad-land Dongenseweg Voorts is de visie als een bijlage bij de toelichting gevoegd (Bijlage 1 Visie integratie stad-land Dongenseweg).
Kwaliteitsverbetering van het landschap: de realisatie van een beoogde ruimtelijke ontwikkeling moet gepaard gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkelingen in hoofdlijnen heeft beschreven. Dat bepaalt artikel 3.2 van de Verordening ruimte.
In beeld is ook artikel 6.10 van de Verordening ruimte. Het gaat dan om de omzetting van de agrarische bedrijfsbestemming (paardenhouderij) die ligt op het perceel Wielevenweg 28 in een reguliere bedrijfsbestemming. Dit perceel ligt in de groen-blauwe mantel.
In lid 1 van bedoeld artikel wordt gesteld dat deze ontwikkeling mogelijk is, mits:
-
het bestemmingsvlak maximaal 5000m2;
-
overtollige bebouwing wordt gesloopt;
-
het een bedrijf betreft in milieucategorie 1 en 2;
-
het maximaal één bedrijf betreft;
-
geen kantoor;
-
zelfstandige detailhandel maximaal 200m2.
Er is in casu sprake van opheffing van een agrarisch bedrijf en er wordt verder voldaan aan de gestelde voorwaarden. Zie verder Hoofdstuk 7 Opzet plan.
3.3.2 Regionale programmering bedrijventerreinen
De 8 gemeenten in de regio Hart van Brabant hebben nieuwe afspraken gemaakt met de provincie over de ontwikkeling van bedrijventerreinen. Er is onderscheid gemaakt in bestaande bedrijventerreinen en nieuw uitgeefbare bedrijventerreinen. Bedrijventerrein Albion en Charlotte-oord vallen in de categorie bestaand bedrijventerrein, (waarbij Charlotte-oord nog uitgegeven moet worden). De programmering voor nieuwe bedrijventerreinen gaat met name over bedrijven met categorie 3 en hoger. Bedrijventerreinen in de categorieën 1 en 2 vallen in principe buiten deze programmering. Deze categorieën moeten volgens de provincie gerealiseerd worden binnen bestaand stedelijk gebied.
Het plangebied is te beschouwen als een "grensgebied" tussen het buitengebied en bestaand stedelijk gebied. De bedrijfsontwikkeling is beperkt tot twee locaties, waarvan een locatie een agrarisch bedrijf betreft (in de vorm van een paardenhouderij) dan wordt omgezet in een regulier bedrijf.
3.4 Gemeente
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie in relatie tot het plangebied zijn de volgende:
-
Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
-
Integratie stad-land past binnen het thema "Stad in het landschap". Als verstedelijking in het buitengebied plaatsvindt worden bestaande (natuurlijke) kwaliteiten van het gebied zoveel mogelijk gehandhaafd en benut;
-
De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
3.4.2 Omgevingsvisie Tilburg 2040
De Ontwerp-Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie wordt de opvolger van de 'Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020' uit 2005. De omgevingsvisie heeft betrekking op alle facetten van de fysieke leefomgeving en geeft de ambities en strategieën voor de ontwikkeling van gemeente Tilburg weer. De visie wordt naar verwachting nog in 2015 vastgesteld.
De speerpunten van de Ontwerp-Omgevingsvisie Tilburg 2040 zijn:
-
Toekomstbestendige stad
-
Netwerkbenadering
-
Internationale top
-
Central Park
-
Het verhaal van Tilburg
-
Leefbare wijken
-
Meer groen en water
-
Zelf aan de slag
-
Vraaggericht ontwikkelen
-
Driesporen-strategie
De omgevingsvisie geeft geen harde kaders en randvoorwaarden, maar geeft richting aan de ontwikkeling van de stad, dorpen en omliggende gebieden. De visie integratie stad-land past binnen de people, planet, profit benadering van de Omgevingsvisie.
3.4.3 Visie integratie stad-land Dongenseweg
De visie integratie stad-land Dongenseweg moet bijdragen aan een duurzame inrichting van het gebied. De
aanleiding voor het opstellen van de visie is:
-
Zoals reeds eerder aangegeven de Verordening ruimte van de provincie Noord Brabant. Een aantal gewenste initiatieven aan de Dongenseweg en Wielevenweg kunnen daardoor niet direct vertaald worden in een bestemmingsplan. Deze initiatieven vallen binnen het gebied dat de provincie kenmerkt als 'zone integratie stad-land'. Dit betekent dat voordat er voor het gebied rondom de Dongenseweg en Wielevenweg een bestemmingsplanprocedure gestart kon worden, er door de gemeente een integrale ruimtelijke gebiedsvisie moest worden gemaakt met een goede balans tussen stad en land. Deze ruimtelijke gebiedsvisie dient steeds als onderlegger voor de reeds bekende initiatieven en de hiervoor op te stellen bestemmingsplannen. Het eerste initiatief waarvoor al een bestemmingsplan is opgesteld is het dierencrematorium. In maart 2015 is hiervoor een bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld (Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 5e herziening (naast Wielevenweg 20).
-
Naast de reeds bekende initiatieven vindt de gemeente het wenselijk om alle ruimtelijke belangen in het gebied te inventariseren en in een ruimtelijk kader te gieten. Dat betekent dat particuliere ontwikkelbelangen met algemene belangen in verband worden gebracht om de ruimtelijke kwaliteit van het hele plangebied te vergroten ten aanzien van onder andere werkgelegenheid, milieu, verkeer, ecologie, cultuurhistorie, recreatie en openbare ruimte.
-
Waterberging is een probleem in het gebied. Dit is een opgave voor de visie.
-
De visie geeft inzicht in de ecologische opgave voor dit gebied (Noordzuid-studie).
De ambitie is dat het gebied rond de Dongenseweg een heldere structuur krijgt en de ruimtelijke kwaliteit en natuurwaarden in het gebied verhoogd worden. Stad en land worden met elkaar verweven: stad en land grijpen als vingers in elkaar.
De natuur in het deel ten noorden van het Wilhelminakanaal wordt versterkt en wordt verbonden met de grotere natuurgebieden ten noorden van Tilburg (Lobelia). De verbinding kenmerkt zich door een smalle, continue ecologische corridor langs de Baron van Voorst tot Voorstweg, aangevuld met bredere stepping stones. Deze verbinding wordt met name gerealiseerd voor de mobiele soorten. (vogels, zoogdieren (met name vleermuizen) en insecten).
Het gebied grenzend aan de weg heeft een groene, tuinachtige uitstraling. De strook erachter is deels bebouwd en deels onbebouwd (groene vingers). Vervolgens vindt een overgang naar natuur plaats.
Voor de ruimtelijke ontwikkeling van de Dongenseweg vergelijken wij de ruimtelijke opbouw van de Dongenseweg met de Bredaseweg in Tilburg. Beide wegen vertonen veel gelijkenis; zowel in noord-zuidrichting als in oost-westrichting. In oost-westrichting wisselen onbebouwde groene percelen en bebouwde percelen elkaar af. In noord-zuidrichting worden rood en groen met elkaar verweven (groene vingers tussen rode verstedelijking). Het gebied grenzend aan de weg heeft een groene, tuinachtige uitstraling. De strook erachter is deels bebouwd en deels onbebouwd (groene vingers). Vervolgens vindt een overgang naar natuur plaats.
In het gebied ten noorden van de Dongenseweg, in de zone waar rood en groen elkaar afwisselen, worden beperkt nieuwe ontwikkelingen toegestaan, die passen bij een kernrandgebied als de Dongenseweg. Het zijn functies die door hun karakter niet passen bij de bestaande stad en ook niet in het buitengebied,met uitzondering van het initiatief op de hoek van de Dongenseweg/Wielevenweg waar de gemeente ingestemd heeft met de realisatie van een bedrijfskavel. Tegenover een 'rode' ontwikkeling moet een kwaliteitsverbetering in het landschap staan. Om te voorkomen dat het gebied dichtslibt met rode functies is het uitgangspunt dat minstens 2/3 van het gebied ten noorden van de Dongenseweg dat behoort tot integratie stad-land groen blijft.
De structuur ten zuiden van de Dongenseweg blijft grotendeels ongewijzigd. Het Wilhelminakanaal wordt verbreed en geschikt gemaakt voor klasse IV-schepen (circa 100 meter lang). De werk- zaamheden hiervoor zijn in volle gang. Er komt een nieuwe sluis ten zuiden van de bestaande sluis III en er wordt ten oosten van de te bouwen sluis III een zwaaikom aangelegd, waar klasse IV-schepen kunnen keren. Een deel van de Tilburgse bedrijven wordt door deze ingrepen beter bereikbaar voor de binnenvaart en de economische bedrijvigheid in met name Kraaiven en Vossenberg krijgt meer kansen.
Het sluizencomplex met bijbehorende sluiswachterwoningen is een rijksmonument. Dit wil de gemeente benutten voor recreatieve, educatieve en/of horecadoeleinden. De sluis en de kade achter het remmingwerk kunnen eventueel gebruikt worden voor passantenplaatsen, waardoor de sluis een recreatieve functie krijgt. In dit gebied wordt ook gezocht naar een geschikte locatie voor een jachthaven met reparatieactiviteiten en winterstalling voor boten.
Deze ambitie resulteert in de volgende opbouw van het plangebied en functionele indeling van gebieden:
Uitgangspunten voor ontwikkelingen:
-
als er rode functies in het gebied gerealiseerd worden, is een vingervormige verbinding tussen stad en land uitgangspunt;
-
nieuwe functies/rode ontwikkelingen moeten op eigen terrein zorgen voor een goede landschappelijke inpassing en aansluiting bij de omgeving;
-
tegenover een rode ontwikkeling staat een kwaliteitsverbetering in het landschap; investeringen in natuur en landschap worden betaald uit de winst van een beperkt aantal stedelijke ontwikkelingen (conform kwaliteitsverbetering Landelijk Gebied uit de Verordening);
-
in het gebied ten noorden van de Dongenseweg worden alleen kernrandfuncties gerealiseerd: functies die geen plek kunnen krijgen in de stad en ook niet in het buitengebied;
-
om te voorkomen dat het gebied dichtslibt met rode functies wordt bepaald dat minstens 2/3 van het gebied ten noorden van de Dongenseweg, dat behoort tot integratie stad-land groen/natuur blijft;
-
langs de Baron van Voorst tot Voorstweg wordt een ecologische corridor gerealiseerd.
Wielevenweg
De zone langs de Wielevenweg vormt aan de westzijde van het plangebied de overgang van het relatief open landschap naar het noordelijk deel van het bedrijventerrein Vossenberg. Het is een kernrandzone met een aantal 'stedelijke functies' die niet in de stad passen. Die functies betreffen dan een dierenasiel en een honden- en kattenpension, dat eerder was wegbestemd. In die zone is op dit moment ook een paardenhouderij met bedrijfswoning gevestigd, wat echter meer te zien is als een buitengebiedfunctie.
De nieuwe initiatieven betreffen de vestiging van het huisdierencrematorium en de mogelijkheid voor de vestiging van een dierenpension op locaties aan de Wielevenweg. Op de hoek van de Dongenseweg/Wielevenweg en aansluitend op het perceel Dongenseweg 145 is voorzien in de bouw van een bedrijfsbebouwing. Het gaat hier dan (deels) om een reeds lang lopend bouwinitiatief, waarover ook toezeggingen zijn gedaan. De bedrijfsfunctie is mogelijk tot en met milieucategorie 2.
Bijzondere aandacht vraagt de paardenhouderij. Die paardenhouderij is met een agrarische bedrijfsbestemming opgenomen in het geldende bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008. Echter vanwege de geurcontour mogen de bestemde activiteiten op grond van milieuwetgeving niet worden uitgeoefend. Vanwege dit feit en de te geringe oppervlakte voor een volwaardige reguliere agrarische bedrijfsvoering moet de bestemming Agrarisch bedrijf (paardenhouderij) komen te vervallen en is met de eigenaar gezocht naar een passende bestemming voor deze locatie.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders en dan specifiek gericht op het gebied gelegen aan de Wielevenweg. De thematische beleidskaders opgenomen in de visie zijn gericht op het totale gebied van de visie.
Aan de onderwerpen Milieu inclusief natuur en ecologie en Water zijn in dit bestemmingsplan aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.3.1 Historische geografie plangebied
Het plangebied is gelegen in het centrale dekzandlandschap in de Roerdalslenk. In de achttiende eeuw maakte het plangebied deel uit van een groot vochtig heidegebied dat pas in het begin van de twintigste eeuw werd ontgonnen voor de landbouw. De dekzandruggen zijn in de jaren zestig van de twintigste eeuw afgegraven. De hoogte loopt uiteen van 9.40m tot 10m +NAP.
Het plangebied maakte van oudsher deel uit van een groot, vrijwel onontgonnen gebied met moerasgronden, vennen (o.a. de Hoge en Lage Witzie en het Zwartven) en heide (de Tilburgsche en de Loonsche Heide). Alleen in het uiterste oosten van het plangebied (de Ouden Staart) en langs de noordgrens (de Vossenberg) lagen relatief hoge gronden in de vorm van landduinen. Ten oosten van de duinen van de Ouden Staart lagen de dichtstbijzijnde oude ontginningen, Hasselt en Stokhasselt.
Het plangebied bevindt zich iets ten noordoosten van de in 1733 gereedgekomen weg van Tilburg naar Dongen.
Omstreeks 1800 is men vanuit het zuidwesten van het gebied langzamerhand begonnen met de ontginning (aanplant naaldbos) van enkele percelen langs de Dongenseweg. In het begin van de twintigste eeuw was nog steeds alleen het oostelijke deel van het plangebied bebost. Tussen 1910 en 1923 ten zuidwesten van het plangebied het Wilhelminakanaal aangelegd, dat de verbinding moest vormen tussen de Zuid-Willemsvaart in het oosten en een aantal rivieren in het westen van Noord-Brabant. Tegen het zuidwestelijke deel van het plangebied is daarbij een sluis (Sluis II) aangelegd met enkele woningen voor het personeel dat de sluis moest bedienen en functionele bijgebouwen.
4.3.2 Verwachtingswaarde plangebied
In 2007 werd door BILAN-Fontys Hogescholen een onderzoek uitgevoerd naar de archeologische en cultuurhistorische waarden in het plangebied Vossenberg (Van Ouden Staart tot Rouw Bosschen, Tilburg Vossenberg West 1572-3194-2007).
Het door Bilan uitgevoerde booronderzoek toonde de uitgevoerde ontgrondingen aan. Er werden geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Het gebied heeft een lage verwachting op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW), een (deels) hoge verwachting op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi). In de omgeving van het plangebied zijn vondsten bekend die dateren uit het Mesolithicum, het Neolithicum en in mindere mate uit de
IJzertijd.
In 2008 is voor dit gebied, evenals voor het gebied ten oosten van de Voldijk een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd (BAAC, 2008). Binnen het onderzoeksgebied zijn slechts op één plek archeologisch interessante grondsporen aangetroffen. Gezien de geringe spoordichtheid en het geringe oppervlakte waarop de sporen zijn waargenomen lijkt het onwaarschijnlijk dat de sporen deel uitmaken van een nederzetting. Na een KNA-conforme waardering van de sporen is geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig was.
4.3.3 Cultuurhistorie en monumentenzorg
In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en wordt daar ook als waardevol beschouwd. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 20053 als basis. In het plangebied zijn echter geen MIP-panden of waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
In het plangebied worden geen bijzondere cultuurhistorische waarden aangetroffen. Er bevindt zich geen noemenswaardige groenstructuur op of in de directe nabijheid van het plangebied. De huidige parcellering is vermoedelijk pas in de tweede helft van de twintigste eeuw tot stand gekomen.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant wordt het wegenpatroon in het gebied Vossenberg op Brabants niveau als “redelijk hoog“ gewaardeerd. Die wegen liggen echter niet binnen de grenzen of in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied.
De Voldijk, die stamt uit het begin van de 18e eeuw, is aangelegd als verhoogde weg door een van oudsher zeer moerassig gebied en diende waarschijnlijk ook als keerdijk tegen overstromingen van de rivier de Donge. De ouderdom, herkenbaarheid in het huidige landschap en oorspronkelijk- heid van de Voldijk bepalen voor deze weg de waarde als cultuurhistorisch lijnelement.
De overige wegen in Vossenberg zijn later aangelegd, zij hebben namen gekregen die verwijzen naar het oudere landschap: Tweede Sluisweg is genoemd naar Sluis Twee in het Wilhelminakanaal, Rouwveldenseweg en Groenvenseweg zijn genoemd naar respectievelijk de benaming Rouwveld en 't Groenven, beide met een vermelding op de kaart van Zijnen uit 1760. Het huidige wegenpatroon is ontstaan vlak na de aanleg van het Wilhelminakanaal en is sindsdien niet tot nauwelijks meer veranderd. De onderlinge verbondenheid van de wegprofielen met de bomenrijen en de singels is groot en de landschappelijke context is duidelijk zichtbaar.
Van de oorspronkelijke verkaveling is buiten het wegenpatroon vrijwel niets meer als zodanig herkenbaar. Ten zuidwesten van de Voldijk is het oorspronkelijke verkavelingpatroon enkel nog te herkennen aan de positie van de woningen. Deze woningen staan schuin ten opzichte van de Voldijk maar hebben exact in het verlengde van de kavels gelegen. Belangrijk is ook de brede afwateringssloot in het noorden van het plangebied. Een ander element met een gemiddeld hoge waardering is het bosperceel aan de Tweede Sluisweg.
Ook het op enige afstand van het plangebied gelegen Wilhelminakanaal kent een hoge waardering in cultuurhistorisch opzicht en is tevens van belang als ruimtelijke drager in het landschap. Aan/in het Wilhelminakanaal ligt een sluizencomplex (Sluis II) dat weliswaar niet als monument is aangewezen en net buiten het plangebied is gelegen maar in cultuurhistorisch opzicht waardevol is. Het dateert uit 1917 en is uitgevoerd als een enkele bajonetsluis. Voor wat betreft de bijgebouwen is de sluis identiek aan het van rijkswege beschermde complex van Sluis III dat ten zuidoosten van het plangebied is gelegen.
Vertaling naar bestemmingsplan: Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie of archeologie bestaat er geen bezwaar tegen de geplande ontwikkelingen aangezien er geen cultuurhistorisch waarde- volle objecten of structuren aangetast worden. Gelet op de ontgrondingen die in het gebied hebben plaatsgevonden en de geringe sporendichtheid elders in Vossenberg, hoeft er geen nader archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
4.4 Bedrijvigheid
4.4.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven
In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):
-
Grootschalig gemengd (kavels groter dan 2ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.
-
Kleinschalig gemengd (kavels tot 2ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.
-
Lokaal gemengd (kavels tot 5.000m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.
Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 en Omgevingsvisie Tilburg 2040.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven en overige voorzieningen welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richt- afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (zie de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten) en gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Alle relevante bedrijven en voorzieningen, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plan- gebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf/voorziening behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen bedrijven en voorzieningen in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren.
Het bestemmingsplan betreft een deel van het gebied waarop die visie integratie stad-land betrekking heeft. In het bestemmingsplan wordt het volgende geregeld:
-
bedrijfsbebouwing op de hoek Wielevenweg/Dongenseweg en het perceel Dongenseweg 145 (nieuwe activiteit) met al dan niet behoud van de bestaande woning aan de Dongenseweg 145;
-
een dierenpension (nieuwe activiteit);
-
het bestaande honden- en kattenpension (was eerder wegbestemd);
-
bedrijfsbebouwing met een bedrijfswoning (omzetting bestaande paardenhouderij met bedrijfswoning).
Het gebied wordt door de aanwezigheid van bedrijvigheid en andere voorzieningen en de nabijheid van drukke wegen gezien als gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Naast woningen komen er andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstanden van milieubelastende activiteiten veelal bepalend. Doordat er sprake is van een gemengd gebied mag er één afstandsstap van de richtwaarden van Bedrijven en milieuzonering worden afgehaald tot aan een gevoelige bestemming (in dit geval de bedrijfswoning aan Wielevenweg 28). In de onderstaande tekst is uitgegaan van de richtafstanden uit de VNG brochure waar één afstandsstap is afgehaald.
Het bestaande honden- en kattenpension aan de Wielevenweg 26 ligt voor wat betreft de mogelijkheid tot het in pension houden van honden op 50m van de bestaande bedrijfswoning. Ook het nieuwe bedrijf op de hoek Wielevenweg-Dongenseweg waar maximaal een categorie 2 bedrijf mogelijk is, voldoet ruim aan de richtafstand van 10m tot aan de bedrijfswoning. Verder dient moet bij realisatie van het nieuwe bedrijf op de hoek Wielevenweg/Dongenseweg een afstand van minimaal 10 meter in acht te nemen ten opzichte van van de bestaande woning aan de Dongeseweg 145.
Het dierencrematorium ligt op meer dan 50 meter van de bedrijfswoning en de dagopvang voor honden ligt eveneens op een grotere afstand dan 50 meter. Hiermee wordt voldaan aan de criteria voor het inpassen van bedrijvigheid.
Het bedrijf behorend bij Wielevenweg 28 kan in dit verband verder buiten beschouwing blijven.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's
vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
-
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
-
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
-
Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen";
-
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
5.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
-
de kans op een ongeval;
-
het effect van het ongeval;
-
het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
-
de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.
5.3.4 Verantwoordingsplicht
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maat- schappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaam- heid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:
-
het projectkader;
-
de hoogte en toename van het groepsrisico;
-
bronmaatregelen;
-
ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;
-
mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
-
mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
-
mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
-
mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
5.3.5 Inrichtingen
Buiten het plangebied liggen 8 risicovolle inrichtingen die potentieel relevant zijn; de relevantie van deze inrichtingen voor dit bestemmingsplan wordt onderstaand per inrichting inzichtelijk gemaakt. Uit deze analyse blijkt dat geen van deze inrichtingen relevant zijn voor het plangebied. Geen van deze inrichtingen dient dus betrokken te worden bij de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.
Het bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk, hiermee is sprake van een (mogelijke) uitbreiding van 3433m² bedrijfsbebouwing. Dit komt uitgaande van 40 personen per hectare neer op een toename van ongeveer 14 personen. Gezien de afstand tot aan de waardoor geen sprake is van toename van het groepsrisico.
Bedrijf | adres | Beschrijving | Afstand tot aan plangebied | Invloedsgebied | |
1 | Versteijnen's internationaal Transportbedrijf B.V. | Zeusstraat 3 Tilburg | 2 opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen in een overslagruimte voor gevaarlijke stoffen (PGS15-opslag) | 330m | 3350m |
2 | Chroom techniek van der Velden | Minosstraat 15 | Oppervlakte- behandeling en overige metaalbewerking | 210m | 0m |
3 | Holding CZL Tilburg BV | Boterberg 30 | Oppervlakte- behandeling en overige metaalbewerking | 450m | 0m |
4 | Fuji Film | Oudenstaart 1 Tilburg | Diverse opslagen | 700m | Gering _niet over plangebied |
1 Versteijnen's internationaal Transportbedrijf B.V.
De inrichting Versteijnen's internationaal transportbedrijf heeft twee opslagruimten PGS 15 en een tankstation. Bij brand kunnen er toxische verbrandingsproducten vrijkomen. Dit levert een invloedsgebied op bij stabiel weer van 3350m. Bij wind neemt het invloedsgebied af, doordat er sneller verdunning optreedt. Het groepsrisico ligt ten tijde van het opstellen van de Qra (zie QRA Versteijnen Zeusstraat bijlage bij milieuparagraaf) ruim onder de 10% van de oriëntatiewaarde. De ontwikkeling ligt op 330m waar in totaal ongeveer 14 personen meer aanwezig zullen zijn dan ten tijden van de Qra. Dit levert geen significante bijdrage op aan het groepsrisico.
2 en 3 Chroom techniek van der Velden / Holding CZL Tilburg BV
De emissie van chroom(VI)zuur uit procesbaden is niet relevant voor de externe veiligheid. Ook de opslag van chroom(VI)zuur in oplossing én die van het poedervormige chroom(VI)zuur zal bij een brandcalamiteit niet leiden tot knelpunten met betrekking tot de externe veiligheid. Dit volgt uit de notitie over externe veiligheidsrisico's van chroom (VI) zuurbaden/-opslagen van het centrum voor externe veiligheid van de regionale inspectie volksgezondheid en milieu.
4 Fuji Film
De inrichting Fuji Film Manufacturing Europe B.V. betreft een inrichting voor de vervaardiging van fotochemische producten. Fuji Film is een BRZO bedrijf dat, voor wat betreft de vergunde waarde aan opslagen, is ingedeeld als PBZO bedrijf. Tevens heeft Fuji Film vergunning tot het oprichten van 5 windmolens.
Uit de QRA van 20 april 2009 blijkt dat de plaatsgebonden risico 10-6 van de opslagen niet ligt over onderhavig bestemmingsplan. De plaatsgebonden risico 10-8 van de opslagen ligt eveneens niet over dit bestemmingsplan. Voor inrichtingen wordt de 10-8 gezien als het gebied waarbinnen de belangrijkste effecten optreden en kan, bij het ontbreken van een vastgesteld invloedsgebied, ook wel benaderd worden als het invloedsgebied.
De opslagen van Fuji Film zijn daarmee niet relevant voor dit bestemmingsplan.
* Voor de windmolens geeft de figuur de PR 10-5 weer.
Op het bedrijventerrein van Fuji Film heeft Evelop Ontwikkeling B.V. een windpark met vijf windturbines ontwikkeld. Voor de windturbines op het Fuji Film-terrein is door Fuji Film een veiligheidsrapport opgesteld met de risico's die Fuji Film met en zonder windturbines heeft en is een memo met de titel "veiligheidsrisico's wind-turbines (PR,GR en installaties) voor bedrijven nabij het Fuji Film-terrein", opgesteld door Ecofys (20 april 2009).
De PR 10-6 van één van de windmolens ligt over onderhavig bestemmingsplan. Windmolens kennen geen invloedsgebied. Het bestemmingsplan maakt binnen de PR 10-6 geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. De gehele inrichting van Fuji Film is daarmee niet relevant voor de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.
Doordat het plan ligt binnen het invloedsgebied van Versteijnen moet de verantwoordingsplicht worden ingevuld.
5.3.6 Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.
5.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 3000 meter van de A58. Voor de A58 geldt conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) een veiligheidsafstand van 24 meter. De ontwikkeling ligt daarbuiten. De vereiste basisveiligheid voor de A58 is hiermee geboden.
Ten aanzien van het groepsrisico van de A58 geldt dat de ontwikkeling buiten het invloedsgebied van de vervoerde gevaarlijke stoffen ligt. De A58 is daarmee verder niet relevant voor de planontwikkeling.
Het plangebied ligt tegen de route gevaarlijke stoffen, in het extern veiligheidsrapport dat is opgesteld door Oranjewoud met projectnummer 234775 (zie Routering externe veiligheid bijlage bij milieuparagraaf) m.b.t. routering van gevaarlijke stoffen blijkt dat het groepsrisico ruim onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt.
Het plangebied is kwa aantal personen dermate gering dat het niet zorgt voor een overschrijding van de
oriëntatiewaarde en/of significante toename van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. De ontwikkeling ligt op een afstand van ongeveer 2500 meter van de spoorlijn.
In de Beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan zal worden van de uitgangspunten zoals deze verwoord zijn in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen nieuwe objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.
Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat het invloedsgebied van de spoorlijn 3.000 meter is. Het invloedsgebied valt dus over het plangebied. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject de hoogte van het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt in de huidige situatie. Tevens maakt het bestemmingsplan geen toename van de personendichtheid mogelijk. De verantwoordingsplicht moet conform de circulaire alleen ingevuld worden bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of een toename van het groepsrisico, van beide is voor dit plan geen sprake. De spoorlijn is daarmee verder niet relevant voor de planontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
5.3.8 Restrisico en conclusies
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn en van Versteijnen's Internationaal Transportbedrijf B.V.Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van Versteijnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie Verantwoording externe veiligheid bijlage bij milieuparagraaf en Advies brandweer).
Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatre- gelen.
In de verantwoording worden de volgende relevante conclusies getrokken:
-
er is geen significante toename van het groepsrisico;
-
door het aanbrengen van een afsluitbare ventilatie wordt de mogelijkheid vergroot om inpandig te schuilen;
-
er vindt geen actieve risicocommunicatie plaats.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
5.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
5.4.1 Wegverkeerlawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen die binnen de zones van wegen liggen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). De normen uit de Wet geluidhinder zijn hierdoor formeel niet van toepassing.
5.4.2 Railverkeerlawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
5.4.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterrein- en" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. Het plangebied ligt wel binnen de invloedssfeer van de zone industrielawaai die geldt voor het bedrijventerrein Vossenberg.
Er zijn drie woningen in het plangebied, waarvoor geldt dat deze zijn gelegen binnen de 50 dB(A) contour van
het gezoneerd bedrijventerrein Vossenberg waarop Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder van toepassing is. Binnen deze geluidcontour, opgenomen in het huidige bestemmingsplan Vossenberg, mag de geluidsbelasting van alle bedrijven tezamen niet meer bedragen dan 50dB(A) etmaalwaarde.
Wielevenweg 28 en Dongenseweg 145
Deze bestaande woningen zijn ook in het huidige bestemmingsplan al als zodanig bestemd. Dit betekent dat er geen sprake is van een nieuwe situatie en derhalve geen toetsing aan de Wet geluidhinder hoeft plaats te vinden. Tevens is er geen noodzaak om hogere waarden vast te stellen voor deze woning voor industrielawaai.
Wielevenweg 26
Op dit perceel bevindt zich een bestaande dienstwoning bij het bestaande honden- en kattenpension dat is wegbestemd. Voor deze woning kan niet direct worden verwezen naar het geldende bestemmingsplan, nu het honden- en kattenpension in het geheel is wegbestemd. Toch kan ook voor deze woning toetsing echter achterwege blijven omdat de woning ten tijde van het vaststellen van de zone (KB 25 juni 1993) van industrieterrein Vossenberg al aanwezig was en tevens een hogere waarde voor industrielawaai voor de woning is vastgesteld. Dit betekent tevens dat er geen (hernieuwde) toetsing aan de Wet geluidhinder hoeft plaats te vinden.
De bestaande bedrijven op industrieterrein Vossenberg worden niet beperkt in hun vergund recht maar ook niet in de akoestische ruimte die nog op de zone aanwezig is, omdat bij het vaststellen van de zone al rekening is gehouden met de aanwezigheid van deze woning.
5.4.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
5.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. De functies zijn of reeds bestaand en daar waar het in nieuwe ontwikkeling voorziet, kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
5.6 Geur
5.6.1 Industriële geur
In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
5.6.2 Agrarische geur
Er zijn geen veehouderijen toegestaan/aanwezig binnen een straal van 2 kilometer ten opzichte van het plangebied. Hierdoor is er dus ook geen sprake van agrarische geurhinder.
5.7 Bodem
Binnen het plangebied is een aantal ontgrondingen geregistreerd. In het bodeminformatiesysteem staan deze verdachtmakingen als voldoende onderzocht vermeld. Mogelijk dat deze ontgron- dingen nooit hebben plaatsgevonden, of nooit zijn aangevuld met gebiedsvreemd materiaal. Voor het overige zijn geen bodembedreigende activiteiten binnen het plangebied bekend. Er is een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd, waarbij een aantal nog actueel is. Deze onderzoeken kunnen gebruikt worden bij de aanvraag voor
een omgevingsvergunning. Een bodemonderzoek is maximaal 5 jaar geldig.
5.8 Natuur En Ecologie
5.8.1 Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
5.8.2 Beleid m.b.t. gebieds - en soortenbescherming
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelricht- lijn, en in de toekomst de Habitatrichtlijn, zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).
Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.
Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.
Flora- en faunawet
Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het nemen van mitigerende maatregelen of door een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. Sinds 23 februari 2005 is het vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor tabel 1- c.q. algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.
-
In de Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen:
-
tabel 1: algemene soorten (zoals gewone pad, diverse muizensoorten, mol, konijn, grasklokje)
-
tabel 2: overige soorten (zoals eekhoorn, wilde gagel, kleine modderkruiper)
-
tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn (zoals vleermuizen, kamsalamander, das) vogels (belangrijk zijn de soorten opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten).
5.8.3 Situatie binnen het plangebied
Natura 2000
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ruim 6 kilometer afstand van het plangebied en bestaat uit de Loonse en Drunense Duinen, Landgoed Plantloon, De Brand & De Leemkuilen. Het Natura 2000-gebied is aangewezen voor habitattypen en –soorten die met name (zeer) gevoelig zijn voor externe activiteiten die vermesting, verontreiniging, verdroging of verzuring kunnen veroorzaken.
Gezien de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied en de relatief geringe omvang van de geplande activiteiten binnen het plangebied, wordt zonder meer aangenomen dat er geen negatieve effecten zullen ontstaan op de natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied.
Ecologische Hoofdstructuur
Binnen het plangebied komen volgens de Verordening ruimte Noord-Brabant geen onderdelen voor van de Ecologische Hoofdstructuur.
Flora- en faunawet
In 2002 en 2006 is door het Ecologisch Adviesbureau Cools een onderzoek uitgevoerd naar beschermde en bedreigde planten- en diersoorten binnen het plangebied. Op basis van de huidige inrichting en een deskundigenoordeel kan worden gesteld dat de natuurwaarden die in 2002 en 2006 werden aangetroffen geheel of grotendeels nog aanwezig zullen zijn binnen het plangebied.
Tabel 1: algemene soorten
Het plangebied is een vaste verblijfplaats, foerageer- en/of rustplaats voor de mol, het konijn, alsook zeer waarschijnlijk voor de rosse woelmuis, bosmuis, veldmuis, huisspitsmuis, haas, egel. Door de geplande activiteiten zal het leefgebied van de genoemde soorten binnen het plangebied slechts deels verdwijnen. Zowel binnen alsook in de omgeving van het plangebied is nog voldoende leefgebied aanwezig voor deze soorten, zodat op lokaal niveau er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten en/of de populaties kunnen ontstaan.
Tabel 2: overige soorten
Soorten die zijn opgenomen in tabel 2 komen binnen het plangebied niet voor.
Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn
Vleermuizen
Het plangebied is een foerageergebied voor enkele exemplaren van de gewone dwergvleermuis en mogelijk ook van een of twee exemplaren van de iets minder algemene laatvlieger. Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in bomen of gebouwen zijn zo goed als zeker uitgesloten, evenals vaste vliegroutes.
Door de geplande activiteiten zal het foerageergebied van de genoemde vleermuissoorten niet of nauwelijks
verdwijnen. Ook in de omgeving van het plangebied is voldoende foerageergebied aanwezig voor de vleermuissoorten, zodat op lokaal niveau er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding
van de genoemde vleermuissoorten en/of de populaties kunnen ontstaan.
Vogels
Binnen het plangebied broeden zeer waarschijnlijk enkele vogelsoorten. Hiertoe behoren de ekster, koolmees en zwarte kraai van de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten. Andere soorten uit de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten komen in het plangebied zeer waarschijnlijk uitsluitend foeragerend en/of rustend voor, zoals de roek, huismus, gierzwaluw en boerenzwaluw. Aangezien de roek, huismus, gier- en boerenzwaluw echter niet (zullen) broeden binnen het plangebied dienen er ook geen activiteiten plaats te vinden ter eventuele bescherming of compensatie van de nesten.
Naast de genoemde vogelsoorten uit de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten broeden, foerageren dan wel rusten er binnen het plangebied diverse andere vogelsoorten, waaronder de staartmees, heggenmus, merel, vink, kauw, houtduif, roodborst en winterkoning.
Door de geplande activiteiten zal het broed-, foerageer- en/of rustgebied van deze vogelsoorten niet of nauwelijks verdwijnen. Ook in de omgeving van het plangebied is voldoende broed-, foerageer- en/of rustgebied aanwezig voor de vogelsoorten, zodat op lokaal niveau er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde vogelsoorten en/of de populaties kunnen ontstaan.
Maatregelen
Compensatie
De Flora- en faunawet kent geen compensatieplicht. Toch kan compensatie voor streng beschermde soorten noodzakelijk zijn, als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden en het maatschappelijk belang van het plan zo groot is dat negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Compensatie is dan een laatste redmiddel om de 'gunstige staat van instandhouding' van streng beschermde soorten te waarborgen. Zoals reeds in de voorgaande tekst is aangegeven is er voor de streng beschermde diersoorten (vleermuizen, roek) waarvan het leefgebied zal verdwijnen of verminderen door de geplande activiteiten binnen dan wel in de omgeving van het plangebied nog voldoende geschikt leefgebied aanwezig, zodat de gunstige staat van instandhouding van de soorten niet in gevaar komt en compensatie niet noodzakelijk is.
Mitigatie
Eventuele vernietiging van broedbiotopen (= verwijdering van bomen, struiken, ruigten, graslandvegetaties) van de vogelsoorten kan het beste plaatsvinden vanaf half augustus tot half maart. Vooraf dient echter wel een veldinspectie worden uitgevoerd naar evt. nog broedende vogels dan wel de verzorging van vliegvlugge jongen.
Om te voorkomen dat er binnen het plangebied zich tijdens de werkzaamheden broedvogels kunnen vestigen wordt aanbevolen om na de vernietiging van de broedbiotopen, de vegetatie binnen eventueel braakliggende delen kort te houden door middel van maaien, verwijderen van maaisel en eventueel snoeien/verwijderen van opslag van struiken en bomen.
Diersoorten behorende tot tabel 1 die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied (direct) nabij het werkgebied.
5.8.4 Onderzoek en advies
Flora- en faunawet
Een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is voor de geplande activiteiten niet noodzakelijk:
-
voor vogels, als de vernietiging van de territoria/nesten binnen het plangebied door het verwijderen van grasland- en ruigtevegetaties, struiken en bomen plaatsvindt in de periode half augustus tot half maart;
-
voor de diersoorten die opgenomen zijn in tabel 1 en binnen het plangebied (kunnen) voorkomen, te weten het konijn, de mol, haas, egel, bosmuis, rosse woelmuis, veldmuis, huisspitsmuis;
-
voor de gewone dwergvleermuis en mogelijk ook laatvlieger, aangezien deze vleermuissoorten het plangebied uitsluitend gebruiken als foerageergebied en er voldoende foerageergebied aanwezig is in de directe omgeving van het plangebied, waardoor er op lokaal niveau geen negatieve effecten ontstaan op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten en/of de populaties.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat activiteiten binnen het plangebied die territoria/nesten of andere delen van het leefgebied vernietigen, in de periode van half augustus tot half maart zonder ontheffing kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de zorgplicht van de Flora- en faunawet. Aanvullend
onderzoek naar beschermde soorten wordt niet noodzakelijk geacht.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand Watersysteem
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Donge en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van het waterschap de Brabantse Delta.
Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van:ongeveer 5,9 Ha. De terreinhoogte verloopt geleidelijk van ongeveer 9,00 m + NAP in de zuidwestelijke kant naar ongeveer 9,50+ in de noordoostelijke kant.
De samenstelling van de bodem is globaal bekend: matig fijn zand. Onder de deklaag (ca. 10 m dik) ligt de eerste watervoerende pakket (ca. 50 m dik), bestaande uit grof zand. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) is afgeleid van het GEOFOX onderzoek 23 oktober 2006 en ligt op ongeveer 8,00-8,25 m + NAP; de gemiddeld laagste grondwaterstand ligt op ongeveer 7,25- m + NAP. De bestaande ontwatering (ruim 1 m ten opzichte van de maatgevende grondwaterstand (=GHG+0,20m)) is voldoende.
Het plangebied grenst direct aan het industrieterrein Vossenberg. Het vuil- en regenwater wordt per perceel inpandig / op eigen terrein apart verzameld. Het vuilwater wordt ter plaatse afgevoerd via drukriolering. Het vuilwater wordt afgevoerd en verpompt richting de zuiveringsinstallatie Tilburg, in beheer van waterschap De Dommel. Het regenwater wordt geborgen op eigen terrein en geleidelijk afgevoerd door middel van infiltratie, zaksloten en watergangen.
6.2 Duurzaam Stedelijk Water
In de bestaande situatie is er sprake van een dierenasiel aan de Wielevenweg 20, een honden - en kattenpension aan de Wielevenweg 26, een paardenhouderij met bedrijfswoning aan de Wielevenweg 28 en een woning met kantoor aan de Dongenseweg 145. De bestaande verharding watert af op eigen terrein, er is geen sprake van hemelwatertransport naar buiten het terrein. De weg hoort wel tot het plangebied, maar verandert niet qua inrichting. De weg watert af op de bermsloot, waterhuishoudkundig verandert dit niet.
Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het water- beheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap de Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2015 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur waterschap Brabantse Delta (2015). Voor de uitbreidingen gelden de beleidsregels hydraulische randvoorwaarden 2009 (7 juli 2009) van waterschap Brabantse Delta.
Afwegingen
Aan de bestaande bebouwing wordt nieuwe bebouwing toegevoegd. De af te wateren bruto oppervlakte neemt toe. In de bestaande situatie is de afwatering van de verharde oppervlakten deels gerealiseerd. Deze oppervlakten in de nieuwe situatie zijn op basis van de plankaart weergegeven in onderstaande tabel.
Plansituatie | Bruto oppervlakten (m²) | Netto afvoerende oppervlakten (m²) |
Dak | 12.705 | 12.705 |
Terrein open verharding particulier | 8.710 | 6.665 |
Erf / deels verhard | 475 | 60 |
Gesloten verharding openbaar | 2.970 | 2.970 |
Berm / deels verhard t.b.v. inritten en parkeren | 4.500 | 1.915 |
Berm onverhard | 1.575 | 0 |
Waterberging | 2.030 | 2030 |
Groen / onverhard | 25.630 | 0 |
Som | 58.595 | 26.340 |
Voor de uitbreidingen gelden de beleidsregels hydraulische randvoorwaarden 2009 (7 juli 2009) van waterschap Brabantse Delta. Op basis van berekeningen met de regenduurlijnen bedraagt de waterbergingsopgave 743m³, bij een maatgevende bui met een herhalingstijd van 10 jaar (T10) en op basis van een bergende waterschijf van maximaal 0,5m. Daarbij is de landbouwkundige afvoer (0,67 l/s.Ha mogelijk). Dunnere waterschijven (kleinere waterdiepten) betekenen een kleinere bergingsopgave, maar eisen meer ruimte. Een grotere waterschijf is mogelijk, maar heeft een praktische beperking in verband met uitvoerbaarheid en beheerbaarheid.
De beste uitwerking van deze retentievoorziening is een watergang langs de achterkant van de percelen, waarlangs ook een schouwpad ingericht wordt voor beheer en onderhoud. Deze waterberging is eventueel in te passen bij andere ontwikkelingen bijvoorbeeld in het kader van het masterplan Integratie Stad-Land.
Op basis van een drooglegging (diepte van de waterspiegel vanaf het maaiveld) van 0,5m en een beschikbare lengte voor een watergang van 265m, is de benodigde bodembreedte van de watergang ongeveer 3m, oftewel een breedte van ongeveer 9m op maaiveldhoogte. De benodigde ruimte op maaiveldhoogte voor zon watergang bedraagt dan ook ongeveer 2.400m².
Bij T100 dient wateroverlast te worden voorkomen. Daar kan voldoen worden, indien het overtollige regenwater past in de ingerichte bergingsvoorziening. Uit berekeningen met de regenduurlijnen blijkt deze extreem neerslag een volume te hebben van ongeveer 1.260m³, oftewel ongeveer 520m³ meer dan bij een bui T10. De bij de beschikbare ruimte tussen de maximale peilstijging bij T10 en het maaiveld past ruim dit volume, waardoor onacceptabele schade niet te verwachten valt bij extreem neerslag, mits de bebouwing hoger komen te staan dan het openbare ruimte, zodat de 'berging op straat' de eventuele pieken in de afvoer kan afvlakken.
Als de landbouwkundige afvoer in de praktijk niet haalbaar blijkt, dan bedraagt deze bergingsopgave ongeveer 860m³ bij T10. De benodigde oppervlakte bedraagt dan ook ongeveer 3.000m². Bij extreme neerslag (T100) past het overtollige water eveneens in de waterberging.
Watersysteem
Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:
-
de aanleghoogte van het openbaar gebied is zodanig dat de kruin van de weg minimaal 5cm onder de terreinhoogten van het openbaar gebied ter hoogte van de perceelgrenzen ligt;
-
de terreinhoogte van het openbaar gebied ter plaatse van de perceelgrenzen (T-hoogten) zijn minstens gelijk aan de bestaande T-hoogten;
-
de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
-
het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
-
het vuil- en hemelwater worden inpandig gescheiden ingezameld en aangeboden bij de perceelgrens voor verdere afvoer;
-
het vuilwater kan aangesloten worden op de gemeentelijke drukriolering. Toetsing van de afvoercapaciteit van de bestaande drukriolering kan leiden tot aanpassingen van de geïnstalleerde afvoercapaciteit;
-
het regenwater kan het beste op de groene bestemming geborgen worden, aan de zuidoostelijke kant van het plangebied;
-
de afwatering van de Wielevenseweg stroomt af naar de bermsloten en voert af naar de bergingsvoorziening;
-
bergen op eigen terrein kan. Mits een escape op de bergingsvoorziening voor afvoer bij extreme neerslag;
-
de bergingsopgave bedraagt 743m³ bij een maatgevende neerslag met een herhalingstijd van 10 jaar en mogelijk realiseren van landbouwkundige afvoer;
-
deze bergingsvoorziening kan bijvoorbeeld een watergang met een bodembreedte van 3m, een lengte van 265m, een waterdiepte bij T10 van 0,50m en een drooglegging van 0,50m;
-
als de landbouwkundige afvoer niet mogelijk in de praktijk blijkt, dan bedraagt deze opgave ongeveer 860m³;
-
de afvoercapaciteit is voldoende om een maatgevende bui met een herhalingstijd van 2 jaar. Hiervoor hanteer de gemeente de bui 8 van de Leidraad Riolering.
6.3 Watertoets
Het plan is voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap Brabantse Delta, in verschillende stadia van planvorming. De waterparagraaf is via een e-mail van 26 augustus 2013 voorgelegd. Het waterschap heeft een voorlopig instemmend wateradvies verstrekt, via de mail d.d. 5 september 2013. Zie Voorlopige advies Waterschap Brabantse Delta inzake waterparagraaf.
Hoofdstuk 7 Opzet Plan
In het gebied ten noorden van de Dongenseweg, in de zone waar rood en groen elkaar afwisselen, worden beperkt nieuwe ontwikkelingen toegestaan, die passen bij een kernrandgebied als de Dongenseweg. Het zijn functies die door hun karakter niet passen bij de bestaande stad en ook niet in het buitengebied,met uitzondering van het initiatief op de hoek van de Dongenseweg/ Wielevenweg waar de gemeente ingestemd heeft met de realisatie van een bedrijfskavel. Dit kavel fungeert als introductie op het bedrijventerrein. Tegenover een 'rode' ontwikkeling moet een kwaliteitsverbetering in het landschap staan. Om te voorkomen dat het gebied dichtslibt met rode functies is het uitgangspunt dat minstens 2/3 van het gebied ten noorden van de Dongenseweg dat behoort tot integratie stad-land groen blijft (zie visie Integratie stad-land Dongenseweg).
De zone langs de Wielevenweg vormt aan de westzijde van het gebied, waarop de Visie integratie stad-land zich richt, de overgang van het relatief open landschap naar het noordelijk deel van het bedrijventerrein Vossenberg. Het is een kernrandzone met een aantal 'stedelijke functies' dat niet in de stad past, maar ook niet in het buitengebied. In dit deel ligt thans een dierenasiel, een honden - en kattenpension, een paardenhouderij met bedrijfswoning en een woning met kantoorruimte.
Het honden- en kattenpension is in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 wegbestemd in de veronderstelling dat dit onderdeel uitmaakte van de locatie van de paardenhouderij. Gebleken is evenwel dat het honden- en kattenpension nog steeds volop in exploitatie is en de gronden waarop dat is gevestigd helemaal niet in eigendom zijn bij de eigenaren/exploitanten van de paardenhouderij. Om die reden is besloten om het honden- en kattenpension (weer) positief te bestemmen, met de planologische mogelijkheid voor een dienstwoning zolang als het pension in exploitatie blijft.
Daarnaast is een perceel van de gemeente tussen het toekomstige huisdierencrematorium en het bestaande honden- en kattenpension in dit bestemmingsplan bestemd voor eveneens een dierenpension. Er is een zekere interesse getoond voor deze gronden en door nu planologisch mogelijk te maken dat deze gronden kunnen worden aangewend voor een dierenpension kan snel worden geschakeld indien zich een initiatiefnemer elders uit de stad meldt.
Naast deze diergerelateerde functies is gekozen voor enige bedrijfsontwikkeling, dit tot en met milieucategorie 2. Dit geldt op de eerste plaats voor de locatie hoek Dongenseweg/ Wielevenweg. De bestaande woning met kantoor (Dongenseweg 145) wordt behouden. Deze kan met dit bestemmingsplan worden vervangen door bedrijfsbebouwing dan wel worden geïntegreerd in de bedrijfsbebouwing als bedrijfsruimte.
Een bedrijfsontwikkeling is op de tweede plaats opgenomen voor de thans aan de Wielevenweg gevestigde paardenhouderij. Alhoewel met een bestemming voor een paardenhouderij opgenomen in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008 is echter gebleken dat een (volwaardige) paardenhouderij vanwege de geurcontour niet te vergunnen is op grond van de Wet milieubeheer/Wet geurhinder en veehouderij. De bestemming paardenhouderij wordt derhalve opgeheven. Een vervangende algemene agrarische bestemming is gezien de omvang en de ligging van de locatie geen reële optie. Om die reden is geopteerd voor een bedrijfsbestemming, waarbij de bedrijfsbebouwing beperkt van opzet is. Aangezien het perceel ligt in de groen-blauwe mantel is dit ook in overeenstemming met artikel 11.6 van de Verordening ruimte van de provincie Noord Brabant. Daarin wordt gesteld dat in de groen-blauwe mantel een VAB-vestiging mogelijk is mits:
-
het bestemmingsvlak maximaal 5000m2;
-
overtollige bebouwing wordt gesloopt;
-
het een bedrijf betreft in milieucategorie 1 en 2;
-
het maximaal één bedrijf betreft;
-
geen kantoor;
-
zelfstandige detailhandel maximaal 200m2.
Er is in casu sprake van opheffing van een agrarische bedrijf en er wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.
Voor het gebied Wielevenweg is ervoor gekozen om voor de nieuwe rode/stedelijke functies de bestaande rooilijnen van de gebouwen langs de Wielevenseweg en langs de Dongenseweg aan te houden.
Verder is er voor gekozen de bedrijfsbebouwing op de hoek Dongenseweg/Wielevenweg dezelfde hoogte mee te geven als de bedrijfsbebouwing op noordelijk gelegen deel van het bedrijventerrein Vossenberg aan de Dongenseweg (ten westen van de Wielevenweg). Zo sluit de bebouwing op de hoek qua maat en schaal aan bij dat deel van het bestaande bedrijventerrein Vossenberg. Het hoekperceel markeert op die wijze waar het bedrijventerrein overgaat in het meer landschappelijke deel van de Dongenseweg en andersom beëindigt het perceel het landschappelijk deel van de Dongenseweg. Voorts is een zone opgenomen met een lager bebouwingspercentage waardoor, zoals reeds is aangegeven, de bestaande woning met kantoor geintegreerd kan worden in de bedrijfbebouwing of vervangen kan worden door bedrijfsbebouwing van een soortgelijke schaal. Dit verbijzonderde element sluit aan op de korrel van de woonbebouwing op het landschappelijk deel van de Dongenseweg.
De overige bestaande en geprojecteerde bebouwing aan de Wielevenweg bestaat voornamelijk uit gebouwen met de lange zijde aan de Wielevenweg en een beperkte hoogte (7m) zodat de over- gang van het bedrijven- terrein naar het landschap geleidelijk is. De open ruimte behorende bij de bebouwing wordt niet achter de bebouwing maar naast de bebouwing aan de weg gesitueerd om het meer open karakter van deze zone te bewerkstelligen. Daartoe zijn voor de nieuwe functies ook bouwvlakken opgenomen. Daarnaast zijn er op een aantal plekken groene doorsnijdingen door de zone die het contact met het achterliggende landschap leggen.
Landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering landschap.
Ter waarborging van de noodzakelijke landschappelijke inpassing en de kwaliteitsverbetering landschap is daar waar de overgang naar het open gebied is voorzien, op gronden grenzend aan het plangebied, is de bestemming Groen in een eerder bestemmingspln vastgelegd conform de uitgangspunten van de visie Integratie stad-land Dongenseweg. De betreffende gronden zijn gemeentelijk eigendom.
De bestemming Groen is in dit bestemmingsplan gelegd op gronden direct aan de Dongenseweg en oostelijk van de opgenomen bedrijfspercelen. Voor de inrichting van de nieuwe locaties aan de Wiele- venweg en de Dongenseweg is het wenselijk dat zoveel als mogelijk bestaande beplanting wordt gehandhaafd en dat de erfafscheidingen groen worden vormgegeven met inheemse beplanting. Hierdoor doet de beplanting in deze (overgangs)zone mee in landschappelijke functie van de naastgelegen zone waar geïnvesteerd wordt in het landschap.
De beeldbepalende boom direct naast (oostzijde) dient behouden te blijven vanwege het groene (tuin) karakter van de groenzone aan de Dongenseweg en omdat als de boom verdwijnt (zeker in de begin periode) er een gat ontstaat in de te behouden houtwal. Die bestaande houtwal vormt de overgang naar het open landschap. Door de huidige houtwal te behouden is er direct een volwassen groene overgang.
Voor de kwaliteitsverbetering landschap binnen het plangebied zijn gelden gereserveerd. Die gelden komen deels uit de verkoop van de gronden door de gemeente aan de initiatiefnemers van nieuwe ontwikkelingen direct aan de Wielevenweg. Ook wordt van de eigenaren van de gronden aan de Dongenseweg/Wielevenweg en Dongenseweg 145 een financiele bijdrage verlangd ten behoeve van de kwaliteitsverbetering landschap. Daartoe is (wordt) een overeenkomst afgesloten met die betreffende eigenaren.
De gemeente draagt zorg voor de uitvoering van de kwaliteitsverbetering, die geheel op gemeentelijke gronden binnen de bestemming Natuur geschiedt.
Voor meer gedetailleerde informatie ter zake wordt verwezen naar Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 8 Opzet Planregels
8.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
8.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
8.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestem- mingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
-
Bedrijf
-
Groen
-
Maatschappelijk
-
Verkeer - Verblijf
-
Wonen
Bestemming Bedrijf
Deze bestemming is gelegd op gronden gelegen op de hoek Wielevenweg - Dongenseweg en aansluitend op een deel van het perceel Dongenseweg 145, alsmede een deel van de gronden van het perceel Wielevenweg 28. Conform de Visie integratie stad-land Dongenseweg is de maximale milieucategorie 2.
Op het perceel Wielevenweg 28 is een bedrijfswoning toegestaan. Het bouwvlak is gelegd rond de bestaande bedrijfswoning. De bouwhoogte van de bedrijfswoning op het perceel Wielevenweg 28 is maximaal 6 meter en van de bedrijfsbebouwing maxiaal 7 meter. Het aangegeven bouwvlak voor de bedrijfsbebouwing mag volledig worden bebouwd.
Vanwege de overgang met het bedrijventerrein Vossenberg is er een varierende bouwhoogte gelegd op de locatie hoek Wielevenweg - Dongenseweg en daarop aansluitende deel van het perceel Dongenseweg 145. Die bouwhoogte loopt van 10 meter voor de bebouwing direct aan de Wielevenweg naar 9 meter voor het overige deel binnen het vastgelegde bouwvlak. Het bebouwingspercentage is gesteld op 60%.
Bestemming Groen
Deze bestemming is gelegd op gronden direct gelegen aan de Dongenseweg en gronden gelegen oostelijk van de percelen met de bestemming Bedrijf. Die groenbestemming is overeenkomstig de uitgangspunten van de Visie Integratie stad-land Dongenseweg opgenomen ter waarborging van een landschappelijke inpassing van de bestaande functies en nieuwe (bedrijfs-)percelen.
Op een deel van de groenbestemming is de aanduiding houtwal gelegd. Het doel is om de bestaande houtopstand ter plaatse te handhaven dan wel het mogelijk maken om deze uit te breiden. De Dongenseweg kenmerkt zich door een ritme van bos afgewisseld met open ruimten (grasland). De bedoelde houtwal beoogt dat ritme voort te zetten en een afscherming te vormen tussen het bedrijventerrein en de open ruimte van de aangrenzende agrarische percelen.
Bestemming Maatschappelijk
De invulling van de percelen waarop de bestemming Maatschappelijk is gelegd is beperkt tot het gebruik als dierenpension.
De bouwhoogte van nieuw op te richten bebouwing is gesteld op maximaal 7 meter. Het bebouwingspercentage bedraagt 100. Voor het bestaande honden- en kattenpension is tot slot 4 meter aangehouden als bouwhoogte en het bebouwingspercentage is 100.
Bestemming Wonen
Deze bestemming is gelegd op de bestaande woning met kantoorruimte aan de Dongenseweg 145. Er is een bouwvlak aangegeven dat voor 100% mag worden bebouwd en de maximale bouwhoogte is gesteld op 10 meter.
Bestemming Verkeer-Verblijf
Deze bestemming is opgenomen voor de Wielevenweg.
Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid.
8.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 9 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 10 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 11 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld. Die aanduidingsregels houden verband met de zone industrielawaai van het bedrijventerrein Vossenberg en de luchtvaartverkeerszone.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 12.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 13 inzake het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 15 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
8.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangsrecht en slotregel´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid
Bij nieuwe ontwikkelingen moet op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.
Dit bestemmingsplan wordt vastgesteld ten behoeve van enkele initiatieven in het gebied ten noorden van de Dongenseweg (direct langs de Wielevenweg) en herbestemming van in planologisch opzicht in onrede geraakte percelen.
De kosten voor een toekomstige ontwikkeling op het perceel van de gemeente zijn verzekerd door de gemeentelijke gronduitgifte.
Voor de aanvraag om bestemmingsplanherziening van de eigenaren van het perceel Dongenseweg 145 zijn leges op grond van de Legesverordening in rekening gebracht en betaald.
Met de betreffende eigenaren is tevens een overeenkomst tegemoetkoming in (plan)schade gesloten, waarin is afgesproken dat planschade die de gemeente moet uitkeren als gevolg van de herziening van de bestemming van de betreffende percelen wordt vergoed door die eigenaren.
Ook is met deze eigenaren een overeenkomst gesloten over de kwaliteitsverbetering van het landschap op basis van de provinciale Verordening Ruimte. Het bedrag dat is verschuldigd als gevolg van de waardevermeerdering van het perceel wordt geinvesteerd in het daarvoor gereserveerde gebied in de visie. De gemeente heeft zich verplicht tot de feitelijke uitvoering van de kwaliteitsverbetering van het landschap.
Ten aanzien van de bestaande percelen Wielevenweg 26 en 28, waarop nieuwe bestemmingen worden gelegd (bedrijf, maatschappelijk - dierenpension en groen), is de uitvoerbaarheid van het plandeel mogelijk indien geen verwervingskosten gemaakt behoeven te worden en die zijn niet aan de orde.
Er worden door de gemeente geen kosten gemaakt voor aanpassingen in het openbaar gebied en het stellen van locatie-eisen of fasering zijn niet aan de orde.
Gelet op het voorgaande is het kostenverhaal alsmede de financiële uitvoerbaarheid verzekerd. Een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 10 Burgerparticipatie En Overleg
10.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 1e herziening (Wielevenweg) reeds in december 2010 gepubliceerd in De Tilburgse Koerier.
10.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In de Verordening Ruimte van de provincie Noord Brabant is het plangebied aangewezen als "gebied integratie stad - land". Het aangewezen "gebied integratie stad-land"is echter groter dan het plangebied. De opgestelde Visie Integratie stad-land Dongensweg, waarop het onderhavige bestemmingsplan volledig is gebaseerd, is een aantal keren inhoudelijk besproken in het reguliere overleg tussen de gemeente en de provincie. Ook is de opzet van het bestemmingsplan aan de hand van de concept-planverbeelding besproken met de provincie.
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Bro op 12 september 2013 voorgelegd aan de provincie voor een reactie. Voorts is de provincie steeds via ambtelijk vooroverleg op de hoogte gebleven van de opzet en planning van het bestemmingsplan.
Het plan is voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap Brabantse Delta. Die heeft een voorlopig advies uitgebracht op 5 september 2013.
10.3 Burgerparticipatie
De eigenaren van de gronden die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan zijn al langere tijd in gesprek met de gemeente over de bestemming van hun gronden. Daarbij zijn zij in grote lijnen ook op de hoogte van de beoogde bestemmingen van hun buurpercelen. Zo is onderling genoegzaam bekend dat op het perceel Dongenseweg 145 een bedrijfsontwikkeling is voorzien, dat het perceel Wielevenweg 28 wordt herbestemd tot een bedrijf, dat het honden- en kattenpension aan de Wielevenweg 26 opnieuw de bestemming dierenpension krijgt en dat de gemeente de mogelijkheid van een dierenpension wil opnemen in dit bestemmingsplan.
De directe omgeving van het plangebied is door de jaren heen regelmatig geinformeerd door afzonderlijke initaitiefnemers. Met het verstrijken van de tijd zijn ook de in het verleden gepresenteerde plannen of intiatiefnemers veranderd.
Daarom heeft de gemeente samen met de grondeigenaren in het gebied een inloopmoment georganiseerd met als doel het informeren van aanliggende percelen en het peilen van het draagvlak voor de nieuwe bestemmingen in het gebied. Het inloopmoment vond plaats op 16 april 2015. De gemeente heeft hiervan een verslag gemaakt (zie Verslag inloopavond). Vanuit de omgeving zijn geen signalen gekomen die nopen tot aanpassing of bijstelling van de plannen.
10.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening , gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 17 augustus tot en met maandag 28 september 2015. Tijdens deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. Deze worden in de bijlage Notitie behandeling zienswijzen zakelijk weergegeven met daarbij het standpunt van de gemeente. De zienswijzen hebben deels geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Nb. in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijek personen geanonimiseerd weergegeven.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Milieucategorie 1 En 2
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten milieucategorie 1 en 2
Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone-ils
Bijlage 2 Luchtvaartverkeerzone-ILS
Bijlage 3 Boomwaardekaart
Bijlage 4 Parkeernormen
Bijlage 1 Visie Integratie Stad-land Dongenseweg
Bijlage 1 Visie integratie stad-land Dongenseweg
Bijlage 2 Qra Versteijnen Zeusstraat Bijlage Bij Milieuparagraaf
Bijlage 2 QRA Versteijnen Zeusstraat bijlage bij milieuparagraaf
Bijlage 3 Routering Externe Veiligheid Bijlage Bij Milieuparagraaf
Bijlage 3 Routering externe veiligheid bijlage bij milieuparagraaf
Bijlage 4 Verantwoording Externe Veiligheid Bijlage Bij Milieuparagraaf
Bijlage 4 Verantwoording externe veiligheid bijlage bij milieuparagraaf
Bijlage 5 Advies Brandweer
Bijlage 6 Voorlopig Advies Waterschap Brabantse Delta Inzake Waterparagraaf
Bijlage 6 Voorlopig advies Waterschap Brabantse Delta inzake waterparagraaf