Berkel 2008, 3e herziening (St Willibrordstraat 4)
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 04-12-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Berkel 2008, 3e herziening - St. Willibrordstraat van de gemeente Tilburg.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2010010- en bijbehorende bijlagen.
1.3 aanbouw
Uitbreiding van een gebouw bestaande uit één bouwlaag welke direct ten dienste staat van het gebouw doch niet één open ruimte vormt met de rest van het gebouw, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan huis verbonden beroep
Beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:
- a. degene die de activiteit uitvoert tevens de bewoners is van de woning;
- b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de direkte nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;
- c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan/uitbouw en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
- g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.7 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.8 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.9 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van het bouwvlak ten hoogste mag worden bebouwd.
1.11 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.12 beeldbepalende boom
Bomen met een hoofdwaarde volgens de Boomwaarde zoneringskaart.
1.13 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.14 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bewaarplaats
Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.
1.17 bijgebouw
Een vrijstaand gebouw ten dienste van en behorende bij het hoofdgebouw bestaande uit maximaal één bouwlaag, dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.18 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.19 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.20 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.21 bouwhoogte
Onder ´bouwhoogte´ wordt verstaan:
- a. De hoogte van gebouwen, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, lichtkappen en ondergeschikte onderdelen van gebouwen zoals schoorstenen, masten en delen van ventilatie-installaties, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
- b. De hoogte van bouwwerken die geen gebouw zijn, gemeten uit het hoogste punt boven het (straat-)peil.
1.22 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of .
1.23 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.28 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, aardbeving en dergelijke.
1.29 carport
Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren.
1.30 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.31 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.32 dienstverlening
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.33 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.
1.34 erker
Transparante, ondiepte uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.35 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 gestapelde woning
Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.37 goothoogte
De hoogte waarop zich de snijlijn bevindt van een verticaal en een hellend vlak, waarbij die vlakken de begrenzing zijn van het toegestane bouwvolume.
1.38 groenvoorzieningen
het geheel van grootschalige voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.39 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.40 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.41 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.42 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
- a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
- c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.43 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccomodatie.
1.44 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.45 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor)fietsverkeer.
1.46 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven verschil in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.47 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.48 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.49 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.50 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.51 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.52 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.
1.53 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken, voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.54 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte
1.55 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren.
1.56 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.57 perceel
Zie: ´bouwperceel´.
1.58 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van plan aanduidt.
1.59 randhoogte
De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.60 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.61 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.62 straatpeil
Zie peil (straatpeil).
1.63 uitbouw
Uitbreiding van een gebouw welke direct ten dienste staat van het gebouw, één ruimte vormt met de rest van het gebouw en is uitgevoerd in één bouwlaag en dat zowel qua bouwmassa als verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.64 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.65 vergunningplichtig ingevolge Wet Milieubeheer
Milieuvergunning voor inrichtingen (bedrijven) volgens het ´Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer´ (staatsblad 50, 1993) , zonder welke het niet toegestaan is een inrichting op te richten, te veranderen, in werking te hebben of de werking te veranderen.
1.66 verkeer- en vervoervoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.67 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.68 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.69 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.70 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.71 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in het staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.72 wonen
Hieronder wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
- c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´Bebouwingsafstand´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.73 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, daaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.
1.74 woongebouw
Een complex van ruimten dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van meerdere huishoudens, daaronder begrepen aan huis verbonden beroep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
- a. de oppervlakte van een bouwwerk buitenwerks gemeten boven het peil met uitzondering van de oppervlakte van:
- 1. een ondergeschikt bouwdeel (zoals open buitentrap, hellingbanen, e.d.) waarvan de verticale projectie op het horizontaal vlak kleiner is dan 4 m² óf
- 2. een uitkragend constructiedeel (zoals entree-overkapping, dakoverstekken, niet beweegbare zonweringconstructies e.d.) waarvan de breedte van de verticale projectie op het horizontale vlak kleiner is dan 0,75 m;
- b. de oppervlakte van een onbebouwd gedacht terrein, gemeten binnen de grenzen van dat terrein.
2.7 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedureregels in 8.1nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
3.4 Ontheffing van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Ondergrondse bouwwerken
5.2 Verhouding bestemmingsvlak en aanduidingen
Een aanduiding bevindt zich te allen tijde binnen een gebied waarop een bestemmingsvlak van toepassing is, met dien verstande dat de bouwregels uitsluitend van toepassing zijn op de bestemming behorende bij de weergegeven aanduiding.
5.3 Verhouding basis- en dubbelbestemmingen
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De regels met betrekking tot de basisbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
5.4 Hoofdtoegang woningen
5.5 Onbebouwd terrein bij gebouwen
5.6 Ruimte tussen bouwwerken
5.7 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen
5.8 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 7 Algemene Ontheffingsregels
7.1 Ontheffingsbevoegdheid geringe afwijkingen van maten
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 8.1bevoegd ontheffing te verlenen ten behoeve van een afwijking van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze ontheffing wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de ontheffingsmogelijkheid mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de ontheffingsmogelijkheid mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
7.2 Ontheffingsbevoegdheid geringe afwijkingen van grenzen
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 8.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak en/of bestemmingsvlak indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze ontheffing wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
7.3 Ontheffingsbevoegdheid overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedureregels in 8.1 ontheffing verlenen van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, minaretten en soortgelijke bouwwerken.
7.4 Ontheffingsbevoegdheid parkeer- en stallingsvoorzieningen
Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedureregels in 8.1 ontheffing verlenen van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.
7.5 Ontheffingsbevoegdheid aan-huis-gebonden beroep
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels zoals bedoeld in artikel 8.1, bevoegd ontheffing te verlenen van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig artikel 3 Bestemmingsomschrijvingbinnen de bestemming ´Wonen - 1 een aan huis gebonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend en de activiteit niet valt in categorie 3 tot en met 6 van bedrijven die zijn genoemd in bijlage Staat van Bedrijfsactivteiten.
Artikel 8 Algemene Procedureregels
8.1 Procedureregels ontheffing en nadere eisen
Indien in dit plan wordt verwezen naar dit artikel, is de volgende procedure van toepassing:
- a. het voornemen tot het verlenen van ontheffing, dan wel het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in één of meerdere dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden;
- c. de bekendmaking houdt in de mededeling van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van de terinzagelegging schriftelijk dan wel mondeling zienswijzen tegen het voornemen in te dienen bij burgemeester en wethouders;
- d. burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk na bekendmaking en ter inzage legging een beslissing. Deze beslissing is, als tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, met redenen omkleed. Zij delen hun beslissing mee aan degenen die zienswijzen hebben ingediend.
Artikel 9 Algemene Nadere Eisen
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedureregels in artikel 8.1bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- b. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- c. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- d. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.
Artikel 10 Algemene Aanlegvergunningstelsels
10.1 Werken / werkzaamheden nabij monumentale en beeldbepalende bomen
10.2 Uitzonderingen
Het in 10.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:
- a. werken en werkzaamheden die het normale onderhoud of beheer betreffen;
- b. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Berkel 2008, 3e herziening - St. Willibrordstraat.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisering van een vrijstaande woning aan de St. Willibrordstraat ongenummerd te Berkel Enschot. Het bouwkavel betreft een perceel dat is afgesplitst van het perceel gelegen aan de St. Willibrordstraat 6 in Berkel Enschot en waar een detailhandel in dierenbenodigdheden is gevestigd. Het betreft het perceel sectie B, nr. 5708. Het bouwinitiatief past niet in het vigerende bestemmingsplan Berkel 2008. Met een herziening van dat bestemmingsplan kan medewerking worden verleend aan het bouwplan. Initiatiefnemer heeft dan ook een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Gebied
2.1 Ligging Plangebied
De St. Willibrordstraat is een langgerekt bebouwlint dat onderdeel vormt van de oude dorpskern van Berkel en dateert van voor de Tweede Wereldoorlog. De straat wordt gekenmerkt door een diversiteit aan bebouwingstypologieën en functies. Karakteristiek voor dit soort straten zijn de diepe kavels. Het karakter van de straat wordt gekenmerkt door overwegend vrijstaande woningen en tweekappers met een grote mate van individualiteit in de architectuur.
2.2 Juridisch-planologische Situatie
Het vigerende bestemmingsplan Berkel 2008 is een beheerbestemmingsplan, waarin het bestaande gebruik van gronden in kaart wordt gebracht. Dit bestemmingsplan is opgesteld ter actualisatie van de inmiddels verouderde bestemmingsplannen in dit plangebied. Het beheerbestemmingsplan Berkel 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 oktober 2008 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 4 juni 2009. Het bestemmingsplan is op 17 juli 2009 in werking getreden en onherroepelijk geworden.
In het bestemmingsplan Berkel 2008 heeft de planlocatie grotendeels de bestemming ´Gemengd -Dorps´. Binnen deze bestemming zijn weliswaar grondgebonden woningen toegestaan, maar deze dienen binnen een aangegeven bouwvlak te worden gerealiseerd. Op de planlocatie ligt geen bouwvlak. De bouw van een vrijstaande woning past dan ook niet in het bestemmingsplan Berkel 2008.
2.3 Historie
Zie hoofdstuk 7 Cultuurhistorie paragraaf en welstand.
Hoofdstuk 3 Beleid En Wet- En Regelgeving
In dit hoofdstuk volgt een samenvatting van het gemeentelijk beleid dat van invloed is op bestemmingsplannen. Het beleid omtrent milieu volgt in de milieuparagraaf.
3.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. ´Tilburg´, stad van contrasten´ vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten die Tilburg karakteriseren maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de Raad vastgesteld in januari 2005.
3.2 Volkshuisvestingsbeleid
3.2.1 WoonVisie
In de WoonVisie komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Het centrale thema in de WoonVisie is het streven naar een ´stad in balans´, een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden maar wel met een evenwicht tussen de belangen van het individu en die van het collectief en waar segregatie wordt vermeden.
In de Woonvisie wordt een vijftal speerpunten benoemd, waarmee Tilburg inhoud wil geven aan de 'Stad in balans':
- a. kwaliteit: aandacht voor duurzaamheid, flexibiliteit en bruikbaarheid, veiligheid en differentiatie in de bouwprogramma's;
- b. keuzevrijheid en zeggenschap: aandacht voor de specifieke wensen van de consument, o.a. door particulier en mede-opdrachtgeverschapschap;
- c. maatwerk in wonen, zorg en welzijn: aandacht voor de zorg- en begeleidingsbehoeften van mensen en de (woon)voorzieningen die hierbij nodig zijn;
- d. aandacht voor de betaalbaarheid van het wonen, zowel voor wat betreft verwervingskosten/huurprijs als voor totale woonlasten;
- e. samenwerking.
Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de stad in de WoonVisie ingedeeld in woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied weergegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave. De eerder genoemde ´stad in balans´dient vorm te krijgen binnen de woonmilieus.
3.2.2 Nota Wonen
Door het regelmatig monitoren van alle bouwinitiatieven blijkt dat er in Tilburg veel plannen zijn voor het realiseren van appartementen in de middeldure en dure (koop)sector. Het aantal initiatieven is dusdanig groot dat daadwerkelijke ontwikkeling onwaarschijnlijk lijkt. Deze ontwikkeling vormt een bedreiging voor de Tilburgse woningmarkt. In de eerste plaats omdat er veel vertragingen optreden in de woningbouwproductie als geheel. Ten tweede omdat dit belemmerend werkt op gewenste en haalbare woningbouwinitiatieven in de herstructurering, bij herontwikkeling van pleinen en transformatie- en inbreidingslocaties als Piushaven en op middellange termijn Stationszone. De gemeente heeft daarom besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van middeldure en dure koop appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering zal plaatsvinden aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader bestaande uit de volgende vier criteria:
- a. Woonmilieutypering: ligt het planinitiatief in een gebied met een woonmilieu waar veel/voldoende vraag naar is (vraag-aanbod naar woonomgeving);
- b. Ruimtelijk-Stedenbouwkundig: past het planinitiatief in een gebied onder andere in de nog op te stellen kaders van de in voorbereiding zijnde lintenaanpak en de Nota Hoogbouw;
- c. Consumentgerichtheid: richt het initiatief zich op een uniek product dat niet concurrerend is met andere appartementen(plannen), bijvoorbeeld bijzonder woonconcept en/of bedoeld voor een specifieke doelgroep. (woon-zorg, (kwaliteit voor de) doelgroepen, woonconcepten e.d.);
- d. Maatschappelijke prioriteiten in het kader van integrale gebiedsontwikkeling: is het planinitiatief onderdeel van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling (herstructurering bestaande woongebieden of woonzorgomgevingen).
Toepassing van deze criteria betekent derhalve dat plannen, naarmate ze op meer criteria scoren, een hogere prioriteit hebben, en derhalve op gemeentelijke medewerking kunnen rekenen. Plannen die niet op de criteria scoren en niet hard zijn, zullen niet vanzelfsprekend op gemeentelijke medewerking kunnen rekenen. Hierover zal de discussie moeten plaatsvinden over aanpassing naar grondgebonden types, wijziging in doelgroep/concept, fasering in tijd of anderszins.
3.2.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek
Uit het vierjaarlijkse woningbehoefteonderzoek waarvan de meest recente is uitgevoerd in 2004, blijkt dat de woonwensen van verhuisgeneigde huishoudens wat bescheidener zijn dan vier jaar geleden. De vraag naar koopwoningen is groot al is deze ten opzichte van 2000 wat afgenomen, de gewenste huur- en koopprijzen liggen wat lager, de grote vraag naar vrijstaande en half-vrijstaande typen is afgenomen ten gunste van de rijtjeswoning, en de vraag naar grote woningen is afgenomen ten faveure van de driekamerwoning.
Toch betekent dit niet dat de Tilburgse woningmarkt in kwalitatief opzicht in evenwicht is gekomen. Als de vraag naar woningen wordt afgezet tegen het aanbod, blijft er een relatief overschot aan rijtjeshuizen en met name huurflats zonder lift, terwijl er een relatief tekort is aan vrijstaande en half-vrijstaande woningen in de koopsector, en aan flatwoningen met lift in met name de huursector. Bedacht moet worden dat het aantal koopstarters weer zal oplopen zodra een economisch herstel optreedt, het consumentenvertrouwen opveert en de prijzen in de koopsector stabiel blijven. Deze verwachting is gebaseerd op de landelijke trend dat veel woonconsumenten blijvend gericht zijn op een kwalitatief hoogwaardige en ruime (koop)woning.
3.2.4 Wonen en zorg
De huisvesting van zorgbehoevenden (ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Doelstelling hierbij is dat deze groep zoveel mogelijk wordt gemengd met de overige bevolking. Streven hierbij is wel dat er voldoende zorg, welzijn en diensten in de nabijheid zijn, danwel gerealiseerd worden. Hiertoe is het principe van woonzorgservicezones ontwikkeld, waarbij het geheel van woon-, zorg- en dienstverleningsfuncties in een bepaald gebied optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit principe te worden geven. Ten aanzien van woningbouwontwikkeling in bestaand stedelijk gebied geldt dat er gestreefd moet worden naar het creëren danwel versterken van woonzorgservicezones.
Alle nieuwe woningen moeten voldoen aan de criteria die gelden voor het niveau 'bezoekbaarheid' uit Aanpasbaar bouwen. Voor grotere bouwontwikkelingen geldt bovendien dat minimaal 40% uitgevoerd moet worden als nul-tredenwoning (levensloopbestendig).
3.2.5 Politiekeurmerk ´Veilig Wonen´
Alle nieuwe woningen moeten sinds 1 januari 2006 voldoen aan de criteria die gelden voor het Politiekeurmerk Veilig Wonen®. Deze criteria hebben zowel betrekking op de woning als op de woonomgeving.
3.3 Ecologie
Binnnen de gemeente Tilburg is een groot aantal wetten en beleidsstukken met betrekking tot natuur en groen van kracht. Beleid en wetgeving is verdeeld over rijk, provincie en gemeente.
Op rijksniveau zijn Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet van kracht. De Natuurbeschermingswet 1998 (vastgesteld in 2006) biedt bescherming aan gebieden met bijzondere waarden, zoals de Natura2000-gebieden. De Flora- en faunawet (2002) beschermt vrijwel alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten (incl. de soorten, die genoemd worden in het Verdrag van Bern, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). In de Boswet (1961) is de kap van individuele bomen en bos buiten de bebouwde kom geregeld.
In het Streekplan van de Provincie Noord-Brabant (2002) is vorm gegeven aan de provinciale Ecologische Hoofdstructuur. In Noord-Brabant wordt deze de Groene Hoofdstructuur (GHS) genoemd. Uitgangspunt van de GHS is het bereiken van een duurzaam ecologisch netwerk door de ontwikkeling van grootschalige natuur en tussenliggende ecologische verbindingszones. Naast strikte begrenzingen, zijn op provinciaal niveau ook zoekgebieden voor de GHS aangegeven. Per gemeente wordt de begrenzing nader uitgewerkt.
Per 1 juni 2010 geldt de provinciale Verordening ruimte met een dwingende begrenzing van de EHS.
Op gemeentelijk niveau zijn met name de Kadernota Groene Mal, het Groenstructuurplan Plus en de Bomenverordening van belang. In de Kadernota Groene Mal (2002) is het rijks- en provinciaal beleid uitgewerkt en zijn aanvullende regels voor natuur en ecologie binnen de gemeentegrenzen opgenomen. Het Groenstructuurplan Plus (1998) geeft een lange-termijnvisie op beheer en inrichting van het openbaar groen. In de Bomenverordening (2008) is de bescherming van bomen binnen de bebouwde kom van de gemeente Tilburg vastgelegd.
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten
4.1 Uitgangspunten Wonen
Voor wat betreft de uitgangspunten zijn in het onderhavige geval, gezien het bouwinitiatief, alleen van belang de uitgangspunten die gelden ten aanzien van wonen.
4.1.1 Speerpunten
Het gemeentelijk woonbeleid (zowel kwalitatief als kwantitatief) volgt uit de vierjaarlijkse WoonVisie en de jaarlijkse nota Wonen. Eén van de speerpunten van het woonbeleid is meer ruimte te bieden aan mensen om hun woonwensen te realiseren. De vraag naar kwaliteit, zowel van de woning als van de woonomgeving, komt hiermee meer centraal te staan. Daarnaast streven de nota's naar een ´stad in balans´, een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden ongeacht waar men wil wonen. Dit vraagt dus ook een zekere mate van differentiatie bij (grotere) bouwinitiatieven. In deze paragraaf wordt het voor dit bestemmingsplan relevante woonbeleid nader belicht.
4.1.2 Woonvisie
Het gemeentelijk woonbeleid (zowel kwalitatief als kwantitatief) volgt uit de vierjaarlijkse Woonvisie en de jaarlijkse nota Wonen. Eén van de speerpunten van het woonbeleid is meer ruimte te bieden aan mensen om hun woonwensen te realiseren. De vraag naar kwaliteit, zowel van de woning als van de woonomgeving, komt hiermee meer centraal te staan.
In de Woonvisie is de stad ingedeeld in vijf woonmilieus, zowel huidig als gewenst. Door de typering in woonmilieus wordt per gebied een duidelijke richting gegeven waarnaar een gebied zich zal ontwikkelen, onder andere gericht op dichtheid, bereikbaarheid, voorzieningen en (menging van) functies. Berkel-Enschot is in de Woonvisie benoemd als een (centrum-)dorps woonmilieu. De omschrijving van dit woonmilieu is als volgt: gemengd wonen, werken een voorzieningen in een lage dichtheid, een combinatie van redelijke nabijheid en matige bereikbaarheid. Consolidatie van het (centrum-)dorps woonmilieu, met waar mogelijk en zinvol intensivering, is op zijn plaats. Handvatten hiervoor worden onder andere gegeven in de nota 'Gereedschapskist dorps wonen' van de gemeente Tilburg 2004.
De huisvesting van zorgbehoevenden (ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Doelstelling hierbij is dat deze groep zoveel mogelijk wordt gemengd met de overige bevolking. Streven hierbij is wel dat er voldoende zorg, welzijn en diensten in de nabijheid zijn, danwel gerealiseerd worden. Hiertoe is het principe van servicewijken ontwikkeld, waarbij het geheel van woon-, zorg- en dienstverleningsfuncties in een bepaald gebied optimaal op elkaar worden afgestemd. De Woonvisie geeft aan, dat ten aanzien van woningbouwontwikkeling in bestaand stedelijk gebied er gestreefd moet worden naar het creëren danwel versterken van voorzieningen voor deze doelgroep.
4.1.3 Nultreden-woning en verzorgd wonen
Alle nieuwe woningen moeten voldoen aan de criteria die geleden voor het niveau 'bezoekbaarheid' uit Aanpasbaar bouwen. Hiervoor wordt verwezen naar de Ontwerphulp/Checklist Aanpasbaar bouwen.
4.2 Toetsing Plan
Voor de locatie geldt de wens tot meer differentiatie en variatie binnen de woningvoorraad van Berkel-Enschot. Met name het aanbod van levensloopbestendige woningen, voor o.a. senioren dient in dit kader te worden vergroot. Binnen het Dorpse woonmilieu bestaat ruimte voor grondgebonden woningen.
Programmakwaliteit
Het plan zal verder aan de volgende kwaliteitsuitgangspunten moeten voldoen:
- 100% Aanpasbaar bouwen niveau 'bezoekbaar', 40% levensloopbestendig/nultreden-woningen
- 100% Politiekeurmerk Veilig Wonen
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
Het bouwkavel betreft een perceel dat is afgesplitst van het perceel gelegen aan de St. Willibrordstraat 6 in Berkel Enschot en een detailhandel in dierenbenodigdheden is gevestigd. Initiatiefnemer wil op het nieuwe bouwkavel een vrijstaande woning bouwen. Het betreffende bouwperceel wordt aan de oost en noordkant begrensd door toegangspaden naar de St. Willibrordschool (basisschool). Het pad ten oosten van het bouwperceel is voor auto's beperkt berijdbaar pad met nabij de St. Willibrordschool een pleintje met enkele parkeerplaatsen.
Perceel gezien vanaf St. Willibrordstraat, links detailhandel in dierenbenodigdheden, rechts toegangspad naar de St. Willibrordschool.
Het bouwplan - een vrijstaande woning met vrijstaande garage - voegt zich goed in het karakter van de buurt en is derhalve aanvaardbaar.
Aan de parkeernorm - in casu 2,1 parkeerplaats - conform het TVP kan worden voldaan.
Uit de diverse onderzoeken die in het kader van de opstelling van het bestemmingsplan zijn uitgevoerd o.m. milieu (omliggende bedrijven, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, flora en fauna) en archeologie, blijken er geen belemmeringen te bestaan om een woonbestemming te leggen op het betreffende perceel.
Hoofdstuk 6 Juridische Regelgeving
6.1 Indeling Van De Regels
De indeling van dit bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen). Deze indeling wordt in deze paragraaf toegelicht.
6.1.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel regelende de wijze van meten.
6.1.2 Bestemmingsregels
Omdat het bouwinitiatief een bouwkavel betreft en de bouw van slechts een woning is de In het plan de bestemming Wonen.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van hoofd en bijgebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Hierbij is een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Nadere eisen en ontheffingen
Het college heeft de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende procedures nadere eisen aan bouwplannen te stellen of ontheffing van de bouwregels te verlenen. De hiervoor geldende procedures worden in artikel 8.1 beschreven. Voor het verlenen van ontheffingen gelden steeds een aantal voorwaarden. Deze worden in het betreffende lid opgesomd.
Specifieke gebruiksregels
Ten slotte worden de regels omtrent het gebruik van bouwwerken en gronden gegeven, aangevuld met een aantal ontheffingsmogelijkheden.
6.1.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 betreft de ´Algemene regels´. Dit hoofdstuk bevat regels die voor alle gronden van toepassing zijn, ten aanzien van de volgende aspecten:
Algemene juridische en stedenbouwkundige regels
Artikel 4 bevat algemene anti-dubbeltelregels ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Artikel 5 bevat een aantal algemene stedenbouwkundige regels die voor alle bestemmingsvlakken van toepassing zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing en de verhouding tussen bouwvlakken en aanduidingen, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de plankaart aangeduide bomen.
Algemene ontheffingsbevoegdheid
Een algemene ontheffingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders in artikel 7 met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan.
Algemene nadere eisen
Naast een aantal nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 9 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Ook hiervoor gelden de procedureregels van artikel 8.1.
Algemene aanlegvergunningen
Algemene regels in artikel 10 over het toelaten van werkzaamheden waarvoor een aanlegvergunning vereist is.
Algemene procedureregels
In artikel 8 worden de procedureregels bij het gebruik maken van ontheffingbevoegdheden en tot het stellen van nadere eisen gegeven.
6.1.4 Overgangsrecht en slotregel
Het laatste hoofdstuk bevat ´Overgangs- en slotregels´. Dit zijn algemene regels betrekking hebbend op het overgangsrecht. Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of die kunnen worden opgericht volgens een voor dit tijdstip aangevraagde bouwvergunning) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
6.2 Ontheffingen, Wijzigingsbevoegdheden En Algemene Regels
Ten slotte worden per bestemming verschillende ontheffingen en wijzigingbevoegdheden gegeven die betrekking hebben op het ruimtelijk beheer. Deze komen eveneens terug in de Algemeneregels.
Hoofdstuk 7 Cultuurhistorische Paragraaf En Welstand
7.1 Inleiding
In het kader van de geplande bouw van de vrijstaande woning op een merendeel nog onbebouwd perceel aan de St. Willibrordstraat te Berkel Enschot is een inventarisatie van de cultuurhistorische en archeologische waarden uitgevoerd.
7.2 Historische Geografie En Ontwikkeling
De locatie maakte in de achttiende en negentiende eeuw deel uit van een groot vrijwel aaneengesloten akkergebied, waarin onder andere de bebouwing lag van Berkel, Udenhout en Enschot. In dit akkergebied bevond zich ter hoogte van de huidige bebouwde kom van Berkel langs de langs de huidige Sint Willibrordstraat - Gerardusplein de kerk van Berkel, omringd door het kerkhof. Al in 1214 werd melding gemaakt van een kapel in Bercle. De naam Berkel verwijst naar ontginning van bos (‘-le’ of ‘-loo’). Dergelijke namen hebben over het algemeen een vroegmiddeleeuwse oorsprong. In 1440 is de kapel gebouw vernieuwd. De huidige toren van de kerk dateert uit 1857, terwijl het schip in 1910 is vervangen.
Aan de noordzijde van de huidige Sint Willibrordstraat-Gerardusplein bevonden zich ter hoogte van de kerk vermoedelijk twee kleine huizen. Rond de kerk lag een krans van boerderijen en gehuchten, waaronder de Hoolstraat, de Heikantsebaan (met het gehucht Heikant), de Bosccheweg, het nu verdwenen gehucht Heuneind, de Raadhuisstraat (met het gehucht Levende Kraan), ’t Hoekske en de Heuvelstraat (met het gehucht Heuveltje). Berkel kan hierdoor worden geclassificeerd als een kransakkernederzetting, waarbij zich een, soms aaneengesloten lint van boerderijen en gehuchten ontwikkelde rond een op korte afstand hiervan, centraal gelegen kerk of kapel. Meestal is de krans van bebouwing met de rand van de ontginningen meegeschoven, waarbij de kerk eenzaam in de akkers achterbleef.
Direct ten noordoosten van de kerk liep vanaf de huidige Sint Willibrordstraat-Gerardusplein in noordwestelijke richting een pad, de huidige Molenstraat. Op circa 40 m ten noordoosten van de kerk bevond zich het plangebied, dat in gebruik was als bouwland en deel uitmaakte van een akkergebied dat bekend stond als De Rijnkant.
In het midden van de negentiende eeuw is de bebouwing bij de kerk uitgebreid met diverse huizen langs de huidige Burgemeester Brendersstraat (direct ten zuiden van het plangebied) en de huidige St. Willibrordstraat – Gerardusplein. Het plangebied is daardoor deels in gebruik genomen als erf en/of tuin. In de tweede helft van de negentiende eeuw is de bebouwing van de kern van Berkel ook in noordelijke richting langs de huidige Molenstraat uitgebreid, waardoor ook direct ten westen van het plangebied bebouwing aanwezig was.
Historisch landgebruik: de oudste vermelding van Bercle dateert uit 1214, toen hertog Hendrik I van Brabant een derde van de tiendrechten overdroeg aan de plaatselijke St.-Willibrorduskapel. De ontginning van Berkel is vermoedelijk te relateren aan de boshoeveontginningen in het nabije Udenhout, die dateren van voor 1300. Berkel wordt gezien als een kransakkernederzetting van middeleeuwse oorsprong. De nederzetting is mogelijk ontstaan vanuit de vroegere kapel, maar door de eeuwen hebben de hoeven zich in een kransvorm van de kerk weg verplaatst. Zo ontstond het beeld dat we kennen uit de negentiende eeuw van een eenzame kapelkerk temidden van akkers. De feitelijke bebouwing bevond zich in een straal van 300 tot wel 1500 meter van de kapel af. Op de oudste beschikbare kaart (Zynen ca. 1760) is de St. Willibrordstraat een zandpad zonder bebouwing. Op de kaart van Verhees (ca. 1792) zijn aan weerszijden langs de huidige Raadhuisstraat wel erven ingetekend, vermoedelijk bevond zich op de kruising met de Willibrordstraat toen reeds een hoeve. Het plangebied zelf is tot in de twintigste eeuw onbebouwd gebleven.
7.3 Cultuurhistorisch Waardevolle Objecten En Structuren
- Aan de overzijde van de straat, iets ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich het als gemeentelijk monument aangewezen complex van de Willibrorduskerk, onder meer bestaande uit een kerkgebouw (1857 (toren) en 1910), een pastorie/parochiehuis (1938) en een Heilig Hart beeld (1921). In 2010 zal het kerkgebouw worden aangewezen als rijksmonument vanwege het uit 1875 daterende orgel.
- Ten oosten van de kerk bevinden zich de gemeentelijke monumenten Burgemeester Brendersstraat 2 en 5. Ten zuidwesten van het plangebied bevinden zich enkele MIP-panden, St. Willibrordstraat 16-18, St. Willibrordstraat 15-17 en 27.
- Gebieden (beschermd stadsgezicht, beschermd dorpsgezicht, …): nvt.
- Lijnen (historische assen, linten,…): de St. Willibrordstraat mag gezien worden als een lijn met een hoge historisch stedenbouwkundige waarde.
- Historisch groen: niet van toepassing.
7.4 Archeologie
7.4.1 Inleiding
De standaard archeologische inventarisatie voor onderhavig bestemmingsplan is uitgevoerd door Fontys-Bilan te Tilburg en is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen.
De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij dit traditionele archeologische bureauonderzoek:
- de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek;
- de database van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Archis, Archeologisch informatiesysteem) en
- de Archeologische Monumenten Kaart (AMK).
Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI, concept) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied.
Dit beeld wordt verder aangescherpt met een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen.
Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in dit onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te bestekken.
7.4.2 Archeologische verwachting
- IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de IKAW.
- ArWaTi: het plangebied ligt in een gebied met onbekende verwachting en grenst aan een zone met hoge archeologische verwachting.
- Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein.
- ARCHIS en RAT: uit de directe omgeving van het plangebied is een aantal meldingen bekend:
- Ten noorden van de Willibrordstraat zijn bij de aanleg van de wijk aan de Donatus- en Gerardusstraat losse vondsten van vroeg- tot laatmiddeleeuws aardewerk bekend. In een bouwput en uit de wegcunetten is sprake van fragmenten Pingsdorff-aardewerk, 1 fragment Andenne, 1 fragment Badorf, en enkele fragmenten van bol- en kogelpotten. In de tuin van Willibrordstraat 3 zijn telkens 1 fragment van een kogelpot, Andenne en Paffrath aardewerk, 2 fragmenten Elmpter waar, evenals drie niet nader gedetermineerde grijsbakkende scherven gevonden. Deze vondsten hangen samen met de aanwezigheid van de voormalige en van oorsprong middeleeuwse Willibrorduskapel (gesloopt in 1910), waarvan de fundamenten van het zuidelijke transept tijdens een kleinschalig onderzoek door toenmalig stadsarcheoloog Henk Stoepker in 1983 aan het licht kwamen. Bij het delven van graven op het kerkhof van de huidige parochiekerk werden vergelijkbare vondsten gedaan.
- In februari, maart en november 2004 voerde BILAN in opdracht van de Gemeente Tilburg een archeologisch vooronderzoek uit voor het plangebied Overhoeken-Koningsoord, ten westen van het plangebied. Uit het veldonderzoek bleek dat de bodem in het midden en het noorden van dit gebied plaatselijk nog een hoge mate van gaafheid vertoonde. Tijdens oppervlaktekartering op een aantal van deze percelen werden bovendien aardewerkfragmenten uit de vroege en late Middeleeuwen, enkele Romeinse scherven en een aantal prehistorische vondsten aangetroffen, waaronder een klingfragment uit het midden- of laat-Neolithicum.
- Op enkele honderden meters ten oosten van het plangebied is op de Berkelse Akkers in 1992-1993 een urnengrafveld uit de ijzertijd opgegraven. In totaal kwamen eenentwintig kringgreppels, vier vlakgraven en twee langbedden aan het licht. Het bijhorende schervenmateriaal stamde uit de vroege en het begin van de midden-ijzertijd (ca. 750-400 v.C.).
- Verwachting: het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting.
- De te verwachten bodemverstoring die met de planrealisatie gemoeid is, is relatief gering. Er wordt dan ook geen nader archeologisch op deze locatie voorgeschreven.
7.4.3 Conclusie archeologie
Samenvattend is het oordeel dat aan het plangebied kan een hoge archeologische waarde worden toegekend. Op de hoger gelegen enkeerdgronden zoals die van het plangebied kunnen sporen van gebruik uit de periodes tussen steentijd en Romeinse tijd worden verwacht. Gelet op de relatief geringe omvang van de te verwachten bodemverstoring wordt echter geen archeologisch onderzoek noodzakelijk geacht. Planrealisatie zal geen negatieve effecten op de cultuurhistorie ter plekke hebben.
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat er geen bezwaar tegen het bouwen van een woning op deze locatie. Archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
7.5 Welstand
Behalve aan het bestemmingsplan (en het bouwbesluit) moeten bouwplannen worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele private bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
De welstandsnota heeft een duidelijke relatie met bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa´s in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Een beheerbestemmingsplan heeft als doel het beheren van de bestaande situatie en biedt soms ruime mogelijkheden voor veranderingen aan de bouwmassa´s. Het is de taak van welstand dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa´s passend is en blijft in de omgeving. De welstandsnota verdeelt de gemeente hierbij op basis van de opbouw en ontstaansgeschiedenis in tien verschillende soorten gebieden, met ieder hun eigen gebiedsgerichte criteria. Daarbij maakt de welstandsnota onderscheid in drie niveaus, afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Het zwaarste niveau heeft betrekking op de belangrijke stedelijke elementen. Het lichtste, welstandsvrije niveau op delen van bedrijventerrein en terreinen die nauwelijks of geen relatie met het openbaar gebied hebben. De meeste beheergebieden kennen het gemiddelde niveau; een voldoende kwaliteit is hier de norm. Daarnaast kent de welstandsnota uniforme ´loketcriteria´ voor een aantal veelvoorkomende kleine licht-vergunningplichtige bouwwerken.
Hoofdstuk 8 Milieuparagraaf
8.1 Algemeen
Dit hoofdstuk geeft weer hoe de wettelijke kaders en het gemeentelijk milieubeleid een rol hebben gespeeld bij het opstellen van de planregels. De volgende onderwerpen komen aan de orde: milieuzonering, externe veiligheid, geluid, lucht, bodem, duurzame ontwikkeling, afval, energie, ecologie, gezondheid, mobiliteit, duurzaam inrichten en bouwen en ruimtegebruik.
8.2 Milieuzonering
Bij de beoordeling welke bedrijven van invloed zijn op het plangebied is gebruik gemaakt van vergunning of AMvB (wettelijke afstanden) en Bedrijven en Milieuzonering (Uitgave van de VNG). In de laatste staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze afstand geldt vanaf het bedrijf tot woningen in een rustige woonwijk. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen, etc is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van deze (indicatieve) afstanden. De afstanden gelden tussen de perceelgrens van de inrichting van het bedrijf en de gevel van de woningen van derden. Bij de beoordeling van de bedrijvigheid is uitgegaan van de indicatieve afstanden tenzij in de milieuvergunning of AMvB andere normen zijn opgenomen. Daarbij is het aspect geluid ondergebracht bij paragraaf 3.3.4 Geluid onder industrielawaai.
Bij de inventarisatie zijn alle bedrijven bekeken waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen. Let op: de inventarisatie is uitgevoerd op basis van het digitale bedrijven bestand (MPM). Omdat niet elk bedrijf zich aan- of afmeldt als Wet milieubeheer-plichtig bedrijf is dit bestand niet 100% betrouwbaar. Hierdoor kunnen bedrijven en/ of activiteiten over het hoofd zijn gezien.
Uit de inventarisatie blijkt dat er geen bedrijven in de omgeving liggen die een belemmering vormen voor het plangebied.
8.3 Externe Veiligheid
Algemeen
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen van 2004.
- Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van 2004;
- Circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen van 1984;
- Circulaire "Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zondering langs transportleidingen voor brandgare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie" 1991.
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan bovengenoemde normen. De ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, terwijl van de richtwaarden kan worden afgeweken. Het externe risico wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht om geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat er afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- 1. de kans op een ongeval;
- 2. het effect van het ongeval;
- 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de calamiteit.
Het groepsrisico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het ijkpunt, waarbinnen gezocht moet worden naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen, voor het groepsrisico is vastgelegd in een oriëntatiewaarde. Langs transportverbindingen zijn de oriëntatiewaarden 10-4 per jaar voor 10 slachtoffers, 10-6 per jaar voor 100 slachtoffers, 10-8 per jaar voor 1000 slachtoffers etc.
Op grond van artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is het vereist invulling te geven aan de Verantwoordingsplicht bij het opstellen van een bestemmingsplan als het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron. Voor het groepsrisico ten gevolge van transportbronnen is de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gepubliceerd. Ook deze circulaire kent het principe van de verantwoordingsplicht.
Bedrijven met opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen
Aan de Durendaelweg 14 ligt een LPG tankstation. Het vulpunt van dit tankstation ligt op een afstand van ongeveer 160 meter van de woning binnen het plangebied. Hiermee ligt het plangebied buiten de richtafstanden voor het Groepsrisico en het plaatsgebondenrisico op basis van het BEVI.
De afstand tot het spoor waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is meer dan 400 meter.
Conclusie
Er zijn in de omgeving geen mobiele of stationaire bronnen die een belemmering op kunnen leveren voor het plangebied.
8.4 Geluid
De maximumsnelheid van de wegen rondom het plangebied is vastgesteld op 30 km/uur. De wegen hebben daarom geen zone op grond van de Wet geluidhinder.
Het plangebied is verder niet gelegen binnen zones van spoorwegen en/of industrieterreinen in de zin van de Wet geluidhinder. Er hoeft derhalve in dit kader geen toetsing plaats te vinden.
8.5 Lucht
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit. Deze is op 15 november 2007 in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De wet voorziet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Het doel van de Wet luchtkwaliteit is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.
Sinds 2002 wordt er door de gemeente Tilburg jaarlijks over de luchtkwaliteit gerapporteerd. Hierbij wordt de luchtkwaliteit van het voorbije jaar vergeleken met de normwaarden uit het Besluit Luchtkwaliteit. Uit de rapportages is gebleken dat de luchtkwaliteit voor het overgrote deel bepaald wordt door emissie van het wegverkeer. Verder is gebleken dat de normwaarden de afgelopen jaren alleen voor fijn stof en stikstofdioxide overschreden worden.
Naar aanleiding van de rapportages en de daarin geconstateerde knelpunten, is in december 2004 door de raad een plan vastgesteld om de luchtkwaliteit langs de gemeentelijke hoofdwegen te verbeteren ("Luchtkwaliteitplan gemeente Tilburg 2005-2010). De maatregelen zijn zowel gericht op het verminderen van de concentraties NO2 en concentraties PM10. Doel van het plan is dat in 2010 in de gehele stad, na uitvoering van het maatregelenpakket, aan de normwaarden uit het Besluit luchtkwaliteit voldaan wordt. Onderdeel van het plan is een monitoringsysteem om tijdig te signaleren of het effect van de maatregelen voldoende is. Mocht dit niet het geval zijn worden extra maatregelen genomen.
Het onderhavig plan is in hoge mate conserverend van aard; er vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats. Alleen langs de ruimtelijke hoofdstructuur, (oude linten) zijn nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De praktijk wijst echter uit dat hiervan niet op grote schaal langs deze zogenaamde ´linten´ gebruik van zal worden gemaakt, maar dat slechts op enkele locaties plannen worden gerealiseerd die mogelijk extra verkeersbewegingen met zich mee kunnen brengen. Omdat er geen grootschalige nieuwe (netto minder dan 500 woningen per lint) ontwikkelingen plaatsvinden kan voldaan worden aan artikel 5.16 lid 1 onder c van de Wm. Het voorgenomen initiatief is getoetst aan de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen.
Het bouwplan valt onder de regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
In voorschrift 3A.2 (woningbouwlocaties) van de bijlagen behorende bij deze regeling is dit nader toegelicht.
Verdere toetsing aan de luchtkwaliteitseisen is niet noodzakelijk.
De conclusie is dat er van uit de wet milieubeheer geen belemmeringen zijn ten aanzien van voorgenomen initiatief.
8.6 Bodem
Ter plaatse zijn geen actuele bodemonderzoeken bekend. Wel is bekend dat op het naastgelegen perceel een opslag van bestrijdingsmiddelen aanwezig is (geweest). Bij een eventuele bouwaanvraag kan een actueel bodemonderzoek nodig zijn. Deze onderzoeksplicht is afhankelijk van de aard en oppervlakte van de nieuwbouw.
8.7 Ecologie
Gebiedsbescherming
Het plangebied van de Sint Willibrordstraat 4 ligt niet in een Habitatrichtlijngebied of in de nabijheid of de invloedssfeer ervan. Bovendien gaat het om de bouw van een vrijstaande woning in het bestaande bebouwde gebied van Berkel-Enschot, waardoor geen sprake is van significant negatieve effecten op het Habitatrichtlijngebied. Bescherming in het kader van de Habitatrichtlijn is dan ook niet aan de orde.
Daarnaast ligt het plangebied niet in of nabij de Ecologische Hoofdstructuur of Groene Hoofdstructuur. Vanuit het bestaande rijks- of provinciale natuurbeleid rust dan ook geen planologische gebiedsbescherming op de locatie.
Tot slot ligt dit gebied niet in de Groene Mal. Vanuit het gemeentelijk natuurbeleid rust daarom ook geen planologische gebiedsbescherming op de locatie.
Soortenbescherming
Het initiatief bestaat uit het bouwen van een vrijstaande gebouw op een perceel waarop een overkapping, enkele containers, verharding en een tuinachtige inrichting (waaronder enkele jonge bomen) aanwezig zijn. Op basis van een bureauonderzoek en gezien deze inrichting is het niet nodig om in het kader van de Flora- en faunawet een natuurwaardenonderzoek uit te voeren. Wel is het mogelijk dat algemene vogelsoorten in de aanwezige beplanting op het perceel tot broeden komen. Het rooien van beplanting dient buiten de broedtijd plaats te vinden, omdat nesten en eieren van vogels beschermd zijn door de Flora- en faunawet. De broedtijd is niet te vatten in een begin- en einddatum. In de periode oktober tot en met februari is de kans zeer klein dat er gebroed wordt in het plangebied.
Wanneer aan bovengenoemde voorzorgsmaatregelen voldaan wordt, staat de Flora- en faunawet het initiatief niet in de weg.
Hoofdstuk 9 Waterparagraaf
9.1 Bestaand Watersysteem
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Beneden Dommel en Zandleij, en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
De bruto oppervlakte is ongeveer 1.200 m². In de bestaande situatie staat er een afdak van ongeveer 100 m². Het binnenterrein is deels verhard. Naar schatting bedraagt deze afwaterende oppervlak ongeveer 125 m². Het terrein in het aangrenzende openbaar gebied ligt ongeveer tussen 12,15 m + NAP in de noordelijke rand en 12,40 m + NAP in de zuidelijke rand. De maatgevende grondwaterstand ligt op ongeveer 11,10 m + NAP. Met maatgevende grondwaterstanden ruim één meter onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende.
In de bestaande situatie ligt een gemengd rioolstelsel in de omgeving van het plangebied. Het vuil- en regenwater worden inpandig gemengd verzameld, en vanaf de perceelgrens aangesloten op de hoofdriolering. Het afvalwater stroomt af naar het eindgemaal Zwarte Rijt, en dan verpompt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg. Beide installaties zijn in beheer van waterschap De Dommel.
9.2 Duurzaam Waterbeheer
Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Afwegingen
Bij dit plan zijn de mogelijkheden van duurzaam waterbeheer gericht op het afkoppelen en afvoer van regenwater in het kader van het plan Blauwe Aders: Het plangebied bevindt zich buiten de aangewezen gebieden om het regenwater af te koppelen. In de nabije toekomst wordt dan ook geen regenwatersysteem aangelegd waarop de afvoer van regenwater richting de Blauwe Aders kan afstromen. Gericht op de lange termijn is het mogelijk, dat het regenwatersysteem verder uitgebreid wordt. De beste uitwerking voor het plan is dan ook het regen- en vuilwater gescheiden in te zamelen en aanbieden bij de perceelgrens, en (voorlopig) aansluiten op de bestaande riolering.
Bij het plan gelden de volgende algemene uitgangspunten:
- bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
- de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
- het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
- het vuil- en hemelwater worden inpandig gescheiden ingezameld en aan de perceelgrens aangeboden voor aansluiting op de gemeentelijke riolering;
- de vuil- en regenwateraansluitingen worden op de bestaande gemengde riolering in de Sint Willibrordstraat;
- als in de Sint Willibrordstraat sprake is van ontvlechten van het gemengde rioolstelsel in de toekomst (uitbreiding van het plan Blauwe Aders), dan wordt de afvoer van regenwater ontkoppeld van de gemengde riolering en erop aangekoppeld.
9.3 Watertoets
Het waterschap de Dommel is betrokken bij de planvorming. Aan de hand van de uitgangspunten, de randvoorwaarden en het stedenbouwkundig opzet is de waterparagraaf opgesteld. De conceptwaterparagraaf is via e-mail voor advies aan de Dommel toegezonden op 30 maart 2010. Daarop heeft het waterschap aandachtspunten en advies verstrekt, welke zijn afgewogen en eventueel verwerkt in de definitieve waterparagraaf. Dit voorlopige wateradvies is schriftelijk verwoord in de brief / mail met kenmerk U-10-02769, d.d. 19 april 2010.
Hoofdstuk 10 Financiële Paragraaf
Op 7 april 2010 is een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten door gemeente en initiatiefnemer. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.
Voor de bestemmingsplanherziening zijn leges verschuldigd. Deze bedragen in dit geval € 4131,70. De verschuldigde leges zijn inmiddels door de initiatiefnemer voldaan. Aangezien het verhaal van kosten anderzins verzekerd is, is het bepalen van een tijdsvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Hoofdstuk 11 Burgerparticipatie En Vooroverleg
11.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Met het bouwproject zijn geen provinciale of rijksbelangen gemoeid. Raadpleging van de Inspectie VROM en de provincie Noord Brabant is derhalve niet noodzakelijk gevonden.
Het waterschap De Dommel is wel geraadpleegd en heeft ingestemd met de voorgelegde waterparagraaf, zoals verwoord in de brief van De Dommel van 19 april 2010.
11.2 Burgerparticipatie
Ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie hebben de initiatiefnemers de bewoners van de aangrenzende percelen persoonlijk op de hoogte gebracht van het bouwplan. Het gaat dan om de panden Gerardusplein nrs 1, 2, 3 en 4 en de panden St Willibrordstraat nrs 5, 5a, 6, 7 en 9.
De reacties waren positief. Men stelde het zeer op prijs dat initiatiefnemers persoonlijk kennis zijn komen maken. Over de bouw zelf waren weinig vragen. Enkele bewoners gaven aan blij te zijn dat er slechts één woonhuis komt en geen hoogbouw.
11.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 2 juli tot en met 12 augustus 2010. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactivteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactivteiten