Buitengebied West, 4e herziening (Keizersakker 7)
Bestemmingsplan - Tilburg
Onherroepelijk op 05-03-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Regels
Artikel 1 Begripsomschrijving
In deze voorschriften wordt verstaan onder 'het plan': de verbeelding van het plan 'Buitengebied West, 4e herziening (wijzigingsplan Keizersakker 7)' en de bijbehorende regels.
Artikel 2 Overeenkomstige Toepassing Regels Moederplan
Op dit plan zijn de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied West' zoals vastgesteld 12 oktober 2009 en onherroepelijk 21 januari 2011 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3 Citeertitel
Het plan wordt aangehaald als 'Buitengebied West, 4e herziening (wijzigingsplan Keizersakker 7)'.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van
Mij bekend,
de secretaris
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Wijzigingsplan Aanleiding Tot Planontwikkeling
Op 26 april 2012 is er een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan ingediend voor vormverandering van het bouwblok aan de Keizersakker 7 tbv de bouw van een nieuwe loods. Het betreft het perceel sectie AH, nr. 108. De vorm van het bouwblok wijzigt in die zin dat er globaal aan de zuidoostzijde een stuk van het bouwblok afgaat en dat komt er aan de westzijde bij. Op dit nieuwe stuk aan de westzijde wordt een werktuigbouwloods gebouwd van 25m bij 18 m.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied omvat het perceel Keizersakker 7.
1.3 Moederplan
Dit wijzigingsplan wijzigt een klein gedeelte van het bestemmingsplan Buitengebied West, vastgesteld 12 oktober 2009 en onherroepelijk 21 januari 2011.
Bij de vaststelling van dit moederplan is het onderhavige agrarisch bouwblok vergroot ten behoeve van de bouw van dezelfde loods als waarvoor thans een vormverandering is aangevraagd. Over de noodzaak van de loods en de vergroting van het bouwblok is op 28 mei 2009 positief geadviseerd door de Stichting Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen. De loods was toen gepland ten zuiden van de bestaande stallen/loodsen. Deze loods is echter nooit gebouwd. Thans is dezelfde loods aan de westzijde gepland.Dit vanuit overwegingen vanuit de bedrijfsvoering van initiatiefnemer. Stedenbouwkundig en landschappelijk is dit een verbetering. Door de vormverandering van het bouwblok wordt het bouwblok compacter. Omdat het om dezelfde loods gaat ten behoeve van dezelfde doeleinden is er geen noodzaak een nieuw advies te vragen bij de Stichting Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen. Het advies van 28 mei 2009 is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
Het gaat om een agrarisch bouwblok ten behoeve van een hertenfarm in een open agrarisch gebied met eromheen verspreid liggende agrarische bedrijven en burgerwoningen.
2.2 Functionele Structuur
Het plangebied bestaat uit een agrarisch bedrijf (hertenfarm) waarvan de bebouwing wordt uitgebreid met een werktuigenloods.
2.3 Technische Infrastructuur
Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones).
Buiten het plangebied ligt een gasleiding waarvan het invloedsgebied over het plangebied valt. De leiding is daarmee relevant voor het plangebied. Voor meer informatie wordt verwezen naar hoofdstuk 5.3.6.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit wijzigingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk
3.2.1 Nota Ruimte en SVIR
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.
De Nota Ruimte wordt in 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; vastgesteld op 22 november 2011). In de nieuwe Structuurvisie staan de plannen m.b.t. ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
3.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
3.2.3 AMvB Ruimte (Barro)
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. Het Barro is vervolgens op
22 augustus 2011 vastgesteld. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als het project Mainportontwikkeling Rotterdam, grote rivieren, kustfundamenten en Waddenzee en waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke - en wijzigingsplannen.Dit besluit is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen. Het Barro is - grotendeels - in werking getreden op 30 december 2011.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
- 1. De kwaliteit van het landschap;
- 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
- 3. De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
De Structuurvisie vermeldt niets concreet met betrekking tot het perceel Keizersakker 7.
3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte
(vastgesteld op 17 december 2010). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
Ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dat betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage dienen te leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant en dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen.
Stedelijke ontwikkeling en regionaal ruimtelijk overleg
Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Dit betekent dat het leeuwendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden. Verder regelt de Verordening ruimte dat woningbouw en aanleg van bedrijventerreinen onderdeel worden van bindende afspraken in de vier regionale ruimtelijke overleggen.
Ingevolge de Verordening ligt het plangebied in een gebied dat is aangeduid als Gebied integratie stad-land. Dit betekent dat in afwijking van het principe dat stedelijke ontwikkelingen plaats dienen dte vinden in stedelijk gebied danwel zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling ook in een gebied integratie stad-land onder een aantal voorwaarden stedelijke ontwikkeling kan plaaatsvinden. Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan een nieuw ruimtebeslag of uitbreiding of wijziging van bestaand ruimtebeslag ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Omdat de functiewijziging in het onderhavige plangebied niet is voor een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies is hier geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en speelt het aspect intgratie stad-land geen rol.
Groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur valt in twee gedeelten uiteen, de ecologische hoofdstructuur en de groenblauwe mantel. Het kerngebied natuur en water bestaat uit de ecologische hoofdstructuur met inbegrip van de ecologische verbindingszones en waterstructuren zoals beken en kreken. In de Verordening ruimte zijn al deze gebieden begrensd. Ter bescherming van de aanwezige waarden is bepaald dat deze strekken tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. In de groenblauwe mantel is de agrarische sector een grote en belangrijke grondgebruiker. Ook recreatieve en toeristische bedrijven zijn binnen de groenblauwe mantel aanwezig. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water, waterbeheer en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk als deze bestaande functies respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van die functies.
Het plangebied is niet gelegen in de groen-blauwe mantel.
Water
De Verordening Ruimte bevat regels voor regionale waterbergingsgebieden en reserveringsgebieden waterberging, voor beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening en voor zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen.
Al deze wateraspecten spelen in en rond het plangebied niet.
Aardkunde en cultuurhistorie
Met behulp van de Verordening ruimte wil de provincie aardkundig waardevolle gebieden en cultuurhistorische vlakken beschermen. Geen van deze gebieden of vlakken liggen in of nabij het plangebied.
Agrarisch gebied
Het agrarisch gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en het bestaand stedelijk gebied en biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn daarbij de grootste ruimtegebruikers. Tevens zijn daar gebieden aangewezen waar teeltondersteunende kassen zijn toegestaan. Er zijn regels opgenomen die bepalen dat integrale bestemmingsplannen voor het agrarisch gebied een onderscheid maken tussen een gebied waar de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie wordt nagestreefd en een gebied voor een in hoofdzaak agrarische economie. Omdat het hier niet gaat om een integraal bestemmingsplan maar om een plan voor een specifiek perceel zijn er geen regels opgenomen met betrekking tot een agrarische of plattelandseconomie.
Intensieve veehouderij
In de Verordening ruimte zijn afzonderlijke regels opgenomen voor de intensieve veehouderij. Deze regels zijn gekoppeld aan de integrale zonering uit de reconstructieplannen die in de verordening is overgenomen. De integrale zonering bestaat uit zogenaamde extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. In extensiveringsgebieden is geen enkele uitbreiding van intensieve veehouderij meer mogelijk. In de verwevingsgebieden en de landbouwontwikkelingsgebieden is een uitbreiding van een intensieve veehouderij toegestaan tot een maximale omvang van het bouwblok van 1,5 hectare. In aangewezen delen van de landbouwontwikkelingsgebieden is met ontheffing van de provincie een bouwblok toegestaan tot maximaal 2,5 hectare.
Het plangebied staat geen intensieve veehouderij toe. Nochthans dienen regels opgenomen te worden met betrekking tot de Reconstructiewetzonering. Het plangebied is gelegen in verwevingsgebied.
Niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied
De Verordening ruimte geeft algemene regels voor een aantal niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. Algemeen uitgangspunt is dat gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing, veelal vrijkomende agrarische bebouwing. De regels hebben betrekking op het wonen in het buitengebied, waaronder ook de ontwikkeling van ruimte-voor-ruimtekavels en kwaliteitsverbetering in bebouwingsconcentraties en landgoederen. Daarnaast zijn er regels voor diverse andere niet-agrarische ontwikkelingen. Afwijkende regels zijn er voor:agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven, voor horecabedrijven en maatschappelijke voorzieningen, voor recreatiewoningen, voor dagrecreatie, voor kleinschalige vrij-tijdsvoorzieningen, voor lawaaisporten en voor windturbines.
Het onderhavige plangebied regelt een agrarische ontwikkeling..
Kwaliteitsverbetering van het landschap
Hoofdstuk 2 van de Verordening Ruimte stelt dat in de toelichting van een bestemmings- of wijzigingsplan een verantwoording opgenomen dient te worden van de wijze waarop de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied.
Het perceel heeft een agrarisch bouwblok met de bestemming Agrarisch bedrijf. De omliggende percelen hebben een agrarische bestemming. De vorm van het bouwblok wijzigt in die zin dat er aan de zuidoostzijde en westzijde een stuk van het bouwblok afgaat en dat komt er aan de westzijde bij.
Het landschap waarin dit perceel ligt is een jong ontginningenlandschap en kenmerkt zich door een onregelmatige verkavelings- en wegenpatroon. De wegen worden begeleid door laanbeplanting. De schuren en boerderijen in het open landschap typeren het karakter van deze omgeving.
De uitbreiding van het bouwblok geeft de mogelijkheid tot het bouwen van een schuur tbv opslag van agrarische machines. De locatie van de nieuwe schuur is op het achtererf in de oksel van de bestaande schuren en zal vanaf de Keizersakker nauwelijks zichtbaar zijn.
Het zicht vanaf Nieuwelijn (achtergelegen straat ) zal door deze ontwikkeling nauwelijks veranderen aangezien nu ook zicht is bebouwing.
Als de huidige erfbeplanting in tact blijft hoeft er geen aanvullende beplanting te worden toegevoegd tbv de landschappelijke inpassing. Het open landschap met verspreide boerenerven en bijbehorende stallen blijft zo intact.
3.4 Gemeente
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies
Voor het gebied dat in het noorden wordt begrensd door de spoorlijn Tilburg - Breda en de woonbebouwing van DE Wijk, in het oosten door woonwijken De Blaak en De Reit en in het zuiden en westen door de gemeentegrens is op 19 december 2011de Structuurvisie Zuidwest 2020 vastgesteld.
De Structuurvisie Zuidwest 2020 beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied tot 2020 in het zuidwesten van Tilburg. Tot op heden was Zuidwest een relatief rustig buitengebied. Door allerlei initiatieven van zowel de gemeente als van particulieren raakt het nu in steeds meer in de belangstelling. Met name gaat het om de grootschalige ontwikkelingen "bedrijventerrein Wijkevoort" en "De Groene Kamer", maar ook om kleinschaligere ontwikkelingen zoals de uitbreiding van hockeyvelden en de mogelijke realisatie van sportvelden en uitbreiding van de golfbaan. Omwille van de duidelijkheid en transparantie naar alle belanghebbenden in het gebied toe, is het wenselijk om deze initiatieven in een ruimtelijk kader te gieten om zo de ruimtelijke kwaliteit van het gehele plangebied duurzaam te vergroten.
Belangrijke ontwikkelingen die in het westelijk deel van Zuidwest op stapel staan zijn de mogelijke realisatie van Wijkevoort tot bedrijventerrein en de realisatie van De Groene Kamer (DGK) aan de Bredaseweg.
Voor alle ontwikkelingen binnen de Structuurvisie geldt dat het groenblauw casco ter plaatse randvoorwaarden stelt en een bijdrage moeten leveren aan het behoud en de versteviging van het groenblauw casco. Het betreft hier met name de ecologische verbindingszones langs de Oude Leij, de Hultensche Leij en de Groote Leij.
Ten behoeve van de recreatie voorziet de structuurvisie op termijn mogelijk in de realisatie van sportvelden in aansluiting op de toekomstige Groene Kamer en een uitbreiding van de golfbaan.
De structuurvisie leidt tot opstelling van verdere stedenbouwkundige uitwerking van Wijkevoort, de Groene Kamer, de hockeyvelden, de ecologische verbindingszones en op termijn wellicht sportvelden. De verschillende uitwerkingen worden daarna vertaald in bestemmingsplannen en wijzigingsplannen.
Het plangebied valt binnen het zgn. agrarisch-recreatief middengebied.Aangegeven is dat de agrarische potentie van het gebied marginaliseert. De tendens is dat landbouw steeds meer dienstverlenend wordt aan de stad en agrariers ontplooien steeds vaker nevenactiviteiten. Momenteel is er al een aantal bedrijven in het gebied aanwezig waarbij de koppeling agrarisch-recreatief aanwezig is. Voorbeelden zijn een struisvogelfarm, een hertenfarm en een manege. Aangegeven is verder dat agrarische bedrijven zich kunnen blijven ontwikkelen voor zover voldaan wordt aan het bestemmingsplan en de provinciale verordening Ruimte. Onderhavig wijzigingsplan is een voorbeeld van een agrarisch bedrijf (hertenfarm) dat zich blijft ontwikkelen.
Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
In Hoofdstuk 6 "Wateraspecten" zal nader ingegaan worden op de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR).
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit wijzigingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan danwel wijzigingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.3.1 Aanleiding
Een agrarisch bedrijf (hertenfarm) wil een loods voor stalling van machines bij bouwen. Deze loods past niet in het bouwblok. Het bouwblok moet daarom van vorm veranderden. Het bouwblok wordt dus niet groter. Het betreffende bestemmingsplan is Buitengebied West.
4.3.2 Inventarisatie
Ad. 1. Historische geografie, landschap en ontginningsgeschiedenis:
- Ligging: het plangebied ligt aan de westelijke zijde van Tilburg, ten zuiden van de Bredaseweg tussen de Hultenseweg en de rivier de Donge.
- Landschap: open beekdallandschap visueel beperkt door de Bredaseweg en omgrensd door lineaire verbindingswegen met laanbeplanting en spaarzame agrarische bebouwing.
- Geomorfologie: dekzandgebied, oostelijke rand van de dekzandrug tussen de Hultensche/Grote Leij en de Donge.
- Bodemgesteldheid: tegen de westelijke grens van het plangebied liggen op hoge zwarte enkeerdgronden. Het centrale en grootste deel van het plangebied ligt op laarpodzolgrond ontwikkeld in grof zand. Aan de oostkant is sprake van een beekdallandschap met venige gronden.
- Historisch landgebruik: de westgrens van het plangebied ligt op een hoge rug met landbouwgronden met een dik cultuurdek. Dit gebied is al lang in ontginning. Op de ´Kaarte der Heerlykheden van Tilborg en Goirle´ in 1760 vervaardigd door Diederik Zijnen, zijn hier reeds de beemden in het beekdal en het bouwland op de hogere rug weergegeven. Het grootste deel van het plangebied betreft armere, jong ontgonnen landbouwgrond en lagergelegen, jong ontgonnen natte heide. Ten oosten van het plangebied bevindt zich het overstromingsgebied van de Donge, waar voorheen kwel van grondwater voorkwam.
- Huidig landgebruik: agrarisch, weide en bouwland. Het noorden van het plangebied heeft een natuurbestemming (het betreft een ecologische verbindingszone).
- De Bredaseweg komt tot stand in de periode kort na 1826 als belangrijke oost-westelijke verbindingsweg tussen Tholen en Grave. Grote delen van Noord-Brabant werden door deze weg ontsloten en met elkaar verbonden.
Ad. 2. Archeologische waarden:
- Het plangebied ligt op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) in een gebied met middelhoge tot lage trefkans.
- Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied met middelhoge tot lage verwachting.
- Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein;
- ARCHIS en RAT: Geen bekende archeologische waarnemingen in of direct grenzend aan het plangebied;
- Ruim buiten het plangebied is aan de oostzijde van de Donge bewoning in de steentijden en metaaltijden vastgesteld. Dergelijke gebieden waren een aantrekkelijke plaats voor (tijdelijke) bewoning in de prehistorie.
- Gelet op de relatief geringe en ondiepe bodemverstoring en de beperkte archeologische verwachtingswaarde wordt voor dit project geen nader onderzoek aanbevolen of vereist.
Ad. 3. Cultuurhistorische waarden:
- Objecten: in of in de directe nabijheid van dit plangebied liggen geen op grond van Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. In de nabijheid van het plangebied liggen enkele objecten van cultuurhistorische waarde die zijn opgenomen in de MIP-inventarisatie: Hultenseweg 84 en Prinsenhoef 12. Verder zijn er aan de Bleukweg en Keizersakker enkele panden uit de MIP-periode (1850-1940) en enkele objecten van cultuurhistorische waarde gelegen. Dit betreft Bleukweg 15 en 20 en Keizersakker 10 en 12/12A.
- Gebieden (bsg, …): niet van toepassing in of in de directe nabijheid van het plangebied.
- Lijnen (historische assen, linten,…): de Prinsenhoef en van Diedeghemstraat ten westen van het plangebied vormen twee met elkaar in verbinding staande wegen, waarvan het deel dat leid tot de Prinsenhoef is voorzien van gebakken klinkers. Het overige deel is niet verhard. De Hultenseweg staat op de CHW aangeduid als historisch-geografische lijn van redelijk hoge waarde. De Bleukweg en de Bredaseweg zijn op de CHW aangeduid als lijnen met een respectievelijk middelhoge en hoge historisch geografische waarde.
- Historisch groen: niet van toepassing in of in de directe nabijheid van het plangebied.
4.3.3 Advies
Vanuit cultuurhistorisch oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling.
Er vindt slechts in geringe mate nieuwe bodemverstoring plaats zodat er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Bronnen en afkortingen:
- AMK: Archeologische Monumentenkaart
- Archis: Archeologisch informatiesysteem (RCE)
- ArWaTi: Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg
- BSG: Beschermd Stads- of dorpsgezicht
- CHW: Cultuurhistorische Waardenkaart, provincie Noord-Brabant (2006)
- IKAW: Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (RCE)
- MIP: Monumenten Inventarisatie Project
- RAT: Regionaal Archief Tilburg
- RCE: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
4.4 Groen En Speelruimte
4.4.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit wijzigingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
4.4.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
- 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
- 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
- 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 wordt het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
4.4.3 Kadernota Groene Mal
Bij verschillende nieuwe stedelijke ontwikkelingen ontstonden discussies tussen natuur- en milieuorganisaties, de landbouwsector en de gemeente Tilburg. Hierdoor traden onder andere vertragingen in de besluitvorming van plannen op. Verder was er sprake van onvoldoende duidelijkheid en begrip over wederzijdse standpunten en bestond er onzekerheid over het compenseren van aangetaste groene gebieden. Om hieraan een einde te maken is in 1997 een start gemaakt met het opstellen van de Kadernota Groene Mal. Deze nota is in gezamenlijkheid opgesteld door de gemeente Tilburg, de Stichting Brabantse Milieufederatie, de Stichting Het Noordbrabants Landschap, de Vereniging Natuurmonumenten, de Milieuwerkgroep WNM Tilburg, de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, de provincie Noord-Brabant en de waterschappen De Dongestroom en De Dommel. De nota heeft als doel een ruimtelijk kader vast te leggen: een robuuste en duurzame samenhangende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout, die sturing geeft aan (stedelijke) ruimtelijke ontwikkelingen, kortom een ´Groene Mal´. In de nota zijn afspraken over het behoud en de ontwikkeling van deze Groene Mal tot 2015 vastgelegd. De Groene Mal maakt verstedelijking mogelijk in balans met de groene omgeving waarbij zij voldoende robuust is om de indirecte gevolgen van verstedelijking, zoals recreatief medegebruik, op te kunnen vangen. Water speelt als ordenend principe een belangrijke rol binnen de Groene Mal.
Belangrijke delen van de Groene Mal behoren tot de provinciale Groene Hoofdstructuur (GHS), zoals die oorspronkelijk is vastgelegd in het Streekplan en vallen onder het beschermingsregiem van de GHS. De delen die buiten de GHS vallen genieten een andere bescherming. Daarvoor is afgesproken dat zij niet zullen verstedelijken, maar benut zullen worden voor de uitvoering van natuurontwikkeling en compensatie. Daarbij is aangegeven dat deze bescherming niet mag leiden tot extra beperkingen voor de landbouw. Naast bescherming op provinciaal niveau vindt op gemeentelijk niveau bescherming plaats door de Groene Mal op te nemen in bestemmings- en wijzigingsplannen. Daarin worden de exacte grenzen aangegeven. In de regels worden de (on)gewenste ontwikkelingen beschreven. Het handhaven van niet-groene vigerende bestemmingen binnen de Groene Mal worden zo geïnterpreteerd dat ook andere bestemmingen die uit oogpunt van natuur en milieu kwalitatief vergelijkbaar zijn met deze vigerende bestemmingen mogelijk zijn.
De Kadernota Groene Mal is vastgesteld door de Raad. Onderdeel van de nota is een intentieovereenkomst, die is ondertekend door de gezamenlijke partners. Hiermee verklaren zij zich te houden aan afspraken over het behoud en de ontwikkeling van de Groene Mal tot 2015. Ondertekening leidt niet tot verlies van enige wettelijke bevoegdheid die de partners hebben.
Het plangebied is niet gelegen in de Groene Mal van de gemeente Tilburg. Vanuit het gemeentelijk natuurbeleid rust daarom ook geen planologische gebiedsbescherming op de locatie.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende wijzigingsplan.
5.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden zijn als bijlage bij dit wijzigingsplan opgenomen (zie de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten) en gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Het betreft een vormwijziging van het bouwblok. Binnen dit bouwblok is het mogelijk om een agrarisch bedrijf te beoefenen. Daarnaast is mag er maximaal 1 bedrijfswoning op het perceel aanwezig zijn. Voor de woning geldt dat deze uitsluitend op de huidige plaats op het perceel mag staan en dat deze niet verplaatst mag worden. De vormwijziging heeft dus alleen betrekking op de agrarische activiteiten.
Dit bekent dat omliggende bedrijfsmatige activiteiten niet belemmerd worden door de vormverandering van het bouwblok. Daarentegen verandert de milieubelasting op de omgeving; aan de zuidwest zijde van het perceel waar de vorm van het perceel wordt vergroot liggen de gevoelige bestemmingen echter op zo'n grote afstand dat het woon- en leefklimaat van deze bestemming niet wordt aangetast.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
- Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRvgs), december 2009;
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
5.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt, is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- de kans op een ongeval;
- het effect van het ongeval;
- het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is en hoe hoger het groepsrisico.
5.3.4 Verantwoordingsplicht
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:
1 het projectkader;
2 de hoogte en toename van het groepsrisico;
3 bronmaatregelen;
4 maatregelen in het ruimtelijke besluit;
5 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
6 mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
7 mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
8 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
5.3.5 Inrichtingen
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied.
5.3.6 Buisleidingen
Buiten het plangebied zijn leidingen gelegen waarvan het invloedsgebied over het plangebied valt. De leiding is daarmee relevant voor het plangebied. Het betreft de volgende leidingen.
Leidingbeheerder | Leidingnummer | Diameter | Ontwerpdruk | 10-6 risicocontour | Invloedsgebied |
N.V. Nederlandse gasunie | A-531 | 18" | 66,2 bar | Net buiten het plangebied | 240 m |
De plaatsgebonden risicocontour (PR) van 10-6 van de relevante leidingen staat weergegeven op de onderstaande tekening. De PR ligt buiten het plangebied.
Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat het plan binnen het invloedsgebied van de leidingen geen ontwikkelingen met nieuwe kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten wordt mogelijk gemaakt.
Er is dan ook geen sprake van een toename van het groepsrisico.
De belemmerende strook bedraagt 5 meter aan weerszijden van de leiding. De belemmerende strook ligt buiten het plangebied. Er worden in dit wijzigingsplan binnen deze strook geen bestemmingen die kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.
Voor de hoogte van het groepsrisico is gebruik gemaakt van de berekening die gemaakt is voor Keizersakker 12. Deze berekening die door Arcadis is uitgevoerd is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Het groepsrisico ligt in de huidige situatie onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt. Voor de toekomstige situatie is geen sprake van een toename van het groepsrisico. Voor dit wijzigingsplan kan, vanwege het groepsrisico onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde, volstaan worden met een beperkte verantwoordingsplicht.
5.3.7 Transport van gevaarlijke stoffen
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
De ontwikkeling ligt op een afstand van circa 1400 meter van de A58. Voor de A58 geldt conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) een veiligheidsafstand van 24 meter. De ontwikkeling ligt daarbuiten. De vereiste basisveiligheid voor de A58 is hiermee geboden.
Ten aanzien van het groepsrisico van de A58 geldt dat de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van de vervoerde gevaarlijke stoffen ligt. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het Basisnet weg blijkt dat voor dit weggedeelte de hoogte van het groepsrisico ligt tussen 0,1 en 1 maal de oriëntatiewaarde. Risicoberekeningen voor nieuwe ontwikkelingen moeten conform de circulaire uitgevoerd worden met de in Bijlage 5 van de circulaire weergegeven aantallen. Uit deze bijlage blijkt dat risicoberekeningen alléén met de stofcategorie GF3 (LPG) uitgevoerd moeten worden. Het invloedsgebied van de stofcategorie GF3 is 325 meter. De ontwikkeling ligt daarbuiten. De ontwikkeling geeft dus geen toename van het groepsrisico. De verantwoordingsplicht moet conform de circulaire alleen ingevuld worden bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of een toename van het groepsrisico, van beide is in voor dit plan geen sprake. De A58 is daarmee verder niet relevant voor de planontwikkeling.
De gemeentelijke wegen rond het plangebied maken geen onderdeel uit van de gemeentelijke routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer over deze wegen kan alleen plaatsvinden op basis van ontheffing. De omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen is, vanwege het ontheffingssysteem, dermate klein dat geen sprake kan zijn van een plaatsgebonden risico 10-6 en geen sprake kan zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of significante toename van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. De ontwikkeling ligt op een afstand van 1500 meter van de spoorlijn.
In de Beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan zal worden van de uitgangspunten zoals deze verwoord zijn in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen (beperkt) kwetsbare objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het wijzigingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.
Het invloedsgebied van de spoorlijn is 3000 meter en valt dus over het plangebied. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het toekomstige Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject de hoogte van het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt in de huidige situatie. Vanwege de afstand tot de spoorlijn, leidt dit wijzigingsplan niet tot een toename van het groepsrisico. De verantwoordingsplicht hoeft hiervoor dan ook niet ingevuld te worden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
Conclusie relevantie risicobronnen: Voor dit ruimtelijke besluit hoeft alleen voor de buisleiding de verantwoordingsplicht ingevuld te worden. Vanuit externe veiligheid worden verder geen beperkingen aan deze ontwikkelingen gesteld.
5.3.8 Verantwoording groepsrisico
In deze paragraaf wordt de verantwoordingsplicht van het groepsrisico verwoord. In het kader van deze verantwoording heeft de regionale brandweer advies uitgebracht Zie bijlage 3 bij de toelichting. De relevante inbreng van dit advies is verwerkt in deze verantwoording.
Projectkader
Het wijzigingsplan maakt een bedrijfsperceel mogelijk waarbij er een wijziging optreedt van het bouwvlak. Het gaat hier om een agrarisch bedrijf (hertenfarm) die een loods wil bouwen voor het stallen van machines. Deze loods past niet in het bouwblok. Het bouwblok moet daarom van vorm veranderden. Het bouwblok wordt hiermee niet groter. Wel wordt door de vormverandering het bouwblok dichter op de gasleiding te liggen. Het onderhavige wijzigingsplan regelt de bouwblokverandering.
Hoogte en toename van het groepsrisico;
In de luwe agrarische gebieden mogen beheersbare risico's aanwezig zijn. Er is geen sprake van een toename van het groepsrisico. Het aantal personen in de directe omgeving neemt met de wijziging van het bouwblok niet toe.
Het groepsrisico ligt in de huidige situatie onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Voor de toekomstige situatie is geen sprake van een toename van het groepsrisico. Voor dit wijzigingsplan kan, vanwege het groepsrisico onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde
Mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
In geval van een calamiteit spuit aardgas onder hoge druk uit de leiding. Voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. De gasunie zal op afstand de leiding afsluiten, waarna het gas moet opbranden en de fakkelbrand dooft. De rol van de brandweer beperkt zich tot het afzetten van de omgeving, zo mogelijk het redden van de slachtoffers, het koelen van de omgeving en het bestrijden van secundaire branden
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
Mogelijkheden voor ontvluchting bij een fakkelbrand
Voor een fakkelbrand bij een gasleiding geldt dat de warmtestraling dusdanig intens en continue is dat vluchten het gewenste handelingsperspectief is voor personen binnen het invloedsgebied van de leiding. Voor deze gasleiding betreft dat een afstand van 240 meter. Voor personen buiten het invloedsgebied is, naast vluchten, binnen blijven en/of dekking zoeken aan de luwzijde van een gebouw een mogelijkheid. In een optimale situatie staan alle vluchtroutes haaks op de gasleiding.
Het perceel is geheel gelegen binnen het invloedsgebied van de gasleiding. In geval van een calamiteit is het over de weg ontvluchten niet aan te bevelen aangezien deze binnen de 240m bevindt, wel kan ontvluchting te voet over agrarisch land plaatsvinden. Dit betreft geen optimale situatie voor ontvluchting, maar van daadwerkelijke belemmeringen is geen sprake.
Mobiliteit van de aanwezigen
De mobiliteit van de personen binnen het invloedsgebied is als normaal mobiel te beschouwen.
Risicocommunicatie
Door actief te communiceren over risico's zal de zelfredzaamheid namelijk worden vergroot. De regionale brandweer adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt uitsluitend passieve communicatie plaats.
De brandweer adviseert om bij grondwerkzaamheden een werkprocedure af te spreken met de uitvoerder en het tracé van de gasleiding goed zichtbaar te maken. Het gaat hier om een terrein dat ligt op zeker 60 meter van de het tracé. Gezien de afstand van het bouwblok tot aan het tracé wordt niet verwacht dat er risico's worden genomen bij grondwerkzaamheden in het bouwblok. De zichtbaarheid van de leiding in het landschap zien we als een tak van de beheerder om risico's te mijden.
Restrisico en conclusies
Het plan ligt binnen het invloedsgebied van een fakkelbrand. Personen in het gebied worden aan een extern veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
- Het wijzigingsplan ligt binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding, het wijzigingsplan maakt een wijziging van het bouwvlak mogelijk.
- De mogelijkheden voor ontvluchting in geval van een calamiteit zijn niet optimaal, maar van daadwerkelijke belemmeringen is geen sprake omdat wel te voet gevlucht kan worden.
- Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt geen actieve risicocommunicatie plaats.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
5.4 Vuurwerk
Binnen het wijzigingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Het plangebied ligt tussen de 45 en 50 Ke-contour. Binnen het plangebied wordt een loods gerealiseerd voor de stalling van machines. De loods betreft geen geluidgevoelig object. De normen uit de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
5.6 Luchtvaartbelemmeringen
Invliegfunnel
Het plangebied is gelegen binnen de zogenaamde funnel van de vliegbasis Gilze-Rijen; dit is een obstakelvrij start-en landingsvlak met zijkanten dat ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid is vastgesteld. In het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is opgenomen dat in het gebied van de funnel geen objecten mogen worden opgericht die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogte. Voor onderhavig geval geldt m.b.t. de funnel een maximale bebouwingshoogte van 35 m boven NAP, oplopend tot 45 m boven NAP.Voor de kaart van de invliegfunnel wordt verwezen naar het moederplan Buitengebied West.
Instrumental Landing system (ILS)
De vliegbasis Gilze-Rijen beschikt over een Instrument Landing System (ILS). Het ILS is bedoeld voor het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen door vliegverkeer, ook onder slechte weersomstandigheden. Voor het goed functioneren van het ILS is het noodzakelijk dat in een gebied, het verstoringsgebied, rondom de start- en landingsbaan geen verstoring optreedt. Dit gebied bestaat uit meerdere vlakken met daarbij behorende hoogtes, zowel horizontaal als oplopend. Een object dat beneden de betreffende hoogte blijft, zal geen verstoring op het ILS opleveren en zou toelaatbaar kunnen zijn. Een object dat hoger is dan de (zonder meer toelaatbare) betreffende hoogte moet worden getoetst op eventuele verstoringseffecten. Om dit te borgen dienen de maximum toelaatbare hoogtes te worden opgenomen in het moederplan Buitengebied West. Hieraan kan een door B&W te verstrekken ontheffing worden gekoppeld ten behoeve van een hogere bouwhoogte onder de voorwaarde dat de werking van het ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. Voorafgaand aan het verlenen van de ontheffing dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen bij de beheerder (DVD, Directie Zuid, Postbus 412, 5000 AK Tilburg) van het betrokken ILS.
Het onderhavig plan is gelegen in het horizontale en oplopende gebied van de ILS met een zonder meer toelaatbare bouwhoogte van 20,6 m + NAP oplopend tot 30,6 m + NAP.
Inner Horizontal en Conical Surface (IHCS)
Inner horizontal en Conical Surface (IHCS): Het plangebied is gelegen binnen de zogenaamde Inner Horizontal Surface en Conical Surface (IHCS) van de vliegbasis Gilze-Rijen; dit gebied is vastgesteld ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid. In het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is opgenomen dat, conform de ICAO-normen, rondom de gehele luchthaven een obstakelvrij vlak van 45 m hoog is gelegen met een straal van 4 km rond de landingsdrempels, dat overgaat in een conisch vlak met een helling van 5% tot 145 m over een afstand van 2 km. Voor onderhavig geval geldt m.b.t. de IHCS een maximale bebouwingshoogte van 56 m boven NAP. Voor de kaart waarop de IHCS is aangegeven wordt verwezen naar het moederplan, bestemmingsplan Buitengebied West.
5.7 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemming in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van een loods voor het stallen van machine's ten behoeve van een reeds aanwezig agrarisch bedrijf. Het is aannemelijk dat de realisatie van de loods "niet in betekenende mate" bijdraagt.
Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) aanwezig.
Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat er geen bezwaar tegen dit plan.
5.8 Geur
5.8.1 Industriële geur
In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
5.8.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Het betreft een agrarisch perceel waarbinnen een niet-intesieve veehouderij is toegestaan en een bedrijfswoning. Omdat de bedrijfswoning niet verplaatst mag worden conform de regels zullen omliggende veehouderijen geen belemmering ondervinden van de vormwijziging van het bouwblok.
Andersom geldt dat voor de bedrijfsmatige activiteit een geurcontour geldt van maximaal 50 meter voor gevoelige bestemmingen gelegen buiten de bebouwde kom. Aan de zuid-west zijde van het perceel waar de vorm van het perceel wordt vergroot, liggen de gevoelige bestemmingen echter op zo'n grote afstand dat het de geurcontour ruimschoots wordt gehaald. Het woon- en leefklimaat op omliggende geurgevoelige bestemmingen word niet aangetast.
5.9 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmings- en wijzigingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Op de locatie Keizersakker 7 vindt geen opslag van gevaarlijke stoffen plaats. Op de locatie bevinden zich wel een ondergrondse en een bovengrondse tank. De ondergrondse tank is in 1994 KIWA-gecertificeerd gesaneerd (gevuld met zand). Hierbij zijn geen verontreinigingen aangetroffen.
De bovengrondse tank voor gasolie ligt in een schuur.
Voor aanvraag van een omgevingsvergunning voor de bouw van de stalling van machines is in principe geen bodemonderzoek nodig. Wel dient de aanvrager in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb) aan te tonen dat door de bovengrondse tank geen verontreiniging van de bouwlocatie heeft plaats gevonden. Dit om te voorkomen dat op verontreinigde grond gebouwd gaat worden.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
5.10 Natuur En Ecologie
Gebiedsbescherming
Het plangebied Keizersakker 7 ligt op ruim 6 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied: Regte Heide en Riels Laag en op circa 250 meter van een bosgebied dat binnen de Verordening ruimte Noord-Brabant is begrensd als Ecologische Hoofdstructuur.
Binnen het huidige bouwblok is het voornemen om een loods te bouwen voor het stallen van machines. Gezien de geringe omvang van de geplande activiteiten zullen er geen negatieve effecten ontstaan op de natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied en de EHS. Vanuit het bestaande rijks- of provinciale natuurbeleid rust er geen planologische gebiedsbescherming op de locatie.
Het plangebied is niet gelegen in de Groene Mal van de gemeente Tilburg. Vanuit het gemeentelijk natuurbeleid rust daarom ook geen planologische gebiedsbescherming op de locatie.
Flora- en faunawet
Zowel binnen het plangebied als in de directe omgeving komen geen beschermde natuurwaarden voor die gevoelig zijn voor de geplande activiteiten. Naast zeer algemene soorten zoals merel, Turkse tortel komen in de omgeving ook nog nesten voor van de ekster. De ekster is opgenomen in de Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten maar komt in de omgeving van het plangebied nog algemeen voor, zodat er geen verzachtende of compenserende maatregelen noodzakelijk zijn.
Onderzoek en advies
Nader onderzoek naar beschermde soorten wordt niet noodzakelijk geacht.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende wijzigingsplan.
6.1 Bestaand Watersysteem
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Dongeen behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Brabantse Delta.
De bruto oppervlakte is ongeveer 10.500 m². Daarvan is in de bestaande situatie ongeveer 1600 m² bebouwing, en ongeveer 1400 m² verharding. Het terrein in het aangrenzende openbaar gebied ligt ongeveer op 10,50 m + NAP. De maatgevende grondwaterstand ligt op ongeveer 9 m + NAP. Met maatgevende grondwaterstanden 1,50 meter onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende.
In de bestaande situatie ligt een drukrioolstelsel in de omgeving van het plangebied. Het vuil- en regenwater worden inpandig gescheiden verzameld, het vuilwater wordt vanaf de perceelgrens aangesloten op de drukriolering. Het vuilwater wordt verpompt richting het lozingspunt bij de kruising van de Bredaseweg en de Burgemeester Letschertweg en van daaruit getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg, welke in beheer is van waterschap De Dommel.
Het regenwater wordt geborgen op eigen terrein of aangrenzende watergang. De nabijgelegen watergangen zijn in beheer en onderhoud bij het waterschap.
6.2 Duurzaam Waterbeheer
Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedsbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Het waterschap De Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan2010 - 2015. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken.Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen. De keur van het waterschap is een document met alle wettelijke voorschriften die gelden voor de rivieren, beken, sloten en dijken die in beheer zijn bij het waterschap. Deze voorschriften geven aan wat wel en niet mag.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Afwegingen
Voor het plangebied zijn in SWR geen specifieke opgaven, behalve de algemene doelstellingen voor de gehele gemeente. De ontwikkeling houdt het volgende in. Een agrarisch bedrijf wil een loods bouwen. Deze loods past niet in het bouwblok. Het bouwblok verandert van vorm, maar wordt niet groter. Het onderhavige wijzigingsplan regelt de bouwblokverandering. De toename van het verhard oppervlak door de bouw van de loods is 450 m². Het afvloeiend hemelwater dient geborgen te worden op eigen terrein.
Bij het plan gelden de volgende algemene uitgangspunten:
- Bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
- De water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
- Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
- Het vuil- en hemelwater worden inpandig gescheiden ingezameld;
- Het regenwater van daken, inritten en tuinen in particulier terrein wordt op eigen terrein verwerkt;
- De vuilwateraansluiting wordt gerealiseerd op de bestaande drukriolering in de Keizersakker.
6.3 Watertoets
Aangezien er slechts in beperkt mate sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap Brabantse Delta en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies gegeven. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, is dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging van het ontwerpplan. Bij brief van 8 november 2012 heeft het waterschap een positief wateradvies gegeven.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit wijzigingsplan en het bijbehorende moederplan bestemmingsplan Buitengebied West zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Stedenbouw van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid
Op 22 juni 2012 is een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten door gemeente en initiatiefnemer. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig wijzigingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.
Voor de wijziging van een bestemmingsplan zijn leges verschuldigd. Deze bedragen zijn echter verrekend met kosten voor aankoop van een strook grond van initiatiefnemer door de gemeente. Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Het plan is derhalve economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende wijzigingsplan Buitengebied West, 4e herziening (Wijzigingsplan Keizersakker 7) op 23 juni 2012 gepubliceerd in het Stadsnieuws.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-wijzigingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Bro op 28 juni 2012 besproken tijdens het regulier overleg tussen de provincie en de gemeente Tilburg. namens de provincie wordt ingestemd met het plan omdat het nieuwe bouwblok logischer is qua vorm.
Met het Ministerie van Defensie, Dienst Vastgoed Defensie, Directie Zuid heeft geen overleg plaats gevonden omdat het hier niet gaat om een geluidgevoelige bestemming.
Waterschap Brabantse Delta heeft aangegeven geen voorlopig wateradvies te verstrekken. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging van het ontwerpplan.
9.3 Burgerparticipatie
Medio juni 2012 hebben initiatiefnemers is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een brief gestuurd naar 8 adressen in de omgeving en op deze wijze de omwonenden ingelicht omtrent hun plan. Geen van de omwonenden heeft bezwaar gemaakt tegen het plan.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 1 oktober tot en met 12 november 2012. Tijdens deze periode zijn er 2 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap voert aan dat in hoofdstuk 6.2. derde alinea van de Toelichting ten onrechte wordt verwezen naar beleid van waterschap De Dommel. Verzocht wordt te verwijzen naar het beleid van waterschap Brabantse Delta.
Standpunt college: er is inderdaad ten onrechte verwezen naar het beleid van waterschap De Dommel.
Conclusie: de zienswijze is gegrond en de betreffende passage in de toelichting zal worden aangepast.
Verder wijst het waterschap nog op aanleg van retentie bij eventuele toekomstige uitbreiding van totaal verhard oppervlak vanaf 1 september 2005 met 2000m2 en op vergunning of melding op basis van de keur bij werkzaamheden op of nabij oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen dan wel het onttrekken van grondwater.
Standpunt college: deze opmerkingen worden voorkennisgeving aangenomen omdat geen sprake is van een uitbreiding met 2000m2.
Conclusie: de zienswijze wordt voor kennisgeving aangenomen.
Het waterschap verzoekt om in de waterparagraaf aandacht te schenken aan het gebruik van milieuvriendelijke, niet uitlogende bouwmaterialen.
Standpunt college: in hoofdstuk 6.2 van de Toelichting, onder algemene uitgangspunten wordt het toepassen van uitlogende materialen uitgesloten.
Conclusie: de ingediende zienswijze is ongegrond.
Het waterschap geeft een positief wateradvies omdat de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen.
Standpunt college: de zienswijze wordt voor kennisgeving aangenomen.
Conclusie: de zienswijze wordt voor kennisgeving aangenomen en het positieve advies wordt verwerkt in hoofdstuk 6.3 Watertoets.
Een omwonende
De omwonende maakt bezwaar tegen de vorm van het bouwblok. Door de plaatsing van de nieuwe schuur wordt het uitzicht vanuit het huiskamerraam ernstig belemmerd. Thans is de zichtlijn ruim 1500 meter, eindigend bij de A58. Deze wordt door de nieuwe schuur maximaal 100 meter. Het voorstel is om de nieuwe schuur achter de bestaande bebouwing te plaatsen.
Standpunt college: allereerst wordt opgemerkt dat bij de nieuwe werktuigenloods ten onrechte is uitgegaan van een maat van 44 bij 16 meter. De loods waarvoor omgevingsvergunning/ bouwvergunning wordt gevraagd is 25 bij 18 meter.
Het uitzicht waar reclamante over schrijft betreft het uitzicht vanuit een huiskamerraam aan de zijkant van de woning. Dit uitzicht wordt door de rond het raam en in de tuin aanwezige begroeiing nu ook al (deel van het jaar) beperkt. Verder is het uitzicht op de autoweg nu ook al zonder de begroeiing beperkt. Dit omdat er tussen twee obstakels door gekeken moet worden, namelijk de serre van de woning Keizersakker 7 en een ten zuiden van de woning gelegen bosgebied. Aan het eind van de zichtlijn, op meer dan 1,5 km ligt, tegen de A58 aan, is ook nog een agrarisch bedrijf dat het zicht belemmert. Kortom: het zicht op de A58 is al heel beperkt.
Door de bouw van de loods eindigt het zicht bij het 500m meter zuidelijk gelegen bosgebied.
Echter, de huidige bouwblokverandering en daarmee de bouw van de loods ontneemt reclamante niet het "recht op uitzicht". Dit "recht" is haar al ontnomen op basis van het huidige bouwblok. Op basis van het huidige bouwblok kan de loods ook ten noorden van de nu gewenste locatie of zelfs direct aan de weg worden gebouwd. Zie bijlage kaartje "Plangrens Keizersakker 7".
Initiatiefnemer heeft er niet voor gekozen om de nieuwe loods achter, c.q. ten zuiden van de bestaande ligboxenstal te bouwen, zoals reclamante voorstelt, omdat dit qua bedrijfsvoering zeer ongewenst is. Dit was juist zijn reden om een bouwblokverandering aan te vragen. Door de thans gewenste locatie behoeft hij namelijk geen bouwland, dat hij gebruikt voor de teelt van gewassen, in te leveren. Daarnaast wordt de thans gewenste locatie ook al voor de opslag van materialen in de open lucht gebruikt. Door deze locatie te benutten voor een werktuigenloods hoeft er geen extra toegangspad aangelegd te worden maar kan gebruik worden gemaakt van een bestaand verhard pad ten noorden van de ligboxenstal. Van hieruit kan direct de loods, die deels open blijft, ingereden worden.
Naast argumenten vanuit bedrijfsvoering is de gewenste locatie ook stedenbouwkundig en landschappelijk een verbetering doordat de bebouwing compact en geclusterd plaats vindt.
Conclusie: de ingediende zienswijze is ongegrond.
Ambtshalve aanpassing:
In hoofdstuk 1.1. is ten onrechte de maat van 44 bij 16 meter als maat voor de nieuwe werktuigenloods opgenomen. Deze is aangepast conform hetgeen is aangevraagd bij de wijziging van het bestemmingsplan, zijnde 25 bij 18 meter.
In hoofdstuk 6.2 onder het kopje Afwegingen wordt ook nog uitgegaan van deze maat, zijnde 704m2. Dit dient aangepast te worden in 450m2. Deze aanpassing heeft geen invloed op de rest van de tekst van de waterparagraaf en behoeft daarom geen aanpassing.