Stadsrand Dalem - Reeshofweide 2013
Bestemmingsplan - gemeente Tilburg
Vastgesteld op 04-06-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 agrarisch bedrijf
Een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.
1.2 agrarisch gebied
Een gebied, waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven.
1.3 agrarische nevenactiviteiten
de uitoefening van kleinschalige hobbymatige of bedrijfsmatige agrarische activiteiten bij een woning, welke niet zijn aan te merken als een volwaardig agrarisch bedrijf en daarmee ondergeschikt zijn aan de woonfunctie.
1.4 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.5 plan:
Het bestemmingsplan Stadsrand Dalem - Reeshofweide 2013 met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2012030-e001 van de gemeente Tilburg.
1.6 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:
- a. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
- b. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;
- c. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
- d. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
- e. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
- f. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
- g. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.7 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.8 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.9 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.10 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.11 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.12 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.14 bed & breakfast
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.
Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.
1.15 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.16 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.17 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.18 bedrijfswoning
Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
1.19 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening met uitzondering van bedrijfspompen behorende bij tranportbedrijven.(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).
1.20 beeldbepalende boom
Ingevolge de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart als zodanig aangeduide boom.
1.21 belemmeringenstrook
Strook grond waarin leidingen liggen welke privaatrechtelijk is vastgelegd en gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant.
1.22 beperkt kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.
1.23 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.24 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.25 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.26 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.27 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.28 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.29 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.30 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.31 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.32 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.33 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.34 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.35 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.36 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.37 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.
1.38 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.
1.39 carport
Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen bedoeld voor het stallen van één of meerdere (motor)voertuig(en), met maximaal twee gesloten wanden; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.
1.40 dagrecreatie
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting, niet gericht op nachtverblijf), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
1.41 dagrecreatieve voorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief (zie dagrecreatie) (mede)gebruik van gronden, zoals (niet limitatief) wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie, zulks in de vorm van (niet limitatief) aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, banken en dergelijke.
1.42 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.43 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.
Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.
1.44 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.45 ecologische hoofdstructuur (EHS)
Samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
1.46 ecologische verbindingszone
Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 25 m om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).
1.47 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.48 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.49 extensief (dag)recreatief medegebruik
Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.
1.50 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.
1.51 gebruiksgerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij, niet zijnde een manege, waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone.
1.52 geluidgevoelige objecten
Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.53 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
1.54 gestapelde woning
Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.55 geurgevoelig object
Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
1.56 groenblauwe mantel
Als zodanig in de provinciale Verordening ruimte aangewezen gebieden, die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water.
1.57 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.58 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.59 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.60 hogere grenswaarde
Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.61 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.62 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.63 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
- a. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
- b. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
- c. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.64 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.65 kantoorachtige bedrijvigheid
Bedrijven met productieruimte en/of assemblageruimte, gecombineerd met kantoorruimte als onderdeel van het bedrijf waarin het ontwerpen en de voorbereiding van productie plaatsvindt, met een kantoorhoudenheid van maximaal 70%.
1.66 kantoorhoudendheid
Percentage van de bedrijfsvloeroppervlakte dat als kantoor wordt gebruikt.
1.67 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening
Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:
- a. seksuele en erotische dienstverlening;
- b. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
- c. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
- d. horeca.
1.68 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.69 kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.
1.70 kwetsbare objecten (Vuurwerkbesluit)
Hieronder worden verstaan:
- a. woningen, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit zijn gelegen;
- b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;
- c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;
- d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;
- e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
- f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
- g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;
- h. winkels, hotels, restaurants en cafés;
- i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;
- j. sport-, kampeer- en recreatieterreinen;
- k. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;
- l. rijkswegen en spoorwegen.
1.71 landschappelijke waarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.
1.72 landschapselementen
Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha.
1.73 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.74 logies
Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.75 logiesgebouw
Een verblijfsgebouw waarbij het bieden van tijdelijk onderdak aan mensen centraal staat, niet zijnde een maatschappelijke voorziening.
1.76 maatschappelijke voorzieningen
Hieronder worden verstaan:
- a. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
- b. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen, e.d.;
- c. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, muziekschool, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;
- d. voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;
- e. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor, e.d.;
- f. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit, e.d.
1.77 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.78 manege
Een bedrijf, dat uitsluitend of in hoofdzaak gericht is op het geven van instructie aan derden in diverse disciplines van paardrijden.
1.79 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.80 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.81 multi functionele accommodatie
Locatie waar (meerdere) maatschappelijke voorzieningen met een publieke (ontmoetings-)functie in 1 of meerdere gebouwen worden aangeboden, waarin tevens geluidgevoelige objecten zijn voorzien.
1.82 natuurwaarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.
1.83 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.84 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.85 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, waar volgens de bouwregels geen bebouwing mogelijk is.
1.86 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.
1.87 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.88 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.89 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.90 openlucht- en sportieve recreatie
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie, die geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim- / fitnessparcours, een jongerenhangplek, e.d.
1.91 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.92 paardenhouderij
Een productiegerichte, gebruiksgerichte of deels productie-, deels gebruiksgerichte paardenhouderij, niet zijnde een manege.
1.93 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
- a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.94 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.95 plangrens
Een weergegeven lijn, die de grens van het plan: aanduidt.
1.96 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.97 productiegerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij, waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht, die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
1.98 randhoogte
De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.99 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
- a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen (zowel overdekt als in de openlucht) - op basis van een daartoe verleende evenementenvergunning - t.b.v.
- 1. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d.;
- 2. zomeractiviteiten, spelen, theater, festival e.d..
1.100 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.101 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- b. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
- c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.102 ruimtelijke ontwikkelingen
Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
1.103 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.104 sport
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /-complex, sporthal, sportschool, gymnastiekzaal alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d., met dien verstande dat buitensport alleen ter plaatse van de aanduiding 'sportveld' is toegestaan.
1.105 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.106 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.107 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.108 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.109 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.110 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.111 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.112 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.113 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
1.114 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.115 Wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.116 Wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.117 wonen
Hieronder wordt verstaan:
- a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
- b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
- c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.118 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbondenberoep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Bos
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Gemengd - 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
- c. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Natuur
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Specifieke gebruiksregels
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 10 Verkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de brandveiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 11 Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
- b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
11.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 12 Wonen - Buitengebied
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.2 Bouwregels
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.4 Specifieke gebruiksregels
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 13 Waarde - Ecologie (Dubbelbestemming)
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor:
- a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van een natte en/of droge ecologische verbindingszone;
- b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos/de bosschages en de bijbehorende bosgroeiplaats;
- c. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden en/of natuurwaarden;
- d. bijbehorende en ondergeschikte verharde en onverharde paden en wegen;
- e. geluidwerende voorzieningen, zoals wallen en schermen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. bijbehorende en ondergeschikte groenvoorzieningen;
- h. bijbehorende en ondergeschikte objecten voor beeldende kunst;
- i. extensief recreatief medegebruik;
- j. bouwwerken van algemeen nut.
13.2 Bouwregels
13.3 Nadere eisen
13.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels in 13.2.1 en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende basisbestemmingen worden gebouwd.
13.5 Specifieke gebruiksregels
13.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 14 Waterstaat - Zoekgebied Behoud En Herstel Watersystemen (Dubbelbestemming)
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat-Zoekgebied behoud en herstel watersystemen aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen, waarbij dat zoekgebied een breedte heeft van ten minste 25 meter aan weerszijden van de waterloop.
14.2 Bouwregels
14.3 Afwijken van de bouwregels
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 16 Algemene Bouwregels
16.1 Ondergrondse bouwwerken
16.2 Hoofdtoegang woningen
16.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen
16.4 Ruimte tussen bouwwerken
16.5 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen
16.6 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.
Artikel 17 Algemene Gebruiksregels
17.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 18 Algemene Aanduidingsregels
18.1 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'reconstructiezone - extensiveringsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor een extensiveringsgebied als bedoeld in de Reconstructiewet concentratiegebieden en de daarop gestoelde regels en plannen.
18.2 luchtvaartverkeerzone
Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels
19.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
- d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
- 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
19.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
- b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
- c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
19.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
- b. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.
19.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30 m2 bedragen;
- b. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5 m bedragen.
19.5 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
19.6 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
19.7 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en
- b. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 20 Algemene Wijzigingsregels
20.1 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie, met dien verstande dat burgemeester en wethouders in geval van de verwijdering van de aanduiding ´bedrijfswoning´ waarna de functie bedrijf wordt gerealiseerd, bevoegd zijn een ander bouwvlak met bijbehorend bebouwingspercentage, bouwhoogte e.d. vaststellen.
20.2 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
- 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
- 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingen niet onevenredig mogen worden aangetast;
- b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
20.3 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100 m2.
Artikel 21 Overige Regels
21.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
- c. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
- d. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
- e. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
21.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.3 Bevordering ruimtelijke kwaliteit buitengebied
Het bevoegd gezag kan, voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied betreft, slechts gebruik maken van de in dit plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, indien voldaan wordt aan de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
22.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
22.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 23 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Stadsrand Dalem - Reeshofweide 2013´.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden, met dien verstande dat plannen die op 1 juli 2008 vijf of meer jaren oud waren, uiterlijk op 1 juli 2013 herzien moeten zijn. Peildatum bij dit alles is steeds de vaststellingsdatum van het desbetreffende bestemmingsplan.
De ten behoeve van het onderhavige plangebied opgestelde bestemmingsplannen Dalem en Reeshof NoordWest zijn vastgesteld op respectievelijk 7 juli 1997 en 25 juni 2001 en zijn derhalve aan wettelijk voorgeschreven actualisering toe, hetgeen heeft geleid tot dit bestemmingsplan Stadsrand Dalem. De sinds genoemde datum tot stand gekomen (postzegel)herzieningen, art. 19 procedures en projectbesluiten zijn meegenomen in de actualisering. Het plan is conserverend van aard en bevat geen nieuwe bouwplannen in de zin van artikel 6.12 Wro jo. artikel 6.2.1 Bro.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de westrand van Tilburg, ten westen van de Reeshof tussen het woongebied en de Burgemeester Letschertweg. Het gebied wordt globaal begrensd door het Wilhelminakanaal in het noorden, de Dalemdreef, Soerendonklaan en Renesselaan in het oosten, de spoorlijn Tilburg-Breda in het zuiden en de Burgemeester Letschertweg in het westen.
In het plangebied is het inpassingsplan recreatiepark Beekse Bergen gelegen dat op 30 maart 2012 is vastgesteld ten behoeve van natuurcompensatie voor de uitbreiding van de Beekse Bergen.
Ligging plangebied in Tilburg
1.3 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan vervangt (gedeeltelijk):
- Dalem (vastgesteld 7 juli 1997)
- Reeshof NoordWest (vastgesteld 25 juni 2001)
- Inpassingsplan recreatiepark Beekse Bergen (vastgesteld 30 maart 2012)
- Noordwesttangent: gedeelte Bredaseweg - Dalem zuid (vastgesteld 1 oktober 2001)
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied is het meest westelijke gedeelte van de wijk Reeshof, ten noorden van de spoorlijn Tilburg-Breda. Het grenst aan de buurten Leeuwerik, Dalem Noord en Dalem Zuid. Van noord naar zuid liggen de deelgebieden Reeshofweide (tussen het Wilhelminakanaal en de Langendijk), Dalemweide (tussen de Langendijk en de Middeldijkdreef) en Stadsrand Dalem (tussen de Middeldijkdreef en de spoorlijn).
Aan de overzijde van het Wilhelminakanaal is het bedrijventerrein Vossenberg West II in aanleg. Ten westen van het plangebied bevindt zich de onlangs opengestelde Burgemeester Letschertweg die onderdeel uitmaakt van de ring om Tilburg. De weg verbindt de Midden-Branbantweg (N261) met de rijksweg A58, voert met een brug over het Wilhelminakanaal en met een tunnel onder de spoorlijn door. Aan de overzijde van de weg begint het buitengebied van de gemeente Gilze-Rijen. Dit bestaat overwegend uit open landschap met agrarische bedrijfsbebouwing. Aan deze zijde van de weg is een ecologische geraliseerd met waterpartijen en taluds. Ten zuiden van het plangebied, aan de overzijde van de spoorlijn, ligt de buurt Koolhoven West.
In het plangebied komt momenteel incidenteel bebouwing voor, maar kenmerkend is de grote mate van openheid. Dit komt omdat dit gebied tot nu toe nog niet is ontwikkeld. Het vigerende bestemmingsplan laat echter wel meer bebouwing toe. De ruimtelijke structuur wordt op dit moment voornamelijk bepaald door lange, infrastructurele lijnen. Het Wilhelminakanaal, de spoorlijn naar Breda en de reeds genoemde Burgemeester Letschertweg zijn ruimtelijke structuren van formaat. Andere lijnen wordt gevormd door de Langendijk, een oude landweg in het noordelijk deel van het plangebied, de Middeldijkdreef en de Dalemdreef. De laatste twee zijn gebiedsontsluitingswegen die de wijk Reeshof op de Burgemeester Letschertweg aansluiten.
Ten oosten van het plangebied is bebouwing aanwezig die in stedenbouwkundige zin betekenis heeft als ruimtelijke ruggengraat voor de stadsrand. Het betreft een stedelijke wand van woningen uitgevoerd in drie bouwlagen langs de Renesselaan en Reuverlaan, een flatgebouw van acht bouwlagen op het hoekpunt van deze twee lanen, een karakteristiek bouwblok in bastionvorm aan het Ravensteinerf en bouwvlokken van rug-aan-rug woningen ten noorden van de Schipluidenlaan.
In het gebied ten zuiden van de Schipluidenlaan bevinden zich woonerven en -hoven. De stedenbouwkundige invloed hiervan is gering omdat de woningen voornamelijk naar binnen zijn gericht. In de buurt Leeuwerik zijn langs de Donge zogenaamde eilandwoningen gerealiseerd die sterk op Reeshofweide zijn georiënteerd.
Opvallende waterstructuren in de ruimtelijke opbouw van het gebied zijn een waterloop ter hoogte van de Reuverlaan en het riviertje de Donge. De Donge loopt van zuid naar noord door de Reeshof en is een belangrijke ecologische zone. Het noordelijke gedeelte ervan, gelegen in Reeshofweide, is in het verleden gekanliseerd en stroomt uit in het Wilhelminakanaal.
Groenstructuren die een grote invloed hebben op de woonkwaliteit en leefbaarheid in de Reeshof zijn de genoemde Dongezone en de robuuste, groene diagonaal Reeshofbos - Reeshofpark - Dongezone - Reeshofweide. Behoud van de open ruimte is in deze zones altijd uitgangspunt geweest. Reeshofweide heeft een duidelijke relatie met deze groenstructuur en maakt er feitelijk deel van uit. Voor Dalemweide geldt dit in iets mindere mate. Beide gebieden liggen relatief laag en zijn daarom vrij nat. Andere duidelijk herkenbare groenstructuren in het gebied zijn de aanwezige bomenrijen. Er bevinden zich bomen langs de Langendijk, langs het verlengde van de Sneekstraat - Wagenbroek, Gilze-Rijen en de lijn Dalemdreef - Soerendonklaan - Renesselaan - Reedijkdreef.
2.2 Functionele Structuur
Vroeger had het plangebied hoofdzakelijk een agrarische functie. De meeste agrarische bedrijven zijn verdwenen nadat ze zijn aangekocht voor de ontwikkeling van de Reeshof.
In het gebied Dalemweide, ten noorden van de Middeldijkdreef, resteert nog 1 bedrijf dat kenmerkend is voor een agrarisch buitengebied. De aanwezige bebouwing, waaronder een aantal burgerwoningen, is als lintbebouwing langs de Langendijk gesitueerd.
In het gebied Reeshofweide zijn de agrarische functies verdwenen en is een zwaaikom in aanleg voor schepen die de containerterminal op het bedrijventerrein Vossenberg-West II zullen aandoen. Deze ontwikkeling is echter buiten dit plangebied gelegen. Het gebied heeft veel potentie voor natuurontwikkeling.
De gebieden Dalemweide en Reeshofweide zijn conserverend bestemd. Dit betekent dat het geldende bestemmingsplan de aanwezige functies al toestaat en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn. Voor een groot gedeelte van beide gebieden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarbij behoud, herstel en versterking van het landschap, de natuur en de waterhuishouding uitgangspunt is.
Het hele gebied ten zuiden van de Middeldijkdreef heeft in het bestemmingsplan 'Dalem' (uit 2002) de bestemming 'Stadsrand' gekregen. Dit betekent dat hier bedrijven, sport en recreatie, volkstuinen en maatschappelijke doeleinden (met uitzondering van geluidgevoelige objecten) zijn toegestaan. Ter hoogte van de Rijperkerstraat bevindt zich een multifunctionele accommodatie (MFA) die als basisschool, buurtcentrum en voor kinderopvang in gebruik is. Een deel van het aangrenzende gebied is ingericht als parkeerterrein. Voor de bouw van de MFA is in het verleden vrijstelling op grond van artikel 19 WRO verleend, omdat dit een geluidgevoelig functie betreft.
Helemaal in het zuiden van het plangebied, dicht bij de spoorlijn, is voetbalvereniging GUDOK gevestigd. Deze vereniging bezit drie (kunstgras)velden, een clubhuis met kantine en kleedruimte en een parkeerterrein voor leden en bezoekers.
2.3 Technische Infrastructuur
Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones).
De aanwezige kabels en leidingen in het plangebied zijn in onderstaande figuur aangegeven.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk
3.2.1 Nota Ruimte en SVIR
De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.
De Nota Ruimte is in 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; definitief vastgesteld op 13 maart 2012). In de nieuwe Structuurvisie staan de plannen m.b.t. ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
3.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.
3.2.3 AMvB Ruimte (Barro)
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. Het Barro is vervolgens op
22 augustus 2011 vastgesteld. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als het project Mainportontwikkeling Rotterdam, grote rivieren, kustfundamenten en Waddenzee en waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het besluit is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen. Het Barro is - grotendeels - in werking getreden op 30 december 2011. Het Barro is per 1 oktober 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet (reserveringsstroken met bepaalde breedte worden in het Rarro aangewezen), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. In het Barro staat aan welke regels de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. Met de wijziging van het Barro gaat ook een aanpassing van het Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) per 1 oktober 2012 in. Deze regeling bevat ook een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie
Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
- 1. De kwaliteit van het landschap;
- 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
- 3. De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant
Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. De provincie Noord-Brabant verankert haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte.
Provnincale staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden.
Belangrijke onderwerpen die in de Verordening ruimte worden behandeld zijn:
- Ruimtelijke kwaliteit;
- Stedelijke ontwikkelingen;
- Natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
- Agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
- Overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Binnen de Verordening ruimte worden 4 structuren onderscheiden:
- Stedelijke structuur
- Ecologische hoofdstructuur
- Groenblauwe mantel
- Gemengd landelijk gebied
Per structuur is uitgewerkt welke functies, onder welke voorwaarden, ontwikkeld kunnen worden.
In het voorliggende bestemmingsplan zijn de verschillende structuren uit de Verordening ruimte aanwezig. Daarnaast ligt in het gebied een zoekgebied voor ecologische verbindingszone. Het gebied ten westen van het Stadsdeel Reeshof (tot aan de Middeldijkdreef) ligt grotendeels in de Stedelijke structuur en voor een klein gedeelte in het Gemengd landelijk gebied, terwijl het gebied ten noorden van de Middeldijkdreef tot aan het Wilhelminakanaal is gelegen buiten de Stedelijke Structuur. Dit gebied ligt grotendeels binnen de Groenblauwe mantel. Ter plaatse van het 'inpassingsplan Beekse bergen' is het gebied binnen de Ecologische hoofdstructuur gelegen. Al in het voorgaande bestemmingsplan Reeshof Noordwest zijn de toenmalige agrarische bedrijven wegbestemd met uitzondering van een paardenhouderij aan de Langendijk 188.
Groenblauwe mantel
EHS
Zoekgebied ecologische verbindingzone
Gebieden welke binnen de structuur 'gemengd landelijk gebied' vallen hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'agrarisch' en gebieden binnen de structuur 'Groenblauwe mantel' hebben de bestemming 'agrarisch met waarden'. Het gebied dat binnen de ecologische hoofdstructuur is gelegen, heeft de bestemming 'natuur'. Voor het overige heeft het gebied bestemmingen die in de stedelijke structuur passen.
3.4 Gemeente
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
- a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
- b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
- c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
- d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies
Tilburg kent één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.2.1 Hoogbouw
Het gemeentelijke hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad.
De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw. Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid, de leesbaarheid van de stad, kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte en zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte.
Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15 meter verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. Dit is aangegeven op een prioriteitenkaart. Met rood is het voorkeursgebied aangegeven, met geel het gebied waar hoogbouw overwogen kan worden en met grijs de gebieden waar hoogbouw ongewenst is.
Locaties waar de gemeente graag hoogbouw ziet zijn: de Spoorzone tot aan de Universiteit van Tilburg, de Kempenbaan en het Laar.
De plekken waar hoogbouw het overwegen waard is, zijn gebieden langs de hoofdinfrastructuur zoals de Ringbanen, gebieden langs stadsranden en groenranden zoals de Piushaven, het St. Elisabeth Ziekenhuis en het Wandelbos en de (winkel)centra Wagnerplein, Paletplein, Heyhoef en De Knoop.
Bij bedrijventerreinen in de stad Tilburg wordt bebouwing tot 30 meter onder randvoorwaarden toegelaten.
In het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is hoogbouw ongewenst.
4.2.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.3.1 Archeologie
4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.
4.4 Groen En Speelruimte
4.4.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "beeldbepalende boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
4.4.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
- 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
- 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
- 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 wordt het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
4.5 Bedrijvigheid
4.5.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven
In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):
- 1. Grootschalig gemengd (kavels groter dan 2 ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie.
- 2. Kleinschalig gemengd (kavels tot 2 ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven.
- 3. Lokaal gemengd (kavels tot 5.000 m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.
Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.
4.5.2 Nota Verspreide Bedrijvigheid
Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst, ook vanwege het tekort aan ruimte op bedrijventerreinen. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving. De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:
- 1. de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;
- 2. het gewenste woonmilieu ter plaatse;
- 3. ruimte o.b.v. het bestemmingsplan.
In de nota wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:
- 1. woongebieden met lage functiemenging;
- 2. woongebieden met gemiddelde functiemenging;
- 3. woongebieden met hoge functiemenging;
- 4. concentratiegebieden.
In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.
4.5.3 Nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse Bedrijventerreinen
De revitalisering van binnenwijkse bedrijventerreinen is uitgewerkt in de nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse Bedrijventerreinen uit 1999 (geactualiseerd in 2007). Binnenwijkse bedrijventerreinen leveren een bijdrage aan de levendigheid in de wijken en zijn van belang voor de werkgelegenheid. Daarom wordt er naar gestreefd deze terreinen te behouden als vestigingsplaats voor bedrijven. Het vestigingsklimaat op de binnenwijkse bedrijventerreinen kan verbeterd worden door:
- 1. Het revitaliseren (opknappen en herinrichten) van de openbare ruimte. Daarbij gaat het met name om verbetering van de infrastructuur, de nutsvoorzieningen en de groenvoorzieningen. De revitalisering van het openbaar gebied moet er toe leiden dat ondernemers hun eigen bedrijfspand opknappen.
- 2. Herontwikkeling van economisch verouderd vastgoed. Omdat binnenterreinen relatief oud zijn, komt op deze terreinen in toenemende mate economisch verouderd vastgoed voor. Dit is vastgoed dat bouwtechnisch nog voldoende kwaliteit heeft, maar niet meer voldoet aan de eisen van gebruikers.
4.6 Onderwijshuisvesting
Onderwijs vervult een belangrijke functie in de stad. Goede onderwijsgebouwen horen daar bij. De gemeente is verantwoordelijk voor de huisvesting van het basis- en voortgezet onderwijs in Tilburg. De gemeente heeft in de afgelopen jaren in het kader van het integrale Huisvestingsplan 2003-2014 veel geïnvesteerd in de vervangende nieuwbouw, renovatie en uitbreiding van schoolgebouwen. Hierbij is zoveel als mogelijk getracht een fysieke verbinding te leggen tussen onderwijs, peuterspeelzaalwerk, kinderopvang, buitenschoolse opvang en andere wijkgericht maatschappelijke voorzieningen. Dit heeft in de afgelopen jaren onder meer geresulteerd in de bouw van een aantal multifunctionele accommodaties in de stad, waarvan 1 in het plangebied is gelegen.
4.7 Sport
4.7.1 Kadernota Sport 2011-2016
Op 8 april 2011 heeft de gemeenteraad de kadernota Samenspel (kadernota Sport 2011-2016 gemeente Tilburg) vastgesteld. Deze nota vormt de beleidsrichtlijn voor de inspanningen die de gemeente verricht op het terrein van sport. Het gelegenheid bieden tot sportbeoefening is een belangrijke taak van de lokale overheid. Het gaat daarbij vooral om het aanbieden van sportaccommodaties. Daarnaast moeten burgers die nog niet sporten en bewegen actief gestimuleerd worden om dat vooral wél te doen.
Sportaccomodaties van de gemeente Tilburg
De gemeente Tilburg beschikt over een breed scala aan sportaccommodaties. Het betreft 21 sportcomplexen, met in totaal 90 velden, waarvan er 22 kunstgrasveld zijn. Het aantal sporthallen is 7 en de gemeente beschikt over 15 gymnastiekzalen. In de Reeshof en op Stappegoor zijn overdekte zwembaden gepositioneerd. Daarnaast is in het Stappegoorgebied een ijssportcentrum en een 400 meter ijsbaan.
Over het algemeen is er een hoge mate van tevredenheid over de kwaliteit van de gemeentelijke sportaccommodaties. Er is sprake van een juiste spreiding over de stad en op diverse locaties kunnen ruimtes worden gehuurd. Het onderhoud is goed.
De buitensportaccommodaties vormen een bijzonder aandachtspunt. De kwaliteit van enkele sportcomplexen is voor verbetering vatbaar en vraagt wellicht nog investeringen in kunstgrasvelden. Voetbal legt als populairste sport in Tilburg het grootste beslag op de middelen van de buitensport. De verwachting is dat het huidige ruimtebeslag van de velden de komende jaren niet hoeft te stijgen. Wel is het belangrijk om over zoeklocaties voor sport te blijven beschikken. Deze zijn wellicht nodig indien door demografische ontwikkelingen verenigingen geen bestaansrecht meer dreigen te hebben en zich moeten kunnen verplaatsen naar andere stadsdelen, waar vraag ontstaat.
4.8 Verkeer En Parkeren
4.8.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
- 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
- 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer - 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
- 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.
Parkeren - 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003, die in 2007 is aangepast ten aanzien van de parkeernormering voor woningen.
- 6. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.
Goederenvervoer - 7. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement - 8. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
4.8.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan
De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV in Brabant: Snel - Schoon - Sociaal. Over de dagelijkse uitvoering van het openbaar vervoer zijn door de provincie vastgelegd in de concessie met vervoerder Veolia, die loopt tot 2013. Jaarlijks worden de plannen voor wijziging van het openbaar vervoer vastgelegd in een exploitatieplan.
In 2010 wordt nieuw openbaar vervoerbeleid vastgelegd in een regionale OV-visie Midden Brabant.
4.8.3 Fietsplan Tilburg
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad.
Op 10 april 2006 heeft de Tilburgse gemeenteraad het fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´ vastgesteld. De doelstelling van het fietsplan is om het fietsgebruik (nu 34% op verplaatsingen tot 7,5 km) de komende 4 jaar met 1% per jaar te laten groeien. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:
- 1. het voltooien van het Sternet voor 2020;
- 2. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
- 3. communicatie;
- 4. het ontwikkelen van een fietstransferium.
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.
Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.
Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.
Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.
Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheersmatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie allen in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het desbetreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten. Zodra zo´n bedrijf zijn activiteiten beëindigt, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op de desbetreffende locatie een soortgelijke activiteit plaatsvinden, mits de nieuwe activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de oude.
Op basis van het huidige bestemmingsplan zijn op deze locatie al bedrijven mogelijk met bedrijfswoningen. In het huidige plan is de milieucategorie van de bedrijven gemaximaliseerd op categorie 3.2. Op basis van huidige inzichten is dit met het oog op de bestaande wijk en de toegestane bedrijfswoningen te hoog. Om voor deze woningen een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen is voor dit nieuwe plan aansluiting gezocht bij de bedrijvenlijst functiemenging. Deze lijst is afgestemd op de diverse (gezondheid)effecten van de milieubelasting op de gevoelige bestemmingen in de nabijheid. Zo mogen activiteiten voor het gevaaraspect niet groter zijn dan milieucategorie 1. Hierdoor vermindert de kans op slachtoffers. Anderzijds wordt voor het aspect geluid milieucategorie 3.1 toegestaan. Omdat er al sprake is van een levendige omgeving, met de daarbij behorende ontsluitingswegen, is het achtergrondniveau al relatief hoog. De hogere milieucategorie voor geluid wordt dan ook als minder storend ervaren dan wanneer een dergelijke activiteit in een rustige omgeving zou plaatsvinden.
In afwijking van de bedrijvenlijst is een deel van het gebied aangemerkt voor sportvelden. Het gebied dat als sportvelden is aangemerkt zijn de huidige voetbalvelden met daarbij de mogelijkheid voor eventuele uitbreiding. Deze activiteit was op basis van het huidige bestemmingsplan al toegestaan. De geldende richtafstand van 50 meter ten opzichte van omliggende woningen wordt gehaald zodat een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- 2. Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- 3. Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen";
- 4. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
5.3.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.3.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- 1. de kans op een ongeval;
- 2. het effect van het ongeval;
- 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
- 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
5.3.4 Verantwoordingsplicht
De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:
- a. het projectkader;
- b. de hoogte en toename van het groepsrisico;
- c. bronmaatregelen;
- d. ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;
- e. mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
- f. mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
- g. mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
- h. mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.
In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.
Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.
5.3.5 Inrichtingen
In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied ligt Versteijnen's internationaal Transportbedrijf B.V.. Het invloedsgebied ligt over de noordelijke zijde van het plangebied. Dit bestemmingsplan maakt geen verdere ontwikkeling mogelijk waardoor er een toename plaatsvindt van het groepsrisico. Hierdoor is er geen toename van het groepsrisico en hoeft er geen invulling gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht.
5.3.6 Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht geworden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.
Structuurvisie buisleidingen
Op 29 oktober 2012 is de Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 vastgesteld. De strucuurvisie Buisleidingen is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën. In de structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.
De juridische doorwerking van de Structuurvisie zal door het Barro worden verzekerd. Beoogd is om in het Barro de verplichting op te nemen voor het bevoegd gezag om bij de opstelling of aanpassing van bestemmingsplannen de voor de buisleidingtransport vrij te houden stroken in acht te nemen. Het gaat hierbij om vrijwaren en niet om bestemmen. Bestaande bestemmingen veranderen door het besluit dus niet.
Buisleidingen worden aangeduid met de (dubbel)bestemming 'buisleidingen(strook). In deze strook worden geen nieuwe activiteiten toegelaten die de realisatie of instandhouding van een buisleidingstrook belemmeren.
5.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Tilburg kent een routering van gevaarlijke stoffen. De routering van gevaarlijke stoffen vindt niet over de Burgemeester Letschertweg plaats. De routering is in 2003 vastgesteld.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd.
Voor gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt dat er conform deze rapportage, ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.
In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan wordt van de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat er, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.
Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat er voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een toename van het groepsrisico en geen overschrijding van de oriëntatiewaarde, de spoorlijn is daarom niet relevant voor de verantwoordingsplicht.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
5.3.8 Evenementen
Met betrekking tot externe veiligheid kan worden aangegeven dat de personendichtheid tijdens een evenement ter plaatse sterk wordt verhoogd. Echter, daar deze evenementen niet op structurele basis plaatsvinden, zal dit geen invloed hebben op het groepsrisico. Immers, de kans op een ongeval blijft gelijk en het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied van een gevaarlijke stof zal op jaarbasis niet significant verhogen door incidentele evenementen.
5.3.9 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.3.10 Restrisico en conclusies
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor en Versteijnen internationaal transportbedrijf B.V.. Er is in dit bestemmingsplan geen sprake van ontwikkelingen. Er vindt dan ook geen toename plaats van het groepsrisico. De verantwoordingplicht is dan ook niet ingevuld.
5.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Ten aanzien van geluid wordt opgemerkt dat het plan een beheerbestemmingsplan betreft welke voorziet in een actualisatie van alle voorgaande bestemmingsplannen en vrijstellingen/afwijkingen.
Het plan voorziet niet in de mogelijkheid om nieuwe geluidgevoelige bestemmingen te realiseren anders dan op grond van het huidig bestemmingsplan al zijn toegestaan. Dit betekent dat er geen toetsing aan de Wet geluidhinder hoeft plaats te vinden.
5.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Ten aanzien van de luchtkwaliteit wordt opgemerkt dat het plan een beheerbestemmingsplan betreft.
Er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats anders dan op grond van het huidig bestemmingsplan al zijn toegestaan. Bovendien wordt er vanuit gegaan dat de bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgende uit de Wet milieubeheer respectievelijk het Activiteitenbesluit en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Er zal naar alle waarschijnlijkheid voldaan worden aan de geldende normen zoals deze in titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd.
5.6 Geur
5.6.1 Industriële geur
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
In het voorliggende plan is voor de geuremissie aansluiting gezocht bij de afstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. De milieucategorie van de activiteit is daarmee zodanig gekozen dat er naar verwachting geen sprake zal zijn van onacceptabele geurhinder bij omliggende woningen.
5.6.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Het plan vormt de rand van het stedelijk gebied. Aan de andere kant van de Burgemeester Letschertweg ligt het buitengebied van Hulten (gemeente Gilze-Rijen). Hier zijn enkele agrarische bedrijven actief. Omdat er sprake is van een beheerplan en dat er geen "nieuwe" geurgevoelige object bij komen, vormen deze inrichtingen geen belemmering.
Daarnaast zijn in de het noordelijk deel van het plangebied nog enkele (voormalige) agrarische percelen aanwezig. Voor deze percelen geldt dat ze dezelfde bestemming krijgen als in het vorige bestemmingsplan. Hiermee veranderd er niks en is geen sprake van een belemmering.
5.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Het voorliggende plan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Om deze reden zijn bodemgegevens voor dit bestemmingsplan niet relevant. De bodemkwaliteit komt aan de orde bij eventuele bouwaanvragen, projectbesluiten en planherzieningen.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
5.8 Natuur En Ecologie
5.8.1 Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Hieronder volgt een korte toelichting van het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming.
5.8.2 Gebiedsbescherming en soortenbescherming
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).
Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.
Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.
Flora- en faunawet
Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.
Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden gevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken cf. een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen artikel 75 Flora- en faunawet.
5.8.3 Situatie binnen het plangebied
Natura 2000
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op ca. 7,0 km. en betreft het gebied Regte Heide & Riels Laag. Het gebied heeft de status als habitatrichtlijngebied met het gebiedsnummer 134. De oppervlakte is 539 ha. De instandhoudingsdoelstellingen voor dit gebied zijn voor habitattypen: stuifzandheiden met struikhei, zwakgebufferde vennen, zure vennen, vochtige heiden, droge heiden en pioniersvegetaties met snavelbiezen. Deze habitattypen zijn (zeer) gevoelig voor vermesting, verzilting, verdroging en vernatting.
Nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied worden niet voorzien waardoor schadelijke effecten op beschermde Natura 2000-gebieden niet optreden.
Ecologische Hoofdstructuur
Volgens de Verordening ruimte 2012 van de Provincie Noord-Brabant is het bestemmingsplangebied noord gedeeltelijk gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur. Naast EHS is hier ook een Ecologische Verbindingszone voorzien. Aanvullend is het resterende deel van het bestemmingsplangebied noord begrensd als Groenblauwe mantel.
Nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied worden niet voorzien waardoor schadelijke effecten op beschermde Ecologische Hoofdstructuur niet optreedt
Kadernota Groene Mal
Het bestemmingsplangebied noord is begrenst als Groene Mal en wordt getypeerd als 'Gebied met hoofdfunctie natuur/bos', Ecologische Verbindingszone en 'Gebied met overwegend hoofdfunctie landbouw'.
Nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied worden niet voorzien waardoor schadelijke effecten op beschermde Groene Mal-gebieden niet optreden.
Flora- en faunawet
Op basis van bronnenonderzoek is door een ecologisch deskundige onderzocht of het bestemmingsplangebied geschikt is voor beschermde flora en fauna. De geschiktheid is gebaseerd op basis van de ligging van het bestemmingsplangebied versus habitat en verspreiding van de soorten. Op basis van de geschiktheidstoets is bepaald of schadelijke effecten te verwachten zijn.
Tabel 1: Algemene soorten
Vaatplanten
Het plangebied is potentieel geschikt voor zwanenbloem. Een groot aantal waterkanten is hiervoor geschikt. Voor andere tabel 1-soorten is het plangebied potentieel ongeschikt.
Zoogdieren
Het bestemmingsplangebied is geschikt voor de tabel 1-zoogdiersoorten de egel, huisspitsmuis, wezel, haas, konijn en mol. Geschikte plekken zijn verspreid door het gebied te vinden.
Reptielen en amfibieën
Het bestemmingsplangebied is geschikt voor onder andere de tabel 1-amfibieënsoorten de bruine kikker, gewone pad, bastaardkikker en kleine watersalamander. Geschikte plekken zijn verspreidt door het gebied te vinden.
Overige tabel 1-soorten worden niet verwacht.
Nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied worden niet voorzien waardoor schadelijke effecten op beschermde tabel 1-soorten niet optreden.
Tabel 2: Overige soorten, niet zijnde algemene soorten, soorten van bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn en soorten van bijlage I van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten
Vaatplanten
Het plangebied is potentieel geschikt voor wilde gagel en rietorchis. Voor andere tabel 2-soorten is het plangebied potentieel ongeschikt.
Vissen
Het plangebied is potentieel geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen (voortplantings,- overzomerings- en overwinteringsplaats) van kleine modderkruiper. Het merendeel van de watergangen is geschikt.
Overige tabel 2-soorten worden niet verwacht.
Nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied worden niet voorzien waardoor schadelijke effecten op beschermde tabel 2-soorten niet optreden.
Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn
Zoogdieren - vleermuizen
Het plangebied is potentieel geschikt als vaste rust- en verblijfplaats, vliegroute en foerageergebied.
Vaste rust- en verblijfplaatsen kunnen zich bevinden in gebouwen en bomen. Te verwachten soorten zijn gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, watervleermuis en meervleermuis.
Het plangebied is geschikt als vliegroute en vormt onderdeel van een geschikte vliegroute. Het plangebied is ook potentieel geschikt om te fungeren als onderdeel van een essentiële vliegroutes, waaronder een route over het Wilhelminakanaal. Te verwachten soorten zijn gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, watervleermuis en meervleermuis.
Het plangebied is geschikt als foerageergebied en vormt onderdeel van een geschikte foerageergebied. Het plangebied is ook potentieel geschikt om te fungeren als onderdeel van een essentieel foerageergebied, waaronder bredere watergangen. Te verwachten soorten zijn gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en watervleermuis.
Vogels
Het plangebied is geschikt als vaste rust- en verblijfplaats voor vogelsoorten in gebouwen waarvan de nesten het hele jaar door beschermd zijn (categorie 1 tot en met 4). ). Gebaseerd op de ligging van het plangebied versus habitat en verspreiding van vogels zijn de te verwachten nesten van de volgende soorten: huismus, kerkuil en gierzwaluw.
Het plangebied is geschikt als vaste rust- en verblijfplaats voor vogelsoorten in bomen waarvan de nesten het hele jaar door beschermd zijn (categorie 1 tot en met 4). Gebaseerd op de ligging van het plangebied versus habitat en verspreiding van vogels zijn de te verwachten nesten van de volgende soorten: buizerd, sperwer en ransuil.
Het plangebied is potentieel geschikt voor vogelsoorten waarvan de nesten niet het hele jaar door beschermd zijn (categorie 5). Gebaseerd op de ligging van het plangebied versus habitat en verspreiding van vogels zijn de te verwachten nesten van de volgende soorten: boerenzwaluw, boomkruiper, bosuil, ekster, grote bonte specht, huiszwaluw, koolmees, pimpelmees, spreeuw, torenvalk, zwarte kraai en zwarte roodstaart. Nesten van categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
Het plangebied is potentieel geschikt voor vogelsoorten waarvan de nesten alleen gedurende het broedseizoen beschermd zijn. Soorten zijn houtduif, winterkoning en merel.
Vissen
Het plangebied is potentieel geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen (voortplantings,- overzomerings- en overwinteringsplaats) van bittervoorn. Voornamelijk de bredere watergangen zijn geschikt.
Overige soorten uit tabel 3 worden niet verwacht.
Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied worden niet voorzien waardoor schadelijke effecten op schadelijke tabel 3-soorten niet optreden.
5.8.4 Conclusie
Natura 2000, Ecologische Hoofdstructuur en Kadernota Groene Mal
Het bestemmingsplangebied is niet gelegen in Natura 2000-gebied. Dichtstbijzijnde gebied is gelegen op ca. 7,0 km. Het bestemmingsplangebied noord is wel gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur en delen ervan zijn begrenst als Groene Mal-gebied.
Nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied worden niet voorzien, waardoor schadelijke effecten op beschermde gebieden niet optreden. Het aanvragen van een vergunning is niet noodzakelijk.
Flora- en faunawet
Het bestemmingsplangebied is potentieel geschikt voor meerdere beschermde planten- en diersoorten.
Nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied worden niet voorzien waardoor schadelijke effecten op (potentieel) aanwezige beschermde soorten niet optreden. Een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand Watersysteem
6.1.1 Gebiedseigenschappen
Het plangebied is 65,1 ha groot en ligt in het stroomgebied van de Donge. Hierdoor behoort het plangebied kwalitatief en kwantitatief tot het beheergebied van het waterschap de Brabantse Delta. Het beheergebied is overwegend in agrarisch gebruik. In het zuidelijk deel zijn sportvelden ingericht.
Het terrein daalt geleidelijk van ongeveer 8,00+ in het zuiden, naar ongeveer 6,00+ in het noorden (zie afbeelding 1). Samen met naastliggende stedelijk gebied Dalem West volgt het terrein ongeveer de kenmerkend reliëf van de voormalige afwatering van het dal van de Donge en van de Landscheiding.
6.1.2 Bodem en grondwater
De bodemopbouw bestaat uit matig leemarm tot zeer sterk lemig, matig fijn zand. Deze ruime gradatie is aangetroffen met sterke variaties in de ruimte. De bovengrond varieert van humusarm tot humeus met een dikte tot 0,50 m en in sommige gevallen tot 1,0 m. Verspreid over het plangebied komen storende lagen voor. Echter alleen maar incidenteel dieper dan 1,50 m. Ter hoogte het voormalige dal van de Landscheiding, zijn storende lagen van lemig veen aangetroffen tussen 0,50 en 1,50 m. Nabij het meest zuidelijke punt van het plangebied zijn ook storende lagen aangetroffen, bestaande uit humeus, sterk lemig zand. Deze grondlagen hebben een doorlatendheid onder de 0,20 m/d en vormen daardoor een beperkende factor voor de neerwaartse stroming van percolerend hemelwater.
De maatgevende hoogste grondwaterstanden dalen vanuit het zuiden van het plangebied bij de aansluiting op de Dalemdreef op ongeveer 6,20+ (0,9 m - mv), tot de loop van de Landscheiding, op ongeveer 5,20+ (0,4 - mv). Ten zuiden van het Wilhelminakanaal correspondeert de gradiënt van de stijghoogten met de dalstructuur van de Landscheiding. Met ontwateringdiepten van slechts enkele tientallen centimeters is de ontwatering in de bestaande situatie bestemming voldoende. Waar wegen liggen en woningen staan is het terrein lokaal opgehoogd.
6.1.3 Oppervlaktewater
Het Wilhelminakanaal ligt ten noorden van het plangebied en heeft ten westen van sluis II een streefpeil van 5,15 m + NAP, ten oosten van sluis II is het streefpeil 7,70 m + NAP, aldus Rijkswaterstaat. Het kanaal wordt verruimd en verdiept richting Tilburg. Ten westen van sluis II heeft het al het gewenste klasse IV profiel. De bedoeling is sluis II en III te combineren in 1 nieuwe sluis naast sluis III. Tussen sluis II en III wordt de bodem en het waterpeil 2,5 m verlaagd.
Behalve de functie voor scheepvaart, heeft het kanaal ook een wateraanvoer/ en afvoerfunctie. Daarbij vindt een wisselwerking met het regionale watersysteem plaats. De bodem is niet volledig waterdicht, waardoor het, zij het in geringe mate, invloed heeft op het grondwater.
De strook van 10 m langs de zuidelijke oever van het kanaal is bestemd als ecologische verbindingszone. Langs het kanaal liggen kwelsloten, als onderdeel van het werk dat het kanaal en bijbehorende kaden omvat, met stuwhoogten van 5,10 en 4,73 m + NAP. In de wintersituatie zullen deze peilen circa 0,30 m lager zijn.
Vanuit het zuidoosten stroomt de Landscheiding. De loop tussen de Middeldijkdreef en de watergang de Landscheiding bestaat uit detail afwateringssloten. Het tracé van de Burgemeester Lechterweg kruist de oude loop net vóór het samenkomen van deze twee stromen. De Landscheiding is een voormalig afwatering van het gebied Dalem. Het water stroomde vanuit wat nu stedelijk gebied is, waardoor het grotendeels is gedempt en aangesloten op diverse detailafwateringen van het landelijk gebied. Vanaf de Rijperkerkstraat stroomt de Landscheiding richting noordwesten, kruist het plangebied, neemt de waterlopen Kleine Leij, Grote Leij in zich op en verandert zijn naam in De Donge net voor de kruising met het Wilhelminakanaal bij Dongen.
De Donge is in de loop der tijd verschillende keer verlegd en aangepast. Ten zuiden van het Wilhelminakanaal, langs de Langendijk ligt een deel van de oude loop van de Donge, langs de bestaande Langendijk. Met de herinrichting van de Dongezone kan het water de gegraven nevengeulen overstromen. De inrichting is natuurvriendelijker dan tevoren. De laatste 700 m voor de lozingspunt via een stuw op het Wilhelminakanaal zijn niet heringericht. Het peil is gereguleerd zowel in de Donge als in de singels van Dalem Noord op 5,40+. In de Reuverlaan zorgt een stuw voor een peil stroomopwaarts in de Donge van 6,00+. De watergangen in Dalem Zuid lozen nabij deze locatie op het laagste pand van de Donge via een stuw, die het oppervlaktewater houdt op een peil van 5,80+
Afkomstig van de Grote Leij en langs het verlengde van de Reuverlaan ligt de Koppelleiding. Deze watergang heeft een winterpeil van 5,40+ en een zomerpeil van 5,80+. Deze peilen worden gereguleerd door een stuw gelegen ten westen van het plangebied. Tussen deze stuw en de Donge is het stuwpeil eveneens 5,40+.
Langs en ten westen van de Burgemeester Letschertweg zijn watergangen ecologisch ingericht tussen de spoorweg en de Landscheiding. Door de terreinverloop is de watergang gecompartimenteerd in peilvakken. Het water van de peilvakken ten zuiden van de Reuverlaan is afkomstig van de Zwaantjesloop; het water stroomt af tot de lozing in de Koppelleiding. In de strengen ten noorden van de Reuverlaan wordt water uit de Koppelleiding ingelaten. Het water stroomt af tot de lozingspunt in de Landscheiding.
6.1.4 Riolering
Het huishoudelijk afvalwater afkomstig van de woningen in de Dongenseweg wordt opgevangen en getransporteerd naar de naastliggende gescheiden rioolstelsels van Dalem door middel van drukriolering. De sportvelden in het zuiden zijn aangesloten op de bestaande gescheiden riolering van Dalem door middel van een vrijverval gescheiden riolering.
Het regenwater van de Letschertweg wordt opgevangen in zaksloten. Deze bergingsvoorziening hebben voldoende capaciteit voor 40 mm en hebben geen overstort op oppervlaktewater. De sportvelden wateren af in een vijver langs de Burgemeester Letschertweg. De tunnel van deze weg onder de spoorweg vangt het regenwater op in een kelder. Via een gemaal wordt de kelder leeggepompt op een vijver ook langs de weg en direct ten noorden van de spoorweg. Beide vijvers hebben een escape op de zaksloten van de Burgemeester Letschertweg.
6.1.5 Functies
Waterschap Brabantse Delta voert een zodanig beleid dat oppervlaktewateren aan alle kwalitatieve en kwantitatieve eisen voldoen om zijn functies te vervullen. Deze eisen zijn gesteld aan het betreffende oppervlaktewater, rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen.
In het Provinciaal Waterplan zijn daarop, na integrale belangenafwegingen, door de provincie waterhuishoudkundige functies toegekend.
De zogenaamde Europese kaderrichtlijn (2000/60/EG) heeft voorrang boven alle nationale wetten en beleid. De uitvoering daarvan leidt tot aangewezen wateren ecologisch in orde. Het waterschap en de gemeente hebben een voorkeursvariant voor de gemeentelijke maatregelen. Deze maatregelen zijn input voor het stroomgebiedsbeheerplan. Het beleid van het waterschap is in grote lijnen weergegeven in de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009).
Uit de Keurkaarten (zie afbeelding 5) is een deel van het plangebied aangeduid als Keurkaart beschermde gebied. Het betreft voornamelijk het lage, natte gebied nabij de loop van de Landscheiding. Voor dit gebied geldt antiverdrogingsbeleid. Ingrijpen in of nabij dat gebied mogen niet leiden tot verdroging van het gebied.
Afbeelding 5. Beschermde gebieden (blauw)
6.2 Duurzaam Stedelijk Water
Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen. Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap de Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels, waarvan de Keur waterschap Brabantse Delta (datum intrede 9 december 2009) van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
- Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
- Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
- Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Afwegingen
Voorliggend bestemmingsplan betreft een beheerbestemmingsplan, waarin de bestaande situatie wordt vastgelegd. Dat betekent geen toename van de bestaande verharde oppervlakte, en dan ook geen extra belasting van het watersysteem. Bij nieuwe ontwikkelingen, is de opgave hydrologisch neutraal ontwikkelen. In de Structuurvisie Water en Riolering zijn geen specifieke opgaven vastgesteld voor het plangebied. Voor de eventuele uitbreidingen is maatwerk vereist en de waterbeheerders al in een vroeg stadium te betrekken.
6.3 Watertoets
Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben het waterschap de Brabantse Delta en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies afgegeven. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
7.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf. In dit bestemmingsplan komt het bouwvlak voornamelijk bij de bestemming Wonen - Buitengebied voor. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak wordt geacht bouwvlak te zijn.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (het gedeelte van het perceel waar volgens de planregels geen bebouwing is toegestaan) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
In de bestemming Gemengd - 3 zijn vrijwel geen bouwvlakken opgenomen. Dit gebied is grotendeels onbebouwd. Het vigerende plan is een globaal bestemmingsplan en geeft diverse bouwmogelijkheden. Er is geen redenen deze bouwmogelijkheden te beperken. Voor dit gebied zijn daarom de bouwmogelijkheden uit het vigerende plan opgenomen.
7.2.2 Voorgevelrooilijn
De bouwverordening kent een grote waarde toe aan de voorgevelrooilijn als stedenbouwkundig element: de lijn waarin gebouwd moet worden. De voorgevelrooilijn is in dit bestemmingsplan omschreven al 'de voorste, naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst'.
7.2.3 Achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is 'de achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst'.
7.2.4 Bouwdiepte
De maximale bouwdiepte wordt bepaald door het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Het bouwvlak is gebaseerd op de bestaande situatie.
7.2.5 Bouwhoogte en goothoogte
Binnen de bestemming Gemengd - 3, welke aan de stadsrand is gelegen is in beginsel een bouwhoogte van 12 meter mogelijk. Uitzondering hierop betreffen de maximale bouwhoogten ten behoeve gebouwen bij dagrecreatieve voorzieningen, volkstuinen en sportvelden. In het bestemmingsplan is geen maximale goothoogte opgenomen, waarmee deze hoogte hetzelfde is als de maximale bouwhoogte.
De maximale bouwhoogte binnen de bestemming Wonen - Buitengebied is 10 meter, terwijl de maximale goothoogte 6 meter bedraagt.
Binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf mag de goothoogte en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 5,5 meter en 8 meter.
7.2.6 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
De regeling voor bijgebouwen bij woningen is in dit bestemmingsplan alleen binnen de bestemmingen Wonen - Buitengebied en Agrarisch - Agrarisch Bedrijf opgenomen. In het buitengebied geldt (op basis van provinciaal beleid) een maximale oppervlaktemaat van 75 m2 bij een perceel van 1000 m2, terwijl de goothoogte maximaal 5,5 meter en de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen.
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Het bestemmingsplan is gedeeltelijk opgesteld als een globaal bestemmingsplan. Dit is het gevolg van het vigerende plan 'Dalem', dat een globaal eindplan betrof. Het gebied ten westen van de wijk Reeshof is grotendeels nog onbebouwd. De bouwregels zijn voor dit gebied zoveel mogelijk overgenomen uit het vigerende plan. Concreet betekent dit dat de bouwregels ten behoeve van de bestemming Gemengd - 3 zijn gebaseerd op de toekomstige, nog uit te geven, percelen. De regeling bestaat uit een maximaal bebouwingspercentage, afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen en maximale bouwhoogte. Daar waar volgens deze regels geen bebouwing kan worden opgericht, wordt dit gezien als onbebouwd erf.
Nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies. Binnen alle agrarische bestemmingen (Agrarisch, Agrarisch met Waarden en Agrarisch -Agrarisch Bedrijf' zijn wijzigingen naar de bestemming 'Natuur' of 'Bos' en de bestemming 'Water' mogelijk.
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 15 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 16 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 17 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 18 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 14.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 20, o.a. het schrappen van functieaanduidingen, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 21 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs- En Slotregels
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid
Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie van de in dit plan vigerende planologische regelingen. De bestaande bestemmingsplanbepalingen zijn bijgesteld aan nieuwe wetgeving en nieuw vastgesteld beleid. Er worden binnen dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die voorheen niet bestonden binnen de diverse vigerende bestemmingsplannen.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan behoeft de gemeente geen aanvullende voorzieningen van openbaar nut te treffen. De plan- en apparaatkosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan worden gedekt uit de algemene middelen. Daar waar nog onbebouwde gronden ontwikkeld moeten worden zal sprake zijn van gemeentelijke grondverkopen. De kosten die de gemeente voor de ontwikkeling moet maken worden uit deze grondopbrengsten gedekt.
Indien er naar aanleiding van onderhavig bestemmingsplan uitkeringen moeten worden verricht ten aanzien van verzoeken om tegemoetkoming in schade (artikel 6.1 Wro), dan zullen deze ten laste van de algemene middelen worden gebracht. Aangezien het verhaal van kosten anderszins is verzekerd, is het bepalen van een tijdsvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Het bestemmingsplan is derhalve economsich uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan 'Stadsrand Dalem - Reeshofweide' op 8 september 2012 gepubliceerd in het Stadsnieuws.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie | Datum verzending | Datum ontvangst reactie | Opmerkingen? |
Provincie Noord-Brabant Directie ROH | 23 april 2013 | 1 juli 2013 | ja |
Ministerie van I&M Rijkswaterstaat Noord-Brabant Afdeling IPA | 23 april 2013 | x | |
Waterschap Brabantse Delta | 23 april 2013 | 24 mei 2013 | ja |
Ministerie van Defensie Dienst Vastgoed Defensie Directie Zuid | 23 april 2013 | x | |
Brandweer Midden-West Brabant Bureau Veiligheid | 23 april 2013 | x | |
Wijkraad Reeshof | 23 april 2013 | x | |
College van Burgemeester en Wethouders van Gilze en Rijen | 23 apirl 2013 | x |
Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.
Reactie Provincie Noord-Brabant Directie ROH
- 1. Het voorontwerpbestemmingsplan voorziet in twee wijzigingsbevoegdheden in de bestemming Agrarisch met Waarden, aan zowel de noord- als zuidzijde van de Langendijk. Op basis van de verordening liggen deze gronden in de groenblauwe mantel. De wijzigingsbevoegdheden maken onder andere recreatieve doeleinden mogelijk, hetgeen voor wat betreft bebouwingsmogelijkheden in strijd is met artikel 2.1 sub 2 onder a van de Verordening ruimte. Daarnaast zijn volkstuinen en sportvelden stedelijke voorzieningen, welke alleen in bestaand stedelijk gebied als zoekgebied verstedelijking onder voorwaarden ontwikkeld kunnen worden.
Reactie gemeente
De wijzigingsbevoegdheden zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Reeshof Noord West'. Ten tijde van dit bestemmingsplan gold de Verordening ruimte niet. In de voorgaande planperiode is geen gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid. Momenteel is dit in strijd met de Verordening. De betreffende wijzigingsbevoegheden 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' worden in dit bestemmingsplan geschrapt. De wijzigingsbevoegdheden naar 'natuur' of 'bos' en 'water' blijven wel gehandhaafd. Indien in de toekomst in dit gebied nieuwe ontwikkelingen zijn, zal hiervoor een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.
- 2. In het noordelijk gedeelte van het plangebied is in de Verordening een 'zoekgebied voor ecologische verbindingszone' welke geen doorvertaling heeft gekregen in het voorliggende plan. Geadviseerd wordt deze alsnog op te nemen en daar waar de ecologische verbindingszone nog niet is gerealiseerd, een wijzigingsbevoegdheid op te nemen om deze te kunnen realiseren.
Reactie gemeente
Ter plaatse van het 'zoekgebied ecologische verbindingszone' is op de verbeelding de dubbelbestemming 'waarde-ecologie' opgenomen. Volgens de bij deze bestemming behorende regels zijn deze gronden bestemd voor onder andere het behoud, herstel en/of ontwikkeling van een natte en/of droge ecologische verbindingszone. Een wijzigingsbevoegdheid om een ecologische verbindingszone te realiseren is verder niet nodig.
Reactie Waterschap Brabantse Delta
- 1. In de toelichting is in paragraaf 6.1.5 afbeelding 5 niet correct. Afbeelding 5 en de begeleidende tekst dient aangepast te worden. Daarnaast is in paragraaf 6.1.3 de laatste zin van de vierde aleina niet correct, aangezien de Donge niet loost op het Wilhelminakanaal maar deze slechts kruist.
Reactie gemeente
Beide opmerkingen zijn verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.
9.3 Burgerparticipatie
Op 20 maart 2013 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een inloopavond gehouden in 'de Grote Beemd'. Tijdens deze inloopavond was gelegenheid het bestemmingsplan in te zien en vragen te stellen aan medewerkers van de gemeente. Hierbij kwamen het doel van het bestemmingsplan, de verschillende bestemmingen en wijzigingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aan bod. De avond is bezocht door ca. 50 bewoners die in en tegen het plangebied aan wonen. Door 3 bewoners is gebruik gemaakt van de mogelijkheid een reactieformulier in te vullen.
2 reacties betreffen de bestemming 'Natuur' ter plaatse van het 'inpassingsplan Beekse Bergen'. In deze bestemming is extensief recratief medegebruik mogelijk. Dit zou niet in de lijn van het inpassingsplan zijn. Deze reactie is niet overgenomen. Met 'extensief recreatief medegebruik' wordt, zoals ook in de begripsbepalingen is vermeld, extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, bedoeld, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft. Het betreffende gebied ligt in het verlengde van de Dongezone. Net zoals de Dongezone toegankelijk is voor mensen is dit in de bestemming 'natuur' in dit bestemmingsplan ook gewenst.
1 reactie betreft de verkeersdruk op de Langendijk en het toegepaste asfalt bij de kruising op de Noordwest tangent. Deze reactie is niet van invloed op dit bestemmingsplan.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 2 december 2013 tot en met maandag 13 januari 2014. Tijdens deze periode zijn er 3 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
NB: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven.
Zienswijze 1 bewoner renesselaan 92
Reclamant geeft aan dat zij graag meer informatie wil hebben over de plannen voor dit gebied en het tijdstip waarop een en ander plaats gaat vinden.
Standpunt gemeente
Dit bestemmingsplan is opgesteld teneinde een actueel bestemmingsplan voor dit gebied vast te kunnen stellen. Het bestemmingsplan beschrijft en beschermt de bestaande situatie. In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen. In de toekomst wordt dit gebied wellicht herontwikkeld. Hiervoor zal dan een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld, dat te zijner tijd ter inzage zal worden gelegd. Op dit moment is het niet mogelijk hier nadere informatie over te verstrekken.
CONCLUSIE
De zienswijze is ongegrond.
Zienswijze 2 vereniging 7 eilanden
- 1. De toelichting is niet actueel. In het bestemmingsplan wordt geen melding gemaakt van de in 2012 volledig opengestelde rondweg, de Burg. Letschertweg en de in 2013 gerealiseerde langshaven.
- 2. De luchtvaartverkeerzone-IHCS-kaart wordt wel vermeld, maar is niet bij het bestemmingsplan gevoegd.
- 3. Bij de gepubliceerde stukken wijkt de pdf versie af van de digitale versie. Reclamanten refereren aan diverse gesprekken met de gemeente waarin zij afspraken maakten over de afronding van de inrichting van de ecologisch georiënteerde Dongezone. Tot op heden zijn de door de gemeente gedane toezeggingen echter nog niet geformaliseerd, met als reden dat een gedeeltelijke inrichting geen belemmering mag vormen voor eventuele toekomstige plannen.
- 4. Reclamanten verzoeken de raad om aan het college mee te geven om na vaststelling van het bestemmingsplan spoedig te komen tot een definitieve inrichting van het gebied.
STANDPUNT GEMEENTE
- 1. Het bestemmingsplan is opgesteld teneinde een actueel bestemmingsplan voor dit gebied vast te kunnen stellen. Het bestemmingsplan beschrijft en beschermt de bestaande situatie. Wij zijn van mening dat de belangen die hiertoe dienen voldoende in de toelichting zijn afgewogen. In paragraaf 2.1 is melding gemaakt van de Burgemeester Letchertweg en het bedrijventerrein Vossenberg.
- 2. Terecht wordt opgemerkt dat de Luchtvaartverkeerzone-IHCS-kaart niet bij het bestemmingsplan is gevoegd, dit zal worden hersteld.
- 3. Door reclamant wordt niet nader aangeduid waar de digitale versie afwijkt van de analoge (pdf) versie. Duidelijk is dat de verwijzingen naar begrippen en bijlagen in de analoge versie niet goed zijn overgekomen. Dit zal worden hersteld.
- 4. Het betreffende gebied heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'natuur' gekregen. In het bestemmingsplan is daarmee voldoende gewaarborgd dat het gebied een ecologische inrichting kan krijgen.
CONCLUSIE
De zienswijze is gedeeltelijk gegrond in die zin dat de Luchtvaarverkeerzone-IHCS-kaart bij het bestemmingsplan gevoegd zal worden en in de analoge versie de verwijzingen naar begrippen en bijlagen zal worden verwerkt. Voor het overige is de zienswijze ongegrond.
ZIENSWIJZE 3 AGEL ADVISEURS
- 1. Bij de voorbereiding van het ontwerpbestemmingsplan is ten onrechte geen verzoek tot aanpassing van de kaart van de Verordening ruimte bij de Provincie Noord-Brabant gedaan.
- 2. De wijzigingsbevoegdheden naar volkstuinen en sportvelden uit het vigerende bestemmingsplan zijn ten onrecht niet opgenomen in dit ontwerpbestemmingsplan.
- 3. De beschrijving in hoofdlijnen is onvoldoende overgenomen in de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan.
- 4. De agrarische gronden zijn ten onrechte in het ontwerpbestemmingsplan bestemd tot 'agrarisch met waarden'.
- 5. De ontwerp verordening ruimte 2014 maakt ten onrechte geen onderdeel uit van het ontwerpbestemmingsplan.
STANDPUNT GEMEENTE
- 6. Het bestemmingsplan is opgesteld teneinde een actueel bestemmingsplan voor dit gebied vast te kunnen stellen. Concrete bouwplannen in het gebied zijn afgewogen. Reclamant heeft op 22 november 2013 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. Wij zijn dan ook op de hoogte van de bouwplannen in dit gebied van reclamant. Aan de aanvraag van reclamant wordt momenteel geen medewerking verleend. Artikel 3.1 van de Verordening ruimte geeft aan dat wij Gedeputeerde Staten kunnen verzoeken om de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied te wijzigen ingeval van een beperkte afronding van een bestaand stedelijk gebied onder voorwaarde dat deze afronding leidt tot een logische stedenbouwkundige opzet. Naar onze mening is dit hier niet aan de orde. Het gebied De Zeven Eilanden in de wijk Leeuwerik (ten noordoosten van de Langendijk 182) en het stervormige stedenbouwkundige complex in Dalem-Noord (ten zuidoosten van de Langendijk 182) zijn duidelijk ontworpen als stedenbouwkundige afronding van de woonwijk Reeshof. Met hun bijzondere vormgeving vormen zij gezamenlijk het noordwestelijke front van de wijk en daarmee een duidelijke afronding van het bestaand stedelijke gebied. De Langendijk is een historisch lint dat tot de Middeldijkdreef is opgeslokt door de woonwijk Reeshof. Echter ten noordwesten van de Middeldijkdreef is de Langendijk duidelijk een agrarisch lint met grote afstand tussen de aanwezige agrarische en woonbebouwing. Toevoeging van percelen van het agrarische lint aan het bestaand stedelijk gebied is derhalve stedenbouwkundig volstrekt niet logisch en zal ook precedent scheppen naar andere percelen grenzend aan het bestaand stedelijk gebied. Gezien het bovenstaande zijn wij van dan ook van mening dat wij terecht in het kader van de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan geen verzoek tot aanpassing van de kaart van de Verordening ruimte bij de Provincie Noord-Brabant hebben gedaan. Wel willen wij reclamant wijzen op de mogelijkheid om een verzoek in te dienen voor de bouw van woningen op basis van de ruimte-voor-ruimte-regeling.
- 7. In het vigerende bestemmingsplan waren 2 wijzigingsbevoegdheden naar recreatieve doeleinden, zoals sportvelden en volkstuinen, opgenomen. Ten tijde van opstelling van dit vigerende bestemmingsplan was nog geen definitieve invulling van deze gebieden bekend. In dit bestemmingsplan werd uitgegaan van de bestaande agrarische- en woonfunctie van de betreffende gebieden. In de beschrijving in hoofdlijnen bij dit bestemmingsplan wordt aangegeven dat het mogelijk was dat de bestemming van het resterende gebied van de Reeshofweide gedurende de planperiode gewijzigd kon worden ten behoeve van recreatie en Dalemweide zich daarbij zou kunnen ontwikkelen tot een bebouwingslint langs de Langendijk. Teneinde dit mogelijk te maken waren de wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Tijdens de planperiode zijn deze gebieden echter niet verder ontwikkeld en zijn de bestemmingen die op grond van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk waren, niet verwezenlijkt. Daarmee is niet voldaan aan de eis dat binnen de planperiode van het bestemmingsplan gebruik dient te worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. Inmiddels is de verordening ruimte vastgesteld, waarbij de gronden in deze gebieden binnen de groenblauwe mantel zijn gelegen. Terecht heeft de provincie Noord-Brabant geoordeeld dat een wijziging tot recreatieve voorzieningen in strijd zou zijn met het basisprincipe 'zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit' zoals vastgelegd in de verordening ruimte. Opnieuw een wijzigingsbevoegheid opnemen is in dit geval dan ook niet mogelijk. Overigens kon met de betreffende wijzigingsbevoegdheden de bouw van woningen in het gebied Dalemweide niet mogelijk worden gemaakt, omdat de percelen in het buitengebied liggen waar geen burgerwoningen zijn toegestaan.
- 8. De beschrijving in hoofdlijnen welke in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen is ten tijde van dat bestemmingsplan gemaakt. Dit (nu vigerende) bestemmingsplan werd in die tijd opgesteld teneinde een woonwijk, in een toentertijd agrarisch gebied, mogelijk te maken. In de beschrijving in hoofdlijnen werd aangegeven dat de weidegebieden Reeshofweide en Dalemweide wellicht in de toekomst konden worden ontwikkeld voor recreatieve doeleinden en voor wat betreft Dalemweide een bebouwingslint langs de Langendijk. De beschrijving in hoofdlijnen is inmiddels achterhaald door de verordening ruimte en kan niet zondermeer in dit bestemmingsplan weer worden opgenomen. Daarbij is de situatie in het gebied geheel veranderd. De hiervoor genoemde woonwijk is inmiddels gerealiseerd. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de bestaande situatie binnen het gebied vast te leggen. Het opnieuw aanhalen van deze beschrijving is dan ook niet aan de orde.
- 9. In de verordening ruimte zijn de betreffende gronden gelegen in de groenblauwe mantel. Binnen de systematiek van de gemeente Tilburg wordt dit in het bestemmingsplan vertaald met de bestemming 'agrarisch met waarden'. In deze bestemming is, naast de functies die binnen de bestemming 'agrarisch' mogelijk zijn, de mogelijkheid tot 'behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden, landschappelijke waarden en hydrologische waarden in het algemeen' opgenomen.
- 10. Terecht wordt door reclamant opgemerkt dat de ontwerp verordening ruimte 2014 geen onderdeel uitmaakt van de toelichting. Dit zal bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden hersteld. Wellicht ten overvloede merken wij op dat de ontwerp verordening ruimte 2014 voor wat het perceel van reclamant geen specifieke wijzigingen met zich meebrengt.
CONCLUSIE
De zienswijze gedeeltelijk gegrond en leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan, in die zin dat een toelichting op de ontwerp verordening ruimte 2014 in de toelichting van het bestemmingsplan zal worden opgenomen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Boomwaardekaart
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerszone Ihcs
Bijlage 3 Luchtvaartverkeerszone IHCS