Witbrant Koolhoven 2012
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 04-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:
- a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
- b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform onderdeel 18.6 van de regels van dit plan;
- c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
- g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.2 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.6 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.7 agrarisch bedrijf
Een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.
1.8 agrarisch bedrijf, grondgebonden
Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. Grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven, alsmede boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn doorgaans ook grondgebonden.
1.9 agrarisch bedrijf, intensieve veehouderij
Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals een rundveemesterij, een varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van een grondgebonden melkrundveehouderij.
1.10 agrarisch bedrijf, niet-grondgebonden
Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven, intensieve kwekerijen en overige gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen. Voorbeelden zijn champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, varkenshouderijen, sommige viskwekerijen en nertsenhouderijen. Melkveebedrijven zijn doorgaans wel grondgebonden.
1.11 agrarisch bedrijf, overig niet-grondgebonden
Een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of een glastuinbouwbedrijf.
1.12 agrarisch bedrijf, volwaardig
Een agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen.
1.13 agrarisch gebied
Een gebied, waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven.
1.14 attentiegebied EHS
Gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur, waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.
1.15 autostalling
Eén of meerdere, al dan niet aaneengebouwde, bouwwerken in maximaal één bouwlaag; qua afmetingen, bereikbaarheid / ontsluiting en gebruiksmogelijkheden e.d. uitsluitend geschikt en bedoeld voor de stalling van een (motor)voertuig.
1.16 autowasplaats
Een samenstel van activiteiten -zowel gebouwd als ongebouwd- ten behoeve van het wassen e.d. van personenauto's, vrachtwagens, caravans e.d. al dan niet met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een oppervlakte van maximaal 80 m² bruto vloeroppervlak), zonder dat er sprake is van een brandstoffenverkooppunt met tappunten, reparatiewerkplaats e.d.
1.17 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.18 bebouwingscluster
Een vlakvormige verzameling van gebouwen buiten bestaand stedelijk gebied.
1.19 bebouwingsconcentratie
Een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
1.20 bebouwingslint
Een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg buiten bestaand stedelijk gebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebied-gerelateerde functies.
1.21 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.22 bed & breakfast
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.
Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.
1.23 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.24 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.25 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.26 bedrijfswoning
Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
1.27 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die in hoofdzaak zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening.
(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.28 beeldbepalende boom
Ingevolge de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart als zodanig aangeduide boom.
1.29 belemmeringenstrook
Strook grond waarin leidingen liggen welke privaatrechtelijk is vastgelegd en gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant.
1.30 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.31 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.32 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.33 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0855.BSP2011008- met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.34 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.35 bewaarplaats
Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.
1.36 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.37 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.38 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.39 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.40 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.41 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.42 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.43 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.44 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.45 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.46 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.47 bufferbewaarplaats
Besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk.
1.48 cafetaria/snackbar
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.
1.49 café, eetcafé
Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid.
Hieronder worden in elk geval niet verstaan: discotheken, bars, cafetaria/snackbar, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen en dergelijke.
1.50 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.51 carport
Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen bedoeld voor het stallen van één of meerdere (motor)voertuig(en), met maximaal twee gesloten wanden; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.
1.52 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door een gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied of door de wijze waarop daarin de ontwikkelingen tot uitdrukking komen van de esthetische opvattingen in de loop van de tijd.
1.53 dagrecreatieve voorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief (mede)gebruik van gronden, zoals (niet limitatief) wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie, zulks in de vorm van (niet limitatief) aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, banken en dergelijke.
1.54 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.55 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.
Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.
1.56 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.57 dove gevel
- a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede
- b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.58 ecologische hoofdstructuur (EHS)
Samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
1.59 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.60 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.61 erotisch gerichte horeca
Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.62 escortbedrijf
Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.
1.63 extensief (dag)recreatief medegebruik
Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.
1.64 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
- a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
- b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.65 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.66 gebruiksgerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij, niet zijnde een manege, waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone.
1.67 geluidsscherm
Geluidwerende voorziening van hard materiaal (beton, glas e.d.).
1.68 geluidswal
Geluidwerende voorziening van aarde.
1.69 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
1.70 geluidgevoelige objecten
Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.71 gestapelde woning
Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.72 geurgevoelig object
Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
1.73 gezondheidszorg
Medische of paramedische voorzieningen, niet zijnde verblijfsvoorzieningen.
1.74 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.75 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.76 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.77 hoogspanningslijn
Een leiding of kabel met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
1.78 horeca
Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten ´Horeca I (hI), 'Horeca II (hII) en 'Horeca III'(hIII). Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing waarmee deze vestigingen zijn weergegeven op de verbeelding.
1.79 horeca van categorie 1
Tot horeca van categorie 1 worden gerekend: (eet)café, rstaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m². Tevens worden tot horeca van catgeorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkepassages en waarvoor de winkelsuitingstijden worden aangehouden.
1.80 horeca van categorie 2
Tot horeca van categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van categorie 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150 m² tot maximaal 500 m² n.v.o., alsmede partycentra tot maximaal 500 m² n.v.o.
1.81 horeca van categorie 3
- a. Tot horeca van categorie 3 worden gerekend: discotheek/bardancing, (nacht)bar, hotel en erorisch gerichte horeca (en- voor zover deze laatste tevens wordt aangemerkt als prostitutie-inrichting: escortbedrijf e.d. -alleen indien hiervoor vergunning is verleend ingevolge de APV);
- b. grootschalige horecagelegenheden, zoals vermeld onder horeca van categorie 1 of horeca van categorie 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van meer dan 500 m².
1.82 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.83 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
- a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
- c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.84 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.85 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening
Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:
- a. seksuele en erotische dienstverlening;
- b. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
- c. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
- d. horeca.
1.86 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.87 kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.
1.88 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)
Hieronder worden verstaan:
- a. woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit zijn gelegen;
- b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
- c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;
- d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
- e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
- f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
- g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
- h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
- i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
- j. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;
- k. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
- l. rijkswegen en spoorwegen.
1.89 landgoed
Een functionele eenheid, bestaande uit bos en/of overige natuur, al dan niet in combinatie met agrarische bedrijfsgronden, waarop één of meer wooneenheden met een karakteristieke verschijningsvorm van allure zijn gesitueerd.
1.90 landschappelijke waarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.
1.91 landschapselementen
Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.
1.92 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.93 logies
Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.94 logiesgebouw
Een verblijfsgebouw waarbij het bieden van tijdelijk onderdak aan mensen centraal staat, niet zijnde een maatschappelijke voorziening.
1.95 maatschappelijke voorzieningen
Hieronder worden verstaan:
- a. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
- b. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen, e.d.;
- c. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
- d. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
- e. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, e.d.;
- f. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit, e.d.
1.96 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.97 manege
Een bedrijf, dat uitsluitend of in hoofdzaak gericht is op het geven van instructie aan derden in diverse disciplines van paardrijden.
1.98 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.99 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.100 natuurwaarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.
1.101 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.102 nokrichting
Hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, t.w. waar beide vlakken elkander snijden.
1.103 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.104 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.105 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.106 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.107 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.108 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.109 openlucht- en sportieve recreatie
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie, die geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim- / fitnessparcours, een jongerenhangplek, e.d.
1.110 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.111 paardenhouderij
Een productiegerichte, gebruiksgerichte of deels productie-, deels gebruiksgerichte paardenhouderij, niet zijnde een manege.
1.112 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.113 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.114 plan
Het bestemmingsplan Witbrant Koolhoven 2012 van de gemeente Tilburg.
1.115 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het plan aanduidt.
1.116 productiegerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij, waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht, die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
1.117 professioneel vuurwerk
Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.118 prostitutieinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, al dan niet tegen betaling seksuele handelingen worden verricht. Onder een prostitutie-inrichting worden in elk geval verstaan: een parenclub en een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.119 randhoogte
De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.120 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
- a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
- b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;
1.121 religieuze instellingen
Voorzieningen van kerkelijke, religieuze of levensbeschouwelijke aard, zoals kerken, gebedsruimten, kloosters, e.d. met inbegrip van bij (een) klooster behorende begraafplaats(en).
1.122 restaurant
Een bedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.123 rijhal
Een gebouw, behorende bij een manege, kennelijk bestemd voor het beoefenen van de paardensport en het africhten van paarden en pony's.
1.124 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.125 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
- c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.126 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.127 sport
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.
1.128 statische goederen
Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.
1.129 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.130 studentenhuisvesting
Woningen bestemd voor personen die voltijd studeren aan universiteit, hogeschool of MBO opleiding.
1.131 twee-aaneen (half vrijstaand)
Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van maximaal twee aaneengebouwde woningen.
1.132 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.133 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.134 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.135 verbrede landbouw
Activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die voortvloeien uit of nauw samenhangen met het verder in stand te laten agrarisch bedrijf en de bijbehorende agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden zijn agro-toerisme, waaronder agrarisch natuurbeheer, bewerking van ter plaatse geproduceerde producten en zorgboerderijen.
1.136 verkeer- en vervoervoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.137 verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. railverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) railverkeers-, railvervoers- en verblijfsgebied ten behoeve van personen- en goederenvervoer via spoorwegen met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken, waaronder voorzieningen die liggen op het gebied van andere -op spoorwegen aansluitende- soorten van vervoer, logistieke, distributieve en communicatieve voorzieningen e.d. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Hiertoe worden gerekend:
- a. spoorwegemplacement waaronder spoorlijnen, rangeerterrein, perrons, overkappingen, opslag- en overslagruimten, wegen, (fiets-)paden, bermen, bermsloten, taluds e.d., kunstwerken zoals tunnels, bruggen, viaducten, traverses, spoorwegmeubilair, e.d.;
- b. stationsgebouwen t.b.v. spoorwegen met bijkomende en ondersteunende voorzieningen zoals restauratieve voorzieningen, winkels, videotheek, kiosken, beautysalon, balies, kantoorruimten e.d.;
- c. parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen zoals in- en uitritten, hellingbanen, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, portiers- c.q. bewakingsloge, betaalautomaten, fietsverhuur- en reparatie-inrichting, e.d.
1.138 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.139 verkooppunt motorbrandstoffen
Een brandstofverkooppunt met één of meerdere tappunten, al dan niet voorzien van een reparatiewerkplaats en/of een autowasplaats met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2), luifels, opslag van motorbrandstoffen e.d.
1.140 verkoopruimte (volgens Vuurwerkbesluit)
Ruimte waarin verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvindt.
1.141 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's, e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor, e.d.
1.142 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.143 vrijstaande woning
Een woning die hoogstens door middel van de bijgebouwen met een andere woning verbonden is en waarvan geen van de beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens staan.
1.144 Vuurwerkbesluit
Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. Dit besluit is in werking getreden op 1 maart 2002.
1.145 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.146 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
1.147 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.148 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.149 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.150 wonen
Hieronder wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
- c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.151 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.
1.152 zorgwoningen
Woningen bedoeld voor mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, die langdurig extramurale zorgverlening nodig hebben. Vanuit de woningen is zorg op afroep of 24-uurszorg beschikbaar vanuit een verpleeg- of verzorgingstehuis of woon-zorgcentrum.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bos
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Kantoor
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
6.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Maatschappelijk
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Natuur
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 9 Natuur - Landgoed
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
9.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 10 Verkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 11 Verkeer - Railverkeer
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
11.4 Afwijken van de bouwregels
11.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 12 Verkeer - Verblijf
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. een goede landschappelijke inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
12.4 Afwijken van de bouwregels
12.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 13 Wonen
13.1 Bestemmingsomschrijving
13.2 Bouwregels
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
13.4 Afwijken van de bouwregels
13.5 Specifieke gebruiksregels
13.6 Afwijken van de gebruiksregels
13.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 14 Wonen - Gestapeld
14.1 Bestemmingsomschrijving
14.2 Bouwregels
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
14.4 Afwijken van de bouwregels
14.5 Specifieke gebruiksregels
14.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 15 Leiding - Gas (Dubbelbestemming)
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Gas (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse hoge druk leiding voor het transport ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding gas' en met een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de aanduiding 'hartlijn leiding gas'.
15.2 Bouwregels
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´Leiding-Gas´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
15.3 Afwijken van de bouwregels
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Leiding - Gas wordt verwijderd indien:
- a. de desbetreffende leiding gesaneerd is/wordt, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;
- b. de leidingbeheerder heeft aangegeven dat de leiding wordt verwijderd dan wel buiten werking is gesteld.
Artikel 16 Leiding - Riool (Dubbelbestemming)
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Riool (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdrioolpersleiding respectievelijk een hoofdafvalwaterriool en een belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van deze leiding.
16.2 Bouwregels
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming ´Leiding-Riool´ begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
16.3 Afwijken van de bouwregels
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de Leiding - Riool(dubbelbestemming) wordt verwijderd indien:
- a. de desbetreffende leiding gesaneerd is/wordt, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;
- b. de leidingbeheerder heeft aangegeven dat de leiding wordt verwijderd dan wel buiten werking is gesteld.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 17 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 18 Algemene Bouwregels
18.1 Ondergrondse bouwwerken
18.2 Hoofdtoegang woningen
18.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen
18.4 Ruimte tussen bouwwerken
18.5 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen
18.6 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 19 Algemene Gebruiksregels
19.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 20 Algemene Aanduidingsregels
20.1 luchtvaartverkeerzone
20.2 geluidzone - luchtvaart
20.3 geluidzone - industrie / spoor / weg
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie / spoor / weg' de volgende regels:
- a. voor het bouwen geldt dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in 'Wet geluidhinder' en 'Besluit geluidhinder', met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd; onder verbouwen wordt hier verstaan het bouwkundig veranderen van (een deel) van het gebouw en/of (een van) de daartoe behorende gevels; onder nieuwbouw wordt hier verstaan het geheel of nagenoeg geheel vernieuwen van een gebouw, waarbij de situering, bouwhoogte en bouwmassa geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met het gesloopte gebouw; de bouw van een bijgebouw bij een woning of de uitbreiding van een bestaande geluidsgevoelige functie conform de in de basisbestemming voorgeschreven bebouwingsregeling;
- b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in dit lid, onder a., indien:
- 1. is, of kan worden voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, of indien;
- 2. ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is verleend;
- c. burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie / spoor / weg' opgeheven wordt indien de bron van de geluidszone is opgehouden te bestaan.
20.4 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gebouwd c.q. in gebruik worden genomen tenzij invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen.
Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels
21.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
21.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
21.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.
21.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2 bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.
21.5 Binnenplans afwijken t.b.v. vuurwerk
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten aanzien van de toelaatbaarheid van activiteiten ten behoeve van:
- a. nieuwbouw van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. en de daaraan verbonden opslag en verkoop van consumentenvuurwerk;
- b. de verbouwing, uitbreiding en/of verplaatsing van een bestaande bewaarplaats of een bufferbewaarplaats c.a. ten behoeve van opslag voor de verkoop van consumentenvuurwerk daar waar de aanduiding ´verkoop en opslag vuurwerk toegestaan´ voorkomt.
Het bevoegd gezag stelt voorwaarden aan de omgevingsvergunning ter voorkoming van onaanvaardbare overlast en onveiligheid voor de (woon)omgeving onder meer voor wat betreft parkeren, verkeersaantrekkende werking, geluidhinder e.d. en veiligheidsafstanden zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit. Bij nieuwvestiging van verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk wordt daarnaast te allen tijde aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat de veiligheidscontour zoals is opgenomen in het Vuurwerkbesluit (besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002)) op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over groenvoorzieningen in openbaar gebied waarbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.
21.6 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
21.7 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
21.8 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
- b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 22 Algemene Wijzigingsregels
22.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
- 1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
- 2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
- 3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;
- 4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen ´V´ of ´V-V´ projecteren;
- 5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied (´V´, ´V-V´ e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.
- b. Er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
- c. Na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.
22.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.
22.3 Wijzigingsbevoegdheid uitwisseling van aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een weergegeven aanduiding te wijzigen in een andere aanduiding, met dien verstande dat:
de ingevolge de aanduiding ter plaatse geldende maximaal toelaatbare milieucategorie voor functies of activiteiten uit de bijlage Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten niet mag worden overschreden;
22.4 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
22.5 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 150 m ².
Artikel 23 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 24 Overige Regels
24.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- c. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- d. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- e. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
24.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 25 Overgangsrecht
25.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
25.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 26 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Witbrant Koolhoven 2012´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Beheerplan Aanleiding Tot Planontwikkeling
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden, met dien verstande dat plannen die op 1 juli 2008 vijf of meer jaren oud waren, uiterlijk op 1 juli 2013 herzien moeten zijn. Peildatum bij dit alles is steeds de vaststellingsdatum van het desbetreffende bestemmingsplan.
Het ten behoeve van het onderhavige plangebied opgestelde bestemmingsplan DE WIjk is vastgesteld op 21 juni 1999 (onherroepelijk op 19 september 2001) en derhalve aan een wettelijk voorgeschreven actualisering toe, hetgeen heeft geleid tot dit bestemmingsplan Witbrant Koolhoven. De sinds genoemde datum tot stand gekomen (postzegel)herzieningen, uitwerkings- en wijzigingsplanen en vrijstelling/projectbesluiten zijn meegenomen in de actualisering.
1.2 Het Plangebied
Het bestemmingsplan 'Witbrant-Koolhoven 2012' heeft betrekking op het gebied tussen de spoorlijn Tilburg-Breda aan de noordkant, de Bredaseweg aan de zuidkant, de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg aan de oostzijde en de Burgemeester Letschertweg aan de westkant. Het middengebied is gelegen in een apart bestemmingsplan "Koolhoven Buiten" hetgeen een ontwikkelingsplan dat momenteel in procedure is.
Aan de zuidkant wordt het plangebied begrensd door bestemmingsplan Landgoederenzone.
1.3 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan vervangt:
Naam bestemmingsplan | Datum Raads/B&W besluit | |
DE Wijk | 21-06-1999 | |
Uitwerkingsplan Koolhoven Fase 1 | 29-03-2005 | |
Uitwerkngsplan Koolhoven fase 2A | 30-06-2006 | |
DE Wijk partiele herziening Koolhoven fase 3A | 16-03-2007 | |
DE Wijk partiele herziening Koolhoven fase 4B | 08-02-2010 | |
DE Wijk Uitwerkingsplan Witbrant West, 1e herziening | 05-04-2002 | |
DE Wijk uitwerkingsplan Reeshofcollege | 11-07-2011 | |
DE Wijk uitwerkingsplan Spoorzone Witbrant-West (appartementengebouw Wonen-Breburg) | 19-04-2010 | |
DE Wijk uitwerkingsplan Spoorzone Witbrant-West (Van Roey) | 25-05-2007 | |
DE Wijk uitwerkingsplan woongebied Witbrant Oost | 16-10-2003 | |
DE Wijk Witbrant-oost, Bosrandzone | 11-08-2006 | |
DE Wijk 1e wijziging | 07-03-2003 |
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
DE Wijk
Eind 20e eeuw startte de gemeente met de planvorming voor het laatste gedeelte van Reeshof. Het betrof de ten zuiden van de spoorlijn Breda - 's-Hertogenbosch gelegen gebieden Witbrant en Koolhoven. Belangrijk uitgangspunt hierbij was om een kwaliteitssprong te maken ten opzichte van "Reeshof boven het spoor", waar de decennia daarvoor in hoog tempo duizenden woningen gebouwd werden. De ambitie was om van Witbrant en Koolhoven een hoogkwalitatief en duurzaam woongebied te maken volgens de allerlaatste inzichten en met toepassing van zo veel mogelijk innovatieve ontwikkelingen op allerlei deelterreinen zoals water, energie, verkeer etcetera. Om deze ambitie uit te drukken werd als projectnaam DE Wijk gekozen. In de Structuurvisie DE Wijk werden de uitgangspunten en de ambities voor DE Wijk geformuleerd. Vervolgens werd ten behoeve van de uitwerking van de plannen een aantal supervisoren aangesteld. Hierbij ging het met name om Wytze Patijn, o.a. toenmalig Rijksbouwmeester, en Kees Duijvenstein, o.a. hoogleraar duurzaamheid aan de TU Delft. Van de hand van Patijn verscheen de Structuurschets De Lange Lijnen. Een aantal belangrijke uitgangspunten uit deze Structuurschets zijn:
De bestaande natuurgebieden vormen het kapitaal van het plangebied De Wijk. Als zodanig zijn zij ook bepalend voor de hoofdstructuur van het nieuwe gebied. Binnen het natuurlijke, groene raamwerk liggen open "kamers" in het landschap die bebouwd kunnen worden. Aldus worden vier losse deelgebieden onderscheiden: Witbrant Oost en West en Koolhoven Oost en West.
Koolhoven Oost neemt binnen de vier deelgebieden een bijzondere positie in, waarbij de ligging tussen de Donge en het bosgebied ten westen van de Reeshofweg een bijzondere invulling vraagt met een optimale verbinding tussen de twee genoemde natuurgebieden.
Bij de verdere planuitwerking is een aantal oost/west lopende lange lijnen structurerend. Naast de bestaande spoorlijn worden twee nieuwe lange lijnen geïntroduceerd: de Lange Laan en de kleine Lange Laan. De Lange Laan die is gedacht als hoofdontsluitingsweg voor auto's is later vertaald in de Witbrantlaan (Oost en West) en de Koolhovenlaan. De kleine Lange Laan die is gedacht als hoofdontsluiting voor langzaam verkeer is in Witbrant terug te vinden als de Ankeveenstraat, het Ankeveenpad en de Wijboschstraat. De doortrekking in westelijke richting naar Koolhoven is in de latere planvorming echter vervallen.
In verband met duurzaamheidsoverwegingen (passieve energie) wordt gekozen voor oost/west-verkavelingen.
Vervolgens zijn voor de vier deelgebieden stedenbouwkundige planuitwerkingen gemaakt door vier vooraanstaande ontwerpers. Van deze plannen zijn de plannen voor Witbrant West (naar ontwerp van Herman de Kovel van architectenbureau DKV) en Witbrant Oost (naar ontwerp van Jacq de Brouwer van architectenbureau Bedaux de Brouwer) daadwerkelijk uitgevoerd. Voor Koolhoven ontstond later, met de komst van het Consortium Koolhoven, de behoefte de plannen te herzien en aan te passen aan inmiddels gewijzigde (markt-) omstandigheden. Dit leidde tot een stedenbouwkundig plan van stedenbouwkundig bureau VHP (later Wurck). Van dit plan is Koolhoven West inmiddels bijna geheel uitgevoerd. Koolhoven Oost, inmiddels Koolhoven Buiten geheten, is nog niet uitgevoerd, met uitzondering van de basisschool. Omdat hier dus sprake is van een ontwikkelingssituatie, is Koolhoven Buiten buiten dit (beheer-) bestemmingsplan gehouden en is hiervoor een zelfstandig bestemmingsplan gemaakt.
Een deel van Witbrant West, i.c. een strook ten oosten van de Reeshofweg en de locatie De Gaas, blijft ook buiten dit bestemmingsplan. Ook dit zijn nog te ontwikkelen locaties, die tevens onderdeel uitmaken van De Knoop, het stationsgebied rond station Reeshof, waar naast woningen ook voorzieningen gedacht zijn. Deze gronden maken onderdeel uit van het bestemmingsplan Stationsgebied Reeshof.
Witbrant-West
Witbrant West is het eerste deelgebied van DE Wijk dat werd gebouwd. Hierbij ging het aanvankelijk om het gedeelte tussen de Witbrantlaan en de Wijboschstraat. De essenties van het stedenbouwkundig plan voor dit gebied zijn:
Er zijn 8 woonbuurten te onderscheiden. Iedere woonbuurt bestaat uit 7 oost/west gesitueerde bouwblokken die zijn gelegen aan oost/west lopende autovrije woonpaden van circa 65 meter lengte.
Iedere woonbuurt grenst enerzijds met één zijde aan een parkeerstraat, waar het parkeren centraal opgelost wordt.
Iedere woonbuurt grenst anderzijds met één zijde aan een brede groenstrook, die als centrale speelgelegenheid dient. Hierdoor ligt iedere woning maximaal 65 meter van substantieel groen en speelgelegenheid, waarbij deze afstand altijd via een autoluw woonpad overbrugd kan worden.
De woonbuurten worden langs de parkeerstraten en langs de grote groenstroken begrensd door beeldbepalende schanskorfmuren, die bij de eerste aanleg zijn gerealiseerd en waarvoor in de koopcontracten een instandhoudingsplicht is opgenomen. Met uitzondering van de hoofdgebouwen langs de Witbrantlaan en langs de Wijboschstraat, die stedenbouwkundig als een soort "boekensteunen" gezien kunnen worden, is er achter de schanskorfmuren binnen 2 meter van de (zijdelingse) erfgrenzen geen bebouwing toegestaan tenzij deze lager is dan de aanliggende schanskorfmuur. Dit om het uniforme beeld van deze beeldbepalende schanskorfmuren te waarborgen.
Moderne architectuur met platte daken.
In een later stadium is de zone tussen de Wijboschstraat en de spoorlijn ingevuld. Zoals reeds eerder opgemerkt maakt deze zone onderdeel uit van Witbrant, maar met name in functioneel opzicht ook van De Knoop. De Knoop is het stationsgebied rond station Reeshof, waar naast woningen ook voorzieningen gedacht zijn. De zone tussen de Wijboschstraat en de spoorlijn bestaat, van west naar oost, uit 4 verschillende deelgebieden, die aan elkaar zijn gekoppeld door middel van "schakelpleinen":
De VMBO-school het Reeshof College;
de drie witte blokken met diverse voorzieningen op de begane grond en gestapelde woningen op
de verdiepingen;het project met de grondgebonden woningen ter weerszijden van de
langzaamverkeerstunnel. Ter plaatse van c.q. over de langzaam verkeerstunnel zijn ook
gestapelde woningen gebouwd. In de plint van deze gestapelde woningen bevindt zich één
zelfstandige kleinschalige bedrijfsruimte. De grondgebonden woningen hebben een bijzondere
erfregeling met een 100% bebouwingsmogelijkheid, waardoor in deze woningen
beroepsactiviteiten aan huis gestimuleerd worden;het gebied "De Gaas". Dit deelgebied moet nog
ontwikkeld worden en valt om die reden buiten dit bestemmingsplan en maakt onderdeel uit van
bestemmingsplan Reeshof Stationsgebied.
Ieder van de bovengenoemde deelgebieden is/wordt opgebouwd volgens het "barcode-principe" met oost/west gesitueerde stroken bebouwing, verharding, groen, water etcetera in wisselende samenstelling. Dit stedenbouwkundig planconcept bood en biedt enerzijds programmatische flexibiliteit en anderzijds een bij het specifieke karakter van Witbrant aansluitende opzet.
Witbrant Oost
De locatie Witbrant Oost ligt ingeklemd tussen de bossen van de Landgoederenzone, De Gaas en de Drassige Driehoek. De essentie van het stedenbouwkundige plan is om het wonen in Witbrant Oost optimaal te laten profiteren van deze landschappelijke ligging. Daartoe is een aantal belangrijke principes in het plan uitgewerkt:
- "Groene dooradering": In het plan is een aantal substantiële groenstroken opgenomen die deels als wadi dienen, maar die ook een landschappelijk karakter hebben. Daarnaast bevat het plan een aantal parken en parkjes die een sterke landschappelijke inrichting hebben gekregen met op termijn flinke bomen. Hierdoor beperkt het gevoel van landschap zich niet alleen tot de randen, maar vindt er ook een voortzetting plaats in de wijk.
- Beperkte bouwhoogte: In het plan zijn overwegend eenlaagse patiowoningen gesitueerd. Hierdoor is er in grote mate sprake van zicht op en dus beleving van de omliggende bosgebieden en t.z.t., bij het volgroeien daarvan, op en van het nieuwe groen in de wijk. Langs de zuidelijke bosrand is i.v.m. de typologie van dure vrije sectorkavels gekozen voor bouwvolumes in (maximaal) 2 bouwlagen. Om het zicht op de bosrand te waarborgen zijn hier ruime onbebouwde zones tussen de woningen vastgelegd.
- Bijzondere bebouwingstypologie: Er is een bijzondere bebouwingstypologie toegepast waarbij veelvuldig muren als stedenbouwkundig/architectonisch middel zijn ingezet. Door deze muren worden (patio-) tuinen, op eigen terrein geparkeerde auto's etcetera uit het straatbeeld gefilterd, waardoor de kracht van de landschapsbeleving wordt versterkt.
- In de zuidoostelijke hoek van het plangebied Witbrant Oost is, mede ter accentuering van de entree van de wijk, een hoogteaccent gepland, bestaande uit twee woontorens van maximaal 37 meter hoog.
In Witbrant Oost is gekozen voor moderne architectuur met platte daken. Voor de individuele kavels in de "boszone" ten zuiden van de Witbrantlaan is een vastgesteld beeldkwaliteitsplan.
Koolhoven West
Het stedenbouwkundig plan van Koolhoven West wordt in de eerste plaats gekenmerkt door brede lanen. Langs deze lanen zijn de meeste woningen gesitueerd. De overige woningen staan in een vijftal erven en langs de vier randwegen. Langs de erven is sprake van (half-) vrijstaande woningen, waardoor de ruimtelijke kwaliteit in deze relatief smallere straten niet door intensieve bebouwing en een hoge parkeerdruk onder druk komt te staan. In de lanen is een mix van woningtypes te vinden. Om bovenmatige parkeerdruk in de lanen tegen te gaan, zijn in de verkaveling een behoorlijk aantal "parkeerkoffers" opgenomen. Ook langs de randen vinden we een mix aan types, waarbij de oostelijke rand veel vrijstaand geschakelde woningen bevat en de overige randen veel rijwoningen. Het overgrote deel van de woningen in Koolhoven West betreft grondgebonden eengezinswoningen. Op enkele plaatsen is er sprake van gestapelde woningen, met name op plaatsen die om een stedenbouwkundig accent vroegen/vragen: de twee blokken bij de westelijke entree aan de Koolhovenlaan, het blok in de zuidoostelijke hoek en een aantal kleinere appartementenblokken die de overgang naar het centrale park markeren.
Het centrale park van Koolhoven West, dat helemaal van noord naar zuid door de wijk loop, betreft een in breedte varierende groenstrook met een belangrijke functie voor speelgelegenheid. Ook aan de westzijde en aan de oostzijde sluit Koolhoven West aan op een substantiële en voor de woonkwaliteit in de wijk belangrijke openbare groenstrook. Verder is er, gekoppeld aan "parkeerkoffers", in de verkaveling van Koolhoven West nog een aantal kleinere speelterreintjes gerealiseerd voor de jongere kinderen.
Koolhoven West is gebouwd in neo-jaren 30-stijl. Deze is beschreven in het vastgestelde Beeldkwaliteitsplan Koolhoven. Hierbij is er gekozen voor een duidelijke tweedeling. De witte buitenrand bestaat overwegend uit kubistische vormen van jaren 30-architectuur. Het binnengebied, dat voornamelijk in rode kleur is uitgevoerd, bestaat uit traditionelere jaren 30-architectuur met karakteristieke kappen. Hier is vaak sprake van beeldbepalende horizontale (goot-) lijnen.
Koolhoven West is grotendeels gerealiseerd. Deze delen van de wijk zijn gedetailleerder bestemd. De nog niet gerealiseerde delen van de wijk (Vurenstraat en de westelijke gedeelten van de Veenendaalstraat, Vriezenveenstraat en Vlagtweddestraat ) zijn omwille van flexibiliteit in de uitvoering globaler bestemd. Het ligt in de rede dat de laatstgenoemde delen na realisatie bij een volgend bestemmingsplan ook gedetailleerder bestemd gaan worden.
Een bijzonder element ten slotte is de bouwlocatie in de noordwestelijke hoek van Koolhoven West. De bestemming betreft kantoren met dienstverlening op de begane grond. Een aantal vormen van dienstverlening zijn hierbij uitgesloten in verband met de qua externe veiligheid gevoelige ligging. Voorts bevat het bestemmingsplan een aantal bouwregels die moeten waarborgen dat deze bouwlocatie relatief kleinschalig blijft zodat de voor de woonkwaliteit van Koolhoven belangrijke groenstrook niet verloren gaat.
2.2 Functionele Structuur
Binnen het plangebied zijn in hoofdlijnen twee soorten gebieden te onderscheiden:
- verstedelijkte gebieden: de wijken Witbrant Oost, Witbrant West en Koolhoven West;
- niet- of beperkt verstedelijkte gebieden:
- de bosgebieden ten zuiden, tussen en ten westen van beide Witbrants;
- de landgoederenzone ten zuiden van Koolhoven;
- agrarische gronden ten westen van de Burgemeester Letschertweg.
De genoemde verstedelijkte gebieden zijn allen woonwijken, die onderdeel uitmaken van het stadsdeel Reeshof, om nog preciezer te zijn van het ten zuiden van de spoorlijn gelegen gedeelte van Reeshof, dat ook wel als DE Wijk wordt aangeduid (zie hieronder, bij ruimtelijke structuur).
Een aparte, afwijkende positie wordt echter ingenomen door de tussen de Wijboschstraat en de spoorlijn gelegen zone van Witbrant West. Deze zone maakt behalve van Witbrant West namelijk ook onderdeel uit van De Knoop. De Knoop is het stationsgebied rond station Reeshof, waar naast woningen ook voorzieningen gedacht zijn. Voor de betreffende zone van Witbrant West betekent dit dat hier in functioneel opzicht, maar ook in ruimtelijk opzicht meer mogelijk is dan op basis van een reguliere woonbestemming (zie hieronder, bij ruimtelijke structuur).
Met betrekking tot de niet- of beperkt verstedelijkte gebieden wordt opgemerkt dat de Landgoederenzone ten zuiden van Koolhoven van deze gebieden het meest verstedelijkt is. Hier treffen we vooral voormalige agrarische bebouwing aan maar ook een aantal grote burgerwoningen ("landgoederen"). Daarnaast zijn er enkele bijzondere functies, zoals met name de manege.
Het plangebied en directe omgeving bevat tevens een aantal belangrijke "infrastructurele lijnen".
De spoorlijn Breda - 's-Hertogenbosch behoort hiertoe.
Voor wat betreft het wegverkeer moet in de eerste plaats de Bredaseweg genoemd worden, die in oost/west-richting ten zuiden van het plangebied loopt (net buiten plangebied). Vanaf de Bredaseweg lopen er drie hoofdwegen in noordelijke richting door het plangebied heen: in het oosten de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg, centraal de Reeshofweg en in het westen de Burgemeester Letschertweg. Op deze drie wegen takt de hoofdontsluiting aan van Witbrant en Koolhoven. Het gaat hierbij om de Witbrantlaan en de Koolhovenlaan, die in elkaars verlengde liggen en op die manier één lange laan vormen. Tussen Witbrant West en Witbrant Oost is overigens een bussluis aangelegd, om doorgaand autoverkeer te weren.
2.3 Technische Infrastructuur
De ondergrondse infrastructuur in c.q. rondom het plangebied bestaat uit dienstleidingen van de volgende beheerders:
Enexis: laagspanningskabels
Brabant Water: waterleiding
Tilburg: riool
Ziggo: telecomkabels
KPN: telecomkabels
Breedband Tilburg: telecomkabels
Buisleidingen met gevaarlijke inhoud en transport/hoofdleidingen zijn opgenomen op de verbeelding. Het gaat om een gastransportleiding aan de westzijde van het plangebied (nabij de Burgemeester Letschertweg) en een (hoofd)riool aan de noordzijde van Witbrant-West bij het Wilniserf.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk
3.2.1 Nota Ruimte
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.
De Nota Ruimte wordt in 2011 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Naar verwachting stelt het kabinet het definitieve beleid vast in 2012. In de nieuwe Structuurvisie staan de plannen m.b.t. ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
3.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
3.2.3 AMvB Ruimte (Barro)
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. Het Barro is vervolgens op 22 augustus 2011 vastgesteld. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als het project Mainportontwikkeling Rotterdam, grote rivieren, kustfundamenten en Waddenzee en waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het besluit is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen. Het Barro is - grotendeels - in werking getreden op 30 december 2011.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
- 1. De kwaliteit van het landschap;
- 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
- 3. De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte (vastgesteld op 17 december 2010). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
- Regionaal perspectief voor wonen en werken;
- Kantoren, voorzieningen en detailhandel;
- Overlegzones infrastructuur;
- Grond- en oppervlaktewatersysteem;
- Grondwaterbeschermingsgebieden;
- Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;
- Milieuaspecten;
- Biomassavergistingsinstallaties en mestbewerking en –verwerking;
- Windenergie;
- Cultuurhistorische waarden;
- Aardkundige waarden;
- EHS/Groenblauwe mantel/agrarisch gebied;
- Land- en tuinbouw (ontwikkelingsmogelijkheden intensieve veehouderij, glastuinbouw, teeltondersteunende voorzieningen);
- Ruimte-voor-ruimteregeling;
- Overige agrarische functies, niet-agrarische functies (buitengebied);
- Nieuwe economische dragers;
- Toeristisch-recreatieve voorzieningen.
3.4 Gemeente
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies
Voor het gebied dat in het noorden wordt begrensd door de spoorlijn Tilburg - Breda en de woonbebouwing van DE Wijk, in het oosten door woonwijken De Blaak en De Reit en in het zuiden en westen door de gemeentegrens wordt een Structuurvisie Zuidwest 2020 opgesteld.
Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.2.1 Hoogbouw
Het gemeentelijke hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad.
De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw. Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid, de leesbaarheid van de stad, kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte en zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte.
Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15 meter verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. Dit is aangegeven op een prioriteitenkaart. Met rood is het voorkeursgebied aangegeven, met geel het gebied waar hoogbouw overwogen kan worden en met grijs de gebieden waar hoogbouw ongewenst is.
Locaties waar de gemeente graag hoogbouw ziet zijn: de Spoorzone tot aan de Universiteit van Tilburg, de Kempenbaan en het Laar.
De plekken waar hoogbouw het overwegen waard is, zijn gebieden langs de hoofdinfrastructuur zoals de Ringbanen, gebieden langs stadsranden en groenranden zoals de Piushaven, het St. Elisabeth Ziekenhuis en het Wandelbos en de (winkel)centra Wagnerplein, Paletplein, Heyhoef en De Knoop.
Bij bedrijventerreinen in de stad Tilburg wordt bebouwing tot 30 meter onder randvoorwaarden toegelaten.
4.2.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.3.1 Archeologie
4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.
- In het plangebied liggen geen beschermde monumenten, geen MIP-panden en geen panden van (bijzondere) cultuurhistorische waarde;
- Het plangebied wordt volgens de CHW-Noord-Brabant omkaderd door lijnobjecten van hoge waarde aan de noord-, en zuidzijde, respectievelijk de spoorweg (redelijk hoog), de scheidingslijn tussen Witbrant-Oost en –West (redelijk hoog) en de Bredaseweg (hoog);
- Aan de oostzijde van het plangebied, snijdend door de noordoostelijke hoek van het plangebied Witbrant-Oost, ligt als object van hoge waarde de heideontginning Zwartvenseweg. Dit is een landbouwontginning op voormalig ven uit ca. 1900, opgebouwd uit smalle percelen, van elkaar gescheiden door verlande ontwateringssloten met relicten van perceelsrandbegroeiing. Door de aanleg van de spoorweg Tilburg-Breda en recenter de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg is deze slechts fragmentarisch bewaard gebleven;
- De percelen bos in het zuidelijke deel van de Witbrant behoren volgens de CHW-Noord-Brabant tot de historische groenstructuur ten zuidwesten van Tilburg. De in het bos aanwezige paden hebben een redelijk hoge waarde. Het gaat om een omvangrijk geheel gesitueerd rond de Bredase Weg, vlak ten westen van Tilburg met lanen, parken en bossen waarin eik, beuk, grove den, wilde lijsterbes, spar, lariks, linde, esdoorn en tulpenboom staan. Het gebied staat deels ook wel bekend als de landgoederenzone. De beplanting dateert overwegend uit 1893-1920.
4.4 Volkshuisvesting
4.4.1 Woonvisie
Het gemeentelijk woonbeleid (zowel kwalitatief als kwantitatief) volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Het centrale thema in de WoonVisie is het streven naar een 'stad in balans' , een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is zodat iedereen passende woonruimte kan vinden. Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de gemeente in de WoonVisie ingedeeld in vijf woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave.
Woonvisie DE Wijk
De kwaliteit van de woning en de woonomgeving wordt in de WoonVisie onder andere benaderd door het benoemen van woonmilieus. De WoonVisie geeft aan dat DE Wijk zich in de richting van een groen stedelijk woonmilieu dient te ontwikkelen.
4.4.2 Nota Wonen en Monitor Woningbouw 2009
Uit de Nota Wonen en de Monitor Woningbouw 2009 blijkt dat de aandacht van de gemeente en de bouwprocespartners gericht moet blijven op kwaliteitsbevordering van de woningmarkt. De verleiding bestaat om een woonproduct aan te bieden dat minder toekomstbestendig is. Om aan te sluiten bij de structurele wens van consumenten een kwaliteitsslag te maken, dient de beleidsfocus van de gemeente en andere partijen zich te richten op een gedifferentieerd aanbod naar woningtypen en woonmilieus. Met name groenstedelijke en dorpse woonmilieus zijn populair. Onder kwaliteit wordt ook verstaan levensloopbestendigheid, duurzaamheid en vormen van (particulier) opdrachtgeverschap.
4.4.3 Toetsingskader nieuwbouw appartementen
De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering zal plaatsvinden aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Plannen worden getoetst aan het gewenst woonmilieu, ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling.
4.4.4 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek
De gemeente Tilburg voert iedere vier jaar een woningbehoefteonderzoek uit. Het meest recente onderzoek is uitgevoerd in 2008, waaruit blijkt dat de Tilburgse woningmarkt in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht is. Als de vraag naar woningen wordt afgezet tegen het aanbod, dan blijken de tekorten zich vooral voor te doen in de koopsector. Het gaat dan om een tekort aan (dure) vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap-woningen, (goedkope) rijtjeshuizen en (middeldure) flats/appartementen met lift. In de huursector is behoefte aan meer flats/appartementen met lift en bestaat vooral een tekort aan goedkope rijtjeswoningen.
4.4.5 Nota particulier opdrachtgeverschap
De gemeente Tilburg wil bevorderen dat mensen meer zeggenschap en keuzevrijheid krijgen in de bouw van woningen. Dat kan onder andere door particulier opdrachtgeverschap te stimuleren. Tot en met 2010 wil de gemeente Tilburg 16% van de nieuwbouwwoningen met particulier opdrachtgeverschap realiseren. Na 2010 wil de gemeente dit percentage continueren en waar mogelijk verhogen.
4.4.6 Nota Wonen-Zorg
De huisvesting van zorgbehoevenden (ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Een belangrijke doelstelling is dat deze groep zoveel mogelijk wordt gemengd met de overige bevolking. Streven hierbij is wel dat er voldoende zorg, welzijn en diensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het principe van servicewijken ontwikkeld, waarbij woon-, zorg- en dienstverleningsfuncties in een bepaald gebied optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit principe te worden geven. Ten aanzien van woningbouwontwikkeling in bestaand stedelijk gebied geldt dat er gestreefd moet worden naar het creëren dan wel versterken van servicewijken.
4.5 Groen En Speelruimte
4.5.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.
Er bevinden zich geen monumentale- en/of beeldbepalende bomen in het plangebied.
4.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
- 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
- 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
- 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2011 wordt het bijbehorende uitvoeringsprogramma vastgesteld. Dit uitvoeringsprogramma wordt geïntegreerd in het uitvoeringsprogramma Biodiversiteit.
4.5.3 Nota Ruimte voor Buitenspelen
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:
- 1. Per hectare uitgegeven gebied wordt 300 m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte.
- 2. De huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2 m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).
Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.
Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.
4.6 Verkeer En Parkeren
4.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
- 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
- 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer - 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
- 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
Parkeren - 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003, die in 2007 is aangepast ten aanzien van de parkeernormering voor woningen.
- 6. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.
Goederenvervoer - 7. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement - 8. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
4.6.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan
De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV in Brabant: Snel - Schoon - Sociaal. Over de dagelijkse uitvoering van het openbaar vervoer zijn door de provincie vastgelegd in de concessie met vervoerder Veolia, die loopt tot 2013. Jaarlijks worden de plannen voor wijziging van het openbaar vervoer vastgelegd in een exploitatieplan.
In 2010 wordt nieuw openbaar vervoerbeleid vastgelegd in een regionale OV-visie Midden Brabant.
4.6.3 Fietsplan Tilburg
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.
Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:
- 1. het voltooien van het Sternet voor 2020;
- 2. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
- 3. communicatie;
- 4. het ontwikkelen van een fietstransferium.
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.
Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.
Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.
Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.
Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.
4.7 Overige Onderwerpen
4.7.1 Koffieshops en verkoop van softdrugs
In de eindnota Koffieshop-problematiek (1992) wordt een beleid geformuleerd ten aanzien van koffieshops waar tevens verkoop van softdrugs plaatsvindt. In de nota wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden voor het sluiten van en het niet verlenen van vergunningen aan bestaande koffieshops.
In verband met het woon- en leefklimaat wordt een spreidingscriterium gehanteerd waarbij de volgende afstandnormen in acht dienen te worden genomen:
- 1. tenminste 250 m van een basisschool;
- 2. tenminste 250 m van een andere onderwijsinstelling, een jongerencentrum dan wel een instelling voor opvang of behandeling van drugsverslaafden;
- 3. tenminste 250 m van een ander softdrugsverkooppunt.
Daarnaast is er sprake van aantasting van het woon-/leefklimaat indien de inrichting zal worden gevestigd in:
- 1. een woonstraat;
- 2. de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanige bezoekersgroep, dat tengevolge van de vestiging van de inrichting de ontmoeting van de betrokken bezoekersgroepen openbare orde problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben.
De inrichtingen, die niet aan deze afstandnormen voldoen, dienen door een uitstervingsbeleid te verdwijnen. Dit houdt in dat de huidige eigenaren kenbaar wordt gemaakt dat het spreidingscriterium wordt gehanteerd vanaf het moment dat een inrichting van exploitant wijzigt.
4.7.2 Prostitutie
In 1999 is het algemene bordeelverbod vervallen en zijn exploitanten vrij deze te vestigen, tenzij er lokale regelgeving is die daar grenzen aan stelt c.q. randvoorwaarden voor formuleert. Ook na legalisering van deze branche door opheffing van het bordeelverbod blijft er natuurlijk wel sprake van een bijzondere branche, waarbij het gevaar van bedreiging van de openbare orde c.q. aantasting van het woon- en leefklimaat latent aanwezig is. De gemeente Tilburg heeft haar opvattingen weergegeven in de nota Prostitutiebeleid (1999).
Vestigingsbeleid
In de APV is expliciet opgenomen dat de ´prostitutievergunning´ alleen verleend kan worden als het bestemmingsplan vestiging toelaat. Grofweg betekent dit dat in het bestemmingsplan ofwel de functie-aanduiding ´prostitutie´, ofwel de bestemming Cultuur en Ontspanning opgenomen dient te zijn, wil vestiging bestemmingsplantechnisch mogelijk zijn. Indien het de bedoeling is dat in de prostitutie-inrichting ook alcohol geschonken wordt, dient het bestemmingsplan tevens horeca toe te laten. Met het oog op de bescherming van het belang van de openbare orde c.q. de voorkoming van aantasting van het woon-en leefklimaat dient tevens nog aan een aantal specifieke op de APV gebaseerde vestigingscriteria te worden voldaan. Uitgangspunt daarbij is dat mogelijke overlast voor de woonfunctie zo veel mogelijk wordt voorkomen. Duidelijk is dat de vestiging in woonstraten niet toelaatbaar is. Vestiging van een prostitutie-inrichting is voorts niet toelaatbaar aan een andere dan een gebiedsontsluitingsweg en evenmin aan een weg of straat met een verblijfsfunctie, met uitzondering van het horecaconcentratiegebied in het centrum. Tevens is de gebruiksfunctie van de omliggende bebouwing van belang. Er zal, ook al wordt voldaan aan de andere voorwaarden, alleen vergunning verleend worden, indien de direct aangrenzende panden op de begane grond geen woonfunctie kennen en indien van het totaal aantal panden binnen 30 m van het pand, ten behoeve waarvan vergunning gevraagd wordt, tenminste 67% op de begane grond geen woonfunctie heeft. Maatgevend zijn de panden in dezelfde straat, bij hoekpanden in beide straten. Vestiging is verder niet mogelijk binnen een afstand van 250 m van een ander prostitutiebedrijf of een school. Bestaande vestigingen blijven toegelaten, voorzover deze tot 1999 officieel van gemeentewege gedoogd zijn. In concreto betreft dit inrichtingen aan de Koestraat 42/44, de Spoorlaan 20 en Korvelseweg 215.
4.7.3 UMTS
Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.
(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsvrije en vergunningsplichtige zendmasten.
Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.
Zendmasten van vijf meter of hoger zijn vergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het bevoegde gezag toch besluit een omgevingsvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van welke (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven invloed hebben op het plangebied is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen, omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar, die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (zie de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten) en gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheermatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie allen in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer, en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving.
De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding en/of genoemd in de bestemmingsregels.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- 2. Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- 3. Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen";
- 4. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
5.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- 1. de kans op een ongeval;
- 2. het effect van het ongeval;
- 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.
5.3.4 Verantwoordingsplicht
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende wordt gewaarborgd. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten als de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht kunnen de volgende elementen beschouwd moeten worden:
1 het projectkader;
2 de hoogte en toename van het groepsrisico;
3 bronmaatregelen;
4 ruimtelijke maatregelen te treffen binnen het ruimtelijke besluit;
5 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
6 mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
7 mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
8 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting worden verantwoord. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
5.3.5 Inrichtingen
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten.
Versteijnen's Internationaal Transportbedrijf
Buiten het plangebied is één bedrijf aanwezig met een risicocontour (afstand tot grens invloedsgebied verantwoording groepsrisico bedraagt 3.350 meter) die van invloed is op het plangebied. Het betreft Versteijnen's Internationaal Transportbedrijf waar het maatgevend scenario bestaat uit een mogelijke brand in de PGS 15 inrichting met relevante installaties bestaande uit opslagplaatsen en een overslagruimte voor gevaarlijke stoffen. De afstand van deze inrichting tot aan het plangebied is ruim 3.140 meter. Op basis van deze afstand kan worden geconcludeerd dat het plangebied geen relevante invloed ondervindt van Versteijnen. Wel is het plangebied gedeeltelijk gelegen binnen het invloedsgebied van Versteijnen op basis waarvan een verantwoordingplicht geldt.
Uit de kwantitatieve risicoanalyse (QRA) van Versteijnen uit 2009 van bureau Peutz blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar, binnen de inrichting is gelegen.
Verantwoording groepsrisico
Een groot deel van onderhavig bestemmingsplan binnen het invloedsgebied heeft een woonbestemming. Zowel in de vigerende bestemmingsplannen als in dit bestemmingsplan blijven de bestemmingen en daarmee het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied van Versteijnen gelijk. Het groepsrisico neemt daardoor niet toe door dit plan. Uit de kwantitatieve risicoanalyse blijkt dat het groepsrisico ruim beneden de 10% van de oriënterende waarde ligt. In het plan worden geen ruimtelijke maatregelen genomen omdat het een beheerbestemmingsplan betreft.
Het scenario dat door Versteijnen kan worden veroorzaakt, is het toxisch scenario. Bij een toxisch scenario is het van belang dat men binnen in een zoveel mogelijk luchtdichte ruimte kan schuilen of het plangebied verlaat. Het gaat hier om een gebied waar mensen wonen en waar veel mogelijkheden zijn om binnen te schuilen voor een toxische wolk. De bestrijdbaarheid van de calamiteit bij Versteijnen is (vanwege de afstand) niet afhankelijk van de inrichting van het plangebied.
Bij een toxisch scenario is het van belang dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het gebied ligt binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie.
Door actief te communiceren over risico's wordt de zelfredzaamheid vergroot. De regionale brandweer adviseert daarom om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan wordt vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt uitsluitend passieve communicatie plaats.
Het risico bij een calamiteit met een toxische wolk is bekend en de risico's worden geaccepteerd door het bevoegd gezag.
Rugbyclub Tilburg
Ten zuiden van het plangebied is Rugbyclub Tilburg gelegen. Op het terrein van deze inrichting staat een propaantank van 3.000 liter. Met betrekking tot de propaantank dient, conform het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, een veiligheidsafstand van 20 meter te worden aangehouden ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Het plangebied is ruim buiten deze afstand gelegen.
Hockeycomplex aan de Bredaseweg
Aan de oostelijke zijde buiten het plangebied ligt het hockeycomplex aan de Bredaseweg. Op het terrein staat een propaantank van 3.000 liter. De propaantank valt onder het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, en heeft een veiligheidsafstand van 20 meter ten opzichte van perkt)kwestbare objecten. Het plangebied ligt ruim buiten deze afstand.
Vliegbasis Gilze-Rijen
Ten zuidwesten van het plangebied is Vliegbasis Gilze-rijen gelegen. Dit is geen bevi inrichting. Door de aard van de inrichting is er kans op brand en een ontploffing. Met betrekking tot deze inrichting bestaan daarom beperkingen aan het ruimtegebruik. Deze beperkingen gelden binnen bepaalde veiligheidszones (zones A, B en C). Er mogen daarbinnen o.a. geen woningen worden gebouwd en hoe dichter bij de munitieopslag hoe meer beperkingen er worden opgelegd.
Het plangebied is niet gelegen binnen één van deze zones waardoor er geen belemmeringen bestaan met betrekking tot de vaststelling van dit bestemmingsplan.
5.3.6 Buisleidingen
Binnen het plangebied ligt de Z-520-01aan de noordwestelijke zijde en de A-531-KR aan de westelijke zijde. Het invloedsgebied van de A-531-KR ligt over het plangebied. De Z-520-01 is buiten gebruik gesteld waarmee het invloedsgebied is komen te vervallen. Het betreft de volgende leidingen:
Leidingbeheerder | Leidingnummer | Diameter | Ontwerpdruk | 10-6 risicocontour | Invloedsgebied |
Gasunie | A-531-KR-010 | 18" | 66,2 bar | Tussen de 0 en 87 m aan weerszijden | 240 meter |
Gasunie | Z-520-01-KR-041 | 12" | 40,0 bar | 0 meter | 140 meter |
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 van de relevante leidingen ligt niet over kwetsbare bestemmingen. De vereiste basisveiligheid is hiermee geborgd.
Gasleiding A-531-KR-010
Een deel van het plangebied (westen) is gelegen binnen de invloedsgebieden van gasleiding A-531-KR-010. Hiertoe dient te worden bepaald wat dit betekent voor het groepsrisico en de wijziging hiervan ten opzichte van de oriëntatiewaarde. In 2011 is hiertoe door Oranjewoud onderzoek (projectnummer 234755, 5 oktober 2011) verricht. Hierin is als eerste stap beoordeeld of sprake is van een significante personendichtheid binnen de 100% letaliteitgrens. Voor hogedrukaardgastransportleidingen geldt dat personen buiten de 100% letaliteitgrens niet of nauwelijks van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. Wanneer er geen sprake is van significante bevolkingsdichtheid binnen de 100% letaliteitcontour, is sprake van geen of een verminderd significant groepsrisico (kleiner dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde). Van significante personendichtheid is sprake vanaf 5 personen per hectare. Hierbij wordt gekeken naar de gemiddelde personendichtheid binnen de 100% letaliteitgrens per kilometer buisleiding. Bij de inventarisatie is uitgegaan van de bestemmingsplancapaciteit.
Uit het onderzoek blijkt dat de personendichtheid binnen de 100% letaliteitsgrens minder dan 5 personen per hectare bedraagt waardoor wordt geconcludeerd dat er sprake is van geen of een verminderd significant groepsrisico. Voor onderhavig plangebied dient een beperkte verantwoordingsplicht te worden uitgewerkt.
Omdat het hier een beheerbestemmingsplan betreft en er geen wijzigingen plaatsvinden ten opzichte van voorgaande bestemmingsplannen vindt er geen toename plaats van het groepsrisico.
De belemmerende strook voor leiding A-531-KR-010 bedraagt 5 meter aan weerszijden van de leiding. In dit bestemmingsplan liggen binnen deze strook geen bestemmingen die kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken.
Gasleiding Z-520-01-KR-041
Gasleiding Z-520-01-KR-041 is inmiddels door Gasunie buiten gebruik gesteld en het tracé komt niet in aanmerking om opnieuw gebruikt te worden voor een andere gastransportleiding van Gasunie. In overleg met de gemeente Tilburg wordt bepaald waar de buiten gebruik gestelde leiding verwijderd kan en mag worden (Brief Gasunie, TOLTW 11, 1969, 23 september 2011). Wel is er voor deze leiding nog een planologische reservering gemaakt waarbij alleen nog de locatie van ligging en de belemmerende strook van 4 meter aan weerszijden van de leiding relevant is.
In dit bestemmingsplan liggen binnen deze strook geen bestemmingen die kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken.
5.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd.
Voor gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, blijkt dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. De vereiste basisveiligheid is hiermee geborgd. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt volgens deze rapportage dat ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Omdat het hier een beheerbestemmingsplan betreft en er geen wijzigingen plaatsvinden ten opzichte van voorgaande bestemmingsplannen vindt er geen toename plaats van het groepsrisico. Voor dit aspect hoeft derhalve geen verantwoordingsplicht te worden ingevuld.
Het plangebied ligt op een afstand van ruim 2.000 meter van de A58. Voor het relevante wegvak geldt conform de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen een veiligheidszone van 24 meter. Het plangebied ligt hier buiten waardoor de basisveiligheid ten opzichte van de A58 is geborgd.
Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het Basisnet Weg blijkt dat voor het, voor dit plan, relevante weggedeelte de hoogte van het groepsrisico onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt. Dit bestemmingsplan betreft een beheerplan waardoor de bestemmingen gelijk blijven aan de vorige bestemmingsplannen. Hierdoor blijft het aantal aanwezige personen binnen het plangebied gelijk. Onderhavig plan geeft dus geen toename van het groepsrisico. De verantwoordingsplicht moet conform de circulaire alleen ingevuld worden bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of een toename van het groepsrisico, van beide in voor dit plan geen sprake. De A58 is daarmee verder niet relevant voor de planontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.
In de Beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan wordt van de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.
Het invloedsgebied van de spoorlijn is 3.000 meter en valt dus over het plangebied. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt in de huidige situatie. Tevens maakt het bestemmingsplan geen toename van de personendichtheid mogelijk. De verantwoordingsplicht moet conform de circulaire alleen ingevuld worden bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of een toename van het groepsrisico, van beide is voor dit plan geen sprake. De spoorlijn is daarmee verder niet relevant voor de planontwikkeling/verantwoordingsplicht.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
5.3.8 Verantwoording groepsrisico en conclusies aardgasleiding A-531-KR-010
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een tweetal hogedruk aardgasleidingen waarvan er één buiten gebruik is gesteld. Voor dit bestemmingsplan dient de verantwoordingsplicht daarom te worden uitgewerkt voor zowel de hogedruk aardgasleidingen A-531-KR-010 als voor de inrichting van Versteijnen. De verantwoordingsplicht voor Versteijnen is onder de betreffende paragraaf uitgewerkt. Daarom wordt de verantwoordingplicht hieronder beperkt tot de betreffende hogedruk aardgasleiding. De overwegingen voor de verantwoording zijn in onderstaande tekst verwoord, overeenkomstig het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de regionale brandweer.
Beschrijving en ligging plan
Het plan ten zuiden van de wijk Reeshof betreft een tweetal woongebieden -Witbrant en Koolhoven- welke reeds eerder in meerdere bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Onderhavig bestemmingsplan is een beheerbestemmingsplan dus zowel in de voorgaande bestemmingsplannen als in dit bestemmingsplan blijven de bestemmingen gelijk.
Risicobron
Uit eerder onderzoek blijkt dat het groepsrisico in de huidige situatie onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt. Vanwege het beheersmatige karakter van dit plan is er geen sprake van een toename van het groepsrisico. Voor dit bestemmingsplan kan, vanwege het groepsrisico onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde, worden volstaan met een beperkte verantwoordingsplicht.
Bestrijdbaarheid van een fakkelbrand
In geval van een calamiteit spuit aardgas onder hoge druk uit de leiding. Voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. De Gasunie zal op afstand de leiding afsluiten, waarna het gas moet opbranden en de fakkelbrand dooft. De rol van de brandweer beperkt zich tot het afzetten van de omgeving, zo mogelijk het redden van de slachtoffers, het koelen van de omgeving en het bestrijden van secundaire branden.
Mogelijkheden voor ontvluchting bij een fakkelbrand
Voor een fakkelbrand bij een gasleiding geldt dat de warmtestraling dusdanig intens en continue is dat vluchten het gewenste handelingsperspectief is voor personen binnen het invloedsgebied van de leiding. Voor deze gasleiding betreft dat een afstand van 240 meter. Voor personen buiten het invloedsgebied is, naast vluchten, binnen blijven en/of dekking zoeken aan de luwzijde van een gebouw een mogelijkheid. In een optimale situatie staan alle vluchtroutes haaks op de gasleiding.
Het plangebied is slechts voor een klein deel (zuidwestelijk) gelegen binnen het invloedsgebied van de gasleiding. In geval van een calamiteit is het plangebied over de bestaande wegen te ontvluchten. Tevens kan ontvluchting te voet over het nabijgelegen agrarisch land plaatsvinden. Dit betreft een goede situatie voor ontvluchting waarbij geen sprake is van significantie belemmeringen.
Mobiliteit van de aanwezigen
De mobiliteit van de personen binnen het invloedsgebied is als normaal mobiel te beschouwen.
Risicocommunicatie
Door actief te communiceren over risico's wordt de zelfredzaamheid vergroot. De regionale brandweer adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. Op dit moment vindt uitsluitend passieve communicatie plaats.
Restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een fakkelbrand. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.
- Het bestemmingsplan ligt binnen het invloedsgebied van één hogedruk aardgasleidingen, het bestemmingsplan maakt geen wijzigingen mogelijk van welke aard dan ook.
- De mogelijkheden voor ontvluchting in geval van een calamiteit zijn goed te noemen en er is geen sprake van significante belemmeringen.
- Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt geen actieve risicocommunicatie plaats.
De gemeenteraad accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
5.3.9 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
Ten aanzien van akoestiek wordt volstaan met de opmerking dat onderhavig plan een beheerbestemmingsplan betreft welke voorziet in een actualisatie van alle voorgaande bestemmingsplannen en vrijstellingen/afwijkingen. Onderhavig plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen, kent geen wijzigingsbevoegdheden en leidt derhalve niet tot de mogelijkheid om nieuwe geluidgevoelige bestemmingen te realiseren. De Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
5.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.
Ten aanzien van luchtkwaliteit wordt volstaan met de opmerking dat onderhavig plan een beheerbestemmingsplan betreft welke voorziet in een actualisatie van alle voorgaande bestemmingsplannen en vrijstellingen/afwijkingen. Onderhavig plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen en kent geen wijzigingsbevoegdheden en leidt derhalve niet tot de mogelijkheid om nieuwe bestemmingen te realiseren welke de luchtkwaliteit beïnvloeden. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als "niet in betekenende mate" bijdragend aan de luchtkwaliteit en worden er geen aanvullende voorwaarden gesteld met betrekking tot de luchtkwaliteit.
In het plangebied worden geen nieuwe (luchtgevoelige) ontwikkelingen mogelijk gemaakt ten opzichte van de oude bestemmingsplannen.
5.6 Geur
5.6.1 Industriële geur
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
In het plangebied worden geen nieuwe geurgevoelige ontwikkelingen mogelijk gemaakt ten opzichte van de oude bestemmingsplannen. Eventueel nabijgelegen bedrijven die geur emitteren, worden daarmee niet verder beperkt in hun ontwikkelmogelijkheden. In het plangebied worden geen nieuwe bedrijven toegestaan.
5.6.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
In het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt ten opzichte van de oude bestemmingsplannen. Veehouderijen in de omgeving worden daarmee niet verder beperkt in hun ontwikkelmogelijkheden. In het plangebied worden geen nieuwe veehouderijen toegestaan.
5.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Het plangebied is in 2003 en 2004 onderzocht in het kader van de ontwikkeling van Koolhoven en Witbrant. In 2010 is voor een aantal bouwplannen een actualisatie bodemonderzoek uitgevoerd. Binnen het gebied zijn geen verdachtmakingen bekend. Bij eventuele aanvragen om een omgevingsvergunning kan een actueel bodemonderzoek geëist worden. Een bodemonderzoek is maximaal 5 jaar geldig.
5.8 Natuur En Ecologie
5.8.1 Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
5.8.2 Beleid m.b.t. gebieds- en soortenbescherming
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn, en in de toekomst de Habitatrichtlijn, zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).
Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.
Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.
Flora- en faunawet
Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het nemen van mitigerende maatregelen of door een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. Sinds 23 februari 2005 is het vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor tabel 1- c.q. algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.
In de Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen:
- tabel 1: algemene soorten (zoals gewone pad, diverse muizensoorten, mol, konijn, grasklokje)
- tabel 2: overige soorten (zoals eekhoorn, wilde gagel, kleine modderkruiper)
- tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn (zoals vleermuizen, kamsalamander, das)
- vogels (belangrijk zijn de soorten opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten).
5.8.3 Situatie binnen het plangebied
Natura 2000
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 5 kilometer afstand van het plangebied en bestaat uit de Regte Heide & Riels Laag. Het gebied is begrensd op basis van de aanwezigheid van de habitattypen: stuifzandheiden met struikhei, zwakgebufferde vennen, vochtige heiden, droge heiden en pioniervegetaties met snavelbiezen. Genoemde habitattypen zijn (zeer) gevoelig voor onder andere verzuring, vermesting, verontreiniging, verdroging en verstoring door recreatie en/of mechanische effecten.
Externe werking (bijvoorbeeld stikstofdepositie en invloed op grondwater) en cumulatie (mogelijke stapeling met andere projecten) moeten beoordeeld worden als er binnen het plangebied activiteiten gaan plaatsvinden die dergelijke effecten kunnen veroorzaken.
Gezien de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied en de geringe omvang van de nog geplande activiteiten binnen het plangebied, wordt verwacht dat er geen negatieve effecten zullen ontstaan op de actuele en potentiële natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn de bossen en heideterreinen binnen het plangebied begrensd als EHS. In het natuurbeheerplan Noord-Brabant zijn de bossen aangeduid met het beheertypen Droog en Vochtig bos met productie en de heidevegetaties met het beheertype Droge heide.
Begrenzing EHS en natuurbeheertypen van de ambitiekaart volgens Verordening ruimte en Natuurbeheerplan Noord-Brabant.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal zijn de bossen en heideterreinen begrensd als gebied met hoofdfunctie natuurbos.
Flora- en faunawet
In de periode 2002-2008 zijn binnen het plangebied diverse onderzoeken uitgevoerd naar beschermde en bedreigde planten- en diersoorten.
Tabel 1: algemene soorten
In de periode 2002-2008 zijn binnen het plangebied vaste verblijf-, foerageer- en/of rustplaatsen vastgesteld van de mol, rosse woelmuis, bosmuis, veldmuis, huisspitsmuis, ree, haas en het konijn. Met uitzondering van de haas is het zeer aannemelijk dat genoemde zoogdiersoorten nog altijd binnen het plangebied voorkomen, zowel in de woongebieden als in de bosgebieden. De ree zal uitsluitend nog voorkomen in de bossen. De foerageergebieden (= weilanden) voor de ree en haas zijn door de realisatie van de woongebieden inmiddels verdwenen.
In de omgeving van de woongebieden komen in vijvers, sloten en poelen de bruine kikker, bastaardkikker en gewone pad voor. Mogelijk dat plaatselijk ook de kleine watersalamander voorkomt. Door de aanleg van de ecologische verbindingszone met poelen is het leefgebied voor de amfibieën sterk verbeterd.
De ecologische verbindingszone fungeert tevens als leefgebied voor diverse muizensoorten, het konijn en waarschijnlijk tot mogelijk ook voor de egel, hermelijn en wezel.
De bossen ten zuiden van de woonwijk Witbrant zijn een leefgebied voor de rode bosmier en mogelijk ook voor de egel, vos, hermelijn en wezel. Op enkele plekken is in bosranden of langs onverharde paden is de brede wespenorchis waargenomen.
De meeste soorten komen nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg algemeen voor. Soorten zoals de egel, hermelijn, wezel, brede wespenorchis en rode bosmier zijn echter minder algemeen dan wel de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Als de verblijfplaatsen of groeiplaatsen van deze soorten door activiteiten verdwijnen heeft dit op lokaal niveau negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de populaties van de genoemde soorten, maar zal (nog) niet lijden tot een verdwijning van de soorten op lokaal niveau.
Tabel 2: overige soorten
De levendbarende hagedis en wilde gagel zijn voor het laatst in 2001 waargenomen in het heidegebiedje De Gaas. De kans dat deze soorten nog in het gebiedsdeel voorkomen is bijzonder klein tot uitgesloten.
De bossen zijn naast belangrijke foerageergebieden voor de eekhoorn ook hier en daar een vaste verblijfplaats. De eekhoorn is nog van diverse bosgebieden nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg bekend, al is het aantal leefgebieden de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Als verblijfplaatsen van de eekhoorn door activiteiten verdwijnen heeft dit op lokaal niveau negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de eekhoorn, maar het zal (nog) niet lijden tot een verdwijning van de eekhoorn op lokaal niveau.
Mogelijk wordt het plangebied ook gebruikt als foerageergebied door de steenmarter. Vaste verblijfplaatsen in gebouwen worden niet waarschijnlijk geacht. Voor de steenmarter geldt dat in de omgeving van het plangebied ruim voldoende foerageergebied aanwezig is. Op lokaal niveau ontstaan er dan ook geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de populatie van de steenmarter.
Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn
Vleermuizen
In het plangebied zijn diverse foeragerende exemplaren waargenomen van de gewone dwergvleermuis alsook enkele exemplaren van de laatvlieger. Mogelijk dat in het plangebied ook nog de rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis en gewone grootoorvleermuis foerageren.
Vaste verblijfplaatsen in gebouwen komen, voor zover bekend is, niet voor. In de landgoederen ten zuiden van het woongebied Witbrant kunnen verblijfplaatsen in boomholtes voorkomen van de watervleermuis, gewone grootoorvleermuis en rosse vleermuis. De aanwezigheid van vaste vliegroutes is in de periode 2002-2008 niet aangetoond.
Nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg komen nog voldoende foerageergebieden van vleermuizen voor, in bijzonder geldt dit voor de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Als foerageergebieden van de vleermuissoorten binnen het plangebied door activiteiten verdwijnen heeft dit op lokaal niveau geen of nauwelijks negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten. Verlies van vaste verblijfplaatsen heeft daarentegen wel een negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding van lokale populaties.
Vogels
Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten
In bossen binnen het plangebied broedde in de periode 2002-2008 de volgende vogelsoorten uit de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten: buizerd, bonte vliegenvanger, boomklever, boomkruiper, bosuil, ransuil, ekster, gekraagde roodstaart, groene specht, grote bonte specht, zwarte specht, zwarte mees, koolmees, pimpelmees, spreeuw en zwarte kraai.
De ransuil en buizerd zijn opgenomen in categorie 4, waardoor de verblijfplaats jaarrond beschermd is. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van de ransuil is nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg sterk achteruitgegaan en momenteel zeldzaam. Verblijfplaatsen van de buizerd zijn daarentegen tamelijk algemeen en niet of nauwelijks achteruitgegaan.
De andere genoemde vogelsoorten zijn opgenomen in de categorie 5 (= nesten van vogelsoorten die alleen jaarrond beschermd zijn als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen). Het aantal broedterritoria van de gekraagde roodstaart en zwarte specht nabij het plangebied alsook elders binnen en nabij de gemeente Tilburg is de laatste jaren achteruitgegaan. De broedterritoria van bonte vliegenvanger, boomklever, boomkruiper, bosuil, zwarte mees, grote bonte specht en groene specht komen vrij algemeen tot tamelijk zeldzaam voor, maar zijn de laatste jaren niet achteruitgegaan. De broedterritoria van de ekster, koolmees, pimpelmees, spreeuw en zwarte kraai zijn (zeer) algemeen en zijn ook niet achteruitgegaan.
Als de verblijfplaatsen van de ransuil, gekraagde roodstaart en zwarte specht binnen het plangebied door activiteiten verdwijnen heeft dit op lokaal niveau een negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding van populaties van de genoemde soorten.
Overige vogelsoorten
Andere soorten uit de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten komen in het plangebied waarschijnlijk uitsluitend foeragerend en/of rustend voor, zoals de roek, gierzwaluw, huismus, sperwer, torenvalk, havik en kleine bonte specht. Aangezien de genoemde soorten echter niet (zullen) broeden binnen het plangebied dienen er ook geen activiteiten plaats te vinden ter eventuele bescherming of compensatie van de nesten.
Naast de genoemde vogelsoorten uit de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten broeden, foerageren dan wel rusten er binnen het plangebied diverse andere vogelsoorten, waaronder de minder algemene en/of bedreigde grasmus, matkop, boomleeuwerik, spotvogel, koekoek en roodborsttapuit.
Maatregelen
Compensatie
Compensatie kan voor streng beschermde soorten noodzakelijk zijn, als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden en het maatschappelijk belang van het plan zo groot is dat negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Compensatie is dan een laatste redmiddel om de 'gunstige staat van instandhouding' van streng beschermde soorten te waarborgen. Zoals reeds in de voorgaande tekst is aangegeven is er voor de streng beschermde diersoorten (vleermuizen, ransuil, buizerd) waarvan het leefgebied kan verdwijnen of verminderen door activiteiten binnen het plangebied, in de omgeving van het plangebied nog voldoende geschikt leefgebied aanwezig, zodat de gunstige staat van instandhouding van de lokale populaties niet in gevaar komt en compensatie niet noodzakelijk is.
Mitigatie
Eventuele vernietiging van broedbiotopen (= verwijdering van bomen, struiken, ruigten, graslandvegetaties) van de vogelsoorten kan, afhankelijk van de locatie, het beste plaatsvinden vanaf half augustus-half oktober tot half februari-half maart. Vooraf dient een veldinspectie worden uitgevoerd naar eventueel nog broedende vogels dan wel de verzorging van vliegvlugge jongen.
Om te voorkomen dat er binnen het plangebied zich tijdens de werkzaamheden broedvogels kunnen vestigen wordt aanbevolen om na de vernietiging van de broedbiotopen, de vegetatie binnen eventueel braakliggende delen kort te houden door middel van maaien, verwijderen van maaisel en eventueel snoeien van opslag van struiken en bomen.
Amfibieën en grondgebonden zoogdieren die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied (direct) nabij het werkgebied.
5.8.4 Onderzoek en advies
Flora- en faunawet
De aanvraag van een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is voor activiteiten niet noodzakelijk:
- voor vogels (excl. jaarrond beschermde soorten), als de vernietiging van de territoria/nesten binnen het werkgebied door het verwijderen van grasland- en ruigtevegetaties, struiken en bomen, afhankelijk van de locatie, plaatsvindt in de periode half augustus-half oktober tot half februari-half maart;
- voor de soorten die opgenomen zijn in tabel 1 en binnen het plangebied (kunnen) voorkomen, te weten de amfibiesoorten: bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander, de grondgebonden zoogdiersoorten: het konijn, de ree, vos, egel, huisspitsmuis, bosmuis, veldmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, mol en andere, en de plantensoort: brede wespenorchis;
- voor de steenmarter, aangezien deze zoogdiersoort het plangebied uitsluitend gebruikt als foerageergebied en er voldoende foerageergebied aanwezig is in de omgeving van het plangebied, waardoor er op lokaal niveau geen negatieve effecten ontstaan op de gunstige staat van instandhouding van de populatie;
- voor vleermuizen, als ze het desbetreffende (deel)gebied uitsluitend gebruiken als foerageergebied en er tevens voldoende foerageergebied aanwezig is in de directe omgeving van het (deel)gebied, waardoor er op lokaal niveau geen negatieve effecten ontstaan op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuispopulaties.
Als de activiteiten de vaste verblijfplaats (in sommige gevallen ook het foerageergebied en/of de rustplaats) vernietigen of op andere wijze negatief beïnvloeden dan is de aanvraag van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet wel noodzakelijk, alsook het opstellen van een mitigatie- en compensatieplan:
- voor vogels die zijn opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten (categorie 1 tot en met 4), waarvan binnen het plangebied broedterritoria zijn vastgesteld van de buizerd en ransuil;
- vaste verblijfplaatsen van de eekhoorn;
- voor vleermuizen, als binnen het desbetreffende (deel)gebied vaste verblijfplaatsen in gebouwen of bomen dan wel vaste vliegroutes voorkomen of als het foerageergebied essentieel van belang is voor de gunstige staat van instandhouding van de vleermuispopulaties.
Onderzoek naar beschermde soorten wordt noodzakelijk geacht als er in een (deel)gebied maatregelen worden gepland die een negatief effect kunnen hebben op de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten en/of de populaties.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand Watersysteem
6.1.1 Gebiedskenmerken
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Donge, en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van waterschap Brabantse Delta.
Koolhoven West is ongeveer 56 ha groot, en is overwegend woongebied evenals Witbrant Oost (26 ha) en West (28 ha). Ten zuiden van Witbrant ligt bosgebied.
Aan de zuidkant van het plangebied Koolhoven, langs de Bredaseweg, ligt de maaiveldhoogte op ca. NAP +9,4 m. In noordelijke richting neemt de maaiveldhoogte af tot ca. NAP +8,6 m. Bij het riviertje de Donge ligt het maaiveld iets lager dan op enige afstand ervan.
6.1.2 Bodem en grondwater
De bodemopbouw is afgeleid uit bodemkundig hydrologische onderzoeken Witbrant (1994) en Koolhoven (1996). In Witbrant is de bovenste 6 meter opgebouwd uit grof tot matig fijn zand, waarin op onregelmatige diepte lemige en/of veenhoudende laagjes voorkomen. In Witbrant Oost komen deze laagjes voor op een diepte tot 1,25 m-mv en 2,20 tot 3,90 m-mv, waardoor schijngronwaterstanden op kunnen treden. In Witbrant West komen deze lagen niet voor. In Koolhoven bevindt zich onder een teellaag een pakket van matig fijn tot matig grof, grindhoudend zand. Plaatselijk zijn hier wel storende lagen van sterk lemig of zeer sterk lemig zand aanwezig. Deze vormen echter geen aaneengesloten laag. Echter deze leiden niet tot stagnatie en schijngrondwaterstanden. Op een diepte van ca. 6 m. blijkt de grondopbouw te bestaan uit overwegend matig grof zand behorende bij de Formatie van Sterksel, zonder noemenswaardig aanwezigheid van leem. Dit zijn zeer goed waterdoorlatende zandlagen. In het oostelijk deel zijn matig fijne zandlagen met zwakke leemlenzen aanwezig. Dit zijn redelijk tot goed waterdoorlatende zandlagen.
Het plangebied ligt geheel in intermediair gebied. Deze gebieden vormen de overgang tussen infiltratie- en kwelgebieden, en worden afhankelijk van plaats en seizoen wisselend gevoed door neerslag of door toestroom van lokaal geïnfiltreerd grondwater. In droge perioden infiltreert neerslag; in natte perioden wordt overtollig neerslag afgevoerd. Er kan lokaal kwel voorkomen. Bij de zone langs de Donge komt kwel structureel voor.
![]() | ![]() |
6.1.3 Riolering
Al het vuilwater stroomt af onder vrij verval naar een opvoergemaal, en wordt verder afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie Tilburg, in beheer van het waterschap De Dommel. Het plangebied is in de bestaande situatie volledig gerioleerd.
6.2 Uitgangspunten Duurzaam Watersysteem
Zowel in Koolhoven als in Witbrant is een duurzaam watersysteem aangelegd, vuilwater is volledig gescheiden van regenwater en grondwater.
Voor regenwater en grondwater is het duurzaam watersysteem gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
- Gebiedseigen water moet zo veel mogelijk worden vastgehouden;
- Zoveel mogelijk handhaving van bestaande onderlaag (geomorfologie) bij bouwrijp maken;
- Hemelwater niet aankoppelen op riolering, en infiltreren;
- Zoveel mogelijk vermijden van ontwatering door middel van het verlagen van de grondwaterstand;
- Gebruik van milieuvriendelijke materiaalsoorten zoals kunststof dakgoten, vervangende houtsoorten voor tropisch hardhout e.d.;
- Schoon water zichtbaar in de wijk;
- Afstromend regenwater van daken zichtbaar houden;
- Aanleg groene retentie- / infiltratiestroken.
- Minimale drooglegging: 0,30 m.
- Minimale ontwatering, bij de verschillende planelementen:
- Onder hoofdwegen: 1,00 m;
- Onder secundaire wegen: 0,70 m;
- Onder bebouwing (kruipruimteloos bouwen): 0,30 m;
- Onder tuinen, plantsoenen en parkeerplaatsen: 0,50 m;
- Onder droge infiltratievoorziening: 0 m.
Realiseren ontwatering door partieel ophogen.
- In verband met duurzaam waterbeheer is het draineren van het plangebied onder welke omstandigheden dan ook niet toegestaan. Wel is het mogelijk het aanleggen van ondiepe drainage om schijngrondwaterspiegels te voorkomen. Deze drainageleidingen mogen niet dieper dan 8,00 m + NAP (GHG).
- Het vuil- en het hemelwater worden inpandig gescheiden verzameld en aangeboden bij de perceelsgrens.
- Het hemelwaterstelsel is gedimensioneerd om een neerslagintensiteit van 90 l/s.Ha te verwerken.
- Eventuele autowasplaatsen, bushaltes en andere potentiële vervuilde oppervlakten wateren af via het vuilwaterstelsel.
Om de riolering en het hemelwatersysteem goed te laten functioneren zijn een aantal punten noodzakelijk:
- uitsluitend vuilwater afvoeren via de riolering;
- voorkomen dat de straat vervuild raakt;
- vermijden dat mogelijk vuile straatoppervlakten de infiltratiebedden vervuilen;
- voorkomen dat de infiltratiebedden bij de parkstroken vuil raken.
Watersysteem Koolhoven
Het hemelwater van daken en verhardingen wordt opgevangen in een gescheiden stelsel wat het water (direct) afvoert naar verlagingen in het maaiveld. In deze verlagingen wordt het water geborgen en kan het infiltreren in de bodem. In totaal is 4,2 ha aan verlagingen aangelegd. Bij zeer hevige of langdurige neerslag stort het overtollige water via waterpartijen gelegen aan de westzijde van het plan (in totaal 2600 m2) middels een stuw en de Zwaantjesloop over op de Donge. Verder wordt in kleine groenstroken in de Lanen in Koolhoven-West een berging van 20 mm aangelegd voor het oppervlakkige afstromende hemelwater van de aanliggende wegen. Deze infiltrerende voorziening heeft een overstort naar het gescheiden stelsel.
Het vuilwater van het deel van Koolhoven ten oosten van de Donge wordt verpompt naar de riolering ten westen van de Donge. Het deel ten westen van de Donge voert het vuilwater onder vrij verval af naar het gemaal nabij de spoortunnel Dalem in Koolhoven-West.
De panden in het buitengebied aan de zuidzijde van Koolhoven zijn aangesloten op drukriolering.
Watersysteem Witbrant Oost
In Witbrant Oost is een duurzaam watersysteem aangelegd. Het hemelwater van daken en wegen wordt oppervlakkig afgevoerd naar waterwissels. De keuze voor oppervlakkige afvoer heeft geleid tot verfijnde maailveldshoogte bij aanleg. De maaiveldshoogte in openbaar gebied is afgestemd op het transport van hemelwater naar de waterwissels. In de waterwissels wordt het hemelwater vastgehouden, geborgen en zoveel mogelijk geïnfiltreerd in de bodem. In het plan is een totale bergingscapaciteit gerealiseerd van ca. 2,1 ha in waterwissels en 1,3 ha berging langs de zuid en oostrand van het plan. De waterwissels zijn aan elkaar gekoppeld, zodat er bij extreme regenval een escapemogelijkheid is via de spoorsloot naar een duiker onder het spoor, waar de wijk verbonden via het Reeshofbos met de singels in de wijk Huibeven (peil NAP + 6,50 m). Bij hevige regenval wordt het overtollige hemelwater afgevoerd via een overstort op 9,56 m + NAP, en een overstortleiding, rond 300 mm. Deelgebied Bosrand heeft berging gecombineerd met doorvoer afwatering percelen ten zuiden van Witbrant Oost.
In de zone langs het spoor was het niet mogelijk om hemelwater oppervlakkig af te voeren, daarom is hier gekozen voor inzameling via een ondergronds regenwaterriool naar waterwissels gelegen aan de Ankeveense straat en berging in twee retentievijvers.
In verband met het voorkomen van schijngrondwaterstanden is door de gemeente een verzameldrainageleiding aangelegd parallel aan het vuilwaterriool voor aansluiting van woningdrainage. Op deze leiding zijn tevens drainages aangesloten waarmee hemelwater van de patio's van de huizen wordt afgevoerd. Tevens biedt dit de mogelijkheid voor aansluiting van woningdrainage. Om verdroging tegen te gaan wordt in de verzameldrainageleiding een gestuwd peil gehanteerd. Hiertoe zijn op de aansluitputten op het oppervlaktewaterstelsel overstortmuren gerealiseerd, respectievelijk van NAP+9,65 m, NAP+9,91 m en NAP+10,57 m.
Watersysteem Witbrant West
In Witbrant West stroomt het hemelwater, via goten in de bestrating, naar de centrale infiltratiebedden bij de parkstroken. Het hemelwater afkomstig van daken en tuinen wordt daarom op maaiveldhoogte overgenomen en niet via ondergrondse leidingen. Samen met het hemelwater dat op de straat valt, stroomt het verder richting de parkstroken.
Met de infiltratie van het hemelwater bij de parkstroken worden de effecten van het bouwen op de natuur sterk gecompenseerd: het water dat niet meer op onverhard terrein valt komt toch grotendeels ten goede voor de grondwaterreserves. Omdat het extreem kan regenen, zit er in de infiltratiebedden een escape naar een waterberging. Om een ontwerpbui van ongeveer 40 mm te kunnen verwerken, is in Witbrant West een berging gerealiseerd van 6.520 m3. De verschillende bergingscompartimenten worden gerealiseerd op basis van een maximale waterschijf van 0,50 m. De peilen van de bodem worden minimaal 20 cm boven de maatgevende grondwaterstand.
Er ligt een overstort en duiker onder de spoorweg, om overtollig water, dat niet kan worden geborgen of geinfiltreerd, af te voeren richting de oppervlaktewaterpartijen van Campenhoef. Hierdoor krijgen de watergangen in Campenhoef een zekere doorspoeling en wordt de verdroging van dit gebied tegengegaan. Deze singels zijn gestuwd op 7,00 m + NAP, hun bodemhoogte is 5,50 m + NAP en beschikken over voldoende capaciteit om de overstortende hemelwater te verwerken.
Functies
Waterschappen Brabantse Delta voert een zodanig beleid dat oppervlaktewateren aan alle kwalitatieve en kwantitatieve eisen voldoen om zijn functies te vervullen. Deze eisen zijn gesteld aan het betreffende oppervlaktewater, rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen.
In het Provinciaal Waterplan zijn daarop, na integrale belangenafwegingen, door de provincie waterhuishoudkundige functies toegekend.
De zogenaamde Europese kaderrichtlijn (2000/60/EG) heeft voorrang boven alle nationale wetten en beleid. De uitvoering daarvan leidt tot aangewezen wateren ecologisch in orde. Het waterschap en de gemeente hebben een voorkeursvariant voor de gemeentelijke maatregelen. Deze maatregelen zijn input voor het stroomgebiedsbeheerplan.
Het beleid van het waterschap is in grote lijnen weergegeven in de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009). Uit de Keurkaarten blijkt dat de bosgebieden rond Witbrant West en Oost keurbeschermingsgebied is.
6.3 Duurzaam Waterbeheer
De systematiek voor beheerbestemmingsplannen is in het overleg d.d. 13 oktober 2005 afgestemd met waterschap De Dommel en waterschap De Brabantse Delta. In dit overleg is de opbouw en de inhoud van de beheerbestemmingsplannen in zijn algemeenheid besproken.
De waterparagraaf voor een beheerbestemmingsplan is omschrijvend.
Er is tevens vastgesteld dat elk ontwikkelingsplan een specifieke waterparagraaf behoeft, daar dit maatwerk is. De watertoets dient tijdig gestart te worden. Op 14 maart 2007 zijn aanvullende procesafspraken gemaakt tussen beide waterschappen en gemeente, in het kader van de beheerbestemmingsplannen.
6.3.1 Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap de Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2015 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan2010 - 2015. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels, waarvan de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009) van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Afwegingen
Bij toekomstige ontwikkelingen dient de omgang met regenwater te passen binnen de beleidsuitgangspunten. In de Structuurvisie Water en Riolering wordt de prioriteit gesteld aan hydrologisch neutraal ontwikkelen. Voor het plangebied is dit ingevuld door de aanleg van een duurzaam watersysteem, oppervlakkig afstromend hemelwater of hemelwaterriool in combinatie met infiltratievoorzieningen en retentievijvers om het regenwater vast te houden.
Bij nieuwbouwplannen dienen de mogelijkheden onderzocht te worden of er op een duurzame manier omgegaan kan worden met regenwater. In het kader van grote renovaties en grote bouwplannen is het aansluiten op de bestaande watersysteem een voor de hand liggende keuze. Hergebruiken van regenwater is een optie om met het watersysteem structureel duurzaam om te gaan. Een voorbeeld dat ook door andere beleidsvelden ondersteund wordt is het toepassen van groene daken.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de Keurbeschermingsgebieden. Het voorkomen van de verdroging van deze gebieden is uitgangspunt. Hiervoor worden zeer stringerende randvoorwaarden gesteld en / of verregaande mitigerende maatregelen geëist. Bij ontwikkelingen in en rondom de watergangen is de Keur van toepassing. Daarin zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen, die middels ontheffing de werkzaamheden mogelijk maken.
6.4 Watertoets
De systematiek voor beheerbestemmingsplannen is in het overleg d.d. 13 oktober 2005 afgestemd met waterschap De Dommel en waterschap De Brabantse Delta. In dit overleg is de opbouw en de inhoud van de beheerbestemmingsplannen in zijn algemeenheid besproken.
De waterparagraaf voor een beheerbestemmingsplan is omschrijvend.
Er is tevens vastgesteld dat elk ontwikkelingsplan een specifieke waterparagraaf behoeft, daar dit maatwerk is. De watertoets dient tijdig gestart te worden. Op 14 maart 2007 zijn aanvullende procesafspraken gemaakt tussen beide waterschappen en gemeente, in het kader van de beheerbestemmingsplannen.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
7.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
7.2.2 Voorgevelrooilijn en bebouwingsfront
De Bouwverordening kent grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven als ´de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst´. In de bouwregels wordt aangeven wanneer er sprake is van een voorgevelrooilijn. Indien er sprake is van enkelvoudige volumes, wordt veelal een groot bouwvlak weergegeven, dat niet volledig (100%) mag worden bebouwd. In dat geval wordt op de verbeelding een ´bebouwingsfront' weergegeven. In de regels wordt dan geregeld dat ter plaatse van deze aanduiding bebouwing in deze lijn moet worden gebouwd. Het bebouwingsfront geldt dan als voorgevelrooilijn.
7.2.3 Achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is ´de achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst´. Omgevingsvergunningen voor het overschrijden van de achtergevelrooilijn zijn mogelijk en bijvoorbeeld nodig in situaties, waarin binnen de stroken- of blokverkaveling (gelegen binnen of aansluitend op het bestaande stadsweefsel) sprake is van:
- gebouwen op binnenterreinen mits hiervan de bereikbaarheid conform de gemeentelijke Bouwverordening gewaarborgd is;
- bebouwing in meerdere bouwlagen in de strook van 5 m langs de perceelscheiding tot een bebouwingsdiepte van max. 15 m.
Bij het verlenen van omgevingsvergunning dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de volgende criteria:
- 1. De beoogde bebouwing moet stedenbouwkundig gezien naar schaal passen c.q. inpasbaar zijn binnen het gebied, de bouwstrook of het bouwblok, waarbij in het bijzonder afstemming met bestaande woonbebouwing moet plaatsvinden;
- 2. Bij ligging binnen beschermde stadsgezichten waarmee de schaal van de bebouwing zou kunnen concurreren, dient afstemming plaats te vinden. In voorkomende gevallen wordt advies gevraagd aan de Monumentencommissie.
7.2.4 Bouwdiepte
Conform de regeling in de Bouwverordening is de bouwdiepte gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. In het algemeen is de achterste begrenzing van het bouwvlak bepaald door de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen in het betreffende bouwblok. Indien sprake is van een bouwstrook is de bouwdiepte bepaald door de helft van de diepte van de bouwstrook, gelegen achter de voorgevelrooilijn. In beide gevallen wordt als maximum gehanteerd een diepte van 12 m. Gelet op de specifieke situatie of vanuit stedenbouwkundige overwegingen kan voor het bepalen van de achtergevelrooilijn van deze richtlijn worden afgeweken.
7.2.5 Bouwhoogte
Op grond van historisch/morfologische interpretatie worden de volgende gebiedstypen onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
- 1. Hoofdstructuur oude gebieden, onderverdeeld in:
- a. Linten van de 1e orde;
- b. Linten van de 2e orde.
- 2. Hoofdstructuur nieuwe gebieden;
- 3. Overige gebieden.
Langs de 'Hoofdstructuur oude gebieden' wordt, indien sprake is van een lint van de 1e orde, een maximale hoogte toelaatbaar geacht van 15 m. Indien sprake is van een lint van de 2e orde, is de maximaal toelaatbare hoogte 11 m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15 m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10 m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen-1, Wonen-2 en Wonen-3. Ook in het buitengebied geldt een afwijkende regeling.
Voor het plangebied Witbrant-Koolhoven geldt een maximale bebouwingshoogte van 10 meter. Er kan binnenplans afgeweken worden tot een maximale bouwhoogte van 12 meter. Iindien bestaande bebouwing reeds hoger is is dit door middel van een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding weergegeven.
7.2.6 Goothoogte
De toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de straatbreedte. De toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tussen de achtergevelrooilijnen. De formule ter bepaling van de goothoogte in de voorgevelrooilijn kan als volgt worden omschreven: de straatbreedte (gemeten van gevel tot gevel) + 1 m met een maximum van:
- 15 m bij linten van de eerste orde;
- 15 m bij de hoofdstructuur nieuwe gebieden;
- 11 m bij linten van de tweede orde;
- 10 m bij de overige gebieden.
In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Dit zelfde geldt voor de goothoogte in de achtergevelrooilijn. Wanneer de systematiek voor de goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn resulteert in verschillende hoogten, wordt de laagste goothoogte weergegeven. Middels een omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de regels ten behoeve van het bouwen in het bouwvlak kan dan een hogere goothoogte voor de andere rooilijn worden verkregen.
Aanvullend op deze regeling dient langs de 'Hoofdstructuur oude en nieuwe gebieden' echter rekening te worden gehouden met de bestaande hoogte van de belendingen in de voorgevelrooilijn. Hierbij dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:
- de hoogte van de bebouwing in de voorgevelrooilijn op het te bebouwen perceel mag in een strook van 5 m langs de zijdelingse perceelsgrens over een diepte tot aan de achtergevelrooilijn niet meer mag bedragen dan de feitelijk in de voorgevelrooilijn aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel vermeerderd met 6 m;
- deze hoogte mag afhankelijk van de aanwezige afschuiningshoogte van de bebouwing op het naastgelegen perceel in elk geval 10 m bedragen;
- bebouwing op een grotere afstand dan 5 m van de zijdelingse perceelsgrens wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
In bijzondere gevallen kan, afhankelijk van het type lint, omgevingsvergunning worden verleend voor binnenplans afwijken van de bouwregels t.b.v. bebouwing in de strook van 5 m langs de zijdelingse perceelsgrens tot een maximale hoogte behorende bij het type lint. Rekening houdende met de belendingen en/of het straatbeeld kunnen uit oogpunt van een goede ruimtelijke inpassing nadere eisen worden gesteld ten aanzien van vorm, afmetingen en plaats van de bovenste bouwlaag of de bovenste twee bouwlagen.
In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.
7.2.7 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
- 1. oppervlakte:
- a. 20 m2 indien erf kleiner is dan 50 m2;
- b. 40% van erf met maximum van 60 m2 bij erf tussen de 50 m2 en 500 m2;
- c. 80 m2 bij erf tussen de 500 m2 en 1000 m2;
- d. 100 m2 bij erf vanaf 1000 m2.
- 2. bouwhoogte: maximaal 3 m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte maximaal 3 m en bouwhoogte maximaal 4,5 m.
Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.
Voor de in Witbrant aanwezige beeldbepalende muren, die de dragers zijn van het beeld langs de parkeerstraten en de groenstroken, is een aparte bebouwingsregeling opgenomen. In principe dienen gebouwen tenminste 2 meter uit de buitenkant van deze muur gebouwd te worden. Hiervan kan binnenplans afgeweken worden voor aanbouwen die niet hoger zijn dan de muur. Ook voor de realisering van gedeeltes van gebouwen boven de muur of tot 2,5 m overstekend kan binnenplans afgeweken worden onder de voorwaarde dat de muur los van het gebouw blijft.
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
- 1. Agrarisch.
- 2. Bos.
- 3. Groen.
- 4. Maatschappelijk.
- 5. Natuur.
- 6. Natuur-Landgoed.
- 7. Verkeer.
- 8. Verkeer-Railverkeer.
- 9. Verkeer-Verblijf.
- 10. Wonen.
- 11. Wonen-Gestapeld.
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:
1. Leiding-Gas
2. Leiding-Riool
De bestemming Agrarisch gebied heeft betrekking op het gebied ten westen van de Burgermeester Letschertweg.
De bestemming Bos is toegekend aan de gronden ten zuiden van de Witbrantlaan-Oost, een gedeelte tussen de Witbrantlaan-Oost en de spoorlijn, gronden ten westen van de Reeshofweg nabij de rotonde alsmede een strook grond ten oosten van Bredaseweg 529 en 531. Deze bosgebieden maken deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur zoals aangeduid in de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant.
Binnen de bestemming Groen zijn met name de grotere groene ruimten welke als structureel groen moeten worden aangemerkt en de groene verbindingen geregeld. Deze groenstroken vormen de groene dragers van het plangebied. Binnen de bestemming Groen zijn de gronden mede bstemd voor speelvoorzieningen, openlucht en sportieve recreatie, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, fiets- en voetpaden, parkeer- en stallingsvoorzieningen. Voor wat betreft parkeer- en stallingsvoorzieningen is het nadrukkelijk niet de bedoeling de aangegeven bestemming Groen in de ruilen voor "grijs". Uitgangspunt is om flexibel in te kunnen springen op het aanleggen van een beperkt aantal parkeerplaatsen e.d. bij o.a. herinrichting van het opnebaar gebied zonder dat hiervoor tijdrovende ruimtelijke procedures moeten worden gevolgd.
Binnen de bestemming Maatschappelijk is opgenomen de in aanbouw zijnde school l (Reeshofcollege) tussen de Warmondstraat en de Wijboschstraat.
De gronden aan de oostzijde van de wijk Witbrant, nabij de rotonde op de Burgemeester Baron van Voorst tto Voorsteweg krijgen de bestemming Natuur (artikel 8) evenals het gebied tussen de vrijstaande woningen aan de Witbrantlaan-Oost en het bosgebied dat doorloopt tot aan de Bredaseweg.
De bestemming Natuur-Landgoed (artikel 9) is opgenomen voor de 'landgoederenzone' tussen de Bredaseweg en de wijk Koolhoven. Deze zone is op een extensieve wijze bebouwd. De zone is een onderdeel van een lange zone die doorloopt tot in de oude stad. Binnen deze bestemming zijn diverse functies aanwezig, niet alleen woningen maar ook een manege, een paardenhouderij en een productiebedrijf in aanhangwagens. Door middel van functie-aanduidingen zijn de diverse functies die aanwezig zijn dan wel mogelijk zijn in deze strook in het plan opgenomen. opgenomen.
Binnen de bestemming Verkeer zijn alle verkeer- en vervoervoorzieningen ten behoeve van het wegverkeer opgenomen. De nadruk ligt hier op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkontsluitingswegen. Tevens maken groenvoorzieningen deel uit van de bestemming voor zover deze niet onder de bestemming groen worden geplaatst. Van deze hoofdgroep afgeleide gespecificeerde bestemmingen binnen de Tilburgse plansystematiek:
Artikel 11 Verkeer - Railverkeer: deze bestemming heeft betrekking op verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen en eventueel verblijfsgebied, ten behoeve van personen- en goederenvervoer via spoorwegen met bijbehorende voorzienigen waaronder bijvoorbeeld stationsgebouwen e.d.
Artikel 12 Verkeer - Verblijf: binnen deze bestemming ligt de nadruk op de erftoegangsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
Binnen de bestemming Artikel 13 Wonen zijn uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan. Ter plaatsen van de aanduidingen 'vrijstaand'en 'twee-aaneen'zijn uitsluitend vrijstaande en halfvrijstaande woningen mogelijk. Onder voorwaarden zijn tevens beroepsmatige activiteiten toegestaan als een aan huis gebonden beroep. Met afwijking kan worden meegewerkt aan het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten. Hierbij moet worden gedacht aan activiteiten die inpasbaar zijn binnen een woonwijk en vrijwel geen overlast veroorzaken voor de directe omgeving. Qua uiterlijke verschijningsvorm dienen de beroepsuitoefeningen ondergeschikt te zijn aan de omgeving en wordt de oppervlakte die voor de beroepsuitoefening naar omvang beperkt. Een van deze hoofdgroep afgeleide gespecificeerde bestemmingen binnen de Tilburgse plansystematiek is de bestemming Artikel 14 Wonen - Gestapeld. Deze bestemming wordt gebruikt bij appartementenbouw en bij woningen die onderdeel uit maken van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
In de planregels is o.a. bij de bestemmingen Natuur, Natuur-Landgoed en Bos een vergunningplicht opgenomen om de natuurwaarden van het gebied te beschermen.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 17 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 18 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling t.b.v. parkeren, laden en lossen en bereikbaarheid voor gehandicapten waarvoor uiteindelijk de Bouwverordening nog van toepassing is verklaard, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de plankaart aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 19 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 20 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 21.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 22, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 24 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangsrecht en slotregel´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid
Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven betreft dit bestemmingsplan een actualisatie van de voor het van kracht worden van dit plan vigerende planologische regelingen. Het gaat in beginsel om een "beheerbestemmingsplan".
Ten behoeve van dit bestemmingsplan behoeft de gemeente geen aanvullende voorzieningen van openbaar nut te treffen. De plan- en apparaatkosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan worden gedekt uit de algemene middelen. Daar waar nog onbebouwde gronden ontwikkeld moeten worden zal sprake zijn van gemeentelijke grondverkopen. De kosten die de gemeente hiervoor moeten maken worden uit deze grondopbrengsten gedekt.
Indien er naar aanleiding van onderhavig bestemmingsplan uitkeringen moeten worden verricht ten aanzien van verzoeken om tegemoetkoming in schade (artikel 6.1 Wro), dan zullen deze ten laste van de algemene middelen worden gebracht. Aangezien het verhaal van kosten anderszins is verzekerd, is het bepalen van een tijdsvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Het bestemmingsplan is derhalve economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Witbrant Koolhoven op 7 juli 2011 gepubliceerd in de Tilburgse Koerier.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1 lid 1 Bro dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de diensten van provincie en Rijk die belast zijn met de zorg voor de ruimtelijke ordening. Ook dient overleg plaats te vinden met de betrokken waterschappen. Indien binnen het bestemmingsplan geen sprake is van provinciale of Rijksbelangen kan op basis van lid 2 bepaald worden dat overleg niet nodig is.
Aangezien het bestemmingsplan een zogenaamd beheerbestemmingsplan betreft en er verder binnen het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen worden voorgestaan die van provinciaal en/of Rijksbelang zijn, is het conceptontwerpbestemmingsplan niet aan provincie en Rijk toegestuurd. Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Brabantse Delta en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.
9.3 Burgerparticipatie
Op 21 december 2011 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in wijkcentrum de Heyhoef. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Er zijn 9 reactieformulieren ingevuld.
Uit de reacties komt naar voren dat de bewoners graag zien dat er meer groen in de wijk komt. Zij willen dat dit gerealiseerd wordt door o.a. meer bomen aan te planten. Daarnaast maken de bewoners zich zorgen om de verkeerssituatie in Witbrant-west. Hier wordt hard gereden en de bewoners zouden hier graag meer drempels zien, zodat de kinderen veiliger buiten kunnen spelen. Tot slot wordt door de bewoners aangegeven dat zij graag zien dat de Koolhovenlaan in zijn geheel wordt aangelegd. Deze gewenste ontwikkelingen hebben niet geleid tot aanpassing van het plan.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 29 oktober tot en met maandag 10 december 2012. Tijdens deze periode zijn er vijf zienswijzen ingediend. Deze worden in bijlage zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Boomwaardekaart Koolhoven
Bijlage 2 Boomwaardekaart Koolhoven
Bijlage 3 Boomwaardekaart Witbrant
Bijlage 3 Boomwaardekaart Witbrant
Bijlage 4 Luchtvaartverkeerszone-funnel
Bijlage 4 Luchtvaartverkeerszone-funnel
Bijlage 5 Luchtvaartverkeerszone-ihcs
Bijlage 5 Luchtvaartverkeerszone-ihcs
Bijlage 6 Luchtvaartverkeerszone-ils
Bijlage 6 Luchtvaartverkeerszone-ils
Bijlage 7 Bebouwingsvrije Zone
Bijlage 7 Bebouwingsvrije zone
Bijlage 8 Zoekgebied Langzaam Verkeer
Bijlage 8 Zoekgebied langzaam verkeer
Bijlage 1 Brief Gasunie, Toltw 11, 1969, 23 September 2011
Bijlage 1 Brief Gasunie, TOLTW 11, 1969, 23 september 2011